Lesbrief voor CKV2: Burgerlijke cultuur in Nederland in de 17e eeuw Deze lesbrief voor CKV2 leerlingen in Lisse en omstreken heeft als voornaamste invalshoek: kunst en esthetica. Het is de bedoeling dat er vraagstellingen worden beantwoord aan de hand van een bezoek aan Museum de Zwarte Tulp in Lisse. Een combinatie van verdieping in CKV2 en een culturele activiteit of een praktische activiteit is hierbij mogelijk. Museum de Zwarte Tulp Museum de Zwarte Tulp is een klein en gezellig streekmuseum, dat probeert mensen iets van de bloembollencultuur te laten proeven. Je komt er allerlei voorwerpen tegen uit de tijd dat men het land nog bijna alleen met de hand bewerkte. Er wordt geprobeerd een realistische voorstelling te maken van het leven van de bloembollentelers. Je hebt de beschikking over een aantal video's die het één en ander demonstreren, schilderijen, twee kamertjes die authentiek zijn ingericht en natuurlijk staan de machines zelf ook tentoongesteld. Een ander belangrijk deel van de expositie is gewijd aan kunst in verschillende vormen: aquarellen, gravures, prenten en aardewerk. Tevens komt de tulpenmanie aan de orde. Burgerlijke Cultuur in Holland In de 17e eeuw maakte Nederland een enorme bloei mee. De Spaanse bezetting van Nederland van 1568 tot 1648 (de Tachtigjarige Oorlog) zorgde ervoor dat Amsterdam het centrum werd van de internationale handel, vanwege de gunstige ligging van de stad. Met name door bloeiende visserij, het ontbreken van protectionistische maatregelen (geen invloedrijke kardinalen of koningen die opdrachten gaven voor kostbare kerken of paleizen) en door de handelsopbrengsten van de VOC werd Nederland een welvarende natie. Op cultureel gebied zorgde de welvaart voor een enorme culturele ontwikkeling: schilders gingen voor de markt produceren omdat schilderijen werden gebruikt ter verfraaiing van het eigen huis. Toonaangevend in de kunsten waren de esthetica en de diepgang. Deze tijd bracht grote schilders als Rembrandt van Rijn, Jan Steen en Jan Brueghel de Jonge voort. Busbecq (1522 - 1592) en Clusius (1526 - 1609) Ogier Ghiselin de Busbecq was ambassadeur voor het Habsburgse Rijk in Constantinopel. Hij stuurde vanuit het Ottomaanse Rijk planten en curiositeiten naar zijn patron (keizer Ferdinand de Eerste) in Wenen. Hieronder bevonden zich ook tulpenbollen waarvan het oorspronkelijke leefgebied in het Midden Oosten ligt. Charles de l'Ecluse (Carolus Clusius) studeerde in Wenen, kwam daar in contact met Busbecq en legde een tulpenverzameling aan. Toen hij in 1593 werd gevraagd om de hortus botanicus aan te leggen bij de nieuwe universiteit van Leiden, nam hij zijn tulpenverzameling mee en plantte deze daar. De tulpen werden zo fantastisch gevonden dat vele uit zijn tuin werden gestolen. De bollen en zaden raakten verspreid over Holland en vormden het begin van de tulpenhandel. Een tulp doet er zeven jaar over om van een zaadje een bloeiende tulpenbol te worden. Sinds de eerste gestolen tulpenzaden uit de tuin van Clusius in 1593 en de tulpenmanie rond 1634 konden er dus maar zes oogsten plaatsvinden. Tulpenmanie Tussen 1634 en 1637 werd de tulp razend populair en nam de verkoop van tulpenbollen extreme vormen aan. De meest gewilde tulpen van die tijd waren vreemd gevormde gevlamde tulpen. Deze meerkleurige bloemen waren voor veel mensen onweerstaanbaar; profiteurs haakten hier al spoedig op in en wilden in zo kort mogelijke
tijd zo rijk mogelijk worden. De tulpengekte kwam in 1636 tot een hoogtepunt, één tulpenbol kon toen evenveel opbrengen als een Amsterdams grachtenpand. In die tijd heerste de Pest in Holland waardoor veel mensen stierven. Daardoor was er een tekort aan arbeiders en als gevolg hiervan stegen de lonen enorm. Niet alleen de gegoede burgerij maar ook de gewone man had veel meer geld te besteden en gaf dat uit aan luxe artikelen zoals tulpenbollen. De tulpenmanie kwam ten einde toen de kopers geen vertrouwen meer hadden in de verkopers. De kopers kochten een bol op gewicht, maar wilden pas betalen als ze de bloeiende tulp konden zien. De verkopers wilden hier niet aan voldoen en menig rechtszaak volgde tot de regering verdere handel verbood voor bepaalde tijd. In 1638 werden al deze zaken afgerond waarbij de kopers 3,5 % van de originele prijs moesten betalen en de verkoper zijn bollen mocht behouden. Het was daarna onafwendbaar dat er een periode van haat jegens de tulp ontstond, de tulp had zoveel mensen de afgrond in gejaagd. Toonbank - In het museum staat een toonbank opgesteld die een beeld geeft van het verhandelen van bloembollen Tulpenbollen werden op twee manieren verkocht: met de Borden en in het ootjen. De eerste manier met de Borden werkte met een soort van scheidsrechter. Op leitjes, een soort schoolbordjes, schreven zowel de koper als de verkoper een prijs die zij redelijk vonden. De bordjes werden dan aan de scheidsrechter gegeven en deze maakte een prijs die hij redelijk vond gezien de bedragen op de leitjes. Als een van beide het hier niet mee eens was, begon het bieden opnieuw. De tweede manier, in het ootjen, lijkt meer op een veiling. Het ootje was een cirkel waarin de veilingmeester het hoogste bod noteerde voor een bol. De verkoper kon dan zelf bepalen of hij het bod accepteerde of niet. Bij beide systemen werd er een soort van bemiddelingsgeld gevraagd van een paar procenten, dit werd ook wel wijngeld genoemd. Het geld werd gebruikt om de stookkosten en het licht mee te betalen en tevens werden de leden voorzien van tabak en bier. De koper moest dit geld voldoen. Natuurlijk werd dit systeem door velen ook volledig misbruikt, klaplopers kochten geen bol maar dronken des te meer. Spotprenten - Naast de toonbank hangen aan de muur de afbeeldingen van Busbecq en Clusius. Direct daarnaast zijn drie spotprenten te zien over de tulpenmanie De spotprent Flora's Mallewagen van Hendrik Pot, toont drie telers: Zoetebaard, Honger naar Rijkdom en Reist graag Licht, die samen met Flora in een kar rijden. Flora heeft haar handen vol met de meest exclusieve tulpen en zij wordt begeleid door Heeft alles al Gehoord en IJdele Hoop die net een vogel vrij laat. Een menigte wevers rent achter de kar aan en roept: 'we zullen allemaal met jullie meevaren!' Jan Brueghel de Jonge schilderde een satirische prent van apen die enthousiast
meedoen aan de tulpenhandel. De spotprent Floraes Gecks-kap van Cornelis Danckerts naar een tekening van Pieter Nolpe, toont een herberg gemaakt van een narrenkap. Binnenin de muts zitten tulpaanbidders, die tulpen wegen op een goudweegschaal. De naam van de herberg staat geschreven op de vlag, waarop twee vechtende gekken te zien zijn. Rechts van de herberg staat Flora, zittend op een ezel, het symbool van domheid. Zij wordt geslagen door een ontevreden teler. Uiterst rechts staan drie tulpentelers met wat attributen. Uiterst links staat een lachende, welvarende toeschouwer met achter hem de duivel met een vishengel en een zandloper en voor hem een kweker die zijn bollen alvast op de afvalberg gooit. De subtitel luidt vertaald: Afbeelding van het wonderlijke jaar van 1637 toen de ene gek de andere uitbroedde, de rijkenlui verloren hun goed en de wijzen verloren hun verstand. Aquarel van een zwarte tulp - Het pronkstuk van het museum is de aquarel van een zwarte tulp met een lieveheersbeestje uit de 17e eeuw. De aquarel is geschilderd naar Anthony Claes De aquarel verbeeldt de utopie van het onbereikbare. In de loop der tijd heeft men geprobeerd een tulp te ontwikkelen die de zwarte kleur zou hebben. In werkelijkheid kan een zwarte tulp nooit ontstaan. De kleur blijft donkerbruin of donkerpaars en wordt wel donkerder, maar nooit zwart. Iets wat zwart is absorbeert alle kleuren licht en reflecteert niets. In de natuur bestaat dit verschijnsel niet. Dat neemt niet weg dat men nog steeds probeert een zwarte tulp te verkrijgen: de obsessie voor het onbereikbare leeft nog steeds. Gevelsteen De hardstenen gevelsteen is afkomstig van een huis uit Hoorn en is rond 1600-1700 gemaakt. Op de steen zijn oorspronkelijk drie tulpen uitgehouwen. Waarvan één bloem en één uitstekend blad is verdwenen. Deze vorm van toegepaste kunst was rond die tijd zeer in trek. Tegels Vanaf de vroege 17e eeuw floreerde de tulp niet alleen als bloem in de tuin, maar ook in huis op meubels, borduurwerkjes en op decoratieve tegels. In het vochtige klimaat van Nederland verweren muurtekeningen zeer snel en daarom werden decoratieve tekeningen vaak op aardewerken tegels gemaakt. De techniek voor het maken van deze tegels komt uit Iznik in Turkije. Vanaf halverwege de 15e eeuw werd deze techniek doorgegeven via Italië en Spanje naar Nederland, inclusief boeken met patronen van Ottomaanse motieven zoals granaatappels, druiven en gestileerde tulpen en andere bloemen. Vooral in Delft, maar ook in andere steden (Amsterdam, Gouda, Harlingen, Hoorn, Makkum, Middelburg, Rotterdam en Utrecht) werden deze tegels gemaakt.
Rond 1610 verscheen de tulp als motief voor het eerst op tegels, toen nog vergezeld door granaatappels en druiven. Vanaf 1620 werd de tulp zelf als motief gebruikt, zonder andere motieven. Waarschijnlijk werd dit proces beïnvloed door de illustraties uit het boek van Crispyn: de Passe's Hortus Floridus. Later werd het drie-tulpen motief standaard. Voor de motieven van de tegels waren maar enkele kleuren voorhanden, maar dit waren wel de meest gewilde kleurcombinaties van die tijd: bruin met wit, geel met bruin en wit, paars met bruin en wit en donkerrood met wit. Later werden deze kleurrijke tegels vervangen door de veel simpelere blauw en witte tegels die het Chinese porselein moesten imiteren. Echte tulpen waren voor veel mensen in die tijd veel te duur en de tulpen op tegeltjes waren een veel goedkoper alternatief. Tulpen werden ook veelvuldig geschilderd. Grote Meesters als Ambrosius Bosschaert, Jan Brueghel en Roelandt Savery schilderden bloemarrangementen met minstens drie tulpen. Rond 1630 kon je voor de prijs van een schilderij een heleboel prachtige bloemen in huis halen, voor een fractie van de prijs die je moest betalen voor datzelfde arrangement in je tuin. Hollandse en Vlaamse schilders floreerden in deze tijd waarin elke respectabele burger het zich kon veroorloven om een schilderij te kopen. Voor de rijken was dit een gouden tijd in Nederland. Plantenboek Na de allereerste voorzichtige tekeningen in boeken kwamen er meer gespecialiseerde boeken van Pieter van Kouwenhoorn, Judith Leyster (1610-1660), Jacob Marrell, Anthony Claesz en Pieter Holsteyn junior. Sommige van deze boeken werden later gebruikt als een zeer luxueuze variant van een verkoopcatalogus om mogelijke kopers te verleiden tot een aankoop. Tegelmakers maakten ook veelvuldig gebruik van deze boeken. Vooral de tien-tegel motieven op ware grootte werden gekopieerd uit het boek van Judith Leyster. Iznik schaal Niet alleen de tegels zijn van oorsprong uit Iznik afkomstig, de aardewerken schaal die te bezichtigen is in een van de vitrines in het museum is ook uit deze Turkse stad afkomstig. Iznik was vooral in de 16e en 17e eeuw een belangrijk keramisch centrum in het midden oosten, waarvan de oudste voorwerpen uit 1490 stammen. De periode 1555 tot 1700 is die van de Rhodische stijl. Vraagstellingen • Geef jouw interpretatie van de symboliek van de drie spotprenten. • Noem een aantal factoren die het klimaat hebben geschapen voor het ontstaan van de tulpenmanie. • Bekijk de aardewerken tegeltjes en beschrijf wat je ziet met extra aandacht voor de niet-westerse invloeden. • Waarom werden er in de vroege 17e eeuw wel losse bloemen en bloemarrangementen geschilderd, maar geen bollenvelden? • Op welke manieren komen tulpen voor in de kunst van de 17e eeuw?