lespakket
Voedsel voor je Brein
1 lespakket: Voedsel voor je Brein
lespakket: een overzicht Voedsel voor je Brein
1
Inleiding op het lespakket
2
Gebruiksaanwijzing
3 leren
p. 3
p. 6
p. 7
LES 1 FOTOSPEL OVER DE LANDBOUWMODELLEN
LES 2 HET LANDBOUWTRIBUNAAL
LES 3 het recht op voedsel
4 denken
Lesverloop voor de leerkrachten
p. 8
Bronnenmateriaal
p. 9
Lesverloop voor de leerkrachten
p. 20
Bronnenmateriaal
p. 21
Lesverloop voor de leerkrachten
p. 35
Bronnenmateriaal
p. 36
Lesverloop voor de leerkrachten
p. 44
Bronnenmateriaal
p. 46
5 doen 6 bijlagen
Lesverloop voor de leerkrachten
p. 59
Bronnenmateriaal
p. 61
Fotospel Het landbouwtribunaal
2 lespakket: Voedsel voor je Brein
Inleiding op het lespakket
Voedsel voor je Brein Leren
denken
doen
Inleiding: algemene context Tegen 2050 zal de wereldbevolking aangroeien tot bijna 9 miljard.
Is er voldoende voedsel voor iedereen?
We lezen onheilspellende berichten over stijgende voedselprijzen en toenemende armoede en honger.
Kunnen de markten een antwoord bieden op deze uitdaging?
In ontwikkelingslanden lijden net de mensen die voedsel produceren, namelijk de landbouwers, honger.
Hoe komt dit? Is technologische innovatie de oplossing?
In een wereld waar natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser worden, dringt een transitie naar een duurzame consumptie zich op.
Wat kunnen wij als consumenten in de rijke Westerse landen doen?
Om voor iedereen op deze planeet voldoende voedsel te hebben, moeten we de behoeften van de wereldbevolking kennen, weten wat de beschikbare productiemiddelen zijn en een coherent landbouwbeleid uittekenen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. lees verder
3 lespakket: Voedsel voor je Brein
ENKELE ALGEMENE VASTSTELLINGEN: 1. EEN STEEDS TOENEMENDE BEVOLKINGSDRUK • 870 miljoen mensen lijden honger, 75% daarvan zijn boeren! • De wereldbevolking kent de laatste 100 jaar een sterke demografische stijging. Dit leidt logischerwijs ook tot een stijging van de voedselbehoeften in de wereld.
2. EEN ONGELIJKE TOEGANG TOT VOEDSEL • De wereldwijde landbouwproductie volstaat om de totale wereldbevolking te voeden, maar het is de verdeling ervan die problematisch is. • De FAO (Food and Agriculture Organization) schat dat 1,3 miljard ton voedsel, of 1/3 van de voedingsproducten worden verspild (weggegooid). • Rijke landen en steden zijn grote consumenten van voedsel door de dichte bevolkingsconcentratie. De beschikbaarheid van voedsel in de rijke landen (3300Kcal/inw/ dag) overschrijdt ruimschoots het wereldwijde gemiddelde (2500Kcal)/inw/dag). • De grote bevolkingsconcentraties zijn vandaag vooral in “het Zuiden” waar te nemen: in het bijzonder in het oosten en in het zuiden van Azië. Deze wereldregio’s worden ook gezien als belangrijke marktspelers. Ze importeren voedsel, maar zijn ook producent en exporteren hun landbouwproducten naar “het Noorden” opdat ze over financiële inkomsten zouden beschikken om zich te ontwikkelen. • Sommige wereldregio’s, waar de bevolking vooral leeft van haar eigen productie (zelfvoorzieningslandbouw, voor eigen consumptie) om zich te voeden, hangen af van hun oogst en de klimaatomstandigheden. Dat is het geval voor een groot deel van de bevolking in Sub-Sahara Afrika: in 2009 was 32% van de bevolking hier ondervoed en was er regelmatig hongersnood. 3. VERSCHILLENDE VOEDINGSPATRONEN • Voedingspatronen en voedingsgewoonten verschillen naargelang de wereldregio. Niet alle landen hebben hetzelfde voedingsregime, dat gekoppeld is aan het lokale productiemodel en de voedingsgewoonten.
• Westerse landen hebben een voedzaam, gevarieerd en vleesrijk voedingspatroon. Ze bevinden zich in een toestand van overvoeding (3300kcal/inw/dag terwijl voor een gemiddelde persoon 2500 kcal/inw/dag voldoende is). • De armste landen kennen vaak problemen van ondervoeding (onvoldoende voedsel) en onevenwichtige voeding (voedingsporties met onvoldoende vitaminen). Hun voedselopname ligt op 2100 kcal/inw/dag, dus minder dan wat een gemiddelde persoon nodig heeft. 4. VERSCHILLENDE PRODUCTIESYSTEMEN Vaak bestaan in een land 2 productiemodellen naast elkaar: het agro-industriële model en het kleinschalige (familiale) model. Het productiesysteem verschilt naargelang: • de natuurlijke beperkingen (vruchtbaarheid van de grond, het klimaat) • de productiewijze (manier waarop geproduceerd wordt) en de productiviteit (de opbrengst/hectare) • het type afzetmarkt (internationaal of lokaal) • de prijszetting (vrije markt of marktregulatie) • het geldende landbouwbeleid Geïndustrialiseerde landen in “het Noorden” (Europa, Canada, de Verenigde Staten) beschikken voornamelijk over een productieve en intensieve landbouw en veeteelt die berust op de agro-industrie. Dat is ook het geval in tal van opkomende grootmachten. Het voorbeeld bij uitstek daarvan is Brazilië. Landen in “het Zuiden” kennen twee belangrijke landbouwmodellen: zelfvoorzienende landbouw en landbouw bestemd voor handel. Zelfvoorzieningslandbouw of overlevingslandbouw betekent dat de landbouwers voedsel produceren om hun familie te voeden (voor eigen consumptie). Het overschot wordt verkocht op de lokale markt. Dit type landbouw is in handen van de kleine boeren die een kleine lap grond bezitten. Landbouw bestemd voor handel, meer bepaald voor de export, doet een beroep op moderne productiemidden en op lokale werkkrachten (seizoensarbeiders). Ze is in handen van grootgrondbezitters. Sommige landen, hoofdzakelijk Aziatische, hebben ingezet op het intensifiëren van de landbouw: het inzetten van genetisch gemanipuleerde zaden, het gebruik van meststoffen en pesticiden,mechanisatie, het verhogen van geïrrigeerde oppervlaktes. We spreken van de groene revolutie.
lees verder
4 lespakket: Voedsel voor je Brein
De uitdaging? Het intensifiëren van de landbouw zowel in rijke als in arme landen heeft gevolgen voor het milieu: • vervuiling van het grondwater, rivieren en bodem • overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen en ontbossing om de bewerkbare oppervlaktes te vergroten • versnelde bodemerosie en gezondheidscrisissen (dolle koeienziekte, GGO’s) die risico’s inhouden voor de menselijke gezondheid Ook op sociaal vlak kent het intensifiëren van de landbouw gevolgen: plattelandsvlucht, de andere functies van landbouw (buiten het leveren van voedsel) worden verwaarloosd, etc. Kortom, het huidige beleid slaagt er niet in om een antwoord te bieden op de steeds langer wordende lijst aan uitdagingen waarmee de landbouwproductie en voedselvoorziening wereldwijd geconfronteerd worden.
Het alternatief?
van voldoende voedsel, de bescherming van natuurlijke rijkdommen, een rechtvaardige verdeling en toegang tot deze natuurlijke rijkdommen. Tot slot is het belangrijk dat ook de boeren die de wereld voeden en de arme consumenten die hun recht op voedsel bedreigd zien, gehoord worden of dat hun stem kan worden meegenomen op de relevante beleidsniveaus.
De Oxfam-campagne “GROEI. Voedsel. Leven. Aarde.” toont aan waar het beleid fout loopt en vraagt aandacht voor de enorme uitdagingen waar de voedselvoorziening in de wereld voor staat. Ze toont de impact die dit beleid heeft op de economische, sociale en ecologische situatie van kleinschalige boeren en lokale gemeenschappen in het Zuiden en reikt alternatieven en concrete beleidsvoorstellen aan voor een eerlijke voedselvoorziening. Meer weten? www.ikgroeimee.be
Toegang tot voedsel, en in het bijzonder voedselsoevereiniteit (zelf kunnen beslissen wat men lokaal produceert en consumeert), is een recht voor iedereen. Om dat te kunnen verwezenlijken is de stap naar een duurzame landbouw noodzakelijk. De agro-ecologie versterkt deze idee van duurzaamheid door elke vorm van chemische meststof of pesticide en van genetisch gemanipuleerde gewassen te bannen. Vaak wordt dit type landbouw toegepast op kleine oppervlakten en waarbij landbouwtechnieken geherwaardeerd worden die de grond niet uitputten. Ook Fair Trade kan een impuls geven aan duurzame landbouw: de kleine landbouwers uit het Zuiden krijgen voor de verkoop van hun fairtradeproducten een stabiel inkomen met een gegarandeerde minimumprijs. Daarnaast zorgt de fairtradepremie voor een sociale versterking van de gemeenschap. Door de fairtradecriteria wordt de landbouwproductie bovendien in een duurzame richting gestuwd.
Het lespakket “Voedsel voor je Brein” kadert binnen de Oxfam-campagne “GROEI. Voedsel. Leven. Aarde.” en wil u, als leerkracht, een houvast bieden wanneer u de thematiek van onze campagne in uw lessen aankaart. We doen dit aan de hand van deze lessenreeks “leren-denken-doen”. Bedoeling is de leerlingen bewust te maken dat zij als consumenten ook een deel zijn van de oplossing, via hun aankoopbeslissingen en hun stem als burger.
Alvast bedankt om met dit pakket aan de slag te gaan!
Om van duurzame landbouw een echt alternatief te maken, is echter ook ondersteuning nodig vanuit het beleid. Een nieuw beleidskader heeft zowel oog voor de productie
5 lespakket: Voedsel voor je Brein
Gebruiksaanwijzing DE DOELSTELLINGEN VAN DIT LESPAKKET:
Jongeren sensibiliseren over de uitdaging om iedereen recht te geven op voedsel, met respect voor het milieu. Leerkrachten ondersteunen bij het aankaarten van complexe thema’s. Leerkrachten en hun leerlingen aanmoedigen om zich in te zetten voor een duurzaam en eerlijk voedselsysteem.
HOE? Wij bieden aan u, leerkracht: • een lessenreeks die aansluit bij tal van vakoverschrijdende en vakgebonden eindtermen1 en die in verschillende vakken geïntegreerd kan worden; • een persoonlijke begeleiding via onze educatieve medewerkers of via internet. Tientallen fiches. Thema’s om te verdiepen. Inhoud speciaal toegespitst op leerkrachten. Foto’s ... Dit lespakket bevat praktische documenten om u te ondersteunen. Maar hoe maakt u er nu optimaal gebruik van? De lessenreeks bestaat uit drie onderdelen die u best in volgorde kunt aanpakken maar die in principe ook op zichzelf staan: • « leren » heeft als doel de belangrijkste elementen aan te reiken zodat uw leerlingen beter begrijpen waar het om gaat. Dit onderdeel omvat drie lessen en is herkenbaar aan de oranje kleur. • « denken » doelt erop de leerlingen te helpen om de spelers van het wereldvoedselsysteem te kunnen inschatten en om aan te tonen waar ze zich, als burger en consument, kunnen plaatsen. Deze les is aangeduid in het groen. • « doen » wil de leerlingen laten experimenteren met de kracht van de verandering die ze als jonge burgers bezitten, zowel individueel als collectief, op school of daarbuiten. Deze les heeft een paarse kleur. Elke les bestaat specifiek uit een fiche lesverloop en een begeleidend dossier. De fiche lesverloop is een samenvattende fiche met de rode draad van de les, de geschatte duur, de doelstellingen en het benodigd materiaal. In het begeleidend dossier vindt u telkens:
een inleiding, die de context schetst; inhoudelijke fiches voor de leerkrachten; fiches (te kopiëren of af te drukken) die de leerlingen nodig hebben voor een optimaal lesverloop.
In principe is dit lespakket zo opgesteld dat u het volledig autonoom kunt gebruiken. Indien u het wenselijk vindt, kunt u in de loop van het educatief traject steeds een van onze educatieve medewerkers om ondersteuning vragen. Voor het onderdeel Denken komen wij hoe dan ook graag bij u langs om dat, samen met u, voor te stellen aan de leerlingen. Zin in een meer uitgewerkte ebruiksaanwijzing? Contacteer ons op 02/501.67.12 of via mail
[email protected] of download de uitleg (als PowerPointvoorstelling) op www.oxfamsol.be/basta/prof Opmerkingen, commentaar, ideeën over het lespakket of gewoon zin om onze didactische hulpmiddelen te helpen verbeteren? Ga naar onze pagina voor leerkrachten en vul het evaluatieformulier in. Veel gebruiksplezier!
1 Contacteer ons voor meer info over de eindtermen en de manier waarop dit lespakket hierop aansluit of raadpleeg de bijhorende PowerPoint voorstelling online.
6 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren lespakket Voedsel voor je Brein
7 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
FOTOSPEL - HET FAMILIALE EN INDUSTRIËLE LANDBOUWMODEL Lesverloop voor de leerkracht N g: HERKENNE in l l e t s l e do EN IEKE KENMERK WAT DE SPECIF INDUSTRIEEL ZIJN VAN EEN DEL EN EEN L ANDBOUWMO L NDBOUWMODE FAMILIA AL L A uten Duur: 50 min
voor de leerlingen: • 6 fotoduo’s (zie bijlagen) • Een blanco synthesefiche voor de leerkracht
• Achtergrondinformatie bij het fotospel • Een ingevulde synthesefiche met enkele kernwoorden
1. Geef een korte inleiding 1. Speel in op de uitdagingen van het landbouwvraagstuk. Gebruik eventueel de richtvragen die in de inleiding van dit lespakket gesteld worden. 2. Leg uit wat het lespakket “Voedsel voor je Brein” precies inhoudt en haal aan dat deze module kadert binnen de GROEI-campagne van Oxfam-Solidariteit.
2. Verloop van de les 1. Deel de foto’s uit aan de leerlingen en vraag hen om aan de klas te vertellen wat ze zien en welk verhaal ze denken dat achter de foto schuilt. Als u denkt dat bepaalde leerlingen familieleden hebben die landbouwer zijn of in de landbouwindustrie werken, aarzel dan niet om hen over hun ervaringen te laten vertellen. U kunt hun voorbeelden ook gebruiken bij het verdere verloop van de les. 2. Stel de leerlingen voor om fotoduo’s te maken volgens de associaties die hen pertinent lijken. U kunt hen daarvoor in groepjes laten werken door verschillende fotoreeksen af te drukken of u kunt 1 fotospel verdelen over de hele klas. 3. Laat iedereen uitleggen waarom ze 2 foto’s aan elkaar koppelen. 4. Vraag aan de leerlingen om, naargelang de gevormde fotoduo’s, de foto’s zo in te delen dat één foto tot het familiaal landbouwmodel behoort, de andere tot het industrieel landbouwmodel (zie begeleidingsdossier voor de leerkracht) of corrigeer onmiddellijk de door hen gemaakte fotoduo’s door in te gaan op de kenmerken die ze naar voor schuiven. 5. Einde van het fotospel.
CONCLUSIE: de leerlingen worden uitgenodigd om, samen of in groepjes, al dan niet met uw hulp, de synthesefiche in te vullen met enkele kernwoorden die bij een bepaald landbouwmodel horen.
8 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
begeleidend dossier
Inleiding Een eerste kennismaking met de concepten industriële landbouw (of agro-industrie) en familiale landbouw is noodzakelijk om te begrijpen welke logica achter elk model schuilgaat. Beide productiemodellen verschillen immers sterk van elkaar, niet alleen in de manier waarop ons voedsel geteeld wordt, maar ook in de doelstelling die binnen het landbouwmodel primeert en de steun die het model krijgt van de overheid. Met deze les kunt u de leerlingen vertrouwd maken met de basiskenmerken van beide productiemodellen. Zo beschikken ze over voldoende basiskennis voor les 2 (positieve en negatieve impact van beide modellen) en les 3 (gevolgen voor de voedselsoevereiniteit). Het tegenover elkaar plaatsen van het industriële en familiale landbouwmodel kan in eerste instantie karikaturaal lijken. Het is dan ook helemaal niet onze bedoeling om de complexiteit en de diversiteit van de landbouw in zijn geheel te ontkennen. Vanuit een pedagogische benadering leek het ons echter gepast om vooral de politieke en economische logica achter deze modellen te belichten. Vandaar deze oefening, waarbij de modellen tegenover elkaar worden geplaatst. Verder in dit dossier vindt u een reeks kenmerken die we aan de hand van een fotospel willen illustreren. Eerst worden de kenmerken bekeken door de bril van de industriële landbouw, in tweede instantie bekijken we ze vanuit de invalshoek van de familiale landbouw. Per kenmerk vindt u één of meerder fotoduo’s met bijschrift die de tegenstellingen tussen beide modellen op de voorgrond plaatsen. Daarnaast vindt u een diepgaandere beschrijving die u als leerkracht kan helpen om de leerlingen te verduidelijken waarom twee bepaalde foto’s tegengesteld zijn aan elkaar. Uiteraard willen wij, als Oxfam, ons niet beperken tot een technische beschrijving van beide modellen, maar ook de politieke, economische, publieke en private spelers belichten die het huidige wereldvoedselsysteem vorm geven. Vandaar dat “macht” opgenomen werd als laatste kenmerk om beide productiemodellen te beschrijven.
9 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
ACHTERGRONDINFORMATIE BIJ HET FOTOSPEL Ter herinnering: dit dossier reikt u enkele inhoudelijke elementen aan die u kunnen helpen tijdens het begeleiden van het fotospel. In het dossier staan de foto's per duo, volgens associaties (criteria) die ons pertinent lijken.
productiewijze en productiviteit Richtvragen voor de leerkracht: Op welke manier wordt het voedsel geproduceerd en wat is het rendement? Welke doelstelling wordt nagestreefd met het produceren van voedsel? En hoe wordt die doelstelling het best bereikt? industriele landbouw
Familiale landbouw
Machinale bewerking van grootschalige oppervlaktes
Doorgaans kleinere oppervlaktes grond worden door de familie bewerkt
Hoge productiviteit door chemische behandeling
Hoge productiviteit door het maximaal inzetten van werkkrachten uit de familie
Industriële landbouw Industriële landbouwbedrijven bewerken grote oppervlaktes grond, met als doel op grote schaal te produceren en de opbrengst te maximaliseren. Om die productiviteitswinst te verhogen, bewerken landbouwbedrijven die grote stukken grond intensief en blijven ze steeds op zoek naar andere productiemethodes die de productiekosten kunnen verlagen.
wordt veel kapitaal geïnvesteerd. Gewassen, vee, gevogelte en vis worden met andere woorden op een geïndustrialiseerde manier geproduceerd. Opdat deze productiewijze voor een hoog rendement per werknemer zou zorgen, gaat de agro-industrie steeds op zoek naar innovaties in landbouwmachines, landbouwmethoden en landbouwtechnieken voor het bereiken van schaalvoordelen in de productie. Met andere woorden, hoe meer er geproduceerd wordt, hoe kleiner de kosten zijn in verhouding tot de opbrengst. Bij een groeiende productie
Doorgaans, vooral in het Noorden, wordt het aantal werkkrachten daarom zoveel mogelijk beperkt en
10 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
ontstaan er echter ook meerkosten, waardoor het schaalvoordeel niet eindeloos toeneemt. Op een gegeven moment zijn er bijvoorbeeld extra machines, medewerkers of gebouwen nodig om de productie mogelijk te maken.
Met deze exploitaties op kleinere schaal garandeert de familiale landbouw een eerlijke verdeling van de productiefactoren, meer bepaald het land, waardoor er banen op het platteland kunnen worden gecreëerd of behouden blijven. Families kunnen hun land blijven bewerken, verdienen zo een inkomen en blijven ook op het platteland
Niet alle teelten op grote schaal zijn echter in sterke mate gemechaniseerd. In de katoen-, bananen-, of suikerrietteelt bijvoorbeeld, werken miljoenen landbouwers op de velden of plantages, zij het dan vaak aan een heel laag loon.
De verschillende vormen van familiale landbouw hebben één ding gemeen: de exploitatie is voornamelijk in handen van werkkrachten uit de familie en draagt dus bij tot het gezinsinkomen. Bovendien wordt de exploitatie overgedragen naar de volgende generaties, zodat de eigendom in de familie blijft. Er is bijgevolg een heel sterk sociale band tussen de familie die instaat voor de exploitatie en de grond die zij bezit.
In hun zoektocht naar winstmaximalisatie, telen industriële landbouwbedrijven vaak één soort gewas in grote hoeveelheden. In dat geval spreken we van monocultuur (eenzijdig verbouwen). Er vindt dan geen vruchtwisseling plaats. Nochtans is het na elkaar telen van verschillende gewassen op een perceel belangrijk om bodemziekten te voorkomen. Vruchtwisseling is ook belangrijk voor de bodemvruchtbaarheid, de bodemstructuur en het onderdrukken van onkruid. Een voordeel van monocultuur is wel dat alle planten hetzelfde reageren op zaken als voeding en licht en dat de planten sterk op elkaar lijken. Daardoor kan er via monocultuur ver doorgevoerd gespecialiseerd worden.
Bovendien is de productiviteit in de familiale landbouw, in tegenstelling tot wat doorgaans geloofd wordt, hoger dan in de industriële landbouw. Dat heeft te maken met het feit dat het behaalde rendement per hectare in grote mate gekoppeld is aan het inzetten van een maximaal aantal werkkrachten uit de familie om de grond te bewerken. Daarnaast moeten ook de schaalvoordelen voor industriële bedrijven sterk gerelativeerd worden: het toezicht op de werknemers en hun omkadering brengt kosten met zich mee. Ook de kennis en vaardigheden op vlak van bodembehoud en bemesting waar de familiale landbouwer over beschikt, dragen bij tot die productiviteitsstijging.
Deze specialisatie zorgt er voor dat machines rendabeler kunnen worden ingezet en een hoog niveau van vakkennis bereikt kan worden. Daarnaast moet het gebruik van allerlei meststoffen en chemische behandelingen bijdragen tot een hoger rendement. Ook in laboratoria worden allerlei technische oplossingen gezocht om de productiviteit per hectare te verbeteren, bijvoorbeeld via genetische manipulatie.
Toch blijft het een uitdaging om de lokale productiecapaciteiten gevoelig en vooral duurzaam te doen stijgen. Ook vele familiale landbouwers, zeker in het Noorden, gebruiken immers nog pesticiden of kunstmest. Nochtans tonen studies van de VN aan dat net agro-ecologische praktijken de wereldvoedselproductie kunnen verdubbelen in tien jaar tijd. Deze praktijken berusten op het recycleren van organische voedingstoffen en van energie, de integratie van gewassen en veeteelt, de diversificatie van plant- en diersoorten in de ecosystemen. Dergelijke agro-ecologische oplossingen worden steeds gezocht in samenwerking met de boeren op het veld.
Familiale landbouw Er zijn verschillende vormen van familiale landbouw, gaande van de kleine boer tot de gemechaniseerde bewerking van de grond in familiaal verband, eventueel met arbeiders in loondienst. Een landbouwbedrijf van 100 melkkoeien kan dus evenzeer tot de familiale landbouw gerekend worden als een Burkinese boer die een klein stukje grond bewerkt voor eigen gebruik. De oppervlakte grond die bewerkt wordt, kan dus gaan van kleine tot heel grote schaal. Toch blijft de totale oppervlakte grond meestal beperkt in verhouding tot de industriële landbouw.
11 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
afzetmarkt Richtvragen voor de leerkracht: Waar worden de producten verkocht? Wat bepaalt deze keuze? Zijn er mechanismen die deze keuze al dan niet ondersteunen? Welke economische rol speelt het model in kwestie? industriele landbouw
Familiale landbouw
Internationale handel: op zoek naar de meest rendabele markt
Handel op lokaal niveau: een belangrijke economische activiteit voor miljoenen mensen
Goedkope producten worden geëxporteerd en tegen dumpingprijzen verkocht in het bestemmingsland
Landbouwproducten worden verkocht op de lokale markt om te voldoen aan de vraag naar voeding van de lokale bevolking
van haar land. Of zo wordt bijvoorbeeld maïs geproduceerd om er biobrandstoffen van te maken in plaats van voedsel.
Industriële landbouw De producten, afkomstig uit de industriële landbouwproductie, zijn vooral bestemd om te voldoen aan de vraag van de meest rendabele markten. De keuze voor één of andere productie wordt dus bepaald door de winst die deze kan opleveren. Dit leidt tot een hoge mate van standaardisatie en tot een beperking van het aantal gewassen. Zo exporteert Brazilië (als grootste exporteur ter wereld) soja naar Europa om de Europese melkkoeien, het gevogelte en de varkens te voeden, zelfs al gaat dit ten koste van de landbouw die mensen voorziet van voedsel (maïs, rijst, bonen enz.), of ten koste van het milieu en de plaatselijke bevolking die verdreven wordt
Om winst te halen uit de grootschalige productie is het voor de agro-industrie belangrijk om steeds op zoek te gaan naar nieuwe afzetmarkten voor consumptie. Internationale handel is dus van essentieel belang om de grote massa aan landbouwproducten te verkopen. Om deze nieuwe markten te veroveren – en dus meer winst te creëren –, maar ook om overtollige voorraden kwijt te geraken, is het voor het landbouwbedrijf interessant om haar producten in het bestemmingsland tegen veel la-
12 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
gere prijzen te verkopen dan in het oorsprongland het geval zou zijn, en zelfs onder de productiekost. We spreken dan van dumping.
Familiale landbouw Op economisch vlak is de rol van de familiale landbouw niet te onderschatten. Het is immers een economische activiteit die voedsel en werk biedt aan miljoenen mensen. Bovendien heeft de familiale landbouw bewezen dat zij heel dynamisch, flexibel en innovatief kan zijn en zo zich snel kan aanpassen aan een veranderende economische context of signalen van de markt.
Binnen het huidig economisch systeem waarin de vrije markt centraal staat, worden belemmeringen voor de internationale handel, zoals exportheffingen en importquota, zo sterk mogelijk beperkt. De import van goedkope producten krijgt daardoor de bovenhand op het beschermen van de lokale markt. Bovendien wordt dit soort gedrag aangemoedigd via subsidies. Zo genieten producenten van tomaten in blik en tomatensaus van een subsidieniveau van 65 procent in de EU. Dankzij die subsidies kunnen de tomaten in blik goedkoop worden geëxporteerd naar Afrika, wat ervoor zorgt dat een lokale tomatenverwerkende industrie niet van de grond komt. (Rapport Debt Aids Trade Africa - DATA)
Het is zelfs zo dat het hoofdzakelijk de kleinschalige duurzame familiale landbouw is die de wereld voedt (grafiek zie bijlage 3H les2). Zo is slechts 30% van de wereldvoedselproductie afkomstig van de industriele voedselketen, terwijl de kleinschalige boeren 50% van de productie telen. Ondanks het feit dat de meerderheid van de landbouwgronden in handen is van de agro-industrie, wordt de meerderheid van de geconsumeerde voedingsproducten dus toch geproduceerd door familiale landbouwers.
De distributielogistiek zorgt ervoor dat het landbouwproduct tot bij de eindafnemer, doorgaans de fabriek of de supermarkt, geraakt. Meerdere tussenhandelaars komen daardoor tussen producent en consument te staan en spelen een rol in de prijszetting van de grondstoffen.
Daarnaast is het kenmerkend voor de kleinschalige landbouw dat de producten in de eerste plaats dienen om te voldoen aan de vraag naar voeding van de plaatselijke bevolking. Deze lokaal geproduceerde voedingsmiddelen worden echter aan een ondraaglijke concurrentie onderworpen doordat de importvolumes onder invloed van de vrijmaking van de markt maar blijven toenemen.
13 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
prijsbepaling Richtvragen voor de leerkracht: Hoe wordt de prijs voor de producent bepaald? Voor wie is dit voor- of nadelig? Hoe kan het verschil verklaard worden tussen de productieprijs en de prijs die de consument betaalt?
industriele landbouw
Familiale landbouw
Een kopje koffie op een terras in België kost gemiddeld 1,70 euro.
Een koffieproducent verdient 0,015 euro/kg (vgl: 1,70 euro voor 113 kg).
Industriële landbouw Door de schaalvoordelen en de subsidies, voornamelijk in landen in het Noorden, slaagt de industriele landbouw er in om lagekostenproducten op de markt te brengen. De prijs die de consument betaalt, staat echter niet in verhouding tot de prijs van het landbouwproduct. In Europa bijvoorbeeld maakt de prijs van landbouwproducten slechts 15% uit van de prijs van het eindproduct. 85% van de prijs gaat naar de logistieke kosten en naar winstmarges, bepaald door de voedingsmiddelenindustrie en de grote distributeurs. Een tiental multinationals, waaronder Nestlé, controleren de handel in landbouwproducten.
markten in grondstoffen om zoveel mogelijk winst te kunnen maken. Deze termijnspeculaties kunnen de bestaande prijsschommelingen op de landbouwmarkten aanzienlijk beïnvloeden. Familiale landbouw De vrijhandel en de (al dan niet gesubsidieerde) invoer aan lage prijzen heeft een grote invloed op de prijzen van de lokale markt. De invoerstijgingen zorgen er immers voor dat de landbouwprijzen en -inkomsten dalen en dat de lokale landbouwers en landarbeiders dus aanzienlijk armer worden. Met het openstellen van de grenzen worden bovendien de mogelijkheden om de landbouwmarkten te reguleren of lokale en regionale markten af te schermen aanzienlijk beperkt. Dit zorgt er voor dat arme landen geen prijzenbeleid (met minimum- en maximumprijzen) meer kunnen voeren. Er wordt hen zelfs afgeraden om voedselreserves op te bouwen die kunnen dienen voor noodgevallen of om prijsschommelingen op te vangen.
Binnen de context van de economische liberalisering, waarbij landbouwers met elkaar moeten concurreren, is het de agro-industrie die de sterkste en scherpste prijzen op de wereldmarkt heeft. Daarnaast wordt, als gevolg van de gedooghouding van de overheden, de werking van de landbouwen voedingsmarkten alsmaar meer beïnvloed door financiële makelaars. Zij zijn actief op de termijn-
14 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
MACHT: TOEGANG TOT GROND, NATUURLIJKE RIJKDOMMEN, MARKT Enz. Richtvragen voor de leerkracht: Wie bepaalt het huidige voedselsysteem? Hoe komt dit? Welke gevolgen heeft dit? Welke weg legt een product af van bij de productie tot de consumptie? Wie zijn de betrokken partijen? Welke actoren hebben volgens u het meeste macht? Industriele landbouw
Familiale landbouw
Grote voedingsbedrijven domineren de markt. Het beleid ondersteunt deze tendens.
Lokale producenten trachten innovatief te zijn ondanks het gebrek aan structurele steun van de overheid.
Industriële landbouw Het huidige voedselsysteem wordt overheerst door een kleine groep spelers in de agro-industrie. Vier bedrijven (Dupont, Monsanto, Syngenta en Limagrain) hebben bijvoorbeeld 50% van de verkoop van zaden in handen. Zes bedrijven domineren voor 75% de verkoop van de agrochemische producten (pesticiden etc.) De productie van voedingsmiddeleningrediënten, de verwerking, distributie en verkoop van verschillende landbouwproducten gebeurt via drie handelaars en voedselverwerkingsbedrijven (Cargill, Bunge en ADM) die bijna 90% van de totale graanhandel beheren.
voedselsysteem, en rond belangrijke hulpbronnen zoals land, water, zaden, technologie en infrastructuur. Zo kunnen grote privé-bedrijven gemakkelijk grote oppervlaktes landbouwgrond opkopen via contracten met lokale overheden. Familiale landbouw Hoewel de familiale landbouwers in de meerderheid zijn, hebben ze minder toegang tot natuurlijke rijkdommen dan de industriële landbouw, of zijn de natuurlijke rijkdommen waarover ze beschikken minder kwalitatief. In Ecuador bijvoorbeeld is 90% van de gronden in handen van slechts 20% van de landbouwproducenten. De 10% gronden die wel verdeeld zijn onder de familiale landbouwers, liggen vaak op grote hoogte, op een sterke helling, of hebben geen toegang tot water, waardoor ze minder opbrengen.
De overheid ondersteunt deze tendens. Zo wordt de vrijmaking van de wereldhandel en de specialisatie van de economieën van de armste landen in productie en uitvoer van een beperkt aantal landbouwproducten naar voor geschoven als een bijdrage tot hun economische ontwikkeling en het verminderen van de armoede. Deze centrale visie herleidt landbouw- en voedingsproducten echter tot gewone koopwaren, zonder rekening te houden met de maatschappelijke en ecologische verwachtingen.
Ook de toegang tot financieringsbronnen voor landbouwactiviteiten op kleine schaal blijft een groot probleem. In tegenstelling tot in landen in het Noorden, zijn de landbouwsubsidies in ontwikkelingslanden zo goed als onbestaande. Het blijft voor de familiale landbouwer ook moeilijk om een lening aan te gaan via het gewone banksysteem, omwille van het gebrek aan garanties.
De machtsconcentratie bij een beperkt aantal grote spelers heeft ook gevolgen op besluitvormingsniveau: de beslissingen die genomen worden rond het
15 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
Doorgaans wordt de familiale landbouw enkel gesteund als ze exportgericht is, zoals de koffie-, cacao-, en katoenteelt. Bovendien hebben de familiale landbouwers in minder ontwikkelde landen veelal geen erkend juridisch statuut en dus geen sociale bescherming.
meer wordt geprivatiseerd, heeft de familiale landbouw ook op dit vlak af te rekenen met een oneerlijke concurrentie. De bijstand die verkocht wordt , richt zich in grote mate op de grootschalige producenten. Familiale landbouwers zijn daarom aangewezen op heel beperkte of tijdelijke bijstand, of kunnen enkel een beroep doen op marktonderzoek dat niet afgestemd is op hun situatie.
Aangezien onderzoek, technologische innovatie en technische bijstand in de landbouwsector steeds
Oxfam over landbouwsubsidies:
Tate & Lyle en Cargill, die actief zijn in de landbouwsector, het vlijtigst gebruik van de subsidiemaatregelen.
Subsidies kunnen een verantwoord instrument zijn van een landbouwbeleid op voorwaarde dat ze anders verdeeld worden. Ze moeten de kleine boeren steunen, de milieuvriendelijke landbouw stimuleren en niet opgeslokt worden door de op export gerichte agro-industrie die goedkope producten dumpt in de arme landen.
Terwijl de overheden van de rijke landen hun landbouw afschermen met naar schatting 300 miljard dollar per jaar, daalde het aandeel van landbouw in ontwikkelingssamenwerking van 20% naar 3%.
In ontwikkelingslanden die sterk afhankelijk zijn van landbouw (vnl. landen in Sub-Sahara Afrika met gemiddeld 32% van het BNP gebaseerd op Uit cijfers die de Europese lidstaten bekendmaak- landbouw) daalde het aandeel van overheidsbeten over de Europese subsidie-ontvangers, blijkt stedingen in landbouw van 6% van de totale overechter dat niet de boeren, maar wel grote voe- heidsuitgaven in 1980 tot amper 4% in 2004. dingsbedrijven vandaag met de grootste sommen Grootschalige monoculturen voor export die ecouit het Europese landbouwbudget gaan lopen. In systemen onder druk zetten, kregen in ontwikFrankrijk bevat de top 25 geen enkele boer. Ook in kelingslanden voorrang op het versterken van België worden de grootste bedragen weggekaapt geïntegreerde landbouw met lokale voedselvoordoor bedrijven als Campina en Barry Callebaut. ziening. Uiteindelijk worden heel wat landen zo afhankelijk van voedselimport, terwijl ze wel proDe Tiense Suikerraffinaderij bemachtigde bijvoor- duceren voor export. beeld 28 miljoen euro subsidies en chocoladefabrikant Barry Callebaut ontving bijna 1,6 miljoen Net als de miljoenen arme boeren in de ontwikkeeuro, een pak meer dan de 70 euro voor een boer lingslanden, zullen ook de kleine boeren in Europa uit Diepenbeek of de 40 euro voor een Kempense de grote verliezers zijn, want zij hebben eveneens landbouwer die ook op de Belgische lijst prijken. een meer gerichte steun nodig. Traditioneel maken de grote concerns als Nestlé,
16 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
Oxfam over prijsschommelingen op de landbouwmarkten:
meer investeringen in de lokale landbouwontwikkeling kunnen we ervoor zorgen dat boeren ook echt kunnen profiteren van de hogere prijzen.
Anderzijds is het minstens even belangrijk sterke Honger uitroeien, in 2050 negen miljard men- dalingen van de internationale prijzen te versen fatsoenlijk voeden én de biodiversiteit, de mijden. Dergelijke prijsdalingen kunnen immers natuurlijke hulpbronnen en het klimaat bescher- leiden tot een stijging van de invoer van landmen: het kan! Daarvoor is wel een dringende en bouwproducten aan lage prijzen, waardoor de grondige omschakeling nodig in het beleid. Zo is lokale boeren van hun bestaansmiddelen worden het nodig dat de overheid de markten reguleert in beroofd en de uitbouw van voedselketens in de functie van de fundamentele mensenrechten. betrokken landen wordt tegengewerkt. Om de voedselzekerheid te garanderen, moet dus ook Enerzijds moeten al te plotse en buitensporige de afhankelijkheid van voedselimport worden beprijsstijgingen bestreden worden. Hoge prijzen perkt via variabele invoerquota en invoertaksen. zijn immers nefast voor de consumenten, in het bijzonder voor de allerarmsten die bij buitensParallel met een bescherming van de markten, is porig hoge prijzen nauwelijks of geen toegang in ontwikkelde landen ook een beleid van produchebben tot voedsel. Ook voor de boeren zelf zijn prijsstijgingen niet tiebeheersing (aanbodbeperking die de overproaltijd gunstig. De meeste boeren zijn namelijk al ductie afremt) noodzakelijk, via de handhaving en lang geen netto voedselproducenten meer en verbetering van de productiequota. Zo worden de ook zij moeten voedsel aankopen, waardoor ze structurele overschotten van producten beperkt. dus puffen onder de hoge prijzen. 600 van de 850 Het zal zowel in het Noorden als in het Zuiden een miljoen armen in de wereld zijn trouwens boeren. prijsstijging stimuleren waardoor de landbouwers Bovendien sijpelen de prijsstijgingen maar mond- een waardig loon krijgen. jesmaat en traag door tot bij de boer. Alleen via
17 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 1
SYNTHESEFICHE VOOR DE LEERKRACHT
FAMILIALE LANDBOUW
INDUSTRIELE LANDBOUW
Kleine en middelgrote oppervlaktes
Productie op grote schaal, maximaal rendement =>schaalvoordelen
Veel werkkrachten (die deel uitmaken van de familie)
Weinig arbeiders
Minder machines tijdens het
Machines en chemische producten in overvloed
Productiewijze/ productieproces en beperkt gebruik van chemische producten als deze productiviteit gebruikt worden
Diversiteit, rotatie …
Monocultuur, grote hoeveelheden, specialisatie
Grote productiviteit per hectare
Grote productiviteit per werkkracht
Distributie voornamelijk via de lokale Distributie via de internationale handel, die of regionale markt aangemoedigd wordt door de vrije markt
Afzetmarkt
Prijsbepaling
Macht
Productie gericht op de lokale vraag
Productie gericht op de internationale vraag
Kort circuit van productie tot consumptie
De voedingsindustrie (verwerking- en distributie-industrie) maakt deel uit van het “productie tot consumptie” circuit
Kwalitatieve producten (economisch, sociaal, ecologisch) die lokaal werkgelegenheid creëren
Economisch lage kosten producten die weinig of geen rekening houden met negatieve, niet in de prijs doorgerekende kosten (impact op milieu, het sociaal weefsel…)
Weinig inspraak in het prijzenbeleid
Concurrentievoordeel: de agro-industrie heeft de sterkste en scherpste prijzen op de wereldmarkt
Weinig politieke steun in het Noorden en het Zuiden
Politieke steun, subsidies
Weinig toegang tot financiële en natuurlijke hulpbronnen
Veel macht en gemakkelijk toegang tot financiële en natuurlijke hulpbronnen
18 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren
SYNTHESEFICHE VOOR DE LEERLINGEN
les 1
FAMILIALE LANDBOUW
INDUSTRIELE LANDBOUW Grande échelle, rendement maximal =>économies d’échelle
Main d’œuvre nombreuse (membres de la famille)
Peu de travailleurs
Moins de machines durant le Machines et produits chimiques en processus et utilisation limitées de abondance produits chimiques (s’il y en a)
Productiewijze/ Diversité, rotation,… productiviteit
Mode de production/
Monoculture, grandes quantités, spécialisation...
Connaissance du terrain, usage de savoir-faire agro-écologiques
Solutions techniques
Grande productivité à l’hectare
Grande productivité par travailleur
Distribution principalement via les marchés locaux ou régionaux
Distribution via le commerce international profitant de la libéralisation des échanges
Production orientée vers la demande locale
Production orientée vers la demande internationale
Circuits courts
Intégration au circuit de l’industrie agroalimentaire (industrie de la transformation et distribution)
Peu d’influence sur la fixation des prix
Influence fortement la fixation des prix sur les marchés internationaux
Produits de qualité (économiquement, socialement, du point de vue de l’environnement…) et créateurs d’emplois locaux
Des produits à bas coût ne prenant pas ou peu en compte les externalités négatives (impact sur l’environnement, le tissus social rural,…)
Faible soutien politique au Nord comme au Sud
Subsidiée et/ou soutenue politiquement
Peu d’accès aux ressources financières et naturelles
Pouvoir et accès facile aux ressources financières et naturelles
productivité
Afzetmarkt
Prijsbepaling
Macht
19 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
HET LANDBOUWTRIBUNAAL Lesverloop voor de leerkracht
voor de leerlingen
g: Doelstellin EN NEGATIEVE • Een reeks documenten die het familiale landbouwmodel DE POSITIEVE WEIDE L ANDBOU illustreren (zie bijlagen aangeduid met het nummer 1) IMPACT VAN B • Een reeks documenten die het industriële landbouwmodel TEMEN PRODUCTIESYS illustreren (zie bijlagen aangeduid met het nummer 2) IDENTIFICEREN • Een reeks documenten voor de jury die een profiel schetsen uten Duur: 50 min van “de mensen die honger lijden” en die het recht op voedsel illustreren (zie bijlagen aangeduid met het nummer 3) • Een begeleidende fiche en geheugensteun voor elke groep (fiche 7-8-9) • Een blanco synthese fiche van de les onder de titel “Duurzame ontwikkeling”, aan te vullen door de leerlingen (fiche 10)
Voor de leerkracht • Uitleg voor het in gang zetten van het rollenspel (fiche 1) • Thema’s om verder uit te diepen (fiche 2) • 3 fiches “argumenten voor het rollenspel” (fiche 3 Familiale landbouw – Fiche 4 Industriële landbouw – Fiche 5 Jury) In deze fiches vindt u een aantal elementen terug die de leerlingen kunnen gebruiken om het een of het ander landbouwmodel te verdedigen en hun argumentatie op te bouwen. U bent uiteraard vrij om deze elementen aan te vullen, naargelang de leerstof die u wilt behandelen of de interesses van de leerlingen. • Een ingevulde synthese fiche van de les onder de titel “Duurzame ontwikkeling” (fiche 6) 1. Geef een korte inleiding a. Herinner de leerlingen aan de essentiële rol van de landbouw, namelijk de wereldbevolking voeden en aan de uitdaging om in 2050 9 miljard inwoners te voeden. b. Leg de context van het rollenspel uit aan de leerlingen (zie fiche 1)
2. Verloop van de les • Verdeel de klas in 3 groepen. Een groep vertegenwoordigt de familiale landbouw, een tweede groep de
industriële landbouw, een derde groep de jury. • De groepen bereiden zich gedurende een 20-tal minuten voor en nemen de documenten door die hen ter beschikking worden gesteld. • De 2 groepen die de twee landbouwmodellen vertegenwoordigen leggen hun argumenten aan de jury voor. De jury stelt hen eventueel vragen en laat beide groepen de tijd om te reageren. Daarna trekt de jury zich terug, ze kondigt haar beslissing aan en motiveert deze beslissing. • Einde van het rollenspel. CONCLUSIE: de leerlingen worden uitgenodigd om samen of in groepjes, al dan niet met uw hulp, de synthesefiche “Duurzame ontwikkeling” in te vullen met enkele sleutelwoorden die de impact van een bepaald landbouwmodel belichten.
20 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
begeleidend dossier
Inleiding Uw leerlingen zijn nu vertrouwd met de grote kenmerken van de twee landbouwmodellen beschreven in voorgaande les. De doelstelling van deze tweede les is om het denkkader te verruimen en te kijken naar de logica die achter deze modellen schuilgaat. Meer bepaald door te onderzoeken welk antwoord het industriele en familiale landbouwmodel bieden op de uitdaging van de honger. Daarom stellen we u voor een gerechtelijk proces na te spelen en uw klas in 3 groepen te splitsen. Een groep verdedigt de positie van de familiale landbouw, een andere de industriële landbouw. Een derde groep speelt de rol van de jury, die bestaat uit beleidsmakers, experten en mensen die honger lijden. Deze laatste groep zal dan ook moeten beslissen welk landbouwmodel volgens hen het meest geschikt lijkt om het recht op voedsel voor iedereen te verwezenlijken. Deze les bouwt verder op wat uw leerlingen geleerd hebben uit les 1 en stelt hen voldoende documenten ter beschikking om hun standpunt te onderbouwen.
21 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 1
Fiche 1: (voor de leerkracht) “HET SPEL IN GANG ZETTEN”
Situatieschets Als gevolg van een klacht die werd ingediend door de VKOB “Vereniging van Kleine Ontevreden Boeren”, gaat vandaag het proces van de landbouw van start. De klacht luidt als volgt: al 20 jaar lang vertrouwen de beleidsmakers en de grote internationale instellingen (WHO, IMF, EU) blindelings op de industriële landbouw om de wereldbevolking te voeden. De familiale landbouwers voelen zich hierdoor benadeeld en eisen dat zij dezelfde kansen krijgen. Naar hun mening zijn zij minstens even goed in staat om de wereldbevolking te voeden en zou hun aanpak zelfs beter zijn, op voorwaarde dat zij dezelfde politieke steun zouden krijgen. De jury zal de argumenten van beide partijen aanhoren en uiteindelijk beslissen welk van beide modellen ze het meest geschikt acht om in 2050 9 miljard mensen te voeden.
Concreet Elke groep krijgt een dossier met een reeks documenten (zie bijlagen) die door gerenommeerde internationale experts samengesteld is, en een begeleidende fiche waarop de context en de instructies nogmaals herhaald worden. Die fiche kan u verderop vinden in het begeleidend dossier voor de leerkracht. De begeleidende fiche voor de leerlingen is ook een geheugensteun die hen kan helpen om hun argumentatie op te bouwen.
Instructies
•
Vraag aan de groepen die een bepaald landbouwmodel verdedigen om hun standpunt te onderbouwen en dat te verdedigen aan de hand van de “feiten” en gegevens uit de documenten die ze ontvingen, maar ook door de link te leggen met de actualiteit of met de voorgaande les.
•
De jury ontvangt een reeks documenten die hen in staat stellen om echte experts te worden in het recht op voedsel en de hongerproblematiek in de wereld. De leerlingen die deel uitmaken van deze groep kunnen zich voorbereiden op hun juryrol door zich de problematiek eigen te maken en door te bespreken hoe ze het verhoor zullen aanpakken.
•
Geef de leerlingen 20 minuten voorbereidingstijd. Zij kunnen hun standpunt op een creatieve manier uiteenzetten als ze dat willen.
•
Elk dossier bevat een specifieke begeleidingsfiche naargelang de rol die gespeeld wordt. Dring er bij de leerlingen op aan dat ze deze fiche zeker lezen.
22 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 2
Fiche 2: THEMA’S OM VERDER UIT TE DIEPEN
Het onderwerp dat we in dit lespakket behandelen, is nogal complex. Daarom beperken we het debat over de logica achter de twee landbouwmodellen tot enkele argumenten. U bent niettemin vrij om documenten toe te voegen die de visie van de leerlingen op de hongerproblematiek kunnen verruimen. Hieronder vindt u een lijst met mogelijke onderwerpen. U kunt deze thema’s ook aankaarten tijdens de conclusie van deze les.
Mogelijke onderwerpen:
• de speculatie op de landbouwmarkt • de rol van biobrandstoffen • het belang van de toegang tot de grond (landbouwhervorming, landroof etc.) • de impact van de liberalisering (onderhandelingen Wereldhandelsorganisatie, Structurele Aanpassingsprogramma’s voor landen in het Zuiden)
• de rol van de internationale instellingen (IMF, Wereldbank) en de schuld • het privatiseren van levende materie (vb. zaden) Voor een beknopte uitleg over deze onderwerpen, raden we u ons dossier ”Klimaat- en voedselcrisis. Duurzame kleinschalige landbouw als deel van de oplossing” aan. Dit dossier kunt u downloaden op onze website www.ikgroeimee.be
23 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 3
Fiche 3: ARGUMENTEN VOOR HET ROLLENSPEL (voor de leerkracht)
FAMILIALE LANDBOUW (FL)
(In cursief vindt u de documenten die de leerlingen ontvangen – aangeduid in de bijlagen met het nummer 1)
Argumenten VÓÓR de familiale landbouw: • draagt bij tot het afremmen van de klimaatopwarming: • kort traject van productie tot consumptie (minder transport, verpakking etc.)
•
•
minder chemische producten (op basis van petroleum). Dit heeft een positieve impact op het klimaat en zorgt ervoor dat de prijs van petroleum en van voedingsproducten steeds meer losgekoppeld worden van elkaar. Op die manier neemt de afhankelijkheid van de politieke en economische macht van de petroleumgiganten af.
•
Grotere productiviteit per hectare (minder ontbossing, minder bodemverontreiniging etc.)
kan in grote mate de wereldbevolking voeden en doet dat al (artikel “Familiale landbouw kan de wereldbevolking voeden”) zie bijlage 1A • goede productiviteit per hectare, wat heel interessant is zeker nu landbouwgrond steeds schaarser wordt, nu nieuwe gevallen van ontbossing een negatieve impact hebben op de CO2-uitstoot en bekend is dat het rendement per hectare in de industriele landbouw een dalende trend volgt.
•
•
Door het ontwikkelen van agro-ecologische praktijken en de verspreiding van de bestaande agro-ecologische praktijken kan de familiale landbouw de wereldbevolking voeden. (interview met Olivier De Schutter) zie bijlage 1J
multifunctionaliteit van de landbouw (meer functies dan het leveren van voedsel) (artikel “Heerlijkheid van Heule”) zie bijlage 1B • jobcreatie op het platteland (strijd tegen de plattelandsvlucht in het Zuiden) • diensten aan de gemeenschap • bodem- en milieubehoud • behoud van culturele diversiteit en diversiteit in voeding Deze multifunctionaliteit is een antwoord op de hoge productiekosten van dit landbouwmodel. De industriële landbouw houdt echter geen rekening met de gevolgen van de landbouwactiviteit voor het milieu of op sociaal vlak. De kosten die hiermee gepaard gaan, worden niet gedragen door het bedrijf maar door de gemeenschap.
24 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 3 (vervolg p24)
Arguments contre l’agriculture industrielle : •
doet afbreuk aan het milieu en heeft een negatieve impact op het klimaat (vervuiling, verlies aan biodiversiteit etc.) (slides “jullie analyse’) (artikel “Insecticide Bayer hoofdverdachte in massale bijenmoord”, artikel “voedsel en CO2-uitstoot”) zie bijlagen 1G, 1E, 1D
•
krijgt belangrijke beleidssteun van landen in het Noorden (58 miljard per jaar van de Europese Unie en 87 miljard van de Verenigde Staten). Zo gaat in Europa 80% van de hulp naar 20% van de landbouwers, voornamelijk grote bedrijven. (Bron: FUGEA). Zelfs in die mate dat kleine boeren zich genoodzaakt zien om te stoppen omwille van de lage inkomsten, of om op pensioen te gaan zonder een overnemer te vinden voor hun bedrijf. Op die manier verdwijnen in België elke week 41 boerderijen. Deze tendens draagt bij tot het proces van landconcentratie en schaalvergroting.
•
In een context van vrije concurrentie (Wereldhandelsorganisatie) worden beleidsmaatregelen die de kleine landbouwers verdedigen (quota’s, subsidies, douanerechten, publieke stock) niet meer gebruikt om de gevolgen te verzachten en ondergaat de familiale landbouw een oneerlijke concurrentie t.o.v. de industriële landbouw. Deze laatste wordt immers massaal gesteund door het Noorden en door andere kanalen in het Zuiden, beschikt over de beste gronden en doet de prijzen dalen tot een niveau dat ze zelfs onder de productiekosten van de familiale landbouw zakken. Het gevolg is dat talrijke kleine landbouwbedrijfjes failliet gaan, waardoor heel wat mensen op het platteland werkloos worden en zelfs het platteland verlaten voor de stad, waar ze zich aansluiten bij de stedelijke consumenten. Ter herinnering: de marktprijs van de landbouwproducten wordt in grote mate onderhandeld op de beursmarkt in de Verenigde Staten (Kansas City, Chicago, Minneapolis zijn de belangrijkste steden voor de handel in granen) (artikel “gevolgen van de liberalisering, artikel “Voedselsoevereiniteit in Europa nu!”) zie bijlagen 1i, 1C
•
Kwaliteit van de industriële producten (cartoon, “do you also eat these with masks on?”, foto “wat zit er in uw eten”, foto “gespoten”) zie bijlagen 1F, 1H
ConclusiE : Het industriële landbouwmodel voedt niet de hele wereldbevolking, vervuilt in die mate dat de planeet wordt bedreigd, maar wordt massaal ondersteund (subsidies, handelsbeleid). Centrale boodschap voor de groep: met de steun van het beleid en met de nodige financiële middelen (zoals de industriële landbouw krijgt), kan de familiale landbouw de wereld voeden en goede innoverende agro-ecologische praktijken ontwikkelen die mens en milieu respecteren.
25 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 4
FICHE 4: ARGUMENTEN VOOR HET ROLLENSPEL (voor de leerkracht)
INDUSTRIËLE LANDBOUW (IL)
(In cursief vindt u de documenten die de leerlingen ontvangen – aangeduid in de bijlagen met het nummer 2)
Argumenten VÓÓR de industriële landbouw: • maximale rentabiliteit en economische winst dankzij een hoge
productiviteit per werknemer. De industriële landbouw maakt op deze manier werkkrachten vrij voor de secondaire (grondstofverwerkende) en tertiaire (diensten) sector. Volgens liberale theorieën zorgt dit model niet alleen voor economische winst, maar ook voor vreemde valuta in een land dat zich specialiseert in een teelt die een concurrentievoordeel oplevert. Het nadeel hiervan is dat sterke specialisatie een land kwetsbaarder maakt voor internationale prijsschommelingen van een heel klein aantal voedingsproducten (grafiek “landbouwers en productiviteit”) zie bijlage 2H
•
export die ervoor zorgt dat voedsel kan geleverd worden aan landen die niet in staat zijn te produceren Dankzij de theorie van de concurrentiële voordelen, specialiseert elk land zich in een gewas waarvoor de meeste troeven aanwezig zijn (klimaat, kennis etc.). Export kan ook een antwoord bieden op voedselproblemen die zich stellen bij klimaat-, politieke of economische problemen in een land of regio. (artikel “OESO maakt reclame voor WTO akkoord, artikel “De oplossing bestaat”) zie bijlagen, 2F, 2C
•
investering in onderzoek en ontwikkeling dankzij het grote kapitaal waarover zij beschikt (artikel “Argumenten voor gentechnologie”, artikel “FAO bepleit inzet van gentechnologie tegen honger”) zie bijlagen 2D, 2E
•
het uniformiseren van de kwaliteit van de producten voor de consumenten en het behoud van een relatief stabiele prijs voor de stedelijke consumenten, in ieder geval in Europa (grafiek “een almaar goedkopere voeding”) zie bijlage 2G • specialisatie • monocultuur • mechanisatie • gebruik van chemische meststoffen en pesticiden
Argumenten TEGEN de familiale landbouw: • enkel productie voor eigen levensonderhoud (te kleine oppervlakte,- enz.) • kan de hele wereldbevolking niet voeden (toenemende bevolking) zie bijlagen
2A, 2B
Centrale boodschap voor de groep: vertrouw de industriële landbouw. Zij laat toe om veel te produceren met weinig arbeidskrachten. De technologische ontwikkeling (machines, genetisch gemanipuleerde gewassen etc) en de vrije markt (waardoor het in- en uitvoeren van goederen gemakkelijker wordt) zullen ons toelaten om ook in de toekomst goedkope producten te blijven vermarkten en zo het hongerprobleem op te lossen.
26 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 5
FICHE 5: ARGUMENTEN VOOR HET ROLLENSPEL (voor de leerkracht)
Jury (de leerlingen ontvangen een reeks documenten aangeduid in de bijlagen met het nummer 3)
Kernelementen: • • •
925 miljoen mensen lijden honger in ontwikkelingslanden
•
Slechts een klein deel van de mensen die honger lijden, lijden honger door een klimaatprobleem. Meestal is het voedsel beschikbaar, maar hebben de mensen niet voldoende geld om het te kopen.
• • •
Het is dus niet het klimaat, maar wel de armoede die de grootste oorzaak is van hongersnood.
•
…
75% daarvan zijn landbouwers en kleine boeren De anderen zijn vroegere landbouwers die zich genoodzaakt voelden om het platteland te verlaten voor de stad
98% van de ondervoeden komen uit ontwikkelingslanden Het percentage mensen dat honger lijdt, is het hoogst in Sub-Sahara Afrika, met 30% van de bevolking die honger lijdt.
Hoewel extreme klimaatfenomenen, zoals droogte en overstromingen, kunnen leiden tot een tekort aan beschikbaar voedsel in een regio, zijn de belangrijkste oorzaken ergens anders te zoeken. Honger is in eerste instantie een structureel probleem, met structurele oorzaken. Het voedingssysteem gebaseerd op de liberalisering van de markten, met een prijs die mondiaal wordt bepaald, zet verschillende producenten in concurrentie tegenover elkaar en dat leidt tot problemen. Jean Ziegler, VN Rapporteur voor het Recht op Voedsel, heeft herhaaldelijk aangetoond dat er voldoende voedsel geproduceerd wordt in de wereld om de wereldbevolking te voeden. Het probleem ligt dus niet bij de hoeveelheid voedsel, maar wel bij de manier waarop het traject dat het product aflegt van productie tot consumptie, is georganiseerd en volgens welke criteria. In het Noorden is er overvoeding, wordt te veel vlees geconsumeerd, is er verspilling. In het Zuiden is er ondervoeding of niet voldoende kwalitatieve voeding. De laatste jaren komen daar nog eens nieuwe problemen bij: de opmars van brandstoffen op plantaardige basis, de speculatie op grondstoffen, landroof. Centrale boodschap voor de groep: aan jullie om te kiezen voor een oplossing die de landbouwers toelaat om zich te voeden en voldoende middelen te hebben om voedsel te kopen op de markt. Want het zijn zij die het vaakst honger lijden. Denk ook aan het milieu wanneer jullie je keuze maken.
27 lespakket: Voedsel voor je Brein
FICHE 6: SYNTHESEFICHEs “DUURZAME ONTWIKKELING” (DO)
leren les 2
Fiche 6
In deze schema’s vindt u een overzicht van de kenmerken en de impact van beide landbouwmodellen, op economisch, sociaal en ecologisch vlak.
THEORETISCH MODEL
sociaal
> Sociale gelijkheid
rechtvaardig
leefbaar do
economisch efficiëntie
>
houdbaar
>
Respect voor en bescherming van het milieu
Ecologisch
Economisch
28 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 6
Sociaal
FAMILIAal LANDBOUWMODEL: gevolgen op economisch, socia al en ecologisch vlak
>
Beantwoordt in eerste instantie aan de lokale vraag Behoud van de plattelandsdydiversiteit namiek (banen, van de diensten …) voedselmodellen
Weinig uitstoot van broeikasgassen
Biodiversiteit
Multifunctionaliteit van de landbouw
Productiviteit per hectare
Vermindert de afhankelijkheid van de internationale markten
Inkomen voor de landbouwers
>
>
Produceert 50 % van de totale wereldvoedselproductie
Ecologisch
Economisch
29 lespakket: Voedsel voor je Brein
INDUSTRIeel LANDBOUWMODEL:
leren les 2
gevolgen op economisch, socia al en ecologisch vlak
Fiche 6
Sociaal
>
Beantwoordt aan de internationale markten
Plattelandsvlucht
Uitstoot van broeikasgassen (chemische meststoffen en pesticiden, transport …)
Uniformiseren van de voedselmodellen
Ongelijkheid
Afhankelijkheid van petroleum
Vermindert de biodiversiteit (bodem, gewassen)
Voedselmodel dat afhankelijk is van internationaal handelsverkeer
Lage prijs voor de consument Hoge productiviteit per arbeider
>
>
Creëert winst voor de bedrijven
Economisch
Ecologisch
30 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 7
FICHE 7 (voor de leerlingen): GROEP “FAMILIALE LANDBOUW”
BEGELEIDENDE FICHE BIJ HET ROLLENSPEL (VOOR DE LEERLINGEN) Hallo, Aan jullie om het familiaal landbouwmodel en zijn capaciteit om de wereldbevolking te voeden te verdedigen. In dit dossier vinden jullie een reeks documenten waarin jullie argumenten vinden om dit landbouwmodel te verdedigen en om aan te tonen wat de zwakke punten zijn van het industrieel model. Jullie kunnen ook gebruik maken van de synthesefiche die jullie tijdens de vorige les hebben ingevuld. Hieronder vinden jullie ook een geheugensteuntje. Aarzel niet om er gebruik van te maken en zo jullie argumenten te structureren. Succes!
GEHEUGENSTEUN: Argumenten voor de familiale landbouw: > remt klimaatopwarming af en respecteert het milieu:
• • •
kort traject van productie tot consumptie (minder transport, verpakking enz.); minder chemische producten (op basis van petroleum).; grotere productiviteit per hectare (minder ontbossing, minder bodemverontreiniging enz.).
> kan in grote mate de wereldbevolking voeden en doet dat al. > multifunctionaliteit van de landbouw (meer functies dan het leveren van voedsel):
• • • •
jobcreatie op het platteland (strijd tegen de plattelandsvlucht in het Zuiden); diensten aan de gemeenschap; bodem- en milieubehoud; behoud van culturele diversiteit en diversiteit in voeding.
Argumenten tegen de industriële landbouw: > doet afbreuk aan het milieu en heeft een negatieve impact op het klimaat (vervuiling, verlies aan biodiversiteit enz.).
> oneerlijke concurrentie t.o.v de familiale landbouw (beleidssteun, liberalisering, dumping enz.) > kwaliteit van de industriële producten Jullie conclusie: Het industriële landbouwmodel voedt niet de hele wereldbevolking en vervuilt in die mate dat de planeet wordt bedreigd. Voor jullie is dit model enkel productief omdat het financieel ondersteund wordt (subsidies, handelsbeleid).
Centrale boodschap: met de steun van het beleid en met de nodige financiële middelen (zoals de industriële landbouw krijgt), kan de familiale landbouw de wereld voeden en goede innoverende agroecologische praktijken ontwikkelen die mens en milieu respecteren.
31 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche 8
FICHE 8 (voor de leerlingen): GROEP “INDUSTRIËLE LANDBOUW”
BEGELEIDENDE FICHE BIJ HET ROLLENSPEL (VOOR DE LEERLINGEN) Hallo, Aan jullie om het industrieel landbouwmodel en zijn capaciteit om de wereldbevolking te voeden te verdedigen. In dit dossier vinden jullie een reeks documenten waarin jullie argumenten vinden om dit landbouwmodel te verdedigen en om aan te tonen wat de zwakke punten zijn van het familiaal model. Jullie kunnen ook gebruik maken van de synthesefiche die jullie tijdens de vorige les hebben ingevuld. Hieronder vinden jullie ook een geheugensteuntje. Aarzel niet om het te gebruiken en zo jullie argumenten te structureren. Jullie missie: de mensen die honger lijden ervan overtuigen dat jullie landbouw de oplossing is om 9 miljard mensen te voeden in 2050! Succes!
GEHEUGENSTEUN: Argumenten voor de industriële landbouw:
•
grote productiviteit. Produceren met weinig werknemers zorgt ervoor dat veel mensen het platteland kunnen verlaten en dus aan andere economische activiteiten van het land kunnen deelnemen (industrie, diensten,…)
•
export die ervoor zorgt dat voedsel kan geleverd worden aan landen die niet in staat zijn te produceren (klimaat, oorlog …)
•
een rijk landbouwmodel dat in staat is om de technologie te ontwikkelen (genetisch gemanipuleerde gewassen) om zo de 9 miljard mensen te voeden die binnenkort op aarde zullen leven
•
een relatief stabiele prijs voor de stedelijke consumenten dankzij: • specialisatie • monocultuur • mechanisatie • gebruik van bemesting- en bestrijdingsstoffen
Argumenten tegen de familiale landbouw:
• •
enkel productie voor eigen levensonderhoud (te kleine oppervlakte enz.). kan de hele wereldbevolking niet voeden (toenemende bevolking)
Centrale boodschap voor de groep: vertrouw de industriële landbouw. Zij laat toe om veel te produceren met weinig arbeidskrachten. De technologische ontwikkeling (machines, genetisch gemanipuleerde gewassen enz.) en de vrije markt (waardoor het in- en uitvoeren van goederen gemakkelijker wordt) zullen ons toelaten om ook in de toekomst goedkope producten te blijven vermarkten en zo het hongerprobleem op te lossen.
32 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 2
Fiche n°9
FICHE 9 (voor de leerlingen): GROEP “JURY”
BEGELEIDENDE FICHE BIJ HET ROLLENSPEL (VOOR DE LEERLINGEN) Hallo, Jullie zijn de jury. Jullie groep is samengesteld uit beleidsmakers, experts en mensen die honger lijden uit verschillende delen van de wereld. Jullie missie: een maximum aan informatie verzamelen om te kunnen kiezen tussen de twee landbouwmodellen (het familiaal en industrieel landbouwmodel) die beiden beweren het hongerprobleem te kunnen oplossen. Jullie krijgen 20 minuten om de documenten en getuigenissen over de problematiek te lezen. Nadien luisteren jullie naar de twee groepen die hun oplossing zullen voorstellen. Jullie krijgen de tijd om hen vragen te stellen als jullie dat willen. Vervolgens krijgen jullie 5 minuten de tijd om in beraad te gaan en jullie conclusies te trekken. Let op: jullie keuze moet gerechtvaardigd worden! Jullie kunnen eventueel aanbevelingen doen. Bepaal ook vooraf hoe jullie de hoorzitting van beide groepen gaan organiseren. Succes!
GEHEUGENSTEUN: Aan jullie om te kiezen voor een oplossing die de landbouwers toelaat zich te voeden en voldoende middelen te hebben om voeding te kopen op de markt. Want het zijn zij die het vaakst honger lijden. Denk ook aan het milieu wanneer jullie je keuze maken. Als het milieu verwoest is, wordt voedsel produceren wel heel moeilijk.
33 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren
fiche 10 blanco synthesefiche "duurzame ontwikkeling" in te vullen door de leerlingen
les 2
Fiche 10
>
>
>
Sociaal
Ecologisch
Economisch
34 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren
HET RECHT OP VOEDSEL
les 3
Lesverloop voor de leerkracht T gen: BEWUS Doelstellin OEDSEL HET FEIT DAT V N A V N E D R O • Werkfiches voor de leerlingen (fiche 2-3-4) W R DAT WA AR IS, MA A P O O K R A A M NIET ZO N. • Synthesefiche met de voor- en nadelen VOOR IEDEREE IS T H C E R N E VOEDSEL E van elke beleidsvorm (fiche 5) AT AN HET FEIT D V N E D R O W T S BEWU OOR • Video GEN HEBBEN V L O V E G S ZE U E BELEIDSK CHT OP ING VAN DIT RE K IJ L N ZE E W R DE VE Voor de leerkracht: VOEDSEL • Fiche met achtergrondinformatie (fiche 1) uten Duur: 50 min
Voor de leerlingen:
1. Geef een korte inleiding a. Geef een algemeen kader: leg de leerlingen uit dat er beslissende factoren zijn waarmee rekening moet worden gehouden om iedereen ter wereld te kunnen voeden (zie algemene inleiding van het lespakket Deel LEREN) Ter herinnering deze factoren zijn: 1) een steeds toenemende bevolkingsdruk 2) een ongelijke toegang tot voedsel 3) verschillende voedingspatronen 4) verschillende productiesystemen en -middelen. b. Geef de leerlingen aan de hand van deze criteria vooral mee dat, om de wereld te voeden, er een beleid moet uitgetekend worden (op lokaal, nationaal en internationaal niveau) dat rekening houdt met deze beslissende factoren.
2. Verloop van de les a. Verdeel de klas in 3 groepen. Elke groep krijgt de beschrijving van een beleidskeuze die gemaakt kan worden om het recht op voedsel voor iedereen te realiseren. Dit zijn de voorgestelde beleidskeuzes: voedselhulp (fiche 2); voedselzekerheid (fiche 3); voedselsoevereiniteit (fiche 4). Elke groep bespreekt de voorgelegde beleidskeuze en beantwoordt de vragen op de fiche. b. Een vertegenwoordiger van elke groep stelt aan de klas het resultaat voor van het groepswerk. Conclusie: Vul tijdens de voorstelling van de groepjes de synthese fiche in (fiche 5). De andere groepen kunnen aanvullen en discussiëren over de voorgestelde ideeën. c. Laat de leerlingen nadenken over de realiteit en stel hen volgende vragen: § Welk van de drie beleidskeuzes wordt in België gehanteerd? § En welke beleidskeuze wordt in …… gemaakt? (maak een vergelijking met een land waar de klas iets over afweet: India, Congo, Turkije, Marokko etc.) d. Toon de video “ Je mange donc je suis” (ondertiteld in het Nederlands, 12 min.) die deze les nogmaals samenvat. Video gerealiseerd door Vincent Bruno, geproduceerd door de "Coalition Contre la faim", enkele fragmenten gekozen door Oxfam-Solidariteit.
35 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
begeleidend dossier
Inleiding De leerlingen kennen nu de voor- en nadelen van beide landbouwmodellen. We stellen u daarom voor deze fase LEREN af te sluiten met een denkoefening over het recht op voedsel. Het doel van deze les is te begrijpen waarom voedsel niet zomaar beschouwd kan worden als simpele koopwaar en waarom een geschikt beleidskader zo belangrijk is. Voedsel is een recht voor iedereen. Maar hoe kan dit recht gegarandeerd worden? We stellen u een oefening voor in groepjes, om na te denken over welke verschillende vormen een landbouwbeleid kan aannemen: voedselhulp promoten? Voedselzekerheid bevorderen? Of ijveren voor voedselsoevereiniteit? Tot slot is het belangrijk om de link te leggen tussen deze verschillende beleidsvormen en de eerder voorgestelde landbouwmodellen, om zo te bepalen welk model het best beantwoordt aan het recht op voedsel voor iedereen. Deze les is vooral een samenvatting van de verschillende reeds genoemde concepten en kan afgesloten worden met de film “Je mange donc je suis”.
36 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
Fiche 1
Fiche 1: achtergrondinformatie
VOEDSELHULP Voedselhulp blijft een essentieel onderdeel van noodhulp. Voedsel verdelen onder de bevolking en zo hun overleven garanderen, bij een hongersnood, natuurramp, of gewapend conflict, beantwoordt aan een dringende nood. Maar dergelijke hulp kan niet beschouwd worden als een beleidsvorm die de honger op lange termijn bestrijdt. Het grootste deel van de voedselhulp gaat van rijke landen in het Noorden naar landen in het Zuiden, in het kader van programma’s waarmee landbouwers in het Noorden hun overschotten kunnen afzetten in het Zuiden. Deze situatie is slecht voor landbouwers in het Zuiden omdat hun lokale producten met deze producten moeten concurreren. Voedselhulp kan en mag dus niet op lange termijn toegekend worden. Het verstoort de lokale markten en de lokale voedingsgewoonten. VOEDSELZEKERHEID Voedselzekerheid omvat meerdere dimensies. Heel wat politieke en economische verantwoordelijken hebben het begrip echter herleid tot het garanderen van een beschikbaarheid van voedsel voor de bevolking. Het concept voedselzekerheid verwijst naar de beschikbaarheid, maar ook naar de toegang tot voldoende voedsel. Deze visie houdt geen rekening met: • de koopkracht van de bevolking: een goed gevulde markt voor een bevolking met weinig koopkracht, lost het probleem van de honger niet op. • de kwaliteit van de producten: de controle op de productielijn, de oorsprong van de producten, op wie produceert en hoe? Wie heeft hier baat bij? • de keuze van wat we willen eten: de producten op de markt moeten de voedingsgewoonten respecteren. • het risico van de voedselafhankelijkheid als de invoer van voedsel belangrijk blijft en dat met de bijhorende gevolgen. Dit is het beleid dat het vaakst gevoerd wordt. Het komt ten goede aan de multinationals van de landbouwindustrie die de macht hebben over de productie, de verwerking en de distributie van producten. VOEDSELSOEVEREINITEIT Voedselsoevereiniteit geeft prioriteit aan de lokale productie en de lokale markt. Dit is tot op vandaag nog moeilijk op de agenda van de nationale politiek te plaatsen omdat het indruist tegen een beleid dat het liberaliseren van de markten vooropstelt en tegen de wil om de landbouw en de handel te reguleren via de markt. (cfr beleid van de Wereldhandelsorganisatie). Voedselsoevereiniteit verdedigt het recht op het bevoordelen en het steunen van de duurzame familiale landbouw, op het behoud van de natuurlijke rijkdommen (water, bos, bodem enz.), de gezondheid van de consumenten, de biodiversiteit, voldoende en waardig werk in de landbouw. Voedselsoevereiniteit betekent dat voedsel niet zomaar als een koopwaar wordt beschouwd, maar eerder als een recht, het recht om zich te voeden! Dat recht werd voor de eerste keer verdedigd door Via Campesina (een internationale boerenbeweging) in 1996 op de Wereldvoedseltop georganiseerd door de FAO (Food Agriculture Organisation). Vandaag kan geen enkele staat stellen dat de fase van voedselsoevereiniteit in zijn land bereikts. Het blijft een ideaal om naar te streven. Sommige staten hebben voedselsoevereiniteit wel ingeschreven in hun nationale wetgeving, zoals Bolivia en Ecuador.
37 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
Fiche 1
HOE KUNNEN WE CONCREET TOT VOEDSELSOEVEREINITEIT KOMEN? ZIEHIER ENKELE BASISPRINCIPES: •
Een land moet prioriteit geven aan voedingsgewassen die de lokale bevolking voeden. Wat niet wil zeggen dat men tegen het in- en uitvoeren van voedingsproducten moet zijn!
•
De boeren moeten toegang hebben tot productiefactoren: dat betekent dat ze toegang moeten hebben tot het land (eerlijkere herverdeling van de gronden, het toekennen van eigendomsrechten enz.); toegang tot water (gratis toegang, voor irrigatie enz.); toegang tot zaden (gratis, tegen patenten op leven wat leidt tot patenten op bepaalde types zaden); toegang tot basistechnologieën (een zekere mechanisering om het werk te vergemakkelijken en te verlichten), communicatiemiddelen (wegen en transport naar de lokale markten).
•
Een einde stellen aan de dumpingpraktijken (verkopen aan prijzen die lager liggen dan de productiekost).
•
De staten een bepaalde mate van protectionisme toestaan om hun landbouwers te beschermen: bescherming tegen de landbouw- en voedselinvoer die de lokale productie kwetsbaar maakt en de staten een eigen landbouwbeleid laten voeren, zonder druk of beperking die andere staten of internationale instellingen (IMF, Wereldbank, Wereldhandelsorganisatie) opleggen.
•
De deelname van boerenorganisaties aanmoedigen in het uitwerken van het landbouwbeleid.
•
De inwoners van de meer “ontwikkelde” landen aanmoedigen om hun consumptiepatroon aan te passen (minder vlees, …).
38 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
FICHE 2 (VOOR DE LEERLINGEN):
Fiche 2
VOEDSELHULP ORGANISEREN Voedselhulp is het versturen van voedsel, of van onze voedseloverschotten, naar arme landen. De bevolking zal zich voldoende voeden maar met producten die uit het buitenland komen. Zoek de voordelen, de nadelen, de limieten van voedselhulp door volgende vragen te beantwoorden:
• • • •
In welke gevallen denk je dat voedselhulp positief en nodig is? Geef concrete voorbeelden. Is voedselhulp gunstig of ongunstig voor de familiale landbouw (lokale boeren) in landen die hulp ontvangen? Waarom? Is het een efficiënte oplossing op lange termijn? Zie je andere voor- of nadelen?
39 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
FICHE 3 (VOOR DE LEERLINGEN):
Fiche 3
VOEDSELZEKERHEID WAARBORGEN Voedselzekerheid betekent op elk moment aan ieder individu toegang geven tot voldoende en evenwichtig voedsel om een gezond en actief leven te leiden, ongeacht waar het voedsel vandaan komt. Het land zal over voldoende voedsel beschikken voor iedereen. Zoek de voordelen, de nadelen, de limieten van voedselzekerheid door volgende vragen te beantwoorden:
• • • •
Dit beleid kan samengevat worden door “eet en zwijg”. Wat zijn de gevolgen van dit beleid? Zouden de multinationals in de voedingsindustrie zich interesseren voor een dergelijk beleid? Waarom? Is er een risico (of meerdere) voor de lokale boeren en hun productie? Zie je andere voor- of nadelen?
40 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
FICHE 4 (VOOR DE LEERLINGEN):
Fiche 4
IJVEREN VOOR VOEDSELSOEVEREINITEIT Voedselsoevereiniteit is volkeren het recht geven om zelf te kunnen beslissen wat lokaal geproduceerd en geconsumeerd wordt, waarbij voorrang gegeven wordt aan voedingsgewassen voor lokale consumptie in plaats van aan exportgewassen. Zoek de voordelen, de nadelen, de limieten van voedselsoevereiniteit door volgende vragen te beantwoorden:
• • • •
Dit beleid kan samengevat worden door de volgende zin: “kies wat je wil produceren en wat je wil consumeren”. Wat zijn de gevolgen voor de boeren en de consumenten? Is dit beleid gunstig voor de kleine boeren? Of komt het beleid ten goede van de multinationals in de voedingsindustrie? Kunnen we met dit beleid de honger in de wereld bestrijden? Zie je andere voor- of nadelen?
41 lespakket: Voedsel voor je Brein
leren les 3
FICHE 5: SYNTHESEFICHE
Fiche 5
VOOR- EN NADELEN VAN EEN BEPAALD LANDBOUWBELEID voordelen voedselhulp voedselzekerheid voedselsoevereiniteit
42 lespakket: Voedsel voor je Brein
nadelen
denken lespakket Voedsel voor je Brein
43 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
lesverloop voor de leerkrachten
Voor de leerlingen: • • • •
Assenkruis (fiche 2) Presentatiekaarten van de spelers (fiche 3) Impact van de acties (fiche 5) Actievoorbeelden “Wat kunnen we doen?” (fiches 6 en 7)
Voor de leerkracht: • Probleemstelling (fiche 1) • Analyse van het assenkruis “de machtsverhoudingen veranderen” (fiche 4)
1
te zijn g op de hoog in l l e t s l e o D en ende niveaus l il h c s r e v e van d n in het en rol spele e ie d n e r o t c a grijpen lsysteem. be e s d e o v e l ia mond n dingen kunne u o h r e v s t h c welke ma . n die spelers spelen tusse inuten uten (2x50 m in m 0 5 : r u u d ijk) indien mogel
Leg het idee van het assenkruis uit aan de hand van een voorbeeld dat de leerlingen aanspreekt: Vraag hen om een problematiek te zoeken waarmee ze zelf al in aanraking kwamen (bijvoorbeeld het dragen van een uniform). Maak dan samen met hen een assenkruis rond dat voorbeeld:
Voor het dragen van het uniform
Tegen het dragen van het uniform
Vraag hen om de spelers die deze problematiek kunnen beïnvloeden een plaats te geven op het assenkruis , al naargelang de macht die ze hebben. Veel Macht
Voor het dragen van het uniform
Tegen het dragen van het uniform
Weinig macht Vraag hen om na te denken welke van de spelers ze in eerste instantie zouden aanspreken indien ze de situatie willen veranderen. Zullen ze met andere woorden meer macht geven aan zij die er geen hebben, maar die wel gunstig staan tegenover de verandering die ze willen bereiken, of zullen ze de spelers overtuigen die de meeste middelen hebben, maar terughoudend zijn t.o.v. de verandering.
vervolg P45
44 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken 2
3
4
lesverloop voor de leerkrachten
Maak samen met hen het assenkruis rond voedselsoevereiniteit
1. Herinner hen eraan dat het de doelstelling is van deze les om tot een rechtvaardiger voedselsysteem te komen dat hier gestalte krijgt in het concept van “voedselsoevereiniteit”. (fiche 1 Probleemstelling) 2. Leg hen uit dat het de bedoeling is van deze oefening om a.d.h.v een assenkruis, visueel in beeld te brengen hoe voedselsoevereiniteit kan bereikt worden. (fiche 2) 3. Moedig hen aan om na te denken over de spelers die het wereldsysteem sterk beïnvloeden. Maak samen met hen een lijst van die spelers. 4. Deel de fiches uit met de voorstelling van de spelers (fiche 3) (het gaat hier niet om een volledige lijst, u bent vrij om er nog spelers aan toe te voegen al naargelang hun voorstellen en niveau). Vraag hen om de fiches te lezen en de spelers op het assenkruis te plaatsen 5. Bespreek het vervolgens in groep en laat iedereen aan het woord, maak achteraf een samenvatting van de verschillende standpunten. 6. Nodig hen uit om zich als leerling en als jonge burger/ consument op het assenstelsel te plaatsen.
Analyseer het assenkruis en trek een eerste reeks conclusies
1. Geef de leerlingen de kans om te zeggen wat dit assenkruis voor hen betekent m.b.t. voedselsoevereiniteit en stel hen de vragen onder aan de fiche "analyse van het assenkruis" (fiche 4). 2. Vraag de leerlingen welke spelers zij zouden aanspreken om het voedselsysteem rechtvaardiger en duurzamer te maken. Welke speler is volgens hen het meest belangrijk? Zijn er middelen om de machtige spelers te beïnvloeden? Zijn er middelen om de spelers met weinig macht te versterken? Bijvoorbeeld door zich te organiseren? Start de discussie.
Overloop de actievoorbeelden die verandering kunnen teweegbrengen en de alternatieven die leiden tot voedselsoevereiniteit
1. Presenteer het schema impact van de acties. Herinner hen aan de doelstelling van duurzaamheid en rechtvaardigheid (fiche 5) 2. Deel de actievoorbeelden “wat kunnen we doen” uit in subgroepjes (fiche 6). Elke groep leest een fiche en beantwoordt de begeleidende vragen. (Eventueel kunt u dit punt overslaan)
Veel macht
Lokaal
GlobaAl
Weinig Macht 3. Bespreek met de leerlingen welke actie ze zelf zouden willen ondernemen en doe dit aan de hand van een aantal richtvragen (fiche 7). (Indien punt 4.2 werd overgeslagen: vraag de leerlingen op de begeleidende vragen te antwoorden) 4. Overleg in groep. De klas kiest 5 acties en beoordeelt welke het meest efficiënt/belangrijkst lijken om het huidige voedselsysteem rechtvaardiger en duurzamer te maken.
5
Stel een lijst op van mogelijke acties die leerlingen zouden willen ondernemen
1. Herhaal kort de initiatieven die de leerlingen zelf formuleerden of die ze eerder als interessant aanduidden bij het bespreken van de actievoorbeelden (fiche 6). 2. Maak een lijst van mogelijke acties die zouden kunnen uitgevoerd worden.
45 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
BEGELEIDEND DOSSIER
Inleiding In de drie voorgaande lessen zijn de leerlingen vertrouwd geraakt met de thema’s die aan bod komen in de Oxfam-campagne GROEI. Voedsel. Leven. Aarde. In deze module “DENKEN” stellen wij u voor om de machtsverhoudingen te bekijken die het huidige wereldvoedselsysteem bepalen. In het bijzonder vragen we u om de leerlingen te laten nadenken over de spelers die het systeem vormgeven en over de plaats die deze spelers innemen in het uittekenen van een duurzamer en rechtvaardiger systeem, waar het ideaal van voedselsoevereiniteit wordt verwezenlijkt. Concreet kunnen we deze algemene doelstelling opsplitsen in drie specifieke doelstellingen: • de leerlingen worden bewust van de invloed die de verschillende spelers (ngo’s, staten, multinationals) hebben op het wereldvoedselsysteem en van hun standpunt ten aanzien van voedselsoevereiniteit • de leerlingen zijn in staat om de acties te evalueren die de verschillende actoren/groepen kunnen ondernemen om het voedselsysteem te doen evolueren naar meer voedselsoevereiniteit • de leerlingen worden zich bewust van hun eigen rol als consument en als burger binnen dit systeem en weten wat ze kunnen doen om een rechtvaardiger en duurzamer voedingssysteem te steunen. Om deze doelstelling te behalen, stellen wij u in deze module een oefening voor, waarbij een aantal basisspelers (rijke consumenten, armen, regeringen van de meest ontwikkelde landen, regeringen van arme landen in het Zuiden, familiale landbouwers, ngo’s, bedrijven in de agro-industrie en banken/financiële instanties) een plaats moeten krijgen op een assenkruis. Naargelang het niveau van de leerlingen en de voorgaande discussies, kan de discussie verdiept worden. Bijvoorbeeld door de rol van de opkomende grootmachten, grote landbouwproducenten, zoals Brazilië te bekijken. Parallel aan deze analyse van de spelers in het voedselsysteem, heeft dit lespakket ook als doel om de leerlingen zelf een positie te laten innemen en te zorgen voor een uitwisseling over hoe ze staan tegenover een verbetering van het systeem. Dit moet de deur openen naar de laatste module “DOEN”. Ter herinnering: onze educatieve medewerkers komen met plezier bij u langs om dit deel voor te stellen tijdens uw lesuur. Contacteer ons per mail (
[email protected]) of telefonisch op het nummer 02/501.67.12.
46 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 1: PROBLEEMSTELLING
Als we willen komen tot voedselsoevereiniteit, of anders gezegd, als we willen komen tot een meer rechtvaardig en duurzaam voedselsysteem op wereldniveau, dan moet aan volgende basisprincipes voldaan zijn: • Een land moet prioriteit geven aan voedingsgewassen die de lokale bevolking voeden. Wat niet wil zeggen dat men tegen het in- en uitvoeren van voedingsproducten moet zijn! • De boeren moeten toegang hebben tot productiefactoren: dat betekent dat ze toegang moeten hebben tot land (eerlijkere herverdeling van de gronden, het toekennen van eigendomsrechten …); toegang tot water (gratis toegang, voor irrigatie…); toegang tot zaden (gratis, geen patenten op levende materie zoals zaden); toegang tot basistechnologieën (een zekere mechanisering om het werk te vergemakkelijken en te verlichten), communicatiemiddelen (wegen en transport naar de lokale markten). • Een einde stellen aan de dumpingpraktijken (verkopen aan prijzen die lager liggen dan de productiekost). • De staten een bepaalde mate van protectionisme toestaan om hun landbouwers te beschermen: bescherming tegen de landbouw- en voedselinvoer die de lokale productie kwetsbaar maakt; boeren de kans geven een landbouwbeleid in te voeren, zonder druk of beperking die andere staten of internationale instellingen (IMF, Wereldbank, Wereldhandelsorganisatie) opleggen. • De deelname van boerenorganisaties aanmoedigen in het uitwerken van het landbouwbeleid. • De inwoners van de meer “ontwikkelde” landen passen hun consumptiepatroon aan (minder vlees …).
47 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 2: assenkruis
Op dit assenkruis kunnen de spelers geplaatst worden die mee ons voedselsysteem bepalen. Hun positie zal verschillen naargelang de positie die ze innemen t.o.v. een meer duurzaam en rechtvaardig voedselsysteem
Veel macht
Tegen voedselsoevereiniteit
Voor voedselsoevereiniteit
Weinig macht
48 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 3: PRESENTATIEKAARTEN VAN DE SPELERS Hierna volgt een reeks kaarten die een beeld schetsen van de verschillende spelers en die u kunt uitdelen aan de leerlingen. Aan hen om deze spelers op het assenkruis te plaatsen. Er zijn 8 verschillende basisspelers: de kleine familiale landbouwers (A) de regeringen van de rijke landen (B) de regeringen van de arme landen (C) de multinationals in de agro-industrie (D) de niet-gouvernementele organisaties (E) de rijke consumenten (F) de arme stedelijke consumenten (G) banken/financiële instellingen (H)
49 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 3: PRESENTATIEKAARTEN VAN DE SPELERS (voor de leerlingen)
(A) Kleine familiale landbouwer WIE BEN IK? Ik ben één van de landbouwers die de helft van de wereldbevolking voeden. Ik produceer op een kleine oppervlakte om mezelf en mijn familie van eten te voorzien en om mijn producten te verkopen. Veel kleine familiale landbouwers zoals ik wonen in landen in het Zuiden.
WAT DENK IK? • Ik zou mijn voedsel graag in andere landen kunnen verkopen, maar ik moet rekening houden met de agro-industriële keten. • Ik wil officieel eigenaar zijn van de grond en geen risico lopen om mijn grond te verliezen. • Ik wil meer hulp krijgen van mijn regering zodat ik mijn gewassen efficiënter kan telen. • Ik ben me bewust van de klimaatveranderingen want ik ben afhankelijk van het klimaat om mijn voedsel te produceren. • Ik wil hoge prijzen zodat ik een waardig loon krijg voor mijn producten.
WELKE MACHT HEB IK? • • • • •
Ik heb heel weinig geld. Ik heb weinig invloed op mijn regering. Ik kan hard werken om winst te halen uit de hulp die ik krijg. Ik kan overleggen met andere kleine boeren en we kunnen elkaar onderling steunen. Ik ken mijn grond goed en ik ontwikkel gepaste technieken om die te bewerken.
(B) Regering van een rijk land WIE BEN IK? Ik maak deel uit van de regering van een rijk land, een land in het Noorden of een land met een ontwikkelde economie. WAT DENK IK? • Ik denk dat de agro-industrie en de banken die de agro-industrie financieren belangrijk zijn voor mijn economie. Ik hou rekening met hun wensen. • In het algemeen denk ik dat de grote bedrijven efficiënter zijn dan de kleine. • Ik ben gevoelig voor wat mensen van me denken, want zij stemmen voor mij. • Ik vind klimaatverandering een belangrijk onderwerp maar te veel milieuregels zijn slecht voor de economie van mijn land. WELKE MACHT HEB IK? • Ik kan wetten maken die mijn burgers en de bedrijven in het Noorden moeten respecteren • Ondanks de crisis beschik ik over geld dat ik kan gebruiken om de bedrijven die ik ok vind te steunen. • Ik kan regeringen in het Zuiden helpen en via die hulp kan ik hen beïnvloeden.
50 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 3: PRESENTATIEKAARTEN VAN DE SPELERS (voor de leerlingen)
(C) Regering van een arm land WIE BEN IK? Ik maak deel uit van een regering van een arm land in het “Zuiden”, of in elk geval een economisch minder ontwikkeld land.
WAT DENK IK? • Ik moet oor hebben naar de wensen van de agro-industrie, aangezien ze in mijn land investeren. • Ik kan niet veel belastingen innen bij kleine boeren en ik denk dat ze niet voldoende efficiënt zijn. • Ik wil mijn financiële inkomsten verhogen, meer bepaald door grond te verkopen aan de hoogste bieder. • Ik ben behoedzaam voor klimaatveranderingen, maar ik vind dat het aan de rijke landen is om mij te helpen bij de nodige aanpassingsmaatregelen.
WELKE MACHT HEB IK? • Ik kan wetten maken die het gedrag van mijn burgers reguleren. • Ik heb niet veel geld. • Ik heb hulp nodig van de regeringen van rijke landen en bijgevolg moet ik naar hen luisteren.
(D) Multinationals van de agro-industrie WIE BEN IK? Ik maak deel uit van de heel grote bedrijven die voedsel kopen of verkopen, of die andere producten verkopen die landbouwers in heel wat landen nodig hebben (zaden, bestrijdings- of bemestingsmiddelen en zelfs gronden)
WAT DENK IK? • Ik wil zoveel mogelijk winst maken. • Ik bevoordeel grote bedrijven en de industriële landbouw. • Ik verkoop liever producten op grote schaal omdat dat gemakkelijker is en omdat ik zo meer winst maak. • Ik verkoop voedsel aan de supermarkten. • Ik kan ook winst maken via de kleine landbouwers als ze mijn chemische producten en zaden kopen, of door grond van hen te kopen.
WELKE MACHT HEB IK? • Ik ben een zeer groot bedrijf met heel veel geld en ik kan beslissen in welk land ik koop en verkoop. • Dat betekent dat ik veel invloed kan uitoefenen op regeringen. • In heel veel landen kan ik de voedselprijzen controleren. • Ik kan beslissen met welke landbouwers ik handel drijf.
51 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 3: PRESENTATIEKAARTEN VAN DE SPELERS (voor de leerlingen)
(E) Niet-gouvernementele organisatie (ngo) WIE BEN IK? Ik maak deel uit van een organisatie, zoals Oxfam, die losstaat van de regering en die projecten uitvoert om het leven van mensen te verbeteren.
WAT DENK IK? • Ik wil ervoor zorgen dat de mensen op een rechtvaardige manier behandeld worden en dat de armoede wordt teruggedrongen. • Ik wil dat de regeringen de familiale landbouw ondersteunen en dat ze begrijpen waarom dat belangrijk is. • Ik wil dat de landen in het Noorden hulp bieden aan landen in het Zuiden en dat de landen in het Noorden zich aanpassen aan de klimaatverandering. • Ik wil dat de familiale landbouwers een eerlijke prijs krijgen voor hun producten (leg uit wat “een eerlijke prijs” betekent).
WELKE MACHT HEB IK? • Ik beschik over een beperkt budget (gekregen van de overheid en van schenkers). • Ben ik een grote ngo, dan kan ik in discussie treden met regeringen en proberen hen ervan te overtuigen dat ze moeten luisteren naar de familiale landbouwers. • Ik kan projecten uitvoeren die familiale landbouwers in het Zuiden en het Noorden ondersteunen. • Ik kan in gesprek gaan met het grote publiek en hen helpen om het probleem te begrijpen.
(F) Rijke consumenten WIE BEN IK? Ik behoor tot die groep mensen die zelf geen voedsel teelt maar koopt en daarvoor over voldoende geld beschikt.
WAT DENK IK? • Ik wil voedsel tegen een goedkope prijs en ik eet erg graag (vooral vlees). • Ik heb doorgaans geen idee waar het voedsel dat ik eet vandaan komt. • Ik wil niet te veel betalen. • Ik koop mijn voedsel vooral in de supermarkt. • Ik weet dat de klimaatverandering een probleem is, maar ik ben niet zeker dat ik er klaar voor ben om mijn gedrag te veranderen.
WELKE MACHT HEB IK? • Ik kan mijn regering beïnvloeden door campagne te voeren. • Ik heb geld, dus ik kan de agro-industrie beïnvloeden (door te kiezen welk eten ik koop). • Ik kan de banken beïnvloeden aangezien mijn geld bij hen op een rekening staat. • Ik kan mijn gedrag veranderen als ik dat zo beslis.
52 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 3: PRESENTATIEKAARTEN VAN DE SPELERS (voor de leerlingen)
(G) Arme stedelijke consumenten WIE BEN IK? Ik behoor tot die groep mensen die geen voedsel teelt maar koopt. Ik heb echter niet altijd de middelen om voldoende voedsel te kopen.
WAT DENK IK? • • • • • •
Ik moet bepaalde dingen laten om voldoende voedsel te kunnen kopen. Dan nog heb ik niet altijd voldoende te eten. Ik weet niet waar al het voedsel vandaan komt, maar ik consumeer. Ik koop een beetje voedsel op de markt en een beetje van andere mensen. Ik wil dat de regering ervoor zorgt dat de prijzen laag blijven. Ik denk dat de agro-industrie en de banken veel macht hebben.
WELKE MACHT HEB IK? • • • •
Ik heb weinig geld. Ik heb weinig invloed op mijn regering. Ik kan een beetje voedsel telen voor eigen consumptie (moestuin, stedelijke groene zone). Ik kan discussiëren met lotgenoten, we kunnen elkaar helpen en ons organiseren.
(H) Banken/ financiële instellingen WIE BEN IK? Ik maak deel uit van de bedrijven die voornamelijk in het Noorden gevestigd zijn, veel geld hebben en overal ter wereld kunnen investeren.
WAT DENK IK? • Ik investeer mijn geld in de agro-industrie, en steun dus de industriële landbouw. • Ik vind het goed dat de prijzen schommelen omdat ik zo geld kan verdienen met het kopen en opnieuw verkopen van voedingsmiddelen. • Ik vind het leuk om grote stukken grond te kopen in het Zuiden, zodat ik winst kan maken als ik de grond doorverkoop. • Ik verdien veel geld dankzij de oliemaatschappijen en grote bedrijven en ik wil op dit moment geen milieumaatregelen (vermindering van de CO2-uitstoot) nemen.
WELKE MACHT HEB IK? • Ik betaal veel belastingen aan de regeringen in het Noorden, dus kan ik hen beïnvloeden. • Ik kan de prijs van voedsel heel sterk beïnvloeden door te kopen en te verkopen. • Ik kan beslissen waar ik mijn geld investeer. Dus ik heb macht over de agro-industrie en de regeringen van landen in het Zuiden.
53 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 4: ANALYSE VAN HET ASSENKRUIS “DE MACHTSVERHOUDINGEN VERANDEREN”
Analyseer dit assenkruis samen met de leerlingen. Gebruik daarbij de interpretaties die bij elk veld van het assenkruis zijn aangegeven. Vraag aan de leerlingen hoe actie kan ondernomen worden.
Veel macht Deze spelers hebben macht maar ijveren niet voor voedselsoevereiniteit. Kan je hen van mening doen veranderen?
Deze spelers hebben macht en ijveren voor voedselsoevereiniteit. Fantastisch!
Voor voedselsoevereiniteit
Tegen voedselsoevereiniteit
Deze spelers hebben weinig macht. Kunnen ze meer macht verwerven? Kan jij daartoe bijdragen?
Weinig macht o Zijn er spelers die wel macht hebben maar niet bereid zijn om het systeem te veranderen. Waarom? Wat zijn hun doelstellingen? Is het mogelijk hen te overtuigen om van mening te veranderen? Hoe? o Zijn er spelers die het systeem wel willen veranderen maar niet voldoende macht hebben omdat te doen. Is het mogelijk om hun macht te vergroten? Hoe?
54 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 5: IMPACT VAN DE ACTIES
Analyseer de impact van mogelijke acties: DENK EERST AAN DE GROOTTE VAN DE IMPACT:
• groot: de actie heeft een directe impact die belangrijk is om een nieuw voedselsysteem tot stand te brengen • klein: de actie heeft weinig directe impact ten gunste van een nieuw voedselsysteem
DENK DAN AAN HET NIVEAU WAAROP DE ACTIE ZICH VOORDEED:
• lokaal: de actie raakt de lokale gemeenschap maar er zijn weinig banden met andere landen. • globaal: de actie is nationaal of internationaal gericht, er zijn nauwe banden met andere landen en met andere (politieke en economische) beleidsmakers.
Veel impact
Lokaal
Globaal
Weinig impact
OM HET DEBAT TE VERDIEPEN, KUNT U DE LEERLINGEN VOLGENDE VRAGEN STELLEN: •
Welke acties zijn volgens jullie het meest efficiënt? Acties op lokaal of globaal niveau? Beide?
•
Moeten de acties hoofdzakelijk plaatsvinden in landen in het Noorden of in landen in het Zuiden?
•
Moet men acties ondernemen naar de leiders of naar de bevolking? Of naar beide?
•
Moeten de acties op korte of lange termijn gericht zijn?
55 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 6: ACTIEVOORBEELDEN
Wat kunnen we doen? Hieronder vind je enkele voorbeelden van acties die je zou kunnen organiseren om duurzame landbouw en voedselsoevereiniteit te promoten.
De boodschap doorgeven aan de rest van de school
Een brief schrijven naar de minister van landbouw
Een actiekaart voor duurzame consumptie ondertekenen
Geld inzamelen om een duurzaam landbouwproject te steunen
Een kleine moestuin opstarten op school
De refter op school duurzamer maken
Een tentoonstelling organiseren
Een actie organiseren in mijn gemeente om duurzame consumptie te promoten
Een brief schrijven naar het DirectoraatGeneraal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de EU
Op school een eerlijk ontbijt organiseren
Een kalender met seizoensgebonden producten (fruit, groenten) opstellen en verdelen
?
BEGELEIDENDE VRAGEN: WAT DENK JE VAN DE VOORGESTELDE ACTIES? WELKE SPELERS ZIJN BIJ DEZE ACTIES BETROKKEN? WAAR PLAATS JE HET VOORBEELD OP HET ASSENKRUIS?
56 lespakket: Voedsel voor je Brein
denken
Fiche 7: En … ACTIE! (voor de leerlingen)
Wat willen we doen? Denk na over het soort acties die je zelf zou willen ondernemen of ondersteunen. Denk na over wat je zelf kan doen en hoe je jouw actie zal koppelen aan de voorgaande discussies: • Wil je iets ondernemen dat de beleidsmakers beïnvloedt? • Wil je je richten tot de banken en de bedrijven? • Wil je een actie ondernemen die rechtstreeks verband houdt met de mensen die honger lijden? Hoe kan je dat doen? • Wil je je rechtstreeks tot een bepaalde speler richten? • Of wil je je eerder onrechtstreeks tot hen richten, bijvoorbeeld door de mensen in België bewust te maken van de problematiek rond honger en familiale landbouw?
57 lespakket: Voedsel voor je Brein
doen lespakket Voedsel voor je Brein
58 lespakket: Voedsel voor je Brein
doen
lesverloop voor de leerkrachten
Voor de leerlingen • • • •
gen g de leerlin doelstellin n p a anmoedige e o r g in f o l individuee ndernemen om actie te o inuten uten (2x50 m in m 0 5 : r u u d voor + nodige tijd ) k ij l e g o m n indie de actie
lijst met mogelijke acties (fiche 1) Planningsschema (fiche 2) Evaluatierooster (fiche 3) Evaluatieformulier van het volledige lespakket
Voor de leerkrachten • lijst met mogelijke acties die voortvloeien uit het deel “Denken” • Rubriek “Leerlingen… in actie!” op de Basta website
Kies de actie
1 Ti Tijdens de module “DENKEN” kregen uw leerlingen zicht op mogelijk te ondernemen acties. Vul deze lijst aan door hen de acties voor te stellen die u vindt onder de rubriek “Leerlingen…in actie” op onze website www.oxfamsol.be/basta/leerkrachten. Verdeel de leerlingen in groepjes. Elk groepje beslist welke actie het nuttig vindt en wat het wil doen. Organiseer de keuze voor een specifieke actie (stemming, discussie, haalbaarheid,…). Ofwel neemt de hele klas deel aan één actie, ofwel start elke subgroep zijn eigen actie. De keuze is aan u en aan de leerlingen.
2
De actie plannen
1. Is de actie gekozen, geef de leerlingen dan het planningsschema (fiche 2) 2. Moedig de leerlingen aan om hen een reeks vragen te stellen: • Wat willen ze doen? • Waarom willen ze dat doen? • Wat zijn de taken die moeten uitgevoerd worden om de actie op touw te zetten? • Welke middelen zijn nodig? • Wie zal waar verantwoordelijk voor zijn? • Welke ondersteuning hebben ze nodig? • Wat is de deadline? • Wat zijn de haalbaarheidscriteria? 3. Zorg ervoor dat de leerlingen aan het eind van deze les weten wat de volgende stappen zijn en dat ze weten wie wat doet. vervolg p59
59 lespakket: Voedsel voor je Brein
(
doen
3·
lesverloop voor de leerkrachten
Ga over tot actie
Moedig de leerlingen aan en begeleid hen bij de uitvoering van hun actie. Zij kunnen misschien wel ondersteuning gebruiken. Vraag de leerlingen om bewijsmateriaal te verzamelen van hun actie, bijvoorbeeld door foto’s te nemen, reacties van deelnemers op te nemen, het aantal betrokken personen te tellen, de doelgroep van de actie te bevragen enz..
Evalueer de actie en deel ervaringen
4
1. Denk na afloop van de actie en op basis van de verzamelde gegevens na over: 1. Wat werkte goed en wat niet? 2. Hebben ze hun doelstellingen bereikt? 3. Wat zou er verbeterd kunnen worden? Deel het evaluatieformulier uit. 2. Spoor de leerlingen aan om zich in te schrijven voor "Class for change" en BASTA!, twee uitwisselingsplatformen voor jongeren die het lespakket "Voedsel voor je Brein" gebruikt hebben. Internationaal: www.classforchange.org of in België www.oxfamsol.be/basta. Ze kunnen er hun verhaal kwijt en kunnen foto’s bekijken van acties die de Belgische, Spaanse, Italiaanse of Britse jongeren ondernamen.
60 lespakket: Voedsel voor je Brein
doen
BEGELEIDEND DOSSIER
Inleiding Uw leerlingen werden zich bewust van de sociale onrechtvaardigheden en de ecologische grenzen die met het huidige wereldvoedselsysteem gepaard gaan. Vaak voelen de leerlingen zich machteloos tegenover deze vaststelling. Zoals u al aangehaald heeft in het deel “DENKEN”, bestaan er verschillende actiemogelijkheden om een duurzaam en rechtvaardig voedselsysteem tot stand te brengen. De algemene doelstelling van dit lesdeel is dan ook om de leerlingen individueel of in groep aan te moedigen om actie te ondernemen. Concreet vertaalt zich dat naar volgende vaardigheden: • de leerlingen worden zich bewust van de mogelijke acties die ze kunnen ondernemen en hoe efficiënt die zijn • de leerlingen ondervinden wat het is om samen en in groep te werken • de leerlingen weten hoe ze een actie kunnen plannen en kunnen de impact ervan evalueren In dit deel vindt u daarom ideeën maar ook concrete middelen om de leerlingen te ondersteunen indien zij zelf actie willen ondernemen. Een aantal van de voorgestelde acties maakt deel uit van de Oxfam-campagne GROEI. Voedsel. Leven .Aarde. Andere voorstellen zijn nieuw in het kader van dit lespakket. Aan u en uw leerlingen om een actie uit te kiezen die jullie motiveert en die rekening houdt met jullie mogelijkheden. Indien u verdere ondersteuning wenst bij het uitwerken van een bepaalde actie, kunt u op onze steun rekenen. Op de website www.classforchange.org kunt u uw ervaringen, foto’s, reacties, enz. delen met jongeren uit Spanje, Italië, Groot-Brittannië of Australië die ook met het GROEI-lespakket aan de slag gingen en zelf een actie uitwerkten rond voedselsoevereiniteit. Spoor uw leerlingen aan om de website te bezoeken, ter inspiratie of om hun ervaring te delen en te tonen dat ook de Belgische jeugd zich mee in beweging zet! Ook via de leerkrachtenzone op onze website kunt u ervaringen uitwisselen: www.oxfamsol.be/basta/leerkrachten
61 lespakket: Voedsel voor je Brein
doen
Fiche 1: Mogelijke acties
Wat kunnen we doen? Hieronder vind je enkele voorbeelden van acties die je zou kunnen organiseren om duurzame landbouw en voedselsoevereiniteit te promoten.
De boodschap doorgeven aan de rest van de school
Een brief schrijven naar de minister van landbouw
Een actiekaart voor duurzame consumptie ondertekenen
Geld inzamelen om een duurzaam landbouwproject te steunen
Een kleine moestuin opstarten op school
De refter op school duurzamer maken
Een tentoonstelling organiseren
Een actie organiseren in mijn gemeente om duurzame consumptie te promoten
Een brief schrijven naar het DirectoraatGeneraal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de EU
Op school een eerlijk ontbijt organiseren
Een kalender met seizoensgebonden producten (fruit, groenten) opstellen en verdelen
?
62 lespakket: Voedsel voor je Brein
doen
Fiche 2: Planningsschema
Wat ga an we doen?
Wa arom?
Taak
Nodige middelen
wie is verantwoordelijk?
Nodige ondersteuning
63 lespakket: Voedsel voor je Brein
deadline
Bewijs van realisatie
doen
Fiche 3: Evaluatieformulier
Ondernomen actie:
Wat werkte goed aan onze actie? Waarom?
Wat werkte niet goed aan onze actie? Waarom niet?
Bereikten jullie de doelstellingen die jullie vooropgesteld hadden?
Als jullie zouden herbeginnen, wat zouden jullie dan anders doen?
64 lespakket: Voedsel voor je Brein
lespakket
Voedsel voor je Brein Educatiedienst Oxfam-Solidariteit Vier-Windenstraat 1080 Brussel 02/501 67 12
[email protected] www.oxfamsol.be/basta V.U. : Stefaan Declercq Vier-Windenstraat 60 1080 Brussel Vormgeving : José Mangano