1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Tiapridal 100 mg, tabletten 100mg. 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Elke tablet bevat 111,10 mg tiapride hydrochloride (overeenkomend met 100 mg tiapride base). Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Witte tablet met breukstreep. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties Behandeling van tardieve dyskinesie als gevolg van gebruik van neuroleptica. 4.2 Dosering en wijze van toediening Behandeling van tardieve dyskinesie Volwassenen: 300-600 mg per dag (3-6 tabletten), afhankelijk van de ernst van de aandoening en het lichaamsgewicht van de patiënt. Nierinsufficiëntie De dosering dient te worden verminderd tot: - 75 % van de normale dosering bij patiënten met een creatinineklaring van 30 - 60 ml per minuut, - 50 % van de normale dosering bij patiënten met een creatinineklaring van 10 - 30 ml per minuut, - 25% van de normale dosering bij patiënten met een creatinineklaring van minder dan 10 ml per minuut. Leverinsufficiëntie Tiapride wordt in geringe mate gemetaboliseerd. Als gevolg hiervan is vermindering van de dosering niet noodzakelijk. 4.3 Contra-indicaties -
Overgevoeligheid voor het werkzaam bestanddeel of andere hulpstoffen van het middel Gelijktijdig voorkomende prolactine-afhankelijke tumoren bijv. prolactinomen van de hypofyse en borstkanker. Feochromocytoom. Combinatie met levodopa of andere dopamine-agonisten (zie rubriek 4.5). Acute alcohol- en slaapmiddelenintoxicaties.
4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Evenals met andere neuroleptica kan het maligne neurolepticasyndroom, een potentieel fatale complicatie, zich voordoen, welke wordt gekenmerkt door hyperthermie, spierstijfheid en autonome dysfunctie. In geval van hyperthermie met niet vastgestelde oorzaak dient gebruik van tiapride te worden gestopt.
1 Tiapridal SPC dec11
Met uitzondering van bijzondere omstandigheden dient tiapride niet te worden gebruikt door patiënten met de ziekte van Parkinson. Neuroleptica kunnen de epileptogene drempel verlagen, hoewel dit niet is vastgesteld met tiapride. Daarom dienen patiënten met een voorgeschiedenis van epilepsie zorgvuldig gecontroleerd te worden tijdens behandeling met tiapride. Bij patiënten met nierinsufficiëntie dient de dosering te worden verlaagd (zie rubriek 4.2). Omdat tiapride een verhoogde sedatieve werking kan hebben bij ouderen, dient het bij deze patiënten met voorzichtigheid te worden gebruikt. Kinderen Tiapride is onvoldoende onderzocht bij kinderen. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het voorschrijven aan kinderen (zie rubriek 4.2). Veneuze trombo-embolie Er zijn bij gebruik van antipsychotica gevallen van veneuze trombo-embolie gemeld. Aangezien patiënten onder behandeling met antipsychotica zich vaak presenteren met verworven risicofactoren voor veneuze trombo-embolie, dienen alle mogelijke risicofactoren hiervoor voorafgaand aan en tijdens de behandeling met Tiapridal onderkend te worden en voorzorgsmaatregelen getroffen te worden. Verlenging van QT-interval Tiapride kan het QT-interval verlengen, wat kan leiden tot ernstige ventriculaire aritmieën zoals torsades de pointes (zie rubriek 4.8). Alvorens de behandeling wordt gestart en als de klinische toestand het toelaat, wordt aanbevolen risicofactoren voor ritmestoornissen te controleren, zoals bijvoorbeeld: - bradycardie ( < 55 bpm) - electrolyten onbalans in het bijzonder hypokaliëmie - aangeboren verlengd QT- interval - behandeling met andere geneesmiddelen, die bradycardie ( < 55 bpm), electrolyten onbalans, verminderde prikkelgeleiding in het hart of verlenging van het QT-interval kunnen veroorzaken (zie ook rubriek 4.5). Tiapride dient voorzichtig te worden voorgeschreven aan patiënten met verhoogd risico op verlengd QT-interval. Beroerte In gerandomiseerde klinische studies versus placebo werd een 3-voudige verhoging van het risico op cerebrovasculaire incidenten waargenomen bij oudere, dementerende patiënten, die met bepaalde atypische antipsychotica worden behandeld. Het mechanisme van dit verhoogde risico is niet bekend. Een verhoogd risico bij het gebruik van andere antipsychotische geneesmiddelen of bij andere patiëntgroepen kan niet worden uitgesloten. Tiapride dient voorzichtig te worden gebruikt bij patiënten met risicofactoren voor een beroerte. Toegenomen mortaliteit bij ouderen met dementie Uit gegevens uit twee grote observationele onderzoeken is gebleken dat bij ouderen met dementie die met antipsychotica worden behandeld een licht verhoogd risico op overlijden bestaat in vergelijking tot ouderen die niet worden behandeld. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een goed onderbouwde schatting te geven van de precieze omvang van het risico. De oorzaak van dit toegenomen risico is niet bekend. Tiapridal is niet goedgekeurd voor de behandeling van gedragsstoornissen bij dementie.
2 Tiapridal SPC dec11
4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Combinaties die zijn gecontra-indiceerd Dopamine-agonisten (cabergoline, quinagoline), met uitzondering van antiparkinsonmiddelen, vanwege wederzijds antagonisme tussen dopamine-agonisten en neuroleptica. Combinaties die niet worden aanbevolen + Geneesmiddelen die torsades de pointes kunnen veroorzaken: Klasse Ia antiaritmica (kinidine, hydrokinidine, disopyramide) en Klasse III antiaritmica (amiodaron, sotalol, dofetilide, ibutilide), bepaalde neuroleptica (sultopride, pipothiazine, sertindol, veralipide, chloorpromazine, levomepromazine, trifluoperazine, cyamemazine, sulpiride, pimozide, haloperidol, droperidol, flufenazine, pipamperon, flupentixol, zuclopentixol), sommige antiparasitaire geneesmiddelen (halofantrine, lumefantrine, pentamidine), andere geneesmiddelen: i.v. erytromycine, i.v. spiramycine, moxifloxacine, bepridil, cisapride, diphemanil, mizolastine, i.v. vincamine. Verhoogd risico op ventriculaire aritmieën. Indien mogelijk dient het geneesmiddel dat torsades de pointes kan veroorzaken, te worden gestaakt, met uitzondering van de anti-infectieuze middelen. Als gelijktijdige behandeling niet kan worden vermeden, dient het QT-interval te worden gecontroleerd voor de start van de behandeling en dient het ECG onder controle te worden gehouden. + Alcohol Alcohol versterkt het sederende effect van neuroleptica. De verminderde oplettendheid kan het besturen van voertuigen en het bedienen van machines gevaarlijk maken. Het gebruik van alcoholhoudende dranken en alcohol bevattende geneesmiddelen dient te worden vermeden. + Levodopa Wederzijds antagonisme van de effecten van levodopa en neuroleptica. Bij patiënten met de ziekte van Parkinson dient van beide geneesmiddelen de laagste effectieve dosis te worden gebruikt. + Dopamine-agonisten behalve levodopa (amantadine, apomorfine, bromocriptine, entacapon, lisuride, pergolide, piribedil, pramipexol, ropinirol, selegiline) bij patiënten met de ziekte van Parkinson. Wederzijds antagonisme van de effecten van dopamine-agonisten en neuroleptica. De dopamine-agonist kan psychiatrische stoornissen veroorzaken of sterker naar voren doen komen. Als een behandeling met neuroleptica niet kan worden vermeden bij Parkinsonpatiënten die dopamineagonisten gebruiken, moeten deze laatste middelen geleidelijk worden afgebouwd en gestopt (plotselinge onthouding van dopamine-agonisten kan het maligne neurolepticasyndroom veroorzaken). + Methadon Verhoogd risico op ventriculaire aritmie, in het bijzonder torsades de pointes. Combinaties die voorzorgen voor gebruik vereisen + Geneesmiddelen die bradycardie veroorzaken (met name Klasse Ia antiaritmica, bètablokkers, sommige Klasse II antiaritmica, sommige calciumantagonisten, hartglycosiden, pilocarpine, cholinesteraseremmers): Verhoogd risico op ventriculaire aritmie, in het bijzonder torsades de pointes. Klinische controle en controle van het ECG zijn vereist. + Bètablokkers bij hartfalen (bisoprolol, carvedilol, metoprolol, nebivolol) Verhoogd risico op ventriculaire aritmie, in het bijzonder torsades de pointes. Klinische controle en controle van het ECG zijn vereist. + Geneesmiddelen die de kaliumspiegel verlagen (kalium verlagende diuretica, stimulerende laxantia, i.v. amfotericine B, glucocorticoïden, cosyntropin) Verhoogd risico op ventriculaire aritmie, in het bijzonder torsades de pointes. 3 Tiapridal SPC dec11
Een eventuele hypokaliëmie dient voor de start van de behandeling te worden gecorrigeerd met amisulpride. Klinische controle, controle van de elektrolyten en controle van het ECG zijn vereist. Combinaties die aandacht vereisen + Alle antihypertensiva Antihypertensieve werking en verhoogd risico op orthostatische hypotensie (additief effect). + Andere geneesmiddelen die het centraal zenuwstelsel onderdrukken Narcotica (pijnstillers, antitussiva en opioïd-substitutiebehandelingen), barbituraten, benzodiazepinen, andere niet-benzodiazepine anxiolytica, hypnotica, neuroleptica, sedatieve antidepressiva (amitryptiline, doxepine, mianserine, mirtazapine, trimipramine), sedatieve H1-antihistaminica, centraal werkende antihypertensiva, andere geneesmiddelen: baclofen, thalidomide, pizotifeen. Verhoogd risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel. De verminderde alertheid kan het besturen van voertuigen en het gebruik van machines gevaarlijk maken. + Bètablokkers (met uitzondering van esmolol, sotalol en bètablokkers bij hartfalen) Vaatverwijdende werking en risico op hypotensie, in het bijzonder orthostatische hypotensie (additief effect). + Nitraatderivaten en verwante stoffen 4.6 Zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap Als behandeling noodzakelijk is om een goede mentale balans te behouden en om verslechtering ervan te vermijden, dient deze gedurende de gehele zwangerschap te worden gestart of te worden voortgezet met een effectieve dosering. Er is een beperkte hoeveelheid gegevens over het gebruik van tiapride bij zwangere vrouwen. De resultaten van dieronderzoek duiden niet op directe of indirecte schadelijke effecten wat betreft zwangerschap, embryonale/foetale ontwikkeling, partus of postnatale ontwikkeling. Injecteerbare neuroleptica die in spoedgevallen worden gebruikt kunnen hypotensie bij de moeder veroorzaken. Neonaten die tijdens het derde trimester van de zwangerschap zijn blootgesteld aan antipsychotica (waaronder Tiapridal), lopen risico op bijwerkingen na de bevalling waaronder extrapiramidale symptomen en/of onttrekkingsverschijnselen die kunnen variëren in tijd en in duur. Er zijn meldingen van agitatie, hypertonie, hypotonie, tremor, slaperigheid, ademnood of voedingsstoornis. Pasgeborenen moeten daarom nauwlettend worden gecontroleerd. Met name in hoge doseringen kan tiapride, indien gebruikt tijdens de gevorderde zwangerschap, in theorie veroorzaken: - atropine-achtige verschijnselen, die worden versterkt door gelijktijdig gebruik van antiparkinson medicatie: tachycardie, verhoogde prikkelbaarheid, abdominale distensie, vertraagd meconium, - sedatie. Het gebruik van tiapride kan dus worden overwogen ongeacht het stadium van de zwangerschap. De bovengenoemde verschijnselen dienen meegenomen te worden bij de controle van de pasgeborene. Borstvoeding Het is niet bekend of tiapride in de moedermelk wordt uitgescheiden. Uit dierstudies is gebleken dat tiapride in de melk overgaat. Het geven van borstvoeding tijdens de behandeling met tiapride wordt afgeraden Vruchtbaarheid Verminderde vruchtbaarheid is waargenomen bij proefdieren die werden behandeld met tiapride (zie rubriek 5.3). Bij mensen kan tiapride door de interactie met dopaminereceptoren hyperprolactinemie veroorzaken, wat in verband gebracht kan worden met amenorroe, anovulatie en verminderde vruchtbaarheid (zie rubriek 4.8)
4 Tiapridal SPC dec11
4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Zelfs indien gebruikt als aanbevolen kan tiapride sedatie veroorzaken, waardoor het vermogen om voertuigen te besturen en machines te gebruiken nadelig kan worden beïnvloed (zie rubriek 4.8). Dit geldt in versterkte mate in combinatie met alcohol. 4.8 Bijwerkingen Binnen elke frequentiecategorie worden de bijwerkingen vermeld in volgorde van afnemende ernst. Bijwerkingen worden aangeduid met de volgende incidenties: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100, < 1/10), soms (≥ 1/1.000, < 1/100), zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000), zeer zelden (< 1/10.000) en niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Gegevens uit klinisch onderzoek De volgende bijwerkingen werden gerapporteerd tijdens gecontroleerde klinische studies. Er moet worden opgemerkt dat het in sommige gevallen moeilijk is om bijwerkingen te onderscheiden van symptomen van de onderliggende aandoening. Endocriene aandoeningen Vaak: hyperprolactinemie*. Psychische stoornissen Vaak: slaperigheid, suf voelen/vermoeidheid, insomnia, agitatie, onverschilligheid Zenuwstelselaandoeningen Vaak: duizeligheid/vertigo, hoofdpijn. Parkinsonisme en gerelateerde symptomen: tremor, hypertonie, hypokinesie en toegenomen speekselafscheiding. Deze symptomen zijn doorgaans reversibel indien antiparkinson medicatie wordt toegediend. Soms: acathisie, dystonie (spasme, torticollis, oculogyrische crisis, trismus). Deze symptomen zijn doorgaans reversibel indien antiparkinson medicatie wordt toegediend. Zelden: acute dyskinesie. Dit symptoom is doorgaans reversibel indien antiparkinson medicatie wordt toegediend. Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen Soms: galactorroe, amenorroe, gynaecomastie, vergroting van de borsten, pijn in de borsten, orgasmische disfunctie, impotentie. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Vaak: asthenie/vermoeidheid. Soms: gewichtstoename.
Gegevens uit post-marketing surveillance Naast het bovenstaande werden de volgende bijwerkingen gerapporteerd (alleen spontane meldingen): Zenuwstelselaandoeningen Niet bekend: tardieve dyskinesie (gekarakteriseerd door ritmische, onvrijwillige bewegingen hoofdzakelijk met de tong en/of het gelaat) is gemeld, zoals met alle neuroleptica, na een gebruik van het middel van meer dan 3 maanden. Antiparkinsonmiddelen zijn niet effectief en kunnen zelfs verergering van de symptomen veroorzaken. Zoals bij alle neuroleptica kan zich het maligne neurolepticasyndroom voordoen (zie rubriek 4.4) wat een potentieel fatale complicatie is. Hartaandoeningen
5 Tiapridal SPC dec11
Niet bekend: QT-interval verlenging, ventriculaire aritmieën zoals torsade de pointes; ventriculaire tachycardie die kan leiden tot ventriculaire fibrillatie of hartstilstand, en plotselinge dood (zie ook rubriek 4.4). Bloedvataandoeningen Niet bekend: er zijn bij gebruik van antipsychotica gevallen van veneuze trombo-embolie gemeld, waaronder gevallen van longembolie en diepe veneuze trombose. Hypotensie, gewoonlijk orthostatisch. Zwangerschap, perinatale periode en puerperium Niet bekend: neonataal onttrekkingssyndroom (zie rubriek 4.6). * Hyperprolactinemie kan in sommige gevallen galactorroe, amenorroe, gynaecomastie, menstruatiestoornissen en erectiele disfunctie veroorzaken. 4.9 Overdosering Tekenen en symptomen Ervaring met overdosering van tiapride is beperkt. Sufheid, sedatie, coma, hypotensie en extrapyramidale symptomen kunnen worden waargenomen. Behandeling Omdat tiapride matig wordt gedialyseerd, dient hemodialyse niet te worden toegepast om het middel te elimineren. Er is geen specifiek antidotum tegen tiapride. Geëigende ondersteunende maatregelen dienen te worden genomen evenals het zorgvuldig evalueren van de vitale functies en cardiale monitoring (risico op QT-interval verlenging resulteren in ventriculaire aritmieën) totdat de patiënt is hersteld. In geval van ernstige extrapyramidale symptomen dienen anticholinergica te worden toegediend. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische categorie: neuroleptica, ATC code: N05AL03 Tiapride is een atypisch neurolepticum dat in in-vitro studies selectiviteit vertoont voor D2 en D3 receptor subtypen zonder enige affiniteit voor receptor subtypen van de voornaamste centrale neurotransmitters (inclusief serotonine, noradrenaline en histamine). Deze eigenschappen zijn bevestigd in neurochemische - en gedragsstudies, waarbij anti-dopaminerge eigenschappen zijn aangetoond, in afwezigheid van sedatie, catalepsie en cognitieve vermindering. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen Absorptie De absorptie van tiapride is snel. De gemiddelde tmax is 1 uur voor de tablet. Het tijdsverloop is kort en onafhankelijk van de toedieningsweg. De gemiddelde waarde van de maximale plasmaconcentratie (Cmax) van tiapride is 560 ng/ml na orale toediening van een éénmalige dosering van 100 mg aan gezonde vrijwilligers. De Cmax is enigszins verhoogd na intramusculaire toediening. De absolute orale (tablet) en intramusculaire biologische beschikbaarheid van tiapride is ongeveer 75% - 78%. Inname met voedsel verhoogt de Cmax met ca 20%, maar AUC blijft gelijk. Een verhoging van snelheid van absorptie van 20% na voedselinname wordt klinisch niet relevant geacht. Tiapride plasma spiegels nemen lineair toe met de dosis. 6 Tiapridal SPC dec11
Distributie Tiapride bindt vrijwel niet aan plasma-eiwitten. Het gemiddelde totale distributievolume is 1,43 l/kg, hetgeen wijst op perifere verdeling over de weefsels. Tiapride wordt uitgescheiden in melk van proefdieren. Metabolisme en eliminatie Tiapride wordt voornamelijk als onveranderde stof met de urine uitgescheiden. De urine-uitscheiding van tiapride per 24 uur is ongeveer 75% van de dosering na orale toediening. Dit betekent dat tiapride matig wordt gemetaboliseerd. De renale klaring bedraagt gemiddeld 18 l/uur, wat er op wijst dat eliminatie plaats vindt via glomerulaire filtratie plus actieve tubulaire uitscheiding. Tiapride wordt bij de mens voor maximaal 15% gemetaboliseerd. De metabolieten zijn hoogstwaarschijnlijk farmacologisch onwerkzaam. Er zijn geen geconjugeerde vormen waargenomen. De gemiddelde eliminatie-halfwaardetijd van de intramusculair toegediende oplossing en conventionele tablet, is ongeveer 3-5 uur bij toediening aan jonge gezonde vrijwilligers. Bijzondere patiëntengroepen Een verhoogde plasmaconcentratie en eliminatie-halfwaardetijd tot 21,6 uur is gerapporteerd bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie. Bij nierinsufficiëntie dient de dosering te worden verlaagd (zie rubriek 4.2 ). Tiapride wordt, na intramusculaire toediening van 100 mg tijdens een dialyse van vier uur, matig gedialyseerd (11±7 mg). 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Bij ratten werd een verhoogde incidentie van borsttumoren waargenomen. Dit werd waarschijnlijk veroorzaakt door hyperprolactinemie als gevolg van de farmacologische werking van de stof. Waarschijnlijk betreft het een soort-specifiek effect en levert het bij therapeutisch gebruik geen bijzonder risico op voor de mens. Ook andere afwijkingen die bij proefdieren gezien werden houden verband met de bekende farmacologische werking. Een verhoogde onvruchtbaarheid samenhangend met de farmacologische effecten van het middel (een door prolactine veroorzaakt effect) is waargenomen bij behandelde proefdieren. Dit effect op de vruchtbaarheid was het gevolg van onderdrukking van de oestrus cyclus bij de vrouwtjes en een verminderde libido bij de mannetjes. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1 Lijst van hulpstoffen Mannitol, microkristallijne cellulose, polyvidon, siliciumdioxide, magnesiumstearaat. 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Niet bekend 6.3 Houdbaarheid 3 jaar. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren Bewaren beneden 25°C in de originele verpakking. 7 Tiapridal SPC dec11
6.5 Aard en inhoud van de verpakking Doosje met 60 tabletten in doordrukstrips (PVC/Al) 6.6 Instructies voor gebruik en verwerking Geen bijzondere vereisten. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
sanofi-aventis Netherlands B.V. Kampenringweg 45 D-E 2803 PE Gouda 8.
NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
In het register ingeschreven onder RVG 07613. 9.
DATUM VAN GOEDKEURING/VERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
3 december 1981 10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE SAMENVATTING Laatste gedeeltelijke herziening betreft rubrieken 4.6 en 4.8: 3 januari 2012
8 Tiapridal SPC dec11