1 Samenvatting Top Naeff (1878-1953) was in haar tijd een bekende en gewaardeerde prozaschrijfster en toneelcritica. Ruim een halve eeuw na haar dood moet ze een bijna vergeten auteur genoemd worden. Voor zover haar naam nog bekend is, wordt deze doorgaans gekoppeld aan haar meisjesboek School-Idyllen (1900), dat haar een grote populariteit bij vooral meisjes bezorgd heeft. In literair-historische sfeer associeert men Naeff veelal met ‘damesromans’, een erfenis uit de jaren dertig toen de toenmalige jongeren - en met name de Forum-groep - neerbuigend schreef over het grootste deel van de Nederlandse vrouwelijke auteurs. Rebel en dame poogt Top Naeff te ontdoen van alle in de loop der tijd gegroeide (voor)oordelen en geeft niet alleen een beeld van haar als schrijfster van meisjesboeken, maar ook van proza voor volwassenen, en van haar als toneelauteur en, vooral, toneelcritica. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan het persoonlijke leven van Top Naeff, waarvan de essenties in haar literaire werk in gefictionaliseerde vorm verwerkt zijn. Top Naeff werd op 24 maart 1878 geboren in Dordecht, waar zij sterk onder de invloed stond van het aristocratische milieu waaruit haar moeder, Anna NaeffVriesendorp, afkomstig was. Top bleef enig kind en dit leidde ertoe dat haar ouders, bang haar te verwennen, haar zeer streng opvoedden. De positie van haar vader, een militair van hoge rang, versterkte deze opvoeding, die volgens Naeff zelf uitgesproken militairistische trekken vertoonde. De gevolgen van deze aanpak waren dat Top Naeff, een rebels kind dat vol kattenkwaad zat, in een vicieuze cirkel belandde: omdat ze zich in de ogen van haar ouders misdroeg, werd ze veelvuldig en onredelijk hard gestraft - het straffen lokte als verweer nieuwe ‘misdragingen’ uit, waarna weer straf volgde. Een grote steun was haar grootvader Vriesendorp, die haar verwende en samen met haar tegen de volwassenen complotteerde. Het aanzien dat hij in Dordrecht genoot, straalde ook op haar af; Top Naeff zou altijd een zekere hang naar deftigheid en décorum blijven houden, evenals een afkeer van ‘links’. Later zou Top Naeff met een mengeling van ergernis en ironie beweren dat haar ‘doorgaans aannemelijke ouders’ haar niet veel meer hadden bijgebracht dan goede tafelmanieren, rechtop lopen en met twee woorden spreken. Deze ‘fatsoenlijke’ opvoeding werd in 1895-1896 afgesloten met een kostschooljaar in Brussel. De opstandige Top Naeff presteerde weinig op school. De saaie schoolstof boeide haar niet; liever las ze, clandestien, boeken tijdens de les. Al heel jong was ze dol op lezen en in haar eenzaamheid van enig kind verzon ze verhaaltjes. Ook was ze al op jonge leeftijd gegrepen door toneel. Op twintigjarige leeftijd schreef ze zelf een stuk, De genadeslag, dat in 1899 in première ging en een overwegend gunstig onthaal vond. Het werd ook met veel succes in Belgische theaters opgevoerd. Haar toneelstuk is geschreven in de traditie van stukken over huwelijksconflicten die toen actueel waren en laat een jonge vrouw zien die, door haar opvoeders onnozel gehouden, blind het huwelijk in stapte met een man die ze eigenlijk niet kende. Inmiddels was de vader van Top Naeff na een noodlottige val van zijn paard overleden en was zijn weduwe helemaal aangewezen op haar enige dochter. De rouw om haar vader, verstrekt door meerdere sterfgevallen in haar familie, heeft een diepe indruk gemaakt op Top Naeff, die haar uitgaanstijd verknoeid zag door de toen heersende rouwetiquêtte. Zij heeft later beweerd dat haar melancholische aanleg in
2 deze periode verhevigd is. Een toneelstuk als De genadeslag is duidelijk een product van deze kant. Anderzijds compenseerde zij haar verdriet en sombere gedachten met een trek die zij ook in zich had: haar gevoel voor humor en aanleg voor spot. Ze kwamen tot uiting in haar meisjesboek School-Idyllen, dat zij in 1900 publiceerde, geïnspireerd door de jonggestorven schrijfster Tine van Berken (1870-1899). School-Idyllen werd ontvangen als een nieuw type meisjesboek: er werden levensechte meisjes getekend, de strekking was niet moraliserend, zoals in de meeste jeugdboeken het geval was, en de stijl was fris en geestig. Het boek werd in korte tijd razend populair, maar vooral vanuit socialistische kringen werden bezwaren aangevoerd tegen de verwende heldinnen in het boek die een weinig inhoudelijk leven leidden. Na School-Idyllen volgden nog drie andere meisjesboeken, die de populariteit van het eerste niet geëvenaard hebben. Top Naeff zag dit genre al snel als een afgesloten periode en beschouwde School-Idyllen zeker niet als een meesterwerk. Toch genoot ze ervan dat dit boek haar een leven lang een grote bekendheid en waardering gaf, naast de ergernis die dit soms opwekte. In de periode waarin zij haar meisjeboeken schreef, verschenen ook haar eerste novellen: In mineur (1902). Het waren weing opvallende verhalen in de traditie van de naturalistisch-realistische school over mensen met een treurig levenslot. In 1904 trouwde Top Naeff na een lange verloving met Willem (Wim) van Rhijn, huisarts. Zij had zich bijzonder snel met hem verloofd, bang dat er wellicht geen volgende aanbidder zou komen opdagen. Het waren twee geheel verschillende persoonlijkheden, die geen belangstelling voor elkaars bezigheden konden opbrengen. Daarbij was Top Naeff geestelijk de sterkste. Dat het echtpaar geen kinderen kreeg, is waarschijnlijk een groot verdriet voor beiden geweest. Naeffs roman De stille getuige verscheen in 1906 en gaat over een jonge vrouw die een doodgeboren kind baart en daarna geestelijk in de versukkeling raakt. Het lijkt erop dat Top Naeff in dit boek haar verdriet om een miskraam, en de wetenschap dat zij nooit meer kinderen zal kunnen krijgen, verwerkt heeft. Sinds 1903 was Naeff toneelrecensente bij de Dordrechtsche Courant, waar zij zich in korte tijd ontwikkeld had tot een critica met uitgesproken oordelen en een scherpe pen. Toneel was haar grote passie; in die jaren was zij verschillende keren een periode in Berlijn, waar zij stage liep bij Max Reinhardt. Geregeld had zij zich in haar besprekingen kritisch geuit over de staat van het toneel in Nederland. Zij was niet de enige; ook andere critici en toneelkenners klaagden over het niveau. Voor haar waren er drie oorzaken: het gebrek aan gefundeerde regie, een te grote verspreiding van acteurs over verschillende gezelschappen en een schouwburgpubliek dat gemakkelijke kluchten en blijspelen liever zag dan stukken met echte inhoud. Top Naeff hoopte op een verandering, op een toneelgezelschap onder leiding van een stevige en letterkundig ontwikkelde regisseur. Die vond zij in Willem Royaards, met wiens regie zij kennismaakte toen zij een rol in Elckerlyc speelde, in het kader van de zogenaamde Zomerspelen van 1907, waarmee Willem Royaards en Eduard Verkade een vernieuwing van het toneel in Nederland inluidden. Hun opvoeringen worden door kenners gezien als een revolutie door de persoonlijke regie waaruit een visie sprak, de gestileerde decors en de stijlvolle kostumering. Voor Top Naeff betekenden de Zomerspelen een kentering in haar leven: zij werd gepassioneerd verliefd op de eveneens getrouwde Royaards en haar literaire werk zou de sporen van haar gevoelens sterk gaan vertonen. Het bleef een beheerste liefde: Top Naeff beleefde met haar echtgenoot weliswaar een leeg sleurhuwelijk,
3 maar wilde trouw blijven aan haar jawoord. Daarbij waren de gevoelens van Royaards, die de reputatie genoot van een grote vrouwenversierder, waarschijnlijk ook minder hevig dan die van Naeff, die voor hem vooral een sterke mentale steun betekende in zijn strijd voor een beter toneel in Nederland en zijn jarenlange strijd voor een eigen schouwburg. Of het tot een seksuele beleving van hun band gekomen is, is onbekend, maar vooral de grote gerichtheid van Naeff op Royaards bleef niet onopgemerkt - Royaards’ echtgenote Jacqueline heeft Naeff als een gevaarlijke en hinderlijke rivale ervaren. De overweldigende gevoelens van Top Naeff voor Royaards en de onmogelijkheid ze te beleven zoals ze dat zou willen, leidden tot een verscheurd leven, waarin ze voor de buitenwacht alles beheerst afschermde en innerlijk leed onder de onbereikbaarheid van haar geliefde. In haar literaire werk sprak ze zich achter de vermomming van fictie emotioneel uit. Wie haar oeuvre van 1912 tot 1935 leest met in het achterhoofd Naeffs literaire credo dat iedere schrijver zich in zijn werk verraadt, ontdekt de ontwikkeling die zij ten aanzien van Royaards heeft doorgemaakt. Voor de poort (1912) is de roman van een wanhopige, sensuele verliefdheid. Het essay Charlotte von Stein (1921) is het relaas van een hevige, onvervulde liefde, van machteloosheid en eenzaamheid en van een onoverbrugbaar ravijn tussen man en vrouw, die liefde en leven fundamenteel anders beleven. Offers...(1932), ontstaan na de zelfmoord van Royaards in 1929, kijkt terug op een liefde die verborgen moest blijven, gaat over verlies en rouw en stelt zich de vraag of ingeperkte gevoelens omwille van conventie en compassie verstandig geweest zijn, in een tijd waarin normen veranderen. Een huis in de rij (1935) biedt de acceptatie van het onvervulde en daarmee van het onvolkomene; het lijkt Top Naeffs invulling van een van de grote thema’s van de door haar bewonderde Luigi Pirandello: berusting uit onmacht. Deze vier boeken weerspiegelen het verhaal van Willem Royaards en Top Naeff, gezien vanuit het perspectief van de laatste. Waar verder iedere concrete herinnering aan en elke directe verwijzing naar haar band met Royaards ontbreekt, geeft Top Naeff in dit deel van haar oeuvre haar emotionele en mentale autobiografie. Meer of minder bewust, meer of minder beheerst, meer of minder bedekt. Haar band met Royaards heeft een groot deel van haar thematiek bepaald; in veel proza van Naeff draait het om driehoeksrelaties, trouw, ontrouw, het huwelijk als dorre plicht of als bizarre komedie. Nooit vinden haar personages een vervulling van hun wensen. Zij leiden een bestaan waarin zij aan de essentie van hun leven voorbijgaan en zijn fundamenteel eenzaam. In haar latere werk beziet Top Naeff haar roman- en verhaalfiguren met haar verworven inzicht dat alles in het leven relatief is en wordt haar houding een ironische, soms bijtend spottend. Dat was ook al het geval in Letje (1926), waarin zij een wrang beeld schetste van het meisje Letje, dat door de goedbedoelde, maar alleen op fatsoen gericht opvoeding door haar ouders uitgroeit tot een karakterloze, lege en bekrompen volwassene. In dit boek kon Top Naeff afrekenen met veel van haar eigen achtergrond. Er waren critici die haar scherpe stijl bewonderden, anderen typeerden haar, een vrouw die kennelijk zachter diende te zijn, als ‘zuur’. In het algemeen werd Top Naeffs werk tot in de jaren twintig positief beoordeeld. De grote verschuivingen in de Nederlandse literatuur in die tijd hadden echter invloed op haar reputatie. Haar proza werd door sommige jongeren, die zich kantten tegen het (huiskamer)realisme dat zo lang de toon bepaald had, als weinig diepgaand realistisme gezien, terwijl Annie Romein-Verschoor in Vrouwenspiegel (1935) oordeelde dat Naeff een te eenzijdige, want door haar gegoede afkomst bepaalde, visie had en geen oog had voor andere lagen in de maatschappij. Het werk van Naeff
4 werd in die tijd vaak op één hoop gegooid met dat van vrouwelijke collega’s, die zich inderdaad bezondigden aan dikke, weinig originele romans en afdegaan met ‘damesroman’. Menno ter Braak moest van de meeste schrijvende vrouwen niets hebben, maar maakte een uitzondering voor Carry van Bruggen en Top Naeff. Over haar laatste - en sterkste - novellenbundel, Juffrouw Stolk en andere verhalen (1936) schreef hij een zeer positieve recensie, waarin hij zijn bewondering uitsprak over haar ‘superieure ironie’. Scherp peilde hij dat Tol Naeff kritisch keek naar haar eigen milieu, waarvan zij de rotte plekken blootlegde, maar waarvan zij zich toch nooit helemaal kon losmaken. Zij balanceerde, niet alleen met Wim van Rhijn en Willem Royaards, tussen twee werelden: tussen de oude en de nieuwe tijd, die haar verwarde, tussen het kleine Dordrecht en het grootsere Amsterdam, waar zij artistiek kon ademhalen en genoot van de ruimere en vrijere levenswijze. De groeiende democratisering beschouwde zij als een teloorgaan van stijl en distinctie die haar dierbaar waren. Zij geloofde niet in inzicht, beoordelingsvermogen en smaak van grote groepen en was allergisch voor collectieve idealen. Het communisme vond zij een verwerpelijk systeem en enige tijd was zij gefascineerd door Mussolini, in wie zij een strijder voor het individu en waarden die zij omarmde zag. Voor Hitler en diens nationaal-socialisme heeft zij nooit enige sympathie gehad. Toch is zij later soms met deze sfeer geassocieerd. Dat komt door het PEN-congres in Barcelona, 1935, waar zij samen met haar medegedelegeerde Johan Koning als enigen een motie van Klaus Mann betreffende de vrijheidsberoving van Duitse kunstenaars niet steunde. Het kwam haar op veel kritiek te staan. Haar houding had echter niets te maken met een sympathiebetuiging aan Hitlers politiek, maar kwam voort uit een diepgewortelde afkeer van het communisme. Manns motie zag zij als een initiatief uit (communistisch-)linkse hoek. Door soms ongenuanceerde samenvattingen van deze gebeurtenis wordt Top Naeff in publicaties in een nationaal-socialistische context geplaatst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Top Naeff overtuigd anti-Duits. Actief aan verzetszijde was zij niet, wel schreef zij oorlogsverzen, die in 1947 onder de titel Klein Witboek gepubliceerd werden. Ze hebben nauwelijks literaire waarde, maar zijn wel een tijdsdocument. In 1943 kwam Naeff in contact met een hbs-leerling, Mari Bosland, die sterke toneelaspiraties had. Zij beschouwde hem als zeer talentvol en hechttte zich zeer aan hem, noemde hem haar ‘geestelijke pleegzoon’. Door een ongelukkig toeval werd hij in 1944 door de Duitsers opgepakt en naar Duitsland getransporteerd. Hij kwam om in Neuengamme. Zijn dood heeft Top Naeff nooit helemaal kunnen verwerken. Wel hechtte zij zich na de oorlog, die haar reumatisch had gemaakt, sterk aan haar Franse huishoudster Gilberte en zoontje Serge, die, net als Mari, opnieuw een compensatie betekenden van wat Top Naeff in haar leven aan dierbare contacten was kwijtgeraakt en wat zij miste. In 1948 werd bij gelegenheid van haar zeventigste verjaardag haar Verzameld belletristisch werk gepubliceerd. Het gaf een mooi overzicht van haar ontwikkeling als schrijfster van aanvankelijk traditioneel proza tot verhalen met een sterk ironische en hekelende inslag. Haar essayistisch werk bleef buiten deze verzamelde werken. Daarmee werden haar toneelkritieken en ook vele boekbesprekingen en andere artikelen op literair terrein in feite onbereikbaar. Naeff schreef onder meer voor Den Gulden Winckel en voor Elsevier’s (Geïllustreerd) Maandschrift, waarvan zij, als opvolgster van Herman Robbers, van 1938 tot 1940 redacteur was. Het belangrijkste
5 op essaystisch terrein zijn echter haar honderden toneelkritieken, die volgens toneeldeskundigen tot het beste op dit terrein behoren. Ze zijn met grote passie en kennis geschreven, plaatsen het gespeelde werk in een literair-historisch kader, behandelen de opvoeringsgeschiedenis, bieden veel ruimte aan interpretatie en visie van de regisseur en bespreken de prestaties van acteurs. Behalve de al genoemde Pirandello, voor wie Naeff in Nederland al vroeg een lans brak, waren Schnitzler, Strindberg, Ibsen, Heijermans en Shakespeare Naeffs geliefde toneelschrijvers. Het jaar voor haar overlijden was Top Naeff nog redacteur van Het Boek van Nu, een van haar vele activiteiten naast haar schrijverschap. Voor de oorlog was zij redacteur geweest van Elsevier’s Maandschrift - verder zat zij in vele jury’s en commissies. In 1905 was zij een van de medeoprichters van de Vereniging van letterkundigen geweest. Top Naeff bewoog zich graag in het literaire circuit en had contacten met uiteenlopende collega’s als Frans Mijnssen, Herman Robbers, Ina Boudier-Bakker, Kitty de Josslein de Jong, Johan Daisne en F. Bordewijk. Op 22 april 1953, nadat zij een maand eerder nog grootscheeps gehuldigd was bij haar 75ste verjaardag, stierf zij.