Loan Fee, waar ligt de grens? Een ethische beschouwing
Reinwardt Academie Amsterdam Februari 2009 Vak: Ethiek Docent: Léontine Meijer‐van Mensch Thema idee, ondersteuning Birgit Maas, Registrar Volkenkunde Leiden Margriet Oomens, 606230 Diana Schinkel, 605272
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Probleemstelling ................................................................................................................. 2 Betrokkenen ........................................................................................................................ 4 Moreel aanspreekbaar........................................................................................................ 5 Welke informatie heb ik nodig? .......................................................................................... 6 Argumenten, door formulering kernprobleem met bespreking ......................................... 7 Conclusie ............................................................................................................................. 9 Dankwoord Als een van de laatste opdrachten van onze studie aan de Reinwardt Academie werd ons gevraagd een ethisch artikel te schrijven over een museologisch onderwerp naar keuze. Om deze opdracht een actueel en zinvolle invulling te geven, namen we contact op met Anne Marie Woerlee, werkzaam bij Het Volkenkunde Leiden. Zij verwees ons door naar Birgit Maas, registrar en secretaris van de Nederlandse Registrars Groep. Beiden willen we hartelijk bedanken. Anne Marie omdat ze ons in de gelegenheid gesteld heeft om via Het Volkenkunde museale ervaring op te doen. Birgit omdat zij ons, voorzag in een boeiend onderwerp, ons uitgebreid heeft voorzien van alle mogelijke informatiebronnen en geholpen heeft met de benadering van de diverse invalshoeken die de heffing van loan fee met zich meebrengt. Birgit bedankt! Margriet Oomens Diana van Schinkel
2
1. Probleemstelling Musea zoeken inkomsten De verzelfstandiging van de rijksmusea en de teruglopende inkomsten vanuit de overheid maakt het voor erfgoedinstellingen noodzakelijk eigen inkomsten te werven. De vraag is of alle vormen van inkomsten ethisch verantwoord zijn. In dit artikel gaat het om één bepaalde inkomstenbron, namelijk de loan fee voor bruiklenen. Is het ethisch verantwoord dat erfgoed instellingen in Nederland loan fee heffen, met andere woorden, geld verdienen aan het in bruikleen geven van objecten die collectief eigendom zijn en die ze in goed vertrouwen beheren? De aanleiding tot dit artikel is de toenemende vraag van loan fees bij bruiklenen. Een beginnend voorbeeld maar zeker niet het enige museum is Het Volkenkunde in Leiden. Sinds 1 januari 2009 staan de tarieven voor loan fee op de website van het museum1. De transparantie hiervan is bewonderenswaardig, dat kan je niet van alle musea zeggen. Nadere informatie leert dat het museum zich door omstandigheden gedwongen voelt loan fee te heffen. Door de digitalisering en daarmee gepaard gaande groeiende toegankelijkheid van de collecties ontvangt het museum een toenemende vraag aan bruiklenen. De werkdruk voor het personeel wordt als maar groter.
Loan fee Onder loan fee wordt de heffing op bruiklenen verstaan die boven op de kosten komt die voortvloeien uit de bruikleen.
Twee sporenbeleid van de overheid De beleidsrichting van musea wordt net als bij de media en het onderwijs bepaald door de overheid. Musea hebben een drieledige maatschappijgerichte missie: beheer en behoud, wetenschappelijk onderzoek en publieksbereik. Ze dragen bij aan het realiseren van beleidsprioriteiten van het kabinet. De wens van de overheid is dat musea als cultureel ondernemers hun draagvlak kapitaliseren. Anderzijds is er ook het besef dat musea overheidssubsidie verdienen omdat zij een belangrijke bijdrage leveren aan cultuur en kennis overdracht2. Dit overheidstandpunt roept de vraag op of bruiklenen enerzijds gekapitaliseerd kunnen worden door musea als culturele ondernemers of zoals het tot nu toe ging, kosten dekkend moeten blijven omdat erfgoed instellingen belangrijke bijdragen leveren aan cultuur en kennis overdracht.
Uiteenlopende visies in het werkveld Op het museumcongres in oktober 2008 in Groningen spraken een aantal museum directeuren zich uit over loan fee heffing. Paul van Vlijmen, directeur van het Spoorwegmuseum is van mening dat dit museum zich in een andere branche bevindt dan de kunstmusea. In de branche waarin zij uitlenen is geen sprake van reciprociteit. Aan alles wat ter bruikleen wordt gesteld zijn kosten verbonden. Voor het Spoorwegmuseum is dit een grote bron van inkomsten. Hans Buurman van het Haags Gemeentemuseum is echter van mening dat musea geld moeten halen uit het publiek en sponsoren, niet bij collega’s. Hij ziet dat men in Nederland op zoek is naar consensus om in de kunstwereld bruikleenkosten zo laag mogelijk te houden, maar er is tot op heden geen basis te vinden. Hoe moet dit worden aangepakt? 3
1
www.volkenkunde.nl, /over het museum/informatieblad bruikleen/, 20 januari 2009 Raad voor Cultuur, ‘Instrumentarium specifiek museumbeleid’ Zoetermeer, 7 april 2008, http://www.cultuur.nl/files/pdf/advies/200804141110320.mus-2008.04838-1.pdf, 29 januari 2009 3 Michelle Snijders, Museumcongres, verslag werkgroep 6: Is cultureel ondernemerschap het einde van het bruikleenverkeer, Groningen, oktober 2008 2
3
Herma Hofmeijer, directeur Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea, heeft begrip voor beide meningen en bevestigt de problematiek die het overheidsbeleid tot gevolg heeft. Het beste lijkt haar dat elke bruikleen apart wordt beoordeeld en dat musea zich weldegelijk hun afhankelijke positie ten opzichte van elkaar moeten realiseren. Ook zou ze een pleidooi willen houden voor transparantie met betrekking tot loan fee. Wat ze niet onbenoemd wil laten, is dat het beleid van de overheid onevenwichtig sterk gericht is op het publieksbereik. Aan het publieksbereik worden hoofdzakelijk de hoogte van de subsidiegelden gerelateerd. Wetenschappelijk onderzoek en zeker het beheer en behoud staat in de museale instellingen financieel onder druk4. Floortje Timmerman, registrar bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen, schrijft dat het instituut geen loan fee heft en daar ook niet voor is. Het onderlinge bruikleenverkeer kan daardoor schade ondervinden. Floortje Timmerman stelt de vraag of het voor een museum de beste weg is om meer inkomsten te genereren door middel van loan fee. Meer bezoekers trekken, een goedlopende winkel, rondreizende tentoonstellingen e.d. vind ze beter.
Juridische verandering De juridische kant van de bruikleen staat bij het heffen van loan fee ook op losse schroeven. Een bruikleenovereenkomst is juridische een overeenkomst ‘om niet’. Dit betekent dat dezelfde zaak in dezelfde staat wordt teruggeven zonder dat er sprake is van een vergoeding. Tot nu toe was het gebruikelijk om alleen de kosten die direct betrekking hadden op de bruikleen, zoals transport fee, handling fee, verzekering en dergelijke, te betalen. Loan fee komt daar nog eens boven op. Wanneer dit bedrag aanzienlijk wordt, krijgt deze heffing een commercieel karakter. Bij het heffen van loan fee met een commercieel karakter zal de rechter een bruikleencontract juridisch aanmerken als een huurovereenkomst en bij een huurovereenkomst hebben de betrokkenen andere rechten en plichten5.
Veranderingen roepen vragen op De groeiende loan fee heffing roept meer vragen op. • Kunnen minder draagkrachtige musea bijzondere stukken nog wel betalen? • Gaat de overheid subsidie verlenen aan tentoonstellingen waarvoor betaald wordt voor bijzondere bruiklenen die wellicht eigendom zijn van de Nederlandse staat? Subsidiegeld gaat dan rond zingen binnen de erfgoedinstellingen. • Spelen de omstandigheden waaronder loan fee geheven worden een rol? • Wat gebeurt er met het verdiende geld? • Wat en wie bepaald de hoogte van de loan fee? Al dit soort vragen liggen nu open en dat geeft vrij spel aan directeuren die zich in het nauw gedrukt voelen door het overheidsbeleid of aan directeuren die een bron van inkomsten zien in het verhuren van de aan hen toevertrouwde unieke collectie.
2. Betrokkenen De overheid De overheid is zowel als inlenende als uitlenende partij betrokken bij bruiklenen. Instituut Collectie Nederland beheert de overheidscollecties en de collecties die de Rijksmusea beheren, zijn eigendom van de overheid. Het nieuw op te richten Nationaal Historisch Museum krijgt geen eigen collectie en wordt daardoor een volledig inlenende partij. Wie gaat straks bepalen wat precies onder de bruikleenkosten gaat
4 5
Telefoongesprek met Herma Hofmeijer, Amsterdam - Oegstgeest, 18 februari 2009 Jacqueline D. Arends, De juridische aspecten van het inter-museale bruikleen verkeer, Amsterdam, 30 augustus 2006
4
vallen, mogen alleen de directe kosten in rekening worden gebracht of ook de indirecte kosten en wie gaat deze betalen? Wie zal het zeggen? Daarnaast heeft de overheid de maatschappelijke functie van beleidsmaker. Dit geeft de overheid de verantwoording om de juiste toon te zetten en aan te geven waar de grenzen liggen.
De erfgoedinstellingen De erfgoedinstellingen zijn eveneens als in‐ en uitlenende partijen direct betrokkenen. Deze groep is in 5 categorieën te verdelen. Het maakt namelijk verschil of je als instelling veel meer uitleent als inleent omdat de administratieve procedures bij een bruikleen relatief duur zijn en ook de retour kosten, die makkelijk over het hoofd gezien worden, aanzienlijk kunnen zijn6. Hieronder een indeling van in‐ en uitlenende partijen. Indeling erfgoedinstellingen mbt bruikleen
Voorbeelden
Uitlenende partij
Instituut collectie Nederland, ICN, archieven
veel meer uitlenende dan inlenende partijen
onder andere de Rijksmusea
evenveel in‐ als uitlenende partijen
middelgrote musea
veel meer inlenende dan uitlenende partijen
middelgrote en kleine musea
Inlenende partijen
Kunsthal, Nieuwe Kerk, nhm
Het blijkt ook verschil te maken of je een wetenschappelijke instellingen bent (volkenkundige musea, archieven, oudheidkundige instellingen) of een kunst instellingen (Rijksmuseum, van Gogh collecties)7. De ervaring leert dat men voor kunst geneigd is meer te vragen en te betalen dan voor wetenschappelijke collecties. De erfgoedinstellingen die evenveel in‐ als uitlenen zullen zich minder betrokken voelen bij deze discussie vanwege de reciprociteit (wederkerigheid). Dit in de museumwereld bekende mechanisme bij bruiklenen, zal door de ontwikkeling van toenemende loan fee steeds minder van kracht worden.
De bezoeker Tot slot de gevolgen voor de bezoekers van de tentoonstellingen. Zij zullen indirect de gevolgen ondervinden. Wanneer de ontwikkeling van de groeiende vraag van loan fee zich voortzet, worden de tentoonstellingen duurder en dus ook de toegangsprijzen. De bezoeker betaalt.
3. Moreel aanspreekbaar Overheid samen met de Raad voor Cultuur De overheid is eigenaar van vele collecties en tevens de grootste financier van de erfgoedinstellingen. Geadviseerd door de Raad voor Cultuur is de overheid de architect van het cultuurbeleid. De overheid is van mening dat mensen toegang moeten krijgen tot kunst en cultuur; ‘merit good’ 8. Hiermee geeft de overheid met haar het beleid aan dat de toegankelijkheid van de collecties voorop staat. Dit is voor de archiefwereld bij wet geregeld maar helaas (nog?) niet voor de museumwereld. 6
ICN, Project bruikleenindex, onderzoeksresultaten, Amsterdam, oktober 2001 Gesprek met Birgit Maas, Registrar Volkenkunde Leiden, december 2008 8 Kunst van leven hoofdlijnen cultuurbeleid, 22 juni 2007, http://www.minocw.nl/documenten/21839a.pdf. 29 januari 2009 7
5
In de beleidsnota ‘Kunst van leven’ staat dat de sector ‘stevig op eigen benen moet staan, verankerd moet zijn in de maatschappij en voor goed bestuur en meer eigen inkomsten moet zorgen’. Kennelijk wil de overheid inkomstenbronnen die voortkomen uit posities die verankerd zijn in de maatschappij. Hier vallen inkomsten uit bruiklenen niet onder. De overheid subsidieert de instellingen en moet er dus voor waken dat deze subsidies met de juiste intentie besteed worden en zich afvragen of loan fee betalen de juiste besteding is? Maar in de beleidsnota staat ook ‘nu zijn de instellingen zelf aan bod’9. Dit is een kans voor de instellingen om in eigen beheer de loan fee heffing goed te regelen.
De musea en erfgoedinstellingen tesamen Musea en archieven komen elkaar met bruiklenen steeds weer tegen. Tot voor kort waren de sociale verhoudingen onderling zodanig dat men elkaar absoluut niet voor het hoofd wilden stoten. Door het heffen van loanfee worden de verhoudingen zakelijker maar dat hoeft niet minder goed te zijn. Hoe dan ook men heeft voortdurend met elkaar te maken en men moet het beleid van de overheid in acht nemen. Wanneer de erfgoedsector de krachten bundelen en met een gezamenlijk standpunt komen, krijgen ze een regeling die voor de sector goed bruikbaar is en zijn ze minder afhankelijk van de overheid. Een taak lijkt weggelegd voor een van de overkoepelende organisaties zoals Erfgoed Nederland of de Nederlandse Museum Vereniging.
Brancheorganisaties Erfgoed Nederland, ICOM heeft zelf geen direct belang bij het heffen van loan fee en lijken daardoor als branche organisatie de aangewezen instelling om richtlijnen en grenzen aan te geven over het heffen van loan fee. Voor Erfgoed Nederland is het echter niet de core business. Ze nemen met betrekking tot het heffen van loan fee geen standpunt in. Wel willen ze bijeenkomsten organiseren, invalshoeken belichten en een stimulerende functie vervullen10. De erfgoedinstellingen zouden gezamenlijk hiervan gebruik kunnen maken. De Nederlandse Museum Vereniging daarentegen is er voor dat alle musea stoppen met geld vragen voor bruiklenen. De NMV zegt al jaren bezig te zijn met een mentaliteitsverandering. De vereniging wil dat er een protocol wordt opgezet waarin staat hoe men met bruiklenen om moet gaan11. In eerste instantie wordt een Nederlands beleid nagestreefd. Later moeten er ook met het buitenland afspraken worden gemaakt.
4.
Welke informatie heb ik nodig?
Om goed en volledig inzicht te krijgen in de argumenten voor de hoogtes van loan fee zou er op nieuw een inventarisatie onder de diverse erfgoedinstellingen gehouden moeten worden over de hoogte van loan fee. In 2001 heeft het ICN een onderzoek gedaan naar de productieve tijd die musea besteden aan het afhandelen van een enkelvoudige bruikleenaanvraag.12 Enkele conclusies uit dit rapport zijn dat er veel manuren, personeel, administratieve handelingen en kosten voor verpakking en transport gemaakt worden. Dit komt allemaal voor rekening van de uitlener. Rationeel gezien is dit nogal veel gevraagd voor een ‘vriendendienst’.
9
-‘’ Voor een verdere professionalisering en belangenbehartiging is de sector zelf aan zet. Ik wil benadrukken dat het voor instellingen van belang is dat zij zich aansluiten bij een brancheorganisatie die hen ondersteunt op het gebied van professionalisering,’’ 10 Telefoongesprek met Astrid Weij van Erfgoed Nederland, 2 februari 2009 11 Michelle Snijders, Museumcongres, verslag werkgroep 6: Is cultureel ondernemerschap het einde van het bruikleenverkeer, Groningen, oktober 2008 12 Project Bruikleenindex. Instituut Collectie Nederland, oktober 2001
6
Dit rapport geeft ook inzicht in de informatie over de kostprijs van een bruikleen. De conclusie van dit onderzoek was dat de gemiddelde loonkosten per bruikleen bedragen 240, 36 gulden (het rapport is vlak voor de invoer van de euro verschenen).
Wat is duidelijk? • • •
Het vragen van loan fee vanuit het oogpunt om winst te maken stuit tegen de code van de ICOM. Een museum heeft een maatschappelijke taak en is geen winstgevende instelling. Bij het benaderen van enkele musea in Nederland blijkt dat loan fee een gevoelig onderwerp is. Er wordt vaak terughoudend gereageerd op onze mailtjes en telefoongesprekken. Wanneer er wel een antwoord werd gegeven, was de vraag de bron niet te vermelden. Op het museumcongres in Groningen van oktober 2008 blijkt dat de invalshoek bij de instellingen zeer uiteen kan lopen. Het Scheepvaartmuseum ziet bruiklenen als een grote bron van inkomsten en het Haagse Gemeentemuseum dat vindt dat een museum geld moet halen uit het publiek en sponsoren en niet bij collegae.
Welke vraagstukken liggen open? • •
• • • •
Mag een erfgoedinstelling in beginsel vanuit commercieel oogpunt geld verdienen aan de collectie die collectief eigendom is en in vertrouwen wordt beheerd? Wat is de juiste manier van omgang met het opgebrachte geld, hoe besteed je het. o Mag het geld besteedt worden voor investeringen in het museum? Welke investeringen mogen dit dan zijn? Alleen tentoonstellingen of versterking van de collectie? Of mag er met dit geld bijvoorbeeld ook een nieuw dak gekocht worden? Hoe zit het met de BTW afdracht en inkomstenbelasting? Welke juridische problemen liggen er bij de invoer van loan fee voor een museum o Kan het museum dan gezien worden als een handelsonderneming en moet er inkomstenbelasting worden afgedragen? Hoe ziet een contract eruit met betrekking tot loan fee? Verschilt dit met de gebruikelijke bruikleenovereenkomst? o Onderlinge contracten tussen de erfgoedinstellingen Wie is verantwoordelijk over het nemen van de beslissing om loan fee te heffen en wat te doen met het opgebrachte geld? De overheid? De museumdirecteuren?
5.
Argumenten, door formulering kernprobleem met bespreking
Het vragen van loan fee door erfgoedinstellingen aan een andere collega‐instelling is een nieuw ontstaan ethisch probleem waar deze instellingen tegen aan lopen. In hoofdstuk 1 hebben we de vraag gesteld of het ethisch verantwoord is om geld te vangen voor een bruikleen dat collectief eigendom is. Collecties zijn door de digitalisering beter bereikbaar, waardoor de vraag naar bruiklenen toeneemt. Ook door het stimuleringsbeleid om collectiemobiliteit te bevorderen neemt de vraag naar bruiklenen toe. Het gevolg is een grotere werkdruk voor het personeel en stijging van slijtage van de collectie. Dat ook weer hogere kosten met zich meebrengt.
De aard van het probleem Het vraagstuk over loan fee is een ethische probleem. Het gaat erom of commerciële activiteiten verenigbaar zijn met de maatschappelijke missie van erfgoedinstellingen: wetenschappelijk onderzoek, beheer en behoud en publieksbereik. Het is nu alleen een kwestie van tijd tot de tarieven van loan fee de hoogte bereikt hebben dat de rechter het als commerciële activiteit aanmerkt. Om een beeld te vormen van de consequenties voor de maatschappij hier een onderscheid in type vragen:
7
1. 2. 3. 4.
bepaling van handelingsalternatieven bepaling van beoordelingscriteria bepaling van het dominante criterium afweging
Handelingsalternatieven Welke handelingen zouden er moeten worden uitgevoerd om tot een eenduidige ethische code te komen rondom loan fee: ‐ bepalen van de wensen en eisen rondom loan fee bij erfgoedinstellingen ‐ bepalen van de rol van de overheid bij loan fee ‐ Bepalen van eisen betreffende contracten die met loan fee te maken hebben ‐ Welke belastingverplichtingen spelen er bij loan fee ‐ Hoe wordt de hoogte van een loan fee bepaald, blijft dit vrijblijvend of worden hier regels aan gesteld ‐ Wat gebeurt er met het geld wat loan fee opbrengt, hoe dient dit besteed te worden ‐ Welke sociale aspecten spelen een rol, hoe denkt de maatschappij hierover. Dit kan gepeild worden door een gespecialiseerd enquêtebureau.
Beoordelingscriteria Welke beoordelingscriteria spelen een rol in de vraag rond loan fee: ‐ Wat zijn de eisen en wensen binnen de erfgoedinstellingen zelf. Om dit te bepalen zal een inventarisatie opgepakt moeten worden van de eisen en wensen. ‐ Er zal naar de wet gekeken moeten worden en bepaald moeten worden door experts welke wetten en regels van toepassing zijn. Ook zal er wellicht nieuwe regels of wetten aangemaakt moeten worden om de rechtsgang rond loan fee duidelijk te krijgen. ‐ Er zal naar het juridische aspect gekeken moeten worden, ontwikkeld het bruikleen contract zich tot een huurcontract? Met gevolg voor de belastingtechnische kant waar gekeken naar moeten worden.
Dominante criterium. De taak die er nu ligt is het bundelen en analyseren van alle pro‐ en contrastandpunten die er in werkveld zijn betreffende loan fee. Met de verzamelde gegevens kunnen dan criteria vastgesteld worden. Er zal gekeken moeten worden naar standpunten van de diverse erfgoedinstellingen, maar ook naar het beleid van de overheid. Internationale relaties zijn ook van betekenis. Vele bruiklenen zijn een internationale aangelegenheid. Hoe wordt er over de grens gedacht over loan fee. En wat zijn daar de standpunten, regelingen en wetten omgaande loan fee. Tevens kan er gekeken worden of er nog verschillen zijn tussen landen binnen de EU en daarbuiten.
Afweging Het werkveld zal een zekere verzakelijking doormaken nu zij meer en meer te maken krijgen met loan fee op commerciële basis. Ervaring en uit het verleden leren dat het heffen van loan fee kan leiden tot onbegrip, het afzien van bruiklenen en slechte onderlinge verhoudingen13.
Welke voordelen kunnen loan fee hebben: • •
Er komt meer geld in kas van de erfgoedinstelling die veel uitleent. Dit geeft ruimte om meer geld in tentoonstellingen of andere zaken te steken. Een wat meer zakelijke insteek onder erfgoedinstellingen kan voordelen hebben. Men wordt op die manier gedwongen met andere ogen naar zijn eigen organisatie te kijken en de efficiency te verhogen.
13
Floortje Timmerman, Koninklijk Instituut van de Tropen, e-mail van 23 februari 2009
8
Een voordeel dat nadeel kan worden: •
De groei van de bruiklenen veroorzaakt ook groei in aanvragen. Een bruikleen komt in een catalogus en wordt bekend en bekendheid is een voordeel voor de beherende instelling. Maar bekendheid van een object maakt ook andere instellingen geïnteresseerd. Wellicht dat de toenemende bekendheid een stijging van de materiële of emotionele waarde van het object met zich meebrengt. Een bekend maar kwetsbaar object zal onder veel uitlenen extra lijden. Dit kan weer achteruitgang van de conditie van het object met zich meebrengen. In het ergste geval zelfs collectie verlies.
Welke nadelen heeft loan fee: • •
Er moeten nieuwe regels opgesteld worden betreffende loan fee. Dit kost tijd en geld. Geld dat gaat rondzingen onder erfgoedinstellingen. Krijgen we dan niet de reactie om het toch maar met gesloten portemonnee te doen. • Musea en andere instellingen op erfgoedgebied staan niet bekend om hun zakelijke insteek. Toch is het niet uit te sluiten dat een zakelijke houding nodig zal zijn wanneer er geld gegeneerd gaat worden door middel van loan fee. Bij veel erfgoedmedewerkers zal dit tegen de borst stuiten. Erfgoedinstellingen gaan mogelijk niet allemaal en zeker niet tegelijk over op het heffen van loan fee. Dit kan een scheve situatie geven. • Loan fee staat op gespannen voet met de ICOM regels. Hoewel de ethische code voor musea geen specifieke duidelijkheid over het heffen van loan fee op bruiklenen geven, staat er wel in dat musea een ‘niet op winst gericht karakter’ hebben. En punt 8.14 van de ethische code voor musea wijst handel met erfgoed af. Zoals eerder gezegd, wordt Loan fee heffen boven een bepaalde waarde aangemerkt als huur en is daardoor commercieel. Commerciële handel met erfgoed wordt voor erfgoedinstellingen die door de overheid gesubsidieerd worden ten zeerste afgeraden.
6.
Conclusie • • • •
• •
•
De toename van bruikleen zorgt voor een groeiende werkdruk op het museumpersoneel. In het werkveld lopen de meningen over loan fee heffing uiteen van ‘niet doen’ tot ‘goede bron van inkomsten’ en ‘houd het transparant’. Loan fee is een gevoelig onderwerp, niet alle instellingen zijn open en transparant hierover. Bedragen worden niet prijsgegeven. Meer onderzoek en informatie over dit onderwerp kan de terughoudendheid mogelijk verlichten. Er liggen nog veel vragen open over de voor‐ en nadelen van loan fee. De erfgoedinstellingen moeten zelf gezamenlijk naar antwoorden op de vragen zoeken. De hoofdvraag is of het verantwoord is dat een maatschappijgerichte instelling geld verdient aan collectief kunstbezit en of loan fee heffing valt onder het vergroten van het maatschappelijk draagvlak. Loan fee heffing kan ook de bruikleen tegenwerken of onderlinge relaties verstoren. Moreel aansprakelijk zijn de erfgoedinstellingen samen met de overheid. De overheid is eigenaar van vele collecties en de grootste financier van de erfgoedinstellingen. In de beleidsnota stelt de overheid dat de sector op eigen benen moet staan en meer eigen inkomsten moet genereren. Een loan fee kan daar mogelijk een bijdrage aan leveren. Bij verder toename van de hoogte van de loan fee zal de rechter bruikleen als commerciële activiteit aanmerken. De kans is groot dat de bruikleenovereenkomst juridisch als een huurovereenkomst aangemerkt wordt. Dit brengt andere verplichtingen met zich mee.
9