MEDITATIE Nummer: 485
Kerkdienst: 3 mei 2009 Voorganger: Ds. J.C. Eikelboom Lezing: 1 Johannes 3: 1 - 10 Johannes 10: 11 - 15
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Johannes schrijft over de God van licht, leven en liefde. Dat spreekt aan. God is licht en er is in Hem geheel geen duisternis. Wie in de liefde blijft, blijft in God want God is liefde. Johannes schrijft ook over de gelovigen als kinderen van God. Mensen uit God geboren, door God verwekt. Hij sluit daarin aan bij het spirituele zoeken van mensen van vandaag. Hoe vaak hoor je mensen niet zeggen dat ze op zoek zijn naar de diepste kern van zichzelf. Datgene dat onder de bewustzijnslagen verborgen is en de diepste kern zou dan God zijn of iets van God. Een goddelijke vonk die kan worden aangeblazen. Zonder uitzondering bedoelen deze mensen dat universeel. Ieder van ons, ieder mens van deze wereld draagt die kern in zich. Het is aan ons om op zoek te gaan en die bron van ons bestaan op te delven. Ik denk dat wij als kerk uitgenodigd zijn om positief op dat godsverlangen van mensen in te gaan. In zekere zin helpt Johannes ons daar ook in, want ook hij is in gesprek met mensen met verwante ideeën. Diep in zichzelf weten zij zich God of aan God verwant en hij neemt zelfs hun taalgebruik over. U bent mensen die door God verwekt zijn. Dat is een hele radicale uitspraak waarvan je in de Bijbel bijna niets terug vind. U draagt het zaad van God blijvend in u. Zo wordt in de Bijbel nergens gesproken over de relatie tussen God en mens. Johannes raakt hier aan de grens. Maar voor ons gevoel bederft hij het mooie spreken over de God van licht en liefde door zijn exclusiviteit. Laten we eerlijk zijn, ons stoort het spreken in scherpe tegenstellingen, zo zwart-wit. Hij heeft het over de God van licht en liefde en vervolgens over de duivel en hij plaatst de kinderen van God tegenover de kinderen van de duivel. Daar houden we niet van, dat demoniseren van onze tegenstanders, van anderen waarmee we het niet eens zijn. Johannes spreekt over de antichristen die zijn opgestaan. Wie een beetje weet over de kerkgeschiedenis, weet hoeveel ongelukken uit dat spreken zijn voortgekomen en hoe vaak de antichrist is aangewezen. We hebben eerlijk gezegd onze bekomst van het spreken over de as van het kwaad en we zijn blij met een president die spreekt vanuit een visioen van vrede en gerechtigheid. We zijn wars geworden van het criminaliseren van bevolkingsgroepen, van uitsluitend denken. Het is het grote gevaar van onze samenleving. Ik denk dat de meesten van ons ervoor zijn om inclusief te denken, om bruggen te bouwen tussen mensen. Dat de meesten van ons ook hopen dat godsdienst ons daarin ook stimuleert, om tegenstellingen te overbruggen. Dat de meesten van ons ook hopen dat God eenheid schept tussen mensen en geen scheiding brengt. Dat de meesten van ons Jezus zien als iemand die bij uitstek grenzen overschrijdt en muren tussen mensen afbreekt. Komt het geloof van alle mensen op de wereld in wezen niet op hetzelfde neer? Zijn mensen niet één in het zoeken naar God als rustpunt? Naar die God van licht en liefde? Wij zijn tegen het zwart-wit denken en voor de nuancering en dan is Johannes een stoorzender, in dat door ons opgebouwde vreedzame klimaat, waarin we elkaar in ons anders zijn accepteren. Dan houden we er niet van als hij spreekt over de kinderen van God en die plaatst tegenover de kinderen van de duivel. Voor alle duidelijkheid,
Johannes is een kind van zijn tijd. De terminologie heeft hij niet verzonnen, hij ontleent die aan onder andere aan de gemeenschap van Quamran, aan de Essenen. In de Dodezee-rollen die na de oorlog zijn terug gevonden vinden we soortgelijke uitspraken als bij Johannes. In de vroeg christelijke catechese stelt men de twee wegen nadrukkelijk tegenover elkaar. De weg van de rechtvaardigen en de weg van de onrechtvaardigen. Geloven is kiezen, geloven is afzweren van de duivel en kiezen voor het goede. Ik realiseer me dat ik met mijn pleidooi voor nuancering sta aan de vooravond van 4 mei, toen er geen ruimte was voor nuancering. In de oorlog toen er een radicale positiekeuze werd gevraagd van mensen, toen plotseling de tegenstelling er een was van tussen licht en donker en dat een compromis niet kon. Ik herinner mij dat Bonhoeffer in die periode, in de dertigerjaren voorafgaand nog aan de tweede wereldoorlog zei dat de identiteit van de kerk stond of viel met de juiste positiekeuze. U kent misschien wel die beroemde uitspraak van hem: "Nur wer für die Juden schreit, darf auch Gregorianisch singen" en in 1935 schreef hij in zijn eigen aantekeningen bij de tekst Spreuken 31 vers 8: "Doe uw mond open ten bate van de stomme. Hier valt de beslissing of we nog kunnen spreken van de kerk van de presente Christus". Het hangt er allemaal van af of we de moed hebben om onze mond open te voor diegene aan wie het zwijgen wordt opgelegd en vervolgd. Johannes keert zicht tegen een geloof en tegen een spiritualiteit die zich los zingt van de noden van mensen. Je zou kunnen zeggen, tegen een spiritualiteit die het Gregoriaans zingen prachtig vindt, een betoverende esthetische ervaring, maar niet wil weten van het lijden en de nood van mensen. Een spiritualiteit die zich niet meer laat raken door pijn en onrecht, maar zich eraan onttrekt en ook nadrukkelijk het doel heeft om zich eraan te onttrekken. In veel hedendaagse spiritualiteit zie je die trend, een streven naar onbewogenheid. Ik lees maar twee zinnetjes voor uit de bestseller van Elisabeth Gilbert "Eten, bidden, beminnen", een boek dat bij miljoenen wordt verkocht: Het ideaal is dat je niet meer beïnvloed wordt door geestelijke stemmingswisselingen en niet bang meer bent voor de tijd en je niet meer laat kisten door verlies. Zuiver, schoon, leeg, rustig, ademloos, onzelfzuchtig, eindeloos, onvergankelijk, standvastig, eeuwig, ongeboren, onafhankelijk, zo vertoeft iemand in zijn eigen grootheid, ontrokken aan alles wat hem ten diepste kan raken. Ontrokken aan de stemmingswisselingen die de wereld met zich meebrengt, onbewogen. Wie de tegenstanders van Johannes in het debat zijn, is niet bekend. Er zijn evenveel theorieën over als schrijvers. Ze zijn niet goed te traceren en niet goed te identificeren en we kennen ze ook alleen maar uit de brieven van Johannes, maar dat geeft wel een zeker beeld. De mensen met wie Johannes in debat is, zijn mensen die zich beroepen op hun godskennis. Zij zijn vertrouwd met God, zij kennen God. Ja sterker, zij schouwen God. Ze voelen zich met God verwant, door God verwekt. Een goddelijke vonk dragen zij mee in hun binnenste, een God in het diepste van hun gedachten, een reine spiritualiteit vertonen zij met mystieke ervaringen van eenheid met God en immuun voor zonden. Vrij, boven het alledaagse uitgetild. Maar, zegt Johannes, ze stralen geen liefde uit. Ze voelen zich superieur jegens anderen. Dan kan je nog zulke mooie verhalen over God vertellen, als je de liefde niet hebt stellen die verhalen niets voor. Hoe kan het, zegt Johannes, dat je zegt dat je van God houdt die je nog nooit hebt gezien, maar niet van je naaste die je wel ziet? Dan is die liefde tot God kennelijk heel vrijblijvend en heel makkelijk. Het is makkelijk te geloven iets wat je niet kunt zien. Moeilijker is het lief te hebben diegene die jouw dwars zit en die een beroep op je doet en een stoorzender is in je leven. Dat is wat de kritiek van Johannes is. De mensen met wie hij in gesprek is maken geloven en ethiek van elkaar los en ze vertegenwoordigen een spiritualiteit zonder aandacht voor het lichamelijke en het materiële. Een
spiritualiteit die los komt van en weg zweeft van de harde concrete realiteit, die naar hogere sferen wil en daarom, want dat hangt samen, ontkennen ze dat Jezus, Gods zoon, mens geworden is. Daarom weten ze geen raad met de dood van Jezus voor de zonden. Daarom is Johannes zo fel, want het gaat hier om het "to be or not to be" van het christelijk geloof. Het gaat juist om die Jezus die in het vlees gekomen is. Ik gebruik met opzet even die weerbarstige uitdrukking. Jezus, die het kwetsbare bestaan van mensen heeft gedeeld. Het gaat niet om een God die onbewogen stil is boven de tijd maar het gaat om een mens, die als wij verzocht is geweest. Die weet wat de pijn en het verdriet van het menselijk bestaan is, die het aan den lijve heeft ervaren. Metgezel, zoals ik zo graag zeg, met Noordmans, van allen die een mens-zijn problematisch geworden is. Het gaat in het christelijk geloof er nooit om dat we ons ontrekken aan de pijn en het lijden, maar het gaat er in tegendeel om dat mensen die pijn en dat lijden zich aantrekken, zich toe eigenen, een kruis op zich nemen. Om liefde die niet terug schrikt, voor die navolging van Christus. En wie deelt in zijn lijden, schrijven de apostelen in hun brieven, wie deelt in zijn lijden zal delen in zijn heerlijkheid. Zo wordt de dagelijkse praktijk de testcase van het geloof. Wat je doet dat ben je, zegt Johannes. Uit je handelen blijkt pas je ware aard. Als jij zondigt dan ben je geen kind van God want een kind van God kan niet zondigen. Johannes trekt hier, voor alle duidelijkheid, de uiterste consequentie uit de bewering van zijn tegenstanders. Ik denk dan, dat kan hij toch zelf niet serieus menen? Dat kan niet waar zijn dat een kind van God niet zondigt. Ben ik wat ik doe? Val ik samen met mijn daden? We kijken toch allemaal soms vanaf een afstandje naar ons zelf naar wat we van ons leven maken? Soms zijn we bevreemd over wat we doen en wat we zeggen. Verbazen we ons zelf, ben ik dat? Ben ik dat werkelijk? Met schaamte en spijt kijken we naar wat we van het leven hebben gemaakt. Ik herken me zelf niet. Ik doe niet wat ik ten diepste wil. We weten allemaal dat het ook in de oorlog niet zo duidelijk was, dat ondanks alle verhalen in het verzet niet alle Nederlanders helden waren. Je kan het toch niet menen dat je niet zondigt? Ja, als wij helemaal uit Gods liefde zouden leven, zou het ondenkbaar zijn dat we zondigen. Maar ons probleem is dat we dat niet doen, dat weet Johannes ook wel. Hij neemt hier het woordgebruik van zijn tegenstanders over maar hij heeft zelf eerder in zijn brief gezegd dat wie beweert dat hij niet kan zondigen een leugenaar is. Daarmee keert hij zich tegen de mensen waarmee hij in debat is. Tot de waarheid van ons leven behoort immers dat we zondigen, maar dat is niet de laatste waarheid zegt Johannes. Jezus heeft de zonden van mensen gedragen, Hij heeft die weg genomen. Het bloed van Jezus reinigt ons van zonden. Dat is de taal van Johannes. Ik zeg dat allemaal niet zo makkelijk en dat is bij Johannes wel een beslissend punt. We worden door Christus bevrijd uit die vicieuze cirkel van het kwaad, uit de bankring van de dood. We zijn niet meer in de greep, zegt Johannes, van de macht van de duisternis. Nee leven, liefde en licht krijgen alle ruimte. We bewegen ons in de invloedsfeer van God. Je wordt kinderen van God genoemd en dat ben je ook. Niet zomaar als een vanzelfsprekend natuurlijk gegeven, waarmee je geboren wordt. Maar eerder als iets wat je terugwint. Je bent kinderen van God als verloren zonen die thuis komen. Daar is niets vanzelfsprekends aan, integendeel. Wij gewone middelmatige mensen, grijze muizen dikwijls, mensen die verscheurd zijn tussen goed en kwaad, die dikwijls doen wat ze niet zouden willen diep in hun hart. Wij mensen die soms bevreemd op een afstand naar onszelf kijken. Wij worden kinderen van God genoemd. Hoe is het mogelijk? Johannes spreekt hier mensen aan op hun oorsprong en op hun bestemming. Je wordt kind van God genoemd en je bent het ook, maar het is nog niet geopenbaard wat je zijn zal. Hij herinnert hier met dat spreken over het kind van God zijn, aan de christelijke doop, een keuze moment. Een moment dat in de paasnacht de dopeling de duivel afzwoer en koos voor de navolging van Christus. Vanaf dat moment van de doop, zegt Johannes, wordt je kind van God
genoemd. Je leeft in verbondenheid met hem. Over jou is gezegd, Ik heb je in Mijn handpalm gegraveerd, Ik heb je bij je naam geroepen, jij bent van Mij. Nu reeds, dat is de waarheid over je leven in Christus naam. Dat is je diepste identiteit die je als een belofte in je draagt. Het is het geheim van je mens-zijn, de kern van je bestaan. Het komt er nog niet uit, het is meer dan wat we van ons zelf kunnen verwachten. Het komt er nog niet uit wat dat betekent, welk vermogen tot liefde je gekregen hebt, je blijft eigenlijk achter bij die belofte. Maar eens zal dat aan het licht komen en dan zal blijken dat je aan God gelijk bent. In de heerlijkheid van God zal blijken dat je beeld en gelijkenis van Hem bent. Zoals Jezus dat was, als mens een en al licht. Maar daar lijkt het nu niet op en dat weet Johannes ook wel. We hebben allemaal onze duistere kanten, we hebben een schaduw die onlosmakelijk met ons verbonden is. Die raken we niet kwijt maar we weten ook dat we niet samenvallen met wat we doen. Dat we meer zijn, dragers van dat geheim, een belofte die nog niet is ingelost. Dat is wat we in Gods ogen mogen zijn, wat we worden als God ons genadevol aanziet. Wat we mogen worden als Hij ons aan het licht tilt. Als we de vreemde vrijspraak mogen ervaren. Zoals Paulus zegt, je bent een rechtvaardiging. Hoewel alles daar tegen spreekt, alles bedekt met de mantel van de liefde, verbonden met een God die je in genade aanneemt. Daar worden we dan op aangesproken en dat is natuurlijk nooit vrijblijvend. We worden aangesproken op wat God in ons ziet, op de mogelijkheden die God in ons heeft ontdekt, dat wij kinderen van het licht zijn. Ik heb het wel eens vaker voorgelezen, maar ik lees de tekst "Als de zon" van Nelson Mandela nog eens een keer voor, over dat wat we ten diepste zijn: Onze diepste angst, is niet dat we onmachtig zouden zijn. Onze diepste angst betreft juist onze niet te meten kracht. Niet de duisternis, maar het licht in ons is dat wat we het meeste vrezen. We vragen onszelf af: Wie ben ik wel om mezelf briljant, schitterend, begaafd, geweldig te achten. Maar waarom zou je dat niet zijn. Je bent een kind van God. Je dient de wereld niet door jezelf klein te houden. Er wordt geen licht verspreid, als de mensen om je heen, hun zekerheid ontlenen aan jouw kleinheid. We zijn bestemd om te stralen, zoals kinderen dat doen. We zijn geboren om de glorie Gods die in ons is te openbaren. Die glorie is niet slechts in enkelen, maar in ieder mens aanwezig. En als we ons licht laten schijnen,
schept dat voor de ander de mogelijkheid hetzelfde te doen. Als we van onze diepste angst bevrijd zijn, zal alleen al onze nabijheid anderen bevrijden.
Schrik niet terug voor wie je ten diepste bent, zegt Mandela. Ontdek de verrassende mogelijkheden die je in je draagt. Ontdek dat de Geest van God ons mensen wil herscheppen, maar dan begrijp je ook dat geloven nooit samen gaat met onverschilligheid jegens het kwaad. Dan ontkom je niet aan ingrijpende keuzes in het leven, dan ontkom je niet aan de radicale tegenstellingen waardoor deze wereld wordt beheerst en dan leidt leven uit liefde onvermijdelijk tot een fel protest tegen het zaaien van haat. Dan leidt een leven uit liefde tot weerstand tegen de demonische macht van het nazisme en tegen alle dictatuur die mensen knecht. Dan kan het niet anders zijn dan dat je in naam van de liefde fel protesteert tegen het opleven van het antisemitisme in de islamitische wereld en tegen het ontkennen van de Holocaust. Of dat nu gebeurt door de Iraanse president of dat het nu gebeurt door een ultra-orthodoxe bisschop. Hier staat, en dat beseffen we allen, de kerk op het spel. Leven uit liefde leidt tot het volstrekt afwijzen van het leven uit gemotiveerd door duisteren krachten. Tegen een leven waarin afgunst, wrok en pure haat de duistere drijfveren zijn. Soms denk je, het is duivels, die duistere krachten die in mensen huizen. Als je deze week op Koninginnedag die auto tegen die naald ziet schieten en de verbijstering die om zich heengrijpt, dan kom je woorden te kort bij de duisterheid van de motieven van deze man. Dan denk je, dit is toch iets duivels dat zich afspeelt. Ik ben niet zo gecharmeerd van het woord duivels, ik houd er niet van, maar soms ontkom je er niet aan. Ik kies misschien liever voor dat volgende beeld dat Johannes gebruikt, want hij heeft het, (in het vervolg van volgende week), over de mentaliteit van Kaïn. Over de Kaïn die uit pure onverschilligheid tegen zijn broer handelt en hem doodslaat. Die uit pure onverschilligheid komt tot het meest grove geweld, ben ik mijn broeders hoeder. Als er iets is waar het christelijk geloof voor staat, dan is het in het protest tegen de mentaliteit van ben ik mijn broeders hoeder? Het verzet zich tegen de mentaliteit van Kaïn en het laat zich inspireren door dat onschuldig bloed dat vergoten is en dat roept vanaf de aardbodem tot God. Het laat zich inspireren door de woorden uit Spreuken: Doe je mond open ten bate van de stommen. Want daarmee staat of valt de kerk en omdat mensen hun mond niet konden houden, hebben velen in de jaren ‘40-‘45 hun leven gegeven. Hen gedenken wij deze week en hoe kan je dat beter doen dan door zelf te kiezen. Amen.
Verhaal voor de kinderen: Harry komt thuis en zijn moeder zegt, Wat heb jij gedaan? Je hebt helemaal je tand door je lip en je hebt een schram op je gezicht. Heb jij gevochten? Ja, zegt Harry, ik heb gevochten. Nou, zegt z'n moeder. Ik heb nog zo gezegd dat je niet moet vechten op het schoolplein. Ja, zegt Harry, maar ik kon er helemaal niets aan doen. Het ging helemaal vanzelf. Hoezo ging het helemaal vanzelf? Ja, soms gaan dingen zomaar vanzelf en wordt je in één keer zomaar boos. Harry was boos geworden. Hij zegt, het ging helemaal vanzelf. Kinderen van groep acht waren een jongetje aan het pesten van groep vier en toen werd ik zo boos. Harry zei, kunnen jullie wel! En toen heb ik lelijke dingen gezegd zoals rotjongens en dingen die je in de kerk niet zegt. Toen begonnen ze te vechten en begon ik ook te vechten, want ik vond het zo ontzettend oneerlijk dat die grote jongens zo'n klein jongetje stonden te pesten. Wie was dat dan? Ik weet het niet zei Harry, hij woont ergens een straat verder op, maar hoe hij heet weet ik niet. Nou, zei z'n moeder, eigenlijk mag jij niet vechten op het schoolplein en misschien had je het ook tegen de meester moeten zeggen, maar ik vind het eerlijk gezegd ook wel een beetje goed dat je het voor dat kleine jongetje hebt opgenomen. Waar is hij gebleven? Toen ik aan het vechten was is het jongetje snel weg gelopen, die zag z'n kans schoon natuurlijk. Maar Harry had er een dikke lip aan overgehouden, tand door z'n lip. Doe je mond eens open, zei z'n moeder. Ja dat dacht ik al, zei ze, tand eruit. Zo hard hadden ze gevochten. Het kan me eigenlijk niets schelen zei Harry, want ik vind toch dat ik dat moest doen. Het kon niet anders, het ging allemaal vanzelf.
Liederen: Psalm 66: 1 – 3 Gezang 223: 1 – 4 Gezang 218: 1 – 4 en 8 Gezang 411: 6 en 14 Tussentijds 173: 1 – 3 Gezang 477
Breek, aarde, uit in jubelzangen… De aarde is vervuld van goedertierenheid… Ik zeg het allen, dat Hij leeft… Mijn schild ende betrouwen… Wij zullen leven, God zij dank… Geest van hierboven, leer ons geloven…