MEDITATIE Nummer: 394 Kerkdienst : 15-10-2006 Voorganger : Dr. N.W. den Bok Lezing : 1 Korintiërs 12: 7 – 31
EEN LICHAAM BEN JE MET ELKAAR Mensen hebben verschillende gaven. Dat zal ieder van ons meteen beamen. De één is goed in rekenen, de ander helemaal niet. De één houdt van organiseren, de ander niet zo. De één is behendig, een ander eerder houterig. Trouwens, ook in behendigheid heb je nog allerlei soorten, zoals technische handigheid, sportieve lenigheid, of soepele motoriek bij het spelen van een muziekinstrument. Er zijn zoveel dingen waar de één goed in is en de ander duidelijk minder. Dat kan een bron van verwondering zijn, maar ook van irritatie. Je kunt jaloers zijn op een begaafdheid bij een ander die jij niet hebt. Neem het vermogen om talen te leren: dat wil jij ook wel hebben, voor sommige loopbanen is het bijna onmisbaar! Het meest jaloers zijn we vaak op een begaafdheid van een ander die wij zelf ook hebben maar minder of in elk geval minder succesvol dan bij die ander. Dan is rivaliteit haast niet te vermijden… Waarom is de één zoveel meer begaafd dan een ander? Juist als gelovige kun je daar behoorlijk mee zitten. Want dan moet je toch ergens erkennen, dat die verschillen in gaven geen speling van de natuur zijn. Ze kunnen niet alleen teruggaan op een spel van genen – ergens moet de wil van God erachter zitten. Nu hoeft dat geen directe wil van God te zijn, een wil waarmee Hij ieder mens persoonlijk begiftigt met precies deze gave en geen andere en in precies deze mate en niet meer of minder. Zelf denk ik aan een algemene wil van God, een inzetting zoals het Oude Testament het noemt. Ik hou dan vast aan de overtuiging dat God de natuur van mensen heeft gemaakt, en dus ook het feit dat wij genetisch bepaald zijn. Onze natuur is zo opgebouwd, dat zij, waar ze goed werkt, al die verschillen oplevert die we bij gewoonlijk mensen kunnen waarnemen: verschillen in huidskleur, aanleg, temperament etc. Daarbij sluit ik niet uit dat er in het ontstaan van deze verschillen ook ruimte is voor een zekere toevalligheid. Maar ook dat is dan iets wat de Schepper wil, Hij staat achter een natuur die zo werkt, Hij láát die zo werken. Dus ook dan moeten we zeggen dat de Schepper mensen niet gelijk behandelt. Hij geeft niet ieder mens hetzelfde, Hij geeft niet ieder mens evenveel. In traditionele taal zouden we kunnen zeggen: God verkiest, als schepper verkiest Hij de één tot dit, de ander tot dat – de één is dit gegeven, een ander iets heel anders. Dit is geen verkiezing tot heil of onheil, maar wel tot verschillende gaven en opgaven. Die zijn op zichzelf allemaal goed, maar zullen tot heel verschillende levenswegen en lotgevallen leiden. Heil en onheil ontstaan pas door de manier waarop mensen met deze verschillen omgaan. Als we Paulus mogen geloven, is er misschien maar één gave die God aan alle mensen geeft. Er is één gave die de Heer aan iedereen wil schenken: liefde, zijn liefde. God houdt van mensen, van alle mensen. Hij houdt van de leraar en van de profeet, van de verpleegster en van de vertaler, Hij houdt van de hoogbegaafde en van de zwakbegaafde en van hen die er altijd het meeste zijn, de middelmatig-begaafden. Laat ieder naar de ontplooiing van zijn gave streven, zegt Paulus, laat ieder daarin streven naar het hoogste dat hij of zij bereiken kan; maar laat ieder bovenal streven naar de ontplooiing van die ene gave, die God aan ieder van ons wil geven. Deze liefde zit niet in de andere gaven ingebakken, zij is een aparte gave. Maar zij is wel nodig om met al die andere gaven goed om te gaan. Als ik de liefde niet heb, zegt Paulus – in de bekende tekst van 1 Kor.13, die meteen na onze schriftlezing komt –, wat heb ik dan aan al dat andere? Dat lijkt kras, maar er zit veel in. Stel, ik ben lichamelijk sterk en
intelligent, en mijn vriendin houdt van sterke en intelligente mannen. Maar als ik niet echt van mijn vriendin hou, wat heeft zij dan aan mijn kracht en intelligentie? Uiteindelijk niets. Er is dus één gave die God aan alle mensen wil toebedelen, maar die maakt mensen niet gelijk. Die maakt dat de verschillen tussen mensen heilzaam gaan werken. Zonder de liefde hebben de verschillende gaven zelf het laatste woord, en dan komen we in de harde wereld van vergelijken, van competitie en concurrentie. Dan worden schaarste en overvloed tot middelpunt van ons doen en laten. Hoeveel menselijke strijd kan hierop niet worden teruggevoerd, van huiselijke ruzies tot oorlogen! Liefde heft de verschillen in gaven niet op, maar maakt dat we er goed mee omgaan. Zij maakt dat we met al onze verschillen één lichaam worden, zegt Paulus. Een lichaam heeft allerlei lichaamsdelen. Die zijn allemaal verschillend, en maar goed ook. Als elk orgaan in ons lichaam een long was, konden we geweldig ademen, maar niet eten. Als elk zintuig een oog was zagen we allemaal evengoed, maar zouden we niet horen of ruiken. Wat maakt al die organen of ledematen tot een lichaam? Dat is de wijze waarop ze samenwerken, waarop ze elkaar ondersteunen in de opbouw van het geheel, ieder op zijn eigen plaats. Als we Paulus goed beluisteren, zegt hij niet, dat het de liefde is die al die gaven op elkaar afstemt en zo tot een goed functionerend lichaam maakt. De afstemming van die gaven op elkaar lijkt op zichzelf nog een andere gave te zijn. Onze traditie spreekt dan meestal van wijsheid, wij zouden eerder spreken van organisatievermogen of management. In onze tekst, 1 Kor.12, spreekt Paulus vooral van deze gave, de gave om oog te hebben voor ieders gave. Pas in 1 Kor.13 wijst hij dan op een weg die daar nog boven uit voert, dus ook nog boven de wijsheid uit, en dan noemt hij de gave van de liefde. Als we dit even tot ons door laten dringen, zit ook hier veel in; want vele mensen met verschillende gaven kunnen nog zo goed samenwerken, zonder onderlinge liefde heeft de groep geen ziel, ook al loopt en draait alles verder prima. Zonder die goede geest blijft een goed functionerend lichaam teveel een machine. Ik denk, als het erop aankomt zal Paulus zeggen: de wijsheid kan ontbreken, als de liefde er maar is – liever zo dan andersom. Het lijkt mij niet toevallig dat Paulus in zijn brieven de Heilige Geest typeert als de Geest van wijsheid en liefde. Zij is de geest die al die ledematen tot één lichaam maakt, een lichaam met een kloppend hart. Zij is de geest van dat ene lichaam dat Paulus voor ogen staat, het lichaam van Christus. Zoals Jezus vervuld was van deze Geest, zo wil Hij ook zijn gemeente vervullen, met dezelfde geest. Ja, kijk maar naar Jezus’ woorden en daden: een geest van wijsheid en bovenal liefde. Ledematen die samen een lichaam vormen, dat is een mooi beeld, maar heel bekend. Soms is het goed een onbekend beeld te zoeken, een beeld dat hetzelfde op een nieuwe manier kan aanduiden, zodat het nog meer gaat leven wat Paulus ons wil duidelijk maken. Zelf moest ik denken aan een film die ik onlangs zag. De film gaat over een expeditie op Antarctica. Een wetenschapper wil een meteoriet zoeken en krijgt een slee en begeleider mee. Aan het begin van de reis zijn de honden onrustig, ieder wil rennen, maar ze lopen niet erg in de pas. De begeleider gaat naar een hond in het midden van de troep, aait zijn vacht, fluistert onhoorbare dingen in het oor. De hond begint wat naar voren en achter, naar links en rechts te lopen, hij trekt wat en duwt wat en geleidelijk komen de honden in de rij. Hier heb je de teamvormer, elke troep heeft die nodig. Op de terugweg komt er een storm op zetten, sneller dan verwacht. In de vallende sneeuw is al gauw geen hand meer voor de ogen te zien. De begeleider moedigt vooral de hond rechtvoor aan, de leidster van de troep, de hond met het sterkste instinct welke richting op te gaan. Nu komt het vooral op haar aan. Na een tijdje komen ze in een gletsjergebied met kloven, maar die zijn inmiddels grotendeels dicht gesneeuwd. Op een bepaald moment zakt de slee door een laag verse sneeuw en glijdt naar de rand van een kloof. Nog even, en hij kiepert de diepte in. De
begeleider roept nu naar de hond op de tweede rij, een trouwe hond die weinig initiatief toont, maar zonder meer de sterkste is. Nu komt het vooral op hem aan. De hond trekt voor twee en het lukt de slee uit de kloof te krijgen. Dan volgt een lang vlak traject, iedereen heeft het koud, alle honden zijn moe, en het einde is nog lang niet in zicht. Nu roept de begeleider de naam van de hond midvoor. Zij is de doorzetster. Als de anderen de riemen laten hangen, blijft zij trekken, en ze sleept de anderen erdoor. Een gemeente is als een troep sledehonden en onze Heer is als die begeleider die ons influistert. Niemand kan in zijn eentje de slee trekken, we zijn met elkaar onderweg, mensen met verschillende talenten, die onderweg allemaal nodig zijn. Het is me vaker opgevallen dat in bijna elke groep, hoe groot of klein, de verschillende talenten die voor een bepaald doel nodig zijn, meestal aanwezig blijken. Er is altijd wel iemand die iets verder kan kijken dan de anderen en beseft wanneer de groep als geheel niet de goede kant opgaat. Misschien bent u zo iemand; dan heeft de gemeente u op een bepaald moment nodig om koers te houden. Maar soms komt het gewoon aan op kracht, iemand met veel energie die doorduwt in een duidelijke richting. Dan zijn er spieren nodig, letterlijk en figuurlijk, om iets nieuws van de grond te tillen. Op andere tijden komt het vooral aan op een lange adem, je er niet bij neerleggen maar dóórgaan. Misschien is dat het talent van uw buurman of van uw partner. Er zijn ook altijd mensen die het vermogen hebben om van een hoeveelheid mensen een groep te maken, zoals die ene hond die van de troep honden een team maakt. Iemand met de gave anderen erbij te betrekken, een samenbindende sfeer te scheppen. Zonder die gave blijven we te individueel opereren. Met al die gaven zijn we op weg naar het Koninkrijk. Welke gave u ook hebt, u bent nodig in het geheel. Sterker nog, het zal me niet verbazen of er komt een moment dat het juist op u aankomt: of u uw specifieke talent helemaal kunt en wil inzetten voor de gemeenschap. Jezus had verschillende discipelen. De één was een leider, een baasje dat ook bang was; de ander een driftkop en filosoof; de derde heel praktisch; een vierde stil en rechtschapen... Zij vormden zijn eerste gemeente. Aan het laatste Avondmaal wilde Jezus hen tot één lichaam maken. Hij wilde niet alleen dat ze eensgezind zouden zijn in hun denken, maar ook in hun handelingen. Hij wilde ze tot een gemeenschap maken die in één geest zou optreden. En zo pakte hij op die maaltijd het brood, deelde het uit en zei: Dit is mijn lichaam, als je hiervan eet word je daar deel van.
LITURGIE Openingslied: Gez. 242: 1, 3 Loflied: Gez. 473: 1, 2, 3 Lezing: 1Kor 12: 7 t/m 31 Na preek: Gez. 242: 4, 5 Slotlied: Gez. 479: 1, 2, 4
Gebed om ontferming Een maand geleden vierden we hier in de kerk een kindereredienst, een feestelijke dienst waarin belangrijke dingen gezegd zijn. Ik hoop dat vanmorgen iets van die feestelijkheid mag terugkeren en dat we verder denken over het onderwerp: dat we samen een lichaam zijn. God, hier zijn we, ieder van ons heeft wel iets gekregen wat een ander niet heeft. De één kan goed leren, de ander heeft daar grote moeite mee; de één kan iets moois maken met zijn handen, een ander lukt dat echt niet; de één kan mensen aan het lachen krijgen, wat niet ieder kind of iedere volwassene gegeven is. Daarom willen we dit keer met elkaar tot U bidden, God. Maar dat kan eigenlijk alleen als we ook tot elkaar spreken. Daarom, laat ieder van ons iemand anders in gedachten nemen en zeggen: ‘Als ik iets niet kan wat jij wel kan, dan word ik soms ook wel jaloers. Ik wil dat eigenlijk ook hebben en kunnen. Of als ik iets niet kan wat jij wel kan, dan ga ik soms op mijn tenen lopen omdat ik net zo goed wil zijn als jij. Toch voel ik dan dat ik hebberig wordt of katterig, of dat ik te veel mijn best doe.’ God, ieder van ons, groot en klein, kent wel iemand tegen wie hij zo kan spreken, een broer of vriendje of iemand die ook in de kerk komt. Hier zijn we met onze jaloezie – neem het van ons af. Hier zijn we, we willen altijd maar beter worden, we hebben vaak zo weinig vrede met hoe we zijn. Daarom roepen wij allen tot U:… Heer, we kennen ook allemaal wel iemand tegen wie we het omgekeerde kunnen zeggen: ‘Als ik iets kan wat jij niet kan, dan word ik soms wel heel erg trots. Ik vind mezelf geweldig en voel me eigenlijk boven jou staan. Maar ook dan voel ik me eigenlijk toch niet goed.’ Hier zijn we met onze trots – God, neem ook die van ons af. Want anders komt er een trapje tussen ons in te staan waarop één van ons iets hoger staat dan de ander. En dan kunnen we niet meer vrij en plezierig met elkaar omgaan. Daarom roepen wij allen tot U:… God, geef dat we zo met elkaar omgaan, dat we kunnen zeggen: ‘Wat ik niet heb, is mij gegeven in jou. Wat ik wel heb, is mij gegeven om ook met jou te delen. Het niet hebben is geen schande, het wel hebben is geen zonde. Zonde is als je niet hebt en het dan met geweld wilt pakken, schande is als je wel hebt en het dan niet wilt delen.’ Daarom roepen wij allen tot U:…
Gebeden God, als we met elkaar één lichaam vormen, zullen we ook met elkaar pijn hebben. Als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als een been gewond is, hinkt de hele persoon. Als het oog niet goed ziet, kan de arm niet goed pakken. Geef ons de kracht om ook deze saamhorigheid onder ogen te zien. Geef dat we bij pijn ons niet losmaken van de ander, maar de moed vinden om mee te dragen, in de geest van Jezus. Ik bid U voor onze gemeente. Ieder heeft zijn eigen pijn te dragen, sommigen van ons hebben iemand verloren, anderen zijn ernstig ziek, het leven voelt alsof er een been geamputeerd is. Heer, wij zijn uw lichaam, maar we missen ledematen, we lopen mank, we voelen ons niet helemaal fit. Herstel ons, schenk ons het vermogen om te herstellen waar we beschadigd zijn geraakt, schenk ons de kracht en vrede om te aanvaarden wat niet meer hersteld kan worden. Zo bidden wij U allen tezamen:… We vragen U bovenal om de nuchterheid en opgewektheid die niet toestaat dat pijn en moeite de boventoon voeren. Als we met elkaar één lichaam vormen, dan hebben we ook voordeel van elkaar, dan doen we veel dingen niet alleen voor onszelf maar ook voor de ander. Als de één benen voor de ander is, en de ander ogen voor de één, kunnen twee mensen lopen en zien. Als iemand anders sterk is en tot mijn lichaam hoort, ben ik sterk door hem. Dank U voor al die verschillende gaven, dank U dat zij deel uitmaken van één lichaam! Zo bidden wij U allen tezamen:… Tafelgebed: Dienstboek nr. 10