ARMOEDE IN DE BENEDICTIJNSE SPIRITUALITEIT Lezing voor de oblaten van de St Willibrordsabdij, door Br. Johan Het begrip armoede klinkt in eerste instantie niet erg positief. Armoede is voor vele volkeren over de hele wereld, en voor vele generaties voor ons, altijd iets geweest wat je moet vrezen en bestrijden. Armoede is een bedreiging van je leven en tast de menselijke waardigheid aan. We zijn allemaal heel blij met de welvaart die in het Westen de laatste halve eeuw zo sterk gegroeid is en waardoor de zware armoede grotendeel uitgebannen is. Armoede in zijn sociaal-‐economische betekenis is een mensonwaardige zaak, wat bijvoorbeeld ook door de sociale leer van de kerk wordt benadrukt. In veel landen zet de kerk zich nog steeds in voor armoedebestrijding, zodat onderwijs, gezondheidszorg en een menswaardig leven mogelijk worden. Er bestaat echter ook een christelijk-‐spirituele betekenis van het woord armoede. Deze vinden we in het evangelie en in bepaalde spirituele stromingen zoals de middeleeuwse armoede-‐beweging, die vooral in de franciscaanse traditie voortleeft. Ook in onze tijd kennen we het ideaal van een arme kerk, van een eenvoudige, sobere levensstijl, van een profetisch protest tegen consumentisme en extreme rijkdom. Vanuit christelijk perspectief kunnen we zeggen dat armoede een weg is naar innerlijke vrijheid, een loskomen van alles wat je gebonden houdt aan het aardse. Armoede kan zo een middel zijn om vrij te worden voor de dienst aan God en je medemens. Deze algemene gedachten dienen als inleiding. Wat wij willen is met name vanuit onze benedictijnse spiritualiteit kijken naar de betekenis van de armoede. Wat zegt de Regel van Benedictus erover? Daarover gaat het tweede deel van onze inleiding. Het eerste deel wil putten uit de bron van de Bijbel, en dan met name het evangelie van Lucas, dat een opvallende kritiek op rijkdom en een pleidooi voor armoede bevat. Het derde deel is meer actueel en wil ontdekken welke visie op armoede aanwezig is in de recente Encycliek van paus Franciscus ‘Laudato si’. We beginnen dus bij het Lucas-‐evangelie. 1 Armoede in het Lucas-‐evangelie Lucas is de enige van de evangelisten die bij de eerste verkondiging van Jezus, in de synagoge van Nazaret, spreekt over het goede nieuws voor de armen (4,18). Je kunt dit opvatten als een titel van dit evangelie. Het geeft een van de karakteristieke eigenheden aan van Lucas. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de zaligsprekingen, die zowel door Lucas als Matteüs vermeld worden, maar met een belangrijk verschil. Matteüs spreekt over de armen van geest, degene die mentaal arm zijn, dus zich niet hechten aan bezit. Lucas zegt: zalig gij die arm zijt, want aan u behoort het Rijk van God (6,20). Hij spreekt dus gewoon over materiële armoede, als een weg naar het deelhebben aan Gods Rijk. Hij spreekt ook een wee-‐spreuk uit over de rijken: wee u rijken, want wat u vertroost hebt ge al ontvangen (6,24). Lucas gaat dus een stap verder, maakt het concreter, lastiger. Hij wijst op het gevaar van de rijkdom. Maar net als bij Matteüs ligt er een geen sociaal-‐economisch maar een spiritueel motief achter: je los maken van bezit om je des te beter open te kunnen stellen voor God en zijn gaven. Ook Jezus en zijn leerlingen zelf worden ons voorgesteld als mensen zonder bezit, die rondtrekken en leven van giften van anderen (8,3 en 9,3-‐5). Het volgen van Jezus blijkt een kwestie 1
van onthechting te zijn, een oefening in: wat kun je missen, wat kun je loslaten of minstens delen met anderen. Alleen bij Lucas vinden we ook een kort gesprek van Jezus met een man die een conflict met zijn broer heeft, die de erfenis niet met hem wil delen (Lc 12,13-‐21). Jezus praat niet met de man mee, maar waarschuwt voor hebzucht en vertelt het verhaal van de rijke die extra schuren bouwt om zijn rijkdom aan koren te kunnen bergen maar dan onverwachts komt te overlijden. Dwaas, zo wordt deze man genoemd, die maar schatten oppot maar niet rijk is bij God. Ook hier ziet Lucas rijkdom als een gevaar, een risicofactor waardoor je vergeet je in te zetten voor je relatie met God, voor echte geestelijke rijkdom. Zo dreig je mis te lopen wat in het leven echt waardevol is. Het meest indrukwekkende verhaal over armoede bij Lucas is dat van de rijke man en de arme Lazarus in Lucas 16. Hierin wordt een scherp contrast getekend tussen een luxueus levende naamloze rijke die elke dag uitbundig eet en drinkt en een arme die Lazarus heet en voor zijn poort ligt, hongerig en met zweren overdekt. Of de arme een goed mens is, of de rijke een slecht mens is komt in het verhaal niet voor. Maar na hun dood komt Lazarus in een oord van troost in de schoot van Abraham, terwijl de rijke in een oord van pijniging terecht komt. Hij had het goede al gehad. Tijdens zijn leven had hij kennelijk geen poging gedaan de kloof tussen hem en Lazarus te overbruggen, nu is die kloof definitief geworden. Opnieuw onderstreept Jezus in het Lucas-‐evangelie hoe riskant het is om rijk te zijn. De Nederlandse uitdrukking: het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen, geldt in geestelijk opzicht zeker voor de boodschap van dit evangelie. Dan is er nog het verhaal van de rijke jongeman (18,18-‐30) die op zoek is naar het goede, die het eeuwige wil verwerven. Je zou zeggen, die heeft de juiste mentaliteit, met hem komt het wel goed. Hij blijkt dan ook alle geboden van God te hebben onderhouden. Echter als Jezus hem voorstelt al zijn bezit te verkopen en de opbrengst ervan aan de armen te geven, schrikt hij terug. Hij was heel rijk, en dit zou een enorme opgave voor hem zijn. Uiteindelijk blijkt zijn aardse schat toch zwaarder te wegen dan de schat in de hemel. Het is duidelijk dat Jezus via deze verhalen ook ons wil testen; wat weegt voor jou het zwaarste? Wat kun jij missen? Tenslotte herinner ik u aan het verhaal van de arme weduwe die twee penningen, een paar centen, in de offerkist doet (Lc 21,1-‐4). Jezus heeft oog voor deze arme vrouw die zomaar weggeeft waar ze dagenlang karig van moest leven. Het is me wel vaker opgevallen dat armen vaak royaler zijn dan rijken. Zij is het tegenbeeld tegenover die rijke jongeman en die man die die schuren bouwde. Ze leeft in liefde voor God en wil hem graag iets geven; ze leeft ook in vertrouwen op God, ze gaat ervan uit dat Hij voor haar zal zorgen. Concluderend: het begrip armoede heeft bij Lucas een positieve inhoud. Het heeft direct te maken met vrijheid van wat je aan het aardse bindt, met delen van je bezit, met niet alleen kunnen geven, maar ook ontvangen. Het gaat erom niet alleen op je eigen kracht te rekenen, maar open te staan voor wat God en je medemensen je willen geven. Het is direct verbonden met vertrouwen. Uiteindelijk maakt arm zijn je ook werkelijk rijk, op aarde door een vertrouwvolle openheid, en ook na het aardse leven door de schat die je in de hemel hebt. 2 Monastieke armoede bij Benedictus volgens Brasó Het boek ‘Monnik-‐zijn’ van Gabriel Brasó heeft een speciaal hoofdstuk over armoede in de Regel van Benedictus, in het hoofdstuk over de werkplaats voor het geestelijk ambacht. Omgaan met het materiële, met geld en goed, is één van de terreinen waarop de geestelijke werkzaamheid van de monnik zich richt, of, anders gezegd, één van de leervakken op de oefenschool voor de dienst van de Heer. Armoede is niet, zoals in de latere traditie, een aparte gelofte. Het is onderdeel van de gelofte 2
van de monastieke levenswijze die ook het celibaat omvat. Brasó legt die verbinding ook uitdrukkelijk. Ook celibaat is, evenals de armoede, een vorm van onthouding, vrijwillig afzien van iets goeds omwille van een hoger goed. De Regel van Benedicus is opvallend fel als het gaat om individueel eigendom. Hij noemt het in hoofdstuk 33 van de Regel ‘de ondeugd die men in het klooster met wortel en al moet uitroeien’, ‘het verderfelijke kwaad’ van het individuele eigendom.1 Ook hoofdstuk 54 gaat hierover als het de monnik verbiedt geschenken of brieven aan te nemen zonder verlof van de abt. Hoe prettig het ook is om voor jezelf iets te krijgen, je mag het niet aannemen. Een gift aan jou is een gift aan de gemeenschap. De abt heeft daarom het recht zulke cadeau’s voor de ene monnik aan een andere te geven, die het volgens zijn inzicht misschien meer nodig heeft. Je kunt geen enkel bezit op aarde claimen. Ook in het hoofdstuk 58, over de intrede van de monnik, komt dit nog eens naar voren: ‘De jonge monnik heeft al afstand moeten doen van de eventuele goederen die hij bezat; ‘hij weet immers dat hij van die dag af zelfs niet meer zal kunnen beschikken over zijn eigen lichaam’. ‘In het koor ontdoet men hem terstond van zijn eigen kleren en kleedt men hem met de kleren van het klooster’,2 niet zozeer als religieus teken van zijn toewijding aan God als wel om zijn verzaking aan elk persoonlijk bezit. We onderscheiden dus twee aspecten: het afstand doen van individueel eigendom en het kiezen voor gemeenschap van goederen. Beide zijn sterk evangelisch gekleurde idealen. Het eerste komen we tegen bij de roepingsverhalen van de eerste leerlingen die niet alleen hun familie, maar ook hun bezit en hun beroep moesten achterlaten. Het tweede komen we tegen bij de beschrijvingen van de eerste christengemeente in het boek van de Handelingen waar het gemeenschappelijk bezit een zware rol speelde. Maar waarom vindt Benedictus deze twee idealen zo belangrijk? Ten eerste: Persoonlijk bezit bevordert de onafhankelijkheid, de autonomie van de mens. Bij Benedictus moet die onafhankelijkheid van de mens echter ingeperkt worden. Het gaat immers om het zoeken naar God en het beleven van afhankelijkheid van Hem. Ook zijn grote nadruk op de nederigheid, die ook een vorm van armoede is, ligt in deze lijn. In nederigheid weet je dat je leven een gave is van God als Schepper en Vader, dat je alles aan Hem dankt en dat je geen reden hebt om jezelf groot te maken. De persoonlijke armoedebeleving helpt je dus in het zoeken naar God en het beleven dat je bestaan door Hem gedragen wordt, zoals een kind van haar of zijn ouders afhankelijk is. Hij zal je geven van je nodig hebt. Het opstapelen van bezit is zo verstaan een vorm van ongeloof, alsof je geen goede Vader hebt die voor je zorgt. Ten tweede: je deelt je bezit met elkaar. Wat je hebt, heb je samen, zowel armoede als rijkdom worden gedeeld. De groei en het behoud van de onderlinge liefde worden bevorderd door de gemeenschap der goederen. Het christelijke ideaal is bij uitstek een gemeenschapsideaal. God zoek je samen met je broeders, in solidariteit met hen. Je kunt niet God liefhebben en je broeders en zusters negeren of te kort doen. Gemeenschappelijk bezit is een heel verplichtende, niet-‐vrijblijvende vorm van solidariteit. De twee aspecten van de individuele armoede van de monnik – verzaking aan elk eigendom en gemeenschap van goederen binnen het monastieke gezin – vereisen de tussenkomst van iemand die 1
REGEL, h.33, 1 en 7
2
REGEL, h. 58, 25-‐26
3
de monnik, die alle bezit kwijt is, geeft wat hij nodig heeft om te leven en die tegelijkertijd het bezit beheert dat ze gemeenschappelijk hebben, aldus Brasó. Hierin ligt ook het vaderschap van de abt: ‘…alles wat ze nodig hebben ontvangen ze van de vader van het klooster’,3 die, overeenkomstig de regel van de eerste christelijke gemeenschap, ‘aan elk uitdeelt volgens de maat van ieders behoefte’.4 De monnik heeft door zijn professie niet meer ‘het vrije beschikkingsrecht heeft over zijn lichaam en over zijn wil, maar moet erop vertrouwen dat hij alles wat hij nodig heeft van de vader van het klooster zal ontvangen’.5 In de benedictijnse spiritualiteit wordt de daadwerkelijke armoede van de monnik zo als het ware opgenomen in een vorm van gehoorzaamheid, die essentiële deugd van de benedictijnse monnik. Gehoorzaamheid gaat altijd gepaard met vertrouwen, vertrouwen op de abt als vertegenwoordiger van Christus die je zal geven wat je nodig hebt. Voor een christen is niet zozeer de overvloed van goederen van belang als wel het goed gebruik daarvan. De christen maakt zichzelf er niet tot slaaf van, maar hij zorgt ervoor dat zijn hart altijd vrij blijft en gericht op de hogere goederen; hij bewaart en verzamelt geen rijkdommen omdat hij niet daarin zijn zekerheid vindt; ook zal hij ze niet gebruiken om zijn hoogmoed of zijn privéverlangens te bevredigen. Hij ontvangt die goederen veeleer onder dankzegging, als een gave van God die hij door zijn arbeid vrucht moet laten dragen om te voldoen aan zijn levensbehoeften, om de naastenliefde in praktijk te brengen, vooral ten bate van zijn armste broeders en om bij te dragen aan de vooruitgang van de mensheid.6 Dit alles met de geestelijke vrijheid die de apostel Paulus zelf ons leert: ‘…zij die met het aardse omgaan, moeten er niet in opgaan; want de wereld die wij zien gaat voorbij’.7 Sint Benedictus plaatst zich op dezelfde lijn van gevoelsmatige onthechting, afzien van luxe en praktische soberheid in dienst van een hoger doel: Christus volgen, open blijven voor de Heilige Geest. Zelfs als het over zoiets fundamenteels en persoonlijks als kleding gaat moet je genoegen nemen met wat je krijgt, twee tunieken en twee kovels waar je dag en nacht in leeft. En hier klinkt de strenge opmerking: ‘Alles wat men meer (dan het benodigde) heeft, is overdaad en moet verwijderd worden.’8 Deze richtlijnen zijn zo’n vijftienhonderd jaar oud. Je zou denken dat hedendaagse monniken daar modernere opvattingen over hebben. Echter, het Directorium voor de Vlaamse en Nederlandse abdijen van de congregatie van Subiaco stelt: ‘Ieder doet afstand van alle persoonlijke bezit en stelt het beschikbaar voor zijn gemeenschap’; ‘Al het overbodige en luxueuze dient uit het leven van de monniken geweerd te worden. Wat de inrichting van de gebouwen betreft vermijde men luxe en praal; in spijs en drank, en in het gebruik van genots-‐ en ontspanningsmiddelen, zowel materiële (tabak, alcohol, snoep) als meer geestelijke (radio, reizen, lectuur, TV) dient een strenge soberheid 3
REGEL, h. 33, 5
4
REGEL, h. 34, 1; vgl. Hand. 4,35
5
REGEL, h. 33, 4-‐5
6
Vgl. 2 Kor. 9,11 en 1 Tim. 6,17-‐19, enzovoorts.
7
1 Kor. 7,31
8
REGEL, h. 55, 11
4
nagestreefd te worden, die er ons voor moet behoeden af te glijden naar verburgerlijking.’ We hoeven aan deze opsomming uit 1980 alleen maar de lap-‐top en de smartphone toe te voegen. 3 Uit de Encycliek Laudato Si van Paus Franciscus De encycliek Laudato Si bevat een uitgebreide en vrij ingewikkelde visie op de wereld als het gemeenschappelijke huis van alle mensen. De kernvraag is: Hoe kunnen we dat huis goed beheren en bewonen? Daarin komt ook veel naar voren over de mens en zijn omgang met de aardse goederen. De mens lijkt een vrij en autonoom wezen, maar die vrijheid kan gemakkelijk ziek worden als de mens zich overgeeft aan het bevredigen van zijn behoeften door zich eenzijdig door egoïsme te laten leiden. Met name de ongebreidelde consumptie is een bedreiging van het waardig mens zijn. Het begrip ‘consumptie’ komt van het Latijnse ‘consumere’ dat gebruiken, besteden, of opmaken of verbruiken of zelfs verspillen of verslijten en soms zelfs verteren of vernietigen betekent. Het gaat dus om het verbruiken in neutrale zin of in afwijzende zin, verbruiken zo dat datgene wat gebruikt wordt minder wordt of aangetast wordt of opraakt. Het begrip consumptie is dus in zich al wat strijdig met het begrip ‘duurzaamheid’. In de tijd voor de grote toename van de welvaart gold voor de meeste mensen een duurzaam consumptiepatroon, waarbij in beperkte mate gebruikt wordt, zodat de natuurlijke of economische aanwas niet in gevaar kwam. Nu echter de grote welvaart ons verleidt tot veelvuldig verbruik van goederen, kan dat verschillende waarden bedreigen, met name de onderlinge solidariteit en het behoud van de natuurlijke hulpbronnen en de producten van de aarde. De mens heeft een ethiek, een cultuur en een spiritualiteit nodig die hem werkelijk een grens stellen en hem binnen een heldere zelfbeheersing beteugelen, aldus de encycliek.9 In de wereld van vandaag komt niet vanzelfsprekend zo’n spiritualiteit naar je toe. De wereld wordt vooral beheerst door een technocratisch paradigma, namelijk de alles beheersende veronderstelling dat niet de menselijke waarden en het menselijk gedrag voor verbetering van de wereld zorgen, maar de techniek. Natuurlijk zijn de mogelijkheden van de techniek, ook op medisch terrein en op het gebied van communicatie en informatie iets geweldigs voor de verbetering van ons aardse leven. Daar maken we allemaal graag gebruik van. Echter, zij kunnen nooit de menselijke verantwoordelijkheid vervangen. Vanuit het evangelie geloven wij dat de menselijke keuzes en de menselijke levensstijl van groot belang zijn en wezenlijk zijn om de wereld tot een thuis te maken voor iedereen. Bij voorbeeld, wanneer gemeenschappen van kleine producenten kiezen voor minder bevuilende productiesystemen of wanneer consumenten onderscheid maken ten aanzien van de hoeveelheid, de kwaliteit en de verpakking van wat ze aanschaffen.10 De paus is in zijn herderlijk schrijven kritisch over de wereld van vandaag die zo sterk op produceren en consumeren gericht is. Natuurlijk zijn we allemaal consumenten, maar de kwestie is: hoe zijn we dat. Een typische eigenschap van de consumenten-‐samenleving waarin wij leven is de logica van ”gebruiken en weggooien”, die zoveel afval produceert alleen maar door het ongeordende verlangen meer te verbruiken dan wat men werkelijk nodig heeft. Gelukkig komt er hoe langer hoe meer verzet
9
LS 105
10
LS 112
5
tegen het weggooien van voedsel en van goede spullen die uit de mode zijn. Niet wetgeving, maar een persoonlijke spiritualiteit en een persoonlijk sobere levensstijl bieden hier een echte oplossing.11 De enorme druk van de consumptie, het opgebruiken van de wereld, en als gevolg daarvan de verspilling en aantasting van het milieu zijn de mogelijkheden van de planeet al te boven gegaan, stelt de encycliek. Dat betekent dat de huidige levensstijl onhoudbaar is en alleen maar kan uitlopen op catastrofen, zoals feitelijk al periodiek gebeurt in verschillende gebieden. Denk aan overstromingen of aardverschuivingen als gevolg van erosie, of het smelten van de ijskap of grote orkanen als gevolg van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering. Of dit proces nog bijgestuurd kan worden hangt mede af van wat wij nu doen, of wij in staat zijn eenvoudiger en duurzamer te leven en zo de ergste gevolgen te voorkomen voor de armsten op de wereld.12 De paus wijst echter op een ethische en culturele achteruitgang waarmee de ecologische gepaard gaat. De man en de vrouw van de postmoderne wereld lopen voortdurend het risico te individualistisch te worden en veel huidige maatschappelijke problemen moeten in verband worden gebracht met het egoïstisch zoeken naar onmiddellijke bevrediging, met de crises van de banden van gezin en maatschappij, met de moeilijkheden om de ander te erkennen, zo stelt hij. De excessieve en kortzichtige consumptie van de huidige generatie schaadt de toekomstige generatie, maar ook de tijdgenoot, de mens die niet succesvol is en maar met moeite de eerste levensbehoeften kan bevredigen. Daarom “is er behalve een loyale solidariteit tussen de generaties ook een dringende morele behoefte om de solidariteit binnen eenzelfde generatie te hernieuwen”.13 In de stijl van het Lucasevangelie waarschuwt de encycliek tegen wat hij noemt een obsessie voor een consumistische levensstijl. Scherp stelt de paus: ‘Hoe leger het hart van een persoon is, des te meer behoefte heeft hij aan het kopen, bezitten en consumeren van objecten’. In deze houding ziet hij een groot gevaar van een groeiende tegenstelling tussen diegenen die die rijkdom hebben en degenen die het niet hebben en daardoor in toenemende mate gefrustreerd raken. Mogelijk dat de geweldsescalatie in het Midden Oosten en de vluchtelingenstroom deels ook te verklaren zijn door de grote welvaartskloof die leidt tot geweld en onderlinge vernietiging.14 De meeste grotere veranderingen komen niet tot stand door individueel gedrag, maar door politieke en bedrijfseconomische keuzes. Maar consumenten kunnen door hun koopgedrag wel druk uitoefenen op degenen die de politieke, economische en maatschappelijke macht hebben, zo benadrukt de encycliek. Dit is een vorm van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de consument. “Kopen is te allen tijde niet alleen een economische, maar ook een morele handeling”. Als bijvoorbeeld groepen van consumenten erin slagen ervoor te zorgen dat door een boycot van
11
LS 123
12
LS 161
13
LS 162
14
LS 204
6
bepaalde producten, het gedrag van de ondernemingen doeltreffend veranderd wordt door op een meer duurzame en milieuvriendelijke wijze te produceren.15 Tenslotte: Het is duidelijk dat het thema van armoede en een sobere levensstijl in deze encycliek in het teken staat van de milieuproblematiek. Armoede en soberder leven als bewuste keuze is een bijdrage aan duurzaamheid, aan een wereld in evenwicht. In het evangelie of in de tijd van Franciscus speelde dat nog niet. Toen was armoede vooral een spirituele keuze tegen zelfgenoegzaamheid en voor een nederig leven in gemeenschap en een leven met God. Voor ons is belangrijk dat die twee niet tegenover elkaar staan. Armoede als spirituele keuze heeft een contemplatieve kant en een maatschappelijke kant. Het helpt ons ons hart vrij te maken voor God en het helpt ons solidair te zijn met kwetsbare medemensen en een kwetsbare natuur. De veranderingen in onze levensstijl zoals: soberder leven, minder energie gebruiken, eenvoudiger eten en geen eten weggooien, scheiden van afval en weinig afval produceren, zijn gericht op duurzaamheid maar ook op aandacht voor de Schepper die ons alles gaf om er zorgvuldig mee om te gaan. Iets niet snel wegdoen maar het hergebruiken uit respect voor het materiaal en het werk dat erin geïnvesteerd is, kan een daad van liefde zijn die onze waardigheid tot uitdrukking brengt. Concluderend kunnen we dus stellen dat armoede een bewuste spirituele keuze kan zijn van mensen die zowel verdieping en contemplatie bevordert, als solidariteit en zorg voor de medemens en de natuur. Het is een middel dat het Evangelie, de Regel van Benedictus en paus Franciscus ons aanbevelen om ons te helpen de relatie met God en met medemens en wereld te verstevigen.
15
LS 206
7