Nu moet het stoppen, dacht ik. Dit gaat
24
helemaal niet goed. Eindelijk is er rust.
Eindelijk van niemand last meer.
En niemand heeft last van mij.
‘Ik zag de luchtbelletjes boven me’ Freddy (1958) is geboren en getogen in Enschede. In een gezin waar alcoholisme de norm was. Vader was lompenventer en een zware drinker. ‘Hij verzoop meer dan ’ie mee naar huis nam.’ Ook moeder dronk regelmatig. ‘Eten? Vaak kregen we een paar centen mee om een patatje te halen’. Op zijn elfde werd Freddy van de lagere school getrapt. En op zijn dertiende van de technische school. Dus ging hij werken, een jochie nog maar. ‘Eerst in de touwslagerij. Ik moest toch een zakcent hebben. Dan weer was ik inpakker bij de V&D. Maar ik pakte teveel ergens anders in, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Jarenlang was Freddy glazenwasser. Maar steeds dieper raakte hij in de problemen. ‘Ik snoof coke en rookte heroïne. Die drugs, het was echt niet leuk meer.’ Op zijn achtentwintigste stapte Freddy de afkickkliniek binnen. ‘Dat was maar goed ook. Na een half jaar was ik clean. Heroïne heb ik nooit meer gebruikt. Cocaïne nog wel eens maar ik werd zo ziek als een aap. Tja, de alcohol. Daar ben ik een beetje in blijven steken.’
Zo kalm als hij er nu bij zit, zo ruig kon hij vroeger tekeergaan. Freddy, samen met de fles een onafscheidelijk duo. ‘Op m’n negende begon ik met drinken. Kwam ik op de lagere school met vier of vijf biertjes op.’
Op zijn drieëndertigste was zijn arbeidsproductiviteit in één klap voorbij. Letterlijk. ‘Met tachtig kilometer per uur donderde ik van mijn brommer af. Mijn heup tegen een paal, de botten staken eruit. Ik werd afgekeurd. De hele dag thuis zitten, je wilt wel maar je kunt niks; zo frustrerend. Met alcohol schoof ik het van me af, het was een vlucht.’ Alsof de duvel ermee speelde, brak Freddy vorig jaar weer een heup. Een scooter reed hem aan, de dader reed door. Freddy kan nu weer lopen. Zij het met pijnstillers. De drank maakte hem niet altijd tot aangenaam gezelschap. Freddy weet ’t. ‘Ik ben niet altijd een lieverdje geweest. Een vervelend kereltje, praat me er niet van. Maar ik kan nu redelijk met mensen omgaan. Al vier jaar ben ik niet meer in de problemen geweest.’ Onder invloed haalde hij vroeger rare stunts uit. Zoals op die bloedhete dag. Hij en zijn maat lieten een opblaasbadje vollopen met water. En zichzelf met bier en jenever. ‘Ik zag de luchtbelletjes boven me. Dat is het laatste wat ik me ervan herinner.’ Het was kantje boord. Met gillende sirenes ging het richting ziekenhuis. ‘Ze hebben mijn maag moeten leegpompen.’ Het lijken fratsen van een andere persoon. Want vandaag in zijn nieuwe appartement aan de Hengelosestraat zijn het verstandiger dingen die hij zegt. ‘Ik kom nog wel elke dag in de alcoholruimte van Tactus. Daar maak ik ook schoon, met een pakje shag als loon. Maar ik heb nu een eigen gasstel. Dan ga ik mooi op tijd naar huis zodat ik niet doordrink. Eerst mijn kamer schoonmaken en dan zelf koken. Die regelmaat, daar wil ik naar terug. En dat lukt me honderd procent zeker.’
6
‘Ik heb m’n tv, radio, dit en dat.
[Freddy]
En binnenkort een dartboard. Het gaat me redelijk goed. Nee, ik heb geen moeilijkheden meer.’
7
‘Huis pleite, de kat in de gordijnen’ maanden, dan weer vier maanden. Soms voor openstaande boetes maar ook voor inbraak.’ Henry groeide op in Dordrecht. Maar na jaren van drank, drugs en criminaliteit had hij in zijn geboorteplaats niets meer te zoeken. ‘Mijn kind was me afgepakt. Ik zwierf. Mijn huis pleite, de kat in de gordijnen.’
De uitstraling van een rockmuzikant. Inclusief de bijbehorende levensstijl. Maar in plaats van sterrendom bracht het Henry de straat. En een gesloopte gezondheid. ‘Hier moet het stoppen, dacht ik. Ik woog nog maar zestig kilo. Dit gaat helemaal niet goed.’
Het was de reclassering die Henry (1962) in Enschede deed belanden. Op eigen verzoek overigens. ‘Een keer of acht zat ik vast, het kan ook tien keer zijn. De ene keer twee
Twee jaar leefde hij op straat. Vóór die tijd was zijn woon- en verblijfplaats al niet veel vaster. ‘Ik woonde in mijn auto. Ondertussen had ik nog wel een baan. Lamellen zagen in de Luxaflex-fabriek. Maar ik snoof coke en zette regelmatig een shot. Op een bepaald moment ging het werken niet meer. Wat doe je om toch aan geld te komen? Ik ging inbreken.’ In 1995 ging het goed fout. Henry kreeg een hartinfarct; een jonge vent van 32 nog maar. ‘Een verkeerd shot, misschien was het vervuild of zo.’ Sindsdien is hij aangewezen op hartmedicijnen. ‘Zwerven, drank en drugs, ik was het helemaal zat.’ Bij het Leger Des Heils in Enschede vond hij onderdak. En bovendien zijn nieuwe vlam Ineke, waarmee hij nu samenwoont aan de Hengelosestraat. Ook besloot hij af te kicken van de methadon die hij sinds enkele maanden gebruikte. ‘Drie dagen was ik ziek, toen was het voorbij.’ Zoals ook Henry’s nauwe contacten met justitie voorbij lijken. ‘De laatste vier jaar heb ik nog twee keer gezeten
24
voor openstaande boetes. Nu staat er niets meer open.’ Niet alleen de drugs hebben hun sporen nagelaten bij Henry. ‘Vijftien jaar lang dronk ik jenever. Nu hebben ze ontdekt dat ik een leverprobleem heb. Ik merk er zelf niets van, maar de arts zegt dat ik moet stoppen met drinken.’ De lege bierblikjes op het aanrecht vertellen hun eigen verhaal. ‘Het ligt er maar net aan. Samen met m’n kameraden bijvoorbeeld, dan drinken we stevig. Maar soms drink ik ook hele dagen niet.’ Zijn basgitaar hangt aan de wand. Beschadigd tijdens een ruzie, de hals gebroken en provisorisch gerepareerd met tape. Onbedoeld vertelt het instrument een levensverhaal. Maar het nieuwe leven aan de Hengelosestraat is goed voor Henry. ‘Op sommige plekken waar we eerst woonden, was het geen doen. Mensen scheten naast de pot, niks was er schoon. Ik heb zelfs eens iemand met een hamer achterna gezeten. Had ’ie geld van me gejat. Ineke en ik hadden ook constant ruzie. Ja, wat wil je. Hier is onze relatie stukken beter. Stabieler.’ Uitgemergeld is Henry ook niet meer, met dank aan Ineke’s kookkunsten. ‘Karbonades, lekker veel vlees. Ik mag graag lekker eten. Ik weeg nu 90 kilo.’ De liefde van de man gaat zoals altijd door de maag.
‘De alcoholruimte van Tactus? We komen er niet meer. Hier zit ik lekker. Die rust, wat wil je nog meer?’
[Henry & Ineke] 25
‘Het was de Zaanse verhoormethode’ Mounir (1977) heeft het zweet op het voorhoofd staan. Zijn levensverhaal, zíjn realiteit, brengt radeloosheid boven. Ondertussen schenkt hij koffie. Met cake erbij natuurlijk. Want zo is Mounir. Hartelijk. ‘Tukker for life. Ik ben in Enschede geboren. Maar als jochie werd ik naar Marokko gestuurd, dat had met de kinderbijslag te maken. Na een paar jaar werd ik teruggehaald. Het was een multiculturele shock.’
Van geëngageerde Marokkaanse jongere naar onthutste drugsverslaafde. Wat was er eer-
De tiener Mounir was sociaal bewogen. Hij wierp zich op als aanspreekpunt binnen de Marokkaanse jongerengemeenschap. Tien jaar lang deed hij vrijwilligerswerk in jongerencentrum De Bijenkorf, tegenwoordig De Rots. ‘Ik kan goed luisteren naar mensen. Via een petitie met 250 handtekeningen pingelde ik bij de gouverneur een half miljoen los voor jongerenprojecten.’ Mounir deed alles om de overlast van Marokkaanse hangjongeren terug te dringen. Maar het ging mis. Radicaal. ‘Ik ben erin geluisd. Ik kwam een jongen tegen die over een moord praatte. Ik heb hem aangegeven bij de politie. Maar ik werd zelf opgepakt. Dertien dagen lang werd ik verhoord. Het was de Zaanse verhoormethode. Ik was compleet in de war. Daar is het begonnen. Ik kwam in een spiraal. Wegens gebrek aan bewijs werd ik vrijgesproken, maar ik mocht vier jaar lang het land niet uit. Die moordzaak is opgelost dankzij mij!’ Des te groter is zijn verontwaardiging dat er van zijn verhoor geen politiedossier is te vinden.
der, drugsgebruik of psychische problemen? De kip of het ei? Feit is dat de vele psychoses bij Mounir een ravage aanrichtten. ‘Ik raakte de weg kwijt. Gezakt. Mijn leven verwoest.’
Het nestelde zich in zijn hoofd. Het heeft hem gebroken. ‘Een móórdzaak. Niet zomaar een zaak. Iedereen kijkt me aan. En alle risico’s, de bedreigingen. Mijn moeder, mijn broertje, ik draaide door. Mijn broer is vermist. Is het een wraakactie? Ik kreeg angstaanvallen, ik sliep niet meer. Ik ging er helemaal onderdoor.’Nogmaals kregen zijn onrust en paranoia dramatisch voeding, ditmaal door de vuurwerkramp. Het werd zijn tweede rode draad, het geheel verwarde tot een kluwen. Na de ramp deed het woonruimtegebrek zijn gejaagde geest geen goed. ‘Soms lag ik met twintig man op een kamer. Een hel. Steeds werd ik bestolen. Zag ik op straat een zwerver lopen: in míjn trui.’ Zeker, zijn gemoedsrust verbeterde niet door zijn drugsgebruik. Ook niet door zijn methodes om ervan af te komen - auto’s kraken om in detentie af te kunnen kicken. De veelbelovende start van de jonge Mounir ten spijt. ‘Toen ik jong was, deed ik als iedereen. Ik was wel eens dronken. En soms nam ik een snuifje. Maar daarna… Ik zit nu in de heroïneverstrekking. En ik base nog wel coke. Maar ik begin minder te gebruiken. En ik leer nu met geld omgaan.’ Nachtmerries heeft hij nog steeds, maar de rust en de regelmaat in zijn nieuwe thuis aan de Hengelosestraat zijn een weldaad voor Mounir. In zijn casemanager herkent hij een vaderfiguur. ‘Hij is de beste, hij geeft me structuur, eerlijkheid en respect. Hij raakt mij.’
44
‘Niemand die dronken binnenstormt.
[Mounir]
Niemand die mij gek maakt. Beter dan dit bestaat niet.’
45