1
LEZEN Terpentijd - 1500 Oorspronkelijk bood een terp plaats aan één of enkele boerderijen. Sommige van deze ‘huisterpen’ groeiden later aan elkaar vast tot een grote woonheuvel. Door de geïsoleerde ligging, vooral in tijden van overstromingen, moesten bewoners zelf pottenbakken en textielwaren maken. De terpboerderij had wanden van palen met gevlochten takken en daartussen een mengsel van klei, stro en mest. Ook werden wanden wel gemaakt van opeengestapelde zoden. Deze terpboerderij was een soort langhuis waar de stallen in het verlengde van het woongedeelte lagen en onder hetzelfde dak. Omdat de terp niet zo groot was, lagen de boerderijen vaak voor een deel op de helling: het woongedeelte lag vrij vlak en was naar het midden gericht. De terpboerderij had geen scheiding tussen wonen en werken. In het woongedeelte brandde vaak een vuur, de rook ging via de beide uiteinden van het dak naar buiten. De mest werd vaak gebruikt als brandstof.
interieur terpboerderij
ossen kar
terpboerderij
2
2
terpboerderij
3 losse hooiberg
oud Fries langhuis
3
karnmolen
oud Fries langhuis
De opvolger van de terpboerderij is het ‘oud Friese langhuis'. In dit kleine, smalle, langgerekte en lage gebouwtje vond werken en wonen plaats onder één dak, maar al wel met een muur ertussen. In eerste instantie bestond dit type boerderij slechts uit een stal en een woongedeelte. In latere perioden werd hiertussen een werkruimte gemaakt, waar bijvoorbeeld boter en kaas werd gemaakt. Het woongedeelte bestond uit een kamer met bedsteden en een stookplaats. De stal bestond uit een middendeel met aan weerszijden de koestal. Het vee stond met de koppen naar de muur, zoals ook nu nog kenmerkend is voor de Friese boerderij. Bijzonder is de ontluchting van de stal door middel van een zogenaamde huiskist op de nok van het dak. Belangrijk verschil met de latere boerderijtypen is dat de hooiberging niet in de boerderij geplaatst is, maar buiten naast de boerderij stond (losse hooiberg). Het enige exemplaar van een langhuisboerderij dat bewaard is gebleven staat in Warten en stamt uit 1728. De mest werd bewaard op een vaste mesthoop, de gier liet men vaak weglopen in de sloot.
Veranderingen 1500 - 1880
LEZEN
LEZEN Landbouwcrisis 1880 - 1940 De kop-hals-rompboerderij is ontstaan uit de langhuisboerderij. De hoogtijdagen voor de kop-halsrompboerderij waren tussen 1800 en 1900 (19e eeuw). Door de groei van de landbouw (meer koeien) ontstond er behoefte aan meer opslagruimte voor hooi en een efficiënte bedrijfsvoering. Er ontstonden grotere en anders ingedeelde boerderijen. Door import van hout uit de Baltische staten en Noorwegen werd het mogelijk grotere en hogere schuren te maken. Zo ontstond er een nieuw type schuur, waarbij opslag van hooi, werkruimte en stal gecombineerd werden. Voor of in deze schuur creëerde men woonruimte, waardoor de kop-hals-romp en later de stelpboerderijen ontstonden. De koeien staan nog steeds in de Friese stal in een enkele rij met de kop naar de muur. De stelp werd vooral in de periode 1890-1940 gebouwd. Het belangrijkste verschil t.o.v. de kop-hals-romp is dat bij de stelp onder hetzelfde dak wordt gewerkt en gewoond. Soms geeft de kleur van de dakbedekking het onderscheid aan: rode pannen voor het bedrijfsgedeelte en blauwe pannen voor het woongedeelte. De stelp is vaak eenvoudiger van opzet en daardoor goedkoper in bouw en onderhoud. Bij de stelp bevinden zich de voornaamste woonvertrekken en de melkkelder direct achter de voorgevel. De schuur is in opzet dezelfde als bij de kop-hals-rompboerderijen. Ook hier is sprake van een Friese stal. De gier zit in de gierkolk achter de boerderij. De vaste mest komt op de mesthoop.
Friese stal
4
kop-hals-rompboerderij
hooi-oogst
4
stelp boerderij
5
LEZEN
Na 1945 moderne landbouw ligboxenstal
5
mestvergister
windenergie
ligboxenstal
Na de Tweede Wereldoorlog verandert de boerderij in snel tempo. Hadden oude boerderijen nog een Friese stal, later komt de Hollandse stal: een dubbele rij waarbij de koeien met de koppen naar elkaar toe staan met een voergang ertussen. Deze stal wordt in de oude boerderij aangebracht en soms in een apart gebouw er naast. Rond 1965 komt de ligboxenstal op: de koeien lopen los en halen zelf hun eten bij het voerhek. Ze worden gemolken in een doorloopmelkstal, waar ze ook zelf naar toe lopen. De boer kan met de trekker door de stal rijden om de koeien te voeren. De mestopslag zit vaak onder de stal. Er is geen vaste mest meer. Vaak werden ze gebouwd naast of achter de bestaande boerderij. Behalve de ligboxenstal komen er nog meer bijgebouwen zoals: - de werktuigberging: waar de trekkers en grote machines in kunnen. - de ronde mestsilo: om de gier in het bewaren. - de betonnen sleufsilo en de cilindervormige hoge torensilo waarin de voordroogkuil werd bewaard. Ook kwamen er windmolens op het erf om energie mee op te wekken. Vanaf de jaren 2000 bouwen veel boeren weer een nieuwe stal naast de oude: veel hoger en veel groter, soms kunnen er wel 500 koeien in. Soms staat er nu naast de mestsilo een mestvergister om biogas mee te maken.
VRAGEN 1.
Zet in de goede volgorde qua tijd: kop-hals-rompboerderij, terpboerderij, ligboxenstal, stelpboerderij, langhuisboerderij. 1500
1880-1940
1500-1880
na 1945
2.
Als je naar bouwmaterialen kijkt, bij welke boerderij werd dan geen steen gebruikt?
3.
Bij welke 3 boerderijen zit de hooiopslag niet onder het dak van de boerderij?
4.
Hoe heet de berging buiten voor het hooi?
5.
Wat is het verschil tussen een Friese stal en een Hollandse stal?
6.
Wat is het verschil tussen een Friese stal/Hollandse stal t.o.v. de ligboxenstal?
7.
Waar werd mest in de terpentijd voor gebruikt? En wat deed men er later mee? En waar wordt het nu soms voor gebruikt? Wat valt je daarbij op?
8.
In welke stal kan de boer z’n trekker het beste gebruiken? Hoe heet deze stal?
Als je de teksten goed gelezen hebt, weet je nu welke silhouet (schaduw) bij welke plattegrond en type boerderij hoort. Schrijf de naam van de boerderij op bij de volgende twee opdrachtvellen. Gebruik de 5 namen van stallen, die je hebt geleerd bij vraag 1.
6
6
7
7
Plattegronden
Silhouetten
8
8
9
9