‘Maastricht steekt energie in het klimaat’
Energienota 2009 Gemeente Maastricht
pagina 1
Inhoudsopgave
0. Samenvatting en leeswijzer. 1. Inleiding en doelstellingen. 1.1 Inleiding 1.2 Doelstelling: een praktische insteek 1. Energie en klimaat: een handvol achtergrond 1.4 Landelijk beleid 1.5 Natuur en MilieuPlan Maastricht 2030 1.6 Klimaatneutrale organisatie en gemeente 1.7 Totstandkoming Energienota
2. Wat is de stand van zaken? 2.1 Energiebalans van Maastricht 2.2 Wat is er gebeurd in de periode 1990-2008? 2.2.1 BANS Klimaatconvenant 2.2.2 TELI 2.3 NMP Doelstelling 2010 op koers? 2.4 Subsidies 2.5 Gemeentelijke bevoegdheden 2.6 Financiën en organisatie 3. 3.1 3.2 3.3
pagina 2
Van visie naar uitvoering. Ambitieagenda per doelgroep Kennis- en onderwijsinstellingen Bouwsector
pagina 3
3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Utiliteit en bedrijfsleven De gemeentelijke organisatie De burger Duurzame energie Prioriteiten 2008-2012
4. Flankerend beleid. 4.1. Adaptatie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) 4.2. Water en waterbeheer 4.3. Groen 4.4. Verkeer en Mobiliteit 5.
Organisatie, monitoring, communicatie en financiën 5.1 Aanpak en organisatie 5.2 Platform Energietransitie Maastricht 5.3 Organisatie versterken 5.3.1 Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden programmamanager 5.3.2 Rol van de doelgroepcoördinator 5.4 Monitoring en evaluatie 5.5 Communicatie 5.5.1 Doelstelling 5.5.2 Communicatieprojecten 5.6 Financiën 6. Organisatieschema
Voorwoord
Geachte Lezer, Voor u ligt de Energienota, “Maastricht steekt energie in het klimaat”. De nota geeft de energiedoelen van de gemeente voor 2020 aan. De gemeente sluit aan bij de Europese doelen die de regeringsleiders van de Europese lidstaten hebben vastgesteld. Unaniem is overeengekomen dat in 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 20% moet zijn afgenomen en dat 20% van de energiebehoefte uit schone en onuitputtelijke bronnen moet worden opgewekt. In de wandelgangen wordt deze doelstelling ook wel aangeduid als de “20-20-20 regel”. Maar Maastricht gaat daarnaast zelfs nog een stapje verder door in 2015 een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie te willen zijn. We hebben de lat hoog gelegd en dat betekent dat we alle zeilen bij moeten zetten om dat gerealiseerd te krijgen. De gemeente kan die doelstelling niet alleen realiseren, maar is afhanke-
pagina 4
pagina 5
lijk van een brede maatschappelijke samenwerking. We slaan daarom samen met vertegenwoordigers van industrie, bedrijven, onderwijs en bouwsector de handen ineen in het Platform Energietransitie Maastricht. Samen gaan we een bijdrage leveren aan het realiseren van duurzame energievoorzieningen. De bestaande initiatieven op het gebied van waterkracht, zon- en windenergie en biomassa zijn hoopgevend. Ook kijken wij naar de industrie en onderzoeken we gezamenlijk op welke wijze de restwarmte opnieuw ingezet kan worden voor de verwarming van woningen en kantoren in de stad. Ook in de bestaande woningen, kantoren, scholen, zorginstellingen e.d. is nog met relatief eenvoudige ingrepen veel energie te besparen in Maastricht. Wij zullen dan ook iedereen in de stad hierop aanspreken en enthousiasmeren te investeren in een duurzame energievoorziening.
van onze alsmaar stijgende energierekening maar ook vanuit het perspectief van leveringszekerheid en het tegengaan van de negatieve gevolgen van de klimaatverandering. Dit vraagt een nieuwe economische uitdaging op alle schaalniveaus. Deze uitdaging biedt ook nieuwe kansen voor technologische ontwikkelingen en werkgelegenheid. Het bedrijfsleven, onderzoeksinstellingen en universiteiten dienen nog meer dan nu het geval is, allianties te vormen om hun productieprocessen minder afhankelijk te laten zijn van olie of andere fossiele brandstoffen. Ik vertrouw op een energieke samenwerking.
Wim Hazeu Wethouder milieu, verkeer, stadsbeheer en monumenten
Persoonlijk merk ik dat er veranderingen op komst zijn en dat er een nieuwe frisse wind opsteekt. Meer en meer krijgt energie vroegtijdig in het planproces een prominente plaats, en dat geeft hoop voor de toekomst. De vraag naar een duurzame samenleving zal de komende decennia flink toenemen. Niet alleen vanuit het betaalbaar houden
pagina 6
pagina 7
Hoofdstuk 0 Samenvatting en leeswijzer
Deze Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervan bewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger, het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijk daarbij is dat iedereen zich ervan bewust is dat de kosten voor het uitvoeren van energiebesparende maatregelen toenemen naarmate de tijd vordert. Maastricht wil weerstand bieden aan de al in gang gezette klimaatverandering tegen zo laag mogelijke kosten, onze energierekening betaalbaar houden en leveringszeker-
pagina 8
pagina 9
heid van energie garanderen. Vanuit die achterliggende gedachte wil de gemeente Maastricht in een zo vroeg mogelijk stadium de maatschappelijke dialoog opzoeken met vertegenwoordigers van zes doelgroepen uit de stad. Deze doelgroepen zijn: onderwijs- en kennisinstellingen, Bouwend Maastricht, het Midden en Klein Bedrijf (MKB), de industrie, de burger en de gemeentelijke organisatie. In een tweetal sessies, ongetwijfeld de eerste twee uit een hele reeks, hebben wij met vertegenwoordigers hierover van gedachten gewisseld. Een beknopt verslag van deze twee sessies vindt u in bijlagen 1 en 2. Samen op pad, kijken waar kansen liggen, zoeken naar combinaties en deze vervolgens benutten en omzetten in uitvoering. Naast de doelstelling op het gebied van CO2-reductie richt dit document zich op het creëren van brede maatschappelijke betrokkenheid: burgers moeten zich bewust zijn van de problema-
tiek en de negatieve gevolgen van de klimaatverandering. Communicatie, voorlichting en het bieden van een handelingsperspectief zijn belangrijke instrumenten voor het realiseren van de ambities. De Energienota geeft inzicht in de organisatie en het proces waarmee wij deze doelstelling willen realiseren. Tevens geeft het per doelgroep een overzicht van suggesties en mogelijke acties die hieraan een bijdrage kunnen leveren. Voortdurend punt van aandacht blijft actualisering op basis van nieuwe inzichten en mogelijkheden op het gebied van organisatie en samenwerking en van mogelijke acties/ suggesties. De techniek is klaar; wat rest is de wilskracht, de organisatie van de uitvoering en de financiën. Samenwerking en coproductie vragen van de gemeente een andere opstelling. In de planuitvoering nemen wij meer de regisseursrol op ons. De verantwoordelijkheid en de uitvoering ten aanzien van de te bereiken resultaten leggen wij binnen duidelijk gestelde kaders bij de doelgroepen. De omvang van de beleidsruimte die daarbij aan derden wordt gegeven, verschilt van onderwerp tot onderwerp en van partner tot partner. Maatwerk is steeds geboden. De gemeente houdt als eindverantwoordelijke altijd de vinger aan de pols als het
pagina 10
pagina 11
gaat om het beoordelen van de effecten van samenwerking en coproductie op de bijdrage aan de klimaatdoelstellingen. Een belangrijk orgaan in deze samenwerking is het Platform Energietransitie Maastricht onder voorzitterschap van de portefeuillehouder milieu. Het algemene doel van het Platform Energietransitie Maastricht luidt: de doelgroepen vertegenwoordigen en partijen motiveren tot het ontplooien van activiteiten om zo te komen tot een efficiënter en duurzamer energiegebruik. In het Natuur Milieu Plan Maastricht 2030 (NMP) zijn energiedoelstellingen geformuleerd voor uitsluitend huishoudens. Gebleken is dat deze doelstelling, gelet op het Rijksbeleid, nog steeds actueel is. Naast doelstellingen voor huishoudens worden in dit document extra doelen en ambities met het oog op CO2-reductie geformuleerd voor de overige doelgroepen, zoals bedrijven en industrie. Bedrijven, industrie, instellingen etc. vallen in juridische zin onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Van dit wettelijk instrument zal vooralsnog geen actief gebruik worden gemaakt. Juist in het kader van de bewustwording zullen de dialoog en samenwerking via het Platform Energietransitie Maastricht met alle partners in de stad worden voortgezet en
geïntensiveerd. Maakbaar, haalbaar en betaalbaar zijn hierin de kernbegrippen. In hoofdstuk 1 kunt u de beleidsmatige stand van zaken lezen. Vervolgens kunt u in hoofdstuk 2 nagaan wat er de afgelopen periode allemaal heeft plaatsgevonden op het gebied van energie. Hoofdstuk 3 bouwt hierop voort. Het biedt inzicht in de strategie voor het realiseren van de beoogde CO2-reductie in de komende jaren en geeft een overzicht van goede acties waarmee een start kan worden gemaakt. In de tussentijd zullen wij ons moeten aanpassen aan de in gang gezette klimaatverandering door slimme stedenbouwkundige plannen te ontwikkelen. Wat dit betekent, kunt u lezen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5, 6 en 7 gaan nader in op de communicatieve, financiële en organisatorische aspecten van het klimaatbeleid. Het bestuur van de stad Maastricht roept iedereen op om hierin actief te participeren.
pagina 12
pagina 13
Hoofdstuk 1 Inleiding en doelstellingen
Er is de komende jaren een fundamentele verandering van onze energievoorziening nodig om het hoofd te bieden aan de mondiale uitdagingen op energiegebied: de stijgende energievraag en de stijgende CO2-uitstoot die op hun beurt leiden tot stijgende energieprijzen. De energievoorziening moet schoner, slimmer en gevarieerder. De transitie biedt grote kansen voor Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven. Het kabinet investeert tot 2011 € 7 miljard in de energievoorziening, intensiveert het internationale energiebeleid en past op meerdere fronten de wet- en regelgeving aan, om de werking van de energiemarkten en het investeringsklimaat te verbeteren. Samen met marktpartijen gaat het kabinet de gasrotonde uitbouwen, de Noordzee ontwikkelen als duurzame energiebron en ervoor zorgen dat er een slimme en flexibele energie-infrastructuur komt. Bron: Managementsamenvatting Energierapport 2008
pagina 14
1.1. Inleiding Niemand twijfelt er nog aan: het is de mens die verantwoordelijk is voor de opwarming van de aarde. Willen we de negatieve gevolgen van die klimaatverandering zo klein mogelijk houden, dan is actie snel geboden. Heel snel. Wereldwijd. En doelgericht. Maastricht wil in 2030 een klimaatneutrale gemeente zijn. Dat is ambitieus. Om deze ambitie ten uitvoer te kunnen brengen is het nodig om het klimaatbeleid structureel in alle lagen van de gemeentelijke organisatie te verankeren. Voorliggende Energienota legt daartoe rode draden uit. Het vertaalt de energiedoelstelling uit het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 voor woningen en het gemeentelijk Bestuursakkoord ‘Meer voor de mensen’ naar operationele taken voor de korte (2010) en de lange termijn (2020). Het biedt een overzicht van de ambities per doelgroep om de uitvoering
•
•
pagina 15
zo breed mogelijk te trekken en op een hoger niveau te brengen. Het verschaft de werktekening voor een krachtige organisatiestructuur ter uitvoering van het klimaatbeleid.
•
Klimaatneutraal = een dienst, product, onderneming of leven zonder negatieve invloed op het klimaat. Dit kan door de uitstoot van broeikasgassen zoveel mogelijk te reduceren, over te stappen op duurzame energiebronnen en de resterende uitstoot te compenseren.
1.2. Doelstelling. Een praktische insteek Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Per doel-
groep worden de volgende onderwerpen uitgewerkt: 1. Hoe de CO2-reductiedoelstelling in 2020 ten opzichte van 1990 te realiseren door vraagreductie, de inzet van duurzame energiebronnen binnen de gemeentegrenzen en efficiencyverbetering; 2. Wat te doen met organisatie/financiën en hoe de CO2-doelstelling te verankeren in relevante beleidsvelden binnen de gemeentelijke organisatie; 3. Hoe de samenwerking met de vertegenwoordigers van de doelgroepen te organiseren om het klimaatvraagstuk adequaat ter hand te nemen; 4. Hoe de gemeentelijke inspanningen ten aanzien van de CO2-doelstelling te monitoren en te verantwoorden, gekoppeld aan de programmabegroting en domeinplannen.
1.3. Energie en klimaat. Een handvol achtergrond Vier rapporten van het IPCC (Verenigde Naties) bevestigden nog maar eens wat Al Gore al verkondigde in de film An Inconvenient Truth: de mens is voor meer dan 90% verantwoordelijk voor de klimaatverandering waarvan de gevolgen om ons heen zichtbaar en voelbaar zijn. In Nederland zijn de zomers warmer,
pagina 16
pagina 17
regenbuien intensiever, en de zeespiegel stijgt onmiskenbaar. Wetenschappers krijgen steeds meer inzicht in wat zich afspeelt in deze materie. De richting van de veranderingen is duidelijk. Het is dan ook hoog tijd om de discussie te starten over de gevolgen van klimaatverandering. Kunnen we aan het eind van deze eeuw nog in de Randstad wonen? Verdwijnt de Waddenzee onder de zeespiegel? Kunnen we in de zomer van 2100 nog in de binnenstad wonen en werken? Gevolgen van de opwarming van de aarde Voor economische ontwikkelingen zijn er zowel bedreigingen als kansen. Gemiddeld meer neerslag, in de zomer wat droger, een gemiddeld hogere temperatuur. Wat betekent dat voor de agrariërs? In de laaggelegen delen van Nederland neemt de verzilting toe. Als de boeren de teeltkeuze aanpassen en de productie afstemmen op de beschikbaarheid van water, worden de omstandigheden in het algemeen gunstiger. Lokaal kunnen wel flinke aanpassingen nodig zijn. Ook voor de toerismesector worden de condities in het algemeen beter: een langer zomerseizoen en een betere concurrentiepositie ten opzichte van het
populaire Zuid-Europa. Wat de transportsector betreft moet de scheepvaart zich voorbereiden op frequenter laag water. De infrastructuur moet worden berekend op hogere temperaturen en extreme regenbuien. Mogelijk verandert de overheersende windrichting. Elektriciteitsproducenten zullen merken dat er onvoldoende koelwater beschikbaar is langs de binnenwateren, wat gevolgen kan hebben voor de productiecapaciteit. De klimaatverandering heeft ook gevolgen voor de veiligheid. Significant vaker extreem hoog water op de rivieren en stijging van de zeespiegel in combinatie met zwaardere stormen zorgen voor een flinke extra druk op de waterkeringen. Zonder aanpassingen betekent dat een verhoogd risico op een grote overstroming. Het gros van de Nederlanders woont op plaatsen die kunnen overstromen en het grootste deel van het BNP wordt in dat gebied verdiend. Opwarming heeft ook gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Er komen vaker extreem hoge temperaturen voor. In steden is de gemiddelde temperatuur in ieder geval 3 tot 5 graden hoger dan in het landelijk gebied door warmteabsorptie van bijvoorbeeld asfalt en gebouwen. Tijdens hittegolven kunnen daardoor zogenaamde hitte-eilanden
ontstaan. Risico’s voor de volksgezondheid die hiermee samenhangen, betreffen toename van de verspreiding van de ziekte van Lyme, effecten van slechte luchtkwaliteit (zomersmog), toename van allergieën en grotere risico’s op watergebonden ziekten (blauwalgen). De natuur ondervindt gevolgen door een stijging van de gemiddelde temperatuur en door veranderingen in de hydrologie van gebieden. Waar de natuur voldoende robuust is, passen soorten zich aan. Maar in gebieden die al onder druk staan (door verdroging of versnippering) bestaat de kans op onomkeerbare schade. Mitigatie en adaptatie Nationaal en internationaal is beleid gemaakt dat gericht is op het voorkomen van klimaatverandering, in de regel gericht op afname van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen1. Vaak met forse doelstellingen en ‘harde’ acties. Echter, zelfs als al deze maatregelen, gericht op mitigatie, het gewenste resultaat zouden hebben, verandert het klimaat tóch. Nederland moet zich dus hoe dan ook aanpassen. Dat aanpassen wordt adaptatie genoemd. Het klimaatbeleid van Nederland richt zich dan ook op zowel mitigatie als adaptatie. Mede naar aanleiding van de motie
pagina 18
Lemstra2 startte het kabinet met het Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK). Juni 2006 adviseerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het rapport ‘Klimaatstrategie - tussen ambitie en realisme’ dat adaptatie onvermijdelijk is en een hoge prioriteit verdient. Ook in Europese context staat adaptatie op de agenda. In mei 2006 heeft het KNMI nieuwe klimaatscenario’s gepresenteerd. Deze scenario’s zijn gebaseerd op internationaal wetenschappelijk onderzoek. Uit de scenario’s komt voor Nederland het volgende beeld naar voren: de opwarming van Nederland zet door. Zachte winters en warme zomers komen vaker voor; winters worden gemiddeld natter en ook extreme neerslaghoeveelheden nemen toe; de hevigheid van extreme regenbuien in de zomer neemt toe, maar het aantal zomerse regendagen wordt juist minder; de zeespiegel blijft stijgen. Het effect
• • • •
hiervan wordt versterkt doordat gelijktijdig de bodem in West-Nederland blijft dalen.
1.4. Landelijk beleid Mei 2006 bood de Task Force Energietran3 sitie de regering het rapport aan met als titel, ‘Meer met Energie, kansen voor Nederland’. Dit rapport is in opdracht van de ministeries van EZ en VROM opgesteld. In dit rapport wordt gepleit voor een wereldwijde omslag naar een duurzame energievoorziening. Dat betekent minder energieverspilling dankzij betere auto’s, woningen, kantoren en fabrieken. Dat betekent ook dat wij onze energie uit andere, alternatieve bronnen moeten halen. Omdat energie onze hele samenleving raakt, krijgt iedereen met deze omslag te maken. Het Transitieplan staat voor: Een reductie in 2050 van 50% van de CO2-emissies ten opzichte van 1990 bij verdergaande economische groei 4; Een jaarlijks oplopende energiebesparing van 2% per jaar;
• •
1 Zoals methaan CH4 (23)*, lachgas N2O (296) en een aantal fluorverbindingen: HFK’s (150-12.000), PFK’s - voornamelijk CF4 en C2F6 (5.700-11.900) - en SF6 (22.200). Het tussen haakjes vermelde getal geeft het CO2equivalent aan van de betreffende stof. Het CO2-equivalent van bijvoorbeeld methaan is 23. Dit houdt in dat methaan (CH4) 23 x krachtiger is dan CO2 ten aanzien van het broeikaseffect. 2 De motie Lemstra (maart 2005) roept op om bij ruimtelijke investeringen beter rekening te houden met ontwikkelingen op de lange termijn, waaronder klimaatverandering.
pagina 19
•
Een progressieve verduurzaming van onze energiehuishouding tussen nu en 2050; Versterking van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven. De Task Force Energietransitie wil deze doelstellingen bereiken door het invoeren van meerdere transitiepaden: routes naar een duurzame energiehuishouding. Elk transitiepad bestaat uit concrete projecten en bijbehorende activiteiten. Bijvoorbeeld: Energieneutrale woonwijken; Tuinbouwkassen als energiebron; De auto die op alles rijdt.
•
• • •
Op 22 april 2008 is het zogenaamde Lenteakkoord ondertekend door ministers Vogelaar en Cramer, de NEPROM NVB en Bouwend Nederland. Dit akkoord is één van de sectorakkoorden die in de nota ‘Nieuwe energie voor het klimaat’ zijn aangekondigd. In het convenant spreken het Rijk en het bedrijfsleven af dat de komende jaren door brede toepassing van bewezen technieken het energieverbruik in de nieuwbouw fors wordt teruggebracht. De ontwikkelaars verplichten zich tot een substantiële bijdrage aan de
duurzaamheid van de nieuwgebouwde omgeving bij jaarlijks ca. 45.000 woningen, 400.000 m2 kantoorruimte en 300.000 m2 winkelruimte. De doelstelling is dat in nieuwe winkels, woningen en kantoren het energieverbruik in 2015 de helft lager is dan nu. Op 10 oktober 2008 ondertekenden De Woonbond, Aedes en de ministers Cramer van VROM en Vogelaar van WWI het Convenant Energiebesparing Corporatiesector. Daarin wordt overeengekomen dat woningcorporaties samen met hun huurders en ondersteund door het Rijk aan de slag gaan om een aantal zeer ambitieuze doelstellingen voor energiebesparing te realiseren. Uitgangspunt is dat energiebesparende maatregelen tot lagere woonlasten voor de huurders leiden. Centraal in de aanpak staat dat het draagvlak onder huurders voor energiebesparing moet worden vergroot. Voor de bestaande bouw moet in de komende 10 jaar tenminste 20% worden bespaard op het gasverbruik. Voor nieuwbouw is de doelstelling het energieverbruik per 2011 te verlagen met 25%. Vanaf 1 januari 2015 moet dat 50% zijn.
3 De Task Force Energietransitie, die in 2005 in het leven werd geroepen door de regering, doet een appel aan bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties om de kansen van duurzame energie te grijpen. 4 50% CO2-reductie in 2050 is noodzakelijk om de mondiale temperatuurstijging binnen de 20 C te houden.
pagina 20
Wereldwijd wordt er per jaar ongeveer 27 biljoen kg CO2 uitgestoten. In Nederland wordt rond de 175 miljard kg CO2 per jaar uitgestoten. Voor Maastricht is dat ongeveer 1547 miljoen kg (exclusief mobiliteit). Het kabinet werkte de klimaatdoelstellingen uit in het landelijk werkprogramma ‘Nieuwe energie voor het klimaat’. Hierin wordt gestreefd naar: a. Een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% (waarvan 20% CO2) in 2020 ten opzichte van 1990. Het gaat dan zowel om CO2 als overige broeikasgassen, zoals lachgas en methaan; b. Een energiebesparingpercentage van 2% per jaar; c. Een aandeel van hernieuwbare energiebronnen van 20% in 2020. Deze landelijke doelstelling staat ook bekend als de 20-20-20 doelstelling. Het kabinet wil meters maken door invoering van het hele pakket aan maatregelen dat nu al gereed is. Daarnaast zet het kabinet in op ‘meters voorbereiden’ door versneld te werken aan opties die over enkele jaren kunnen worden ingezet. Verder gaat het kabinet voor ‘innovaties versnellen’ door het uitvoeren van een innovatieagenda, onder meer via
pagina 21
het versterkt doorzetten van de energietransitie. In het hiervoor genoemde Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) werken de bewindspersonen samen met de VNG, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen aan het klimaatbestendig maken van Nederland. In dit verband hebben deze partijen gezamenlijk de Nationale Adaptatiestrategie ontwikkeld.
1.5 Natuur en MilieuPlan Maastricht 2030 Is Maastricht klaar voor 2050? Het is zaak om het landelijke Transitieactieplan te vertalen naar een lokaal gemeentelijk Energiedocument. Dat document hebt u nu in handen. Door de op deze pagina’s genoemde doelstellingen in actie om te zetten werkt Maastricht mee aan het behalen van de landelijke klimaatdoelstellingen. Tegelijk realiseert de gemeente zo de doelstellingen uit het eigen Natuur en Milieu Plan Maastricht 2030 (NMP). De gemeenteraad stelde dit NMP in 2001 vast. Daarmee committeerde Maastricht zich aan het verdrag van Kyoto voor de termijn tot 2010. De taakstelling van het verdrag van Kyoto, dat formeel van kracht is geworden op 16 februari 2006, is
een reductie van de uitstoot van CO2 met 6% in 2010 ten opzichte van 1990. Voor Nederland betekent een reductie van 6% in 2010 ten opzichte van 1990 concreet een vermindering van de CO2-uitstoot van 40.000.000.000 kg. Deze doelstelling kan worden gerealiseerd door de vraag naar energie te beperken en deels over te stappen op duurzame energie. De energiedoelstellingen uit het NMP luiden als volgt: “De ambitie van Maastricht is om het energiegebruik door huishoudens binnen de gemeentegrenzen van Maastricht - dat in het jaar 2000 voor ongeveer 100% door fossiele brandstoffen (aardgas, olie, steenkool e.d.) werd voorzien - in het jaar 2050 met de helft terug te brengen ten opzichte van 2000 en voorts deze resterende energievraag in het jaar 2050 volledig te laten voorzien van duurzame energie.” De filosofie van het NMP is om via een integrale aanpak en de zogenaamde Trias-energetica te komen tot de vereiste CO2-reductie. De Trias-energetica is een drietrapsbenadering en houdt in dat: 1. De energiebehoefte zover mogelijk wordt teruggedraaid. Een bijdrage aan deze doelstelling kan al worden bereikt door in het ontwerp van de verkaveling en de oriëntatie van de
pagina 22
pagina 23
gebouwen standaard uit te gaan van zuidoriëntatie en door extra dak- en gevelisolatie toe te passen; 2. Er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van duurzame energie. Denk op gebouwniveau bijvoorbeeld aan zonnestroom of een zonneboiler; 3. De restvraag aan fossiele energie zo efficiënt mogelijk wordt opgewekt. Dit kan worden bereikt door bijvoorbeeld gebruik te maken van een warmtekrachtkoppeling (WKK).
tie en de inzet van duurzame energie voor de doelgroep huishoudens. Omdat het Maastrichtse bedrijfsleven verantwoordelijk is voor een groot gedeelte (circa 85%) van het totale energieverbruik van de stad Maastricht, is deze doelgroep expliciet in de energienota opgenomen.
Voor de klimaatneutrale organisatie/gemeente moet nog een stap 4 worden uitgevoerd. Deze vierde stap is de CO2-uitstoot als gevolg van stap 3 volledig te compenseren via bijvoorbeeld bosaanplant.
Bovenop de NMP doelstellingen sprak de gemeenteraad in oktober 2007 aanvullende ambities uit om in 2030 klimaatneutraal 5 te zijn. “Voor de gemeentelijke organisatie zelf ligt de klimaatneutrale deadline al een stuk eerder, namelijk in 2015.” Via de energienota willen we stapsgewijs toewerken naar die CO2reductie. De Raad nam in oktober 2007 de motie ‘Klimaatneutrale Gemeente’ aan. De volgende motieven liggen aan deze motie ten grondslag: 1. In het bestuursakkoord ‘Meer voor de mensen’ zijn doelstellingen opgenomen op het gebied van duur-
Als we de doelstellingen uit het landelijk werkprogramma voor wat betreft de huishoudens doorvertalen naar onze NMP doelstellingen, zien wij dat onze huidige ambities nog steeds op koers liggen. Zoals eerder opgemerkt zijn in het NMP uitsluitend kwantitatieve doelstellingen gesteld ten aanzien van de vraagreduc-
1.6. Klimaatneutrale organisatie en gemeente
5 Maastricht interpreteert ‘klimaatneutraal’ als bijvoorbeeld bij een gebouw met een bepaalde energiehuis-
houding de CO2-emissies zoveel mogelijk worden vermeden of gecompenseerd. Dit kan gebeuren via gebouwgebonden en/of installatietechnische voorzieningen, maatregelen in of aan het gebouw, of met behulp van externe voorzieningen. De volgorde waarin dit moet gebeuren is die van de Trias-energetica. Het zal blijken dat na het doorlopen van deze volgorde er nog steeds een bepaalde hoeveelheid CO2 wordt uitgestoten. In dat geval kan compensatie door middel van groenaanplant of inkoop van ‘groengas’ uitkomst bieden.
pagina 24
zaamheid en energie; 2. De VN waarschuwt voor een onomkeerbare klimaatverandering; 3. Zo’n klimaatverandering heeft desastreuze gevolgen; 4. Het huidige klimaatbeleid blijkt ontoereikend te zijn om deze trend te keren en een meer ambitieuze aanpak is daarom noodzakelijk; 5. De gemeentelijke overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol. Welke benaderingswijze wordt gekozen, op welke wijze en met welke middelen deze doelstelling gerealiseerd kan worden is nog een punt van onderzoek.
1.7. Totstandkoming Energienota De energienota is mede tot stand gekomen door een bijdrage van vertegenwoordigers uit de vier betrokken doelgroepen (kennisinstellingen en onderwijs, Bouwend Maastricht, MKB en de grote Industrie), het CNME, SenterNovem, het Energiecentrum MKB en vele anderen. Als onderdeel van de energienota hebben wij in mei 2007 vertegenwoordigers uit de doelgroepen uitgenodigd om per doelgroep de film An Inconvenient Truth van Al Gore te bezichtigen. Aansluitend zijn we onder leiding van een externe discussieleider een open discussie aangegaan
pagina 25
over klimaat en energie en de rol hierin van iedere partij. Een samenvatting van die bijeenkomsten is hierbij gevoegd. In november 2007 is een vervolgbijeenkomst geweest met dezelfde vertegenwoordigers uit de vier doelgroepen. Ook van deze bijeenkomst treft u een samenvatting aan. Tijdens de tweede bijeenkomst is de concept-energienota voorgelegd en besproken. Over het algemeen kunnen we stellen dat partijen bereid zijn om extra inspanningen te leveren voor een beter klimaat, maar dat ze het moeilijk vinden om voor de komende 15-20 jaar een resultaatsverplichting aan te gaan.
Het opwekken van 1 kWh veroorzaakt een CO2-emissie van ca. 0,566 kg CO2; Het verbranden van 1 mn3 aardgas veroorzaakt een CO2-emissie van ca. 1,78 kg; In Nederland verbruikt één woning gemiddeld per jaar 3.346 kWh en 1.736 m3 aardgas: dit komt overeen met 4.984 ≈ 5.000 kg CO2 per jaar. Rekent men het gemiddeld autoverbruik mee, 14.000 km/jaar en 160 gram CO2/km, dan mag men uitgaan van gemiddeld ca. 7.240 kg CO2 per jaar per huishouden; De 55.000 huishoudens in Maastricht veroorzaken, exclusief verkeer, een CO2-emissie van ca. 275 miljoen kg/jaar; Op basis van de Energievisie Maastricht is berekend dat de huishoudens in Maastricht in 2004 ca. 232 miljoen kg CO2 uitDe CO2-uitstoot van de gehele gemeente Maastricht stoten; (woningen, kantoren, scholen, zorginstellingen, bedrijven en de industrie) is berekend op ca. 1,547 miljard kg; de werkelijke CO2-emissie zal hoger zijn omdat de uitstoot van verkeer niet is In Nederland neemt een volwassen bos van meegerekend; 1 ha ongeveer 6.000 kg CO2 per jaar op; In Maastricht kan 1 windmolen van 2 MW en 100 m hoog de emissie van CO2 met een Om de CO2hoeveelheid van 1.200.000 kg/jaar verminderen; uitstoot van 55.000 huishoudens in Maastricht te compenseren moet ca. 45.833 ha bos worden aangeplant: dit komt ongeveer neer op 7,6 maal de totale oppervlakte van Maastricht of er dienen 229 windmolens à 2 MW van 100 m hoog te worden geplaatst; Voor een CO2 neutrale gemeente Maastricht betekent dit 43 maal de totale oppervlakte van Maastricht of 1.289 windmolens van 2 MW en 100 m hoog. 1,547 miljard kg CO2 vertegenwoordigt op het grondgebied van Maastricht een hoogte van 14,33 meter; 1 liter benzine ≈ 2,4 kg CO2; 1 liter diesel ≈ 2,6 kg CO2; 1 liter LPG ≈ 1,6 kg CO2. 1 ton CO2 heeft een volume van 556,2 mn3
Hoofdstuk 2 Wat is de stand van zaken?
•
•
•
•
•
•
•
•
•
pagina 26
2.1 Energiebalans van Maastricht In 2004 stelde Maastricht een Strategische Energievisie op. Deze bracht de mogelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (2030) in beeld. Als uitgangspunt is het actuele energieverbruik van de gemeente berekend, gebaseerd op de beschikbare woning- en gebouwgegevens uit de periode 2000 tot 2002. Het totale gemeentelijke energieverbruik is daarbij onderverdeeld naar sectoren: woningen, utiliteit, bedrijven en industrie. Het bleek dat 85% van het totale energieverbruik voor rekening komt van de sectoren industrie, bedrijven en utiliteit en 15% voor de woningen. De industrie is veruit de grootste energieverbruiker (48%). Daarna volgen de sectoren woningen (15%) en gezondheidszorg (11%). Met behulp van trends en geplande ontwikkelingen is een autonome
pagina 27
ontwikkeling van Maastricht geschetst. Trends betreffen bijvoorbeeld het aantal woningen dat wordt gerenoveerd of onttrokken aan de voorraad, maar ook het steeds beter worden van verwarmingsketels. Voor dit business-as-usual scenario is met kengetallen het energieverbruik en de CO2-emissie berekend. De energievraag neemt op basis van de gehanteerde uitgangspunten toe met 12%. De CO2-emissie neemt niet toe, omdat een hoger rendement van de elektriciteitsproductie en de toename in het gebruik van duurzame energie de stijgende energievraag compenseren. Vervolgens zijn scenario’s uitgewerkt waarin de CO2-emissie wordt teruggebracht. Centrale doelstelling: halvering van de CO2-emissie in overeenstemming met de doelstelling voor woningen uit het NMP. De mogelijkheden voor energiebesparing en toepassing van duurzame energie zijn op een rij gezet. Het computerprogramma Markal, speciaal
ontwikkeld voor het doorrekenen van dergelijke energiescenario’s, berekende welke maatregelen de doelstelling het meest benaderen. Omdat de maatregelen theoretisch wel kunnen, maar in de praktijk niet altijd toepasbaar zijn, zijn enkele varianten bekeken. Uit deze varianten zijn er drie gekozen: 1. Toepassen van duurzame elektriciteit, waarbij veel duurzame elektriciteit buiten Maastricht geproduceerd zal worden; 2. Een grootschalige warmtevoorziening gebaseerd op warmtepompen en warmtekrachtkoppeling (WKK) op bio-olie in combinatie met warmte- en koudeopslag in de bodem; 3. Een grootschalige warmtevoorziening gebaseerd op restwarmte van bedrijven in combinatie met windenergie en PV-panelen (voor elektriciteit en zonne-energie). Met de huidige technieken bleek halvering van de CO2-emissie mogelijk. Maar naarmate de varianten ambitieuzer zijn, stijgen de kosten. In het eerste scenario nemen de totale kosten voor de energievoorziening met circa 2% toe. In het laatste scenario is dit 17%. De beleidsaanbevelingen uit de Strategische Energievisie zijn: Stel concrete doelstellingen en breng
•
• • •
het realisatietraject in kaart (de basis van de voorliggende Energienota); Leg een koppeling tussen energiebeleid en ruimtelijke ontwikkeling; Besteed extra aandacht aan de industrie met bijvoorbeeld restwarmtebenutting of het inzetten van duurzame brandstoffen; Stel ook energiebeleid op voor verkeer (duurzame mobiliteit).
2.2 Wat is er gebeurd in de periode 1990-2008? 2.2.1 BANS Klimaatconvenant Om de uitvoering van het klimaat/energiebeleid te intensiveren diende Maastricht in 2004 een subsidieaanvraag in bij het ministerie van VROM in het kader van de BANS regeling. BANS staat voor Bestuursakkoord Nieuwe Stijl. De gemeente ontving circa € 306.000, voor het uitvoeren van energieprojecten tot mei 2008. Meer dan 30 projecten zijn opgevoerd voor de thema’s woningbouw, bedrijven en bedrijventerreinen en duurzame energie. Projecten kunnen vervolgens op drie ambitieniveaus worden uitgevoerd: het actieve, het voorlopende en het innovatieve. Maastricht koos voor de thema’s woningbouw, be-
pagina 28
drijven en bedrijventerreinen voor het voorlopende niveau en voor duurzame energie voor het actieve niveau. In 2008 wordt in het kader van het Rijksakkoord Gemeenten en Rijk een nieuwe regeling opengesteld, SLOK6 genaamd. Maastricht neemt zich voor om ook dit jaar een subsidieaanvraag in te dienen voor het uitvoeren van energieprojecten. De toegekende subsidiegelden zijn geoormerkt en vormen een stimulans voor het in praktijk brengen van klimaatbeleid. Ze kunnen worden ingezet voor onderzoek, communicatie en advieskosten. Ze mogen niet worden aangewend voor extra investeringen om aan de afgesproken bovenwettelijke eis te kunnen voldoen. In het kader van de projectvoorbereiding en -uitvoering werkte Maastricht intensief samen met de Provincie Limburg en de andere 13 Limburgse BANS Gemeenten. Doel van deze samenwerking is vergroten van het bestuurlijk draagvlak, schaalvergroting, uitwisselen van informatie, kennis en ervaring, kosteneffectiviteit, tijdwinst, regelgeving en externe communicatie. Voorbeelden van gerealiseerde en lopende BANS projecten zijn: Aansluiting van Mosae Forum op
•
pagina 29
•
• • • • • •
• • • •
restwarmte van SAPPI; Aansluiting van de ontwikkellocaties Sphinx, Maagdendries en Landbouwbelang op restwarmte van SAPPI (onderhandelingen met ESSENT zijn opgestart); Gasexpansie (als onderdeel van het SAPPI-project) aan de Lage Frontweg; Het gebruik van bodemwarmte (en -koelte) ten behoeve van het zorgcomplex Heugem; Het gebruik van bodemwarmte ten behoeve van het complex Vijverdal; Het gebruik van bodemwarmte ten behoeve van het complex Jo-Jo Haven; Het gebruik van bodemwarmte ten behoeve van het complex Reinier Nafzgerstraat/Kennedybrug; Het realiseren van een EPC van 0,8 (wettelijke eis was destijds 1,0) in het project Malberg; Inkoop van 100% duurzaam opgewekte elektriciteit ten behoeve van alle gemeentelijke gebouwen, voorzieningen en installaties; Het gebruik van bodemwarmte ten behoeve van het Boostencomplex; Inzet restwarmte O&I (glasfabrieken) ten behoeve van energievoorziening SAPPI; Twee initiatieven rondom duurzame waterkracht;
•
•
•
2.2.2 TELI
Initiatief op het gebied van biomassa (zwembad Geusselt); Initiatief voor mogelijk twee windmolenparken in Maastricht (Lanakerveld en de Beatrixhaven). Het realiseren van 300 klimaatwoningen in Belvédère; Onderzoek naar een structurele Limburgse samenwerking op het gebied van energie tussen corporaties en overheden (Provincie en gemeenten) in het kader van de 1000 klimaatwoningen en Unieke Kansen Regeling;
• •
Kennistraject passieve zonneenergie;
Januari 2006 kreeg Maastricht het maximale subsidiebedrag van € 450.000,toegewezen voor het uitvoeren van een project in het kader van TELI: Tijdelijke regeling Energiebesparing Lage Inkomens. Doelstelling van dit project was om bij circa 2000 huishoudens met een laag inkomen energiebesparende maatregelen aan te brengen. Daarnaast
In onderstaande tabel is aangegeven wat de energiebesparing, de CO2-besparing en de kosten per huishouden en van alle huishoudens samen zijn*. Richtbedrag
Gerealiseerd
Procentueel
€ 246
€ 188, -
76%
€/huihouden /jaar
Gemiddelde CO2-reductie
734
564
77%
kg/huihouden /jaar
Gemiddelde kosten
€ 117, -
€ 47, -
40%
€/huishouden
Totale besparing
€ 491,285
€ 343100
70%
€/jaar
Totale CO2reductie
1468000
1029300
69%
kg/jaar
€ 234,000
€ 85.775, -
37%
€
Gemiddelde besparing
Totale kosten
Eenheid
6 SLOK = Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven. In juli 2008 is de aanvraag om subsidie ingediend voor een bedrag van 297.350,40 EURO
pagina 30
zijn er met het CNME, de basisscholen en ESSENT lescycli en voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd en vond in Centre Céramique een energiemarkt plaats. * Bij de huishoudens waar de maatregelen niet zijn aangebracht maar aan de deur afgegeven, is niet zeker hoeveel CO2-reductie is gerealiseerd. Voor deze groep is uitgegaan van de gemiddelde CO2-reductie die gerealiseerd wordt bij de huishoudens waar de maatregelen zijn aangebracht. Conclusie: 76% van de vooraf ingeschatte financiële besparing en 77% van de CO2-reductie zijn gerealiseerd tegen slechts 40% van de gemiddelde kosten per huishouden. Dit komt doordat niet alle maatregelen in alle huishoudens konden worden toegepast.
2.3 NMP-Doelstelling 2010 op koers? In 2010 moet volgens het NMP een CO2-reductie van 6% zijn gerealiseerd ten opzichte van 1990 (Kyoto). Bij het formuleren van deze ambitie diende het jaar 2000 als referentiejaar. De exacte gegevens van de CO2-emissie voor huishoudens in 1990 zijn niet bekend, omdat er
pagina 31
geen actieve monitoring plaatsvond. Het is in het in het kader van de privacywetgeving trouwens niet gemakkelijk om gegevens te verzamelen. Maar op basis van kengetallen en studies is een inschatting gemaakt van die CO2-emissies. Op grond van de Strategische Energievisie op stadsniveau bleek dat de huishoudens in Maastricht voor circa 15% verantwoordelijk zijn voor de totale CO2-emissie. Dit komt neer op circa 232 miljoen kg CO2 per jaar. In 2010 moet dus een reductie zijn bereikt van 13,92 miljoen kg CO2. Het SAPPI project staat voor een vermindering van de CO2emissie met 4,3 miljoen kg op jaarbasis. Als de restwarmte van O&I (voormalige glasfabriek) ingezet kan worden voor een bijdrage aan de energievoorziening van SAPPI, kan een CO2-reductie worden bereikt van circa 12,3 miljoen kg per jaar. Alleen al met deze twee projecten kunnen we in theorie voldoen aan de energiedoelstelling uit het NMP. Uit een recente studie bleek ook dat de restwarmte van O&I en de drie keramische industrieën goed is voor de verwarming van circa 8500 huishoudens. Maastricht heeft dus mogelijkheden om de energiereductie te realiseren en het nakomen van de klimaatdoelstelling uit het NMP ligt op koers. Dit betekent niet
zondermeer dat we de internationale, nationale en gemeentelijke klimaatambities gaan halen. We zullen alle zeilen moeten bijzetten op onze tocht naar een duurzame samenleving.
2.4 Subsidies Het realiseren van de lokale CO2-reductiedoelstellingen is sterk afhankelijk van de consistentie van het subsidiebeleid van de Rijksoverheid op lange termijn. Als het Rijk subsidies stopzet, komen de gemeentelijke doelstellingen sterk onder druk te staan. In alle gevallen doen wij, voorafgaand aan de aanvang van projecten, onderzoek naar mogelijkheden voor cofinanciering en subsidies bij Provincie, Rijk en Europa. Onder voorwaarde dat er voldoende capaciteit beschikbaar is in overeenstemming met het lokale klimaatbeleid, participeren wij in nationale en Europese klimaatprojecten.
2.5 Gemeentelijke bevoegdheden De gemeente heeft ten aanzien van het thema energie in juridische zin slechts beperkte bevoegdheden. De wettelijke bevoegdheden zijn: de Energie Prestatie
Coëfficiënt uit het Bouwbesluit en de bevoegdheden uit de Wet milieubeheer. Tot voor kort werd vanwege capaciteitsproblemen aan de controle van de EPC tijdens de bouwvergunningsprocedure en op de bouwplaats geen aandacht besteed. Vanaf 2009 zal deze controlerende taak van de gemeente weer worden opgepakt. Het realiseren van de doelstellingen uit de Energienota betreft vaak een bovenwettelijke inspanning die dikwijls extra investeringen met zich meebrengt. Deze extra inspanningen kunnen niet langs bestuurlijke en/of privaatrechtelijke wegen worden afgedwongen. Een uitzondering hierop is de mogelijkheid om gebruik te maken van de mogelijkheden die de nieuwe Grex-wet biedt ten aanzien van collectieve bovenwijkse energievoorzieningen zoals een warmte- en/of koudenet. Afspraken kunnen en zullen daarom uitsluitend op basis van vrijwilligheid worden gemaakt. De gemeente is dus in de uitvoering en het behalen van de doelstellingen afhankelijk van de medewerking van externe partners. De keuze die de gemeente maakt in de samenwerkingspartners is dan ook van cruciaal belang voor het realiseren van haar doelstellingen. Naast de bereidheidwilligheid van externe partners is een consistent nationaal subsidiebeleid van onschatbare
pagina 32
waarde. Marktpartijen haken af als er onvoldoende subsidiemogelijkheden beschikbaar zijn ter financiering van de onrendabele top. Deze twee aspecten en het gegeven dat de investeerder vaak niet de lusten heeft maar wel de lasten, bemoeilijken vaak het realiseren van de ambitieuze energiedoelstellingen. Het zwaartepunt van onze gemeentelijke rol zal daarom gelegen zijn in het motiveren, enthousiasmeren, sensibiliseren en faciliteren van alle partijen. Daarnaast zal binnen de gemeentelijke organisatie de komende jaren de aandacht gericht zijn op het verinnerlijken van het thema energie en duurzaamheid.
2.6 Financiën en organisatie Binnen het team Mobiliteit en Milieu van de sector Ruimte is één fte beschikbaar voor het uitvoeren van energietaken op basis van het Natuur Milieu Plan Maastricht 2030. De afgelopen jaren waren het energieprogramma en de uitvoering van energietaken grotendeels gebaseerd op het BANS programma en het TELI project.
pagina 33
Hoofdstuk 3 Van visie naar uitvoering 3.1 Ambitieagenda per doelgroep In het eerste hoofdstuk van de Energienota is beschreven wat de doelstellingen zijn van de gemeente: het ten uitvoer brengen van de visie uit het NMP en komen tot een klimaatneutrale organisatie en gemeente. Gebleken is dat het begrip ‘klimaatneutraal’ nog niet geoperationaliseerd is en dat zowel op nationaal als op lokaal niveau aanvullend onderzoek zal moeten uitwijzen op welke manier deze doelstellingen gerealiseerd kunnen worden en welke middelen hiermee gemoeid zijn. In de energienota spreken wij over doelgroepen. De doelgroepen vertegenwoordigen een breed scala aan maatschappelijke instanties en instellingen die een belangrijke bijdrage kunnen geven aan het realiseren van de doelstellingen van CO2-reductie en de inzet van duurzame energie. De doelgroepen
pagina 34
pagina 35
zijn, zoals hiervoor al genoemd: 1) de kennis- en onderwijsinstellingen, 2) de bouwsector, 3) het MKB, 4) de industrie, 5) de gemeentelijke organisatie en 6) de burger. De doelgroepen MKB en industrie hebben een sterke overlap in doelstellingen en acties. Daarom wordt dit tweetal samengevoegd tot één doelgroep: het bedrijfsleven. In de volgende paragrafen vindt u per doelgroep een korte inleiding, de doelstellingen en de ambities die kunnen worden opgepakt en uitgevoerd. Met het succesvol uitvoeren van die acties wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de lokale klimaatdoelstellingen en CO2-reductie. In 2009 moet nader overleg met de doelgroepen uitwijzen welke ambities en acties concreet nagestreefd worden en de komende jaren worden uitgevoerd.
3.2 Kennis- en onderwijsinstellingen Schoolgebouwen behoren tot de utiliteit en de doelgroep van de bouw, waartoe ook overheidsgebouwen en instellingen voor gezondheidszorg vallen. De gebouwen van de kennis- en onderwijsinstellingen zijn vaak aangesloten op het aardgas- en elektriciteitsnetwerk. Meestal zijn ze het eigendom van de overheden (rijk en gemeenten) en instellingen. De ambities voor de onderwijs- en kennisinstellingen kunnen worden gesplitst in twee sporen. Spoor A is het schoolgebouw; spoor B is de school als leerinstelling. Spoor A: het schoolgebouw. Schoolgebouwen, of beter gezegd: de activiteiten die in een school plaatsvinden vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Dit betekent dat hier het voorschriftenregime van het Activiteitenbesluit van de Wet milieubeheer op van toepassing is. In het kort komt dit erop neer dat alle rendabele energiebesparende maatregelen op gebouw- en/of installatieniveau met een terugverdientijd van vijf jaar of minder
moeten worden uitgevoerd. Om dit te kunnen vaststellen moet een energieefficiency onderzoek plaatsvinden. De adviezen uit het onderzoek kunnen vervolgens gefaseerd worden uitgevoerd. Ambities: Voor elk schoolgebouw: minstens 30% CO2-reductie in 2020 ten opzichte van 1990. Nieuwbouw: 20% EPC reductie voor nieuwbouw vanaf 2010, 40% EPC reductie in 2015; Bestaande gebouwen: 2 labels omhoog conform de energielabelmethodiek in 2012; alle schoolgebouwen hebben minimaal een A of een B label in 2030. Concrete voorbeelden van acties om de ambities te verwezenlijken zijn: 1. Binnen één jaar staan energie/klimaat, integraal denken en duurzame ontwikkeling en gezondheid in alle relevante beleidsnota’s van de universiteit, hogescholen, de middelbare scholen en de basisscholen; 2. In 2015 zijn alle (onderwijs)gebouwen van de universiteit, de hogeschool, de middelbare scholen, de basisscholen en de kinderdagverblijven klimaatneutraal; 3. Het (gezamenlijk) ontwikkelen van
pagina 36
energie/klimaat- en gezondheidsbeleid op school; 4. Het oprichten van een kennisplatform onderwijs; 5. Per schoolgebouw een meerjarig energiebesparingsplan opstellen. Coördineren van de uitvoering klimaatbeleid (bewaken, waarborgen, onderhouden contacten, creëren draagvlak op basis van positieve resultaten en bijstellen op basis van negatieve resultaten); 6. Introduceren van Maatschappelijk Verantwoord Onderwijzen en duurzaam inkopen over het gehele inkoopbeleid; 7. Uitvoering energie-/klimaatbeleid is geïntegreerd in de taakuitvoering; 8. Gezamenlijke inkoop van duurzaam opgewekte elektriciteit en ‘groen gas’, 100% groen dekking; 9. Voorlichting geven aan het eigen voltallige personeel, leerlingen/studenten, in- en externe communicatie; 10. Het per schoolgebouw periodiek monitoren van het actuele energieverbruik; 11. Elke schoolgebouw heeft een energiecertificaat (-label) en brengt dit consequent naar buiten (wettelijk gezien is het hebben van een energiecertificaat niet verplicht); 12. Voorlichting geven over en controle van energierekeningen;
pagina 37
13. Voorlichting geven over financieringsmogelijkheden ten aanzien van het invoeren van energiebesparende maatregelen; 14. Participatie aan het landelijke project ‘Frisse scholen’; 15. Ontwikkelen van een leskist energie besparen en duurzame energie; 16. Financiën vrijmaken voor energiebesparing (Labelen budgetten opheffen); 17. Maatregelen op scholen: milieuzorg, besparende maatregelen (enkel glas kan niet meer), HR++ glas, hoogrendement ruimte- en/of tapwaterverwarming, aanbrengen van gevel- en/ of dakisolatie, spaarlampen of hoogfrequente TL verlichting, ruimteventilatie met hoog rendement warmteterugwinning; 18. Bij nieuwbouw een 20% strengere EPC realiseren dan wettelijk volgens het Bouwbesluit noodzakelijk is. Spoor B: De school als leerinstelling. Ambities: 1. Structureel onderwijsprogramma op het gebied van klimaat/energie; 2. Over 10 jaar hebben alle afgestudeerden van de middelbare scholen, de hogescholen en de universiteit competenties voor duurzame ontwikkeling.
Concrete voorbeelden van acties om de ambities te verwezenlijken zijn: 1. Opnemen van duurzaamheidsleerdoelen en -competenties in leerplan(nen); 2. Implementeren van een kennisplatform klimaat/energie voor het onderwijs; 3. Kennisontwikkeling en multidisciplinaire samenwerking tussen Maastricht University, Hogeschool Zuyd en marktpartijen in relatie tot duurzaamheid; 4. Educatieve activiteiten: kennismarkt, goede voorbeelden bezoeken, ecologische voetafdruk bepalen, weddenschappen (zoals The BET); 5. Alle middelbare scholen introduceren een projectweek energie/klimaat; 6. Invoeren van het lespakket ‘Wij zijn de tomaten’ voor alle basisscholen; 7. Elke basisschool participeert jaarlijks in de ‘Energy Survival’ en warme truiendag; 8. Scholen, bedrijfsleven, bouwwereld en milieubeweging zitten samen in een (kennis)platform; 9. Installeren van een studentenmilieuraad voor elke school; 10. Leerlingen voeren jaarlijks een energie/ klimaatdebat in de Raadszaal onder leiding van de portefeuillehouder; 11. Leerlingen organiseren een jaarlijks terugkerend evenement in het cen-
pagina 38
pagina 39
trum van de stad op het gebied van energie/klimaat (bijvoorbeeld een klimaatmiddag SWITCH NOW); 12. Leerkrachten en ouders bij het onderwerp betrekken, bijvoorbeeld door de film van Al Gore te vertonen; 13. Beperken verkeersmobiliteit; 14. Gezamenlijke ondertekening van een manifest (zoals Het Verdrag van Texel).
3.3 Bouwsector Een gemiddeld elektriciteitsverbruik van 3346 kWh en circa 1736 m3 aardgas per huishouden per jaar; daarmee is de woningbouw een belangrijk thema als het gaat om het terugdringen van het energieverbruik en de reductie van de CO2-uitstoot. Terugdringen van energieverbruik is te realiseren door aanpassingen in het gedrag van de bewoners en door het treffen van technische of bouwkundige maatregelen. Maatregelen in de woningbouw leveren voordelen op voor de gebruikers. Lagere woonlasten (lees: energielasten) en het verhogen van het wooncomfort en een gezond binnenmilieu gaan uitstekend samen. Energiebesparing blijkt bij de woningbouw een weerbarstig thema te zijn en is zeker geen vanzelfsprekendheid. Bouwende partijen zijn vaak moeilijk te
overtuigen van nut en noodzaak om te komen tot een bovenwettelijke ambitie. Hiervoor kunnen allerlei redenen worden aangedragen, zoals: kosten gaan voor de baten; de investeerder heeft de lasten en de gebruiker de lusten; de investeerder wil over enkele jaren de woningen verkopen; onbekendheid met duurzame techniek.
•
• •
•
•
• •
•
Richting woningbouwers zullen we de komende jaren extra inspanningen moeten leveren op het gebied van communicatie en kennisoverdracht. Ambities: Nieuwbouwwoningen: EPC 7-eis van 0,6 vanaf 2011, in 2015 een EPC van 0,4 en energieneutraal bouwen in 2020; Realiseren van een EPL van minstens 8,0 bij woningbouwprojecten met meer dan 250 woningen;
• •
Met ontwikkelaars tot 2011 vrijwillige afspraken maken over verlaagde EPC van 0,72.
Bestaande woningen: 2 labels omhoog conform de energielabelmethodiek in 2012; 20% energiereductie in 2020; Gezamenlijke inkoop van 100% duurzaam opgewekte elektriciteit; Energielabel A en/of B voor alle bestaande woningen.
•
Concrete voorbeelden van acties om de ambities te verwezenlijken zijn: 1. Verdergaande energiesamenwerking in een EnergieOntwikkelingsMaatschappij (EOM); 2. Opstellen van een energievisie vooraan in het planproces bij alle nieuwbouwprojecten met meer dan 25 woningen en/of utiliteit, waarbij 50 m2 bvo utiliteit gelijkgesteld wordt aan één woning; 3. Realisatieplan opstellen met onder
7 EPC staat voor Energie Prestatie Coëfficiënt, het is de uitkomst van een berekening. EPN staat voor Energie PrestatieNorm en is de norm zoals die in het Bouwbesluit is vastgelegd. De uitkomst van de berekening wordt getoetst aan de norm. Er moet dus gelden: EPC ≤ EPN. De EPC zegt iets over de energiekwaliteit van de woning of het kantoor en hangt samen met het gasverbruik. Voor een woning geldt bv. EPC 0,8 komt overeen met 800 m3 aardgasverbruik, EPC 0,7 komt overeen met 700 m3. EPL is een maat voor de energiekwaliteit van een gebied/wijk en staat voor EnergiePrestatie op Locatie. Tussen EPC en EPL geldt voor een energie infrastructuur met gas en elektriciteit een lineair verband: EPC=0,8=EPL 6,8: EPC=0,5=EPL 8: EPC=0,3=EPL 8,5: EPC =0 = EPL 10. Naar verwachting zal over enkele jaren bij verdergaande daling van de energieprestatie-eis bij woningen het bestaande instrument EPC worden vervangen door een nieuw instrument. Bij dit nieuwe instrument zal in tegenstelling tot de huidige methodiek ook rekening worden gehouden met het binnenmilieu en het gezondheidsaspect in de woning.
pagina 40
andere energiedoelstelling (EPL of CO2-reductie), planning, wijze van financiering, beschrijving van verantwoordelijkheden, rolverdeling partijen; 4. Energiedoelstellingen en/of -prestaties als vast onderdeel in samenwerkingsovereenkomsten, zoals bouwgrondexploitatieovereenkomst, PPS en gronduitgifte; 5. Energievisies opstellen voor de bestaande woning- en gebouwenvoorraad met het oog op strategisch voorraadbeheer; 6. Prestatieafspraken maken voor bestaande woningen en gebouwen; 7. Bouwende partijen maken met andere relevante partijen, zoals installateurs en de witgoedsector, afspraken over het aanbieden van energiebesparende maatregelen; 8. Het realiseren van 1000 klimaatwoningen (EPC = 0,4) of energie-nulwoningen; 9. Het realiseren van een project met maximaal 3 x 120 woningen in het kader van het landelijk Programma Energietransitie in de Gebouwde Omgeving (PeGo); 10. Pilot micro-WKK in de gebouwde omgeving; 11. Monitoring en handhaving: ter beoordeling van de voortgang is het monitoren van de uitvoering van de gezamenlijk vastgelegde afspraken
pagina 41
van belang. Gemeente (of Platform Energietransitie Maastricht) ziet erop toe dat afspraken nagekomen worden. Evalueren door middel van een periodiek monitoringsrapport.
3.4 Utiliteit en bedrijfsleven Industrie, bedrijfsleven en utiliteit zijn de grootste verbruikers van de totale energieconsumptie van de stad. Circa 85% van het totale energieverbruik gaat naar deze doelgroep. Het overgrote deel gaat naar zo’n 13 grote bedrijven als SAPPI, O&I, de keramische industrie en ENCI. Deze bedrijven zijn veelal aangesloten bij en actief in één of meerdere bovengemeentelijke regelingen en/of afspraken zoals: de Meer Jaren Afspraken 2, Benchmarking en/of CO2emissiehandel. Dit betekent dat binnen het bedrijf actief beleid gevoerd wordt ten aanzien van het thema energie. Voor de overige bedrijven geldt de volgende doelstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat op 1 januari 2008 van kracht werd. In dit besluit is geregeld dat bij bedrijven alle energiebesparende maatregelen moeten worden uitgevoerd die binnen 5 jaar zijn terugverdiend. Voor bedrijven met een energieverbruik tussen 50.000 en 200.000 kWh of tussen de 25.000 en 75.000 m3 aardgas geldt
dat zij op termijn standaardmaatregelen voor de branche moeten doorvoeren. Bedrijven die meer dan 200.000 kWh of 75.000 m3 aardgas verbruiken moeten een energiebesparingsplan maken. Waar staan we nu: Uit verschillende initiatieven blijkt dat het onderwerp energie/klimaat en specifiek het thema duurzame energie leeft bij de ondernemers. Van de andere kant constateren we ook dat vooral MKB’ers onvoldoende aandacht hebben voor energiebesparing of energie-efficiency vanwege de geringe kostenbesparing in relatie tot de middelen en tijd die geïnvesteerd moeten worden. Activiteiten die we tot nu toe hebben ondernomen zijn: gasexpansie, pilootproject horeca, synergiestudie keramische industrie, kansenkaart restwarmte, duurzame energiescan bedrijventerreinen, studie handreiking duurzame bedrijventerreinen, Energie Contact Dagen in het MECC en regionale workshops energiebesparing. Ambities:
•
Energie-efficiency via de MeerJarenAfspraken (MJA), brancheafspraken en/of sectorakkoorden naar 2% per
•
• • • • • • •
jaar tot 20% in 2020, met 10% extra besparing in de keten. Structurele samenwerking met bedrijven op bedrijventerreinen en parkmanagement, gericht op minimaal 10% energiebesparing en/ of opwekking van duurzame energie; Reductie van overige broeikasgassen door middel van voorlichting en/of vergunningverlening; Realiseren van economische groei in de duurzame energiegerelateerde branche en de sector duurzaamheid; Stimuleren integraal milieuvriendelijk procesontwerp, vanuit het principe cradle to cradle; Verduurzamen van bedrijventerreinen, vooral het ruimtegebruik en inzet van duurzame energie en mobiliteit; Stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO); Nieuwbouw utiliteit: 20% EPC reductie vanaf 2010, 40% EPC reductie in 2015; Bestaande utiliteit: 2 labels omhoog conform de energielabelmethodiek in 2012; alle utiliteitsgebouwen hebben een A of B label in 2030.
Concrete voorbeelden van acties voor het verwezenlijken van de ambities: 1. De lokale samenwerkende bedrijvenen/of industriebranches/-verenigingen in Maastricht worden opgeroe-
pagina 42
2.
3.
4.
5.
pen om het Duurzaamheidsakkoord te ondertekenen dat de Rijksoverheid, de VNO-CNW, MKB-Nederland en LTO onlangs sloten; Afstemmen over MJA- en Benchmarkrapportages: deze worden automatisch via SenterNovem naar het bevoegd gezag verzonden. De gemeente gaat met SenterNovem en de Provincie actief afstemmen over acties in rapportages en onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor onderlinge versterking; Evalueren van de uitvoeringsmaatregelen: de MJA- en Benchmarkrapportages (EBP of EEP) bevatten, indien van toepassing, haalbare maatregelen. De gemeente (of het Platform Energietransitie Maastricht) vraagt de status van de uitvoering van de maatregelen op en zoekt naar knelpunten als de uitvoering achterblijft; Bezoeken van bedrijven: gemeente en provincie bezoeken de bedrijven frequenter op directieniveau en stellen het onderwerp energie/klimaat aan de orde; Eventueel ondersteunen van bedrijven: daar waar gewenst kan de gemeente zelf ondersteunen (barrières wegnemen) of partijen bij elkaar brengen, of kan het Platform Energietransitie Maastricht zorgen voor kennisinbreng of contacten;
pagina 43
6. Inventariseren van mogelijkheden richting toekomst: de gemeente (of het Platform Energietransitie Maastricht) kan aan de hand van plannen en wensen van bedrijven een beeld vormen van de mogelijkheden op de langere termijn voor duurzame energie (bijvoorbeeld biobrandstoffen), efficiënte energieopwekking (bijvoorbeeld voor de voor bedrijfsprocessen benodigde elektriciteit), overige energiebesparing (bijvoorbeeld restwarmtelevering, energieuitwisseling), CO2-levering aan derden of CO2-opslag. Op basis van deze inventarisatie en van het rijksbeleid kan de gemeente bepalen welke rol zij gaat vervullen; 7. Oprichten van een energieloket en/of een energiecoördinator bedrijventerreinen waar bedrijven met vragen op energiegebied terechtkunnen en goed worden ondersteund; 8. Opstellen en handhaven van milieuvergunning: waar geen rapportage beschikbaar is of waar de uitvoering te ver achterloopt, wordt het normale vergunningsaanvraag- en handhavingtraject opgepakt; 9. Opstellen van visie: een visie met doelstellingen, kansen, toe te passen instrumenten en rolverdeling (bedrijvenverenigingen, Platform Energietransitie Maastricht, ge-
meente, commerciële verhuurders, installatie- en bouwbedrijven, makelaars). Met ‘kansen’ wordt niet alleen het nemen van maatregelen bij de bedrijven zelf bedoeld, maar ook het bewerkstelligen dat consumenten energiezuinige producten (apparatuur, diensten) kunnen kiezen; 10. Zoeken van trekkers en voorbeeldprojecten: naar aanleiding van de visie worden concrete initiatieven en projecten benoemd. Per initiatief of project wordt een trekker aangewezen; 11. Uitvoering voorbeeldprojecten: organisatie, financiering en uitvoering al dan niet samen met bedrijvenvereniging, Platform Energietransitie Maastricht en gemeente; 12. Per subdoelgroep een realisatieplan (stappenplan) opstellen met onder andere energiedoelstelling, planning, wijze van financiering, beschrijving van verantwoordelijkheden, rolverdeling (bedrijvenvereniging, Platform Energietransitie Maastricht, gemeente), in te zetten capaciteit en wijze van monitoring. In het realisatieplan worden concrete energiebesparende maatregelen ter uitvoering voorgesteld; denk bijvoorbeeld aan: a. het aanbrengen van energiezuinige (led)verlichting; b. het optimaal inzetten van even-
pagina 44
pagina 45
tueel aanwezige reststromen; c. periodieke controle op en onderhoud van lekkages van bijvoorbeeld persluchtinstallaties; d. het uitschakelen van kantoor-, terrein- en/of reclameverlichting na sluitingstijd kantoor; e. het nemen van procesgeïntegreerde maatregelen; e. het sluiten van deuren van diepvriezers in supermarkten; g. het aanbrengen van een goed functionerende deurdranger in het stookseizoen bij toegangsdeuren winkel; h. daar waar van toepassing, aanbrengen van frequentieregelaars op elektromotoren; i. bij vervanging hoog rendement elektromotoren plaatsen; 13. Organiseren uitvoering: a. Voorbeeldfunctie: uitdragen visie en voorbeeldprojecten. Gemeente, Platform Energietransitie Maastricht en eventueel andere organisaties dragen de visie uit bij de doelgroepen en de actoren die daarbinnen actief zijn; b. Duurzame energie: de gemeente (of het Platform Energietransitie Maastricht) gaat actief bedrijven benaderen voor uitvoering van een duurzame energiescan (DE-scan). Het gebruiken van duurzame energie zal op vrijwillige basis gebeuren.
Gemeente en Platform Energietransitie Maastricht dragen geslaagde toepassingen uit; c. Financiering: financieringsconstructies uitwerken en subsidiemogelijkheden in beeld brengen. Waar nodig ondersteunen bij de organisatie of aanvraag; d. Organisatie: het kan gewenst zijn dat ter ondersteuning van de realisatie (uitvoering projecten) bepaalde activiteiten worden georganiseerd of gecoördineerd door bedrijvenverenigingen, Platform Energietransitie Maastricht, gemeente of leveranciers; e. Monitoring en handhaving: ter beoordeling van de voortgang is het monitoren van de uitvoering van de gezamenlijk vastgelegde afspraken belangrijk. Gemeente (of Platform Energietransitie Maastricht) ziet erop toe dat afspraken nagekomen worden. f. Wet milieubeheer: energievoorschriften in milieuvergunning opnemen en handhaven. Waar geen rapportage beschikbaar is of waar de uitvoering te ver achterloopt, wordt het normale vergunningsaanvraag- en handhavingtraject opgepakt.
3.5 De gemeentelijke organisatie
gebouwen/kantoren/installaties/ voorzieningen
Taken De gemeentelijke organisatie kent vele taken op het gebied van energie/ klimaat. Enerzijds zijn deze taken gebaseerd op wettelijke kaders; anderzijds gaat het om de realisatie van bovenwettelijke ambities, vastgelegd in beleid met de overige doelgroepen. Voorbeelden van wettelijke taken zijn energie in de vergunning op basis van de Wet milieubeheer, de EPC- toets bij vergunningsaanvragen in het kader van de Woningwet en de controle hiervan bij bouwprojecten in het kader van de Woningwet. Voorbeelden van bovenwettelijke taken zijn: 1) uitvoering geven aan internationaal en nationaal klimaatbeleid en 2) het op gemeentelijk vlak opstellen van bijvoorbeeld het NMP, convenanten en coalitieakkoorden. De gemeente als organisatie kent in beginsel twee rollen in de uitvoering van deze taken. Deze rollen zijn A) als beheerder van gebouwen, installaties en voorzieningen en B) als stedenbouwkundig ontwerper van gebouwen en de openbare ruimte. A. De gemeente als beheerder van eigen
pagina 46
In de rol van gebouweigenaar c.q. vastgoedbeheerder is de gemeente in juridische zin op te vatten als een ‘inrichting’ in de zin van de Wet milieubeheer. De benaderingswijze van de gemeente als eigenaar van bijvoorbeeld kantoren is daarom gelijk aan die van overige instellingen/bedrijven in de stad. Aanpak Voor alle gemeentelijke gebouwen, installaties, voorzieningen en openbare verlichting betekent dit dat een energieefficiencyscan wordt uitgevoerd. Alle rendabele energiebesparende maatregelen moeten met een terugverdientijd van 10 jaar of minder worden uitgevoerd, zodat de energetische kwaliteit van de gebouwen, installaties en voorzieningen en openbare verlichting met gemiddeld 3% per jaar verbetert. Voor het realiseren van deze doelstelling is het noodzakelijk dat: Programmamanagement wordt gevoerd over de projecten uit de Energienota; Jaarlijks een onderhouds- c.q. vervangingsprogramma wordt opgesteld voor alle gemeentelijke gebouwen;
• •
pagina 47
• • • • • • • • • • • • • •
Duurzame elektriciteit wordt ingekocht voor alle gemeentelijke gebouwen, installaties en voorzieningen; ‘Groen gas’ wordt ingekocht voor alle gemeentelijke gebouwen; Energiemonitoring van alle gebouwen en installaties plaatsvindt; Duurzame energie-installaties worden ingevoerd op gemeentelijke gebouwen; Het energielabel aanwezig is voor alle gemeentelijke gebouwen (EPBD); Daar waar de gemeente opdrachtgever is, en daar waar het van toepassing is: uitvoering van alle vaste en variabele maatregelen uit het DUBO- Convenant; Een duurzame en zeer energiezuinige openbare verlichting wordt gerealiseerd; Het gemeentelijk wagenpark duurzaam is; Periodieke verslaglegging plaatsvindt richting bestuur en management; Communicatie en voorlichting plaatsvinden richting bestuurders, medewerkers en burgers; Inkoop van 100% duurzaam opgewekte elektriciteit en ‘groen gas’; Energiebeheer plaatsvindt binnen Mosae Forum; Energiebeheer plaatsvindt in de overige gemeentelijke gebouwen; Implementatie van duurzame
energietechnieken; Implementatie van energiebesparende maatregelen; Energielabel in alle gemeentelijke gebouwen (EPBD) aanwezig is; Communicatie plaatsvindt over energie en klimaat; Energiebesparing plaatsvindt bij ICT; Energievoorschriften worden opgenomen in de milieuvergunning; Energiebeheer plaatsvindt in de openbare ruimte (riool- en poldergemalen; openbare verlichting en gebouwaanstraling; abri’s, mupi’s en infoborden; stopcontacten, parkeerautomaten; klokken; camera’s, BB-sirene; ANWB, VRI en verkeersborden; kermis; fonteinen; markten; Duurzaam wordt ingekocht; Inspectie plaatsvindt van de EPC op de bouwplaats; Inspectie plaatsvindt van de Energievoorschriften uit de milieuvergunning; ‘Groene’ mobiliteit (Luchtkwaliteitplan).
• • • • • •
• • • •
B. De gemeente als ontwerper/beheerder van de openbare ruimte. Als ontwerper/beheerder van de openbare ruimte is de rol van de gemeente vooral procesmatig en organisatorisch van aard. Bij de uitvoering van deze rol
zijn verschillende domeinen, sectoren en teams betrokken op verschillende niveaus. Om klimaat/energie een structurele plaats in de organisatie van het bestuurlijk- en/of ambtelijk proces te geven is het bijvoorbeeld noodzakelijk dat: Aandacht wordt gegeven aan adaptatie en mitigatie op het thema klimaat/energie in alle stadia en op alle niveaus in het ruimtelijk stedenbouwkundig ordeningsproces; Implementatie plaatsvindt van klimaat/energie op strategisch (Stadsvisie, Structuurvisie, Mobiliteitsplan), tactisch (beleidsplannen, overeenkomsten, PPS, Woonvisie, de Economische visie) en operationeel niveau (projectmatige uitvoering, realisatiefase); Klimaat/energie als vast onderdeel geïmplementeerd is in masterplannen, stedenbouwkundige plannen, verkavelingplannen, beeldkwaliteitplannen en bestemmingsplannen; Bij het stedenbouwkundige ontwerp zoveel mogelijk zongericht wordt verkaveld, met dakoriëntatie op het zuiden en een dakhelling 30o-50o voor het toepassen van zowel passieve als actieve zonne-energie door PV-cellen en/of zonneboilers; Handhaving plaatsvindt van de Energie Prestatie Norm op de bouwplaats; Energievisies vooraan in het plan-
•
•
•
•
• •
pagina 48
pagina 49
• • • • • • •
proces worden opgesteld bij alle nieuwbouwprojecten met meer dan 25 woningen en/of utiliteit, waarbij 50 m2 bvo utiliteit gelijkgesteld wordt met één woning; Vooraan in het planproces ambitieniveaus worden vastgesteld; Energieambities worden vastgesteld in samenwerkingsovereenkomsten, grondexploitatieovereenkomsten, PPS en dergelijke; Klimaat-/energieambities worden vastgelegd in prestatieafspraken met corporaties; Klimaat-/energieambities worden vastgelegd in het evenementenbeleid; Klimaat-/energieambities worden vastgelegd in de sociale visie, het armoedebeleid en integratiebeleid; Klimaat/energie vast onderdeel is in wijkontwikkelingsplannen; Besluiten worden genomen ten aanzien van de Aanleg Energie Infrastructuur (BAEI) als het gaat om meer dan 500 woningen.
maakt hij weloverwogen keuzes op het gebied van energiebesparing? Een omslag in denken en doen is noodzakelijk. Voor de energievoorziening en het realiseren van energiebesparende maatregelen zijn moderne en complexe technologieën beschikbaar. De potentiële bewoner moet over het gebruik van deze technologieën actief worden geïnformeerd, bijvoorbeeld tijdens informatieavonden. Ook moet de burger continu op de hoogte worden gehouden van nieuwe technieken op het terrein van energiebesparing en van subsidiemogelijkheden. Ambities
•
3.6 De burger De burger wordt onvoldoende betrokken bij het ontwerp, de bouw en het gebruik van nieuwe woningen. Het bewustzijn van de toekomstige bewoner zou geprikkeld moeten worden: weet hij wel precies wat hij vraagt en
• •
De burger continu en actief informeren over alle facetten van duurzaam bouwen, klimaat, (duurzame) energie, concrete energiebesparingsmogelijkheden, de investeringen die hiervoor nodig zijn, de terugverdientijd, de bereikte CO2-reductie en de invloed van de investering op de totale woonlasten; Aanbieden van handelingsperspectieven; De burger informeren over de klimaatverandering en de energiekosten en zorgen dat hij zich goed bewust wordt van wat speelt;
pagina 50
•
Een klimaatstichting oprichten bestaande uit burgers van Maastricht.
Concrete voorbeelden van acties om de ambities te verwezenlijken zijn Het ontwikkelen van een meerjarenstrategie voor communicatie en een uitvoeringsplan om de doelstellingen te realiseren; Voorlichting geven over energie/ klimaat/subsidies/energieprojecten via de bestaande informatiekanalen als www.maastricht.nl, BUM en Maaspost; Het realiseren van een klimaatneutrale voorbeeldwoning; Onderzoek doen naar de haalbaarheid van een energiewinkel in het centrum van de stad; Oprichten van een burgerstichting (bijvoorbeeld met vertegenwoordigers uit de wijkraden)
• •
• • •
3.7 Duurzame energie Het aandeel duurzame energie in Maastricht moet sterk worden uitgebreid. Lang niet altijd worden kansen gezien, benut en uitgevoerd. Om het aandeel duurzame energie in de stad te verhogen, zullen wij samen met de maatschappelijke doelgroepen grootschalige projecten uitwerken en realiseren.
pagina 51
Waar staan we nu? Momenteel zijn concrete projecten in uitvoering ten aanzien van windenergie, biomassa en waterkracht. Voor waterkracht zijn twee particuliere initiatieven in voorbereiding. Het realiseren van grootschalige zonne-energieprojecten is sterk afhankelijk van landelijke subsidies. Het kabinet stimuleert zonnestroom door geld beschikbaar te stellen in het kader van de SDE (Stimuleringsregeling Duurzame Energie). De gemeente kan het toepassen van zonne-energie stimuleren door vroeg in het stedenbouwkundig ontwerp zongericht te verkavelen, het hellend dak van het gebouw als vast uitgangspunt te hanteren en dit zoveel mogelijk op het zuiden te oriënteren. Daarnaast kan de gemeente het gebruik van zonneenergie stimuleren door het wegnemen van conflicterende voorschriften/regels, subsidieregelingen, toepassen van zonne-energie als voorbeeldproject bij gemeentelijke gebouwen en dergelijke. Ambities Voor het realiseren van de CO2-reductiedoelen moet de resterende energievraag in 2050 volledig duurzaam worden opgewekt binnen de gemeentegrenzen.
Daarvoor zullen met de marktpartijen grootschalige duurzame-energieprojecten moeten worden gerealiseerd. Voorbeelden van lopende duurzameenergieprojecten zijn: Windenergie (bijvoorbeeld Lanakerveld en de Beatrixhaven); Biomassa (bijv. zwembad Geusselt); 2 Waterkrachtinitiatieven (JoJo Haven en de Stuw); Photovoltaïsche cellen (bijvoorbeeld Belvédère); Bijstook in de industrie met ecologisch verantwoord geproduceerde biobrandstoffen; Stimuleren van de inkoop van duurzaam opgewekte elektriciteit en ‘groen gas’; Haalbaarheidsonderzoek Duurzame Energie Centrale Limburg in Belvédère;
• • • • • • •
3.8 Prioriteiten 2008-2012 Tijdens de discussiebijeenkomst gaven de doelgroepen aan voor welke activiteiten draagvlak is en welke dus op korte termijn kunnen worden opgepakt. De hieronder voorgestelde activiteiten vormen de basis voor de subsidieaanvraag in het kader van de Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven, afgekort als SLOK (opvolger van BANS I) voor de periode 2008-2012.
Industrie Het opstellen van een intentieverklaring om te komen tot een voorgestelde reductie van twintig procent CO2 per jaar; Het opstellen van een CO2-balans voor de hele gemeente, onderverdeeld naar branches, en op basis daarvan prioriteiten stellen (waar ligt de grootste milieuwinst?); Het monitoren van de voortgang; Het oprichten van een lokaal Platform Energie en Milieu voor de industrie; Het instellen van een accountmanager energie voor de Maastrichtse bedrijventerreinen; Optimaal benutten van restwarmte voor bijvoorbeeld woningbouwprojecten; Participatie van bedrijven in duurzame energieprojecten.
• •
• • • • •
MKB Voorlichting geven door middel van concrete rekenvoorbeelden over energiebesparende maatregelen (investeringen, terugverdientijd, technische levensduur, economische levensduur, CO2-reductie en dergelijke); Aanbieden van algemene kennis over energiebesparing; Aanbieden van collectieve scans en subsidieaanvragen.
•
• •
pagina 52
Onderwijs Leerlingen, leerkrachten, besturen en ouders voorlichten over CO2besparing; Het opnemen van CO2-reductiedoelstellingen in schoolbeleidsplannen; Voorlichting geven door middel van concrete rekenvoorbeelden over energiebesparende maatregelen (investeringen, terugverdientijd, technische levensduur, economische levensduur, CO2-reductie en dergelijke); Het opnemen van energiebesparingsmaatregelen in reguliere onderhoudsplannen van de schoolgebouwen; Onderzoek naar de mogelijkheden van een revolving fund voor scholen; Het uitvoeren van quickscans voor bestaande schoolgebouwen; Het inrichten van een onderwijsplein waar leerlingen, leerkrachten, ouders, besturen, etc. elkaar kunnen ontmoeten en good practices kunnen uitwisselen.
• • •
• • • •
Bouwsector Uitwerken van een integraal energiebesparingsplan voor de bestaande bouw in diverse buurten in Maastricht; Energielabel bestaande bouw minimaal 2 trappen omhoog, van G naar E; ambitie is voor de bestaande woningvoorraad een energielabel
• •
pagina 53
van ten hoogste B; Het oprichten van een gezamenlijke energieontwikkelingsmaatschappij en daaraan gekoppeld het uitwisselen van kennis en het oprichten van een monitoringscommissie; Het uitvoeren van een energienulmeting in de bestaande bouw; Werken met één uniform meetinstrument, bijvoorbeeld GPR-gebouw, voor de hele bouwbranche.
•
• •
Burger Onderzoek doen naar de mogelijkheid van een energiewinkel in Maastricht; Proactieve periodieke voorlichting geven over energiebesparing en duurzame energie; Oprichten van een BurgerklimaatClub.
• • •
Gemeentelijke organisatie Realiseren biomassacentrale zwembad Geusselt; Realiseren van een duurzaam gemeentelager te Limmel; Versterken interne organisatie op het gebied van klimaat/energie; Energie opnemen in prestatieafspraken met corporaties; Onderzoek doen naar de mogelijkheden van een ‘revolving fund’ voor de woningmarkt;
• • • • •
•
Realiseren van een Klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015; Organiseren van ‘groene’ evenementen; In 2015 wordt 100% duurzaam ingekocht door de gemeentelijke organisatie.
• •
Samenwerking Limburgse gemeenten en Provincie Afsluiten Limburgs Klimaatconvenant; Het voorbereiden en uitvoeren van gezamenlijke projecten; Het geven van voorlichting aan de doelgroepen en het voeren van campagnes; Intergemeentelijke samenwerking in project Unieke Kansen Regeling; Projectmanagement voor klimaatcoördinatoren.
pagina 54
pagina 55
Hoofdstuk 4 Flankerend beleid
4.1 Adaptatie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK) In het eerste hoofdstuk zeiden we het al: we moeten hoe dan ook rekening houden met klimaatverandering. Ook als we er mondiaal in zouden slagen de emissies van broeikasgassen terug te dringen, stijgen de CO2-concentraties in de atmosfeer toch verder. Daardoor neemt de wereldtemperatuur verder toe, wat weer invloed heeft op andere klimaatvariabelen als neerslag en stormen. Ook de zeespiegel blijft stijgen. Dit alles heeft vergaande sociaaleconomische en ecologische effecten tot gevolg. Dus: naast mitigatie moeten we de schouders zetten onder adaptatie. Rijk, provincies, gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders ontwikkelen samen adaptatiebeleid: hoe in te spelen op de te verwachten effecten van klimaatverandering in Nederland?
pagina 56
pagina 57
Het ARK programma ARK staat voor Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat en is een samenwerkingsverband van VROM, EZ, LNV, V&W, IPO, VNG en de Unie van Waterschappen. Mei 2007 lanceerde ARK het concept van een nationale adaptatiestrategie onder de naam ‘Maak ruimte voor klimaat’. Dit rapport schetst de klimaateffecten waar Nederland rekening mee moet houden en stelt maatregelen en rollen voor die de verschillende overheden kunnen vervullen. Duidelijk wordt hierbij dat de inrichting van de openbare ruimte op het gebied van water en groen een belangrijk kader vormt voor het adaptatiebeleid. Dat geldt voor alle schaalniveaus: gebouwen, percelen, wijken, stroomgebieden. Hierbij past een onderscheid in:
•
Ruimtelijke ordening (bestemmingsplan, streekplan en structuurvisie); Ruimtelijke inrichting (riolerings-
•
plan en inrichting straten); Ruimtelijk ontwerp (bouwplan, hittebestendig bouwen en flood proof bouwen). De gemeenten vervullen op elk van deze drie niveaus een belangrijke rol. Daarnaast hebben gemeenten een belangrijke rol bij de voorlichting en rampenbestrijding.
•
Met welke effecten moet Nederland rekening houden?
Om de effecten van klimaatverandering tegen te gaan, zijn veel maatregelen mogelijk. Een groot aantal overheden en maatschappelijke organisaties zal daarbij betrokken zijn. Adaptatie is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk: het zijn vooral ruimtelijke maatregelen die nodig zijn om bedreigingen vanuit klimaatverandering duurzaam en effectief het hoofd te bieden. Uitgangspunt is daarbij het beheersen van risico’s: het voorkomen en beperken van de schade. Hierbij hoort accepteren dat er soms iets mis kan gaan, maar dan wel zorgen dat de effecten acceptabel zijn. Zo geldt dat water en groen bij extreme warmte de temperatuur in de stad op een acceptabel niveau kunnen houden. Bij locatiekeuzen en de inrichting van gebieden zal rekening moeten worden gehouden met de eigenschappen van de ondergrond. Het Sternrapport raamt de schadekosten van klimaatverandering, of beter de
•
Te verwachten klimaateffecten in Nederland volgens ARK: Toename van temperatuur (hete zomers, hittegolven); Meer en minder water (hoge waterstanden en overstromingen en anderzijds langdurige droogte); Een toename van extremen (temperatuur, neerslag); Hogere waterstanden rivieren; Toename intensieve buien; Langdurige droogteperioden; Hittestress in steden; Stormschade; Toename van schadelijke insecten/ ziekten; Erosie en grondverzakking; Stijging zeespiegel.
• • • • • • • • • • •
Bijkomende effecten kunnen zijn: Smelten van asfalt
•
•
Stroomuitval; Belemmeringen in bereikbaarheid.
Het Rijk heeft nog geen geoperationaliseerd overzicht van de betekenis van de te verwachten klimaatveranderingseffecten voor gemeenten en van de manier waarop gemeenten daarop kunnen inspelen.
pagina 58
kosten van niets doen aan emissiereductie, op minstens € 67,00 per ton CO2, terwijl het vermijden van deze emissies minder dan € 20,00 per ton kost.
4.2 Water en waterbeheer De belangrijkste effecten van klimaatverandering op het systeem water zijn: Een toename van de waterstanden op zee en daarmee een toename van de kans op versterkte kustafslag en overstroming vanuit zee; Een toename van de hoge afvoeren van de grote rivieren in de winter en daarmee een toename van de kans op overstromen; Een toename van de waterstanden in het IJsselmeergebied en de grote binnenwateren van Zuid-Holland en Zeeland en daarmee een toename van de kans op overstromen; Een toename van de wateroverlast in winterperiodes in het landelijk gebied; Het vaker voorkomen van wateroverlast in stedelijke gebieden; Toename van het drinkwatergebruik door huishoudens in de zomer; Toename zoutindringing in oppervlaktewater; Verzilting van grondwaterbronnen; • Verdroging van grondwaterbronnen. •
• • •
• • • •
pagina 59
Maastricht heeft niet afgewacht en heeft in haar Waterplan nu al rekening gehouden met de mogelijke effecten die kunnen optreden als gevolg van de optredende klimaatverandering. Hierbij is uitgegaan van bijv. regenbuien die statistisch gezien maar 1 x per 25 jaar voorkomen. Volgens het Waterbeleidsplan wordt standaard in alle projecten aandacht geschonken aan: Extra berging voor rioolwater, waar dit nodig is; De verdere reductie van vuiluitworp als gevolg van overstorten; Lekkages van rioleringen in beschermde gebieden met diepe grondwaterstanden; Het afkoppelen van schoon regenwater; Het beperken van diffuse lozingen; Duurzaam bouwen; Het beperken (verbod) op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de openbare ruimte; Een brongerichte aanpak van verontreinigde stoffen; Het ruimtelijk implementeren van veranderingen in grondwaterbeschermingsbeleid; Waterberging, hermeandering en oeverstroken opnemen in bestemmings- en structuurplannen;
• • • • • • • • • •
Belangrijke waterprojecten in de stad:
•
Grensmaasproject: verbreden en verdiepen van de Maas opdat geen wateroverlast kan optreden voor Borgharen en Itteren; Vertragend water: dit betekent het zoveel mogelijk vasthouden, bergen, infiltreren van hemelwater en het resterende deel afvoeren via de riolering. Deze volgorde is een vast uitgangspunt bij alle projectontwikkelingen in de stad. Voorbeelden hiervan zijn: nieuwbouw Vroendaal en Vroendaal Zuid, Heugemerveld, Bedrijventerrein Maastricht-Eijsden, Malberg e.d.
•
4.3 Groen Wij koesteren ons stedelijk groen. Niet alleen vanwege de natuurwaarden en biodiversiteit, maar ook vanwege de belevingswaarde voor de Maastrichtenaar en de bezoeker, vanwege de betekenis voor de volksgezondheid (luchtkwaliteit) en niet te vergeten het functioneel gebruik en de economische betekenis ervan. Bomen zijn onmisbaar in het proces van de productie van zuurstof en hebben een positief effect op de luchtkwaliteit, de leefbaarheid in stedelijke omgeving en zelfs op de waarde van onroerend goed.
pagina 60
pagina 61
Maastricht heeft zich ten aanzien van groen in de stad geen kwalitatieve en/ of kwantitatieve doelen gesteld. De stedelijke ontwikkeling gaat uit van een compacte stad in een weids landschap. Groen en waterbeheer versterken de stedelijke kwaliteit. Dat betekent een verbreding van medeverantwoordelijkheid van disciplines en partijen bij de ontwikkeling en het beheer van groen. We zien dat stedelijk groen een wezenlijke bijdrage levert aan een kwalitatief hoogstaand woon- en werkmilieu. Daarbij past ook de inbreng van de burger bij de inrichting en vergroening van zijn/ haar omgeving. Wij willen aansluiten bij duurzame stedenbouw en het nationale Adaptatieprogramma. Daarnaast is het van belang dat het groenbeleid van de stad in de komende jaren herijkt wordt, ook in relatie tot het Nationale Adaptatie programma Ruimtelijke Kwaliteit. Belangrijke groenprojecten in de stad zijn: 1. Het aanplanten van hagen en boomgaarden in het terraspark in het kader van het project Rondje Bemelen; 2. Aanplant van bomen in het Jekerdal; 3. De aanplant van bomen op de Markt; 4. De herinrichting van het Geusseltgebied tot Geusselt park; 5. De herinrichting en aanplant van bomen in de Landgoederenzone;
6. De herinrichting en aanplant van bomen in de Dousberg; 7. De herinrichting van het buurtpark in Caberg; 8. De aanplant van bomen in de prachtwijken; 9. De aanplant van bomen in het Campusgebied; 10. De ontwikkeling van een nieuw struinnatuur in de Grensmaas; 11. De herplant van het ENCI bos; 12. De aanleg van een park in Bellevue (Belvédère); 13. Het behoud van de biodiversiteit in het Stadspark; 14. het organiseren van een boomplantdag.
Bomen zijn in staat om fijnstof op te vangen en wel met een hoeveelheid van ca. 100 gram fijnstof per jaar. Deze vangstcapaciteit per boom per jaar is gelijk aan de hoeveelheid fijnstof die een personenauto over 3.300 km uitstoot. Eén beuk van 100 jaar, 20 meter hoog en 12 meter breed bezit: 600.000 bladeren; 1200 m2 bladoppervlak; verbruikt: 18 kg C02 (kooldioxide) en 400 liter water per dag; produceert: zuurstof voor 10 mensen per dag; 12 kilo suikers; vervangt: 2000 jonge boompjes.
4.4 Verkeer en mobiliteit In het kader van het Luchtkwaliteitsplan is een actieagenda opgesteld. Deze actieagenda heeft tot doel de luchtkwaliteit in de stad te verbeteren door een reductie van NOx en fijnstof. De reductie van NOx en fijnstof zal mede tot gevolg hebben dat CO2 wordt gereduceerd. Deze CO2-reductie zal tijdens de uitvoering van de actieagenda gemonitord worden. De Universiteit van Manchester heeft berekend dat 10% toename van de hoeveelheid groen in de stedelijke gebieden de stedelijke temperatuur met ongeveer 4o C kan doen verminderen. Wetenschappers zeggen dat een beperkte toename van parken en straatbomen de voorspelde temperatuurstijging in onze steden als gevolg van de opwarming van de aarde kan compenseren.
pagina 62
pagina 63
Hoofdstuk 5 Organisatie, monitoring, communicatie en financiën 5.1 Aanpak en organisatie Hoe gaan we de ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen uit de Energienota realiseren? In paragraaf 6 wordt een opzet gegeven van de organisatiestructuur. Dit schema biedt per doelgroep een overzicht van de doelstellingen. Paragraaf 3 geeft een overzicht van de activiteiten en projecten die kunnen worden opgepakt. Hoewel in het NMP alleen gesproken wordt over een CO2reductiedoelstelling bij huishoudens, zijn in het schema ook andere doelgroepen opgenomen. Onderzoek wees immers uit dat slechts 15% van het totale gemeentelijke energieverbruik ten laste komt van de huishoudens en de overige 85% van het bedrijfsleven. Naast het realiseren van de CO2reductiedoelstelling uit het NMP richt de Energienota zich op het creëren van brede maatschappelijke betrokkenheid: mensen moeten zich bewust zijn van de
pagina 64
pagina 65
problematiek en de negatieve gevolgen van de klimaatverandering. De energienota draagt instrumenten en een organisatie voor die zijn gericht op het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en andere maatschappelijke doelgroepen. Het klimaatbeleid is immers een verantwoordelijkheid van ons allen. De gemeente is voor de uitvoering van het beleid afhankelijk van maatschappelijke organisaties, landelijke regelgeving, en niet te vergeten, subsidies. De beste manier om het draagvlak te vergroten is door de maatschappij medeverantwoordelijk te maken voor de uitvoering van het beleid. In het planvormingsproces zijn daarom externe partners betrokken die de verschillende doelgroepen vertegenwoordigen. De samenwerking blijkt zeer vruchtbaar, niet alleen met het oog op het vergroten van het draagvlak. De doelgroepen vormen een belangrijk kennisreservoir rondom de lokale
situatie en de ronde tafelgesprekken hebben de nodige creativiteit en ideeën losgemaakt. De ambitie is om deze open aanpak bij de uitvoering voort te zetten. De spelers binnen de klimaatorganisatie zijn: het gemeentebestuur, de leden van het Platform Energietransitie Maastricht, de programmamanager, de energiecoördinator en de doelgroepcoördinatoren van de zes doelgroepen. De doelgroepen zijn: de onderwijs- en kennisinstellingen, de bouwsector, het midden en kleinbedrijf, de industrie, de burger en de gemeentelijke organisatie. Instrumenten: De volgende instrumenten zullen worden ingezet: Platform Energietransitie Maastricht; Voorlichting aan de doelgroepen; Vroegtijdige inpassing in het traject van Ruimtelijke Ordening; Ambities vastleggen in prestatieafspraken; Financiële stimulansen voor energieonderzoeken; Uitdragen van voorbeeldprojecten; Structurele samenwerking bij de voorbereiding en uitvoering van de projecten; Extra controle van de uitvoering.
• • • • • • • •
In de paragrafen 5.2 tot en met 5.3 lichten we de rol van de spelers toe.
5.2 Platform Energietransitie Maastricht Het betrekken van alle relevante doelgroepen bij de beleidsvorming en uitvoering verhoogt de kans op succes aanzienlijk. Dat bleek tijdens de eerste discussiebijeenkomsten in mei 2007. Het voorstel is om dit door middel van een Platform Energietransitie Maastricht te formaliseren. Dit is een goed instrument voor het realiseren van het gemeentelijk klimaatbeleid, het nakomen van met partners gemaakte afspraken, het realiseren van goede voorbeelden en het verspreiden van kennis onder de relevante partijen. De doelgroepen met vertegenwoordigers in het Platform Energietransitie Maastricht zijn: 1) onderwijs- en kennisinstellingen; 2) de bouwsector in Maastricht; 3) het MKB; 4) de grote industrie; 5) de gemeentelijke organisatie en 6) de burger. Het algemene doel van het Platform Energietransitie Maastricht luidt: de doelgroepen vertegenwoordigen en partijen motiveren om activiteiten te ontplooien die leiden tot een efficiënter en duurzamer energiegebruik.
pagina 66
De taken van het Platform Energietransitie Maastricht bestaan uit: 1. Creëren van bestuurlijk draagvlak binnen alle doelgroepen en geledingen in de organisatie; 2. Zorgen voor een goede kennisverspreiding en ambassadeurschap; 3. Het gevraagd en ongevraagd adviseren over klimaatbeleid; 4. Het publiceren van een jaarlijks voortgangsrapport en behaalde resultaten. In het schema is de organisatie weergegeven en de relaties tussen de partijen onderling. Het voornemen is om de gemeentelijke coördinatoren (zie 5.3.2) te betrekken bij het overleg met de doelgroepen en een procesmatige c.q inhoudelijke rol te geven bij de uitvoering van de Energienota. Het Platform Energietransitie Maastricht wordt voorgezeten door de portefeuillehouder milieu van de gemeente Maastricht. Het komt naar verwachting één of tweemaal per jaar bijeen en wordt in de uitvoering van de werkzaamheden bijgestaan door de programmamanager. Over de juridische status van het Platform Energietransitie Maastricht en de relatie(s) met het gemeentebestuur en de ambtelijke organisatie wordt nog nader overleg gevoerd. De uitkomsten van dit overleg zullen worden vastgelegd in een nog op te stellen statuut.
pagina 67
5.3 Organisatie versterken Energie en klimaat vormen geen afzonderlijk vakgebied, maar moeten een geïntegreerd onderdeel zijn binnen andere relevante gemeentelijke beleidsvelden. De uitvoering beperkt zich dan ook niet tot één afdeling, maar strekt zich uit over alle niveaus en disciplines binnen de gemeentelijke organisatie. Voor het adequaat uitvoeren en welslagen van deze taken is het op de eerste plaats noodzakelijk dat voor klimaaten/of energiegerelateerde vraagstukken in alle lagen van de organisatie draagvlak is. Dus bij de gemeenteraad, het college, management en de individuele medewerkers. De tweede voorwaarde is dat het klimaatbeleid opgenomen is in alle relevante visies en beleidsnota’s. De coördinatie van het klimaatbeleid berust bij het team Mobiliteit en Milieu van de sector Ruimte. De programmamanager is de teammanager van het team Mobiliteit en Milieu. Voor de uitvoering van de Energienota is het dus van belang dat minimaal de punten 1 tot en met 8 in de organisatie verankerd zijn. Waar dit in het geheel of gedeeltelijk niet het geval is, zullen afspraken worden gemaakt met de betreffende domein- en sectormanagers. 1. Taken, verantwoordelijkheden en
bevoegdheden zijn geborgd in de gemeentelijke organisatie door middel van een (bestaand) systeem, bijvoorbeeld door Domeinplanningen, afdelingsplannen en dienstverleningsovereenkomsten (DVO); hiertoe zal in 2009 worden gestart met het maken van afspraken met alle relevante sectoren en teams binnen de gemeentelijke organisatie; 2. Energie-(CO2-reductie)doelstellingen worden doorvertaald naar doelstellingen van andere beleidsvelden (zoals Wonen, Economie, Ruimtelijke Ordening, Evenementen, Mobiliteit, Bouwtoezicht, Vergunningverlening, Sociale Zaken); Als eerste zal in 2009 een aanvang worden gemaakt met het opstellen van een stadsbrede Duurzaamheidsvisie in de nieuwe op te stellen Structuurvisie, als fysieke vertaling van de Stadsvisie. Veder zal het totale vigerende gemeentelijk beleid herijkt moeten worden aan de nieuwe doelstellingen voor CO2-reductie doelstellingen en de Motie klimaatneutrale organisatie en gemeente; 3. Voor de lange termijn is budget beschikbaar voor de organisatie, onderzoek en voorlichting. Voor de periode 2008-2012 worden deze kosten gedeeltelijk gedekt door de SLOK uitkering; 4. Structureel vernieuwende vormen
van communicatie worden ontwikkeld naar alle in- en externe partijen en burgers van de gemeente; zie paragraaf 5.5 over de aanpak en resultaten van het klimaatbeleid; 5. Een aanvang wordt gemaakt met het monitoren van resultaten (projectniveau); zie paragraaf 5.4; 6. In- en externe verslaglegging zal plaatsvinden over de voortgang van de uitvoering; 7. Een interne gemeentelijke klimaatwerkgroep wordt opgericht. Eens in de vier jaar wordt de Energienota met de betrokken doelgroepen geëvalueerd, waar nodig geactualiseerd, en concreet uitgewerkt in een gemeentelijk energieprogramma. Dit meerjarenenergieprogramma geeft invulling aan de doelstellingen en ambities. Als initiatiefnemer laat de gemeente per doelgroep onderzoeken welke projecten/activiteiten een optimale bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen. Dit energieprogramma wordt in de vorm van een projectenboek ter besluitvorming voorgelegd aan het gemeentebestuur. Op basis van dit energieprogramma wordt over voortgang en resultaten verantwoording afgelegd aan het bestuur. Het meerjarenenergieprogramma zal
pagina 68
pagina 69
per project/activiteit in ieder geval de volgende gegevens bevatten (voor zover bekend, relevant of te achterhalen):
• • • • • • • • •
de nulsituatie; de te realiseren doelstellingen en ambities; de bijbehorende samenwerkingsvorm; de benodigde acties samengevat in een stappenplan; de benodigde uren; de investeringen; de organisatorische en financiële instrumenten; het effect op CO2-reductie; de monitoring en verslaglegging.
5.3.1 Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden programmamanager De teammanager Mobiliteit en Milieu is als programmamanager van de Energienota verantwoordelijk voor de complete coördinatie van de voortgang. Ook draagt hij zorg voor een adequate informatie-uitwisseling tussen de verschillende doelgroepen en het Platform Energietransitie Maastricht en is hij verantwoordelijk voor de eindverslaglegging naar het
platform en het gemeentelijk bestuur. De programmamanager heeft voor de concrete uitvoering van de Energienota geen specifieke bevoegdheden. Hij is hiërarchisch gepositioneerd in de sector Ruimte, team Mobiliteit en Milieu en ressorteert onder de sectormanager Ruimte. De programmamanager kan zich hierbij in voorkomende gevallen laten adviseren door de energiecoördinator, die eveneens een positie heeft binnen het team Mobiliteit en Milieu.
5.3.2 Rol van de doelgroepcoördinator Zoals hierboven al beschreven zijn zes doelgroepen vertegenwoordigd binnen het Platform Energietransitie Maastricht. Aan iedere doelgroep wordt een medewerker uit de gemeentelijke organisatie als coördinator gekoppeld. Deze medewerkers fungeren vanuit hun bestaande rollen, taken, netwerken en overlegstructuren als doelgroepcoördinator. Naast de reguliere gespreksthema’s moeten zij aandacht vragen voor het thema klimaat/energie. De primaire taak van de coördinator is er dus op gericht het thema klimaat/ energie een structurele plaats te geven
pagina 70
op de agenda van de bestuurders en het management van de betreffende doelgroep. Daarnaast organiseert de coördinator eenmaal per vier jaar een overleg met de doelgroep om het programma van activiteiten en projecten voor de betreffende periode op te stellen. Bovendien plant hij één of tweemaal per jaar een overleg in, om de voortgang van de projecten/activiteiten te bespreken. De coördinator kan zich hierin eventueel laten bijstaan door de programmamanager of de energiecoördinator.
een bijeenkomst worden georganiseerd.
Vanuit de doelgroep worden voorstellen gedaan aan de coördinator binnen de randvoorwaarden van tijd, geld en kaders. De coördinator consulteert en informeert op zijn beurt de programmamanager. De benoemde activiteiten en projecten moeten een bijdrage leveren aan de klimaat/-energiedoelstelling. De coördinator draagt gedurende de uitvoering van de activiteiten en projecten ook zorg voor tussentijdse voortgangsrapportages en eindverslaglegging. De programmamager draagt zorg voor een complete voortgang van de activiteiten en projecten en ondersteunt de coördinator waar dit wenselijk is. Daarnaast is de programmamager verantwoordelijk voor een gedegen informatie-uitwisseling tussen de doelgroepen onderling. Hiertoe zal eenmaal per jaar
Lid zijn van de werkgroep klimaat is niet vrijblijvend. Vertegenwoordigers binnen de werkgroep hebben zitting namens hun domein/sector/team en binden zich aan de gemaakte afspraken en kaders.
pagina 71
In de Energienota is dus een duidelijke rol weggelegd voor de alle domeinen, sectoren en teams binnen de gemeentelijke organisatie. Voor het uitvoeren van de coördinatie moet een interne gemeentelijke werkgroep worden opgericht. Het opzetten van deze interne werkgroep heeft als belangrijkste doel het waarborgen van de uitvoering en voortgang van de Energienota en het programma.
5.4 Monitoring en evaluatie Het realiseren van de klimaat-/energiedoelstellingen is een hoge ambitie. Een goede monitoring en evaluatie zijn dan ook van wezenlijk belang om de voortgang te kunnen bewaken en waar nodig tijdig bij sturen. Meten is weten en gissen is missen. Door het monitoren van het energieverbruik van alle relevante gemeentelijke aansluitingen kan jaarlijks kwantitatief de energie-
besparing in kaart worden gebracht. Ook de hoeveelheid geproduceerde duurzame energie is te meten. Door het in kaart brengen van de huidige situatie en de jaarlijkse voortgang kan bepaald worden of er voldoende vooruitgang wordt geboekt en of de voortgang in lijn is met de visie. Door het ontbreken van niet gemeentelijke energieverbruikgegevens op stadsniveau is inhoudelijke monitoring op dit moment complex. Dit komt door het grote aantal wijzigingen op het gebied van energie. Het is beter de monitoring op projectniveau en op basis van kengetallen te laten plaatsvinden aan de hand van een ontwikkeld digitaal instrument. Daar waar actuele informatie voorhanden en/of snel toegankelijk, zal hiervan gebruikt worden gemaakt. Afspraken over de te bereiken ambities worden in het systeem gebracht en gedurende de uitvoering op bepaalde momenten gecontroleerd. De toewijzing van de afgesproken CO2-reductie aan het project vindt pas dan plaats als de doelstelling fysiek is gerealiseerd en/of juridisch door middel van een realisatieovereenkomst is vastgelegd. Naast de kwantitatieve besparingen en de hoeveelheid opgewekte duurzame energie is een periodieke evaluatie
van de organisatie en het proces van wezenlijk belang. Jaarlijks moet worden nagegaan of de gekozen richting bijdraagt aan het verwezenlijken van de visie en/of de voorgestelde richting moet worden bijgesteld. De coördinatoren van de doelgroepen zullen naast de inhoudelijke verslaglegging van de voortgang tevens aandacht besteden aan de procesevaluatie.
5.5 Communicatie Uit een door TNS Nipo en Milieu Centraal uitgevoerd onderzoek onder 1087 Nederlanders bleek dat geld het belangrijkste motief is voor energiebesparing. Zes van de tien Nederlanders bespaart energie om geld te besparen. Het milieu is voor 36% van hen een reden om zuinig met energie om te gaan. Voor acht op de tien Nederlanders is het volgens het onderzoek belangrijk dat in hun huishouding zuinig met energie wordt omgegaan. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat, wanneer burgers maatregelen voorgelegd krijgen ter verbetering van het milieu die eventuele gedragsveranderingen van de burger vragen, het voor de meerderheid van de burgers duidelijk is waarom die maatregelen moeten plaatsvinden. Toch handelt de burger er als consument niet
pagina 72
naar. Het lijkt aannemelijk dat burgers die milieuproblemen hoog op de agenda hebben staan en een op de samenleving gericht waardepatroon hebben, een grotere mate van milieuvriendelijk gedrag vertonen. Dit is in werkelijkheid niet zo. De mate waarin het consumptiepatroon van de burger het milieu belast, is vooral afhankelijk van het inkomen van de burger en heeft geen relatie met zijn milieubesef of waardepatroon. Gebleken is dat er geen aantoonbare positieve relatie aanwezig is tussen het ‘denken’ en ‘doen’ van de burger. Als burgers mogen kiezen uit milieumaatregelen, blijken vooral maatregelen die weinig offers van de burger zelf vergen populair te zijn. Vaak kiest men voor de weg van de minste weerstand. Ook blijkt dat er geen direct verband is tussen de prioriteit van een vraagstuk en het draagvlak voor de bijbehorende maatregel. Hoe ontwikkel je nu tegen het licht van deze resultaten een vernieuwend en innovatief communicatiebeleid voor het energiebeleid? Feitelijk blijken er drie opgaven voor communicatie te zijn: corporate, binnen de verschillende projecten en intern in de gemeentelijke organisatie. De overkoepelende doelstelling is uiteindelijk ‘gedragsverandering’ met
pagina 73
als gevolg minder CO2-uitstoot. Zonder verandering van de status quo kun je immers geen reductie van broeikasgassen bewerkstelligen. Communicatie reikt zover dat het kan zorgen voor verandering op kennisniveau (informeren, bewustmaken), houdingsniveau (overtuigen, enthousiasmeren) en op niveau van gedragsintentie (‘van plan zijn om…’). Bij de laatste stap naar daadwerkelijke gedragsverandering spelen andere factoren van onder meer economische, psychologische en sociale aard een wezenlijke rol. Bij projecten is het raadzaam om ook van andere instrumenten dan alleen communicatie gebruik te maken.
5.5.1 Doelstelling Ruwweg gesteld is de doelstelling van het communicatiebeleid rondom klimaat/energie: het formuleren, ontwikkelen en uitvoeren van een gezamenlijke communicatiestrategie met als uitgangspunt gedragsverandering. Om deze doelstelling te realiseren is het intern van belang dat: Samenwerking plaatsvindt tussen raadsleden, bestuurders, ambtenaren, kennisinstellingen, bedrijfsleven, bouwsector en burger om de
•
ambitie waar te kunnen maken; Tussen de verschillende doelgroepen kennisuitwisseling en informatieoverdracht plaatsvindt; Er een transparante, duidelijke en structurele (communicatie-)structuur aanwezig is tussen domeinen, sectoren en teams op alle niveaus; Kennisverbreding plaatsvindt tussen de medewerkers onderling op het gebied van klimaat/energie; Er een communicatielijn is voor alle activiteiten van het BANS samenwerkingsverband, zodat communicatie optimaal kan worden ingezet; Binnen de organisaties communicatie zorgt voor het vergroten van het draagvlak om (gezamenlijk) projecten uit te voeren en kennis en capaciteiten te delen; De verantwoordelijke medewerkers werkbare instrumenten en middelen ter beschikking hebben.
• • • • •
•
Extern is het van belang dat: Alle projectcommunicatie plaatsvindt op basis van een consequente lijn en dat deze met praktische handvatten effectief en efficiënt kan worden uitgevoerd; De communicatie maximaal bijdraagt aan het realiseren van de gewenste gedragsverandering bij de verschillende projectdoelgroepen;
•
•
• •
De kracht van het collectieve optreden voelbaar wordt, ook op bovenlokaal niveau; Bedrijven, instellingen en politici op bovenlokaal niveau de resultaten van verschillende projecten leren kennen en hierdoor mogelijk een push-effect ontstaat om deel te nemen aan de samenwerking en/of projecten (ook bij niet-deelnemende gemeenten) waardoor we in Maastricht en Limburg beter resultaat kunnen behalen.
5.5.2 Communicatieprojecten In Maastricht wordt op meerdere fronten gewerkt aan energieprojecten en sporadisch aan bewustwordingsprojecten. De ‘Nacht van de Nacht’ of ‘Earth Hour’ en ‘groene’ stedelijke evenementen worden bijvoorbeeld in het geheel niet georganiseerd of trekken geen belangstelling. De met veel moeite bereikte resultaten krijgen weinig aandacht en zijn helaas niet overal even zichtbaar. Maastricht kan zich op dit punt beter profileren. Ook ontbreekt het vaak aan een gestructureerde aanpak en communicatielijn. De komende jaren zal intensief en voortvarend gewerkt worden aan de implementatie van het strategisch com-
pagina 74
municatieplan en de structurele aanpak door op alle gemeentelijke beleidsniveaus (strategisch, tactisch en operationeel) en in de verschillende domeinen proactief te communiceren. Naast communicatie op het gebied van beleid en beleidsinstrumenten moet meer aandacht worden gegeven aan gemeentelijke energieprogramma’s, in voorbereiding zijnde en lopende projecten, de voortgang, bereikte resultaten en bijv. subsidiemogelijkheden. Het is van groot belang om de behaalde resultaten voor alle doelgroepen op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau prikkelend, uitdagend, inspirerend en duidelijk zichtbaar aanwezig in de etalage te plaatsen. De communicatieactiviteiten zullen de komende jaren gericht zijn op het verder uitbouwen van deze opgave. Dit gaan wij als volgt aanpakken: Prominente rol voor klimaat en energie op de ‘nieuwe’ website van Maastricht (online per 1 januari 2009). Op deze website zullen het energieprogramma van de komende jaren, projecten en de uitvoering daarvan, evenals rekentechnische hulpmiddelen, veel aandacht krijgen; Intensieve samenwerking met de overige Limburgse BANS (SLOK)gemeenten en de Provincie in de
•
•
pagina 75
uitvoering van energieprojecten. Binnen deze projecten vindt communicatie plaats op het niveau van bewustwording en gedragsverandering. Tevens kent de schaalgrootte waarop de communicatie plaatsvindt vele voordelen; De burgers van Maastricht krijgen op de website (geschikte) digitale instrumenten (zoals de Energiebesparingsverkenner van SenterNovem) ter beschikking. Met de energiebesparingsverkenner is het mogelijk om de (privé) energiesituatie inzichtelijk te maken. Deze instrumenten kunnen tevens aangeven welke energiebesparende maatregelen nog verder kunnen worden genomen en wat de gevolgen van deze maatregelen zijn op de investeringen, de jaarlijkse energiekosten, de CO2-uitstoot en het energielabel; Deelnemen/organisatorische ondersteuning verlenen aan landelijke of lokale energie(besparings)acties, zoals: Nacht van de Nacht, Earth Hour, Klimaatstraatfeest, Warmetruiendag, de Klimaatclub e.d. Door een zichtbare deelname aan deze groene evenementen kan het draagvlak worden vergroot en de verinnerlijking van het transitieproces naar een duurzame samenleving verder worden versterkt;
•
•
•
•
• •
•
Op korte termijn starten met een interne digitale nieuwsbrief over duurzaam bouwen. Deze nieuwsbrief zal in het kader van de verinnerlijking van het duurzaamheidsbeleid worden ingezet; Aanbieden van organisatorische ondersteuning aan particuliere initiatieven op het gebied van energie, klimaat, duurzaamheid, cradle to cradle etc. Voorbeelden hiervan zijn: C2C congres in november 2007, Nacht van de Nacht op 25 oktober 2008, C2C tentoonstelling in het Centre Céramique 2008/2009, de Klimaatclub etc.; In 2009 starten met een interne voorlichtingscampagne op het gebied van duurzaam inkopen; Met de woningbouwcorporaties en de ontwikkelaars communicatieafspraken maken over het ‘zichtbaar maken’ van duurzame-energieprojecten; Met het Maastrichts Congresbureau afspraken maken over informatieuitwisseling op het gebied van energie en duurzaamheid. Gebleken is dat het voor congresgangers en organisatiebureaus belangrijk is geïnformeerd te zijn over de duurzaamheids activiteiten in de gemeente;
5.6 Financiën Het is van belang dat de uitvoering van de gemeentelijke energietaken die voortvloeien uit deze energienota vanuit een decentrale organisatie plaatsvindt. De medewerkers blijven zowel organisatorisch als functioneel gepositioneerd in de huidige organisatiestructuur. Deze variant blijkt een sterke voorkeur te hebben met het oog op het verbreden van het interne draagvlak voor klimaat/energie en het kostenaspect. In paragraaf 5.1 t/m 5.3 is deze variant dan ook verder uitgewerkt. Vooralsnog is het voorstel om de energietaken uit de Energienota kostenneutraal uit te voeren binnen de huidige personele formatie. Tevens zal de komende jaren sterker dan nu het geval is gezocht worden in cofinanciering door externe partners en meer aandacht worden besteed aan financiële bijdragen vanuit Europa, het Rijk en de Provincie. Wanneer dit tot problemen in de uitvoering leidt, zal in de kaderbrief van 2009 een voorstel worden geformuleerd. Voor het uitvoeren van de organisatorische taken uit de energienota zijn de volgende financiële middelen gereserveerd:
pagina 76
Activiteit:
Interne uren / jaar
Programmamanager Mobiliteit en Milieu
Programmacoördinatie Bijdrage landelijke uitkering (2008 t/m 2012)
Out of pocket kosten
Dekking
Opmerkingen
1 fte
Binnen bestaande personele formatie
Structureel
1 fte
Binnen bestaande personele formatie
Structureel
€ 297.350,40
SLOK (pluspakket)
€ 238.451, -
SLOK (basispakket)
Uitsluitend gelden ten behoeve van onderzoek, communicatie en advieskosten.
6 SLOK = Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven. In juli 2008 is de aanvraag om subsidie ingediend voor een bedrag van 297.350,40 EURO
pagina 77
Klimaatneutrale gemeente in 2030 1. Publiceren jaarlijks voortgangsrapport en resultaten; 2. Creëren in- en extern draagvlak; 3. Zorgen voor realisatie, kennisverspreiding en advies.
Platform Energie Transitie Maastricht “Maastricht steekt energie in het klimaat” Vertegenwoordigers uit de doelgroepen: de Kennisinstellingen; de Bouwsector; het MKB, de Industrie, burgers en de gemeente.
Financiën
Onderwijs-en Kennisinstellingen: Onderwijs
ACTIEAGENDA
ACTIEAGENDA
A: Wat kunnen scholen zelf doen? Doelstelling: Voor elk schoolgebouw: ten minste 30% CO2-reductie in 2020 t.o.v. 1990. Schoolgebouwen, of beter gezegd de in een school uitgevoerde activiteiten, vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Dit betekent dat hierop het voorschriften regime van de Wet milieubeheer van toepassing is. In het kort komt het erop neer dat alle rendabele energiebesparende maatregelen op gebouw- en/of installatieniveau met een terugverdientijd van vijf jaar of minder moeten worden uitgevoerd. Hiertoe dient een onderzoek naar energie-efficiency uitgevoerd te worden. De betreffende adviezen uit het onderzoek kunnen dan gefaseerd worden uitgevoerd.
Programmamanagement. Mobiliteit en Milieu
Bouwsector: Wonen en werken Gebiedsontwikkeling
Doelstelling:
Nieuwbouw Woningen: - EPC-eis van 0,6 vanaf 2008, in 2011 een EPC van 0,4 en energieneutraal bouwen in 2020; - Realiseren van een EPL van ten minste 8,0 bij woningbouwprojecten met meer dan 200 woningen; Bestaande Woningbouw: - 2 labels omhoog conform de energielabelmethodiek in 2012; - 20% energiereductie in 2020; - Gezamenlijke inkoop van 100% duurzaam opgewekte elektriciteit;
Verantwoordelijk voor de complete coördinatie van voortgang actieagenda.
Midden en Klein Bedrijf:
Industrie ::
Gemeentelijke organisatie:
De Burger:
Accountmanager
Accountmanager
Vastgoedbeheer en Ruimte
Communicatie
ACTIEAGENDA
ACTIEAGENDA
ACTIEAGENDA
ACTIEAGENDA
Doelstelling:
- Energie-efficiency naar 2% per jaar tot 20% in 2020, met 10% extra besparing in de keten. - Structurele samenwerking met bedrijven op bedrijventerreinen en parkmanagement, gericht op minimaal 10% energiebesparing en/of opwekking van duurzame energie; - Reductie van overige broeikasgassen door middel van voorlichting en/of vergunningverlening
Nieuwbouw Utiliteit: 20% EPC reductie voor nieuwbouw vanaf 2008, 40% EPC reductie in 2012; Bestaande Utiliteit: 2 labels omhoog conform de energielabel methodiek in 2012;
pagina 78
Doelstelling:
-energie-efficiency via MJA, brancheafspraken en/of sectorakkoorden naar 2% per jaar tot 20% in 2020, met 10% extra besparing in de keten. -Structurele samenwerking met bedrijven op bedrijventerreinen en parkmanagement, gericht op minimaal 10% energiebesparing en/of opwekking van duurzame energie; -Reductie van overige broeikasgassen door middel van voorlichting en/of vergunningverlening; -Realiseren van economische groei in de duurzame energiegerelateerde branche en duurzaamheidsector; -Stimuleren integraal milieuvriendelijk procesontwerp, vanuit het principe cradle to cradle; -Verduurzamen bedrijventerreinen, in het bijzonder het ruimtegebruik, duurzame energie en duurzame mobiliteit; -Stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)
pagina 79
Doelstelling:
Klimaatneutrale organisatie in 2015; - De gemeente als beheerder van de eigen gebouwen/kantoren/installaties en voorzieningen: - De gemeente als ontwerper/beheerder van de openbare ruimte - Duurzame Energie: - Verkeer en mobiliteit; - Organisatieversterkende randvoorwaarden; - Monitoring; - Verslaglegging;
Doelstelling: - Verstrekken van informatie over energie in al zijn facetten; - Betrollenheid bij de uitvoering van het energiebeleid (spin-off functie)