INFORMATIE REGELING PROFILERINGSFONDS PROTESTANTSE THEOLOGISCHE UNIVERSITEIT
1. INLEIDING Er kunnen zich situaties voordoen waarbij je niet tijdig jouw studie kan afronden, of waarin om andere redenen financiële ondersteuning in de rede ligt. Daarvoor kun je een beroep doen op het profileringsfonds. Er kunnen zich verschillende situaties voordoen waarvoor je als student een beroep kan doen op het profileringsfonds. De wet benoemt in artikel 7.51 een aantal categorieën. De oorzaak van die situatie kan zowel liggen bij de student als bij de instelling. In bepaalde gevallen is de instelling verplicht om jou financieel te ondersteunen: als sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals ziekte, functiestoornis of als je bepaalde bestuurswerkzaamheden verricht of lid bent van een medezeggenschapsorgaan, van een opleidingscommissie of een adviserende bestuursfunctie hebt op grond van de wet. De wetgever vindt het voor de hand liggen, dat de instelling ook voor andere adviserende bestuursfuncties die studenten op verzoek van de instelling verrichten (en niet op wettelijke grondslag) een uitkering uit het profileringsfonds verstrekt. Bij onvoldoende studeerbare opleidingen en bij verlenging van de masteropleiding door de instelling, zonder dat daar extra studiefinancieringsrechten tegenover staan voor de student, is er ook sprake van een verplichting tot financiële ondersteuning van de student. Je kunt dan denken aan het honourstraject in de driejarige masteropleiding. In andere gevallen is het ter beoordeling aan de instelling of financiële ondersteuning kan worden verleend. Het College van Bestuur bepaalt wat de financiële ondersteuning moet zijn, het moment van uitkeren en de duur ervan. De wetgever geeft het instellingsbestuur wat betreft de ondersteuning de mogelijkheid maatwerk te leveren. Het behoeft niet te gaan om gefixeerde bedragen. In de wet is daarom afgezien van een eenduidig vastgelegde norm, maar als richtsnoer geldt de hoogte van de prestatiebeurs, berekend op fulltime basis. In de Regeling voor het profileringsfonds is dit nader ingekleurd. De duur van de uitkering evenals het tijdstip van uitkeren zal in het algemeen ook verschillen per student. Voor bestuurswerkzaamheden ligt het voor de hand om het moment van uitkeren te koppelen aan de feitelijke werkzaamheden. Bij niet-studeerbare programma’s is echter van te voren vaak lastig vast te stellen wat de op te lopen studievertraging feitelijk zal zijn. Dit geldt mutatis mutandis ook voor het vaststellen van de duur van de ondersteuning. Bij de verlenging van de masteropleidingen daarentegen is de duur eenduidig vast te stellen; deze is dan ook wettelijk bepaald op de duur van de verlenging. Voor eenzelfde omstandigheid kun je niet dubbel een beroep doen op financiële ondersteuning. Vanzelfsprekend kun je indien verschillende bijzondere omstandigheden van toepassing zijn, wel meer dan een keer beroep doen op het fonds. Te denken valt aan de situatie dat je studievertraging hebt opgelopen, doordat je bestuurswerkzaamheden hebt verricht en daarna doordat je langdurig ziek wordt. Mutatis mutandis geldt dit ook als de duur van de aanspraken verschilt.
2. Financiële ondersteuning a. Welke student kan aanspraak maken op financiële ondersteuning? In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt in artikel 7.51 geregeld, dat als er sprake is van bijzondere omstandigheden een student financiële ondersteuning kan ontvangen, voor zover deze omstandigheden tot studievertraging leiden. Niet elke student die met bijzondere omstandigheden te maken krijgt heeft recht op ondersteuning. Het moet gaan om een student, die: -
-
is ingeschreven aan de PThU voor een opleiding, en recht heeft op betaling van het wettelijk collegegeld, en voor de opleiding aanspraak heeft op prestatiebeurs volgens hoofdstuk 5 van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel aanspraak hierop heeft gehad, en studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen als gevolg van een bijzondere omstandigheid. b. Bij welke instellingen kan de student terecht voor financiële ondersteuning?
Als er sprake is van één van de bijzondere omstandigheden die in de wet staan opgesomd, kun je voor financiële ondersteuning terecht bij DUO of bij de PThU. In sommige situaties moet je eerst bij DUO zijn, voordat de PThU een vergoeding kan verstrekken. i. Voorzieningen aan te vragen bij DUO IB-Groep De volgende verzoeken moet je direct bij DUO IB-Groep indienen: -
verlenging van de diplomatermijn van 10 jaar met vijf jaren in geval van bijzondere omstandigheden van structurele aard; eenmalige verlenging van de prestatiebeurs met 12 maanden, als er sprake is van een erkende functiestoornis; verlenging van de diplomatermijn van 10 jaar met de duur van de bijzondere omstandigheid; omzetting van de prestatiebeurs in een gift in verband met volledige arbeidsongeschiktheid;
Voor de voorwaarden waaronder deze verzoeken worden gehonoreerd en voor de wijze waarop een verzoek bij DUO IB-Groep moet worden gedaan, wordt verwezen naar de website van DUO IB-Groep (www.duo.nl). Voor advies en hulp in verband met het doen van een verzoek bij DUO kun je je wenden tot de studentendecaan. ii. Voorzieningen aan te vragen bij de PThU De WHW omschrijft in artikel 7.51 de bijzondere omstandigheden, die zich moeten voordoen wil je succesvol aanspraak kunnen maken op financiële
ondersteuning. De wetgever geeft in dit artikel de opdracht aan de instellingen voor Hoger Onderwijs via een bijzondere regeling te regelen op welke wijze een student een verzoek tot ondersteuning kan aanvragen bij het instellingsbestuur; op basis van welke bijzondere omstandigheden een verzoek tot financiële ondersteuning kan worden gedaan en hoe hoog de ondersteuning is. De PThU heeft aan deze opdracht gehoor gegeven door het vaststellen van de Regeling profileringsfonds. De regeling maakt deel uit van het Studentenstatuut. Deze tekst is bedoeld ter toelichting daarop. c. Algemene voorwaarden voor financiële ondersteuning op grond van bijzondere omstandigheden Grofweg zijn er twee categorieën bijzondere omstandigheden te onderscheiden: -
omstandigheden die te maken hebben met overmacht; omstandigheden die te maken hebben met bestuurlijke activiteiten.
Voor wat betreft financiële ondersteuning in verband met bestuurlijke activiteiten heeft het college van bestuur een afzonderlijke uitvoeringsregeling opgesteld. In deze informatietekst wordt daar verder niet op ingegaan. Hier beperken we ons tot bijzondere omstandigheden in verband met overmacht. 2. Bijzondere omstandigheden De wetgever onderscheidt de volgende bijzondere omstandigheden, die een situatie van overmacht meebrengen: Ziekte, zwangerschap en bevalling Onder ziekte worden zowel fysieke als psychische aandoeningen verstaan. Ziekte moet worden gestaafd met een verklaring van een (behandelend) arts, psycholoog of andere medische deskundige. De arts kan in de verklaring aangeven – zonder toelichting – of sprake is van een medische omstandigheid, handicap of chronische aandoening. Als je studievertraging oploopt, of redelijkerwijs verwacht op te lopen, wordt van jou verwacht dat je er alles aan doet om jouw vertraging zo beperkt mogelijk te houden. Dit betekent, dat van jou wordt verwacht dat je zo spoedig mogelijk na het intreden van de desbetreffende omstandigheid naar de studentendecaan gaat om advies in te winnen over te nemen maatregelen om de studievertraging zo veel mogelijk te beperken. Bijzondere familieomstandigheden Bijzondere familieomstandigheden zijn bijvoorbeeld ernstige ziekte of overlijden van familie in de eerste lijn (vader, moeder, broer, zus). Evenals bij ziekte moet ook de bijzondere familieomstandigheid worden aangetoond. Te denken valt aan een verklaring van een (medisch) deskundige of een rouwkaart. Ook in geval van bijzondere familieomstandigheden heb je de plicht de studievertraging in overleg met de studentendecaan zoveel als mogelijk is te beperken. Lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis student In geval van lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis kan een aanspraak ontstaan op financiële ondersteuning, wanneer als gevolg van de
functiestoornis vertraging ontstaat. Ook in deze omstandigheid wordt een medische verklaring gevraagd. In geval van functiestoornis geldt, dat eerst een verzoek om financiële ondersteuning kan worden ingediend bij de PThU, wanneer de betreffende student een eenmalige verlenging van de prestatiebeurs met 12 maanden door DUO toegekend heeft gekregen. Studievertraging als gevolg van de wijze waarop de PThU haar opleiding verzorgt De universiteit verplicht zich tot het geven van financiële ondersteuning als de wijze waarop de PThU haar opleiding verzorgt studievertraging van meer dan twee maanden tot gevolg heeft. Dit kan verband houden met de wijze waarop de onderwijsactiviteiten zijn gepland, c.q. de begeleiding van docenten beschikbaar is en als niet redelijkerwijs compenserende studieactiviteiten ondernomen kunnen worden. De verplichting tot verlenen van financiële ondersteuning vervalt wanneer de PThU kan aantonen dat zij zodanige voorlichting en begeleiding aan de student heeft gegeven of aangeboden, dat van de student redelijkerwijs verwacht kan worden dat hij door een juiste individuele planning van studieactiviteiten de periode van onderbreking en vertraging had kunnen voorkomen. Met betrekking tot verplichte stageonderdelen is het van belang je te realiseren dat meerdere partijen dan de student en de PThU daarbij betrokken zijn. Ook de stageverlenende gemeente of instelling en de begeleider van de stageactiviteiten spelen een rol en hebben op grond daarvan verplichtingen. Dit brengt mee, dat wanneer vertraging als gevolg van noodzakelijke onderbreking van de stageactiviteiten te wijten is aan de gemeente/ instelling of begeleider deze niet verhaald kan worden op de PThU. De PThU heeft dan geen verplichting tot het verlenen van financiële ondersteuning. Voorts geldt dat het voor studenten noodzaak is rekening te houden met de verminderde aanwezigheid van docenten in de vakantieperiode, met name juli en augustus. In het Studentenstatuut, de OER en de onderwijscatalogus worden de wederzijdse rechten en plichten van universiteit en studenten vastgelegd. Deze documenten vormen een houvast voor het bepalen van de verwijtbaarheid aan universiteit dan wel student van een tot studievertraging aanleiding gevende bijzondere omstandigheid, in de zin van het verzorgen van de opleiding. Een bijzondere categorie studenten die te maken heeft met studievertraging als gevolg van de wijze waarop de PThU haar opleiding verzorgt, vormt de groep studenten die het honourstraject binnen de driejarige masteropleiding volgt. Hardheidsclausule De Regeling profileringsfonds kent de bepaling dat naast de hiervoor benoemde bijzondere omstandigheden in de zin van overmacht andere omstandigheden kunnen leiden tot een aanspraak op financiële ondersteuning. Dit is het geval, wanneer als een verzoek daartoe door het college van bestuur niet zou worden gehonoreerd een onbillijkheid van overwegende aard zou ontstaan. Per geval zal moeten worden beoordeeld of een dergelijke onbillijkheid zou ontstaan. Een limitatieve opsomming van gronden voor toekenning is dan ook niet te geven. Bij wijze van voorbeeld kunnen worden genoemd: - vertraging als gevolg van het afbranden van het studentenhuis waar je woont en waarbij al jouw studieboeken verloren zijn gegaan;
-
vertraging als gevolg van een noodgedwongen langer verblijf in het buitenland vanwege een natuurramp.
3. Meldplicht De Regeling profileringsfonds bepaalt, dat elke studievertragende bijzondere omstandigheid, die kan leiden tot een aanspraak op financiële ondersteuning zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 5 maanden na het ontstaan van de bijzondere omstandigheid wordt gemeld bij de studentendecaan. Deze meldplicht heeft als achterliggende reden, dat in veel situaties mogelijkheden bestaan (extra) vertraging te voorkomen. Mogelijke maatregelen zijn: - het creëren van extra studievoorzieningen, zoals: o tentamen op een ander tijdstip afleggen; o tentamen op een andere manier afleggen; - op halve kracht studeren; - advies geven de studiefinanciering en/of studie tijdelijk stop te zetten De meldplicht berust op de eigen verantwoordelijkheid van de student de studievertraging niet nodeloos te laten oplopen. Heb je eerst melding gemaakt na 10 maanden nadat de studievertragende omstandigheden zijn ingetreden dan wordt over de eerste 5 maanden geen vergoeding gegeven. De enige uitzondering daarop is als je aantoont dat je vanwege overmacht absoluut niet in staat was je eerder te melden. Hierbij moet gedacht worden aan de situatie dat je wordt opgenomen met een acute psychose en pas na langere tijd wordt ontslagen. Indien je van de studentendecaan het advies hebt gekregen je tijdelijk uit te schrijven, en je hebt dit advies niet opgevolgd, kun je geen aanspraak maken op financiële ondersteuning over de periode dat je uitgeschreven had kunnen zijn. De meldingsplicht is van belang voor bepaling van het moment waarop de aanspraak op financiële ondersteuning ontstaat en voor de vaststelling van de maximale periode waarin financiële ondersteuning kan worden toegekend. Voor de uiteindelijk door het bestuur vast te stellen duur van de ondersteuning is de omvang van de studievertraging, uitgedrukt in maanden beslissend. Enkele voorbeelden ter verduidelijking met betrekking tot de meldplicht: Situatie A - student A wordt op 1 oktober 2010 ziek; - student A meldt zich op 31 augustus 2011 bij de studentendecaan Er geldt een meldplicht binnen vijf maanden na het ontstaan van de bijzondere omstandigheid. In deze situatie wordt vanaf 31 augustus 2011 teruggerekend en wordt het ontstaan van de omstandigheid fictief vastgesteld op 1 april 2011. -
over de maanden 1 oktober 2010 t/m 30 maart 2011 ontvangt student A geen financiële ondersteuning; over de maanden 1 april t/m 31 augustus 2011 ontvangt student A financiële ondersteuning; vanaf 1 september 2011 heeft student A in beginsel aanspraak op financiële ondersteuning
Situatie B - student B wordt op 1 november 2010 ziek; - student B meldt de ziekte op 15 mei 2011 bij de studentendecaan; Gegeven de meldingsplicht binnen een termijn van vijf maanden wordt het ontstaan van de omstandigheid fictief vastgesteld op 1 december 2010. De gehele maand mei wordt meegerekend voor vaststelling van de vijf maanden termijn. -
student B ontvangt financiële ondersteuning van 1 december 2010 t/m 31 mei 2011; student B ontvangt géén ondersteuning voor de maand november 2010; vanaf 1 juni 2011 heeft student B in beginsel aanspraak op financiële ondersteuning.
Situatie C - student C is chronisch ziek; - in haar eerste studiejaar heeft zij 8 maanden studievertraging opgelopen; - in haar tweede studiejaar heeft zij eveneens 8 maanden studievertraging opgelopen; - in haar derde studiejaar loopt zij 6 maanden studievertraging op; - student C meldt zich op 1 september 2010, bij aanvang van het derde studiejaar, bij de studentendecaan; - de totale studievertraging bedraagt in drie jaar tijd 22 maanden; Student C moet een aanvraag doen voor verlenging van de diplomatermijn van 10 jaar met vijf jaren. Over het eerste jaar en het tweede jaar ontvangt student C maximaal vijf respectievelijk vijf maanden financiële ondersteuning. Voor het derde studiejaar ontvangt zij zes maanden ondersteuning. Ondanks de 22 maanden studievertraging ontvangt de student C 16 maanden ondersteuning van de PThU. 4. Vaststelling omvang studievertraging Het opmeten van studievertraging is veelal pas mogelijk aan het eind van een studiejaar, of korte tijd daarna. Zo is het mogelijk dat een beperkte studievertraging in een eerste periode van het studiejaar wordt ingelopen in een tweede periode. Voorbeeld Student D haalt in de eerste helft van het studiejaar 15 ECTS en is door een ongeluk niet in staat geweest 1 tentamen van 5 ECTS te doen. In de tweede helft van het jaar doet de student het tentamen alsnog. Student D sluit het studiejaar af op 60 ECTS. De student heeft daarmee uiteindelijk het volledige studieprogramma over dat jaar afgelegd en zodoende geen studievertraging opgelopen. Student D komt dus niet voor financiële ondersteuning in aanmerking.
De berekening van de omvang van de studievertraging op grond van overmacht geschiedt op grond van een uniform beoordelingsysteem. Van een student, van wie is vastgesteld dat hij gedurende een bepaalde periode in het studiejaar geheel niet, dan wel slechts in beperkte mate heeft kunnen studeren, wordt bekeken hoeveel studiepunten van het studieprogramma hij heeft gemist. De volgende tabel geeft aan de hand van het aantal behaalde studiepunten het aantal maanden studievertraging weer. Behaald aantal ECTS 0-2 3-7 8-12 13-17 18-22 23-27 28-32 33-37 38-42 43-47 48-52 53-57 58-60
Maanden vertraging 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Het aantal maanden financiële ondersteuning wordt als volgt berekend: Periode van overmacht: Aantal ECTS per maand: Totaal te behalen ECTS: Behaald:
a= aantal maanden 5 ECTS x= 5 * a y
Niet behaald:
x - y = z ECTS
Financiële ondersteuning:
z:5 = b maanden
Honourstraject Voor het honourstraject geldt dat deze een omvang heeft van 30 ECTS, die deels boven op de nominale studieduur van de masteropleiding komt. Studenten die het honourstraject volgen worden verwacht een extra inspanning van 15 ECTS te plegen boven op de studieduur van de masteropleiding. Dit levert in beginsel een studievertragingsduur van 3 maanden op, waarin financiële ondersteuning wordt verstrekt, voor zover de student aan de overige eisen voor ondersteuning voldoet. De werkelijke studievertraging wordt echter gerelateerd aan het totaal te behalen ECTS per maand, waarbij een eventuele bovennominaal gemiddeld aantal studiepunten per maand in de periode van de studie voorafgaande aan die waarin het honourstraject wordt gevolgd wordt betrokken. Dit betekent dat wanneer een student gemiddeld genomen 7 ECTS per maand behaalde de uiteindelijk berekende periode van studievertraging aan dit aantal wordt gerelateerd. De uiteindelijk vast te stellen duur van het aantal maanden ondersteuning geschiedt op grond van een advies van de studentendecaan, waarbij de feitelijke
omstandigheden van de student en de redelijkheid en billijkheid worden betrokken. Voorbeelden waarin deze beslissend zijn: Voorbeeld 1 - Student E haalt in de eerste helft van het jaar 15 ECTS; - Student E overkomt een ongeluk en is niet in staat 2 onderdelen van in totaal 10 ECTS te doen; - Student E doet deze onderdelen in de tweede helft van het jaar alsnog; - Student E sluit het studiejaar af met 60 ECTS Volgens de tabel heeft zij geen maanden studievertraging en komt dus in beginsel niet in aanmerking voor financiële ondersteuning. Student E maakt er aanspraak op jaarlijks meer dan 60 ECTS te behalen en stelt wel degelijk studievertraging te hebben opgelopen. -
-
Student E blijkt volgens OSIRIS in de jaren voor de periode van overmacht bovennominaal te hebben gestudeerd. Gemiddeld behaald student E 75 ECTS per studiejaar. De gemiddelde studievoortgang per maand is dan 6,25 ECTS; Student E heeft 15 ECTS niet behaald. De vertraging is dan 15;6,25 = 2,4 maanden. Afgerond betekent dit dat student E twee maanden studievertraging heeft opgelopen en voor twee maanden financiële ondersteuning ontvangt.
Voorbeeld 2 - Student F haalt in de eerste helft van het studiejaar 2009-2010 30 ECTS; - In de tweede helft van het studiejaar hoeft ze alleen nog een scriptie van 30 ECTS te schrijven; - In januari 2010 overkomt student F een ongeluk, waardoor ze nauwelijks aan haar scriptie kan werken; - De studentendecaan geeft geen uitschrijfadvies; - Na afloop van zes maanden vraagt student F financiële ondersteuning aan; - Uit OSIRIS blijkt dat zij in februari 2010 twee onderdelen van in totaal 10 ECTS heeft afgerond; In beginsel worden deze 10 ECTS afgetrokken van de 30 ECTS (omvang van de scriptie), en komt de omvang van de studievertraging uit op vier maanden (A = zes maanden; x= 30; y=10; z=20; b=4) -
De studentendecaan verklaart dat student F de onderdelen reeds voor 1 januari 2010 heeft afgerond, maar dat de uiteindelijke beoordeling lang op zich heeft laten wachten.
Er zijn daarmee geen ECTS behaald in de periode van de overmachtsituatie. Dit betekent dat z = 30 en b = 6. Kortom, er is sprake van zes maanden financiële ondersteuning. 5. Hoogte financiële ondersteuning De hoogte van de financiële ondersteuning wordt gebaseerd op het beursbedrag dat je in de laatste maand van het studiejaar waarover financiële ondersteuning
wordt aangevraagd ontving. Het beursbedrag bestaat uit de basisbeurs en eventuele aanvullende beurs. De laatste in voorkomende gevallen vermeerderd met eventuele partnertoeslag of éénoudertoeslag. Een eventueel door jou ontvangen rentedragende lening wordt niet betrokken bij de bepaling van de financiële ondersteuning. 6. Aanvragen en uitbetalen van financiële ondersteuning a. Aanvraagtermijn Je moet per studiejaar een toekenning en uitbetaling aanvragen van een bepaald aantal maanden financiële ondersteuning op grond van bijzondere omstandigheden als gevolg van overmacht. Dit moet gebeuren binnen vastgestelde termijnen (zie ook paragraaf 6.2). Je kunt een aanvraag indienen wanneer de bijzondere omstandigheden zich voordoen. Echter, in dat geval zal de termijn van de vertraging en de omvang van de financiële ondersteuning moeilijk of niet te bepalen zijn. Je kunt direct bij de aanvraag voor financiële ondersteuning een verzoek tot uitbetaling doen. In dit verzoek kun je vragen om uitbetaling per direct na toekenning. Je kunt ook verzoeken om uitgestelde aanvang van uitbetaling. Te denken valt aan de periode die direct volgt op die waarna de aanspraak op studiefinanciering is vervallen, voor zover de student bij aanvraag van de financiële ondersteuning nog studiefinanciering geniet. b. Aanvraag na afloop van het studiejaar Je moet uiterlijk op 31 december van het studiejaar volgend op dat waarin de desbetreffende bijzondere omstandigheden zich hebben voorgedaan, een aanvraag voor financiële ondersteuning indienen bij het college van bestuur. De student die vertraging oploopt in studiejaar 2010-2011 moet uiterlijk 31 december 2011 een verzoek om ondersteuning hebben ingediend. Doet je na die datum een verzoek, wordt deze niet in behandeling genomen, ten zij je kunt aantonen dat een tijdige aanvraag achterwege is gebleven als gevolg van overmacht. c. Uitbetaling financiële ondersteuning Uitbetaling van financiële ondersteuning geschiedt in maandelijkse gelijke termijnen. De hoogte van de termijn wordt bepaald door de hoogte van de studiefinanciering, zijnde de basisbeurs en aanvullende beurs, die je genoot in de laatste maand van het studiejaar waarvoor de ondersteuning is aangevraagd. De uitbetaling start in de maand die volgt op de maand waarin het verzoek is ontvangen, tenzij je uitdrukkelijk en schriftelijk hebt verzocht om uitbetaling op een later tijdstip. 7. Procedure van aanvraag financiële ondersteuning De student die op grond van bijzondere omstandigheden meent aanspraak te kunnen maken op financiële ondersteuning, krachtens wetgeving en de Regeling profileringsfonds, doet een verzoek daartoe bij het college van bestuur. Je doet het verzoek om financiële ondersteuning door het toesturen van het ingevulde aanvraagformulier ‘financiële ondersteuning bijzondere omstandigheden vanwege overmacht’, voorzien van de bij regeling voorgeschreven bescheiden en een verklaring van de studentendecaan.
De aanvraag kan schriftelijk worden toegezonden aan het College van Bestuur, t.a.v. mr. drs. D.J. de Boer, Postbus 7161, 1007 MC Amstetrdam, dan wel digitaal via
[email protected].
Regeling profileringsfonds 1. Er is een fonds ingesteld voor financiële ondersteuning van de student die a. aan de Protestantse Theologische Universiteit is ingeschreven voor een opleiding waarvoor aan hem nog geen graad verleend is en wettelijk collegegeld verschuldigd is, b. in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid de opleiding niet of niet geheel volgt, en voor de opleiding aanspraak heeft of heeft gehad op prestatiebeurs als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet op de Studiefinanciering 2000, en c. studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen als gevolg van de bijzondere omstandigheden, of d. is ingeschreven aan de Protestantse Theologische Universiteit voor een opleiding waarop het instellingsbestuur artikel 7.4a, achtste lid WHW heeft toegepast, of e. is ingeschreven aan de Protestantse Theologische Universiteit voor een opleiding waaraan niet opnieuw accreditatie is verleend en waarvoor aan hem nog geen graad is verleend, en f. die heeft voldaan aan de procedurevoorschriften die zijn opgenomen in deze regeling. 2. De bijzondere omstandigheden die gelden als voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze ondersteuning zijn: a. ziekte of zwangerschap en bevalling van betrokkene, b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene, c. bijzondere familieomstandigheden, d. het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid, een opleidingscommissie, de universiteitsraad, e. activiteiten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied die naar het oordeel van het college van bestuur mede in het belang zijn van de universiteit of van het onderwijs dat de student volgt, f. studievertraging die het gevolg is van de wijze waarop de universiteit de opleiding feitelijk verzorgt, waaronder vertragingen die het rechtstreekse gevolg zijn van een verlies van accreditatie van een opleiding, g. overige door het college van bestuur met in achtneming van het derde lid vastgestelde bijzondere omstandigheden waarin een student verkeert, h. andere dan de in de onderdelen a t/m g bedoelde omstandigheden die, indien een daarop gebaseerd verzoek om financiële ondersteuning door het instellingsbestuur niet zou worden gehonoreerd, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 3. Het College van Bestuur kan voorzieningen treffen voor een student die a. aan de universiteit is ingeschreven voor een opleiding waarvoor aan hem nog geen graad is verleend, b. niet voldoet aan een nationaliteitseis als bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, van de Wet, en c. woonachtig is in Nederland, België, Luxemburg of een van de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
4. Een verzoek om financiële ondersteuning en de vaststelling van de aanspraak worden aan de volgende criteria getoetst: a. de bijzondere omstandigheid moet tot studievertraging hebben geleid; b. de student heeft in redelijkheid de studievertraging niet kunnen voorkomen, bijvoorbeeld door zich tijdig tijdelijk te laten uitschrijven; c. de student heeft in redelijkheid gebruik gemaakt van door of vanwege de universiteit aangeboden begeleiding om de studievertraging te beperken, d. de werkelijke studievertraging die gelet op de onderwijsprogrammering als gevolg van de bijzondere omstandigheid is opgelopen; e. de tijd die nodig is om de studievertraging in redelijkheid in te lopen gelet op de onderwijsprogrammering, f. de studievertraging beloopt tenminste twee maanden of g. de studievertraging is minder dan twee maanden maar leidt er toe dat de betrokkene als gevolg van die vertraging zich niet voor 1 juni zal kunnen uitschrijven. 5. Elke studievertragende bijzondere omstandigheid, uitgezonderd die is benoemd in artikel 2, onderdeel g, die kan leiden tot een aanspraak op financiële ondersteuning moet zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 5 maanden na het ontstaan van de bijzondere omstandigheid, worden gemeld bij de studentendecaan. Wanneer een melding wordt gedaan, stelt de studentendecaan de student in kennis van de bij een aanvraag aan het college van bestuur te overleggen documenten. De studentendecaan houdt van de melding een vertrouwelijk archief bij. 6. Het overschrijden van de termijn van vijf maanden, genoemd in lid 5, anders dan door aantoonbare overmacht, wordt geïnterpreteerd als een tekortkoming in het kader van artikel 7 en kan, op grond van artikel 4, sub c, leiden tot nadere afwegingen bij de beoordeling van de aanspraak op financiële ondersteuning. 7. Zodra duidelijk wordt dat een gemelde bijzondere omstandigheid leidt tot een aanzienlijke studievertraging, dient de student, in overleg met de studentendecaan in redelijkheid maatregelen te nemen om de studievertraging zoveel mogelijk te beperken. 8. De duur van de studievertraging als gevolg van bijzondere omstandigheid wordt voor elke aanvraag afzonderlijk bepaald met inachtneming van de volgende criteria: a. indien de aanvrager studievertraging heeft opgelopen door ziekte, zwangerschap, functiestoornissen of familieomstandigheden, wordt de studievertraging vastgesteld aan de hand van het aantal studiepunten dat hij had kunnen behalen gedurende de periode dat de bijzondere omstandigheid zich voordeed, alsmede aan de hand van de tijd die hij redelijkerwijs nodig heeft om deze studiepunten alsnog te behalen; b. indien de aanvrager studievertraging heeft opgelopen als gevolg van een onvoldoende studeerbare opleiding, wordt de termijn vastgesteld aan de hand van het aantal studiepunten dat hij redelijkerwijs had kunnen behalen wanneer de opleiding beter zou zijn ingericht.
9. Het verzoek om financiële ondersteuning wordt, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld aanvraagformulier, ingediend bij het College van Bestuur. Het verzoek bevat in elk geval: a. opgave van de naam, voornamen en adresgegevens van de aanvrager, alsmede de opleiding waarvoor de aanvrager is ingeschreven; b. de bijzondere omstandigheden die de studievertraging hebben veroorzaakt; c. de periode(n) waarin de genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan; d. documenten van DUO waaruit blijkt dat de aanvrager voor de opleiding aanspraak heeft of heeft gehad op prestatiebeurs als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet op de Studiefinanciering 2000, uitgezonderd een verzoek om financiële ondersteuning op grond van een bijzondere omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 2, sub g, e. verklaring van de studentendecaan dat de melding tijdig gedaan is en de student aan eventuele afspraken om de studievertraging te beperken voldoende medewerking heeft gegeven, f. In geval een beroep wordt gedaan op artikel 2 sub h: de nationaliteit van de aanvrager . 10.Bij de aanvraag worden verder de volgende stukken meegezonden: a. bij ziekte, zwangerschap, functiestoornissen of bijzondere familieomstandigheden: een verklaring van de studentendecaan dat de aanvrager tijdig, dat wil zeggen zo spoedig mogelijk na het intreden van de desbetreffende omstandigheid als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd, advies heeft ingewonnen over te nemen maatregelen om de studievertraging zo veel mogelijk te beperken; b. bij ziekte, zwangerschap of bijzondere familieomstandigheden: een verklaring van een (behandelend) arts, psycholoog, verloskundige of ander bevoegde hulpverlener, waaruit blijkt gedurende welke periode de omstandigheden optraden; c. bij familieomstandigheden: schriftelijke bewijsstukken waaruit de bijzondere familieomstandigheden blijken; d. bij een vertraging als bedoeld in artikel 2, sub f: een nadere motivering dat hij door de wijze waarop de universiteit de opleiding feitelijk heeft verzorgd, of ten gevolge van het ontbreken van een nieuwe accreditatie van de opleiding, studievertraging heeft opgelopen, redelijkerwijs niet in staat zal zijn of is geweest het afsluitend examen af te leggen binnen de periode waarin het recht op studiefinanciering bestond, zo mogelijk met een verklaring van de onderwijsdirecteur of opleidingscoördinator; e. bij een aanvraag op grond van artikel 2, sub d of artikel 2, sub e: een beschrijving van de omvang van de activiteiten, en van het orgaan waarvoor activiteiten verricht zijn een instemmingsverklaring met betrekking tot het verrichten van die activiteiten en de door aanvrager verantwoorde omvang daarvan, f. indien de aanvrager door een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis studievertraging heeft opgelopen: stukken waaruit blijkt dat aanvrager een schriftelijke aanvraag heeft ingediend tot verlenging van de beursperiode overeenkomstig artikel 5.6 lid 9 van de Wet op de studiefinanciering 2000. Bij de toekenning van financiële ondersteuning op grond van een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis wordt rekening gehouden met een eventuele compensatie die de aanvrager
reeds ontvangt voor de studievertraging op grond van een lichamelijke, zintuiglijke of ander functiestoornis in de vorm van een extra beurs. g. bij een verzoek op grond van artikel 2, sub h c.q. artikel 3: een nadere motivering waarom de genoemde grond de gevraagde financiële ondersteuning billijkt, h. bij de hardheidsclausule: bewijsstukken die duidelijk aantonen dat de student door overmacht vertraging oploopt gedurende zijn studie. 11.Het College van Bestuur geeft de aanvrager binnen 2 weken bericht van ontvangst. Tevens wordt daarin aangegeven of de aanvraag volledig is. Indien een aanvraag onvolledig is krijgt de aanvragen 6 weken de tijd om het ontbrekende te leveren. Indien de aanvraag niet binnen deze termijn is aangevuld, wordt de aanvraag verder niet behandeld. De aanvrager wordt hiervan in kennis gesteld. 12.Het College van Bestuur neemt uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel na ontvangst van de aanvullende gegevens als bedoeld in artikel 12, het besluit in de vorm van een met redenen omklede beslissing op de aanvraag. Het besluit bevat tenminste een motivatie waarom toekenning van financiële ondersteuning wordt geweigerd of wordt verleend. Het college van bestuur kan deze periode met maximaal 4 weken verlengen, indien de noodzaak hiertoe aanwezig is. De aanvrager wordt hiervan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte gesteld. 13.De beslissing van het College van Bestuur bevat bij toekenning in elk geval: a. de hoogte van de toegekende financiële ondersteuning; b. het tijdstip waarop de financiële ondersteuning ingaat c. de duur van de financiële ondersteuning; d. een verwijzing naar de mogelijkheid van bezwaar voor het geval de aanvrager zich niet met het besluit van het College van Bestuur kan verenigen. 14.De financiële ondersteuning stelt de student, met inachtneming van zijn omstandigheden, in redelijkheid in staat zijn opleiding voort te zetten. 15. De hoogte van de financiële ondersteuning is niet hoger dan de studiefinanciering die betrokkene geniet uit hoofde van hoofdstuk 3 van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel zou hebben genoten, indien hij daarop aanspraak zou kunnen maken of zou hebben mogen maken. Het College van Bestuur kan beslissen dat een aanvulling op de in de eerste volzin genoemde hoogte van de ondersteuning nodig en redelijk is. Deze aanvulling wordt in de beslissing benoemd als ‘voorziening voor aanvullende ondersteuning’. 16. Financiële ondersteuning wordt in overleg met de student uitgekeerd in gelijke maandelijkse termijnen, nadat een verzoek omtrent toekenning is gehonoreerd. Een termijn wordt uitbetaald aan het einde van de maand waarop zij betrekking heeft. 17. De financiële ondersteuning eindigt: a. met ingang van de eerste maand na het behalen van het afsluitend examen van de opleiding ten behoeve waarvan de ondersteuning is toegekend, of
b. met ingang van de eerste maand nadat de student de inschrijving aan de
Protestantse Theologische Universiteit heeft beëindigd, of c. na afloop van de periode waarover financiële ondersteuning is toegekend. 18. Ingeval de duur van de financiële ondersteuning, na afloop van de toegekende periode, in redelijkheid niet voldoende blijkt te zijn om met goed gevolg het afsluitend examen af te leggen, kan het College van Bestuur op verzoek van de student een verlenging van de financiële ondersteuning toekennen. 19. Bij wijziging van de regeling worden de omvang en de duur van een eerder toegekende aanspraak op een financiële ondersteuning geëerbiedigd, indien deze gunstiger is voor de student, mits wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. 20. Het college van bestuur kan aan de toekenning van de ondersteuning de verplichting verbinden, dat de student feitelijk studerende is en gedurende de looptijd van de financiële ondersteuning voortgang boekt. 21. Degene die ondersteuning ontvangt dient het college van bestuur op te hoogte te brengen van veranderde omstandigheden, die consequenties hebben voor de hoogte en/of duur van de ondersteuning. 22. Indien de wettelijke regeling van de hoogte van de studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 verandert, is het college van bestuur met ingang van hetzelfde tijdstip bevoegd de ondersteuningen overeenkomstig aan te passen. 23. Indien door verandering in de bijzondere omstandigheden de toegekende ondersteuning kennelijk onbillijk is, kan degene aan wie die ondersteuning is toegekend het college van bestuur verzoeken de toekenning aan te passen. 24. Het college van bestuur kan besluiten de ondersteuning stop te zetten, als voortzetting kennelijk onredelijk is. 25. Een student kan niet tweemaal voor dezelfde bijzondere omstandigheid aanspraak maken op financiële ondersteuning op basis van deze regeling.