Marc Vermeulen
Onder de deur Ego’s, stiltes en krassende pennen: een experiment
Uitgeverij Charlotte
Inhoud
Het Experiment De deelnemers Timing Abdijbezoeken 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Franks vrouwengedachten en lijstjesmakelarij in Abdij Onze-Lieve-Vrouw te Westmalle Lucs Wees Gegroet herontdekt, gedrenkt in dromen in Abdij Mariënlof te Borgloon-Kerniel Nils op de treden van de Sint-Pieters- en Paulusabdij te Dendermonde Ludo in spreuken in Abdij Keizersberg te Leuven Andrés worsteling met stilte in Abdij Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth te Brecht Luc L’s wonderlijke analyses in Abdij van Averbode te Scherpenheuvel-Zichem Geerts verzet in de Sint-Andriesabdij te Zevenkerken-Brugge Jos bijna ingetreden in de Sint-Pieters- en Paulusabdij te Affligem Davids zoektocht in Abbaye de Maredsous te Deneé Lucs thuiskomst in Abbaye Notre-Dame te Vollers-devant-Orval Philippes binaire kijk op Abbaye Notre-Dame de Scourmont te Chimay
Hoe het verder verliep na een abdijbezoek Besluiten De bezochte abdijen Een abdijdag Bedankt Over de auteur
Het experiment Ik ben ongelovig. Toch ben ik een dertigtal dagen in abdijen gaan leven. Het is eigenlijk allemaal heel onschuldig begonnen. Eerst was een familielid dat van zijn lawaaierige omgeving enkele dagen verblijf in een abdij cadeau kreeg. Het werd voor hem een verrukkelijke ervaring. Ik zag een soort blijdschap en sereniteit die ik zelden was tegengekomen. Het maakte me wantrouwig. Wat hadden die paters in Tongerlo met hem gedaan? Dan was er een vreemd theaterevenement: ‘U bevindt zich hier’ van Dries Verhoeven. We werden binnengeleid in een fabrieksruimte waarin een aantal hotelkamers waren neergepoot. In elke kamer lagen een blad papier en een potlood. Je kreeg vragen voorgeschoteld en de antwoorden moest je onder de deur heen bezorgen aan een mysterieuze schrijver die op zijn beurt enkele bedenkingen neerschreef. Zo gebeurden er allerlei vreemde dingen. Het was één van de meest gelukzalige theatermomenten uit mijn leven. Plots had ik een idee voor een experiment. Wat als ik die beide ervaringen zou combineren? Wat gebeurt er als twee mensen twee dagen lang elk een abdijkamer betrekken, en enkel de volgende drie dingen doen: 1. Niets. Althans niets werkgerelateerds of productiefs. Toegelaten zouden zijn: een boek lezen, slapen, staren door het raam, nadenken, wachten, één of andere contemplatieve bezigheid uitvoeren. 2. Het ritme van de abdijbewoners overnemen. De paters, broeders, zusters als een schaduw volgen en doen wat zij doen. 3. Een blad vullen met tekst en in een bruine envelop onder de deur van de abdijpartner schuiven. Deze vult aan of spreekt tegen, of schrijft over iets helemaal anders. En schuift zijn tekst in de envelop terug onder de deur van de afzender. Er kwamen vele vragen bij me op. Zou ik binnen mogen in zo’n abdij? Wat gebeurt er allemaal in zo’n abdij? Hoe kun je je dag doorbrengen met bidden, of zouden ze daar nog iets anders doen? Met hoevelen zijn ze? Sterven ze uit of groeien ze net aan? Waar komen die eeuwige glimlach en het witte vel van die kloosterlingen vandaan? In welke mate zijn ze geraakt door de recente debacles in de kerk? Wat vinden ze van hun kardinaal of aartsbisschop? Wat motiveert hen om achter die kloostermuren te gaan zitten? Hebben ze internet? Zijn ze al dan niet aan de hippe kant?
Maar wat mezelf het meeste bezighield was: wat kan een buitenstaander leren van de kloosterlingen en hun soms vreemd ogende gewoontes? Kan dit leven achter de muren ons inspireren? Ik besef hoe weinig alledaags dit experiment is. Twee dagen in stilte doorbrengen met een mij min of meer bekende persoon. Een heel ander leefritme aannemen dan in de buitenwereld. Geen kinderen, geen klanten, geen offertes of vergaderingen, geen verantwoordelijkheden. Enkel deze: wees hier op je kamer, luister naar de vogels of wat dan ook, en wacht. Je abdij-vriend zal straks een bruine envelop onder je deur schuiven. Het gezoef van de binnenkomende post was iets heel bijzonders: ‘Ik zat in mijn kamer en las iets. Plots hoorde ik de deur van de andere opengaan, of neen, eerst verschoof zijn stoel in de kamer. Dat typische zware van een verschuivende stoel aan een tafel, dan enkele stappen, het openen van zijn deur, weer enkele stappen in de gang, het naderen van je kamer en dan het gezoef van de envelop onder de deur.’ Met de inhoud van de bruine envelop kon je alle richtingen uit. Soms las ik geweeklaag over het werk of de dochter of de dokter, soms een vreugdestoot omdat iemands vrouw de ideale partner was, soms gewoon opwellende levensvragen. We wisselden vragen en antwoorden uit die normaliter, onder mannen althans, weinig kans op conversatie zouden krijgen. Doe ik het allemaal wel zoals God of klein Pierke of wie dan ook het voorschrijven? Heb ik zelf voorschriften? Waaraan herinnert me deze abdij? Neen ik vind het hier niet leuk, neen die stilte aan tafel stoort me helemaal niet, en neen ik geniet. Waarom is deze abdij nu hier ingeplant, midden de andere gebouwen van de stad? Wat is de betekenis toch van al dat buigen van die mensen en is die non, zuster of whatever eigenlijk geen uiterst beminnelijk persoon? Zou hij of zij in de buitenwereld niet uitstekend passen in één van onze bekende beroepen-sjablonen? Elf abdijen heb ik bezocht met elf heren die ik hoog achtte. Wat we dachten en beleefden in deze vreemde setting, het schrijven van berichten, het onder de deur schuiven van bruine enveloppen, en het antwoorden, dat leest u in dit boek.
De deelnemers
Een lijst opmaken van personen die een weekend in een kamertje in een abdij willen vertoeven, was niet eenvoudig. Doet u zelf de oefening maar eens. Ik begon met de namen in mijn gsm te overlopen: deze wel, deze niet, deze zal niet willen, waarom niet? Omdat het me niet dadelijk goed lukte, maakte ik een profielschets van de ideale abdijganger. Ik bedacht het volgende: 1. Het zouden allemaal mannen zijn. Mijn partner zou het niet gewaardeerd hebben als ik haar zou vertellen dat ik af en toe met een andere vrouw zou weg gaan, er zou blijven slapen en zou peilen naar haar diepere ziel. Dus een man. Dat was ook makkelijk, want het reduceerde de mensheid met een aardig stuk. 2. Die mannen moesten twee dagen stilte kunnen verdragen. Uiteraard werd er gesproken en gelachen, maar dat was toch niet de belangrijkste activiteit. Het ging over schrijven, denken, alleen zijn, en een rigide structuur van kloostersessies volgen. 3. Ze moesten een schrijfneiging hebben. Als je in je kamertje zou zitten wachten op de volgende ‘Onder de Deur nieuwsbrief’ van een kompaan die anderhalf uur nodig heeft om een blad vol te schrijven, zou het te weinig opschieten. Ze zouden dus met enig gemak het witte blad voor zich moeten kunnen vullen. Ik wist toen nog niet dat de meesten dit moeiteloos deden. Een aantal mannen konden gewoonweg niet stoppen. 4. Ze moesten aan introspectie kunnen doen. Je was tenslotte in je kamer op jezelf teruggeplooid en af en toe kwam er onder de deur een bericht binnengewaaid met vreemde vragen en verhalen. 5. Het moesten interessante personen zijn, die iets te zeggen hebben. Daar bestaan weinig graadmeters voor, dus viel ik terug op mijn intuïtie. 6. Bij voorkeur waren het mannen die graag experimenteren, nieuwe omgevingen verkennen en openstaan voor die impulsen. 7. Hun religieuze gestemdheid was helemaal geen selectiecriterium. Ik ben er niet expliciet naar op zoek gegaan, maar de elf vormden een goede mix van het geloofscontinuüm. Er waren enkele apert ongelovigen bij. Er waren nogal wat mannen die meegingen omwille van het experiment maar geen directe affiniteit met religiositeit hadden, alhoewel ze ook niet contra waren. Tot slot waren er een paar door het hogere geraakte zielen bij, of anders uitgedrukt: zij die door de inwerking van de tweedaagse een kleine openbaring kregen.
Met dit lijstje in het achterhoofd bekeek ik de telefoonnummers opnieuw. Er kwamen namen, een lijst van zo’n twintig interessante, introspectieve, schrijfgrage mannen met stiltetolerantie, die niet zouden terugdeinzen van een experiment. Twintig was teveel.
Twaalf was ideaal want er zou heel wat symboliek ons pad kruisen, twaalf apostelen die het pad zouden opgaan: elf anderen en ikzelf. Ik belde en mailde nog wat met mogelijke kandidaten, en zie. De ene kon niet want zijn weekends zaten overvol. Een andere zei me dat hij aan het schilderen was, en kunst vereist concentratie. Een man, nochtans met een scherpe pen, zei me: ‘Ik kan tegen veel, maar paters en ik, dat is vragen om moeilijkheden, dat komt niet goed.’ Ik heb niet aangedrongen. Ze kwamen allemaal met een vragende blik in de ogen. Wat zou dat worden? Sommigen dachten dat we de religieuze toer op zouden gaan en dat we per dag nogal wat kerkdiensten zouden meemaken (quod non), anderen hadden het bezoek goed voorbereid, kenden wat over de historiek van het gebouw en de orde waar we verbleven, nog anderen kwamen met een niet-storende nonchalance, bij wijze van spreken net onder de douche vandaan. Ik zag ze toch allen met een verwachtingsvolle blijheid het klooster binnen stappen. Telkens weer zouden ze bevangen worden door een geordendheid en indeling van gebouwen en functies. Een pater-portier, een gastenpater, een biechtpater, een paterverkoper in de winkel, een zuster die plichtsgetrouw de gebedenboekjes klaarzet voor de volgende sessie, een zuster of broeder die veelal keukenwerk doet. Evengoed een zuster die daarnet nog devoot in het bidgestoelte zat maar nu de productie van kaarsen aan het gadeslaan is. Jonge broeders, pas 20 jaar, die in de omgekeerde volgorde van intreden aanschrijden en die ik ’s middags met ma en pa op bezoek zie schateren. Mijn metgezellen zouden nog veel ontdekken: hoe ze hun luxe even opzij moesten zetten en in een klein, niet ongezellig maar kaal kamertje met schreeuwerig gekleurde dekens terecht kwamen. Steeds weer die oerlelijke dekens. Alsof de paters wilden zeggen: ‘Daar gaat het nu toch niet over. Je bent hier voor andere zaken.’ Ze zouden ook de vaak majestueuze eetzalen zien, standaard bemeubeld met mooie houten tafels, een vader abt leren herkennen, het buigen telkens als er ‘zo was het in den beginne’ wordt gezongen. Ze zouden dat weekend een flink stuk van hun slaaphoeveelheid zien wegsmelten onder de zachte druk van het nooit eindigende, steeds weer terugkomende ritueel van de Sexten, Nonen, ... Ze zouden aangenaam verrast worden door zoveel klantgerichtheid, zoveel sterker dan wat je in de buitenwereld soms krijgt toegediend op dat vlak. Ze zouden zien hoe er iets bestaat als genegen kadaverdiscipline. Dat merk je als de abt, abdis of prior met een klein stukje hout op het bidgestoelte tikt. Het signaal dat er iets te gebeuren valt: het weggaan uit de kerk, of het gezamenlijk zich naar het kruis keren. Ze zouden hun oren niet kunnen geloven wanneer een pater tijdens de maaltijd voorleest, terwijl de anderen eten. Dat voorlezen zou hen erg bevreemdend overkomen, zeker als het
met een gewild monotone toon gebeurt, zonder enige intonatie, opdat er geen interpretatie zou in doorschemeren. Ze zouden moedige kloosterlingen zien die me nooit maar dan ook nooit hebben willen bekeren. Er is me zelfs nooit de vraag gesteld naar mijn geloofsstatus. Ze zouden kloosterlingen ontmoeten die als je hen peilt naar de fundamenten van hun geloof, fel, gedreven, enthousiast en enthousiasmerend kunnen uiteenzetten wat hen er toe drijft om nu al zovele jaren in het slot te wonen, wetende dat kloosterlingen niet de gewoonte hebben om te verhuizen. Eens je in een abdij bent ingetreden zul je daar blijven. Dat is het stabilitas loci, de gehoorzaamheid aan de abt/abdis in het klooster van intrede tot aan de dood. Ze zouden begrijpen waarom kloosterlingen vaak zo fit zijn als een hoentje en een frisheid uitstralen die ik bij hun leeftijdsgenoten aan onze kant van de kloostermuur zelden aantref. Ik weet nu waarom. Behalve de studie en de arbeid waarmee ze hun lichaam en geest goed onderhouden, is er een andere belangrijke factor: ze doen de ganse dag aan fitness. Ik heb het uitgerekend: wie dagelijks zeven diensten met elk gemiddeld tien buigingen bijwoont, maakt zeventig keer per dag een hele diepe buiging, dat is per week zo’n vijfhonderd keer. Wedden dat een gemiddelde fitnesser bijlange zoveel oefeningen niet doet?
De timing
De timing van het ‘Onder de Deur’ experiment kon niet slechter zijn. We begonnen met een driedaags bezoek aan de Abdij van Westmalle, in augustus 2010 en stopte eind maart 2011 in de abdij van Chimay. Wat voor en tijdens dit experiment allemaal binnen de kerk gebeurde, was ongelofelijk. Allerlei praktijken die men in het verleden wel vermoed had maar niet echt aangetoond, kwamen naar boven. Het misbruik van kinderen (ook door voorbeeldige abdijbewoners), schandalige praktijken van bisschop Vangheluwe, voorbeelden van extreem slechte communicatie door twee aartsbisschoppen, pijnlijke interviews, rechtzettingen, een aartsbisschoppelijke woordvoerder die ontslag neemt, giftige boeken over giftige situaties, zwaar teleurstellende reacties op nochtans overduidelijke mistoestanden, paters die er in hun commune vreemde rituelen op nahielden, … . En dat net nu, op het moment dat ik als ongelovige met een experiment begon en onder andere wilde aantonen dat er binnen die wereld ook heel wat formidabels te leren viel. Net nu. Why now? Why me? Ik zag en hoorde vele kloosterlingen treurig worden over zovele wandaden. Het trof me erg toen een pater ons toevertrouwde: ‘Ik ben jarenlang leraar geweest, … en nooit een jongen aangeraakt, hé!’ Ik zag bij vele kloosterlingen de verzuchting om die stal voor eens en altijd uitgemest te krijgen. Maar ik moet eerlijk bekennen, ondanks al het diepe respect dat ik ondertussen had opgebouwd voor kloosterlingen, dacht ook ik, terwijl ik hun psalmenzangen aanhoorde: ‘Zou jij broeder en jij pater ook niet …?’ Dat zijn nu eenmaal de zeer nare gevolgen van de daden van enkelingen die over de schreef gaan.