Lokale lasten voor bedrijven
ISBN
: 978-90-371-1111-8
Rapportnummer
: A201405
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl) Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
J.J. Boog, drs. J. Snoei Zoetermeer , februari 2014 Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1
Inleiding
7
1.1 1.2 1.3 1.4
Achtergrond Methode Afbakening Leeswijzer
7 7 8 8
2
Lokale belastingen en heffingen
9
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Onroerende zaakbelasting Reclamebelasting Precariobelasting Toeristenbelasting Rioolheffing Reinigingsheffing
3
Vergunningen
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Omgevingsvergunning Gebruiksvergunning Exploitatievergunning Drank- en horecavergunning Evenementenvergunning
4
Vergelijking leges naar sector en bedrijfsgrootte
4.1 4.2
Drie voorbeeldbedrijven 25 Uitkomst vergelijking voorbeeldbedrijven klein, middelgroot en groot 26
5
Conclusies en aanbevelingen
9 11 12 13 14 14
17 17 18 20 21 22
25
29
3
Samenvatting Grote verschillen in lokale lasten voor bedrijven De lokale lasten voor bedrijven verschillen in Nederland enorm per gemeente. Het verschil in kosten kan oplopen tot in de tienduizenden euro’s. Dit blijkt uit een eerste verkennend onderzoek van Panteia onder 38 grote gemeenten. Uit het onderzoek blijkt dat naast de omvang er ook een enorme variëteit is in de grondslagen van de heffingen die gemeenten bedrijven opleggen, zowel binnen een gemeente als tussen gemeenten. Dit maakt het voor bedrijven onoverzichtelijk, verwarrend en moeilijk te begrijpen. Zeker voor bedrijven die vestigingen hebben in verschillende gemeenten. Overmatige heffingen frustreren bedrijven Panteia heeft de hoogte van lokale lasten voor bedrijven in kaart gebracht. De kosten zijn verzameld uit de gemeentelijke verordeningen van de achtendertig grootste gemeenten over het afgelopen jaar. In het onderzoek is ook een vergelijking tussen een klein, middelgroot en groot bedrijf opgenomen dat een indruk geeft van de omvang van kosten indien in één jaar: de OZB wordt betaald, een verbouwing wordt uitgevoerd en een evenement wordt gehouden. Uit deze vergelijking blijkt dat voor het kleinbedrijf Alkmaar de goedkoopste gemeente is en Amersfoort de duurste gemeente. De totale kosten aan heffingen lopen uiteen van € 2.700 tot € 6.500. Voor het middelgroot bedrijf geldt dat Breda de goedkoopste gemeente is en Sittard de duurste. Kosten variëren van € 17.000 tot € 40.000. Voor het grootbedrijf is Ede de goedkoopste gemeente en Rotterdam de duurste. De omvang van de kosten ligt voor het grootbedrijf tussen € 35.000 en € 76.000. Vooral in een tijd dat bedrijven met moeite overleven vallen dergelijke verschillen moeilijk uit te leggen. Dit soort overmatige heffingen gaan immers ten koste van het bedrijfsresultaat. Een wirwar aan soorten grondslagen voor verschillende heffingen Naast de omvang is ook de enorme variëteit van grondslagen voor bedrijven moeilijk te doorgronden. Er bestaan naast een grote verscheidenheid tussen de grondslagen voor verschillende heffingen binnen een gemeente, ook grote verschillen in grondslagen bij dezelfde heffing tussen de verschillende gemeenten. Zeker voor bedrijven die in meerdere gemeenten gevestigd zijn is het geheel onduidelijk waarom dat zo is en zal dat als onredelijk ervaren worden. Tijdens het onderzoek is gebleken dat bij sommige heffingen de diversiteit zo groot was dat er geen eenduidige vergelijking gemaakt kon worden. Voor rioolheffing hanteren gemeenten bijvoorbeeld verschillende methoden om tot een heffingsbedrag te komen. Zo worden er percentages gebruikt naar kubieke meters van het totale waterverbruik of vaste bedragen per schaal of percentages per schaal. Weliswaar hebben de gemeenten autonomie en beleidsvrijheid bij het bepalen van de hoogte en de grondslagen, toch is hierin volgens de onderzoekers een behoorlijke mate van harmonisatie en uniformiteit gewenst om het voor bedrijven begrijpelijker, transparanter en rechtvaardiger te maken. Een aantal aanbevelingen hiervoor zijn in het onderzoek opgenomen, namelijk:
5
De vindbaarheid over leges op de gemeentelijke websites wordt verbeterd. Duidelijk wordt omschreven wat er van de ondernemer wordt verwacht. De tarieventabellen en belastingoverzichten eenduidig worden weergegeven. De variatie aan objecten waarover wordt geheven, wordt teruggebracht. De wirwar aan grondslagen wordt geharmoniseerd en geüniformeerd. Gemeenten zich afvragen waarom andere gemeenten bepaalde soorten belastingen niet heffen en hoe daar op in te haken. Veelvoorkomende belastingen en vergunningen altijd worden genoemd. Ook als de gemeente deze belasting niet heft of vergunning niet vereist is. Bij vervolgonderzoek het aantal gemeenten wordt uitgebreid tot meer of alle gemeenten waardoor een benchmark kan ontstaan.
6
1
Inleiding
1.1
Achtergrond Lokale belastingen zijn ieder jaar onderwerp van discussie tussen overheden, bedrijven, burgers en andere betrokken organisaties. Omdat de hoogte van de algemene belastingen, heffingen en leges door de gemeenten zelf mag worden bepaald, kunnen er aanzienlijke verschillen ontstaan. Jaarlijks wordt door het COELO1 een overzicht gepresenteerd van de lokale lasten (Atlas van de lokale lasten). De nadruk in dat onderzoek ligt op huishoudens en burgers. Het voorliggende rapport gaat daarentegen in op de lokale lasten voor bedrijven. In dit rapport worden de uitkomsten gepresenteerd van een pilotonderzoek naar de hoogte van drie typen lokale lasten voor bedrijven: algemene belastingen, heffingen en leges. Gemeenten halen ongeveer 10% van hun inkomsten uit gemeentelijke belastingen. In hoofdzaak gaat het hierbij om de onroerende zaakbelasting (ozb). Andere belastingen die gemeenten kunnen heffen, zijn de toeristenbelasting, precariobelasting, forensenbelasting, reclamebelasting en de parkeerbelasting. Deze groep belastingen wordt ook wel algemene belastingen genoemd, omdat zij in de algemene middelen van de gemeenten vloeien. De gemeenten mogen dan ook zelf bepalen waaraan zij deze middelen besteden. De hoogte van de algemene belastingen wordt door de gemeenten zelf bepaald. Bij de algemene belastingen dienen zij wel rekening te houden met de lastendruk (en de totale lastenstijging) voor de inwoners. Een andere vorm van lokale belastingen betreft de heffingen (ook wel retributies). Voorbeelden van heffingen zijn de rioolheffing en de reinigingsheffing. Ook de hoogte hiervan wordt door de gemeenten zelf bepaald. Bij de gemeentelijke heffingen geldt dat de opbrengsten niet hoger mogen zijn dan de (begrote) kosten. Leges worden gedefinieerd als betalingen aan de overheid waar een individueel aanwijsbare tegenprestatie van die overheid tegenover staat. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de aanvraag van vergunningen. Bedrijven zijn kosten (leges) verschuldigd indien zij gebruikmaken van de diensten of producten van hun gemeente. Bij het vaststellen van de hoogte van de leges is het uitgangspunt dat de leges maximaal kostendekkend mogen zijn.
1.2
Methode De in dit rapport opgenomen tarieven zijn verzameld van de gemeentelijke websites. Het zijn dus de tarieven zoals die door de gemeenteraden zijn vastgesteld en die zijn vastgelegd in de verschillende verordeningen. In de hoofdstukken twee en drie zijn per type lokale lasten alleen de top-10 hoogste en de top-10 laagste tarieven opgenomen.
1
Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden; onderzoeksinstituut dat verbonden is aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.
7
1.3
Afbakening Het voorliggende rapport presenteert de uitkomsten van een pilotonderzoek waarbij niet alle gemeenten in Nederland zijn onderzocht, maar uitsluitend de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en de 34 gemeenten die deel uitmaken van het G321 stedennetwerk (zie Tabel 1). Tabel 1
De 38 onderzochte gemeenten
Gemeentenaam Alkmaar
Deventer
Heerlen
Schiedam
Almelo
Dordrecht
Helmond
Sittard-Geleen
Almere
Ede
Hengelo
Tilburg
Amersfoort
Eindhoven
’s Hertogenbosch
Utrecht
Amsterdam
Emmen
Leeuwarden
Venlo
Apeldoorn
Enschede
Leiden
Zaanstad
Arnhem
Gouda
Lelystad
Zoetermeer
Breda
Groningen
Maastricht
Zwolle
Delft
Haarlem
Nijmegen
Den Haag
Haarlemmermeer
Rotterdam
Bron: Panteia/EIM, 2013
Ten aanzien van de onderzochte belastingen, heffingen en leges is gekozen voor enkele veelvoorkomende typen. Bij de algemene belastingen gaat het om de onroerende zaakbelasting, reclamebelasting, precariobelasting en toeristenbelasting. Bij de heffingen is gekozen voor de rioolheffing en de reinigingsheffing. Leges zijn in kaart gebracht voor de omgevingsvergunning, gebruiksvergunning en evenementenvergunning.
1.4
Leeswijzer Hoofdstuk twee gaat in op de verschijningsvorm en tarieven van zes algemene gemeentelijke belastingen en heffingen. Hoofdstuk drie presenteert de hoogte van de leges van vijf vergunningen. In hoofdstuk vier worden drie voorbeeldbedrijven gepresenteerd die worden gebruikt voor de vergelijking tussen een selectie van de totale kosten in de verschillende gemeenten. Hoofdstuk vijf sluit het rapport af met algemene conclusies en geeft enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
1
8
www.G32.nl.
2
Lokale belastingen en heffingen Dit hoofdstuk biedt inzicht in de tarieven van vier belastingen en twee heffingen. Achtereenvolgens komen eerst de vier belastingen (onroerende zaakbelasting, reclamebelasting, precariobelasting en toeristenbelasting) aan de orde en vervolgens twee heffingen: de rioolheffing en reinigingsheffing.
2.1
Onroerende zaakbelasting De onroerende zaakbelasting wordt geheven over onroerende zaken als huizen en bedrijfspanden. Daarbij wordt in de tarifering van de niet-woningen onderscheid gemaakt naar eigenaren en gebruikers. De ozb voor gebruikers van (huur)woningen is in 2006 afgeschaft. In 2008 is ook de maximering van de ozbtarieven afgeschaft en sindsdien mogen gemeenten zelf de hoogte van deze tarieven bepalen. Daarbij is wel afgesproken dat de gemeenten rekening moeten houden met de totale stijging van de (lokale) lasten voor de inwoners. De opbrengst van de ozb voor alle gemeenten samen mag niet meer stijgen dan de som van de reële trendmatige groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de prijsontwikkeling van de nationale bestedingen. In 2013 mag de ozb daarom met maximaal 3,00% stijgen1; 1,25% uit een reële trendmatige groei van het BBP en 1,75% uit een inflatiepercentage (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen o.b.v. het Centraal Economisch Plan 2012). Omdat de macronorm in 2012 is overschreden (met € 7,7 miljoen), is in het bestuurlijk overleg afgesproken dat dit op de macronorm van 2013 wordt ingehouden. Uit Tabel 2 blijkt dat de ozb-tarieven voor zakelijk gerechtigden in de gemeenten Sittard-Geleen, Nijmegen en Lelystad het hoogst zijn. De Brabantse gemeenten Eindhoven, Tilburg en Breda kennen de laagste tarieven voor wat betreft het eigenarendeel ozb niet-woningen. Wanneer de ranglijst wordt opgemaakt voor de gebruikersbelasting (zie Tabel 3), dan komen de gemeenten Leiden, Nijmegen en Sittard-Geleen op de eerste drie plaatsen. De laagste tarieven voor gebruikers worden geheven in de gemeenten Ede, Eindhoven en Breda. De tabellen laten zien dat er een grote samenhang bestaat tussen beide ranglijsten. Zo zijn de tien gemeenten die de hoogste tarieven voor de eigenaren van niet-woningen in rekening brengen, vrijwel gelijk aan de top tien gemeenten op basis van de tarieven van de gebruikersbelasting. Alleen de gemeente Apeldoorn ontbreekt in de eerste top tien en de gemeente Lelystad in de tweede top tien. Ook de tien gemeenten met de laagste tarieven komen grotendeels met elkaar overeen; de gemeenten Haarlem, Helmond, Alkmaar, Amsterdam, Tilburg, Eindhoven en Breda komen in beide tabellen naar voren. De gemeente Lelystad valt op door het relatief hoge tarief voor de eigenarenbelasting en het relatief lage tarief voor de gebruikersbelasting.
1
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Junicirculaire gemeentefonds 2012, 2012.
9
Tabel 2
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de eigenarenbelasting niet-woningen (als % van de WOZ-waarde)
Top 10 hoogste tarief
Top 10 laagste tarief
Gemeentenaam
Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Sittard-Geleen
0,42030
1
Breda
0,15760
2
Nijmegen
0,41370
2
Tilburg
0,17580
3
Lelystad
0,39070
3
Eindhoven
0,17634
4
Groningen
0,38160
4
Ede
0,18030
5
Leiden
0,36689
5
Amsterdam
0,19126
6
Enschede
0,32550
6
Den Haag
0,20490
7
Zoetermeer
0,32460
7
Alkmaar
0,20500
8
Leeuwarden
0,31890
8
Helmond
0,20950
9
Arnhem
0,30800
9
Haarlem
0,21160
10
Haarlemmermeer
0,29045
10
Dordrecht
0,21950
Bron: Panteia/EIM, 2013 Tabel 3
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de gebruikersbelasting niet-woningen (als % van de WOZ-waarde)
Top 10 hoogste tarief
Top 10 laagste tarief
Gemeentenaam
Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Leiden
0,36645
1
Breda
0,12600
2
Nijmegen
0,32140
2
Eindhoven
0,14059
3
Sittard-Geleen
0,31900
3
Ede
0,14400
4
Groningen
0,30330
4
Tilburg
0,14550
5
Enschede
0,26780
5
Amsterdam
0,15291
6
Leeuwarden
0,25510
6
Alkmaar
0,15900
7
Zoetermeer
0,25230
7
Heerlen
0,16636
8
Arnhem
0,24920
8
Lelystad
0,16650
9
Haarlemmermeer
0,24513
9
Helmond
0,16760
10
Apeldoorn
0,23010
10
Haarlem
0,16952
Bron: Panteia/EIM, 2013
Wanneer de tarieven voor de zakelijk gerechtigden en de gebruikers bij elkaar worden opgeteld, blijkt de gemeente Sittard-Geleen in totaal het hoogste tarief te hanteren. De gemeenten Nijmegen en Leiden volgen op de voet. De gemeenten Tilburg, Eindhoven en Breda komen bij het totale ozb-tarief het laagste uit de bus. Het totale tarief van de duurste gemeente (Sittard-Geleen) is ruim tweeënhalf keer zo hoog als het tarief in de goedkoopste gemeente (Breda). Zie Tabel 4.
10
Tabel 4
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de onroerende zaakbelasting niet-woningen (totaal % van de WOZ-waarde)
Top 10 hoogste tarief
Top 10 laagste tarief
Gemeentenaam
Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Sittard-Geleen
0,73930
1
Breda
0,28360
2
Nijmegen
0,73510
2
Eindhoven
0,31693
3
Leiden
0,73334
3
Tilburg
0,32130
4
Groningen
0,68490
4
Ede
0,32430
5
Enschede
0,59330
5
Amsterdam
0,34417
6
Zoetermeer
0,57690
6
Alkmaar
0,36400
7
Leeuwarden
0,57400
7
Helmond
0,37710
8
Arnhem
0,55720
8
Den Haag
0,37780
9
Lelystad
0,55720
9
Haarlem
0,38112
10
Haarlemmermeer
0,53558
10
Heerlen
0,38995
Bron: Panteia/EIM, 2013
2.2
Reclamebelasting Indien reclame wordt gemaakt die vanaf de openbare weg zichtbaar is, kan het zijn dat er reclamebelasting aan de gemeente verschuldigd is. Daarbij maakt het niet uit of er reclame wordt gemaakt op openbare of particuliere grond. Voorbeelden van objecten waarover reclamebelasting wordt geïnd, zijn: gevelreclame, vlaggen, borden, zuilen, spandoeken en posters. De reclamebelasting heeft enige overlap met de precariobelasting (zie paragraaf 2.3), in de zin dat het kan gaan om objecten die openbare aankondigingen doen op of over de openbare weg. Het verschil zit in het doel. De reclamebelasting heeft namelijk betrekking op vormen van openbare aankondigingen en uitingen, terwijl precariobelasting van toepassing is op het voorwerp an sich. Voor reclameobjecten die zich bevinden op of boven de openbare grond, moeten bedrijven daarom naast reclamebelasting ook precario betalen, iets wat vaak in één aanslag wordt opgenomen. De opbrengst van de reclamebelasting gaat doorgaans naar de algemene middelen, tenzij er afspraken zijn gemaakt in het kader van een ondernemersfonds. In laatstgenoemde komen inkomsten uit de reclamebelasting ten goede aan gebiedsverbeteringen van de bedrijfsomgeving. Gemeente Ede heeft bijvoorbeeld een dergelijk ondernemersfonds voor ondernemers in de binnenstad, dat ten goede komt aan activiteiten die de binnenstad aantrekkelijker maken. Zo zijn de opbrengsten uit dit ondernemersfonds in 2013 onder andere gericht op evenementen in de binnenstad, investeringen in bereikbaarheid en sfeerverlichting en het verbeteren van de website van het centrum.
11
In de praktijk verschilt het per gemeente of er reclamebelasting wordt geheven en indien dit wordt geheven, verschilt doorgaans ook de manier waarop dit wordt geheven. Een kwantitatieve vergelijking tussen gemeenten is door deze verschillen erg lastig. Zo worden tarieven gebaseerd op basis van de oppervlakte van de aankondiging, op een vast bedrag per aankondiging of zijn ze afhankelijk van de locatie van de aankondiging. Hierdoor kan het zo zijn dat een ondernemer in de binnenstad van Haarlem bijvoorbeeld € 1.264,25 moet neerleggen voor een reclameobject tussen de 10 en 30 vierkante meter in de binnenstad van Haarlem, terwijl een ondernemer in Zoetermeer geen reclamebelasting hoeft te betalen. Aan de andere kant kan gemeente Zoetermeer inkomsten ook via de precariobelasting verhalen, wat zij ook doet via belasting op uitstallingen. In Ede wordt het weer anders aangepakt; hier moeten alle ondernemingen in het centrum die enige vorm van reclame-uiting hebben, betalen. Iedere onroerende zaak in het centrum van Ede moet € 666 euro betalen. Ook variëren tarieven veelal per reclameobject, door verschillende kosten voor onder andere spandoeken, lichtbakken en vlaggen. Voor ondernemers die vestigingen hebben in verschillende gemeenten, is de diversiteit van grondslagen bij de verschillende belastingen en heffingen lastig te begrijpen.
2.3
Precariobelasting Precariobelasting is een vergoeding voor het gebruik van openbare grond. De hoogte van de belasting hangt af van het soort gebruik. Precariobelasting aan de gemeenten moet dus worden betaald als er iets op een stuk grond wordt gezet, er iets boven gehangen of iets op de grond wordt geplaatst. Het gaat bijvoorbeeld om een terras, luifel, bouwsteiger of container of om het plaatsen van een reclamebord. Daarnaast kunnen nog aanvullende belastingen of vergunningen nodig zijn. Voor een reclamebord geldt bijvoorbeeld in veel gemeenten dat er reclamebelasting moet worden betaald en voor een terras geldt soms dat er een terrasvergunning moet worden aangevraagd. Een uniforme vergelijking tussen de precariobelasting van verschillende gemeenten is nagenoeg onmogelijk. Het totaal aan verschillende gemeentelijke regelgeving zorgt ervoor dat het geheel aan precariobelastingen erg ondoorzichtig en divers is. Allereerst is het moeilijk om op te maken waar gemeenten precariobelasting op heffen, onder andere als gevolg van onduidelijkheid en verschillen in terminologie. Zo wordt er in Zaanstad precario geheven op kokers en buizen, niet zijnde leidingkokers of leidinggoten. In Gouda wordt precariobelasting alleen geïnd op aftappunten die zich niet bevinden in de openbare grond, maar waarvan de levering op openbare grond geschiedt door middel van een draaiarm of slang boven de openbare grond. Daarbij hebben zij ook nog een verschillend tarief, afhankelijk van de functie van een aftappunt (motorbrandstof, water, lucht en mengsmeringbrandstof). Ook hanteren een aanzienlijk aantal gemeenten termen waaronder nagenoeg alles kan vallen. Zo vraagt men in Groningen precariobelasting voor voorwerpen die zich op of boven de gemeentegrond bevinden en voor gebruik van gemeentebezittingen. Hoewel er veel verschillen zijn in de zaken waarover precariobelasting wordt geheven, zijn er een aantal voorwerpen die vaak langskomen; luifels, bouwmaterialen, kabels, leidingen, kokers, terrassen, containers, steigers, circussen en uithangborden.
12
Onderling zijn er ook behoorlijke verschillen in aspecten en voorwerpen waarop de precariobelasting wordt geheven. Zo variëren tarieven dikwijls per gebied binnen de gemeente (in het centrum of daarbuiten), periode in het jaar, dag in de week, tijdsduur (tijdelijk versus permanent), functie (commercieel versus niet-commercieel of reclamefunctie versus geen reclamefunctie) of type voorwerp (bijvoorbeeld letterreclame met of zonder verlichting). Meestal zijn de tarieven ook afhankelijk van het aantal meters of vierkante meters van het voorwerp. Deze grote diversiteit aan regelgeving maakt een vergelijking tussen gemeenten dus moeilijk, maar duidelijk is wel dat er ook grote prijsverschillen zijn in de bedragen die gemeenten vragen voor het stallen van voorwerpen. Zo krijgt men in Delft een vrijstelling van precariobelasting voor luifels, terwijl dit in Den Haag bijna € 40 per vierkante meter per jaar kost. Een luifel van 3 bij 10 meter kost in Den Haag dan al gauw ruim € 1.200 per jaar. Dit wil niet zeggen dat Delft voor een ondernemer per se een goedkopere vestigingsplaats is dan Den Haag, maar wel dat er erg grote verschillen zijn tussen de onderzochte gemeenten in wat in dit kader wordt belast en voor hoeveel dit wordt belast.
2.4
Toeristenbelasting Toeristenbelasting wordt geheven over het verblijf van een burger in een gemeente waar hij niet geregistreerd staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Voor bedrijven betekent dit dat zij deze belasting krijgen opgelegd en deze kunnen doorberekenen aan de klant. Niet iedere gemeente heft toeristenbelasting, maar vooral voor toeristische gemeenten is het een belangrijke inkomstenbron. Uit Tabel 5 blijkt dat de toeristenbelasting in de gemeente Haarlemmermeer het hoogst is, gevolgd door de gemeenten Amsterdam en Utrecht. In tien van de 38 onderzochte gemeenten wordt geen toeristenbelasting geheven en deze zijn dan ook allemaal in de lijst van gemeenten met de laagste tarieven opgenomen. Tabel 5
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de toeristenbelasting
Top 10 hoogste tarief Gemeentenaam
Top 10 laagste tarief
Tarief
1
Haarlemmermeer
€ 6,00
2
Amsterdam
3
Gemeentenaam 1
Tarief
Alkmaar
€
0,00
€ 5,50
Almere
€
0,00
Utrecht
€ 5,00
Amersfoort
€
0,00
4
Rotterdam
€ 4,50
Dordrecht
€
0,00
5
Eindhoven
€ 3,50
Enschede
€
0,00
5
Tilburg
€ 3,50
Gouda
€
0,00
7
Groningen
€ 3,30
Helmond
€
0,00
8
Breda
€ 3,25
Leeuwarden
€
0,00
9
Zoetermeer
€ 3,02
Lelystad
€
0,00
10
‘s-Hertogenbosch
€ 3,00
Schiedam
€
0,00
Bron: Panteia/EIM, 2013
13
Overigens is de toeristenbelasting bij verschillende organisaties niet de enige lokale belasting die wordt doorbelast. Enkele organisaties die bungalowparken exploiteren, geven aan dat zij daarnaast ook ozb en rioolheffing doorbelasten aan de toeristen die in hun park verblijven.
2.5
Rioolheffing Rioolheffing moet worden betaald als een bedrijfspand is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. De eigenaar van het pand op 1 januari wordt geacht om deze heffing te betalen. De gemeentelijke watertaken op het gebied van afvalwater, regenwater en grondwater worden grotendeels uit deze rioolheffing betaald. De opbrengsten van de rioolheffing moet de gemeente alleen besteden aan deze taken. Gemeenten hanteren verschillende methoden om tot een heffingsbedrag te komen. Zo worden percentages van het totale waterverbruik in m3 gebruikt, vaste bedragen per schaal in m3 en percentages per schaal in m3 (als in het belastingstelsel) toegepast. De verschillende methoden resulteren in verschillende uitkomsten in rioolheffing tussen gemeenten. Voor 2020 verwacht RIONED een gemiddeld rioolrecht van circa 220 euro, wat 37 euro duurder is dan het huidige gemiddelde van 183 euro. Oorzaak hiervan ligt volgens RIONED grotendeels in het feit dat veel gemeenten lenen voor hun investeringen in het riool en deze op de lange termijn afschrijven, wat als gevolg heeft dat de kapitaallasten jaarlijks toenemen.
2.6
Reinigingsheffing De gemeenten (College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad) hebben de wettelijke taak om het afval van huishoudens in te zamelen. Om deze inzameling van het afval kostendekkend uit te kunnen voeren, wordt jaarlijks de hoogte van de afvalstoffenheffing bepaald. Tarieven kunnen veranderen indien de gemeenteraad bijvoorbeeld besluit om over te gaan op een andere vorm van tarifering (bijvoorbeeld DIFTAR waarbij het principe geldt; de vervuiler betaalt) of wanneer het in vorige jaren gestelde tarief niet kostendekkend bleek te zijn. Voor bedrijven heeft de gemeentelijke overheid niet de verplichting om het afval in te zamelen. In de meeste van de onderzochte gemeenten heeft men dan ook geen voorziening meer waarvan door de ondernemers gebruik kan worden gemaakt. Ondernemers worden geacht zelf een contract af te sluiten met een (private) afvalinzamelaar en de kosten hiervan zullen dus per bedrijf sterk verschillen. Enkele factoren die een rol zullen spelen, zijn de hoeveelheden die worden aangeboden en waaruit het bedrijfsafval bestaat. Enkele van de onderzochte gemeenten hebben naast de afvalstoffenverordening ook een reinigingsrechtenverordening. Een belangrijk verschil tussen de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten is de zogeheten individueel aanwijsbare tegenprestatie. De afvalstoffenheffing is gebaseerd op het perceel; de gemeente heeft de inzamelplicht bij ieder (woon)perceel en als zij die mogelijkheid aanbiedt, is de gebruiker een heffing verschuldigd. Hier geldt dus geen individueel aanwijsbare tegenprestatie in de zin van het daadwerkelijk afvoeren van huishoudelijk afval. Bij de reinigingsrechten is de individueel aanwijsbare tegenprestatie dat de gemeente ook daadwerkelijk bedrijfsafvalstoffen meeneemt.
14
Bedrijven die zijn gevestigd in een gemeente waar de reinigingsheffing wordt opgelegd en die kunnen aantonen dat zij hier geen gebruik van maken, zijn geen kosten verschuldigd. Enkele van de onderzochte gemeenten hebben beide vormen van reiniging geïntegreerd in één verordening, omdat de onderlinge samenhang tussen beide groot is. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Nijmegen. Hier wordt voor bedrijfsafval een tarief gehanteerd per verstrekte afvalzak en daarnaast een bedrag per belastingjaar dat afhankelijk is van het aantal zakken bedrijfsafval dat gemiddeld per week gedurende het belastingjaar wordt aangeboden.
15
3
Vergunningen Dit hoofdstuk gaat in op de leges die verschuldigd zijn bij vijf verschillende vergunningen. Achtereenvolgens komen aan de orde: de omgevingsvergunning, de gebruiksvergunning, de exploitatievergunning, de drank- en horecavergunning en de evenementenvergunning. Besproken wordt wat de vergunning inhoudt en vereist, welke ontwikkelingen er rondom de betreffende vergunning plaatsvinden en welke tarieven de onderzochte gemeenten in rekening brengen.
3.1
Omgevingsvergunning De omgevingsvergunning is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en is een integrale vergunning voor bouwen, milieu en ruimte. De omgevingsvergunning is in 2010 ingevoerd en vervangt verschillende losse vergunningen, zoals bouwvergunningen en milieuvergunningen. Gemakkelijk is dat het nu dus volstaat om met één vergunning verschillende aanvragen te doen. Naast het vergemakkelijken van vergunningaanvragen, willen gemeenten graag transparanter worden in de opbouw van de leges voor een omgevingsvergunning. Uit onderzoek van Deloitte (2012) blijkt echter dat gemeenten niet volledig transparant zijn. Slechts 7 van de 223 geënquêteerde gemeenten had een onderbouwing van het tarief beschikbaar met daarbij een overzicht van de kosten van vergunningverlening. Ook streven gemeenten naar uniformiteit in de tarieven voor vergunningaanvragen. Uit de tabellen 6 en 7 blijkt dat uniformiteit in tariefaanvragen nog geen vanzelfsprekendheid is. Tarieven voor de aanvraag van een verbouwing verschillen sterk per gemeente. De gemeenten met de hoogste aanvraagkosten hebben een tarief dat twee tot drie keer zo hoog is als gemeenten met de laagste tarieven. Naast deze uitbijters zijn er wel veel gemeenten die rond het gemiddelde zitten. Opvallend zijn de hoge tarieven van grote steden als Amsterdam, Den Haag, Groningen en Rotterdam. Zij zijn in beide kostencategorieën vertegenwoordigd in de top zes. Als gevolg van de verschillende methoden ter berekening van de tarieven, kunnen de kosten in een gemeente variëren, afhankelijk van het type bouwwerk of de grootte daarvan. Zo zijn er gemeenten die vaste percentages van de kosten hanteren, maar zijn er ook gemeenten die bedragen of percentages hanteren per schaal in de grootte van het bouwwerk (in kosten, m2 of m 3 ). Een voorbeeld van een gemeente met vaste bedragen per schaal is Eindhoven. Deze gemeente is met een kleine verbouwing van € 50.000 euro een dure gemeente, maar komt bij een grote verbouwing van € 1.000.000 juist als een van de goedkoopste van de onderzochte gemeenten uit de vergelijking. Dit komt doordat € 50.000 relatief in een ongunstiger schaal valt. Gemeenten die een lineair tarief hanteren (vast percentage per m2 , m 3 of bedrag), laten daarentegen meer stabielere uitkomsten in de ranglijsten zien. In negen van de onderzochte gemeenten worden naast de bouwleges ook kosten in rekening gebracht voor de welstand. Het gaat om de gemeenten Emmen, Gouda, Heerlen, Lelystad, Leeuwarden, Maastricht, Nijmegen, Zaanstad en Zwolle. Deze kosten zijn niet in de vergelijking meegenomen, maar zullen wel moeten worden gemaakt om de omgevingsvergunning te verkrijgen.
17
Tabel 6
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de omgevingsvergunning (bouwleges bij € 50.000, exclusief eventuele kosten voor welstand)
Top 10 hoogste tarief Gemeentenaam
Top 10 laagste tarief
Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Zaanstad
€ 2.557,00
1
Leiden
€ 896,00
2
Eindhoven
€ 2.552,00
2
Alkmaar
€ 983,25
3
Rotterdam
€ 2.100,00
3
Nijmegen
€ 1.000,00
4
Amsterdam
€ 1.940,00
4
Arnhem
€ 1.020,00
5
Groningen
€ 1.773,00
5
Lelystad
€ 1.050,00
6
Den Haag
€ 1.760,00
6
Leeuwarden
€ 1.100,00
7
Maastricht
€ 1.736,00
6
Zoetermeer
€ 1.100,00
8
Apeldoorn
€ 1.733,50
8
‘s-Hertogenbosch
€ 1.125,00
9
Heerlen
€ 1.685,00
9
Utrecht
€ 1.130,00
10
Zwolle
€ 1.653,10
10
Schiedam
€ 1.180,00
Bron: Panteia/EIM, 2013 Tabel 7
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de omgevingsvergunning (bouwleges bij € 1.000.000, exclusief eventuele kosten voor welstand)
Top 10 hoogste tarief Gemeentenaam
Top 10 laagste tarief
Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Rotterdam
€ 50.378,00
1
‘s-Hertogenbosch
€ 16.292,15
2
Den Haag
€ 35.200,00
2
Alkmaar
€ 18.074,00
3
Apeldoorn
€ 33.083,50
3
Schiedam
€ 18.130,00
4
Groningen
€ 31.990,00
4
Ede
€ 18.294,00
5
Amsterdam
€ 31.900,00
5
Nijmegen
€ 20.000,00
6
Maastricht
€ 31.191,22
6
Zwolle
€ 20.288,00
7
Sittard-Geleen
€ 30.990,00
7
Arnhem
€ 20.400,00
8
Haarlemmermeer
€ 30.839,05
8
Eindhoven
€ 20.572,00
9
Tilburg
€ 30.270,00
9
Lelystad
€ 21.000,00
10
Delft
€ 30.000,00
10
Leiden
€ 21.216,00
Bron: Panteia/EIM, 2013
3.2
Gebruiksvergunning De gebruiksvergunning is een vergunning ter gebruik van gebouwen in relatie tot brandveiligheid. Waar voorheen de eisen voor het gebruik van gebouwen te vinden waren in de gemeentelijke bouwverordening, is sinds 2008 het Gebruiksbesluit in werking getreden. Met de komst van dit landelijke besluit zijn er nu landelijke eisen die gelden voor alle gebouwen en bouwwerken. Door het wegvallen van de verschillende gemeentelijke eisen, is de regelgeving ten aanzien van brandveilig gebruik nu een stuk uniformer geworden. Wel is het zo dat gemeenten alsnog nadere criteria kunnen stellen indien zij de noodzaak zien om met extra eisen de brandveiligheid te kunnen waarborgen. Gemeentelijke verschillen in eisen ten aanzien van brandveiligheid blijven daarmee mogelijk.
18
De gebruiksvergunning is alleen nodig voor gebouwen met meer risicovolle vormen van gebruik. Onder risicovolle gebouwen wordt verstaan: bouwwerken of gebouwen die nachtverblijf verschaffen aan meer dan 10 personen en gebouwen die dagverblijf verschaffen aan 10 of meer kinderen en/of lichamelijk en verstandelijke gehandicapten. Bedrijven en voorzieningen zoals hotels, pensions, ziekenhuizen, gevangenissen en kinderdagverblijven zijn dus veelal vergunningplichtig. De kosten voor de aanvraag van een dergelijke gebruiksvergunning variëren sterk per gemeente. Veelal zijn de kosten afhankelijk van het aantal vierkante meters van een gebouw of bouwwerk. Zo kost een vergunningaanvraag voor een hotel van 500m2 in gemeente Gouda ongeveer 10% van het bedrag dat in Amersfoort wordt gevraagd. Met een bedrag van € 3.570,- voor een gebruiksvergunning voor hotels tot 600m2 is Amersfoort dan ook drie keer zo duur als het gemiddelde. Zoals vermeld is het mogelijk dat gemeenten nadere eisen stellen, waardoor sommige gebouwen alsnog verplicht zijn om een gebruiksvergunning aan te vragen. Het gaat hierbij voornamelijk om gebouwen waarin meer dan een bepaald aantal personen tegelijk aanwezig zijn. Zo zijn bedrijven in Den Haag verplicht om een gebruiksvergunning aan te vragen wanneer er meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zijn in een gebouw. In de praktijk betekent dit dat veel cafés, discotheken, restaurants en bijeenkomstgebouwen in deze gemeente verplicht zijn om een gebruiksvergunning aan te vragen. Een vergelijking tussen gemeenten onderling leert dan ook dat een bepaalde rangorde afhankelijk is van het type bedrijf en de grootte ervan. Een andere aanname dan de hier veronderstelde 500m2 voor een hotel kan een andere weerspiegeling geven dan de hier gestelde klassering. Tabel 8
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de gebruiksvergunning
Top 10 hoogste tarief Gemeentenaam
Top 10 laagste tarief Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Amersfoort
€ 3.570
1
Gouda
€ 388
2
Den Haag
€ 2.922
2
Apeldoorn
€ 490
3
Maastricht
€ 2.854
3
Venlo
€ 526
4
Eindhoven
€ 2.640
4
Haarlem
€ 534
5
Zaanstad
€ 2.136
5
Haarlemmermeer
€ 611
6
‘s-Hertogenbosch
€ 2.053
6
Rotterdam
€ 624
7
Utrecht
€ 2.011
7
Leeuwarden
€ 666
8
Arnhem
€ 1.851
8
Alkmaar
€ 699
9
Zwolle
9
Heerlen
€ 767
10
Almere
10
Tilburg
€ 824
€ 1.383 € 1.306
Bron: Panteia/EIM, 2013
Uit Tabel 8 blijkt dat na Amersfoort, de gemeenten Den Haag, Maastricht en Eindhoven het duurste zijn voor wat betreft de aanvraag van een gebruiksvergunning. In Den Haag wordt het tarief bepaald door een vast bedrag (€ 1.822) vermeerderd met een tarief per m2 (in dit geval 500 m 2 ).
19
In Maastricht wordt in de bedragen onderscheid gemaakt naar de functie van het bouwwerk en het aantal personen dat aanwezig is (uitgegaan van een bouwwerk voor bedrijfsmatig gebruik tot maximaal 50 personen). In Eindhoven worden op basis van het aantal m2 zes verschillende categorieën onderscheiden, waarbij een gelegenheid t/m 500 m2 binnen de tweede categorie valt. Wanneer de drie goedkoopste tarieven onder de loep worden genomen, dan blijkt dat Gouda en Apeldoorn een vast basisbedrag en een variabel deel op basis van het aantal vierkante meters hanteren. In Venlo is het tarief vast en daarmee onafhankelijk van de omvang van het bedrijf.
3.3
Exploitatievergunning Een exploitatievergunning bevat voorwaarden die zijn ontleend aan de algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente waarin het bedrijf is gevestigd. De voorwaarden hebben betrekking op de veiligheid, openbare orde en zedelijkheid en met name de politie houdt hier toezicht op. In een aantal gemeenten is een exploitatievergunning niet apart vereist en volstaat de dranken horecavergunning (zie paragraaf 3.4). In andere gemeenten bestaan beide vergunningen naast elkaar en is de ondernemer verplicht om beide vergunningen te hebben als hij een horecazaak overneemt of start. De eisen waaraan moet worden voldaan, worden zoals gezegd ontleend aan de APV. Dit betekent tegelijkertijd dat er tussen de gemeenten verschillen kunnen bestaan. Bijvoorbeeld ten aanzien van de sluitingstijden van het horecabedrijf gelden verschillende eisen. De exploitatievergunning is persoonsgebonden en staat op naam van de eigenaar van het bedrijf. Wordt het bedrijf overgenomen, dan is een nieuwe vergunningaanvraag nodig. Op de vergunning staan ook de leidinggevenden genoemd, waarvan er altijd minimaal één aanwezig moet zijn tijdens de openingstijden. Omdat deze personen niet veroordeeld mogen zijn voor strafbare feiten, geldt dat sommige gemeenten bij de vergunningaanvraag vragen om een verklaring omtrent gedrag/BIBOB-formulier waarmee de integriteit kan worden beoordeeld. Behalve bij bedrijfsoverdracht zijn er nog een aantal situaties waarin de exploitatievergunning gewijzigd of opnieuw aangevraagd moet worden, zoals bij wijziging van de rechtsvorm, nieuwe bedrijfsactiviteiten, bouwkundige uitbreiding, uitbreiding of exploiteren van een terras en het in dienst nemen van andere leidinggevenden. Uit het onderzoek blijkt dat 21 van de 38 onderzochte gemeenten een exploitatievergunning kennen. In een aantal gemeenten wordt helemaal geen exploitatievergunning gevraagd, enkele anderen vragen alleen een exploitatievergunning als er bij het horecabedrijf ook een terras aanwezig is. In Tabel 9 staan de hoogste en laagste tarieven van de onderzochte gemeenten weergegeven. In enkele gemeenten wordt aangegeven dat wanneer de exploitatievergunning tegelijk met een drank- en horecavergunning wordt aangevraagd, er maar één keer leges verschuldigd zijn. Uit het onderzoek blijkt dat het tarief voor de exploitatievergunning bij de 21 steden waarin deze vereist is, varieert van € 78,00 in Emmen tot € 1.566 in Zaanstad. Het gemiddelde tarief voor de aanvraag van een exploitatievergunning van deze 21 steden komt uit op € 606,57. Verder zijn er zeventien steden waar geen aparte exploitatievergunning vereist is. Het is opvallend dat alle vier de grote steden in de top 10 gemeenten met de hoogste tarieven vermeld staan.
20
Tabel 9
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de exploitatievergunning
Top 10 hoogste tarief Gemeentenaam
Geen exploitatievergunning Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Zaanstad
€
1,566.00
1
Almelo
-
2
Den Haag
€
1,401.94
1
Almere
-
3
Rotterdam
€
976.00
1
Apeldoorn
-
4
Deventer
€
881.00
1
Arnhem
-
5
Amsterdam
€
876.00
1
Breda
-
6
Eindhoven
€
857.00
1
Delft
-
7
Zwolle
€
781.00
1
Enschede
-
8
Utrecht
€
719.00
1
Haarlem
-
9
Dordrecht
€
657.00
1
Haarlemmermeer
-
10
Lelystad
€
646.60
1
Helmond
-
1
Hengelo
1
Leeuwarden
1
Leiden
1
Maastricht
1
Nijmegen
1
Tilburg
1
Zoetermeer
Bron: Panteia/EIM, 2013
3.4
Drank- en horecavergunning De drank- en horecavergunning is gebaseerd op de Drank- en Horecawet, artikel 3. In het eerste lid van dit artikel staat vermeld dat het verboden is zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen. Als de ondernemer alcohol schenkt of verkoopt, is dus een drank- en horecavergunning nodig. Gedacht moet worden aan cafés, restaurants, sportkantines, buurthuizen, verenigingsgebouwen en dergelijke. Er zijn een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de drank- en horecavergunning te verkrijgen: Het bedrijf moet staan ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijfspand moet voldoen aan de gemeentelijke eisen, waarbij moet worden gedacht aan de ventilatie, aanwezigheid van toiletten enz. In het bedrijf mogen geen detailhandelsactiviteiten (verkoop van producten) plaatsvinden. Er moet altijd een bedrijfsleider of zogeheten leidinggevende aanwezig zijn. Recentelijk zijn een aantal zaken rondom de Drank- en Horecawet veranderd. Zo is het niet langer vereist om een nieuwe drank- en horecavergunning aan te vragen als de leidinggevende wijzigt; een melding volstaat dan. Daarnaast hebben de gemeenten het toezicht toegewezen gekregen op de naleving van de Drank- en Horecawet, waar voorheen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit hiervoor verantwoordelijk was.
21
Ook hebben gemeenten directer invloed gekregen op het lokale beleid waarmee er meer mogelijkheden zijn ontstaan om overmatig alcoholgebruik onder bijvoorbeeld jongeren tegen te gaan. Uit Tabel 10 blijkt dat het tarief voor de drank- en horecavergunning in de 38 onderzochte gemeenten varieert van € 229,85 in Gouda tot € 1.313,70 in Apeldoorn. Het gemiddelde tarief voor deze vergunning komt uit op € 576,94. Tabel 10
De tien gemeenten met de hoogste en de tien gemeenten met de laagste tarieven voor de drank- en horecavergunning
Top 10 hoogste tarief Gemeentenaam
Top 10 laagste tarief
Tarief
Gemeentenaam
Tarief
1
Apeldoorn
€
1.313,70
1
Gouda
€
229,85
2
Arnhem
€
1.231,00
2
Schiedam
€
233,50
3
Almelo
€
1.188,90
3
Alkmaar
€
237,80
4
Eindhoven
€
1.125,00
4
Deventer
€
253,00
5
Utrecht
€
1.028,00
5
Dordrecht
€
263,00
6
Tilburg
€
971,00
6
Hengelo
€
263,50
7
Amersfoort
€
850,00
7
Helmond
€
285,00
8
Zwolle
€
781,00
8
Den Haag
€
308,90
9
Delft
€
767,00
9
Groningen
€
343,00
10
Heerlen
€
679,80
10
Ede
€
343,10
Bron: Panteia/EIM, 2013
3.5
Evenementenvergunning De gemeenten stellen zelf regels op ten aanzien van de evenementenvergunning. In de algemene plaatselijke verordening staat omschreven voor welke evenementen er een vergunning vereist is en voor welke een melding volstaat. Voor kleine evenementen waarbij er geen grote bezoekersaantallen worden verwacht en er geen sprake is van een verstoring van de openbare orde en veiligheid, mogen ondernemers volstaan met een melding van het evenement bij de gemeenten. Enkele veelgenoemde activiteiten die niet als evenementen worden gezien, zijn: bioscoopvoorstellingen, (kleinschalige) interne bedrijfsfeestjes, markten en voetbalwedstrijden. Ook andere kleinschalige evenementen zijn in sommige gemeenten vergunningsvrij. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om evenementen die overdag plaatsvinden, met een beperkt aantal verwachte bezoekers en een beperkte impact op de woon- of leefomgeving. Enkele gemeenten delen daarnaast verschillende kosten toe aan de vergunningaanvraag, afhankelijk van het doeleinde van het evenement. Zo kunnen de legeskosten van een vergunningaanvraag lager (Enschede, Hengelo) of nihil (Arnhem) zijn indien het gaat om ideële (of niet-commerciële) doeleinden. In Arnhem worden daarnaast wijk- en/of buurtgebonden doeleinden apart onderscheiden en ook deze kunnen zonder legeskosten worden georganiseerd.
22
Bij gemeenten worden verschillende methoden gehanteerd om de kosten voor een evenementenvergunning te bepalen: Allereerst zijn er gemeenten die voornamelijk harde kwantitatieve factoren hanteren, zoals het aantal (verwachte) personen, de dag waarop het evenement plaatsvindt (zondag versus andere dagen van de week) en de geluidsnormen. Daarnaast zijn er andere gemeenten die meer ruimte openlaten voor zachte kwalitatieve factoren zoals de mate waarin het evenement impact heeft op de openbare orde, de veiligheid en het dagelijks leven in de stad. Dit doen zij veelal door de aanstelling van A-, B- of C-categorieën van evenementen of door onderscheid te maken tussen kleine, middelgrote en grote evenementen. In deze gemeenten zullen de kosten erg afhangen van de manier waarop gemeenten evenementen beoordelen. Tot slot zijn er gemeenten die een meer modulaire vorm van een evenementenvergunning hanteren, waarbij men een bepaald bedrag moet betalen voor verschillende elementen van het feest. Voorbeeld hiervan is Leiden, waar apart moet worden betaald voor een standplaats, een afzetting van de openbare weg, het overschrijden van de geluidsnormen en het schenken van alcoholische versnaperingen. Naast de specifieke evenementenvergunningen, laat het onverlet dat gemeenten ook nog andere heffingen hebben boven op de evenementenvergunning. Zo is het mogelijk dat gemeenten ook precariobelasting heffen op bepaalde voorzieningen (gemeente Helmond) of zijn additionele vergunningen nodig voor specifieke activiteiten (zoals een rad van fortuin) of fysieke aspecten (het hebben van een standplaats of voorwerpen op de weg). Concluderend kan worden gezegd dat de bepaling van legeskosten van een evenementenvergunning afhankelijk is van het type evenement en de daarbij gepaard gaande activiteiten en fysieke ingrepen in de openbare ruimte. Omdat veel gemeenten gebruikmaken van zachte en kwalitatieve criteria, is het niet geheel duidelijk welke gemeenten er in verhouding met de hoogste en laagste tarieven uitkomen.
23
4
Vergelijking leges naar sector en bedrijfsgrootte Dit hoofdstuk vergelijkt het totale bedrag dat bedrijven kwijt zijn aan een selectie van lokale belastingen en vergunningen wanneer zij gevestigd zijn in de onderzochte gemeenten. De eerste paragraaf geeft een beschrijving van de voorbeeldbedrijven die voor de vergelijking zijn gehanteerd. In de tweede paragraaf worden deze voorbeeldbedrijven tegen de gehanteerde tarieven van de 38 onderzochte gemeenten gelegd. In de derde paragraaf wordt ingegaan op de verschillen in leges naar MKB en grote bedrijven.
4.1
Drie voorbeeldbedrijven Voor een onderlinge vergelijking tussen gemeenten is het van belang om de uitgangspunten samen te stellen die voor het bedrijf gelden. Voor een groot aantal van de eerder genoemde belastingen, heffingen en verplichtingen geldt dat zij niet zijn opgenomen in de vergelijking, omdat de grondslagen per gemeenten te veel van elkaar verschillen, waardoor het vrijwel onmogelijk is om daar een goed beeld van te schetsen. Daarnaast gaat het in veel gevallen om incidentele gebeurtenissen als het organiseren van evenementen of het plaatsen van reclame in de openbare ruimte. Daarom worden in de vergelijking alleen de in Tabel 11 genoemde belastingen, heffingen en vergunningen betrokken voor een bedrijf in de nijverheid, de horeca en de dienstverlening. In Tabel 11 zijn de uitgangspunten voor de berekening opgenomen. Tabel 11
Uitgangspunten voor vergelijking bedrijven
Belasting, heffing
Dienstverlen
of vergunning
Grondslag
Onroerende
Nijverheid
Horeca
ing
WOZ-waarde
€ 5.000.000
€ 250.000
€ 500.000
Omvang verbouwing
€ 1.000.000
€ 50.000
€ 100.000
Melding
Hotel is
Melding
volstaat
vergunningplich
volstaat
zaakbelasting Omgevingsvergunni ng (verbouw) Gebruiksvergunning
Functie
tig Evenementenvergu
Grootte
Groot
Functie
n.v.t.
Middelgroot
Klein
Gelegenheid
n.v.t.
nning Exploitatievergunni ng horeca Drank- en horecavergunning
zonder terras Functie
n.v.t.
Horecagelegenh
n.v.t.
eid
Bron: Panteia/EIM, 2013
25
Opmerkingen bij de posten die wel in de vergelijking zijn opgenomen:
De onroerende zaakbelasting; het gebruikersdeel en het eigenarendeel zijn bij elkaar opgeteld.
De omgevingsvergunning; uitgegaan van een vast bedrag voor een verbouwing aan een bestaand pand.
De gebruiksvergunning; alleen de horecagelegenheid is als vergunningplichtig aangemerkt. Bedrijven in de nijverheid en dienstverlening kunnen volstaan met een gebruiksmelding.
De evenementenvergunning; er is onderscheid gemaakt naar een klein, middelgroot en groot evenement.
De exploitatie- en drank- en horecavergunning: de kosten hiervan zijn alleen meegenomen voor het horecabedrijf; de beide andere bedrijven hebben deze vergunningplicht niet.
4.2
Uitkomst vergelijking voorbeeldbedrijven klein, middelgroot en groot Onder de veronderstellingen, zoals aangegeven in Tabel 11, is nagegaan met welke leges ondernemingen te maken krijgen als zij gelijktijdig in een jaar ozb moeten betalen, een verbouwing uitvoeren, een evenement houden en voor de horeca een gebruiksvergunning, exploitatievergunning en drank- en horecavergunning moeten wijzigen. In Tabel 12 zijn de kosten weergegeven voor een kleinschalig horecabedrijf. Daaruit blijkt dat de kosten uiteen kunnen lopen van circa € 2.700 in Alkmaar tot € 6.500 in Amersfoort. Een verschil van 138%. Tabel 12
Uitkomsten vergelijking horecabedrijf
Top 10 hoogste kosten
Top 10 laagste kosten
Nr.
Gemeentenaam
Tarief
Nr.
Gemeentenaam
Tarief
1
Amersfoort
€ 6.508
1
Alkmaar
€ 2.736
2
Eindhoven
€ 6.484
2
Gouda
€ 2.864
3
Zaanstad
€ 6.193
3
Haarlem
€ 3.000
4
Den Haag
€ 6.174
4
Venlo
€ 3.237
5
Maastricht
€ 5.719
5
Ede
€ 3.280
6
Groningen
€ 4.932
6
Leeuwarden
€ 3.324
7
Utrecht
€ 4.794
7
Dordrecht
€ 3.404
8
Nijmegen
€ 4.779
8
Emmen
€ 3.502
9
Zwolle
€ 4.555
Helmond
€ 3.502
10
‘s-Hertogenbosch
€4.537
Hengelo
€ 3.536
10
Bron: Panteia/EIM, 2013
Tabel 13 geeft de kosten weer voor een middelgroot dienstverleningsbedrijf. De kosten blijken uiteen te lopen van circa € 17.000 in Breda tot € 40.000 in SittardGeleen. Een verschil van 132%.
26
Tabel 13
Uitkomsten vergelijking dienstverleningsbedrijf
Top 10 hoogste kosten
Top 10 laagste kosten
Nr.
Gemeentenaam
Tarief
Nr.
Gemeentenaam
Tarief
1
Sittard-Geleen
€ 40.122
1
Breda
€ 17.309
2
Nijmegen
€ 39.113
2
Ede
€ 18.840
3
Leiden
€ 38.729
3
Tilburg
€ 19.423
4
Groningen
€ 37.790
4
Alkmaar
€ 20.119
5
Enschede
€ 32.486
5
Amsterdam
€ 21.364
6
Zoetermeer
€ 31.131
6
Helmond
€ 21.482
7
Leeuwarden
€ 31.022
7
Haarlem
€ 21.876
8
Haarlemmermeer
€ 30.462
8
Dordrecht
€ 22.411
9
Arnhem
€ 30.140
9
Heerlen
€ 22.732
10
Lelystad
€ 30.132
10
Den Haag
€ 22.957
Bron: Panteia/EIM, 2013
Tot slot zijn in Tabel 14 de kosten becijferd voor een groot nijverheidsbedrijf. De kosten lopen hoog op en divergeren van circa € 34.500 in Ede tot ruim € 76.000 in Rotterdam. Een verschil van 120%. Tabel 14
Uitkomsten vergelijking nijverheidsbedrijf
Top 10 hoogste kosten
Top 10 laagste kosten
Nr.
Gemeentenaam
Tarief
Nr.
Gemeentenaam
Tarief
1
Rotterdam
€76.163
1
Ede
€ 34.542
2
Sittard-Geleen
€ 68.072
2
Alkmaar
€ 36.418
3
Groningen
€ 67.885
3
Eindhoven
€ 38.919
4
Apeldoorn
€ 59.517
4
’s-Hertogenbosch
€ 38.627
5
Haarlemmermeer
€ 59.338
5
Dordrecht
€ 41.980
6
Leiden
€ 57.944
6
Schiedam
€ 42.387
7
Enschede
€ 57.485
7
Breda
€ 42.435
8
Nijmegen
€ 57.438
8
Helmond
€ 43.308
9
Den Haag
€ 54.948
9
Zwolle
€ 45.793
10
Delft
€ 52.512
10
Emmen
€ 46.172
Bron: Panteia/EIM, 2013
Uit deze drie voorbeeldbedrijven blijkt dat de kosten behoorlijk kunnen oplopen, afhankelijk van de omvang van het bedrijf. De kosten vormen een dekking van de kosten en de dienstverlening van de gemeente. Opmerkelijk zijn wel de grote kostenverschillen tussen gemeenten. Voor bedrijven die in meerdere gemeenten zijn gevestigd, is dit niet te begrijpen. Zeker in een tijd waarin het bedrijfsleven het moeilijk heeft, telt bovendien elke euro om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen.
27
5
Conclusies en aanbevelingen Lokale belastingen zijn ieder jaar onderwerp van discussie tussen overheden, bedrijven, burgers en andere betrokken organisaties. Omdat de hoogte door de gemeenten zelf mag worden bepaald, kunnen er aanzienlijke verschillen ontstaan. In een pilotonderzoek heeft Panteia de hoogte van drie typen lokale lasten voor bedrijven in kaart gebracht: algemene belastingen, heffingen en leges. De kosten zijn verzameld uit de gemeentelijke verordeningen van de achtendertig grootste gemeenten over het afgelopen jaar. Uit het onderzoek blijkt dat er een enorme variëteit is in de hoogte van heffingen tussen gemeenten. Dezelfde heffing kan honderden, duizenden of tienduizenden euro’s schelen, afhankelijk van de gemeente waar men is gevestigd. Zeker in een tijd waarin het voor bedrijven het moeilijk is te overleven, zijn dergelijke verschillen moeilijk te begrijpen. Bovendien gaan overmatige bedragen ten koste van de winst. Voorbeelden van grote verschillen in omvang zijn: Onroerende Zaakbelasting. Het totale ozb-tarief voor bedrijven van de duurste gemeente (Sittard-Geleen) is ruim tweeënhalf keer zo hoog als het tarief in de goedkoopste gemeente (Breda). Omgevingsvergunning. Bij een verbouwing van vijftigduizend euro zijn de leges in Zaanstad het hoogst en in Schiedam meer dan de helft lager. Bij een verbouwing van een miljoen euro zijn de bouwleges in Leiden het laagst, namelijk ruim de helft goedkoper dan in de duurste gemeente, Rotterdam. Gebruiksvergunning. Amersfoort is de duurste gemeente. De leges in Gouda, de goedkoopste, zijn bijna tien keer zo laag. Exploitatievergunning Horeca. Zaanstad is de duurste gemeente. 21 van de 38 onderzochte gemeenten hanteren geen exploitatievergunning. Drank- en horecavergunning. Gouda is de goedkoopste gemeente, terwijl Apeldoorn als duurste gemeente een bijna zesmaal hoger bedrag berekent. In het onderzoek is ook een vergelijking tussen een klein, middelgroot en groot bedrijf opgenomen, die een indruk geeft van de omvang van kosten indien in één jaar de ozb wordt betaald, een verbouwing wordt uitgevoerd en een evenement wordt gehouden. De resultaten zijn daarbij als volgt: Klein bedrijf. De goedkoopste gemeente is alkmaar. De duurste gemeente Amersfoort. Kosten lopen uiteen van € 2.700 tot € 6.500. Middelgroot bedrijf. De goedkoopste gemeente is Breda. De duurste gemeente is SittardGeleen. Kosten variëren van € 17.000 tot € 40.000. Groot bedrijf. De goedkoopste gemeente is Ede. De duurste gemeente is Rotterdam. Kosten hebben een omvang van € 35.000 tot € 76.000. Naast de omvang is ook de enorme variëteit van grondslagen voor bedrijven moeilijk te doorgronden. In de eerste plaats is er een grote verscheidenheid tussen de grondslagen voor verschillende heffingen binnen een gemeente. Dit maakt het voor bedrijven onoverzichtelijk, verwarrend en moeilijk te begrijpen. In de tweede plaats zijn er grote verschillen in grondslagen bij dezelfde heffing tussen verschillende gemeenten.
29
Zeker voor bedrijven die in meerdere gemeenten zijn gevestigd, is het niet transparant waarom dat zo is en beleeft men dat niet altijd als redelijk. Tijdens het onderzoek is gebleken dat bij sommige heffingen de diversiteit zo groot was dat geen eenduidige vergelijking kon worden gemaakt tussen de gemeenten. Voorbeelden van grote verschillen in grondslagen zijn: Reclamebelasting. Niet alle gemeenten heffen reclamebelasting. Waar dat wel het geval is, is er een verscheidenheid aan objecten, waarbij de tarieven gebaseerd zijn op oppervlakte, op een vast bedrag of waarbij tarieven afhankelijk zijn van de locatie. Precariobelasting. Deze wordt ook niet in alle gemeenten geheven. Hier wordt over een groot aantal objecten geheven. De grondslagen variëren sterk per gebied, periode, tijdsduur, functie, type voorwerp en het aantal meters of vierkante meters van het object. Rioolheffing. Gemeenten hanteren verschillende methoden om tot een heffingsbedrag te komen. Zo worden percentages in kubieke meters van het totale waterverbruik, vaste bedragen per schaal en percentages per schaal gebruikt. Omgevingsvergunning. Ook hiervoor zijn er verschillende methoden ter berekening van tarieven. Per type bouwwerk of de grootte daarvan of vaste percentages van de kosten, maar er zijn ook gemeenten die bedragen of percentages hanteren per schaal in de grootte van het bouwwerk (in kosten, m2 of m3). Evenementenvergunning. De grondslag voor berekening van de leges kan gebaseerd zijn op: het aantal (verwachte) personen, de dag waarop het evenement plaatsvindt, de geluidsnormen, de mate waarin het evenement impact heeft op de openbare orde, veiligheid en het dagelijks leven in de stad of een vast bedrag voor verschillende elementen van het feest. Het ideaalbeeld is als gemeenten qua heffingen dezelfde omvang en gelijke grondslagen hanteren. Weliswaar hebben de gemeenten autonomie en beleidsvrijheid bij het bepalen van de hoogte en de grondslagen, maar een behoorlijke mate van harmonisatie en uniformiteit is gewenst om het voor bedrijven begrijpelijker, transparanter en rechtvaardiger te maken. Daarbij verdient het aanbeveling dat: De vindbaarheid over leges op de gemeentelijke websites wordt verbeterd. Duidelijk wordt omschreven wat er van de ondernemer wordt verwacht. De tarieventabellen en belastingoverzichten eenduidig worden weergegeven. De variatie aan objecten waarover wordt geheven, wordt teruggebracht. De wirwar aan grondslagen wordt geharmoniseerd en geüniformeerd. Gemeenten zich afvragen waarom andere gemeenten bepaalde soorten belastingen niet heffen en hoe daar op in te haken. Veelvoorkomende belastingen en vergunningen altijd worden genoemd. Ook als de gemeente deze belasting niet heft of vergunning niet vereist. Bij vervolgonderzoek het aantal gemeenten wordt uitgebreid tot meer of alle gemeenten waardoor een benchmark kan ontstaan.
30
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201374
14-1-2014
A201373
7-1-2014
MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid en gebruik van ratings door MKB-bedrijven Vertrouwen in eigen bedrijf keldert: ondernemersvertrouwen door de jaren heen Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201370
19-12-2013
A201369
23-12-2013
Ondernemen in de horecasector 2013
A201368
23-12-2013
Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367
23-12-2013
Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366
23-12-2013
Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365
23-12-2013
Ondernemen in de transportsector 2013
A201364
23-12-2013
Ondernemen in de autosector 2013
A201363
19-12-2013
Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het
A201362
23-12-2013
Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361
23-12-2013
Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360
23-12-2013
Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie
A201359
23-12-2013
Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358
17-12-2013
De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de
A201355
10-12-2013
A201354
26-11-2013
A201353
19-11-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201352
28-01-2014
Technologische en sociale innovatie in een concurrerende
2014
MKB
2013
grijze ondernemer Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel meting I van 2013 Internationale benchmark ondernemerschap 2013. Tabellenboek
markt A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201347
26-09-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
2014
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve
A201340
19-08-2013
Najaar 2013
lasten voor het bedrijfsleven Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
31
A201339
22-08-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update augustus 2013
A201338
12-09-2013
Bedrijfsfinanciering: zó kan het ook!
A201337
03-09-2013
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1998-2012
A201336
27-11-2013
Inkomens Zelfstandigen 2012
A201335
01-07-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201334
15-07-2013
De rol van sociale media bij innovatie door zzp’ers
A201333
02-07-2013
Topsectoren in beeld. Internationale oriëntatie topsectoren
A201332
02-07-2013
Topsectorenpanel. Methodologische verantwoording
A201331
04-07-2013
Calimero creativiteit: De innovatieve netwerken van zzp’ers
A201330
25-06-2013
Hoe goed ligt de gemeente bij MKB?
A201329
18-06-2013
Monitor Inkomens Ondernemers
A201328
27-06-2013
Het wenkend perspectief van consumenteninnovatie
A201327
16-07-2013
Innoveren achter de schermen
A201326
19-07-2013
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
A201325
9-07-2013
Minirapportage biomaterialen
A201324
5-06-2013
Ontwerp krapte-indicator belangrijke beroepen topsectoren
A201323
06-06-2013
Kleinschalig ondernemen 2013
A201322
13-06-2013
Topsectoren in beeld - Bekendheid met het
A201321
21-05-2013
Administratieve lasten MKB
A201320
04-06-2013
Ambities en vermogensopbouw van zzp'ers
A201319
11-06-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling
2014 – Update juni
topsectorenbeleid en beleving van het ondernemingsklimaat
MKB en ondernemerschap in zakformaat, Editie 2012/2013
A201318
April 2013
A201317
16-05-2013
Diaspora links van migrantenondernemers in Nederland
A201316
31-05-2013
Intellectueel eigendom topsectoren
A201315
07-05-2013
MKB verdeeld over kabinetsbeleid
A201314
02-05-2013
Topsectoren in beeld
A201313
28-03-2013
Concurrentie in het MKB
A201312
25-03-2013
Alles flex, is dat een mismatch?
A201311
09-04-2013
Challengers: hun kenmerken en succesfactoren
A201310
04-04-2013
Wie wordt werkgever?
A201309
16-04-2013
Oudedagsvoorziening in het MKB
A201308
11-04-2013
Benchmark klanten Qredits
A201306
21-02-2013
De waarde van sociaal ondernemerschap
A201305
24-01-2013
Grondstofschaarste?
A201304
02-04-2013
Gezocht: werklocatie 3.0
A201303
24-01-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012 en 2013 - Update december
A201302
08-01-2013
Financiering van innovatie in het MKB
A201218
15-01-2013
Samen starten
A201217
17-01-2013
Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder personeel
32
Financieringsmonitor topsectoren 2012
A201216
9-1-2013
A201215
19-12-2012
A201214
7-12-2012
Meer innovatie door buitenlanders?!
A201213
4-12-2012
Meerwaarde van studentbedrijven
A201212
4-12-2012
Duurzaam ondernemen in het MKB
A201211
12-11-2012
Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands
A201210
19-11-2012
Gebruikers en communities
Ondernemen zonder personeel