Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
1
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht. Over de theologie zoals die in Utrecht werd en wordt beoefend: op het snijvlak van wetenschap, cultuur en kerk.
Lezing ter gelegenheid van het vertrek van de Protestantse Theologische Universiteit uit Utrecht. 20 april 2012
J. Muis
Inleiding ‘Toute ma vie je me suis fait une certaine idée de la France’, zo luidt de openingszin van de oorlogsmemoires van Charles de Gaulle.1 Ik heb de titel van mijn verhaal niet ontleend aan deze zin omdat ik mijn oorlogsmemoires wil vertellen, maar vanwege de uitdrukking ‘une certaine idée de’. Deze heeft iets onbepaalds, iets zwevends. Het gaat om een beeld dat men zich heeft gevormd, onwillekeurig of min of meer bewust, niet om een exacte beschrijving. Deze uitdrukking verschaft mij de ruimte u enige overwegingen aan te bieden bij het beeld van de theologie dat bij mij is ontstaan toen ik studeerde en doceerde in Utrecht, zonder dat ik mij al te veel hoef te bekommeren over de precieze toedracht. Mijn idee is slechts een beeld onder vele. Ieder van u heeft zijn eigen idee van Utrechtse theologie. Tussen die ideeën zouden wel eens grote verschillen kunnen bestaan. Hopelijk zeg ik iets dat u herkent. Een idee kan richting geven aan ons handelen. Op grond van zijn idee van Frankrijk zei De Gaulle nee tegen de capitulatie van de Franse regering onder leiding van zijn oude beschermheer Pétain. De Gaulle vertrok halsoverkop naar Londen om daar in zijn eentje, namens de Vrije Fransen, door te vechten tegen Duitsland. Hij bewoog niet mee met de geschiedenis van 1940, maar verzette zich tegen de alom heersende trend. Deze unieke beslissing was zo karakteristiek voor
1
De Gaulle ontleende de uitdrukking une certaine idée de la France aan de Franse nationalist Barrès; H.L. Wesseling, De man die nee zei. Charles de Gaulle, 1890-1970, Amsterdam: Bert Bakker 2012, 33-35.
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
2
zijn persoonlijkheid dat Wesseling zijn recent verschenen biografie over De Gaulle als titel gaf: De man die nee zei.2 Ons idee van theologie bepaalt hoe wij de theologie beoefenen. Een sturend idee is nooit zonder risico’s. Misschien heeft die Utrechtse theologie van u en van mij helemaal nooit bestaan en is zij pure fictie en illusie. En kan een idee dat is gevormd uit ervaringen van het verleden ons de weg wijzen naar de toekomst? Is een dergelijk idee geen idée fixe, een dwanggedachte die ons verhindert nieuwe mogelijkheden te verkennen? En is ons Utrechtse idee van theologie wel een waar of een juist idee? In De Gaulles idee van Frankrijk stonden de grandeur en de honneur van Frankrijk voorop. Leidt het eren van de eigen, locale theologie niet onvermijdelijk tot grootheidswaan en miskenning van andere manieren van theologiebeoefening? Al deze risico’s nemen echter niet weg dat ons idee van theologie voor een belangrijk deel is bepaald, positief of negatief, door onze Utrechtse ervaringen. Daarom heeft het zin ons daarop te bezinnen nu we vanuit Utrecht verhuizen naar Amsterdam en Groningen, al was het maar om ons ook kritisch tot die idee te kunnen verhouden. Maar die kritische kant wil ik vandaag niet op. Vandaag wil ik het positieve van Utrecht vooropstellen. Nu besef ik heel goed dat menig student de Utrechtse theologie verre van ideaal vond en ik begrijp in de meeste gevallen ook waarom. Voor velen beantwoordde de Utrechtse theologiebeoefening zo weinig aan hun verwachtingen, dat ze iets anders gingen doen of uitweken naar Amsterdam en Leiden om als theoloog te overleven. Maar voor mij is het Utrechtse idee van theologie in sommige opzichten toch een ideaal geworden. Daardoor ben ik
2
De Gaulle had niet alleen een bepaald idee van Frankrijk, hij had ook een andere inschatting van de toekomstige politieke en militaire ontwikkelingen. Hij voorzag dat Amerika de zijde van Engeland zou kiezen en dat beide Duitsland zouden verslaan. Wesseling, 66, 71. De man die nee zei, kon ook ja zeggen. Nadat De Gaulle in 1958 aan de macht was gekomen als de aangewezen man om Algerije voor Frankrijk te behouden, zorgde hij er binnen enkele jaren voor dat Algerije zelfstandig werd. Hij begreep dat de tijd van het kolonialisme voorbij was. Wesseling, 174-196.
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
3
geneigd het Utrechtse verleden te idealiseren en krijgt mijn beschouwing iets nostalgisch. Nostalgie is het verlangen naar een verleden dat er nooit is geweest. Dit verlangen wordt prachtig vertolkt in de romans van F. Springer. Vaak gaat de hoofdpersoon op zoek naar een oude geliefde, die vluchtig verschijnt in zijn dromen en in zijn herinnering. Hij weet niet of er in werkelijkheid ooit liefde tussen haar en hem heeft bestaan en hij ontdekt gaandeweg dat het oude verlangen niet meer kan worden vervuld. Toch blijft dat irreële en onstilbare verlangen zijn leven beheersen. Je zou verwachten dat Springers romans over een vergeefs verlangen ondraaglijk treurig zijn. Gek genoeg zijn zijn verhalen altijd vrolijk en hebben ze zelfs iets opwekkends. Dat komt doordat Springer zo nuchter en zo mild vertelt. Springer heeft een scherp oog voor het komische en hilarische en is vol mededogen met de mens in al zijn misère en grandeur. Zijn droefheid wordt getemperd door zijn ironie en daardoor blijft zij draaglijk. Net als bij die andere meester van de nostalgie en de ironie, aan wie Springer mij vaak doet denken: Evelyn Waugh, al is diens meest nostalgische boek het minst ironische. De titel van dat boek is zo sprekend dat hij eindeloos wordt gevarieerd: Brideshead revisited. Wij zijn vandaag nog één keer teruggekeerd naar onze alma mater. Utrecht revisited. Hoe het was. Hoe het had moeten zijn. Hoe het had kunnen zijn.
Het snijpunt van wetenschap, cultuur en traditie Utrechtse theologie is voor mij redelijke reflectie op de menselijke omgang met God die zoveel mogelijk overeenstemt met wetenschap, cultuur en kerk. Wie zich waagt aan redelijke reflectie over menselijke omgang met God zal om te beginnen de wetenschap op haar pad vinden. Reflectie die geen rekening houdt met wetenschappelijke kennis en inzichten is een slag in de lucht. Daarom zijn theologie en wetenschap als lijnen die elkaar snijden in een gemeenschappelijk punt. Hetzelfde geldt voor theologie en cultuur. Ieder mens wordt bepaald door de tijdgeest, de context, de cultuur waarin zij leeft; ook de mensen die met God omgaan; ook de theoloog die daarover nadenkt. Zo zijn we mens. Zo zijn we geschapen. We zijn in deze bepaalde tijd neergezet om onze opdracht te vervullen, niet in een andere. Hoe seculier of religieus die tijd ook moge zijn, het
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
4
blijft onze tijd, en het blijft ook Gods tijd. De geest van onze tijd krijgt op allerlei manieren vorm in de samenleving en in de politiek en vindt een duidelijke expressie in het theater, het museum, de bioscoop en op het sportveld. Theologie zonder gemeenschappelijk snijpunt met haar eigen tijd en cultuur is irrelevant. De mogelijkheden en onmogelijkheden van geloven en van begrijpen die onze tijd ons suggereert of opdringt, moeten worden verkend in relatie tot de boodschap die ons is toevertrouwd. Zonder deze hermeneutische verkenningen blijft onze theologische reflectie steriel. Dat de theologie ten slotte ook de kerk tegenkomt, sprak in Utrecht vanzelf. Theologie onderzoekt immers de menselijke omgang met God. Zeker, die vind je niet alleen in de kerk. En inderdaad, in de kerk vind je ook nog heel andere dingen dan omgang met God. Daarom moet de theologie ook buiten de kerk kijken en moet zij in de kerk ook naar andere dingen kijken. Maar de kerk is wel bedoeld als een plaats waar mensen met God omgaan in de verwachting dat God met hen omgaat. En die omgang vindt daar ook van tijd tot tijd plaats. Het heilige gebeurt. Wetenschap, cultuur en kerk - redelijke reflectie op menselijke omgang met God kan niet anders dan deze praktijken doorkruisen en er aan deelnemen. Dat is het idee van theologie dat ik aan Utrecht heb overgehouden.
Theologie en wetenschap: drie voorbeelden Graag wil ik de ontmoeting tussen theologie en wetenschap nader concretiseren aan de hand van drie voorbeelden die ik ontleen aan mijn eigen werk als dogmaticus. De bijbelse theoloog, de historische theoloog, de filosofische theoloog, de praktische theoloog, de ethicus en de missioloog zouden zeker andere voorbeelden kunnen noemen die voor hun theologiebeoefening even belangrijk zijn. De eerste discipline waar de christelijke theologie op is aangewezen, is de exegese van de bijbel. Utrechtse exegese maakt uiteraard een duidelijk onderscheid tussen wetenschappelijke analyse van bijbelteksten en gelovige en theologische lezing van de bijbel, maar gaat er niet a priori van uit dat deze elkaar uitsluiten. Zeker, er kunnen op bepaalde punten tegenspraken ontstaan tussen wetenschappelijk inzicht en godsdienstige traditie en die kunnen lastig zijn of zelfs onoplosbaar blijven, maar dat blijkt dan gaandeweg. De conflicten zijn
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
5
niet, zoals de Duitsers zeggen, voorgeprogrammeerd door wetenschappelijke of gelovige dogma’s. Bijbelwetenschap is niet per definitie in strijd met het geloof en theologische lezing is niet per definitie in strijd met de wetenschap. Hoe wetenschappelijke exegese vruchtbaar wordt voor kerkelijk bijbelgebruik hebben Utrechtse theologen vooral ontdekt en ervaren op hun disputen. Het dispuut, ontstaan in de negentiende eeuw, is nog altijd de plek bij uitstek om wetenschappelijke, culturele en kerkelijke impulsen en schokken persoonlijk te verwerken in vriendschappelijk gesprekken met medestudenten, en met docenten. De tweede discipline die ik wil noemen is de filosofie. Ik zeg met opzet niet ‘godsdienstfilosofie’, want de filosofie in de theologische faculteit van Utrecht heeft zich nooit beperkt tot een rationele kritiek op de menselijke godsdienst. Utrechtse filosofen in de theologische faculteit doordachten de vooronderstellingen van de theologie en van de wetenschap en analyseerden de verhouding tussen beide. Zij schreven over het vooronderstelde3, de wijsgerige begripsanalyse4, de Unbegründbarkeit Gottes5 en de goddeloosheid van de wetenschap6. Daarnaast dachten zij ook nog veel na over God. Conceptuele precisie ging bij hen gepaard met zorgvuldige argumentatie. Zij hebben geprobeerd de Utrechtse theologen helder te leren denken, en in veel gevallen is dat ook gelukt. De Utrechtse dogmatici hebben zonder uitzondering hun winst proberen te doen met deze filosofische arbeid. Ze deden dat natuurlijk ieder op geheel eigen wijze en met uiteenlopend resultaat – denk maar aan Van Ruler, Hasselaar, De Knijff en Vos. De derde discipline die ik vandaag wil noemen is de geschiedenis van kerk en christendom. Wanneer historisch onderzoek slechts dient tot het koesteren van
3
A.E. Loen, Het vóóronderstelde. Kentheoretische ontgrenzingen, 's Gravenhage: Boekencentrum 1963.
4
Vincent Brümmer, Wijsgerige begripsanalyse, Een inleiding voor theologen en andere belangstellenden, Kampen: Kok 1975; vierde uitgave 1995.
5
Dirk-Martin Grube, Unbegründbarkeit Gottes? Tillichs und Barths Erkenntnistheorien im Horizont der gegenwärtigen Philosophie (Marburger Theologische Studien 51), Marburg: Elwert 1998.
6
Marcel Sarot, De goddeloosheid van de wetenschap. Theologie, geloof en het gangbare wetenschapsideaal, Zoetermeer: Meinema 2006.
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
6
de eigen, vertrouwde voorgeschiedenis, levert het theologisch niet veel op. Maar de resultaten die door kritisch onderzoek van onontgonnen gebieden worden geboekt, zijn voor de theoloog van groot belang. Het verleden bestaat niet alleen uit de eigen traditie, maar ook uit heel andere, vaak tegengestelde tradities. Onze voorgangers hadden soms ongelijk en hun tegenstanders hadden soms veel meer gelijk dan we altijd hadden gedacht. Kritisch geschiedenisonderzoek is ontnuchterend. Het ontmaskert ons geïdealiseerde beeld van het verleden en is een goed antidotum tegen nostalgie. Vroeger was niet alles beter. Heel veel is vandaag beter dan vroeger. Heel veel, niet alles. Voor de dogmatiek is vooral wetenschaps- en theologiehistorisch onderzoek belangrijk. Dogmatische reflectie gaat vaak uit van historische oordelen zoals: het kerkelijk dogma is Griekse, filosofische speculatie op bijbelse bodem; of: Luther en Calvijn maakten een einde aan de scholastiek. Ook wordt menig dogmatisch betoog aangedreven door verdediging of bestrijding van traditionele posities. We zijn als dogmatici soms bezig de vorige oorlog uit te vechten. Als dan historisch onderzoek aantoont dat die verdedigde of bestreden posities historisch niet kloppen, blijkt de dogmatische discussie een schijngevecht te zijn geweest.
Traditie In aansluiting bij mijn overweging over de geschiedenis van christendom en kerk wil ik even apart stilstaan bij de rol van de traditie. Traditie is in Utrecht meer dan een begrip. Traditie wordt hoorbaar, zichtbaar en tastbaar in mensen die in en uit een traditie leven. Sommigen wekken bij anderen de indruk meer in hun traditie te leven dan in hun eigen tijd. In Utrecht was de orthodox gereformeerde traditie altijd voelbaar. Niet dat die traditie de enige was. Hier zijn altijd ook andere tradities geweest: de ethische, de confessionele, midden-orthodoxe, en ook de vrijzinnige, al bleef deze laatste altijd in de minderheid. Maar de meest opvallende in Utrecht, zeker voor de buitenwereld, was toch de orthodox-gereformeerde, vooral toen de Hersteld Hervormde Kerk nog niet bestond. De vader van deze traditie is ook degene geweest met wie het wetenschappelijk onderwijs en
7
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
onderzoek van de Utrechtse universiteit is begonnen.7 Nu de klassieke godgeleerdheid de universiteit van Utrecht verlaat, denken wij natuurlijk ook aan Voetius. Er is in Utrecht de afgelopen decennia baanbrekend onderzoek gedaan naar hem en naar de gereformeerde traditie. Als er één ding duidelijk is geworden, dan is het dat de gereformeerde theologie niet alleen een breuk is geweest met de middeleeuwen, maar ook een voortzetting van middeleeuwse katholieke theologie en spiritualiteit. Voor de niet-specialist is het niet eenvoudig om iets steekhoudends over Voetius te zeggen. Ik val vandaag terug op een gedicht dat ik in mijn studententijd overschreef en altijd heb bewaard.
Voetius
Een somber man, die geen gelijk kon krijgen, ofschoon hij duizend dingen beter wist dan al zijn vijanden. Een polemist, die telkens werd verslagen door hun zwijgen.
Een dominee, die in de wisseling van woorden en spitsvondige gedachten over genade en recht, zijn laatste krachten verspilde en zonder roem daaraan verging.
Een Hollander, niet beter, ook niet slechter dan ’t gros, maar met het kenmerk van zijn land een beetje dieper in zijn ziel gebrand. - Wie is op heden groter, wie oprechter?
7
8
Otto J. de Jong, Utrecht en de ouderen. Universitaire voorgeschiedenis (Grijze Wijzen. Emeriti aan het woord), Utrecht: Bureau Studium Generale van de Universiteit Utrecht, november 2002, 34-37.
8
Anton van Duinkerken, Verzamelde gedichten, Utrecht / Antwerpen z.j., 37. Vgl. W.J. van Asselt, ‘Gisbertus Voetius, professor en predikant te Utrecht (1634-1676)’, Tijdschrift voor Nederlandse kerkgeschiedenis 8, 1 (2005) 3-10.
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
8
Aldus de katholieke Brabander Anton van Duinkerken. Voetius gezien door een buitenstaander. Voor mij heeft het gedicht zijn zeggingskracht nog niet verloren, al weet ik inmiddels heel wat meer over Voetius en zijn achtergronden. Het gedicht laat haarscherp zien dat de grandeur en de misère van een theoloog vlak bij elkaar kunnen liggen. De slotregel formuleert feilloos de vraag die elke beoordeling van historische figuren en hun opvattingen dient te begeleiden: wie is op heden groter, wie oprechter? In het dogmatisch onderwijs in Utrecht heeft de gereformeerde traditie altijd meegesproken. De peiling van wat de orthodoxie ‘wezenlijk heeft willen zeggen’9 is een stadium op de theologische levensweg dat niet kan worden overgeslagen. De bestudering van Heppe en Berkhof naast elkaar, tegen elkaar en met elkaar, is een goede oefenschool voor zelfstandige theologische reflectie op het snijpunt van wetenschap, cultuur en kerk. Als begin uiteraard, niet als eindpunt.
Spreken over God Theologie snijdt de wetenschap, de cultuur en de kerk, maar zij valt met geen van deze drie volledig samen. Daarom heb ik aan het begin gezegd dat de theologische reflectie zoveel mogelijk overeenstemt met wetenschap, cultuur en kerk. Volledige overeenstemming zou betekenen dat theologie in de wetenschap, de cultuur of de kerk opgaat. Dat zou haar einde betekenen. Want hoezeer de theologie ook deelneemt aan wetenschap, cultuur en kerk, in geen van deze past zij helemaal. Zij is altijd ook nog iets anders doordat zij, wanneer zij redelijk reflecteert over menselijk leven met God, ook spreekt over God. Niet God als voorwerp van wetenschappelijk onderzoek, niet God als hypothese of als filosofisch begrip, niet God als menselijke cultuuruiting, maar God zonder aanhalingstekens. God zelf. Zulk spreken over God, als deel van de redelijke reflectie over menselijk leven met God, vind je niet in de wetenschap, niet in de
9
In zijn recensie van Berkhofs ‘Christelijk Geloof’ merkte Hasselaar op: ‘(Berkhof)… stoot niet door tot datgene, wat de orthodoxie in de verzoeningsleer hier wezenlijk heeft willen zeggen’; J.M. Hasselaar, ‘Uitdagende dogmatiek. Een poging tot gesprek n.a.v. Berkhofs “Christelijk Geloof”’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 29, 1 (1975), 40. Zoiets is in Utrecht geen kleinigheid.
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
9
cultuur en ook niet in de kerk.10 Dit is het eigene van de theologie en we zouden dit eigene in alle bescheidenheid haar grootheid kunnen noemen. Die grootheid moeten we niet misverstaan. Theologie is geen spreken van God, maar spreken over God, door mensen. Als menselijk spreken over God heeft de theologie geen eigen grootheid. Daarom moet zij zoveel mogelijk met wetenschap, cultuur en kerk overeenstemmen. Maar haar spreken en denken mikt wel op God. En God is groot. God is groot in zijn goedheid. God is datgene waarboven niets groters en niets beters gedacht kan worden. Utrechtse theologen leven bij deze grondgedachte van Anselmus. En al kan die uitspraak heel verschillend worden opgevat en uitgewerkt11, we herkennen allen het bijbelse geloofsmotief: God is de allerhoogste. We spreken over iets, over iemand die groter is dan wij zelf zijn, groter ook dan onze wereld. Zijn grandeur fundeert en relativeert alle menselijke grandeur en redt ons van onze misère. Zijn unieke goedheid is de bron van al ons heil en de kritische norm die onze heilloze ideeën ontmaskert.
Bewegen naar de toekomst De plaats van de klassieke godgeleerdheid aan de openbare universiteit van Utrecht is 350 jaar onbetwist geweest. Toen zij omstreden raakte hebben kerkelijke theologen haar goed recht verdedigd met theologische en
10
Daarom brengt de theologie een bepaalde eenzaamheid met zich mee. ‘Ik bedoel die eenzaamheid, die besloten ligt in de kritische bezinning op de door geen theologie of wetenschap bedachte opdracht: voor Gods aangezicht tot alle mensen over God te spreken – in hoger opdracht en niettemin in eigen verantwoording.’ Aldus Hasselaar in zijn afscheidscollege; J.M. Hasselaar, ‘Universiteit en staat III’, In de Waagschaal, nw. jrg. 12, 14 (1983), 438.
11
Is deze uitspraak een definitie van God waaruit een algemeen godsbegrip afgeleid kan worden? Is het de geopenbaarde naam van de God van de bijbel, de Heer en de Schepper, zoals Barth meende? Moeten we hier kiezen of kan de formule van Anselmus zowel een algemeen godsbegrip als een bijzondere godsnaam zijn? Een belangrijk deel van de dogmatische en godsdienstwijsgerige reflectie in Utrecht uit de afgelopen decennia cirkelt rond deze vragen.
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
10
wetenschapstheoretische argumenten.12 Maar deze hebben niet mogen baten. Onze plaats aan de openbare universiteit van Utrecht behoort voortaan tot het verleden. De PThU gaat naar nieuwe locaties in Amsterdam en Groningen. Dat betekent niet dat we een zeker idee van theologie dat we in Utrecht hebben opgedaan in Utrecht moeten achterlaten. Want dit idee hoort niet tot het verleden. Integendeel. Het wijst ons de richting naar de toekomst. Het blijft een ideaal om na te streven, ook in Amsterdam en in Groningen. Wanneer wij dat doen, zullen wij ons met passie inzetten om de menselijke omgang met God in al zijn diverse vormen en facetten te begrijpen. We zoeken dan zoveel mogelijk samenwerking en overeenstemming met wetenschap, cultuur en kerk. Waar wij wetenschappelijk onderzoek verrichten of verwerken, stellen wij er een eer in om te voldoen aan de maatstaven die daarvoor gelden. Wij verafschuwen dilettantisme en beunhazerij. We werken in het geloof dat ook onze tijd een tijd van God is. Daarom dienen we onze cultuur, onze samenleving en onze politiek door samen met anderen te zoeken naar ware menselijkheid en naar beschaving die alle mensen ten goede komt, wie ze ook zijn en vanwaar ze ook komen. We verzetten ons tegen machten die deze menselijkheid bedreigen en deze beschaving ondermijnen. We spreken vrijmoedig over God zonder aanhalingstekens. We schamen ons niet voor Jezus Christus. We stellen ons open voor de leiding van de Heilige Geest. We laten onze agenda en onze werkwijze niet dicteren door de twisten van gisteren, maar gaan na hoe mensen zich vandaag kunnen openen voor het evangelie van Jezus Christus en waar zij zich ervoor afsluiten. We bieden theologische weerstand wanneer het evangelie verdampt in religiositeit en wanneer de kerk van binnenuit seculariseert. We zoeken verbinding met medechristenen uit alle culturen, ook als wij daarvoor eigen grenzen moet overschrijden. We laten ons zo verrassen door de Schriften
12
H.W. de Knijff, ‘Theologie en wetenschap’, Kerk en Theologie 45,2 (1994), 126-137; H.W. de Knijff, ‘Theologie, wetenschap en universiteit’, in: F.G.M. Broeyer en T. van Willigenburg red., Facultas Theologica: soror sororum! Opstellen over theologie en universiteit (Utrechtse Theologische Reeks 27), Utrecht: Faculteit der Godgeleerdheid Universiteit Utrecht 1994, 87-107; H.W. de Knijff, De boom van John Fowles. Een terugblik en een plaatsbepaling, (Utrechtse Theologische Reeks 34), Utrecht: Faculteit der Godgeleerdheid Universiteit Utrecht 1996 (afscheidscollege).
Une certaine idée de la théologie d’Utrecht
11
van Oude en Nieuwe Testament, in al hun historische en taalkundige vreemdheid, dat ons geloof en onze theologie er door worden vernieuwd. We zonderen ons niet af in ons eigen, kleine, gereformeerde wereldje, maar ademen in de traditie van de Kerk der eeuwen en blijven in gesprek met Origenes en Athanasius, Augustinus en Anselmus, Thomas van Aquino en Duns Scotus, Pascal en Kierkegaard, Schleiermacher en Barth. We houden diepgaand voeling met onze rooms-katholieke collega’s. Onze protestantse theologie zal waarlijk katholiek zijn.
Besluit Ik keer nog één keer terug naar de geschiedenis van De Gaulle en van Frankrijk. Tussen de twee wereldoorlogen volgde de Franse legerleiding een verdedigende strategie en vertrouwde op de Maginotlinie. De Gaulle pleitte als enige voor een beroepsleger van beweeglijke tankeenheden. In 1940 bleek het gelijk van De Gaulle. Met de Maginotlinie hadden de Fransen hun vorige oorlog tegen de Duitsers kunnen winnen, maar waren zij weerloos tegen het offensief van de Duitse tanks.13 In zijn boek Vers l’armée de métier (Naar het beroepsleger) uit 1934, schrijft De Gaulle ‘Niets is blijvend, tenzij het voortdurend wordt vernieuwd.’14 Onze theologiebeoefening en de plaats van de PThU aan de Universiteit Utrecht zijn niet blijvend, maar wat blijft is de bede die wij meenemen naar Amsterdam en Groningen: Sol Iustitae illustra nos.15
13
De lessen van De Gaulle werden in Duitsland beter geleerd dan in Frankrijk; Wesseling, 52, 59.
14
Geciteerd in Tony Judt, Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945, vertaald door Hanneke Bos en Wybrand Scheffer, Amsterdam: Contact 20106 (20051), 367.
15
Ik dank Dr. Rein Brouwer voor zijn opmerkingen bij een eerdere versie van deze lezing.