Manifest 2040-‐in-‐wording Discussienotitie op weg naar de juliversie Op 25 juni strijkt Jaar van de Ruimte on Tour neer in Arnhem. We gaan die dag aan het werk met het levend Manifest 2040. Er worden daarvoor zes gesprekstafels ingericht, elk over een thema dat aandacht vraagt en waarover we in de eerstkomende tussenversie van het Manifest 2040, in juli, conclusies willen trekken: (1) Metropool of stedelijk netwerk; (2) Leegstand en binnenstad; (3) Energietransitie; (4) Smart industry, smart bedrijfsmilieu; (5) O-‐team en (6) Politieke keuzes. Waarom een Jaar van de Ruimte Nederland blijft veranderen. Steden en landschappen veranderen mee. Dat doen we zelf. Dus kunnen we er zelf voor zorgen dat Nederland er in 2040 nog beter voorstaat dan nu. Dat vraagt om politieke keuzes. Want in steden en landschappen gaan veel publieke waarden schuil. Het vraagt ook om samenwerking en vertrouwen in elkaar. Verandering maken we zelf, maar wel met z’n allen. Ieder vanuit de eigen ambitie en verantwoordelijkheid. Het Jaar van de Ruimte is bedoeld om het maatschappelijke, politieke en professionele debat over de ruimtelijke toekomst van Nederland te stimuleren. Met als uitkomst een nieuw handelingsperspectief, voor overheid en marktpartijen, voor particulieren en maatschappelijke organisaties. Een levend manifest in december 2015: van wie voor wie Het Jaar van de Ruimte is een initiatief van een bont gezelschap aan personen en organisaties die zich betrokken voelen bij de ruimtelijke toekomst van Nederland (zie www.wiemaaktnederland.nl). Wij willen de resultaten van een jaar lang dialoog laten neerslaan in een levend Manifest 2040. Levend, omdat we de urgente opgaven, ruimtelijke kansen en vernieuwende praktijken die we gedurende het jaar boven water halen, koppelen aan concrete acties en actiehouders. Aan het eind van het jaar hopen we vijftien ‘actiehouders’ gevonden te hebben die nu werken aan het Nederland van 2040. Het Manifest 2040 wordt van alle kanten gevoed. Overal in het land staan evenementen en activiteiten in het teken van het Jaar van de Ruimte. Van een prijsvraag voor scholieren tot een internationaal congres en van een debatreeks tot de Dag van de Bouw en de Dag van de Architectuur. Op www.wijmakennederland.nl loopt de online-‐discussie. En het Jaar van de Ruimte is zelf ‘on tour’: met een start-‐ en een slotbijeenkomst en daar tussenin vier regiobijeenkomsten. Dankzij de brede betrokkenheid die is ontstaan, denken we een Manifest 2040 te kunnen maken waaraan veel mensen en organisaties (publiek en privaat) zich willen verbinden. Een levend manifest gedragen door zoveel mogelijk mensen die zich bij de ruimtelijke ontwikkeling betrokken voelen, en waarmee zij zichzelf en elkaar aanspreken.
Werken aan het manifest Het Manifest 2040 leeft nu al. Op de startbijeenkomst van het Jaar van de Ruimte (15 januari in Amsterdam) presenteerden we een ‘openingsbod’: een eerste schets van wat het manifest zou kunnen worden. Dat was gemaakt mede aan de hand van twaalf opgaven die we omschreven in de publicatie ‘Maak Ruimte’. Dat openingsbod slijpen we gedurende het jaar voortdurend bij tot een volwaardig manifest. We doen dat in het ritme van de regionale bijeenkomsten van Jaar van de Ruimte on Tour: elke bijeenkomst wordt gevolgd door een nieuwe, bijgewerkte versie van het ‘Manifest-‐in-‐wording’. Natuurlijk spelen de resultaten van die bijeenkomst een grote rol in het bijwerken van dat Manifest-‐in-‐wording. Aprilversie manifest-‐in-‐wording De vorige editie van Jaar van de Ruimte on Tour was in Loppersum en werd gevolgd door de aprilversie van het Manifest-‐in-‐wording (te vinden op www.wijmakennederland.nl). De kern daarvan bestaat uit vijf opgaven, vijf ontwikkelingsprincipes en vijf van de vijftien acties en actiehouders die, voorlopig weliswaar, al ingevuld konden worden: Opgaven (wat en waarom?) 1. Transformeer de energievoorziening 2. Versterk stedelijke netwerken 3. Zorg voor een gezonde leefomgeving 4. Versnel en innoveer de wateraanpak 5. Integreer technologie en ruimte Ontwikkelingsprincipes (hoe en door wie?) 1. Vergroot de leefbaarheid 2. Benut de maatschappelijke energie 3. Behoud en creëer landschappelijke waarde 4. Herbruik vrijgekomen ruimtes 5. Smeed coalities Acties en actiehouders 1. Het aardbevingsgebied in Groningen 2. De cleantechregio Apeldoorn-‐Deventer-‐Zutphen 3. IBA Parkstad 4. Healthy Urban Living in de regio Utrecht 5. Smart city Eindhoven/Brabantstad Op weg naar de tweede tussenversie: juli Dit lijstje zal er in de volgende versie, die rond 10 juli verschijnt, weer wat anders uitzien. Bovendien zal de invulling scherper zijn. Resultaten van de afgelopen maanden geven daar alle aanleiding voor. We willen de bijeenkomst van Jaar van de Ruimte on Tour in Arnhem (25 juni) gebruiken om tot scherpere conclusies te komen op zes onderwerpen die de kern van het Manifest 2040 raken, die spelen in het oosten van Nederland en waar de dialoog in de afgelopen maanden een stevige basis voor heeft gelegd. Een deel van het programma is hier expliciet aan gewijd. Dan worden de zes onderwerpen aan zes tafels besproken.
Tafel 1 – Metropool of stedelijk netwerk De afgelopen maanden is – opnieuw – veel onderzoek gepubliceerd over en veel discussie gewijd aan de stedelijke toekomst van Nederland. De opgave ‘Versterk stedelijke netwerken’ staat volop in de belangstelling. Het moet mogelijk zijn om nu de vinger op de zere plek te leggen en meer richting te geven aan de opgave. Welke keuze, ingreep of investering is het meest urgent? Op welke plannings-‐ en investeringsprioriteiten kunnen we deze opgave in eerste instantie richten en bij wie ligt de verantwoordelijkheid? De Nederlandse constellatie van veel relatief kleine steden heeft een groot voordeel. Het landschap en de binnenstad zijn altijd in de buurt. Maar het heeft ook een nadeel. De internationale concurrentie tussen regio’s vraagt om specialisatie, bijvoorbeeld hooggespecialiseerde productie-‐ en innovatiemilieus. Voor specialisatie is massa nodig, en de schaal van de Nederlandse stad biedt die massa niet. De conclusie kan zijn dat we alle kaarten op de ontwikkeling van één metropool zetten: Amsterdam. De conclusie kan ook zijn dat we sturen op Nederland als één grote (polynuclaire) stad. Dat is een keuze voor borrowed size: profiteren van de massa die in andere Nederlandse steden zit, via goede verbindingen. Dat werkt alleen als stedelijke gemeenten en regio’s afspraken kunnen maken en van elkaar op aan kunnen. Zoals bij de verstedelijkingsconvenanten van de Vinex – maar de stadsregio’s die daaruit voortkwamen zijn weer afgebroken. Verbonden aan deze vraag is die naar de reikwijdte. Een keuze om te investeren in metropoolvorming of borrowed size is een keuze om te investeren in concurrentiekracht. De economsiche baten komen niet vanzelf bij iedereen terecht. Amsterdam-‐Noord bijvoorbeeld kende nog nooit zoveel banen als nu, maar tegelijk was de werkloosheid ook nog nooit zo hoog als nu. Zijn er aanvullende keuzes nodig om dit effect te verzachten? Tafel 2 -‐ Leegstand en binnenstad ‘Hergebruik vrijgekomen ruimtes’ is als ontwikkelingsprincipe opgenomen in de aprilversie van het Manifest-‐in-‐wording. Maar misschien moeten we het gewoon als opgave op zichzelf benoemen. Want vrijgekomen ruimtes (gebouwen, kavels) die niet worden hergebruikt, leveren leegstand op, en leegstand gaat ten koste van de omgevingskwaliteit. Op 25 juni willen we het met name hebben over binnensteden, want leegstand daar raakt de hele stad en regio. Twee categorieën vastgoed zijn beeldbepalend voor de binnensteden: detailhandel en kantoren. In beide categorieën is de leegstand fors toegenomen. Over heel Nederland is de leegstand van kantoorruimte inmiddels 17%, die van winkels 9%. Een kentering is nog niet in zicht. Want naast de economische crisis zijn er ook structurele oorzaken voor de leegstand. Denk aan de opkomst van het internetwinkelen, het 'nieuwe werken’ waardoor er minder vraag is naar kantoorwerkplekken, en in sommige regio’s afname van bevolking of beroepsbevolking. Bovendien gaan de investeringen in
commercieel vastgoed door, ondanks de leegstand. Sommige financieel deskundigen spreken van een ‘wall of money’, geld op zoek naar een investeringsdoel. Die trend is alleen maar versterkt door de ‘geldpers’ van de ECB. De leegstand is daarmee het hoofdpijndossier van menig provinciaal en gemeentelijk bestuurder geworden. Hoe is het tij te keren: met sloop, met herbestemming, met regionale programmering? Daarbij moet het volgende worden bedacht: •
Leegstand is een probleem voor de eigenaar, en lang niet altijd voor de overheid. Vijf leegstaande agrarische bedrijfsgebouwen hebben weinig effect voor het omliggend gebied, vijf leegstaande winkels in een straat hebben vaak wel een negatieve uitstraling: op andere winkels en op de leefbaarheid van de buurt.
•
Niet elke binnenstad heeft hetzelfde uitgangspunt. Monumentale binnensteden in gebieden met een hoge ruimtedruk staan er vaak beter voor dan die in krimpregio’s, bijvoorbeeld in het hanteren van transformatiestrategieën. In een op 15 juni verschenen studie van het PBL komen we tot vijf typen binnensteden, elk met verschillende kansen. Zie kaart.
Dit alles maakt de strategische vraag buitengewoon complex. Want bij de positie van de binnensteden gaat het niet alleen om de verhoudingen binnen de regio (binnenstad versus weidewinkel), maar ook om de positie ten opzichte van andere binnensteden en de situering in Nederland (Randstad, perifere gebieden). Waarmee niet is gezegd dat het met de Randstad altijd beter gaat: daar kunnen binnensteden concurrentie ondervinden van nabijgelegen sterke binnensteden. Strategie lijkt dus maatwerk in allerlei opzichten. Voor Arnhem, Nijmegen, Zwolle en Deventer anders dan voor Apeldoorn en Doetinchem. En wat is dan de rol van de provincie? Bovendien zijn er nog interessante lange termijn vragen. Welke eisen stelt de werkplek van de toekomst? Is het mogelijk andere investeringsroutes dan in commercieel vastgoed te vinden voor de ‘wall of money’? Meer dan het actueel ‘repareren’ van leegstand is het adresseren van verborgen systeemfouten, zoals de blijvende investeringsstroom in commercieel vastgoed, van belang voor de steden van de toekomst. Als we die stromen een beetje kunnen verleggen naar transformatie (bijvoorbeeld in de richting van wonen) of infrastructuur is er veel gewonnen.
Tafel 3 -‐ Energietransitie ‘Transformeer de energievoorziening’ staat bovenaan de lijst van opgaven in de aprilversie van het Manifest-‐in-‐wording. De urgentie is duidelijk. Fossiele bronnen raken uitgeput, de prijzen stijgen en er is een grote afhankelijkheid van politiek instabiele landen. En bovenal is er de dreiging van de grote gevolgen die de klimaatverandering met zich mee zal brengen. Toch komt deze verandering in Nederland nog langzaam van de grond. Iets staat ons blijkbaar in de weg. Waar zitten die barrières en hoe kunnen we ze doorbreken? Voor een deel zit de oorzaak in fossiel optimisme en de grote belangen die rondom de energiehuishouding spelen. Tegelijkertijd zijn er ook kleine stappen die wel genomen kunnen worden. Voorbeelden zijn lokale energiecoöperaties en duurzame ambities van regio’s. Maar al die verschillende (kleine) stappen zijn volgens deskundigen volstrekt onvoldoende voor de grote transitie die nodig is. De energietransitie is een forse opgave en een ruimtelijke zaak die zich fysiek, politiek en juridisch uitstrekt over grenzen van regio’s, besturen en inhoudelijke disciplines heen. De windmolens en zonnepanelen moeten daadwerkelijk ergens komen, er zijn grote oppervlakten land nodig en we moeten op verschillende manieren energie gaan besparen. Hoe maken we een goede afweging en vinden we voldoende draagvlak voor oplossingen voor duurzame opwekking en besparingen? Toch kijken overheden, initiatiefnemers en de ruimtelijke ordening vaak naar elkaar: wie gaat wat uitvoeren? Wat kan de ruimtelijke ordening anno 2015 betekenen voor de energietransitie? Wat is daarbij de rol van de lokale, provinciale en nationale overheden? En van de markt? Wie is de regisseur? Wie voert dit uit en wie investeert en verdient er eventueel aan? Tijdens de sessie gaan we het hebben over ruimtelijke oplossingen voor de energietransitie en hoe we deze kunnen realiseren over de genoemde barrières heen. Oplossingen voor de toekomst waar we bij wijze van spreken morgen mee kunnen beginnen. Tafel 4 -‐ Smart industry, smart bedrijfsmilieus ‘Integreer technologie en ruimte’, luidt een van de opgaven in de aprilversie. De formulering is nog open. We hopen er in de juliversie meer richting in aan te kunnen brengen. De bijeenkomst in Arnhem kan daarbij helpen. We richten de aandacht op een vitaal thema binnen deze opgave, dat ook de opgave ‘versterk stedelijke netwerken’ raakt: smart industry en smart bedrijfsmilieus. Digitalisering, robotisering en internationalisering hebben ingrijpende gevolgen voor de manier waarop geproduceerd zal worden. De eerste tekenen hiervan zijn al te zien bij bedrijven die experimenteren met smart industry. IT en de internet of things worden geïntegreerd in productieprocessen. De behoefte aan hoogopgeleid personeel neemt toe en daarmee de vraag naar aantrekkelijke werklandschappen. Tegelijkertijd is productie nauw verbonden met transport en logistiek. Ook aan die kant zijn er belangrijke ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling naar synchromodaal vervoer. Knooppunten van
verschillende transportmodaliteiten aan internationale transportnetwerken worden hierdoor nog aantrekkelijker als vestigingsplaats voor industriebedrijven. Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Hoe verandert de vraag naar vestigingslocaties? Zullen productiefaciliteiten juist groter worden of steeds kleiner en hoe verhouden zij zich straks tot de stad? Welke infrastructuren vragen fabrieken van de toekomst? Hoe kan smart industry letterlijk de ruimte worden gegeven en wat is daar voor nodig? En wat voor invloed heeft de opkomst van de smart industry op ons huidige landschap van bedrijventerreinen? Tafel 5 -‐ O-‐team Bij de openingsbijeenkomst van het Jaar van de Ruimte op 15 januari, kondigde minister Schultz van Haegen een ‘O-‐team’ aan: “Ik wil dit jaar een O-‐team lanceren. Een Ontwerpteam van professionals – ontwerpers, architecten – die heel praktisch aan de slag gaan met lokale ontwikkelingsvraagstukken. Het is een idee en ik wil graag dat u daar met mij verder over denkt.” In een tijd waarin de ruimtelijke ontwikkeling zich laat aandrijven door de energie die in de samenleving aanwezig is en vorm krijgt in uiteenlopende coalities, kan zo’n O-‐team van grote betekenis zijn. De rol van overheden is veranderd door verschillende (maatschappelijke) ontwikkelingen. Innovaties in ICT leveren nieuwe tools op en steeds meer mogelijkheden tot flexibiliteit, adaptiviteit en maatwerk. De samenleving is meer zelforganiserend en biedt met eigen initiatieven oplossingen waar de overheden op kunnen en moeten inspelen. Alle overheidslagen – nationaal, regionaal en lokaal – streven naar meer samenwerking, co-‐creatie, alliantievorming en partnerschap. Ontwerp en ontwerpend onderzoek kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Architectuur en ruimtelijk ontwerp zijn in staat om nieuwe wegen te verkennen, alternatieven uit te werken, belangen te confronteren en oplossingen te verbeelden. Dit biedt ruimte voor innovatie en optimale besluitvorming. Zo zorgt ontwerp voor een sneller proces met meer vernieuwing en innovatie, samenwerking, een steviger draagvlak en een betere kwaliteit. Het O-‐team denkt – op een praktische en actieve manier – mee over de inzet van ontwerp als hét instrument om aan de nieuwe rol invulling te geven. Gericht op een steviger inzet van ontwerp in processen en projecten van andere overheden. Met als doel een sneller, beter en vernieuwend proces en resultaat. Het O-‐team wordt aangeboden door het ministerie van Infrastructuur en Milieu en gaat heel praktisch met concrete vragen van lokale en regionale overheden over een complexe ruimtelijke opgave aan de slag. De eigenaar van de gestelde vraag blijft verantwoordelijk voor het proces, het betrekken van de juiste actoren en de eigen ontwerpinzet om goed vervolg te kunnen geven aan de inzet van het O-‐team. De inzet van het O-‐team is gericht op een breder leereffect dan de overheden die de vragen stellen. De inzet is daarom transparant, wordt geëvalueerd en de resultaten actief verspreid.
Sluit je aan bij de gesprekstafel van het Jaar van de Ruimte on Tour en denk mee over hoe het O-‐ team een waardevolle bijdrage kan leveren aan onze leefomgeving van de toekomst en hoe Nederland in de toekomst is ingericht. Herken je je in de veranderende rol van de overheid en op welke manier levert het O-‐team daar volgens jou een bijdrage aan? Tafel 6 -‐ Politieke keuzes Nederand in 2040 maken we met z’n allen. Ieder vanuit de eigen ambitie en verantwoordelijkheid. Maar zelfs als we het eens zijn over opgaven en ontwikkelingsprincipes, kunnen de verschillende ambities en verantwoordelijkheden nog wel eens schuren. Kansen zijn per definitie niet gelijk verdeeld over het land. Het maakt verschil of er een luchthaven in de buurt ligt, hoe vruchtbaar de bodem is, waar glasvezelkabels zijn aangelegd. De omgeving bepaalt voor een niet onbelangrijk deel welke kansen mensen zien en hoe zij hun ambities proberen te realiseren. De overheid beïnvloedt de omgeving, door te investeren, te stimuleren en te reguleren. Zelfs als de politiek besluit om zich ergens niet mee te bemoeien, is dat een politieke keuze. In iedere ruimtelijke opgave, bij iedere ruimtelijke beslissing spelen (al dan niet op de achtergrond) politieke factoren een rol. We gaan in Arnhem op zoek naar de politieke keuzes die nu het hardste nodig zijn. Uit de dialoog tot nu toe is al een aantal naar boven gekomen. Bijvoorbeeld de relatie met het grondbeleid, en daaraan verbonden de vraag of we met ruimtelijke projecten vooral de kansen willen benutten die zich voordoen, of juist bestaande gebiedskansen willen vergroten. Die discussie speelt bijvoorbeeld rond de herbestemming van vrijkomend rijksvastgoed. Moet het Rijk met een mindere financiële opbrengst genoegen nemen als daar nieuwe kansen voor de omgeving tegenover staan? Als de politiek ervoor kiest om kansen te vergroten, is de logische vervolgvraag: voor wie? Krijgen koplopers meer ruimte, in de verwachting dat zij andere groepen op sleeptouw kunnen nemen? Of moet de overheid vooral zorgen voor kwetsbare groepen, en de kansen creëren die zij niet zelfstandig kunnen bereiken? Dat is een tweede fundamentele politieke keuze: solidariteit of eigen verantwoordelijkheid. Zeker nu economische en demografische groei niet meer vanzelf spreekt en sommige regio’s, steden en buurten met krimp te maken hebben, is dat een urgente vraag. Maar ook binnen de opgaves en ontwikkelingsprincipes kan er behoefte zijn aan een duidelijke politieke keuze om een doorbraak te forceren. Nederland heeft sinds de ruilverkavelingen van de jaren zeventig geen traditie meer in planologisch beleid voor de landbouw. Er wordt wel gereguleerd, maar vooral sectoraal en op milieukwaliteit. De keuze voor een integraal omgevingsbeleid voor de agrarische sector, waarin een balans bestaat tussen de agrarische ontwikkelingskansen en de belangen van landschap, natuur en milieu, kan alleen afkomstig zijn van de politiek. Is daar behoefte aan? Vergelijkbare vragen zijn te stellen rond de toekomst van Schiphol, de energietransitie, de omgang met data, en nog veel meer. Welke politieke keuzes zijn nu het meest dringend, en op welk bestuurlijk niveau?