Wat was het doel van die gouden rinkelende belletjes? Hoe gemakkelijk was een echtscheiding? Waarom was maagdelijkheid een obstakel voor een huwelijk? Waarom moest een Maleisische edelman zijn getrouwde dochter wurgen? Tino Kuis verdiept zich in de seksuele relaties en het huwelijk in de 16e en 17e eeuw in Azië.
Man-vrouw verhoudingen in Zuid-Oost Azië in voorbije tijden Er is al veel geschreven over man-vrouw verhoudingen in Zuid-Oost Azië, inclusief Thailand. Kunnen we iets leren uit het verleden? Hoe was het 300-500 jaar geleden? En zien we daar nu nog iets van terug? Of juist niet?
Inleiding Op Thailandblog wordt dikwijls heftig gediscussieerd over de omgang tussen man en vrouw in Thailand, of het nu Thai-Thai of Farang-Thai relaties betreft. De meningen lopen soms erg uiteen, vooral over de vraag in hoeverre en in welke mate die relaties cultureel bepaald zijn, naast de persoonlijk invloeden. Als we er van mogen uitgaan dat culturele invloeden in zekere mate constant zijn over de eeuwen heen kunnen we hierover misschien iets leren als we in de tijd terug gaan, vooral naar de tijd voor de kolonisatie van Azië, van ongeveer 1450-1680. Ik vertaalde daartoe twee hoofdstukken getiteld ‘Seksuele relaties’ en ‘Huwelijk’ uit het boek van Anthony Reid, Southeast Asia in the Age of Commerce, 1450-1680 (1988). Ik laat een paar passages weg, tussen haakjes de persoon die er over schreef en/of het desbetreffende jaartal. ‘Hoe meer dochters een man heeft, hoe rijker hij is’ Relaties tussen de geslachten vertoonden een patroon waarmee Zuid-Oost Azië zich duidelijk onderscheidde van de omringende landen, vooral in de zestiende en zeventiende eeuw. De inloed van de Islam, het Christendom, het Boeddhisme en het Confucianisme heeft niet zo veel kunnen veranderen aan de betrekkelijke zelfstandigheid en economische inzet van vrouwen. Dit zou de verklaring kunnen zijn voor het feit dat de waarde van dochters nooit in twijfel werd getrokken, zoals in China, India en het Midden-Oosten, integendeel, ‘ hoe meer dochters een man heeft, hoe rijker hij is’ (Galvao, 1544). In heel Zuid-Oost Azië gaat de bruidsschat van de mannelijke naar de vrouwelijke kant bij een huwelijk. De eerste Christelijke zendelingen veroordeelden deze praktijk als het ‘kopen van een vrouw’ (Chirino, 1604), maar ze laat in ieder geval duidelijk zien hoe waardevol een vrouw werd ingeschat. De bruidsschat bleef het exclusieve bezit van de vrouw. In tegenstelling tot de Chinese gewoonten verhuisde het verse echtpaar vaak naar het dorp van de vrouw. Dat was de regel in Thailand, Birma en Maleisië (La Loubère, 1601). Vermogen was in handen van het echtpaar, het werd gezamelijk beheerd en dochters en zonen erfden evenveel. Vrouwen hadden een actief aandeel in hofmakerij en vrijages De betrekkelijke zelfstandigheid van vrouwen strekte zich ook uit over seksuele relaties. De literatuur in Zuid-Oost Azië laat er geen twijfel over bestaan dat vrouwen een actief aandeel hadden in hofmakerij en vrijages, ze verlangden evenveel in seksuele en emotionele voldoening als ze gaven. In de klassieke
literatuur van Java en Maleisië werd de fysieke aantrekkingskracht van mannen als Hang Tuah uitvoerig beschreven. ‘Als Hang Tuah langs kwam ontworstelden de vrouwen zich aan de omarming van hun mannen om hem te kunnen gaan zien.’ (Rassers 1922) Even karakteristiek waren de aardse rijmen en liedjes, ‘patun’ in het Maleisisch en ‘lam’ in de Thaise talen, waar een man en een vrouw in een dialoog elkaar de loef probeerden af te steken in humor en suggestieve opmerkingen. Chou Ta-kuan (1297) vertelt hoe Cambodjaanse vrouwen reageerden als hun man op reis is: ’ Ik ben geen geest, hoe kan men verwachten dat ik alleen slaap?’ In het alledaagse leven gold de regel dat het huwelijk automatisch eindigde als de man voor een langere periode (een half tot een jaar) wegbleef. Een krans van balletjes rondom de penis De meest grafische bevestiging van de sterke positie van vrouwen zijn de pijnlijke ingrepen op hun penis die mannen ondergingen om het erotische plezier van hun vrouwen te verhogen. Een van de eerste rapportages daarover is van de Chinese moslim Ma Huan die in 1422 het volgende schreef over een praktijk in Siam: ‘Voor hun twintigste jaar ondergaan mannen een operatie waarbij met een mesje de huid vlak onder de glans penis wordt geopend en er telkens een kraal, een klein balletje, wordt ingebracht tot er een krans ontstaat rondom de penis. De koning en andere rijke mensen nemen daarvoor holle gouden kralen, waarin enige korrels zand zijn gedaan, wat prettig rinkelt en wat men beschouwt als mooi...’. Pigafetta (1523) was daar zo verbaasd over dat hij een aantal mannen, jong en oud, vroeg hun penis te laten zien. Toen een verbijsterde Hollandse admiraal Van Neck (1609) aan een paar rijke Thais in Pattani vroeg wat nu het doel was van die gouden rinkelende belletjes, kreeg hij als antwoord dat ‘de vrouwen er een onbeschrijfelijk plezier aan beleven’. Vrouwen weigerden dikwijls een man te trouwen die deze operatie niet had ondergaan. De Kama Sutra vermeldt deze ingreep en hij is te zien in een linga in een Hindoe tempel in centraal Java (midden 15e eeuw). Tegen het midden van de zeventiende eeuw stierf dit gebruik uit in de grotere handelssteden aan de kusten van Zuid-Oost Azië. Huwelijk; monogamie overheerst, scheiden is betrekkelijk eenvoudig Het overheersende huwelijkspatroon was er een van monogamie terwijl scheiding voor beide partijen betrekkelijk eenvoudig was. Chirino (1604) zei dat ‘hij na 10 jaar in de Filippijnen nog nooit een man had meegemaakt met meerdere vrouwen’. Bij heersers waren er spectaculaire uitzonderingen op deze regel: bij hen was een overvloed aan vrouwen goed voor hun status en een diplomatiek wapen. Monogamie werd bij de grote meerderheid van de bevolking versterkt doordat scheiding zo gemakkelijk was, scheiding had de voorkeur om een onbevredigend samenleven te beëindigen. In de Filippijnen ‘duurde een huwelijk zolang als er harmonie heerst, ze scheiden om de geringste reden’ (Chirino, 1604). Evenzo in Siam: ‘Man en vrouw gaan zonder veel gedoe uit elkaar en verdelen hun goederen en kinderen, als het beiden uitkomt, en zij kunnen zonder vrees, schaamte of straf hertrouwen.’ (o.a.
Schouten, van Vliet, 1636) In Zuid-Vietnam en op Java namen vrouwen vaak het initiatief voor een scheiding. ‘Een vrouw, niet tevreden met haar echtgenoot, kan op ieder moment een scheiding eisen door hem een vaststaande som gelds te betalen.’ (Raffles, 1817) Indonesië en Maleisië: veel scheidingen. Filippijnen en Siam: de kinderen worden verdeeld In het hele gebied behield de vrouw (of haar ouders) de bruidsschat als de man het voortouw bij een scheiding nam, maar de vrouw moest de bruidsschat terug betalen als zij in grote mate verantwoordelijk was voor de scheiding ( 1590-1660). In ieder geval op de Filippijnen en in Siam (van Vliet, 1636) werden de kinderen verdeeld, de eerste ging naar de moeder, de tweede naar de vader enz. Ook in hogere kringen zien we dit patroon van veelvuldige scheidingen. Een kroniek bijgehouden in de zeventiende eeuw aan het hof van Makassar, waar toch macht en bezit een grote rol moesten spelen, laat zien hoe een scheiding niet werd beschreven als een beslissing van een machtige man alleen. Een vrij typische vrouwelijke carrière is die van Kraeng Balla-Jawaya, in 1634 geboren in een van de hogere Markassarse geslachten. Op haar 13e trouwde zij met Karaeng Bonto-Marannu, later een van de belangrijkste oorlogsleiders. Op haar 25ste scheidde ze van hem en hertrouwde al snel met zijn rivaal, de eerste minister Karaeng Karunrung. Op haar 31ste scheidde ze van hem, waarschijnlijk omdat hij verbannen was, waarna ze twee jaar later trouwde met Arung Palakka, die, met Nederlandse hulp, bezig was haar land te veroveren. Op haar 36e scheidde ze van hem en uiteindelijk stierf ze op haar 86ste. ‘Zuid-Oost Aziaten zijn geobsedeerd door seks’ De hoge scheidingspercentages in Indonesië en Maleisië, tot in de zestiger jaren van de vorige eeuw boven de vijftig procent, wordt wel toegeschreven aan de Islam die voor een man scheiding erg gemakkelijk maakte. Belangrijker echter is de vrouwelijke zelfstandigheid die in heel Zuid-Oost Azië bestond en waar een scheiding het levensonderhoud, de status en de familierelaties van een vrouw niet duidelijk konden schaden. Dat vrouwen van 23 jaar oud, levend met hun vierde of vijfde man, toch werden geaccepteerd in de Javaanse gemeenschap schrijft Earl (1837) geheel toe aan de vrijheid en de economische onafhankelijkheid die vrouwen genoten. Het Christelijke Europa was tot de achtiende eeuw een betrekkelijk ‘kuise’ maatschappij, met een hoge gemiddelde huwelijksleeftijd, een behoorlijk aantal alleenstaanden en een laag aantal buiten-huwelijkse geboorten. Zuid-Oost Azië was in vele opzichten het volldige tegendeel van dit patroon en Europese waarnemers in die tijd vonden dat de inwoners geobsedeerd waren door seks. De Portugezen waren van mening dat de Maleisiërs ‘hielden van muziek en de liefde’ (Barbosa, 1518), terwijl Javanen, Thais, Birmezen en Fillipino’s ‘zeer wellustig waren, zowel mannen als vrouwen’ (Scott, 1606). Dit betekende dat voorechtelijke seksuele relaties door de vingers werden gezien en dat maagdelijkheid bij een huwelijk door geen van beide partijen werd verwacht. Paren werden wel geacht te trouwen bij een zwangerschap, en anders werd soms besloten tot abortus of infanticide, in ieder geval op de Filippijnen (Dasmarinas, 1590). Europeanen zijn verbaasd over de trouw en toewijding binnen een huwelijk Aan de andere kant waren Europeanen verbaasd over de trouw en de toewijding binnen een huwelijk.
De vrouwen van Banjarmasin waren trouw binnen het huwelijk maar erg losbandig als alleenstaanden. (Beeckman, 1718). Zelfs Spaanse kroniekschrijvers, niet direct gecharmeerd van de seksuele moraal van de Filippino’s, gaven toe dat ‘mannen hun vrouwen goed behandelden en van hen houden, volgens hun gewoonten’ (Legazpi, 1569). Galvao (1544) verwonderde er zich over hoe Molukse echtgenotes ‘..altijd kuis en onschuldig blijven hoewel ze bijna naakt rondlopen tussen mannen, hetgeen bijna onmogelijk lijkt bij zo’n liederlijk volk’. Cameron (1865) heeft waarschijnlijk gelijk als hij een verband ziet tussen het gemak van een scheiding op het Maleisische platteland en de tederheid die huwelijken daar lijkt te kenmerken. De economische zelfstandigheid van vrouwen en hun mogelijkheid te ontsnappen aan een onbevredigende huwelijkse staat dwingen beide partijen hun best te doen om hun huwelijk in stand te houden. Scott (1606) leverde commentaar op een Chinese man die zijn Vietnamese vrouw sloeg in Banten: ‘Dit zou nooit kunnen gebeuren met een lokale vrouw want Javanen verdragen het niet dat hun vrouwen worden geslagen.’ Maagdelijkheid is een belemmering bij het aangaan van een huwelijk Merkwaardig genoeg werd maagdelijkheid bij vrouwen eerder gezien als een belemmering dan een aanwinst bij het aangaan van een huwelijk. Volgens Morga (1609) waren er in de Filippijnen voor de komst van de Spanjaarden (rituele?) specialisten wiens taak eruit bestond meisjes te ontmaagden omdat ‘maagdelijkheid gezien werd als een obstakel voor een huwelijk’. In Pegu en andere havens in Birma en Siam werden buitenlandse handelaars gevraagd aanstaande bruiden te ontmaagden (Varthema, 1510). In Angkor braken priesters het maagdenvlies in een kostbare ceremonie als overgangsritueel naar volwassenheid en seksuele activiteit (Chou Ta-kuan, 1297). De westerse literatuur biedt meer prikkelingen dan verklaringen voor dit soort praktijken, afgezien van de suggestie dat Zuid-Oost Aziatische mannen ervaren vrouwen verkiezen. Maar het lijkt waarschijnlijker dat mannen het bloed bij het breken van het hymen als gevaarlijk en verontreinigend zagen, zoals nu ook nog op vele plaatsen. Buitenlanders krijgen een tijdelijke vrouw aangeboden Deze combinatie van voorechtelijke seksuele activiteit en gemakkelijke scheiding zorgde ervoor dat tijdelijke verbintenissen in plaats van prostitutie de belangrijkste manier was om de toevloed van buitenlandse handelaren op te vangen. Het systeem in Pattani werd door Van Neck (1604) als volgt beschreven: ‘Als buitenlanders voor hun zaken naar deze landen komen worden ze benaderd door mannen, en soms door vrouwen en meisjes, met de vraag of ze een vrouw willen. De vrouwen presenteren zichzelf en de man kan er een uitzoeken waarna er een prijs wordt afgesproken voor een zekere tijd (een klein bedrag voor een groot gerief). Zij komt naar zijn huis en is overdag zijn werkster en zijn bedgenoot voor de nacht. Hij kan echter niet met andere vrouwen omgaan en zij niet met mannen. ...Als hij vertrekt geeft hij haar een afgesproken bedrag en zij scheiden in vriendschap, en zij kan een andere man zoeken zonder enige schande.’
Eenzelfde gedrag werd beschreven voor Javaanse handelaren in Banda tijdens het nootmuskaatseizoen en voor Europeanen en anderen in Vietnam, Cambodja, Siam en Birma. Chou Ta-kuan (1297) beschrijft een extra voordeel van deze gewoonten: ‘Deze vrouwen zijn niet alleen bedgenoten maar verkopen ook vaak goederen, door hun man geleverd, in een winkeltje wat meer opbrengt dan de groothandel.’ Rampzalige verliefdheid tussen Hollandse koopman en Siamese prinses Buitenstaanders vonden dit soort praktijken vaak vreemd en afstotend. ‘Ongelovigen trouwen moslimvrouwen en moslimvrouwen nemen een ongelovige als man’ (Ibn Majid, 1462). Navarette (1646) schrijft afkeurend: ’Christelijke mannen houden moslimvrouwen en omgekeerd.’ Alleen als een buitenlander een vrouw dicht bij het hof wilde trouwen was er sterke tegenstand. Waarschijnlijk was de rampzalige verliefdheid tussen een Hollandse koopman en een Siamese prinses verantwoordelijk voor het verbod dat koning Prasat Thong in 1657 uitvaardigde op huwelijken tussen een buitenlander en een Thaise vrouw. In een aantal grote havensteden met een moslimbevolking kwamen dit soort tijdelijke huwelijken minder voor, daar werden er vaak slavinnen voor gebruikt, die verkocht konden worden en geen recht hadden op de kinderen. Scott (1606) schrijft dat Chinese handelaren in Banten slavinnen kochten bij wie ze vele kinderen verwekten. Als ze dan naar hun vaderland terugkeerden, verkochten ze de vrouw en namen de kinderen mee. De Engelsen hielden er eenzelfde gewoonte op na als we tenminste Jan Pieterszoon Coen (1619) mogen geloven. Hij verheugde zich erover dat de Engelse handelaren op ZuidBorneo zo verarmd waren dat ze ‘hun hoeren moesten verkopen’ om aan levensmiddelen te komen. Prostitutie steekt pas eind zestiende eeuw de kop op Prostitutie was dus veel zeldzamer dan een tijdelijk huwelijk maar het stak wel de kop op in de belangrijkste steden zo eind zestiende eeuw. De prostituees waren meestal slavinnen toebehorend aan de koning of andere edelen. De Spanjaarden vertelden over dit soort vrouwen die hun diensten aanboden vanuit kleine boten in de ‘waterstad’ Brunei (Dasmarinas, 1590). De Nederlanders beschreven eenzelfde fenomeen in Pattani in 1602, hoewel het minder frequent en eerbaar was dan tijdelijke huwelijken (Van Neck, 1604). Na 1680 kreeg een Thaise ambtenaar een officiële vergunning van het hof in Ayutthaya om een monopolie voor prostitutie op te zetten waarbij 600 vrouwen betrokken waren, allen in slavernij gebracht wegens diverse vergrijpen. Dit lijkt de oorsprong te zijn van de Thaise traditie behoorlijke staatsinkomsten te verwerven uit de prostitutie (La Loubère, 1691). Achttiende eeuws Rangoon had ook hele ‘hoerendorpen’, allemaal slavinnen. Botsingen met de voorschriften van christendom en islam Dit brede scala van seksuele relaties, betrekkelijk vrije voorechtelijke verhoudingen, monogamie, trouw binnen het huwelijk, een simpele manier om te scheiden en een sterke positie van de vrouw in het seksuele spel, botste in toenemende mate met de voorschriften van de belangrijkste religies die hun greep op deze regio geleidelijk aan versterkten. Voorechtelijke seksuele relaties werden streng gestraft onder de Islamitische wet wat leidde tot het uithuwelijken van (zeer) jonge meisjes. Dit was van nog groter belang bij de rijke stedelijke zakenelite,
waar meer op het spel stond wat status en rijkdom betreft. Zelfs in het boeddhistische Siam bewaakte de elite, in tegenstelling tot de algemene bevolking, haar dochters heel zorgvuldig tot het huwelijk. De groeiende moslimgemeenschap trad hard op bij seksuele overtredingen waar het getrouwde mensen betrof. Van Neck (1604) was getuige van de uitkomst van een tragische affaire in Pattani waar een Maleisische edelman verplicht werd zijn eigen getrouwde dochter te wurgen omdat zij liefdesbrieven had ontvangen. In Aceh en Brunei moeten dit soort doodvonnissen volgens de sharia vrij gewoon zijn geweest. Daarentegen vermeldt Snouck Hurgronje in 1891 dat zulke extreme praktijken van de stedelijke elite nog nauwelijks waren doorgedrongen tot het achterliggende platteland. De grote Arabische reiziger Ibn Majib klaagde in 1462 dat de Maleisiërs ‘scheiding niet zien als een religieuze handeling’. Een Spaanse waarnemer in Brunei merkte op dat mannen van hun vrouwen konden scheiden om de meest ‘onnozele redenen’, maar dat een scheiding meestal op wederzijdse basis en geheel vrijwillig werd voltrokken waarbij de bruidsschat en de kinderen onderling werden verdeeld.