maart 1997 adviesnr. 195 serie '97, nr.09
BIJ DE BESTUURLIJKE EN EXTERNE CONSULTATIE RING-OOST 1997
Aan: het Gemeentebestuur van de Centrale Stad en het Stadsdeelbestuur van Watergraafsmeer
ADVIES bij de 'BESTUURLIJKE EN EXTERNE CONSULTATIE RING-OOST 1997' INHOUDSOPGAVE: SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN
3
I.
NADERE VERKLARINGEN WENSELIJK 1. Inleiding en opbouw van het advies 2. Verschil in invulling van de modellen 3. Onlogische dichtheden per model 4. Onheldere probleemanalyse
5
II.
PUNTEN VAN COMMENTAAR 1. Grotere verbanden 2. Geldige punten uit het commentaar van de vorige ronde
6
III.
VRAGEN uit de 'BESTUURLIJKE en EXTERNE CONSULTATIE RING-oost '97 Vraag 1: Hecht u aan de spoedige komst van een NS-station aan de Kruislaan? 1. Hoever reikt een stationsomgeving? 2. Regiospoor? 3. Stedebouwkundige samenhang: WCW-stadsdeel 4. Het emplacement als cruciale factor
8 8
Vraag 2A: Bij bedrijfsterreinen inzetten op bescheiden, forse of drastische investeringen? * Schaal van de Noordvleugel Vraag 2B: Moet op de best bereikbare plekken worden gekozen voor functiemenging met voorzieningen, kantoren of woningen? 1. Routes 2. Gebiedsgebruikers of industriebeleid
9
Vraag 3: Moeten veldsport en volkstuinen naar de stadsrand tbv. woningbouw hier?
10
Vraag 4: Welke reservering en aanpassing van de wegstructuur? 1. Wegaansluitingen: Algemeen 2(a). Directe aansluiting op de A1/A10 3(b). Reconstructie afslag A10-Middenweg 4(c). Dubbele aansluiting A10 bij de J. Blookerweg 5(d). Directe aansluiting op de Gooiseweg vanaf de Omval/H.de Vrieslaan
10
Verder gebruik van dit advies staat ieder vrij, mits dit gebeurt met bronvermelding
9
SAMENVATTING en AANBEVELINGEN
(vervolgadvies bij de 'Bestuurlijke en Externe Consultatie Ring-oost 1997')
SAMENVATTING: In dit vervolgadvies gaat de ARS in op 2 reeksen modellen, één voor de werkgebieden en één voor het deel van de Watergraafsmeer dat parallel aan de Ringweg loopt. Hij geeft aan dat de modellen moeilijk te vatten zijn, omdat eenzelfde model hier en daar van inhoud verschilt. Ook de genoemde woningdichtheden komen onlogisch over. Hij vraagt dit te herzien. Verder is de ARS er bezorgd over dat de modellen van de werkgebieden losstaan van hun omgeving. Als voorbeeld noemt hij het gebrek aan zicht op de toekomst van de Amsteloever. De ARS wijst erop dat hij bij plannen met de Ring-oost steeds stuit op grootstedelijke problematieken die ook op dat niveau nog niet zijn opgelost. Het gaat om: operaties als Extensief Ruimtegebruik + Optimalisering Grondgebruik, het begin van een Industriebeleid en van een Regionaal Vervoersbeleid, een verkeersbeleid voor de periferie en een beleid rond de bestaande woningvoorraad. De Ring-oost is voor de ARS niet het kader om dit op te lossen. Vervolgens brengt hij punten naar voren uit het vorige advies die z.i. nog geldig zijn: kies een minder arbitrair plangebied, geef voorrang aan het temmen van de A10 en de relatie met Diemen, integreer ecologische zones en sportvelden in de buurt, gebruik de lanen als waardevolle elementen in het patroon en zorg primair voor de bestaande en gewaardeerde woonmilieus Tenslotte worden de vragen uit het consultatierapport Ring-oost beantwoord: * De ARS is voor een station WCW, maar wil niet automatisch op een van de modellen terecht komen en plaatst er enkele kanttekeningen bij. Die gaan over de vaststelling van de invloedssfeer van een station, over de vervoerswijze en over de intensiteit van de ontwikkeling van het WCW. * Bij de vraag welke inzet voor de werkgebieden nodig is wijst de ARS erop dat uitplaatsen van bedrijven lastig is, dat een breder, regionaal beleid voor het onderbrengen van extensieve functies afwezig is, dat het noodzaak is om bedrijven investeringszekerheid te bieden en dat de gemeente in beleid switcht van bedrijfsterreinbeheer naar intensivering gebiedsgebruik (incl. wonen), geënt op openbaar vervoer. * De kwestie of veldsport moet worden uitgeplaatst beantwoordt de ARS door zijn voorkeur aan te geven voor menging ter plekke met het wonen. * Vragen over aanpassing in de wegstructuur beantwoordt de ARS door in te stemmen met een 2e verbinding van het WCW met de Watergraafsmeer, terwijl hij waarschuwt voor een directe aansluiting op het klaverblad van de A1: het middel kan erger zijn dan de kwaal. Verder betwijfelt hij het effect van een extra aansluiting op de A10 bij de J.Blookerweg vanwege de congestie. De ARS steunt een extra aansluiting op de Gooiseweg mits de geluidsbelasting in de omliggende woonbuurten afneemt. AANBEVELINGEN: 1. De ARS beveelt aan de referentiebeelden 'Koningin Wilhelmina Plein' en 'Buitenveldert' behorend bij de modellen 'Verdichte Woonstad' en 'Tuinstad' preciezer te omschrijven en de verschillen toe te lichten. 2. De modellen van de werkgebieden dienen minder geïsoleerd te worden gebruikt; koppeling aan en uitwerking op de omgeving moeten worden aangegeven. 3. Het is dienstig om directere verwijzingen te geven naar de grootstedelijke problematieken die er in het gebied spelen. Dit om te voorkomen dat zulke kwesties loodzwaar op de Ring-oost drukken. 4. De ARS ziet een poging om de A10 te temmen als essentieel voor het gebied. Dit moet analoog aan de plannen voor de Zuidas en die voor Ring-west, die daarin zijn voorgegaan. 5. Het opnemen van de lanen in de plannen kan structuur- en kwaliteitsversterkend werken voor de Watergraafsmeer. Nadere toelichting over de sfeer ervan in model A en D is nodig. 6. Het extra station WCW is positief, maar moet in zijn voorwaarden en effecten worden uitgewerkt: * De invloedssfeer van het station dient te worden afgebakend opdat voor de rest van het gebied een helder plan kan worden opgesteld. Dat is wat anders dan nu al voor de Contrastrijke Metropool kiezen. * De gebruiksintensiteit van het WCW-terrein ivm. een station lijkt te laag. Dat verdient nadere studie. * Een herkomst/bestemmingsprognose van gebruikers kan duidelijker maken wie door het station primair worden bediend. Het kan ook de vervoerwijze nader bepalen. * Het emplacement zelf dient net als de andere industriegebieden ter discussie te komen. 3
7. Bezie de behoefte aan bedrijfsterrein ook als doelstelling op zichzelf en niet steeds als afgeleide van een bereikbaarheidsdoelstelling waarbij het aantal gebruikers normgevend is. 8. Kijk of extra aansluitingen op het snelwegennet wel wat toevoegen. Doe dit in het licht van het vollopen van de A10 en bezie of een andere, te bevorderen, modal split meer effect heeft. Neem bij het bepalen van nieuwe aansluitingen ook de balans mee van de geluidsbelasting.
Adviesnr.195 Bij de bestuurlijke en externe consultatie Ring-oost 1997 (serie'97 nr.9)
4
Maart 1997 VERVOLGADVIES over de bestuurlijke en externe Consultatie RING-oost '97 Adviesnr. 195 Serie'97, nr.9 I. NADERE VERKLARINGEN WENSELIJK 1. Inleiding en opbouw van het advies In zijn vorige advies 1) heeft de ARS er zijn voorkeur voor uitgesproken om uit de gepresenteerde modellen een aantal kenmerken te combineren. Hij kwam uit op een combimodel, waarin het dambordpatroon van de Watergraafsmeer met groene en bebouwde velden tot zijn recht komt met als drager de lanenstructuur. Hij gaf commentaar o.a. op de (te) vergaande analytische benadering via de gehanteerde begrippen ('intensivering', 'kwaliteit', 'stedelijk systeem' 'overgangszone') die werden gebruikt voor de beschouwingen van de Ring-oost. In de voorliggende versie van Ring-oost komen minder van deze theoretische beschouwingen voor en wordt directer op de modellen overgegaan, maar een nieuw onderscheid tussen 'mogelijk', 'waarschijnlijk' en 'wenselijk' werkt opnieuw complicerend. Bovendien zijn de eerste 2 categorieën van andere orde dan de 3e. In dit advies gaat de ARS eerst in op geconstateerde verschillen in de modellen (Hoofdstuk I). Vervolgens geeft hij aan welke kwesties hij voor Ring-oost essentieel acht (Hoofdstuk II) en tenslotte gaat hij in op de modelkeuze met bijbehorende vragen van de wethouder (p.19+20) en legt daar de voorkeur van de wethouder (p.47 + 48) naast (Hoofdstuk III). 2. Verschil in invulling van de modellen Het is moeilijk om een beeld te krijgen van mogelijke keuzes in de Ring-oost adhv. de kaartjes van de 4 modellen. De kaartbeelden van de modellen op p.14 kloppen niet met de schematische invulling van dezelfde modellen op p. 28, 30, 32 en 34. Zo wordt het Ajax-terrein op p.14 alleen in model A bebouwd en het WCW alleen in model B. In de latere schetsen is dat niet zo. Bovendien vallen de bedrijvengebieden Amstel I en II buiten de kaartjes. Dit soort onduidelijkheid schept nogal wat verwarring als de lezer zich probeert voor te stellen hoe de invulling er concreet uit komt te zien. 3. Onlogische dichtheden per model Op de samenvatting van de modellen wordt een nadere toelichting gegeven (Bijlage p.49). Vergelijking van model A (Verdichte Woonstad) met D (Tuinstad) levert het onverwachte gegeven op dat 'Tuinstad' méér is verdicht (100 won/ha) dan het model 'Verdichte Woonstad' (90 won/ha). Hoe dat begrepen moet worden, wordt niet uitgelegd. De modellen komen in een ander licht te staan doordat ze gekoppeld zijn aan een bepaalde bebouwingstypologie. Richtinggevend is hier het soort verdichtingsmodel dat als referentie wordt gekozen: De 'Verdichte Woonstad' verwijst naar het Kon. Wilh. Plein, de torens van R. Uytenhaak. Bij 'Tuinstad' wordt Buitenveldert genoemd. De vergelijking is niet gelukkig, deels omdat Buitenveldert over het geheel genomen minder dicht is dan 100 won/ha, deels omdat het lage cijfer van de woningbezetting niet wordt verklaard (1,4 in model 'Tuinstad' tegen 1,75 in model A). Vergrijzing (tijdelijk ?) en de talrijke studenten in Buitenveldert kunnen zo'n cijfer onzuiver maken. Vergelijking van model A en D is dan ook riskant. De essentie van het model 'Tuinstad' is dat de sportvelden blijven, terwijl de bebouwing als parkranden daaromheen gegroepeerd is. Heeft alleen die parkrand dan die dichtheid? De modellen hebben dus nadere omschrijvingen gekregen, maar dat heeft toelichting nodig.
1
Advies bij de "Consultatie ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF RING-OOST", adv.nr.192, serie'96,nr.17, september'97
5
4. Onheldere probleemanalyse De probleemstelling worstelt nog steeds met het gebrek aan eenduidigheid van het plangebied. Dat wordt ook onder 'beperkingen" op p.11 nogmaals genoemd: teveel veelsoortigheid in de gebieden om zomaar onder één noemer te kunnen vangen, laat staan op te lossen. Van de nood een deugd makend, zijn in dit rapport de werkgebieden apart genomen en in eigen modellen ondergebracht. Deze modellen dreigen echter een eigen leven te leiden waarbij niet meer duidelijk is hoe ze aansluiten bij de modellen van de rest van het gebied (p.29-35). Als voorbeeld: Het enige model waarin de Amsteloever wordt genoemd (p.45) is het bedrijvenmodel 'Landschap', zij het om deze oever geschikt te maken voor de functie 'wonen': "gestapelde bouw (uitzicht over het water) die zich voegt in de kleinschalige structuur van het landschap ter plekke". Voor het bewaren van de Amsteloever voor verblijfsfuncties en tbv. routing voor langzaam verkeer uit de Watergraafsmeer wordt geen nadere waarborg gegeven. Ook dit is ten slotte een 'leisure'-functie waar het rapport elders voor pleit. Het model 'Landschap' maakt niet waar wat het in naam suggereert. Kortom, hoe dit onderdeel samenhangt met een van de andere modellen ofwel met te handhaven kwaliteiten zoals de Amsteloever, blijft onduidelijk. Overigens heeft de ARS ook in eerdere adviezen2) benadrukt dat de Amsteloever in de stedebouwkundige opzet van Amsterdam als groen/blauwe scheg gehandhaafd moet worden.
II. PUNTEN VAN COMMENTAAR 1. Grotere verbanden Het rapport Ring-oost '97 gaat niet sterk in op de gegeven reacties uit de vorige ronde, behalve een beknopte weergave van de verschillende invalshoeken van de reactoren. De indruk is dat het stuk eerder bedoeld is om snel een herschreven leidraad te hebben voor verdere beslissingen. De algemene teneur is er een van grote ruimtebehoefte. Een ontwikkelingsvisie waarin het streven naar verdichting de overhand heeft zal afbreuk doen aan de woonkwaliteit in brede zin. Gelet op de belangrijke inzet van hoe verder met de stad (na 2005) of mogelijk al eerder lijkt Ring-oost hiervan een proeftuin met één overheersende richting: verdichting, ondanks de verschillende modellen. De ARS stuit bij de gedachtenvorming over de Ring-oost op een aantal grootstedelijke problemen, die op de schaal van de stad als geheel nog niet zijn opgelost: 1. De stedelijke nota Extensief Ruimtegebruik ligt ter discussie (tav. volkstuinen+sportvelden) 2. Werkplan Optimalisering Grondgebruik is onlangs uitgebracht en is verder in ontwikkeling 3. Toekomst industriegebieden: er is overleg met de A'damse Industrieraad om tot een industriebeleid te komen waarin bedrijven (investerings-)zekerheid wordt geboden. 4. Regionet/regiorail: de eerste studies van de vervoerbedrijven en overheid zijn verschenen. 5. Zuidas: het onlangs uitgebrachte Masterplan toont de toenemende verkeersdruk op de A10 6. Volkshuisvesting: de nota 'Voorraadbeheer' is in ontwikkeling. Aan al deze initiatieven raakt de problematiek van de Ring-oost. De ARS wil daar uitdrukkelijk naar verwijzen als hij ingaat op de vragen die op p.19 en 20 van het rapport gesteld worden.
2. Geldige punten uit het commentaar van de vorige ronde Enkele punten waarop de ARS in de vorige ronde commentaar had, zijn verwerkt en zijn in de een of andere vorm terug te vinden. Andere brengen wij nogmaals onder de aandacht. 1. De opvatting van de ARS was dat het plangebied niet als één gebied bij elkaar hoort maar uit ongelijksoortige stukken bestaat (WCW, de werkgebieden, het middengebied (banaan) van de Watergraafsmeer).
2 Zie advies 192, Consultatie Ring-oost: ad IV.2, p.10 en adviesnr.81 over de Omval.
6
Het WCW blijft in alle modellen meer bij de Indische Buurt horen dan bij Watergraafsmeer. De werkgebieden zijn apart onder de loep genomen, wat goed is. Hun verband met andere structuren blijft te zwak aangegeven. De banaan-achtige uitsnede uit het plangebied van de Watergraafsmeer is gebleven en daarmee de smalle basis voor structurele ingrepen. Vooral de rondgaande beweging van de Ringweg wordt gevolgd, de radiale, staduitgaande beweging komt nauwelijks in het stuk voor. Een van de essentiële kwesties is hoe de barrière van de A10 te overkomen. Daar wordt geen overtuigende visie voor gepresenteerd. Het Masterplan Zuidas doet dat wel, de nota Intracity over de Ring-west met vergelijkbare problematieken, gaat ook fundamenteel te werk. De ARS vraagt een vergelijkbare aanpak. 2. Ecologische routes en bestaande sportvoorzieningen vond de ARS eveneens belangrijk. De eersten om te zien of ze ook meer geschikt voor mensen kunnen worden gemaakt, de tweeden om ze als groen element tussen de woningen te laten bestaan en te laten functioneren in een vorm van functiemenging, als voorzieningen met een goede bereikbaarheid/nabijheid voor gebruikers. Of dit aantrekkelijk blijft bij omzetting naar kunstgras, tartan- of gravelbanen hangt samen met het geheel aan inrichtingseisen die worden gesteld. Er staan verspreid over het rapport wel enkele opmerkingen over de voorgestane menging, maar er worden geen gevolgen aan verbonden voor het verdere verhaal. Over het algemeen zitten deze noties verborgen in de verschillende modellen. 3. De lanen als versterkende groene elementen in het geheel worden wel genoemd, maar op de modellenkeuze schijnen ze niet van invloed te zijn. Wel komt in het model A (Verdichte Woonstad) een woonmilieu voor dat "Lanenkwartier" heet, terwijl in het model D (Tuinstad) "bestaande ontsluitingswegen worden .... omgevormd tot 'villalinten'" (p.15). Een nadere toelichting van de betekenis van deze lanen in de modellen is wenselijk om enigszins een voorstelling te hebben van het te vormen milieu. 4. Verdichting lijkt een risicovolle leidraad voor behoud en verbetering van kwaliteit in het gebied. De waardering en populariteit van het woongebied hangt samen met het type woonmilieu (stedelijke laagbouw) dat zeer veel wordt gewenst en tegelijk heel schaars is als woonmilieu binnen de stadsgrenzen.
III. Vragen uit "BESTUURLIJKE en EXTERNE CONSULTATIE RING-oost '97" (p.19 e.v.) Vraag 1 : Hecht u aan de spoedige komst van een NS-station aan de Kruislaan? Antwoord : Ja. Toelichting : 1. Hoever reikt een stationsomgeving? De vraag over een station is eigenlijk al een inleiding op een van de modellen, ofschoon die koppeling niet rechttoe-rechtaan wordt gelegd in het rapport. Op zijn minst leidt de keuze van een station tot verdergaande verdichting aan de zuidkant in de stationsomgeving en in het aangrenzend tuinstedelijk milieu. Rond zo'n station hoort ook een mix aan functies thuis. In feite is het contrast met de rest van het gebied dan al geïntroduceerd, nog zonder dat model B 'de Contrastrijke Metropool' daarmee uitdrukkelijk is gekozen. De vraag is alleen hoever die intensivering zich uitstrekt, bv. in een zone van 400/500 meter rond zo'n station. Het mooiste is als er een afbakening in de beginfase kan plaatsvinden, en er niet voortdurend een salami-effect optreedt van steeds een stukje meer als stationsomgeving intensiveren. In het geval van een duidelijke afbakening kan ook een helder model voor de rest van het gebied worden opgezet. De ARS heeft eerder bepleit elementen van verschillende modellen te combineren. In het geval van een station zullen er een aantal sportvelden moeten wijken in het kwadrant dat aan de Kruislaan tegen het toekomstige station aan ligt. Bij de behandeling van model B (Contrastrijke Metropool) wordt dit kwadrant met vrijetijdsbesteding en binnensport, de z.g. 'Leisure' (geel gekleurd) gevuld. Er wordt geen doorslaggevende reden voor de keuze gegeven (p.30). 7
Natuurlijk is de Jaap Edenbaan een trekker, er kunnen nog wel enkele trekkers in die sfeer worden gevonden die eveneens bezoekers die kant uit laten komen. Maar hierop een heel model enten, - als al een nieuw Arena-gebied haalbaar is-, leidt tot tamelijke eenzijdigheid. Bovendien is het de vraag of dit soort binnensport of sporten op kunstgras het sportkarakter van de Watergraafsmeer kan vervangen: er komen heel andere doelgroepen op af. Ook wordt er een metropolitisch voorstel gedaan om sportvelden elders, boven de A10, te realiseren, er wordt echter helaas verder in het rapport niets meer mee gedaan, terwijl de A10 als barrière naar Diemen een van de hoofdproblemen in de ruimtelijke opbouw van het gebied is. 2. Regiospoor? Verder hangt er in de regio ook nog een Regiospoor in de lucht, dat niet noodzakelijk een Randstadspoor of Sternet van de NS hoeft te zijn. Het zou ook kunnen gaan om een ringspoor rond Amsterdam dat al dan niet aankomt vanaf de boog bij Diemen. Een station bij bv. de Oosterringdijk/Celebesstraat heeft dan een ander bedieningsniveau dan een NS-station WCW. De studie hangt zich nu zonder uitleg wel erg op aan de NS-lijn naar Weesp en geeft geen andere doelgroepen/perspectieven. Waar komen de mensen vandaan: zijn het studenten uit de stad, of werkenden uit Almere? Waar moeten ze naar toe: naar de faculteiten, naar de bedrijven, welke zijn de verplaatsingspatronen van de mensen uit de buurten? 3. Stedebouwkundige samenhang: WCW-stadsdeel Zoals het nu is, behoort het WCW eigenlijk alleen administratief bij de Watergraafsmeer. Ook het WCW moet maximaal nut hebben van het station. De huidige ontwikkeling vond de ARS te bescheiden om te komen tot een stationscentrum van formaat en betekenis. Er zit bovendien nog een adder onder het gras: tot nog toe wordt voor dit centrum rijp en groen bij elkaar opgeteld: studentenvoorzieningen, wetenschappelijk instituten en bedrijven die hoogwaardig wetenschappelijk werk doen. Deze laatsten laten zich niet zo maar mengen met studentenvoorzieningen, clustervorming van die drie eist erg veel inspanning. Met dit al is het de vraag of het concept van het station niet van karakter moet veranderen en sterker op de Indische buurt moet leunen. Het dubbele in de vraagstelling is dat het "Ja" voor een station, impliciet een keuze is voor een intensivering van het WCW. Die koppeling mag best nog eens ter discussie staan. 4. Het emplacement als cruciale factor Nergens wordt de breedte van het emplacement ter discussie gesteld. Dat is opvallend omdat in de stukken wel het isolement van het WCW naar de Watergraafsmeer wordt erkend, plus de moeilijkheidsgraad om onder de sporen door te komen. De breedte van het emplacement is echter de kern van het probleem. Als daarvoor alternatieven zouden komen, krijgt de ordening rond het eventuele station een heel andere dimensie. Vraag 2 A: Bij bedrijfsterreinen inzetten op bescheiden, forse of drastische intensiveringen? Antwoord: Intensiveren: Ja, maar hoeveel en met welke functies laten afhangen van de aard en ligging van de verschillende bedrijfsterreinen. Toelichting: * Schaal van de Noordvleugel Voor diverse terreinen worden verdichtingsmodellen opgevoerd. Een van de modellen is de verdichte werkstad, waarbij uitplaatsing van extensieve of hinderlijke bedrijven als moeilijkheid wordt gezien, omdat er nauwelijks alternatieve terreinen zijn. Het is van belang dat Amsterdam bedrijven zekerheid biedt over de termijn waarop ze nog investeringen kunnen doen op hun vestigingsplek bijv. in machines of milieuvoorzieningen. Het blijkt dat het passen en meten van Amsterdam zelf om industrieterreinen een positie te geven direct te maken heeft met de grotere context van beschikbare industriegebieden in de regio en mogelijkheden om extensieve vestigingen uit te plaatsen naar de rand, bv. Almere. Dergelijke gemeenten in de Noordvleugel horen in de overwegingen betrokken te zijn. Kortom, een structuurthema bij uitstek dat in een regionaal structuurplan geregeld moet worden. Het is goed dat dat hier wordt gesignaleerd, maar de oplossing ligt niet in het verschiet. Vraag 2 B: Moet op de best bereikbare plekken worden gekozen voor functiemenging met voorzieningen, kantoren en woningen? (Bereikbaar leest de ARS als per openbaar vervoer). Toelichting: Het standpunt van de wethouder (op p.47 ad 2) is dat er fors moet worden geïntensiveerd, daar waar het kan. Dat verschilt in globale termen niet veel van het idee van de ARS. De ARS maakt echter nog 2 kanttekeningen: 8
1. Routes Een aantal bedrijfsterreinen ligt langs de Amstel of Weespertrekvaart. Uit de behandeling van de bedrijfsterreinen model 1 t/m 4 (verdichting, toplocaties, status quo en landschappelijke inpassing) houdt alleen de laatste rekening met de oevers. De ARS heeft in zijn vorig advies gezegd dat de onderdelen van de Watergraafsmeer, hoewel flink verschillend, toch met elkaar verbonden dienden te worden met routes vooral voor voet en fiets. Hij had daarbij ook de oevers van genoemde waterwegen voor ogen. In model 4 (inpassing, p.45) wordt niet duidelijk of de oevers vrij blijven en het uitzicht vanaf de fietsroutes behouden blijft. Ze worden alleen tbv. de gestapelde woonbebouwing veilig gesteld. Het verdient aanbeveling te werken met referentiebeelden waarin duidelijk wordt of er inderdaad een oeverstrook vrij blijft, welke ruimte er voor routes is, hoe volumineus de bebouwing wordt, of het een model is met wandbebouwing danwel met urban villa's etc. 2. Gebiedsgebruikers of industriebeleid De wethouder wil forse intensivering van gebiedsgebruik, en wel via functiemenging. Hij schrikt terug voor de gevolgen van uitplaatsing van bedrijven. Daar zit een tweeslachtigheid in: mengen met voorzieningen, kantoren of zeker met wonen vereist een zonering in de werkgebieden zodat functies elkaar niet in de weg zitten. Deze menging leidt tot zowel absolute afname van het beschikbare terrein voor industriële bedrijvigheid als tot de noodzaak buffers of overgangen aan te brengen. Als die buffers goed worden vormgegeven en ingericht, kan dat samen met de aanwezigheid van voorzieningen inderdaad leiden tot kwaliteitsverbetering van het gebied en tot een beter draagvlak voor het openbaar vervoer. Het leidt echter ook tot functieverandering in het gebied, wat niet het uitgangspunt was. Het vantevoren formuleren van een industriebeleid is wenselijk, omdat er dan een toetspunt is. Dat wordt nu vervangen door een bereikbaarheidstoets (per openbaar vervoer). Vraag 3
: Moeten veldsport en volkstuinen naar de stadsrand tbv. van woningbouw hier?
Antwoord : Niet als algemene stelregel. Toelichting : Uit het vorig advies is duidelijk dat de ARS niet zonder meer voor 'uitplaatsen' van sportvelden is. Dat moet zeer beperkt worden gehouden. Ook clubsport is gebaat bij goede bereikbaarheid met openbaar vervoer en die is er niet in het buitengebied. Het is verstandig de uitkomsten af te wachten van de studies: "Functies Extensief Ruimtegebruik" en de studie "Optimalisering grondgebruik". Verwacht wordt dat daar ook de samenhang wordt aangegeven met het toekomstige verloop van de veldsporten en met de band van de veldsporten met de stadsdelen er om heen. De ARS kan dat op dit moment niet overzien. Er zijn wel twee meer algemene opmerkingen te maken: 1. Clubsport (wat veldsport meestal is) blijkt een integrerend kader te kunnen zijn voor allochtonen en autochtonen. Mogelijk dat een stimulans voor dit soort sport daarom ook van de overheid kan uitgaan. Er hoeft dan niet alleen te worden afgewacht of er een toe- of afname is. Bovendien kan de drempel voor een aantal mensen (m.n. kinderen) te hoog worden als de sport te ver in het buitengebied is geplaatst. 2. Door meer te verdichten komen er meer mensen in de omgeving. De behoefte aan veldsport zou dan weer kunnen toenemen. Bovendien is het de vraag of de huidige dip in de veldsport niet tijdgebonden is. Een zekere reserve is dus nodig. Tot nog toe is de indruk dat het stadsdeel Watergraafsmeer geen zicht heeft op de binding van de clubs die er spelen met de Watergraafsmeer zelf en op wat de meer grootstedelijke taak van de sport in de Watergraafsmeer is, dwz. voor de hele stad en voor het aangrenzende Diemen. Voor goede beslissingen is het nodig daarover helderheid te krijgen. Vraag 4 : Welke reservering en aanpassing van de wegstructuur? Toelichting : 1. Wegaansluitingen: Algemeen Vol goede moed wordt in enkele modellen van de bedrijventerreinen (1,2 en 4) een extra ontsluiting via de J.Blookerweg opgevoerd. De ARS betwist niet bij voorbaat dat bij de overgang van extensief naar meer intensief gebruik een extra ontsluiting onnodig zou zijn. Dat is uit de losse pols niet te zeggen, dat 9
moet het computer-model van de dienst R.O (Genmod) berekenen. Daarbij is van belang welke modalsplit het gemeentebestuur wenst en hoe het openbaar vervoer daarop kan worden aangepast om inderdaad meer mensen in de metro/trein te krijgen Een cruciale vraag gaat daar nog aan vooraf: Is de ring van de A 10 op die plek nog wel in staat extra verkeer op te nemen? Als je de studies over de Zuidas mag geloven, is het einde van de capaciteit ervan in zicht. Juist het ontbreken van het wegennet tussen snelweg en lokale straten in leidt er volgens TNO toe dat in Nederland het interlokaal doorgaand verkeer zich op de snelweg moet mengen met lokaal verkeer. Daardoor is dit autowegennet overbelast. De A10 lijkt op die plek meer op een 'periferique', een lokale verdeelring met voor elk gebied een eigen afslag dan op een onderdeel van het Rijksautonet. Ook het structuurplan en het 'Hoofdnet Auto' suggereren dat congestie aan de stadsrand ingecalculeerd moet worden. De behandeling van de Ring-oost leunt tegen een structuurplanuitwerking aan. De prognoses over het vollopen van de A10 moeten eerst op tafel alvorens oplossingen te suggereren. 2: a. Directe aansluiting op de A1/A10. A1: De oplossing bij het klaverblad kan pas beoordeeld worden als duidelijk is wat het eindplan van het WCW-gebied is. De ARS vindt de ontsluiting van het WCW ondermaats, waarbij de sporen de barrière zijn. Een 2e ontsluiting onder de sporen door is in ieder geval nodig voor verdere ontwikkeling van het gebied. Er circuleren ook plannen van ontwikkelaars over het WCW, waarbij de randen zijn opgevuld met woningbouw (met geluidsschermen naar het klaverblad (A1/A10) toe). Als zo'n mix in het gebied positief wordt beoordeeld, kan een directe afslag aan de oostkant deze hele toevoeging weer teniet doen vanwege de geluidsoverlast, omdat het geluid met zo'n afslag het gebied in wordt gehaald. Het beperkt de verdichtingsmogelijkheden. 3: b. Reconstructie afslag A10-Middenweg Om het gebied uit zijn relatief geïsoleerde positie te halen, is een extra aansluiting nodig. Of de nieuwe aansluiting aan de rand van het gebied langs de A10 loopt (via aanpassing van de afrit van de A10 naar de Middenweg zoals in het rapport aangedragen), danwel via een nieuwe onderdoorgang elders onder het rangeerterrein, is een kwestie van ondergeschikte orde. Toetsing van verkeersmodellen in het Genmod kan mogelijk de beste variant aandragen. Wel is zeker dat zwaardere belasting van de Middenweg zonder aanvullende maatregelen tot verdere stagnatie van het verkeer leidt dan nu al in het spitsuur het geval is. 4: c. Dubbele aansluiting A10 bij de J.Blookerweg Zie hiervoor onder 1 bij deze vraag: Wegaansluitingen: Algemeen 5: d. Directe aansluiting op de Gooiseweg vanaf Omval/H.de Vrieslaan Het zwaarder belasten van de Gooiseweg leidt tot meer geluidoverlast aan weerszijden ervan. Dat heeft alleen voordeel als de nettobelasting in het (woon)gebied kleiner wordt. Dat valt voor de ARS niet te overzien en moet door de dRO en Milieudienst in kaart worden gebracht. Drs. F.M.C. v.d. Ven (voorzitter)
Drs. B.B.J.Huls (secretaris)
10