M200414
Rechten en plichten, administratieve lasten en uitvoeringskosten verbonden aan kleine deeltijdbanen
Zoetermeer, 24 december 2004
1
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or text as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Inl ei din g
5
1.1 1.2 1.3
Achtergrond en aanleiding Doelstelling Leeswijzer
5 5 6
2
A f b a k en i n g d o e l g ro e p : s tu d en t en en sch o l ie r en me t k le in e d e el ti jdb a nen
7
2.1 2.2 2.3
2.5 2.6 2.7 2.8
Inleiding De arbeidspositie van personen van 15 t/m 24 jaar Vergelijking scholieren en studenten (15 t/m 24 jaar) met totaal deeltijdbanen Kenmerken van scholieren en studenten 15 t/m 24 jaar en hun werkkring Studenten van 25 jaar en ouder Totale omvang deelpopulaties Anciënniteit en wisseling van baan Samenvatting
10 11 11 12 13
3
R ech t en e n p li ch te n
15
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Inleiding Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet WW Wulbz en ZW WAO ZFW en WTZ PSW Totaaloverzicht
15 16 17 20 21 22 23 24
4
Adm in i s t ra t iev e l as t e n
25
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Inleiding Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet WW, Wulbz, ZW en WAO ZFW en WTZ PSW LB Totaaloverzicht
25 26 27 31 32 33 34
5
Ui tv o er in g s ko s te n
37
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Inleiding WW, ZW, en WAO ZFW en WTZ PSW LB Totaaloverzicht
37 37 38 39 39 40
2.4
7 7 9
3
6
Opva ll en d e bev ind ing en en co ncl u si es
41
Bij la g e I
4
Berekening frequenties administratieve lasten
45
1
Inleiding
1.1
Achtergrond en aanleiding MKB-Nederland heeft behoefte aan een onderzoek naar de rechten en plichten van werknemers met kleine banen (tot 15 uur per week) en hun werkgevers op het terrein van werknemersverzekeringen en andere wetgevingsterreinen waar een werkgever mee te maken krijgt. Het idee hierachter is, dat voor werknemers met dergelijke kleine banen dezelfde regels gelden als voor andere werknemers, maar dat ze er niet of nauwelijks gebruik van (kunnen) maken, terwijl de administratieve lasten voor de werkgevers en de uitvoeringskosten voor de uitvoeringsinstellingen aanzienlijk zijn. De vraag is dan ook, of de kosten in deze gevallen niet veel hoger zijn dan de baten. Zo ja, dan is het de vraag of voor deze groep werknemers niet beter een ander (eigen) regime van kracht zou moeten zijn. MKB-Nederland heeft EIM gevraagd dit onderzoek uit te voeren. Onderliggend rapport bevat de resultaten hiervan.
1.2
Doelstelling Doelstelling van het onderzoek is de rechten en plichten van parttimers en hun werkgevers en de hieruit volgende administratieve lasten voor werkgevers en (uitvoerings)kosten voor uitvoeringsinstellingen, in kaart te brengen. Het onderzoek richt zich hierbij op de volgende wetgevingsterreinen: Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet, Werkloosheidswet (WW), Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz), Ziektewet (ZW), Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Ziekenfondswet (ZFW), Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ), Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en de Wet op de loonbelasting (LB). Duidelijk moet worden: − welke rechten de betreffende werknemers opbouwen en hoe vaak ze van de betreffende regelingen gebruik maken. Hierbij gaat het om vragen als: hoe vaak vragen de betreffende werknemers uitkeringen aan? hoe vaak worden dergelijke aanvragen toegekend? − welke (premie)plichten aan deze rechten verbonden zijn − welke activiteiten werkgevers in dit verband moeten uitvoeren en welke kosten (administratieve lasten) hiermee zijn gemoeid − welke activiteiten de betrokken uitvoeringsinstellingen (pensioenfondsen, het UWV en de verzekeraars) in dit verband moeten uitvoeren en welke kosten (uitvoeringskosten) hiermee zijn gemoeid. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen parttimers, te weten personen die maximaal 8 uur per week werken en personen die maximaal 15 uur per week werken. In beide gevallen gaat het specifiek om studenten. Andere parttimers (zoals bijvoorbeeld huisvrouwen) kunnen dus buiten beschouwing blijven.
5
1.3
Leeswijzer Het rapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt de doelgroep in kaart gebracht. In hoofdstuk 3 worden vervolgens de rechten en plichten van werknemers en hieruit volgend de plichten voor hun werkgevers besproken. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de mate waarin rechten en plichten van toepassing zijn op de doelgroep en ook daadwerkelijk worden 'gebruikt' door de doelgroep. De administratieve lasten die gepaard gaan met deze rechten en plichten worden besproken in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komen de uitvoeringskosten aan de orde en in hoofdstuk 6 worden de belangrijkste bevindingen van het onderzoek kort samengevat.
6
2
Afbakening doelgroep: studenten en scholieren met kleine deeltijdbanen
2.1
Inleiding Het onderzoek heeft betrekking op scholieren en studenten met een kleine deeltijdbaan. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen twee deelpopulaties met een gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van respectievelijk maximaal 8 uur per week en maximaal 15 uur per week. Deze deelpopulaties bestaan uit personen die aangeven onderwijs te volgen in voltijd, met een opleidingsduur van langer dan zes maanden. Om zicht te krijgen op de omvang van deze populaties wordt met name gebruik gemaakt van gegevens die worden verzameld door het CBS. De belangrijkste statistieken van het CBS voor dit type gegevens zijn de statistieken van de bevolking en de beroepsbevolking, met name de Enquête Beroepsbevolking (EBB) en de statistieken over 1 banen, met name de Enquête Werkgelegenheid en Lonen (EWL) . Er zijn dus twee ingangen voor het in kaart brengen van deze deelpopulaties, namelijk gegevens over personen en gegevens over banen van werknemers. Bij het in kaart brengen van de (beroeps)bevolking worden leeftijdscategorieën, het al dan niet onderwijs volgen, het al dan niet werkzaam zijn en de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur als belangrijke kenmerken onderscheiden. Het aantal personen en het aantal banen zijn niet helemaal aan elkaar gelijk omdat in principe personen meer dan één werkkring kunnen hebben op hetzelfde tijdstip en omdat degenen die werken niet allemaal werknemer zijn. Ook de banen worden onderscheiden naar gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, naar de aard van de baan en enkele persoonskenmerken van degenen die deze banen bezetten, waaronder de leeftijdscategorie. Er is een probleem bij de aansluiting tussen de vraag naar deelpopulaties (maximaal 8 uur en maximaal 15 uur) en de beschikbare gegevens. De gemiddelde arbeidsduur per week wordt in de statistieken van het CBS onderscheiden in de volgende categorieën: '4 uur per week of minder', '5 tot 12 uur', '12 tot 20 uur', '20 tot 35 uur' en '35 uur of meer'. De grenzen van de gevraagde deelpopulaties, '8 uur of minder' en '15 uur of minder', sluiten hierbij niet aan. Op basis van de gegevens van het CBS kunnen we dus alleen een ruwe schatting maken van de gevraagde deelpopulaties. In de volgende paragraaf worden de gegevens uit statistieken van het CBS en de daaruit volgende schattingen weergegeven.
2.2
De arbeidspositie van personen van 15 t/m 24 jaar Bij het verzamelen van de gegevens zijn we uitgegaan van de veronderstelling dat het overgrote deel van de studenten en scholieren zich bevindt in de leeftijdsgroep van 15 tot en met 24 jaar. De arbeidspositie van 15- t/m 24-jarigen in het jaar 2002 is door het CBS specifiek in beeld gebracht. De bevolking van 15 t/m 24 jaar bestaat uit 1.892.000 personen. Daarvan volgen er 1.092.000 voltijds onderwijs en 800.000 niet. Van de groep die voltijds onderwijs volgt, hebben 582.000 personen een werkkring, 510.000 personen zijn niet werkzaam (zie figuur 1).
1
Deze statistieken zijn te vinden in Statline, de digitale databank van het CBS (www.CBS.nl).
7
figuur 1
werkzaamheid bevolking 15 t/m 24 jaar in 2002
bevolking 15 - 24 jaar 1.892.000
niet voltijds onderwijsvolgend
onderwijsvolgend (voltijds)
800.000
1.092.000
beroepsbevol-
niet-
king
beroepsbevol-
706.000
king 94.000
werkzaam
werkloos
werkzaam
niet werkzaam
582.000
510.000
werkzaam minder dan 12 uur/week
655.000
51.000
28.000
Totaal werkzame 15- t/m 24-jarigen 1.265.000
Bron: EIM, op basis van CBS, Statline.
De 800.000 personen die geen voltijds onderwijs volgen, behoren voor het grootste deel (706.000 personen) tot de beroepsbevolking en een klein deel (94.000 personen) hoort tot de 'niet-beroepsbevolking'. Een deel van deze niet-beroepsbevolking kan overigens wel werkzaam zijn, maar dan in een werkkring van minder dan 12 uur per week. Een exact cijfer hiervan ontbreekt in de gepubliceerde statistieken. Het grootste deel van de beroepsbevolking is werkzaam (655.000 personen), een klein deel (51.000 personen) behoort tot de werkloze beroepsbevolking. Een deel van deze werkloze beroepsbevolking kan overigens wel werkzaam zijn, maar het gaat dan om minder dan 12 uur per week. Ook hiervan is geen exact cijfer bekend uit de gepubliceerde statistieken. Wel is bekend dat 28.000 personen die geen voltijds onderwijs volgen, een werkkring hebben van 12 uur of minder. Een deel hiervan behoort tot de 'niet-beroepsbevolking' en dit deel wil ook geen werkkring voor meer dan 12 uur per week.Het andere deel behoort tot de 'werkloze beroepsbevolking' en dit deel wil wel een werkkring van meer dan 12 uur per week (zie figuur 1). In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van het totaal aantal werkzame personen onder de 15- t/m 24-jarigen naar het gemiddelde aantal uren werk per week, waarbij onderscheid is gemaakt tussen degenen die voltijds onderwijs volgen en degenen die dat niet doen.
8
tabel 1
totaal werkzame personen van 15 t/m 24 jaar naar gemiddelde wekelijkse arbeidsduur en onderscheiden naar het al dan niet volgen van voltijds onderwijs in 2002
uren per week 4 of minder
voltijds onderwijs
niet voltijds onderwijs
volgend
volgend
aantal
%
totaal
aantal
%
aantal
%
94.000
16
-
-
-
-
5 - 11
305.000
52
-
-
-
-
minder dan 12
399.000
69
28.000
4
427.000
34
12 - 19
110.000
19
22.000
3
132.000
10
20 - 34
45.000
8
172.000
25
217.000
17
35 uur of meer
28.000
5
461.000
67
489.000
39
582.000
100
683.000
100
1.265.000
100
totaal
Bron: EIM, op basis van CBS, Statline.
Uit tabel 1 blijkt in de eerste plaats dat de werkzame personen die voltijds onderwijs volgen vooral minder dan 12 uur per week werken. Voor degenen die geen onderwijs volgen geldt juist dat zij 20 uur of meer werken. Onder de 15- t/m 24-jarigen die onderwijs volgen hebben 509.000 personen een werkkring van minder dan 20 uur per week. Bij degenen die geen onderwijs volgen zijn er 50.000 personen met zo'n werkkring. De kleine deeltijdbanen worden, kijkend naar deze leeftijdsgroep, dus vooral bezet door degenen die nog onderwijs volgen (91%). Bij de banen van 20 uur en meer is de verhouding omgekeerd. Die worden voor 90% bezet door degenen die geen onderwijs volgen. 40% van alle werkende 15- t/m 24-jarigen behoort tot de doelgroep scholieren en studenten met een deeltijdbaan van minder dan 20 uur per week, en 31,5% zijn scholieren en studenten met een deeltijdbaan van minder dan 12 uur per week. Op basis van bovenstaande gegevens kan een ruwe schatting worden gemaakt van het aantal scholieren en studenten dat maximaal 8 uur en maximaal 15 uur per week werkt. Van de klasse 12 - 19 uur werkt ruw geschat de helft maximaal 15 uur per week. Het totale aantal scholieren en studenten met een baan van maximaal 15 uur per week komt dan op 454.000. Het totale aantal scholieren en studenten met een baan van maximaal 8 uur per week is als volgt berekend: (4/7 x 305.000) + 94.000 = 268.000.
2.3
Vergelijking scholieren en studenten (15 t/m 24 jaar) met totaal deeltijdbanen Om enig zicht te krijgen op de relatieve betekenis van scholieren en studenten wat betreft de totale werkgelegenheid in kleine deeltijdbanen, kan deze groep worden afgezet tegen het totaal van alle kleine deeltijdbanen aan de hand van gegevens uit de EWL (zie tabel 2). Het gaat daarbij om banen van werknemers. In totaal zijn er in december 2002 806.000 banen met een werktijd van minder dan gemiddeld 12 uur per week en 683.900 banen met een werktijd van 12 -19 uur.
9
tabel 2
totaal banen van werknemers naar wekelijkse werktijd en naar leeftijdsgroepen werkenden in 2002 (peildatum december) 15- t/m 24-jarigen
wekelijkse arbeidsduur
aantal
%
andere leeftijdsgroepen
totaal
aantal
aantal
%
%
minder dan 12 uur
366.500
45
439.500
55
806.000
100
12 - 19 uur
118.100
17
565.800
83
683.900
100
20 - 34 uur
187.400
13
1.273.800
87
1.461.200
100
35 uur en meer
488.700
12
3.618.500
88
4.107.200
100
1.160.700
16
5.897.600
84
7.058.300
100
totaal
Bron: EIM op basis van CBS, Statline.
Op basis van de tabellen 1 en 2 is af te leiden dat ongeveer 342.500 (42%) van alle banen van minder dan 12 uur per week wordt bezet door scholieren en studenten in de leeftijdsgroep van 15 t/m 24 jaar ((399.000/427.000) x 366.500). Voor de banen van 12 - 19 uur is dat ongeveer 98.400 oftewel 14% ((110.000/132.000) x 118.100). Voor alle banen van minder dan 20 uur per week is het gemiddelde percentage bijna 30%. Op basis van de gegevens in tabel 1 en tabel 2 kan ook een ruwe schatting worden gemaakt van het aantal banen van maximaal 8 c.q. 15 uur, dat bezet wordt door 15t/m 24-jarige scholieren en studenten. Van het aantal banen in de klasse 12 - 19 uur dat bezet wordt door 15- t/m 24-jarigen, wordt geschat dat de helft hiervan banen van maximaal 15 uur per week betreft. Het totale aantal banen van maximaal 15 uur per week dat bezet wordt door 15- t/m 24-jarigen komt hiermee op 425.600. Wanneer we dit aantal vermenigvuldigen met 454.000/493.000 komen we op 392.000 banen die bezet worden door scholieren en studenten. Het totale aantal banen van maximaal 8 uur per week dat bezet wordt door 15- t/m 24-jarigen is als volgt berekend: 0,67 x 1 2 366.500 = 245.600. Wanneer we dit aantal vermenigvuldigen met 268.000/287.000 komen we op 229.300 banen die bezet worden door scholieren en studenten.
2.4
Kenmerken van scholieren en studenten 15 t/m 24 jaar en hun werkkring De groep die de populatie vormt waarop dit onderzoek zich richt, degenen die een kleine deeltijdwerkkring hebben én voltijds onderwijs volgen, kan nog wat verder in beeld worden gebracht aan de hand van een aantal kenmerken. Op basis van de Enquête Beroepsbevolking van het CBS kan de groep 'scholieren en studenten van 15 t/m 24 jaar met een werkkring', in totaal 582.000 personen, nog iets verder in beeld worden gebracht. Mannen en vrouwen vormen elk ongeveer 50% van de deze groep.
1
2
10
Aanname volgt uit berekening van het aantal werkzame studenten en scholieren dat maximaal 8 uur per week werkt (268.000): dit is 67% van het aantal werkzame studenten en scholieren dat minder dan 12 uur per week werkt (399.000). Aanname is dat 67% van het aantal werkzame personen van 15 -24 jaar dat minder dan 12 uur per week werkt (tabel 1) personen betreft met een baantje van maximaal 8 uur.
Ongeveer 44% heeft een vaste arbeidsrelatie (niet van beperkte duur en met een vast overeengekomen aantal uren), 53% werkt in een flexibele, dan wel tijdelijke baan en 3% werkt als zelfstandige (in eigen bedrijf, in het bedrijf van partner of ouders of niet als werknemer, bijvoorbeeld freelance). Ruim 80% werkt in een elementair of lager beroep. Het overgrote deel is werkzaam in de commerciële dienstverlening (66%), een kleiner deel in de niet-commerciële dienstverlening (16%), de industrie (9%) en de landbouw (4%). Binnen de totale groep van 15- t/m 24-jarigen die voltijds onderwijs volgen neemt het percentage dat een werkkring heeft toe met de leeftijd. Van de 15-jarigen is 34% werkzaam en van de 24-jarigen 70%.
2.5
Studenten van 25 jaar en ouder De groep die in voorgaande paragrafen buiten beschouwing is gebleven, zijn de studenten van 25 jaar of ouder zijn. Op basis van gegevens over ingeschreven studenten in het schooljaar 2002-2003 blijkt dat er aan het HBO en WO 66.000 studenten zijn ingeschreven van 25 jaar en ouder, ongeveer 15% van alle studenten bij deze instellingen. Over de werkzaamheid van deze groep zijn geen gegevens voorhanden. In hoeverre het bij deze groep gaat om kleine deeltijdwerkkringen is derhalve niet bekend. Verwacht mag worden dat het grootste deel van deze groep een werkkring heeft en dat dit relatief vaak zal gaan om een werkkring van meer dan 15 uur of meer per week. Aangenomen wordt dat minimaal 70% van deze groep studenten een baan heeft, oftewel 46.200 studenten. Verder wordt aangenomen dat 60% van deze groep een baan heeft van maximaal 15 uur: 27.700. Ten slotte wordt aangenomen dat 25% van deze groep een baantje heeft van maximaal 8 uur: 11.600.
2.6
Totale omvang deelpopulaties Op basis van de paragrafen 2.2 en 2.5 kunnen we de deelpopulaties vaststellen. We houden hierbij geen rekening met het percentage scholieren en studenten dat als zelfstandige werkt (3%, paragraaf 2.4). Scholieren en studenten maximaal 15 uur per week werkzaam Het totale aantal scholieren en studenten dat maximaal 8 uur per week werkzaam is, wordt geschat op 454.000 + 27.700 = 481.700. Scholieren en studenten maximaal 8 uur per week werkzaam Het totale aantal scholieren en studenten dat maximaal 8 uur per week werkzaam is, wordt geschat op 268.000 + 11.600 = 279.600.
11
2.7
Anciënniteit en wisseling van baan Op basis van de Enquête Werkgelegenheid en Lonen (EWL) van het CBS, kan een schatting gemaakt worden van de gemiddelde duur van het dienstverband van de groep van 15- t/m 24-jarigen met een deeltijdbaan of een flexibele werkkring. Aan de hand hiervan kan een schatting worden gemaakt van het aantal dienstverbanden dat per jaar door een deel van deze populatie (studenten en scholieren) wordt aangegaan of beëindigd (zie tabel 3). tabel 3
anciënniteit in jaren naar voltijd, deeltijd en flexibele dienstverbanden voor 15- t/m 24-jarigen, 2002 (aantal N x 1000)
anciënniteit in jaren
0 tot 1
1 tot 2
2 tot 5
5 en meer
totaal
type dienstN
%
N
%
N
%
N
%
N
%
voltijd
176,0
40,7
107,9
24,9
131,5
30,4
17,3
4,0
432,7
100
deeltijd
205,0
48,6
105,1
24,9
99,4
23,6
12,3
2,9
421,8
100
flexibel
176,1
57,5
66,9
21,9
56,4
18,4
6,7
2,2
306,1
100
totaal
557,2
48,0
280,0
24,1
287,2
24,7
36,3
3,1
1160,6
100
verband
Bron: EIM, op basis van CBS, Statline.
Op basis van de aanname dat de gemiddelde duur van het dienstverband binnen de 'anciënniteitsgroepen' gelijk is aan het midden van de eerste drie groepen ('0 tot 1' = 0,5 jaar; '1 tot 2' = 1,5 jaar; '2 tot 5' = 3,5 jaar) en van de laatste groep '5 en meer' = 5,5 jaar is, berekenen we de gemiddelde duur van de dienstverbanden. Voor deeltijden flexibele dienstverbanden is de gemiddelde duur respectievelijk 1,6 en 1,4 jaar. Als we een gemiddelde duur van 1,5 jaar hanteren voor de scholieren- en studentenpopulatie met een deeltijdbaan van maximaal 15 c.q. 8 uur (481.700 en 279.600 scholieren en studenten), dan komen we per jaar op ongeveer 320.700 nieuwe dienstverbanden van maximaal 15 uur en 186.400 nieuwe dienstverbanden van maximaal 8 uur. Met andere woorden: per jaar treden naar schatting 320.700 studenten (uit onze doelgroep) in dienst van een werkgever. Uitgaande van een gelijk blijvende omvang van de werkgelegenheid, wordt verondersteld dat het aantal uit dienst tredende studenten gelijk is aan het aantal in dienst tredende studenten. Omdat de schatting aangaande de duur van het dienstverband gebaseerd is op gegevens over alle 15- t/m 24-jarigen, en niet alleen op de groep die voltijds onderwijs volgt, zijn de schattingen omtrent het aantal in- en uitdiensttredingen in de doelgroep aan te merken als minimumschattingen. Aangenomen mag worden dat jongeren die het onderwijs al verlaten hebben, minder frequent van baan wisselen dan jongeren voor wie de baan een bijbaan is naast de studie.
12
2.8
Samenvatting In tabel 4 zijn de schattingen omtrent de populatie van studenten en scholieren met een kleine deeltijdbaan voor het jaar 2002 samengevat. tabel 4
samenvatting populatiekenmerken 2002
beschrijving
omvang baan
populatie studenten en scholieren met bijbaan
maximaal 8 uur per week
279.600
maximaal 15 uur per week
481.700
maximaal 8 uur per week
186.400
maximaal 15 uur per week
320.700
maximaal 8 uur per week
186.400
maximaal 15 uur per week
320.700
aantal nieuwe dienstverbanden
aantal beëindigde dienstverbanden
aantal
13
3
Rechten en plichten
3.1
Inleiding Inhoud hoofdstuk In dit hoofdstuk worden de rechten en plichten van een werknemer en hieruit volgend de plichten van de werkgever, zoals die van toepassing waren in 2003, in kaart gebracht. De rechten en plichten van de volgende wetgevingsterreinen worden meegenomen: Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet (paragraaf 1.2), WW (paragraaf 1.3), Wulbz en ZW (paragraaf 1.4), WAO (paragraaf 1.5), ZFW en WTZ (paragraaf 1.6), en PSW (paragraaf 1.7). Het betreft voornamelijk diverse uitkeringsrechten en de hierbij behorende (verplichte) premieheffingen. In paragraaf 1.8 wordt ten slotte een overzicht gegeven waarin de bevindingen van dit hoofdstuk kort worden samengevat. Per wetgevingsterrein wordt specifiek gekeken naar de mate waarin deze rechten en plichten van toepassing zijn op scholieren en studenten. Ook wordt het daadwerkelijke 1 gebruik van uitkeringen in 2002 (zo veel mogelijk) gekwantificeerd. Toelichting toepassing en gebruik rechten en plichten door doelgroep Een van de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan deze studie, is dat scholieren en studenten weinig gebruik maken van de rechten die voortvloeien uit werknemersverzekeringen. Dit komt in de eerste plaats doordat deze rechten gelimiteerd zijn en grenzen kennen waaraan door scholieren en studenten niet wordt voldaan. Als gevolg van hun onregelmatige arbeidspatroon, hun beperkte beschikbaarheid voor arbeid of door de beperkte omvang van hun inkomen uit arbeid overschrijden ze bepaalde ondergrenzen niet. In de tweede plaats wordt dit veroorzaakt doordat scholieren en studenten deze rechten niet feitelijk uitoefenen op grond van beperkte opbrengsten in verhouding tot de moeite die moet worden gedaan om deze rechten te effectueren of op grond van gebrek aan kennis van die rechten. In de derde plaats hangt het beperkte gebruik samen met persoonskenmerken, met name de leeftijd; jongeren zijn nu eenmaal minder vaak ziek of arbeidsongeschikt en hebben weinig aandacht voor de opbouw van pensioenrechten. Het gebruik van de rechten van scholieren en studenten op grond van werknemersverzekeringen kan op grond van de beschikbare statistische gegevens niet direct in beeld worden gebracht. De bestaande statistieken kennen veelal geen onderscheid tussen scholieren en studenten met een beperkte deeltijdbaan en andere categorieën werknemers. De bestaande gegevens laten wel een benadering toe door het onderscheid naar leeftijdsklassen dat in veel gegevens gemaakt wordt, het onderscheid naar arbeidsduur per week dat voor groepen werkenden en banen gemaakt wordt en het onderscheid dat bijvoorbeeld gemaakt wordt in de registraties van het ziekteverzuim tussen flexwerkers en andere groepen. Het gebruik van rechten door scholieren en studenten is dus bepaald door hun aandeel in de betreffende groepen (leeftijd, deeltijders, flexwerkers) te gebruiken als schatter voor hun gebruik van bepaalde rechten. Bij die schattingen is ervan uitgegaan dat er naar evenredigheid gebruik van wordt gemaakt. Gezien de 1
Cijfers over 2003 zijn op dit moment nog niet voldoende beschikbaar.
15
overwegingen die gelden voor het feitelijk uitoefenen van rechten kan ervan uitgegaan worden dat de schattingen als maximumschattingen beschouwd kunnen worden. Een poging om dichter bij de feiten te komen kan, gegeven de beperkte mogelijkheden binnen de onderhavige studie, alleen als een slag in de lucht worden beschouwd.
3.2
Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet Recht op goed beleid In de Arbeidsomstandighedenwet is geregeld dat de werkgever verplicht is om te zorgen voor een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en de werknemers hiervan op de hoogte te stellen. In de wet zijn een aantal bijzondere zorgverplichtingen van de werkgever opgenomen. Het betreft onder andere het opstellen van de RI&E, aansluiting bij een arbodienst, het melden van beroepsziekten, het aanbieden van een arbeidsgezondheidskundig spreekuur (AGSU), een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) en het zich laten bijstaan door een of meer bedrijfshulpverleners (per 50 werknemers ten minste een, met een verplicht maximum van vijf bij 250 werknemers). De werkgever is in het kader van de Arbeidstijdenwet verplicht te zorgen voor een zo goed mogelijk arbeidstijdenbeleid en de werknemer hiervan op de hoogte te stellen. Verder staan er in de wet specifieke tijden genoemd ten aanzien van o.a. arbeid, rust, overwerk, pauzeregeling en arbeid op zondag. Financiering beleid De werkgever is verantwoordelijk voor het arbeidsomstandigheden- en arbeidstijdenbeleid en de financiering hiervan. Naast algemene kosten voor het uitvoeren van het beleid, betaalt de werkgever de kosten van de arbodienst. De kosten kunnen in de vorm van een vast bedrag per werknemer worden berekend of op ad hoc basis. Toepassing doelgroep Wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden en arbeidstijden treft met name algemene voorzieningen voor het collectief van werknemers (RI&E). Er zijn enkele verplichtingen met betrekking tot individuele werknemers in opgenomen: melding van werknemers bij arbodienst en het informeren van werknemers over het beleid. Deze verplichtingen gelden voor alle werknemers, ongeacht aantal werkuren of status van de werknemer. Gebruik doelgroep Verwacht mag worden dat de algemene voorzieningen worden gebruikt door alle werknemers. De diensten die de arbodienst aanbiedt zullen naar verwachting weinig worden gebruikt door de doelgroep (voornamelijk kortdurend ziekteverzuim).
16
3.3
WW Recht op uitkering In de Werkloosheidswet (WW) is geregeld dat elke werknemer recht heeft op een WWuitkering bij werkloosheid, mits hij voldoet aan bepaalde voorwaarden. Ten eerste moet de werknemer werkloos zijn geraakt voor minimaal vijf werkuren per week of, als minder dan gemiddeld 10 uur per week is gewerkt, ten minste de helft van het loon en het gemiddelde aantal uren. Ten tweede moet hij in de periode van de laat1 ste 39 weken voor zijn werkloosheid, minimaal 26 weken hebben gewerkt. Verder geldt dat de werkloosheid niet verwijtbaar mag zijn en dat men direct beschikbaar moet zijn voor werk van eenzelfde omvang als men is kwijtgeraakt. Duur en hoogte uitkering De WW kent op dit moment nog een kortdurende uitkering, een loongerelateerde uitkering en een vervolguitkering. Voor degenen die na augustus 2003 werkloos zijn geworden komt de vervolguitkering echter te vervallen. Als een werknemer minder dan vier jaar heeft gewerkt gedurende de laatste vijf jaar, ontvangt hij een kortdurende uitkering. Deze uitkering duurt maximaal een halfjaar en de hoogte ervan bedraagt 70% van het minimumloon of van het dagloon, als dit lager is dan het minimumloon. Een werknemer heeft recht op een loongerelateerde uitkering en (voorheen) een ver2 volguitkering als hij in de laatste vijf jaar minimaal vier jaar heeft gewerkt. De duur van de loongerelateerde uitkering varieert van zes maanden tot vijf jaar en is afhankelijk van het arbeidsverleden. De hoogte van de loongerelateerde uitkering is 3 maximaal 70% van het WW-dagloon . De duur van de vervolguitkering varieert van 2 tot 3,5 jaar en is afhankelijk van leeftijd. De vervolguitkering bedraagt 70% van het minimumloon, of van het dagloon, als dit lager is dan het minimumloon. Financiering uitkering Het eerste halfjaar van de WW wordt gefinancierd uit de sectorafhankelijke wachtgeldfondsen. Daarna wordt de WW gefinancierd uit het Algemeen werkloosheidsfonds (Awf). De premie werkloosheidsfonds (WE-premie) wordt betaald door zowel werknemer als werkgever. De hoogte hiervan is gelijk voor alle sectoren (werkgever 1,55%; werknemer 5,8%). Daarnaast geldt er een premievrije voet voor werkgevers en werknemers van € 57 per dag. De premie wachtgeldfonds (WA-premie) wordt alleen betaald door de werkgever. De hoogte hiervan verschilt per sector (gemiddeld 1,3%). Toepassing doelgroep Het recht op een WW-uitkering is beperkt onder de doelgroep van onderwijsvolgende jongeren. Studenten en scholieren met baantjes van minder dan vijf uur per week hebben geen recht op uitkering. Ook studenten die met grote tussenpozen werken, bijvoorbeeld alleen in vakanties, hebben geen recht op uitkering. Van de groep die overblijft zal een groot deel alleen recht hebben op de kortdurende uitkering, aangezien jonge studerende werknemers vaak nog geen lang arbeidsverleden hebben kunnen op1
2
3
Hierbij tellen alle weken mee waarin minimaal één uur is gewerkt of doorbetaald verlof is opgenomen. Een jaar telt mee als een werknemer minimaal 52 dagen, ongeacht het aantal uren, heeft gewerkt. WW-dagloon wordt gebaseerd op het brutodagloon exclusief bonussen, reiskostenvergoeding etc.
17
bouwen. Studerende jongeren die wel minimaal vier jaar hebben gewerkt (dus personen vanaf 19 jaar), hebben recht op een loongerelateerde uitkering van 6 (arbeidsverleden 4 jaar) tot maximaal 9 maanden (arbeidsverleden 5-9 jaar). De duur van de vervolguitkering is voor jongeren maximaal 2 jaar en is alleen van toepassing op jongeren die voor augustus 2003 werkloos zijn geworden. Gebruik doelgroep In de gegevens over WW-aanvragen en uitkeringen kan geen onderscheid gemaakt worden tussen schollieren en studenten en andere werknemers in deze leeftijdsgroep. We kijken hier eerst naar het totale aantal WW-aanvragen en uitkeringen in 2002: tabel 5
WW-uitkeringen 2002 aantal
aanvragen
62.674
afgewezen aanvragen
22.989
toegekende uitkeringen
39.685
Bron: UWV.
Afwijzing van aanvragen vindt met name plaats op grond van het niet voldoen aan de criteria voor toekenning: 30% van de afwijzingen vindt plaats op grond van een maatregel (bijvoorbeeld verwijtbare werkloosheid), 29% blijkt niet werkloos en 24% voldoet niet aan de wekeneis. Er kan aan de hand van gegevens van het CBS nog een onderscheid worden aangebracht in de lopende uitkeringen ultimo 2002 naar duur van de uitkering en naar twee leeftijdsgroepen (zie tabel 6). tabel 6
lopende WW-uitkeringen ultimo 2002 naar leeftijdsgroep en uitkeringsduur
minder dan 6 uitkeringsduur
maanden
leeftijdsgroep
aantal
12 maanden en
%
6 tot 12 maanden
langer
aantal
aantal
%
totaal %
aantal
%
15 - 19 jaar
1.350
13
120
1
10
0
1.470
14
20 - 24 jaar
6.890
64
1.600
15
770
7
9.260
86
totaal 15 - 24 jaar
8.240
77
1.710
16
780
7
10.730
100
Bron: CBS, Statline.
Wat opvalt is dat vooral in de leeftijdsgroep 15 - 19 jaar weinig WW-uitkeringen voorkomen in verhouding tot het aantal werkzame personen in deze leeftijdsgroep. Van de 1.160.700 banen bezet door personen in de leeftijd van 15 - 24 jaar worden er 37,7% bezet door 15- t/m 19-jarigen. Het percentage WW-uitkeringen onder 15- t/m 19jarigen in deze groep bedraagt echter maar 14%.
18
Op basis van: − het aantal scholieren en studenten binnen de leeftijdsgroep 15 t/m 24 jaar ten opzichte van het aantal werkenden die geen onderwijs volgen, in deze − de leeftijdsgroep verdeling van uitkeringen en werkzame personen tussen beide leeftijdsgroepen (15 - 19 jaar en 20 - 24 jaar) − een evenredig aandeel in uitkeringsaanvragen en toekenningen scholieren en studenten ten opzichte van andere werkenden met dezelfde leeftijd komen we tot onderstaande schatting van het aantal aangevraagde en toegekende WW-uitkeringen van scholieren en studenten van 15 - 24 jaar in 2002 (zie tabel 7). tabel 7
schatting aangevraagde en toegekende uitkeringen scholieren en studenten, 15 - 24 jaar in 2002 (aantallen x 1.000) scholieren en studenten
andere wer-
totaal wer-
aangevraagde
toegekende
met bijbaan
kenden
kenden
WW scholie-
WW scholie-
(x 1.000)
(x 1.000)
(x 1.000)
ren/studenten
ren/studenten
15 - 19 jaar
370
(29%)
107
(8%)
477
(37%)
6.800
4.300
20 - 24 jaar
211
(17%)
577
(46%)
788
(63%)
14.400
9.140
15 - 24 jaar
582
(46%)
683
(54%)
1.265 (100%)
21.200
13.400
leeftijd
Bron: EIM, op basis van CBS, Statline en UWV.
In tabel 7 gaat het om alle scholieren en studenten met een bijbaan. Als we ons beperken tot de categorie met een deeltijdbaan van minder dan 12 uur gaat het naar schatting om 12.700 aangevraagde en 8.000 toegekende WW-uitkeringen. Voor deeltijdbanen van minder dan 20 uur gaat het hooguit om 18.020 aangevraagde en 11.390 toegekende uitkeringen in 2002. Met betrekking tot onze doelgroepen komen we tot een grove schatting van 14.800 aangevraagde en 9.400 toegekende WW-uitkeringen voor de categorie van maximaal 15 uur en 7.400 aangevraagde en 4.700 toegekende WW-uitkeringen voor de categorie van maximaal 8 uur. Bedacht moet worden dat het hier vermoedelijk gaat om maximumschattingen door de specifieke positie van scholieren en studenten. Deze groep is minder afhankelijk van inkomen uit werk zodat ook de WW-uitkering minder van belang is als inkomensbron. Het is daarom te verwachten dat minder frequent een WW-uitkering wordt aangevraagd na beëindiging van een dienstverband dan bij werknemers die geen onderwijs volgen. Het bedrag dat gemoeid is met WW-uitkeringen is niet te achterhalen in de gepubliceerde gegevens. Vermoedelijk gaat het om beperkte bedragen door de beperkte arbeidsduur en de beperkte uitkeringsduur bij scholieren en studenten met een deeltijdbaan. De gemiddelde uitkeringsduur voor de gehele leeftijdsgroep is bij benadering 12 weken in 2002. Circa 55% van de uitkeringen eindigt wegens werkhervatting.
19
3.4
Wulbz en ZW Recht op loondoorbetaling of uitkering Op grond van de Wet uitbreiding loondoorbetaling (Wulbz) bij ziekte ontvangt een werknemer met een (reguliere arbeidsovereenkomst) minimaal 70% van het dagloon gedurende de eerste 52 weken van ziekte. Per 1 januari 2004 wordt de loondoorbetalingsplicht verlengd met 52 weken. Dit betekent dat de werkgever verplicht is ook het tweede ziektejaar loon door te betalen. Alleen voor de eerste twee ziektedagen per ziekteperiode hoeft geen loon te worden doorbetaald. Voor huishoudelijk personeel dat op minder dan drie dagen werkt, hoeft de werkgever maar zes weken loon te betalen. Werknemers die door ziekte, ongeval of gebreken niet in staat zijn hun arbeid te verrichten, hebben op basis van de Ziektewet recht op een ZW-uitkering als hun werkgever niet verplicht is tot loondoorbetaling. Dit geldt bijvoorbeeld voor werknemers met een specifieke arbeidsverhouding, zoals stagiairs, uitzendkrachten en gelijkgestelden, en werknemers die met zwangerschapsverlof zijn. Het recht op uitkering geldt gedurende de eerste 52 weken van ziekte. De hoogte van de uitkering varieert van 70% (in de meeste gevallen) tot 100% van het dagloon (zwangerschapsverlof). De aanvraag van ziekengeld verloopt vaak via de werkgever. Financiering Loondoorbetaling en uitkering De loondoorbetalingsplicht wordt geheel door de werkgever betaald. Hij kan zich hier echter ook voor verzekeren. 80% van bedrijven met minder dan tien werknemers doet 1 dit ook. De Ziektewet wordt gefinancierd uit de sectorafhankelijke wachtgeldfondsen, het Awf en het reïntegratiefonds. Ziekte bij werknemers met een specifieke arbeidsverhouding wordt gefinancierd uit wachtgeldfondsen en zwangerschapsverlof wordt gefinancierd uit het Awf. Toepassing doelgroep Alle onderwijsvolgende jongeren hebben in principe recht op loondoorbetaling dan wel ziekengeld. Onderwijsvolgende jongeren met een regulier contract hebben recht op loondoorbetaling en jongeren met flexibel contract, bijvoorbeeld bij een uitzendbureau, hebben recht op een ZW-uitkering. Aangezien jongere, onderwijsvolgende werknemers vaker een flexibel arbeidscontract hebben dan oudere werknemers, zal de Ziektewet vaker van toepassing zijn op deze groep dan op de totale groep van werknemers. Gebruik doelgroep Indien aangenomen wordt dat in principe alle geregistreerde ziekmeldingen leiden tot loondoorbetaling/ZW-uitkering, zal er 393.500 keer (216.400 Wulbz en 177.100 ZW) sprake zijn van loondoorbetaling/ZW-uitkering (zie bijlage II). Aangezien veel ziekmeldingen maar een of twee ziektedagen behelzen, zal het aantal keren loondoorbetaling/ZW-uitkering lager liggen.
1
20
Sociale zekerheid en het MKB, IOO bv, Zoetermeer, 2000.
3.5
WAO Recht op uitkering Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt een werknemer een WAO-uitkering indien hij langer dan een jaar ziek is en minimaal voor 15% arbeidsongeschikt is verklaard. Met ingang van 1 januari 2004 gaat de WAO echter pas in na twee jaar ziekte. Duur en hoogte uitkering De WAO kent een loondervingsuitkering en een vervolguitkering, respectievelijk gebaseerd op dagloon en vervolgdagloon. Alleen werknemers die 33 jaar of ouder zijn bij het ingaan van de uitkering hebben recht op een loondervingsuitkering. De hoogte van deze uitkering is afhankelijk van de hoogte van het loon en de mate van arbeidsongeschiktheid. Grofweg vergoedt deze uitkering 70% van het verlies aan verdiencapaciteit (dagloon). De loondervingsuitkering heeft een duur van maximaal 6 jaar (leeftijdsafhankelijk). Alle werknemers hebben recht op een vervolguitkering. Niet het dagloon maar een lager vervolgdagloon (gebaseerd op het minimumloon) geldt als basis voor deze uitkering. Ook hier geldt dat het uitkeringspercentage maximaal 70% bedraagt. De vervolguitkering duurt zolang de werknemer minimaal 15% arbeidsongeschikt is. In onderstaande tabel worden de uitkeringspercentages tegen de mate van arbeidsongeschiktheid afgezet. tabel 8
mate van arbeidsongeschiktheid en uitkeringspercentage
arbeidsongeschiktheidspercentage
uitkeringspercentage
15-24
14
25-34
21
35-44
28
45-54
35
55-64
42
65-79
50,75
80-100
70
Bron: UWV.
Financiering uitkering De WAO wordt gefinancierd uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Premies worden betaald door de werkgever (basispremie 5,05%; gedifferentieerde premie grote werk1 gever gemiddeld 2,13%; gedifferentieerde premie kleine werkgever 2,38%) . Toepassing doelgroep Het recht op een WAO-uitkering onder onderwijsvolgende jongeren beperkt zich tot de vervolguitkering.
1
Grens grote/kleine werkgever f 1.325.000,-
21
Gebruik doelgroep Op basis van gegevens van UWV over het jaar 2001 is voor de leeftijdsgroep tot 25 jaar het aantal WAO-uitkeringen in beeld gebracht (zie tabel 9). tabel 9
aantal WAO-uitkeringen 2001 in de leeftijdsgroep tot 25 jaar naar arbeidsduur voltijd
nieuwe uitkeringen beëindigd lopende uitkeringen ultimo 2001
deeltijd
totaal
aantal
%
aantal
%
aantal
%
2.131
61
1.372
39
3.503
100
754
55
622
45
1.376
100
3.010
57
2.317
43
5.327
100
Bron: UWV.
Op basis van gegevens van het CBS over het aantal lopende uitkeringen naar leeftijdsgroep ultimo 2002, kan bij benadering worden bepaald hoeveel scholieren en studenten met een deeltijdbaan tot de WAO-instroom behoren. Van de circa 3.700 nieuwe uitkeringen in 2002 in de leeftijdsgroep 15 t/m 24 jaar, zouden er ongeveer 925 tot de populatie van studenten en scholieren met een deeltijdbaan van maximaal 20 uur horen en ongeveer 725 met een deeltijdbaan van maximaal 12 uur. Hieruit volgt dat er ongeveer 825 tot de populatie met een baan van maximaal 15 uur horen en ongeveer 485 met een baan van maximaal 8 uur. Ongeveer driekwart van hen is volledig arbeidsongeschikt (>= 80%). Slechts circa 5% van de WAO gerechtigden behoort tot de leeftijdscategorie van 15t/m 19-jarigen.
3.6
ZFW en WTZ Onder financiële voorwaarden kunnen werknemers verzekerd zijn via de werkgever voor de Ziekenfondswet (ZFW). In het kader van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ) is iedereen die niet via de Ziekenfondswet verzekerd is voor ziektekosten, particulier verzekerd voor ziektekosten. Financiering De Ziekenfondswet wordt gefinancierd uit de Ziekenfondswetverzekering. Premies worden betaald door werkgever en werknemer (werkgever 6,75%; werknemer 1,7% en 1 € 21,45 nominale premie p.m.) . Toepassing en gebruik doelgroep Aangezien iedereen, ongeacht of hij werkt of niet, verplicht is zich te verzekeren tegen ziektekosten, betekent dit dat studenten en scholieren bij indiensttreding reeds tegen ziektekosten zijn verzekerd (particuliere verzekering, verzekering ouders). Dit kan leiden tot zogenaamde dubbelbetaling van ziektekostenpremies. Wanneer studenten en scholieren een dienstverband aangaan (voornamelijk kortdurende dienstverbanden) komt het vaak voor dat zij hun 'oude' verzekering aanhouden en om premierestitutie vragen bij het ziekenfonds. Andersom kan het ook zo zijn dat zij (voornamelijk bij langer du-
1
22
Betreft nominale maandpremie voor alleenstaanden; premie voor samenwonenden is het dubbele.
rende dienstverbanden) hun 'oude' verzekering opzeggen en om premierestitutie vragen bij de particuliere verzekeraar, voor de tijd dat zij dubbel verzekerd waren.
3.7
PSW Recht op (toezeggingen omtrent) pensioenvoorziening Uit de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) volgt dat een werkgever wordt geacht aan de werknemer toezeggingen te doen omtrent de pensioenvoorziening. Dit heeft tot gevolg dat een werkgever (onderneming) bijvoorbeeld toetreedt tot een bedrijfstakpensioenfonds of een ondernemingspensioenfonds, of een overeenkomst sluit met een verzekeraar of de werknemer hiertoe in staat stelt. Duur en hoogte pensioenvoorziening In de wet zelf staan geen concrete verplichtingen wat betreft de duur en hoogte van pensioenvoorzieningen en de eventuele bijbehorende premieheffingen. Pensioenregelingen worden doorgaans in sectorspecifieke of bedrijfsspecifieke CAO's opgenomen. De duur en de hoogte van pensioenvoorzieningen variëren dus ook per sector en soms ook per bedrijf. Financiering pensioenvoorziening De financiering van pensioenvoorzieningen is variabel. Pensioenpremies komen vaak ten laste van zowel werknemer als werkgever. Toepassing doelgroep In hoeverre pensioenvoorzieningen van toepassing zijn op de doelgroep is doorgaans bepaald in de CAO's. Vaak wordt er onder een bepaalde leeftijd (20-25 jaar) en bij een tijdelijk contract/gedurende het eerste jaar van een arbeidsovereenkomst geen pensioenpremie afgedragen. Gebruik doelgroep 1 Op basis van informatie van de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) is een inschatting gemaakt van de actieve deelname van werknemers uit onze doelgroep aan pensioenregelingen. Geschat wordt dat ongeveer 65% van onze doelgroep deelnemer is van een pensioenregeling: 481.700 x 65% = 313.100. De omvang van de opgebouwde rechten is onbekend. Wel is duidelijk dat het hier per persoon om verwaarloosbare bedragen gaat.
1
www.PVK.nl.
23
3.8
variabel
Pensioen- en
variabel
premie = 6,75%
- kleine bedrijven 2,38%
24
*Betreft nominale maandpremie voor alleenstaande; premie voor samenwonenden is het dubbele.
spaarfondsenwet
geen extra rechten, gelden voor iedereen
differentiële premie: - grote bedrijven gemidd. 2,13%
basispremie 5,05%
(70% van vervolgdagloon)
is meegenomen in WA-premie
vervolguitkering
tewkn
ZW-uitkering (70% dagloon) eerste 52 ziek-
ste 52 ziektewkn (m.i.v. 2004 104 ziektewkn)
loondoorbetaling bij ziekte (70% dagloon) eer-
gemidd. 2,35% van verzekerde loonsom
variabel
differentiële premie = 1,7%
nominale premie = € 21,45* per mnd
geen
geen
geen
WA-premie = gemidd. 1,3%
> 5 uur p.w. werk
Ziekenfondswet
WAO
Ziektewet
Wulbz
premievr. vt. = € 57 p.d.
premievr. vt = € 57 p.d.
> 26 wkn in laatste 39 wkn werk
WE-premie = 5,8%
WE-premie = 1,55%
WW
geen
indien:
arbeidstijdenbeleid
Arbeidstijdenwet
- € 23 tot € 99 p.werknemer. per jaar
- kosten voor uitvoering van beleid
m.n. kortdurende uitkering (70% min. loon),
- ondersteuning arbodienst
hedenwet
premiekosten doelgroep
geen
- arbobeleid: algemene voorzieningen
Arbeidsomstandig-
premiekosten werkgever
kosten voor uitvoering van beleid
rechten doelgroep
rechten, premiekosten en gebruik doelgroep
wetgevingsterrein
tabel 10
opbouw rechten laag
naar schatting 313.100 deelnemers
gebruik ook zonder status werknemer
naar schatting 825 uitkeringen in 2002
geschatte ziekmeldingen = 177.100
gebruik niet kwantificeerbaar, aantal
geschatte ziekmeldingen = 216.400
gebruik niet kwantificeerbaar, aantal
duur van uitkering gemidd. 12 wkn
naar schatting 9.400 uitkeringen in 2002,
kortdurende ziekte,
weinig gebruik van arbodiensten, vnl.
gebruik doelgroep
In onderstaande tabel staan de belangrijkste bevindingen van dit hoofdstuk. De premiepercentages hebben betrekking op 2003 en gekwantificeerd gebruik op 2002.
Totaaloverzicht
4
Administratieve lasten
4.1
Inleiding Inhoud hoofdstuk In dit hoofdstuk worden de administratieve lasten van (met name) werkgevers die volgen uit de informatieverplichtingen die zij hebben met betrekking tot onderwijsvolgende jongere werknemers, gekwantificeerd. Het gaat hier in de eerste plaats om kosten die weg zouden vallen indien de betreffende informatieverplichtingen niet meer van kracht zijn. Deze administratieve lasten zijn dus direct herleidbaar naar de doelgroep en hebben geen overlap met ander wetgevingsterreinen. Zij zijn onderverdeeld naar vier hoofdcategorieën: Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet (paragraaf 4.2), WW, Wulbz, ZW en WAO (paragraaf 4.3), ZFW en WTZ (paragraaf 4.4) en PSW (paragraaf 4.5). In paragraaf 4.7 wordt vervolgens een grove indicatie gegeven van de 'overgebleven' administratieve lasten. Dit zijn administratieve lasten die in het kader van de Wet loonbelasting (LB) maar vaak ook in het kader van de werknemersverzekeringen worden gemaakt. In paragraaf 4.6 wordt een totaaloverzicht gegeven van de administratieve lasten. De administratieve lasten zijn berekend voor 2002, aan de hand van gegevens over de tijd waarin de informatieverplichtingen kunnen worden uitgevoerd, de tarieven waartegen zij werden uitgevoerd en de frequenties waarin zij voorkwamen in 2002. De in dit onderzoek gehanteerde tijden en tarieven zijn gebaseerd op eerdere onderzoeken naar 1 administratieve lasten van EIM . In bijlage II wordt toegelicht hoe specifieke frequenties behorend bij de informatieverplichtingen zijn berekend. Afbakening begrip administratieve lasten Alvorens in te gaan op de specifieke administratieve lasten van werkgevers, wordt een korte toelichting gegeven op het begrip administratieve lasten. In het kader van wet- en regelgeving legt de overheid verschillende (inhoudelijke en informatie-) verplichtingen op aan het bedrijfsleven en burgers. Met de naleving van deze verplichtingen zijn kosten gemoeid: kosten ten gevolge van inhoudelijke verplichtingen en kosten ten gevolge van informatieverplichtingen. Inhoudelijke verplichtingen hebben betrekking op een wettelijke norm en zijn doorgaans gericht op de realisatie van fysieke toestanden. Een voorbeeld hiervan is de inrichting van een veilige en gezonde werkplek op basis van de Arbeidsomstandighedenwet. Informatieverplichtingen refereren aan het informeren over het gedrag ten opzichte van een wettelijke norm. Hierbij kan gedacht van (administratieve) handelingen zoals het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie.
1
Administratieve lasten van de werknemersverzekeringen, EIM, Zoetermeer, 2003; Monitoring administratieve lasten gezondheidszorg, Eénmeting 2002, Zoetermeer, 2003; Administratieve lasten Arbeidsverhoudingen, EIM, Zoetermeer, 2002.
25
De kosten die gemoeid zijn met informatieverplichtingen worden administratieve lasten genoemd.
4.2
Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet De voornaamste informatieverplichtingen in het kader van de Arbeidsomstandighedenen Arbeidstijdenwet, die direct herleidbaar zijn naar de doelgroep, zijn: 1 aansluiting bij een arbodienst 2 het informeren van werknemers over beleid. Aansluiting arbodienst Een werkgever moet aangesloten zijn bij een arbodienst. De meeste werkgevers (naar 1 raming 85%) betalen per jaar een vergoeding van ongeveer € 90 per werknemer . Daarvoor vervult de arbodienst een aantal taken die liggen op het terrein van de Wulbz en de ZW en in grotere mate op het terrein van de Arbeidsomstandighedenwet. De taken van de arbodienst op het gebied van de Arbeidsomstandighedenwet kunnen worden gezien als de concrete invulling en uitvoering van zowel inhoudelijke als informatieverplichtingen voor werkgevers op dit gebied. De arbodienst is onder andere verantwoordelijk voor het verzorgen van spreekuren, huisbezoeken en informatievoorziening. Het onderscheid tussen informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen met betrekking tot het takenpakket van de arbodienst is moeilijk te maken. Er wordt daarom voor het gemak van uitgegaan dat alle kosten die een arbodienst in rekening brengt bij de werkgever (jaarlijkse vergoeding) gezien kunnen worden als administratieve lasten van de werkgever. In feite betreft het echter zowel administratieve lasten als overige nalevingskosten. Tevens wordt aangenomen dat ongeveer 80% van de kosten in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet wordt gemaakt. Aangezien de kosten doorgaans per werknemer worden gemaakt (de vergoeding per werknemer), zijn er kosten die direct herleidbaar zijn naar de doelgroep. Informeren beleid Een werkgever moet zijn werknemers op de hoogte stellen van het aanwezige arbeidsomstandigheden- en arbeidstijdenbeleid. In de praktijk wordt veel informatie weergegeven in handleidingen etc. De tijd die een werkgever per werknemer kwijt is aan informatievoorziening is dus erg kort. Totale administratieve lasten In tabel 11 wordt een berekening gegeven van de administratieve lasten die toe te wijzen zijn aan de doelgroep. Uit de tabel komt naar voren dat met name de kosten met betrekking tot de arbodienst aanzienlijk zijn. Let wel, dit betreft dus de kosten die de arbodienst in rekening brengt voor alle diensten op het gebied van arbeidsomstandigheden. Deze kosten bestaan in feite uit administratieve lasten en overige nalevingskosten.
1
26
Aanname is gebaseerd op het onderzoek Administratieve lasten van de werknemersverzekeringen, EIM, Zoetermeer, 2003.
tabel 11
administratieve lasten doelgroep 2002 m.b.t. Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet
verplichtingen
freq.
uitbest.
tijd (min.)
tarief
tijd (min.)
tarief
totale
%
intern
intern
extern
extern
kosten
nvt
100
42,66
34,13
nvt
nvt
taken arbodienst
409.400
100
nvt
informeren beleid
481.700
0
2
totaal
29.108.340 548.014 29.656.354
Bron: EIM op basis van het onderzoek Administratieve lasten van de werknemersverzekeringen, EIM, Zoetermeer, 2003.
4.3
WW, Wulbz, ZW en WAO De informatieverplichtingen en daaruit voortvloeiend de administratieve lasten voor werkgevers op het gebied van werknemersverzekeringen zijn te verdelen in grofweg drie categorieën: 3 start/einde bedrijf met werknemers 4 premieafdracht 5 uitkeringsverzorging. Start/einde bedrijf met werknemers Wanneer een bedrijf (een ondernemer) werknemers in dienst neemt krijgt hij te maken met werknemersverzekeringen. Hij moet hierover informatie inwinnen en zich aanmelden (een aansluitnummer aanvragen) bij het UWV. Indien hij geen werknemers meer in dienst heeft, kan hij zich weer afmelden bij het UWV en zullen de verplichtingen rondom de werknemersverzekeringen worden beëindigd. De informatieverplichtingen met betrekking tot start en einde bedrijf met werknemers lopen grotendeels synchroon met die van de LB. Verder geldt dat elk bedrijf dat werknemers in dienst neemt/besluit zonder werknemers door te gaan, te maken krijgt met bovengenoemde verplichtingen. Deze verplichtingen staan los van het aantal en soort werknemers dat een ondernemer in dienst neemt. Aangenomen dat werkgevers niet uitsluitend studenten en scholieren in dienst nemen, zijn er dus geen administratieve lasten toe te wijzen aan deze doelgroep. Premieafdracht Om op juiste wijze premies af te dragen, dient een bedrijf een loonadministratie te voeren. Over elke werknemer die in dienst komt, verhuist, over de ziekenfondsgrens heengaat of vertrekt, dient het UWV geïnformeerd te worden. Daarnaast moet in de loonstaten worden bijgehouden over welke bijzondere (on)belaste vergoedingen, verstrekkingen en beloningen premies moeten worden ingehouden. Deze informatie dient per werknemer geregistreerd te worden. De informatie wordt aan het UWV verstrekt en het UWV gebruikt deze informatie ter controle en handhaving van een juiste afdracht van premies werknemersverzekeringen. Het UWV kan aan de hand van de door de bedrijven aangeleverde informatie naheffingsaanslagen opleggen of besluiten bedrijven te gaan bezoeken. De informatieverplichtingen met betrekking tot de premieafdracht lopen grotendeels synchroon met die van de LB (en deels met de Ziekenfondswet en de Pensioen- en
27
spaarfondsenwet). Daarnaast staat een deel van de informatieverplichtingen los van het aantal en soort werknemers dat een werkgever in dienst heeft. Dit betekent dat de reductie in administratieve lasten bij afschaffing van de werknemersverzekeringen voor studenten en scholieren beperkt zal zijn. De administratieve lasten premieafdracht die betrekking hebben op de doelgroep en uitsluitend volgen uit de werknemersverzekeringen beperken zich tot de kosten die gemoeid zijn met het aangeven van enkele gegevens (premiegegevens, percentages) die een minimaal onderdeel vormen van de melding sociale verzekering. Het betreft dus de administratieve lasten die zouden wegvallen indien de werknemersverzekeringen worden afgeschaft voor de doelgroep. In onderstaande tabel wordt weergegeven hoe deze administratieve lasten zijn berekend. tabel 12
administratieve lasten doelgroep 2002 m.b.t. premieafdracht
verplichtingen
freq.
invoeren premie-
320.700
uitbest.
tijd (min.)
tarief
tijd (min.)
tarief
totale
%
intern
intern
extern
extern
kosten
1
42,66
218.899
80
1
34,13
gegevens, gegevens VZA en percentages* * Betreft enkele gegevens die een (minimaal) onderdeel vormen van de melding sociale verzekering. Bron: EIM op basis van het onderzoek Administratieve lasten van de werknemersverzekeringen, EIM, Zoetermeer, 2003.
Uitkeringsverzorging Een werkgever heeft een aantal informatieverplichtingen in het kader van de uitkeringsverzorging WW, ZW, Wulbz en WAO. Informatie die werkgevers verstrekken is onder meer bepalend voor het recht op en de hoogte van de uitkering van werknemers. In onderliggende tekst worden summier de informatieverplichtingen en de hieruit volgende administratieve lasten voor de doelgroep, per uitkering besproken. Ten slotte wordt in tabel 14 een overzicht gegeven van de berekende administratieve lasten met betrekking tot uitkeringsverzorging. WW Werkloosheidsuitkeringen worden aangevraagd door de werknemer zelf en niet door het bedrijf. Wel helpt het bedrijf vaak bij dergelijke aanvragen en dient het bedrijf informatie te verstrekken aan het UWV. Daarnaast wordt naar schatting 10% van de lopende uitkeringen uitgekeerd via het bedrijf. Ook zijn er nog een aantal bijzondere vormen van uitkering die tot extra administratieve lasten voor de werkgever leiden, zoals de WW-uitkering i.v.m. weersomstandigheden en werktijdverkorting. Ten slotte kunnen controles op WW-uitkering via het bedrijf ook tot (minimale) administratieve lasten leiden. Bovengenoemde verplichtingen gelden per werkloze werknemer (of het percentage van werkloze werknemers waarop de verplichtingen van toepassing zijn) en leiden dus tot administratieve lasten die direct herleidbaar zijn naar de doelgroep.
28
Wulbz en ZW Een werkgever moet aangesloten zijn bij een arbodienst (zie paragraaf 4.2). Een arbodienst vervult een aantal taken die deels liggen op het terrein van de Wulbz en de ZW en deels op het terrein van de Arbeidsomstandigheden. De taken van de arbodienst op het gebied van de Wulbz en de ZW, kunnen worden gezien als concrete invulling en uitvoering van informatieverplichtingen voor werkgevers op dit gebied: registratie van ziek- en herstelmeldingen, het doorgeven van deze meldingen aan het UWV en het verzorgen van reïntegratieplannen. In overeenstemming met paragraaf 4.2 wordt ervan uitgegaan dat ongeveer 20% van de kosten die een arbodienst in rekening brengt, administratieve lasten in het kader van de Wulbz en ZW betreft. Daarnaast moet de werkgever ziek- en betermeldingen doorgeven aan de arbodienst, een overzicht van het ziekteverzuim maken, loon bij ziekte doorbetalen en de overgang van loondoorbetaling/ZW-uitkering naar WAO administratief verwerken. De verplichting tot overzicht van het ziekteverzuim staat los van het aantal en soort zieke werknemers binnen een bedrijf. Deze verplichting leidt dus niet tot administratieve lasten die herleidbaar zijn naar de doelgroep (wederom aangenomen dat een werkgever niet alleen studenten/scholieren in dienst heeft). De overige genoemde verplichtingen gelden per zieke werknemer en leiden dus wel tot enige administratieve lasten die betrekking hebben op de doelgroep. WAO De werknemer dient de aanvraag in voor een WAO-uitkering. De voorfase van de aanvraag van de uitkering WAO begint echter al bij de indiening door de werkgever van het eerste reïntegratieplan na 13 weken ziekte. Verder wordt een deel van de uitkeringen via de werkgever uitgekeerd. Daarnaast leiden ook de volgende informatieverplichtingen tot administratieve lasten voor de werkgever: melding van nieuwe feiten (mate van arbeidsongeschiktheid, werkhervatting etc.), die van invloed zijn op de uitkering, melding einde van het dienstverband na 1 jaar WAO, de aanvraag versnelde ontbinding van het dienstverband en de premievaststelling voor de WAO/aanvraag Eigen risicodrager. De verplichting tot premievaststelling/aanvraag Eigen risicodrager geldt ongeacht het aantal en soort zieke werknemers. Deze verplichting leidt dus niet tot administratieve lasten met betrekking tot de doelgroep (wederom aangenomen dat een werkgever niet alleen studenten/scholieren in dienst heeft). De overige verplichtingen gelden per zieke werknemer en leiden dus wel tot administratieve lasten met betrekking tot de doelgroep. WW, Wulbz, ZW en WAO tezamen De uitkeringsverzorging op het gebied van de WW, Wulbz, ZW en WAO leidt tot ruim € 16 miljoen administratieve lasten voor de werkgever met betrekking tot de doelgroep. Uit tabel 13 komt naar voren dat de voornaamste kosten betrekking hebben op de Wulbz en de ZW. De helft van deze kosten zijn vergoedingen die aan de arbodienst worden betaald.
29
tabel 13
administratieve lasten doelgroep 2002 m.b.t. uitkeringsverzorging
verplichtingen
freq.
uitbest.
tijd (min.)
tarief
tijd (min.)
tarief
totale
%
intern
intern
extern
extern
kosten
WW
1.148.476
aanvraag uitkering
14.800
80
121
34,13
111
42,66
1.138.158
940
80
16
34,13
16
42,66
10.266
uitkering weer
0
80
55
34,13
55
42,66
0
uitkering
0
80
80
34,13
80
42,66
0
19
80
4
34,13
4
42,66
52
uitkering via bedrijf
werktijdverkorting controle uitkering via bedrijf 15.026.011
Wulbz en ZW taken arbodienst
409.400
100
nvt
nvt
27
42,66
7.859.252
ziekmeldingen
393.500
64
10
34,13
10
42,66
2.596.392
betermeldingen
381.700
64
9
34,13
9
42,66
2.266.680
21.640
80
7
34,13
7
42,66
103.395
177.100
80
18
34,13
18
42,66
2.175.886
4.110
64
9
34,13
9
42,66
24.407
loondoorbetaling Wulbz loondoorbetaling ZW overgang Wulbz/ZW naar WAO WAO aanvraag
155.066 1.560
80
136
34,13
106
42,66
118.194
80
80
16
34,13
16
42,66
874
40
80
59
34,13
59
42,66
1.611
740
80
31
34,13
31
42,66
15.658
80
80
343
34,13
343
42,66
18.730
uitkering uitkering via bedrijf melding nieuwe feiten melding einde dienstverband na 1 jaar WAO aanvraag versnelde ontbinding dienstverband totaal
16.329.553
Bron: EIM op basis van het onderzoek Administratieve lasten van de werknemersverzekeringen, EIM, Zoetermeer, 2003.
30
Totale administratieve lasten De totale administratieve lasten op het gebied van werknemersverzekeringen zijn niet veel hoger dan de administratieve lasten van alleen de uitkeringsverzorging. tabel 14
administratieve lasten doelgroep 2002 m.b.t. WW, Wulbz, ZW en WAO
verplichtingen
totale kosten
start/einde bedrijf met werknemers premieafdracht uitkeringsverzorging WW Wulbz en ZW
4.4
0 218.899 16.329.553 1.148.476 15.026.011
WAO
155.066
totaal
16.548.452
ZFW en WTZ In het kader van de Ziekenfondswet en de WTZ zijn er een aantal informatieverplichtingen die van toepassing zijn op de doelgroep in 2002: 1 aanmelding en afmelding ZFW 2 aanmelding en afmelding WTZ. De aanmelding en afmelding WTZ leidt tot administratieve lasten voor particuliere ziektekostenverzekeraars. De aanmelding en afmelding ZFW leidde tot nu toe tot administratieve lasten voor de werkgevers. Vanaf januari 2004 zijn de administratieve lasten voor werkgevers minimaal, doordat de werkgever, enkele uitzonderingen daargelaten, geen meldingen meer hoeft door te geven. Vanaf dit jaar verzorgt het UWV de aan- en afmeldingen. Het UWV zal hieraan enige kosten hebben, maar deze zullen minimaal zijn vergeleken met de kosten die werkgevers hadden, aangezien de meldingen digitaal zullen verlopen. Aanmelding ZFW (vervalt per 1 januari 2004) Een werkgever dient een nieuwe werknemer schriftelijk aan te melden bij een ziekenfonds. Bij uitdiensttreding dient de werkgever de werknemer af te melden. Aanmelding WTZ Particuliere ziektekostenverzekeraars moeten mutaties in hun verzekerdenbestand doorgeven aan het SUO.
31
Totale administratieve lasten In tabel 15 worden de totale administratieve lasten voor de doelgroep gekwantificeerd. tabel 15
administratieve lasten doelgroep 2002 m.b.t. ZFW en WTZ
verplichtingen aan- en afmelding
freq.
uitbest.
tijd (min.)
tarief
tijd (min.)
tarief
totale
%
intern
intern
extern
extern
kosten
25
nvt
nvt
2.138.000
43
nvt
nvt
559.000
641.400
0
39
0
8
ZFW* WTZ
20.000
totaal
2.697.000
* Deze verplichting vervalt met ingang van 1 januari 2004. Bron: EIM op basis van het onderzoek Monitoring administratieve lasten gezondheidszorg, Eenmeting 2002, EIM, Zoetermeer, 2003.
4.5
PSW De voornaamste informatieverplichtingen in het kader van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW), die direct herleidbaar zijn naar de doelgroep, zijn: 1 toetreding nieuwe deelnemers 2 mutaties bestaande deelnemers 3 reglementswijzigingen 4 pensioenbrieven. De informatieverplichtingen leiden tot administratieve lasten voor zowel werkgevers als pensioenfondsen/verzekeraars. Het merendeel van de administratieve lasten (minimaal 80%) komt echter voor rekening van de pensioenfondsen/verzekeraars. Toetreding nieuwe deelnemers Een werkgever moet nieuwe deelnemers aan het pensioenfonds/de verzekeraar doorgeven. Het pensioenfonds/de verzekeraar verzorgt vervolgens de daadwerkelijke inschrijving Mutaties bestaande deelnemers Een werkgever moet mutaties aangaande arbeidsovereenkomst en -situatie van werknemers doorgeven aan het pensioenfonds/de verzekeraar. Gedacht kan worden aan meldingen van ontslag, arbeidsgeschiktheid en overdracht van en naar een ander pensioenfonds. Het pensioenfonds/de verzekeraar verzorgt vervolgens de administratieve verwerking hiervan. Reglementswijzigingen Een pensioenfonds/verzekeraar moet aan al zijn actieve deelnemers reglementswijzigingen doorgeven. Pensioenbrieven Een pensioenfonds/verzekeraar moet zijn actieve deelnemers jaarlijks op de hoogte houden van de opgebouwde pensioenrechten.
32
Totale administratieve lasten In tabel 16 worden de totale administratieve lasten voor de doelgroep gekwantificeerd. tabel 16
administratieve lasten doelgroep 2002 m.b.t. Pensioen- en spaarfondsenwet
verplichtingen toetreding nieuwe
freq.
uitbest.
tijd (min.)
tarief
tijd (min.)
tarief
totale
%
intern
intern
extern
extern
kosten
187.600
0
50
34,13
nvt
nvt
5.335.657
620
0
350
34,13
nvt
nvt
123.437
313.100
0
1
34,13
nvt
nvt
178.102
313.100
0
1
34,13
nvt
nvt
178.102
deelnemers mutaties bestaande deelnemers reglementswijzigingen pensioenbrieven totaal
5.691.860
Bron: EIM op basis van het onderzoek Administratieve lasten arbeidsverhoudingen, EIM, Zoetermeer, 2002.
4.6
LB In paragraaf 4.3 is te zien dat, uitgezonderd kosten voor arbodiensten, de besparing aan administratieve lasten bij het wegvallen van verplichtingen in het kader van werknemersverzekeringen relatief beperkt is. De voornaamste oorzaak daarvoor is de sterke (praktische) samenloop tussen verplichtingen in de domeinen loonbelasting en werknemersverzekeringen. Aangezien vrijstelling voor scholieren/studenten voor de loonbelasting geen reëel scenario lijkt, is in eerste instantie de loonbelastingaangifte niet meegenomen in het onderzoek. In overleg met MKB-Nederland wordt echter in deze paragraaf wel kort stilgestaan bij een alternatief scenario, waarvoor een zeer globale inschatting van de administratievelastenreductie wordt gegeven. Het scenario is (nog) niet in detail uitgewerkt, maar kent in grote lijnen de volgende uitgangspunten: − toepasbaar op scholieren/studenten die maximaal 15 uur per week betaald werk verrichten − urenregistratie per persoon en registratie van de totale loonsom van de groep relevante werknemers − lumpsumheffing (flat-rate) over de totale relevante loonsom. In feite komt dit scenario erop neer dat de werknemer geen inkomstenbelasting betaalt. Voor een zeer groot deel van de groep zou dat overigens geen verandering betekenen, omdat in de huidige situatie de betaalde inkomstenbelasting door middel van T-biljetten wordt teruggevorderd bij de Belastingdienst. Voor de werkgever betekent het dat indirecte kosten (administratieve lasten) worden verruild voor directe kosten (de lumpsumheffing). Het gaat te ver om in dit stadium gedetailleerde aannames te doen met betrekking tot de mogelijke wijzigingen in de wetgeving. De berekeningen aangaande de reductie van de administratieve lasten gaan dan ook niet verder dan een globale schatting. Uitgangspunten bij de berekening zijn:
33
− − −
−
de betrokken groep is uitgezonderd voor de werknemersverzekeringen (met andere woorden, de wijzigingen uit paragraaf 4.3 zijn al van kracht); de groep scholieren/studenten is niet in dienst van de overheid; de betreffende groep heeft een aandeel van ruwweg 9% in het totale aantal dienstbetrekkingen binnen het particuliere bedrijfsleven op jaarbasis (bestaand + nieuw); de administratieve lasten op werknemerniveau (i.t.t. werkgeverniveau) vormen naar schatting 50% van de totale administratieve lasten.
De totale administratieve lasten voor de Werknemersverzekeringen (€ 717 miljoen) en de Loonbelasting (€ 900 miljoen) uit eerder EIM-onderzoek bedragen € 1.617 miljoen. De operatie Walvis betekende een reductie van € 260 miljoen. Er resteert dan een bedrag (relevant voor deze paragraaf) van € 1.357 miljoen. Hiervan is naar schatting de helft direct toe te wijzen aan werknemers. Dat wil zeggen, deze lasten dalen naarmate het aantal werknemers afneemt. De overige administratieve lasten hangen samen met het aantal werkgevers. Uitgaande van € 678,5 miljoen administratieve lasten die direct toe te wijzen zijn aan werknemers en de genoemde 9% van de dienstbetrekkingen is er dus een besparing mogelijk van ongeveer € 61 miljoen (Loonbelasting en Werknemersverzekeringen). Daar staat in het beschreven scenario natuurlijk wel een te betalen lumpsumheffing tegen1 over .
4.7
Totaaloverzicht In tabel 17 staan de totale administratieve lasten die niet synchroon lopen met de loonbelasting en die zuiver toe te wijzen zijn aan (voltijds) onderwijsvolgenden met een bijbaantje van maximaal 15 uur per week. N.B. het betreft niet alleen administratieve lasten voor werkgevers, maar ook voor pensioenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeraars. De totale last bedraagt naar schatting bijna € 55 miljoen. De kosten die in rekening worden gebracht door arbodiensten aan werkgevers (jaarlijkse vergoedingen per werknemer) zijn hierbij in zijn geheel gedefinieerd als administratieve lasten. Deze jaarlijkse vergoedingen vormen de grootste kostenpost voor werkgevers: nagenoeg alle kosten in het kader van de Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet (€ 29 miljoen) en bijna € 8 miljoen in het kader van de Wulbz en ZW. Indien ook de administratieve lasten ten gevolge van de loonbelasting worden meegenomen, bedragen de totale administratieve lasten naar schatting meer dan € 44 miljoen extra: € 99 miljoen.
1
34
Deze lumpsumheffing zal al snel hoger zijn dan de totale administratieve last: € 61miljoen/480.000 studenten is ongeveer € 127 p.p.
tabel 17
totale administratieve lasten doelgroep 2002
verplichtingen
totale kosten
Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet
29.656.354
WW, Wulbz, ZW en WAO
16.548.452
Ziekenfondswet*
2.697.000
Pensioen- en spaarfondsenwet
5.691.860
totaal *
54.593.666
Met ingang van 1 januari 2004 zullen de administratieve lasten volgend uit de Ziekenfondswet aanzienlijk afnemen (zie paragraaf 4.4).
35
5
Uitvoeringskosten
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de uitvoeringskosten van uitvoeringsinstellingen (UWV, ziekenfondsen, pensioenfondsen, verzekeraars etc.), met betrekking tot onderwijsvolgende jongere werknemers, zo veel mogelijk gekwantificeerd. De kosten zijn onderverdeeld naar vijf hoofdcategorieën: WW, ZW en WAO (paragraaf 5.2), ZFW en WTZ (paragraaf 5.3), PSW (paragraaf 5.4) en LB (paragraaf 5.5). Op het gebied van arbeidsomstandigheden worden nauwelijks tot geen uitvoeringskosten gemaakt die herleidbaar zijn naar 1 de doelgroep. Verder wordt aangenomen dat de Wulbz ook tot nauwelijks/geen uitvoeringskosten leidt. Deze worden daarom ook niet meegenomen. In paragraaf 5.6 worden ten slotte de belangrijkste conclusies van dit hoofdstuk samengevat.
5.2
WW, ZW, en WAO De uitvoering van de werknemersverzekeringen is in handen van het UWV. De voornaamste uitvoeringskosten van het UWV, die direct herleidbaar zijn naar de doelgroep, zijn onder te verdelen naar kosten volgend uit de volgende hoofdprocessen: 1 registratie werknemers 2 uitkeringsverzorging. Registratie werknemers Het UWV dient alle arbeidscontracten die binnenkomen te controleren en registreren. Vervolgens wordt een beschikking opgesteld voor de werkgever. Daarnaast verwerkt het UWV alle premieloonopgaven (PLO's). Uitkeringsverzorging Indien een werknemer een uitkeringsaanvraag doet in het kader van de WW, ZW of WAO, verzorgt het UWV de afhandeling (toewijzing en uitbetaling) van de uitkering. De uitkeringsverzorging bestaat uit vier werkprocessen: aanvraag van de uitkering, medische beoordeling, arbeidsdeskundig onderzoek en vaststellen van de uitkering.
1
De kosten die arbodiensten maken (en die in rekening worden gebracht bij werkgevers) zijn in zijn geheel meegenomen als administratieve lasten (zie paragraaf 4.2).
37
tabel 18
uitvoeringskosten doelgroep m.b.t. WW, ZW en WAO
verplichtingen
freq.
uitbest.
tijd (min.)
tarief
tijd (min.)
tarief
totale
%
intern
intern
extern
extern
kosten
registratie werknemers arbeidscontracten PLO's
320.700
0
13
42,66
nvt
nvt
2.964.230
5.780.400
0
1
42,66
nvt
nvt
4.109.864
14.800
0
240
42,66
nvt
nvt
2.525.472
177.100
0
75
42,66
nvt
nvt
9.443.858
1.560
0
529
42,66
nvt
nvt
586.746
uitkeringsverzorging WW ZW WAO totaal
19.630.170
Bron: EIM op basis van de volgende onderzoeken: Inventarisatie en analyse van processen voor uitvoering van de WAO, EIM, Zoetermeer, 2001; Normering collecterend proces GUO, EIM, Zoetermeer, 2001; Normering processen Cadans, EIM, Zoetermeer, 1999.
De kosten in tabel 18 betreffen een maximumschatting. Met name de kosten van de Ziektewet zijn maximaal geschat, aangezien er bij deze schatting vanuit is gegaan dat elke ziekmelding leidt tot een aanvraag van een ZW-uitkering.
5.3
ZFW en WTZ De uitvoering van de ziektewet en de WTZ is in handen van de ziekenfondsen en de particuliere ziektekostenverzekeraars. 1
In eerder onderzoek van EIM is gekeken naar de vermindering van administratieve lasten en uitvoeringskosten wanneer studenten, flexwerkers en jongeren niet langer muteren tussen het WTZ en de ZFW. Voor de WTZ-verzekeraar heeft dit verminderingsvoorstel gevolgen voor de activiteiten met betrekking tot de acceptatieplicht van verzekerden (uitvoeringskosten), het melden van verzekerden bij het SUO (administratieve last) en het beheer van de verzekerdenadministratie (uitvoeringskosten). Voor de ziekenfondsen heeft dit voorstel gevolgen voor de verzekerdenadministratie (uitvoeringskosten). Het voorstel zou leiden tot reductie van kosten voor de Ziekenfondsen van ruim € 1.000.000. Voor WTZ-verzekeraars zou het voorstel leiden tot een reductie van ruim € 4.000.000. Aangezien deze kostenreductie betrekking heeft op een groep werknemers die groter is dan de in dit onderzoek gedefinieerde doelgroep, zal de kostenreductie (en dus de huidige uitvoeringskosten) die betrekking heeft op de doelgroep wat lager liggen.
1
38
Monitoring administratieve lasten gezondheidszorg, Eénmeting 2002, EIM, Zoetermeer, 2003.
5.4
PSW De Pensioenfondsen en verzekeraars zijn verantwoordelijk voor de uitvoer van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Op basis van informatie over Relan Pensioenen is getracht een indicatie te geven van de uitvoeringskosten van pensioenfondsen en verzekeraars met betrekking tot de doelgroep. Hierbij zijn de volgende veronderstellingen gemaakt: − pensioenfondsen zijn per actieve deelnemer € 36 administratiekosten per jaar kwijt; − pensioenfondsen zijn per niet-actieve deelnemer € 7 administratiekosten per jaar kwijt; − er zijn 313.100 actieve deelnemers in de doelgroep in 2002 (zie paragraaf 3.7); − er zijn evenveel niet-actieve deelnemers in de doelgroep in 2002 (werknemers uit de doelgroep kunnen tegelijkertijd actief deelnemer zijn bij pensioenfonds A en niet-actief deelnemer bij pensioenfonds B); − administratiekosten = de som van administratieve lasten en uitvoeringskosten die pensioenfondsen en verzekeraars maken. Bovenstaande veronderstellingen leiden tot een kostenpost van ruim € 13 miljoen in 2002. In deze kosten zijn de administratieve lasten van pensioenfondsen en verzekeraars ook meegenomen (ongeveer € 4,5 miljoen; zie paragraaf 4.5). Daarnaast zullen werknemers uit de doelgroep niet alleen voor kosten zorgen in de jaren dat zij tot de doelgroep behoren, maar ook in de jaren daarna, indien zij nog steeds als niet-actieve deelnemers staan ingeschreven.
5.5
LB De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de uitvoer van alle belastingwetgeving, waaronder de Wet op de loonbelasting. 1
Op basis van informatie van de Belastingdienst is een schatting gemaakt van de uitvoeringskosten die de Belastingdienst in het kader van LB heeft. De volgende veronderstellingen zijn gemaakt: − perceptiekosten loonbelasting en volksverzekeringen van de Belastingdienst waren in 1988 € 180 miljoen; − de perceptiekosten zijn sindsdien met maximaal 50% afgenomen door automatiseringsprocessen; − perceptiekosten doelgroep = 9% (percentage dienstbetrekkingen) van de totale perceptiekosten; 2 − perceptiekosten op werknemersniveau zijn maximaal 5% ; − perceptiekosten = uitvoeringskosten. Hieruit volgt dat de Belastingdienst in 2002 minimaal € 90 miljoen uitvoeringskosten met betrekking tot de LB had. Hiervan is vervolgens maximaal € 4,5 miljoen direct toe te wijzen aan werknemers. De uitvoeringskosten die betrekking hebben op de doelgroep vormen hier 9% van, oftewel: € 405.000.
1
2
Jaarverslag Belastingdienst 1989 en beheersverslag Belastingdienst 2002. Voornaamste kosten zitten in het draaiende houden van het systeem. Perceptiekosten op werknemersniveau zijn bijvoorbeeld kosten door handmatig ingevulde belastingaangiftes en controles.
39
5.6
Totaaloverzicht In dit hoofdstuk is een grove schatting gegeven van de uitvoeringskosten met betrekking tot onderwijsvolgende jongere werknemers. De volgende bedragen zijn hieruit naar voren gekomen: − € 19.630.170 uitvoeringskosten WW, ZW en WAO − minder dan € 5.000.000 uitvoeringskosten ZFW en WTZ − € 8.500.000 uitvoeringskosten PSW − € 405.000 uitvoeringskosten LB.
40
6
Opvallende bevindingen en conclusies
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste bevindingen en conclusies kort samengevat. Doelgroep In dit onderzoek zijn twee deelpopulaties gedefinieerd: (voltijds) onderwijsvolgende personen die maximaal 15 uur per week werken en een subpopulatie hiervan, namelijk (voltijds) onderwijsvolgende personen die maximaal 8 uur werken. De groep van personen die maximaal 15 uur per week werken bestaat naar schatting uit 481.700 personen. De deelpopulatie bestaat uit 279.600 personen. De populaties bestaan voor het overgrote deel uit 15- t/m 24-jarigen (respectievelijk 454.000 en 268.000 personen). Rechten en plichten Werknemers hebben diverse rechten en plichten die inherent zijn aan hun 'status' van werknemer. Werkgevers hebben als gevolg hiervan een aantal plichten naar werknemers toe. Het gaat hier met name om een aantal uitkeringsrechten en premieplichten (tabel 20). De premiepercentages in deze tabel hebben betrekking op 2003 en het gekwantificeerd gebruik heeft betrekking op 2002. Administratieve lasten De totale administratieve lasten met betrekking tot onderwijsvolgende jongeren die maximaal 15 uur per week werken, exclusief LB, zijn geschat op bijna € 55 miljoen (zie tabel 19). Naast administratieve lasten voor werkgevers, zijn ook de administratieve lasten voor pensioenfondsen en particuliere ziektekostenverzekeraars hierin meegenomen. Inclusief de LB, komen de administratieve lasten op € 99 miljoen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de administratieve lasten met betrekking tot de LB zeer globaal zijn ingeschat. De administratieve lasten zijn in dit onderzoek ruim gedefinieerd; alle kosten die in rekening worden gebracht door arbodiensten zijn meegenomen als administratieve last. Deze kosten vormen tegelijkertijd ook de grootste kostenpost voor werkgevers: nagenoeg alle kosten in het kader van de Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet en bijna € 8 miljoen in het kader van de Wulbz en ZW. tabel 19
totale administratieve lasten doelgroep
verplichtingen
totale kosten
Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet
29.656.354
WW, Wulbz, ZW en WAO
16.548.452
Ziekenfondswet
2.697.000
Pensioen- en spaarfondsenwet
5.691.860
totaal *
54.593.666
Met ingang van 1 januari 2004 zullen de administratieve lasten volgend uit de Ziekenfondswet aanzienlijk afnemen (zie paragraaf 4.4).
41
Uitvoeringskosten De uitvoeringskosten met betrekking tot onderwijsvolgende jongere werknemers zijn geschat op: − € 19.630.170 uitvoeringskosten WW, ZW en WAO − minder dan € 5.000.000 uitvoeringskosten ZFW en WTZ − € 8.500.000 uitvoeringskosten PSW − € 405.000 uitvoeringskosten LB.
42
differentiële premie:
variabel
variabel
Pensioen- en
* Betreft nominale maandpremie voor alleenstaande; premie voor samenwonenden is het dubbele.
spaarfondsenwet
premie = 6,75%
geen extra rechten, gelden voor iedereen
- kleine bedrijven 2,38%
- grote bedrijven gemidd. 2,13%
basispremie 5,05%
(70% van vervolgdagloon)
is meegenomen in WA-premie
vervolguitkering
tewkn
ZW-uitkering (70% dagloon) eerste 52 ziek-
ste 52 ziektewkn (m.i.v. 2004 104 ziektewkn)
loondoorbetaling bij ziekte (70% dagloon) eer-
gemidd. 2,35% van verzekerde loonsom
variabel
differentiële premie = 1,7%
nominale premie = € 21,45* per mnd
geen
geen
geen
WA-premie = gemidd. 1,3%
> 5 uur p.w. werk
Ziekenfondswet
WAO
Ziektewet
Wulbz
premievr. vt. = € 57 p.d.
premievr. vt = € 57 p.d.
> 26 wkn in laatste 39 wkn werk
WE-premie = 5,8%
WE-premie = 1,55%
WW
geen
indien:
arbeidstijdenbeleid
Arbeidstijdenwet
- € 23 tot € 99 p.werknemer. per jaar
- kosten voor uitvoering van beleid
m.n. kortdurende uitkering (70% min. loon),
- ondersteuning arbodienst
hedenwet
premiekosten doelgroep
geen
- arbobeleid: algemene voorzieningen
Arbeidsomstandig-
premiekosten werkgever
kosten voor uitvoering van beleid
rechten doelgroep
rechten, premiekosten en gebruik doelgroep
wetgevingsterrein
tabel 20
opbouw rechten laag
naar schatting 313.100 deelnemers
gebruik ook zonder status werknemer
naar schatting 825 uitkeringen in 2002
geschatte ziekmeldingen = 177.100
gebruik niet kwantificeerbaar, aantal
geschatte ziekmeldingen = 216.400
gebruik niet kwantificeerbaar, aantal
duur van uitkering gemidd. 12 wkn
43
naar schatting 9.400 uitkeringen in 2002,
kortdurende ziekte,
weinig gebruik van arbodiensten, vnl.
gebruik doelgroep
Bijlage I Berekening frequenties administratieve lasten In deze bijlage geven we een korte toelichting op de berekening van de frequenties administratieve lasten 2002 zoals die in hoofdstuk 4 staan vermeld. Aannames zijn grotendeels gebaseerd op de hoofdstukken 2 en 3 van dit rapport, publicaties van het CBS, 1 2 het UWV en de PVK , en een aantal onderzoeken naar administratieve lasten van EIM . Indien andere bronnen zijn gebruikt, wordt dit in onderstaande tekst vermeld.
Arbeidsomstandigheden- en Arbeidstijdenwet 1 Aansluiting arbodienst Naar schatting 85% van de werkgevers betaalt een jaarlijkse vergoeding per werknemer aan de arbodienst. Bij een evenredige verdeling van de werknemers over de werkgevers betekent dit dat voor 409.400 werknemers van de geschatte populatie (481.700) een jaarlijkse vergoeding wordt betaald. 2 Informeren beleid Iedere werknemer dient te worden geïnformeerd. De frequentie is dus gelijk aan de doelgroep: 481.700.
WW, Wulbz, ZW en WAO 3 Start/einde bedrijf met werknemers Informatieverplichtingen met betrekking tot start/einde bedrijf brengen geen administratieve lasten met zich mee voor de doelgroep en blijven daarom buiten beschouwing.
1
2
1
Premieafdracht invoeren premiegegevens, gegevens VZA en percentages Dit bericht is onderdeel van de melding sociale verzekering. De frequentie is daarom gelijk gesteld aan het aantal meldingen sociale verzekering voor de doelgroep in 2002. Melding dient plaats te vinden bij het begin van een dienstverband. Het aantal aangegane dienstverbanden in de doelgroep is geschat op 320.700 per jaar.
2
Uitkeringsverzorging WW aanvraag uitkering De frequentie is het aantal beoordeelde aanvragen voor de doelgroep in 2002. Het aantal aangevraagde WW-uitkeringen is geschat op 14.800. uitkering via bedrijf De frequentie is geschat op 10% van het aantal uitkeringen voor de doelgroep in 2002. Het aantal nieuwe WW-uitkeringen in de doelgroep is geschat op 9.400, 10% daarvan is 940.
Allen te vinden op www.cbs.nl, www.uwv.nl en www.pvk.nl. Administratieve lasten van de werknemersverzekeringen, EIM, Zoetermeer 2003; Monitoring administratieve lasten gezondheidszorg, Eénmeting 2002, EIM, Zoetermeer, 2003; Administratieve lasten Arbeidsverhoudingen, EIM, Zoetermeer, 2002.
45
-
-
-
3
1
2
46
uitkering 'weer' 1 Totaal aantal nieuwe uitkeringen 'weer' was 4.600 in 2001 . Dit soort uitkeringen komt vooral voor in de bouw. Door het geringe aantal scholieren en studenten in de bouw en gegeven de aard van de meeste dienstverbanden in deze groep, is het aantal gevallen waarschijnlijk verwaarloosbaar klein, dus 0. uitkering werktijdverkorting 2 Totaal aantal nieuwe uitkeringen werktijdverkorting was 900 in 2001 . Ook hier beschouwen we het aantal gevallen binnen de doelgroep als verwaarloosbaar klein, dus 0. controle uitkering via bedrijf De frequentie is geschat op 2% van het aantal lopende uitkeringen via het bedrijf voor de doelgroep. Het aantal uitkeringen via het bedrijf is geschat op 940 en 2% daarvan is 19.
Uitkeringsverzorging Wulbz en ZW taken arbodienst De frequentie is geschat op 85% van de werknemers uit de doelgroep. Dus 85% van 481.700 = 409.400 ziekmeldingen De frequentie is het aantal ziekmeldingen uit de doelgroep aan een arbodienst in 2002. Het totale aantal ziekmeldingen in 2000 zoals gerapporteerd door UWV t.a.v. flexwerkers is het uitgangspunt geweest voor een schatting van het totale aantal ziekmeldingen bij de doelgroep in 2002. Studenten en scholieren met een bijbaan van minder dan 20 uur vormen ongeveer 32% van alle flexwerkers. Er is van uitgegaan dat hun ziekmeldingsgedrag niet verschilt van dat van andere flexwerkers en dat het ziekmeldingsgedrag van de flexwerkers onder studenten en scholieren niet verschilt van dat van andere scholieren en studenten met een deeltijdbaan van minder dan 20 uur. Het totale aantal ziekmeldingen van flexwerkers in 2000 bedroeg 433.200. Het aantal flexwerkers was toen 530.000. De ziekmeldingsfrequentie bedroeg derhalve gemiddeld 0,817 in 2000. Toegepast op de doelgroep in 2002 gaat het in totaal, flexwerkers en nietflexwerkers, om ongeveer 393.500 ziekmeldingen. Daarbij gaat het om circa 177.100 ziekmeldingen aan het UWV (flexwerkers) en ongeveer 216.400 meldingen van niet flexwerkers. hersteldmeldingen De frequentie is het aantal hersteldmeldingen uit de doelgroep aan een arbodienst in 2002. Het aantal hersteldmeldingen is een fractie lager (97%) dan het aantal ziekmeldingen 381.700. loondoorbetaling Wulbz De frequentie is 10% van aantal ziekmeldingen in 2002 op grond van de veronderstelling dat er bij 10% van de ziekmeldingen geen aanvulling op het loon bij ziekte tot 100% in de CAO is geregeld. Het gaat alleen om de groep die recht heeft op loondoorbetaling, dus niet om de flexwerkers. Deze 10% van alle ziekmeldingen van niet-flexwerkers (216.400) is 21.640.
Kroniek 2001 SV. Kroniek 2001 SV.
-
-
4
loondoorbetaling ZW De frequentie is het aantal ziekmeldingen van flexwerkers uit de doelgroep aan UWV in 2002. Dit aantal is geschat, zoals eerder vermeld, op 177.100. overgang Wulbz/ZW naar WAO De frequentie is het aantal beëindigde gevallen uitkering Ziektewet in de categorie 'niet hersteld', in 2002. Het aantal beëindigde ziekte-uitkeringen zonder hersteldmelding bedraagt voor de flexwerkers die behoren tot de doelgroep circa 1.850. In geval van de Wulbz kan, als wordt uitgegaan van een vergelijkbaar percentage van de ziektegevallen, dit aantal worden geschat op circa 2.260. In totaal gaat het dus naar schatting om circa 4.110 gevallen.Dit blijkt evenwel niet overeen te komen met een geschat totaal van 1.560 aangevraagde WAO-uitkeringen in de doelgroep. Kennelijk leidt niet iedere beëindiging zonder hersteldmelding tot een WAO-aanvraag.
Uitkeringsverzorging WAO aanvraag uitkering De frequentie is het aantal beoordeelde aanvragen van de doelgroep in 2002. Het aantal beoordeelde aanvragen is gebaseerd op een toekenningspercentage van 52,9%, ontleend aan het maandcijfer van aanvragen en toekenningen van WAO-uitkeringen in 2002. Toegepast op het geschatte aantal nieuwe WAO-gevallen in 2002 in de doelgroep, gaat het bij benadering om 1.560 aanvragen. uitkering via bedrijf De frequentie is circa 10% van het aantal nieuwe uitkeringen van doelgroep in 2002. Aangezien het gaat om circa 825 nieuwe uitkeringen, kan dit aantal worden geschat op circa 80. melding nieuwe feiten De frequentie is circa 50% van het aantal uitkeringen via bedrijf van de doelgroep in 2002, dus circa 40. einde dienstverband na 1 jaar WAO De frequentie is ongeveer 90% van het aantal toegekende aanvragen van doelgroep in 2002, dus circa 740. aanvraag versnelde ontbinding dienstverband De frequentie is circa 10% van het aantal toegekende aanvragen van doelgroep in 2002, dus circa 80.
ZFW en WTZ 1 Aanmelding en afmelding ZFW Het aantal aan- en afmeldingen ZFW is gelijk gesteld aan het aantal nieuwe en beëindigde dienstverbanden: beide geschat op 320.700. 2 Aanmelding en afmelding WTZ De administratieve lasten met betrekking tot aan- en afmeldingen WTZ zijn berekend per particuliere ziektekostenverzekeraar. Het aantal particuliere ziektekostenverzekeraars is geschat op 39.
47
PSW 1 Toetreding nieuwe deelnemers De frequentie over de gehele populatie bedraagt ongeveer 1.000.000 per jaar over de gehele populatie, maar uiteraard is de doelgroep sterk afwijkend van het populatiegemiddelde. Om de frequentie voor de doelgroep te schatten is uitgegaan van het aantal nieuwe dienstverbanden dat wordt aangegaan door de doelgroep, naar schatting 320.700. Hiervan zijn/worden naar schatting 208.500 (65%) deelnemer van een pensioenfonds/verzekeringsfonds. De overige 35% treedt op grond van leeftijd, of andere voorwaarden die in het pensioenfonds/verzekeringsfonds staan vermeld, niet toe tot een pensioenfonds/verzekeringsfonds. Een klein deel, naar schatting 10%, van deze nieuwe dienstverbanden leidt niet tot een nieuwe toetreding of herintreding. Het gaat bij benadering dus om 187.600 nieuwe toetredingen in de doelgroep. 2
Mutaties bestaande deelnemers ontslag met premievrije aanspraak De frequentie is ongeveer 600.000 over gehele populatie. Bij de doelgroep zijn óf geen aanspraken ontstaan óf aanspraken van een verwaarloosbare omvang. Initiatief bij de doelgroep om ontstane aanspraken te beëindigen zal weinig voorkomen, tenzij het initiatief uitgaat van de verzekeraar zelf. Geschatte frequentie = 0. arbeidsongeschiktheid De frequentie over gehele populatie is ongeveer 110.000. De frequentie bij de doelgroep moet ongeveer gelijk zijn aan het aantal nieuwe arbeidsongeschikten uit onze populatie, die aangemeld zijn bij een pensioenfonds/verzekeringsfonds: 825 x 75% = 620. overdracht van en naar pensioenfondsen De frequentie over de gehele populatie is ongeveer 35.000. Onze doelgroep heeft veel kortdurende baantjes en zeer lage aanspraken, niemand die eraan denkt die aanspraken over te dragen, dus de beste schatting is bij benadering 0.
3 Reglementswijzigingen De frequentie is gelijk aan het aantal actieve deelnemers, namelijk 481.700 x 65% = 313.100. 4 Pensioenbrieven De frequentie is gelijk aan het aantal actieve deelnemers, namelijk 481.700 x 65% = 313.100.
48