Nelleke Moser
Succes in de marge. Rederijkers in Kethel aan het begin van de 17e eeuw*
In 1615 werd i n het dorp Kethel, bij Schiedam, een refreinwedstrijd georganiseerd door de plaatselijke rederijkerskamer de 'Sonnebloem'. De wedstrijd duurde van 2 tot en met 7 augustus. U i t de wedstrijdbundel, waarin de bijdragen van de deelnemende kamers werden gepubliceerd, blijkt welke opdrachten er gegeven waren.' Ten eerste moesten de deelnemers de volgende vraag i n de vorm van een refrein beantwoorden: waardoor is de wereld zo heilloos en verblind aan het dwalen? Daarnaast moest men een refrein met een vooraf opgegeven terugkerende stokregel voordragen en een lied zingen op een opgegeven thema. In deze laatste twee bijdragen werd een verband gelegd tussen bijbelse motieven en de actualiteit, aan de hand van respectievelijk Babyion en S i o n . 2
Deze wedstrijd is i n meerdere opzichten interessant. Allereerst omdat een typisch stedelijk vermaak als een rederijkerswedstrijd n u werd verzorgd door een dorp, i n een periode waarin rederijkers geen deel meer uitmaakten van de literaire elite. Bovendien werd de wedstrijd i n Kethel druk bezocht, en niet alleen d o o r pas opgerichte kamers uit kleine plaatsen: gevestigde kamers uit L e i d e n , H a a r l e m , Amsterdam en Delft deden ook mee. In totaal bezochten dertig kamers de wedstrijd. Zes daarvan werden tijdens deze wedstrijd gedoopt, dat wil zeggen officieel e r k e n d . Tenslotte is de Kethelse wedstrijd het bestuderen waard omdat het voorwoord van de wedstrijdbundel inzicht geeft i n het ontstaan en functioneren van deze plattelandskamer. 3
E e n rederijkerskamer die zoveel deelnemers weet te trekken en bovendien aan jonge kamers de gelegenheid biedt erkend te worden, moet wel enig aanzien hebben gehad. H e t is verrassend dat de jonge Kethelse kamer, die pas officieel bestond sinds 1602, kennelijk i n korte tijd een goede reputatie heeft verworven. D i t is des te opmerkelijker omdat de rederijkerij uit die periode i n de hedendaagse secundaire literatuur overwegend negatief beoordeeld wordt. De eerste decennia van de 17e eeuw worden over het algemeen beschouwd als een periode van verval voor de van oorsprong elitaire rederijkersbeweging. H e t lijkt mij zinvoller o m niet i n termen van verval te spreken, maar de ontwikkelingen i n de rederijkerij i n deze periode te beschouwen als aanpassingen aan de veranderde posities i n het literaire veld. O m d a t rederijkersliteratuur een maatschappelijke functie vervulde, moet ook rekening worden gehouden met veranderingen i n de sociale en godsdienstige context. In dit artikel ga ik na hoe de Kethelse kamer, d o o r gebruik te maken van contacten met een bestaande rederijkerskamer en van verwijzingen naar de literaire traditie, een plaats verwierf i n een nieuwe literaire en
*
1 2
3
Deze bijdrage kwam tot stand in het kader van het NWO-aandachtsgebied De impact van literalvumpvallingen in het literaire veld, deelproject 'De herkomst en ontwikkeling van de literatuuropvattingen van de Noord- en Zuidnederlandse rederijkersbeweging van ca. 1480 tot ca. 1620', projectnummer 301-77-089. Der reden-ryckers slichliglie aenwijsiiiglie/ van des werells dwael-paden met hare verwerringe/ veroorzaect door 's menschen elglirii-wijs vernuft (Schiedam 1616, Adriaen Corneliszvan Delf) [Universiteitsbibliotheek Amsterdam, hierna: UBA, 976 B 14]. Het thema van het refrein was "t Verwerde Babyion hier door d'ander verstaen' en van het lied: 'Zal eyghen-wijs vernuft Zyon temteeren meer'. Zie de uitnodiging met opdrachten ('Kaerte') in Der reden-ryckers stichlighe aenwijsinghe, fol. [iiii] verso. Zie Der mlni-isekns slichliglie iinnvijs'mghe, lol. \ iii recto en verso.
20!)
Succes i n de marge
maatschappelijke constellatie. Vooraf schets ik het beeld dat m e n tot n u toe heeft van de toestand van de rederijkersbeweging aan het begin van de 17e eeuw.
Rederijkerij op het platteland: nabloei en verval? In de 15e en 16e eeuw verzorgden rederijkerskamers het culturele programma i n de steden. Ze hadden een groot aandeel i n de organisatie van festiviteiten bij de intocht van een vorst, bij processies en bij loterijen, en hielden de eer van de stad h o o g tijdens onderlinge wedstrijden. H . Pleij kenschetst de rederijkerij i n deze vroege periode als 'een beschavingsinstituut binnen de steden, waarvan de geestelijke en m a t e r i ë l e elite zich bediende o m zich van de rest van de stedelijke bevolking te onderscheiden'.
4
R o n d 1565 begon de situatie te veranderen als gevolg van literaire, maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen. De renaissancistische dichtkunst van de Franse P l é i a d e - d i c h t e r s werd i n de N e d e r l a n d e n g e ï n t r o d u c e e r d d o o r auteurs als Lucas d ' H e e r e en J a n van der 5
N o o t . O o k b i n n e n de rederijkerskamers ontstonden nieuwe literatuuropvattingen. De ' E g lentier' i n Amsterdam richtte zich i n de j a r e n tachtig van de 16e eeuw onder invloed van Coornhert en Spiegel op een humanistisch-retorische opvatting van poëzie. De ingewikkelde rijmvormen en neologismen waardoor rederijkerspoëzie gekenmerkt werd, werden vervangen d o o r eenvoudige, heldere taal, waarin gedachten zo duidelijk mogelijk werden uitgedrukt. Een andere ontwikkeling vond plaats bij de Leidse rederijkers, met als voorman J a n van H o u t . Zij stelden zich i n deze periode open voor de Franse invloeden en beschouwden het metrum als een van de belangrijkste kenmerken van p o ë z i e .
6
Naast het literaire klimaat was het politieke evenmin bevorderlijk voor de rederijkerij. Gedurende de eerste tien j a r e n van de Tachtigjarige O o r l o g werden alle rederijkersactiviteiten verboden. Sommige kamers verdwenen voorgoed van het literaire toneel, andere probeerden aan het e i n d van de 16e eeuw de draad weer op te pakken. In het laatste geval bleef de breuk met het verleden toch duidelijk voelbaar. E.K. Grootes wijt de crisis i n de rederijkerij tevens aan het uiteenvallen van de religieuze 7
eenheid en het proces van sociale divergentie. V ó ó r de Reformatie ondersteunden rederijkerskamers kerkelijke plechtigheden zoals processies, waardoor de eenheid van de rooms-katholieke kerk uitgedragen werd. In rederijkerskringen ontstond evenwel ook sympathie voor het reformatorische gedachtengoed, waardoor verschillende rederijkers als ketters werden veroordeeld. De gereformeerde kerk was echter evenmin gediend van rederijkerij. Naast de
4
H . Pleij, '7 maart 1500: De Brusselse stadsrederijker Jan Smeken is uitgezonden naar Gent om te berichten over de doopfeesten van Karei V. De rederijkerij als beschavingsinstituut', in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis (Groningen 1993) 121-125, aldaar 123. 5 W. Waterschoot, '1 juli 1565: Lucas d'Heere draagt Den hof en hoomgaerd derpo'èsien op aan de hoogbaljuw van Gent. De vroege Renaissance in Vlaanderen', in: Nederlandse literatuur, urn geschiedenis, 152-158; K. Bostoen, '15 maart 1580: De Staten van Holland steunen Jan van der Noot met vijftig pond ten behoeve van zijn Europa-epos. Dichterschap in de landstaal op Europees niveau', in: Nederlandse literatuur, een geschiedenis, 172-177. 6 M . Spies, '1 juli 1584: De Amsterdamse kamer 'De eglentier' draagt de Twr-spmack vande Nederiliiilsclie letterkunst op aan het Amsterdamse stadsbestuur. Nieuwe opvattingen over literatuur', in: Nederlandse literatuur, een geschiedenis, 177-181; M . Spies, 'Developments in sixteenth-century Dutch poetics: ffom 'rhetoric' to 'renaissance", in: H.F. Plett (red.), Re.iiaissance-lilielorih, Renaissanie-Wieloric (Berlijn/NewYork 1993) 72-91. 7 E.K. Grootes, 'De ontwikkeling van de literaire organisatievormen tijdens de zeventiende eeuw in Noordnederland', De zeventiende eeuw 8 (1992) 53-65, aldaar 58. 210
Succes i n de marge
aversie tegen toneelspelen i n het algemeen had men daarjuist bezwaar tegen de bemoeienis van rederijkers met theologische kwesties. 8
De religieuze verscheidenheid van de maatschappij bracht een sociale versplintering met zich mee. De immigratie uit het zuiden en oosten en het ontstaan van een sterkere scheiding tussen elite en massa droegen daaraan bij. In de 17e eeuw waren de kamers niet langer 'de natuurlijke spreekbuis van een samenvallende stedelijke en christelijke gemeenschap', zoals Grootes schrijft, en k o n d e n ze niet meer rekenen op steun van de overheid. O p het platteland werden daarentegen veel nieuwe kamers gesticht, die niet m i n d e r actief waren dan h u n 16e-eeuwse stedelijke voorgangers. Volgens Grootes heeft de oude positie van de rederijkerskamers i n dorpen beter k u n n e n standhouden, omdat daar over het algemeen sprake was van meer confessionele en sociale coherentie. H i j beschouwt de ontwikkeling van nieuwe rederijkersactiviteiten tussen 1580 en 1620 als een ' n a b l o e i ' . 9
10
11
De status en functie van de rederijkerskamers waren door de hiervoor beschreven ontwikkelingen drastisch veranderd. In plaats van elitegezelschappen die zich inzetten voor de beschaving van een breed publiek door m i d d e l van vermaak, werden rederijkerskamers plaatsen waar dat brede publiek zelf terecht k o n o m zich te vermaken. H e t beschavingsideaal van de 16e-eeuwse stedelijke rederijkers zou bij de plattelandskamers niet terug te vinden zijn. Volgens Pleij 'verwateren deze idealen [later] d o o r verpaupering en na-aperij, vooral op het platteland'. O o k B . A . M . Ramakers wijt het slechte imago van de rederijkerij aan de plattelandskamers. Volgens hem droegen vooral de dorpskamers bij aan de negatieve beeldvorming op artistiek en sociaal vlak, doordat op het platteland de kamers langer en i n grotere aantallen bleven bestaan dan i n de steden. Ramakers wijst erop dat i n de dorpskamers de traditionele genres langer beoefend werden en dat de rederijkers daar langer deelnamen aan allerlei straatvermaak. Als voorbeeld van de wijze waarop dorpsrederijkers gezien werden, memoreert hij het schilderij waarop Jan Steen de dorpsrederijker als 'kannenkijker' heeft afgebeeld. 12
13
De bloeitijd van de rederijkerij wordt dus volgens velen vertegenwoordigd door stedelijke rederijkers met elitaire cultiveringsidealen, terwijl het verval ervan zou zijn veroorzaakt door plattelandsrederijkers die alleen maar g e ï n t e r e s s e e r d waren i n drank. Ik wil nagaan of deze voorstelling van zaken correspondeert met de situatie i n Kethel. Waren de Kethelse rederijkers platvloerse dronkelappen die niets begrepen van de edele strekking van de kunst? Ik richt mij voor een antwoord op de o p r i c h t i n g en de activiteiten van de ' S o n n e b l o e m ' i n Kethel gedurende de eerste twee decennia van haar bestaan.
Kethel rond 1600 Het oorlogsgeweld uit de beginjaren van de opstand tegen Spanje liet ook i n Kethel zijn sporen na. De streek had onder water gestaan ten behoeve van het ontzet van L e i d e n . Veel wo-
8 9
Grootes, 'De ontwikkeling van de literaire organisatievormen', 59; A . T h . van Deursen, Het kopergeld van de gouden eeuw 11 Volkscultuur (Assen/Amsterdam 1978) 107. Grootes, 'De ontwikkeling van de literaire organisatievormen', 57.
10 11 12 13
Ibidem, 59-60. Ibidem, 55. H . Pleij, '7 maart 1500', 123. B . A . M . Ramakers, 'Het eeuwige leven van de rederijkerij', Madoc 10 (1996) 277-285, aldaar 279.
21 I
Succes i n de marge
A f b . 1.
D e l i g g i n g van K e t h e l r o n d 1600. U i t : Zacharias H e y n s , Den NederlandUsehen landl-spiegel in ryrne
gestelt ( A m s t e r d a m 1599) D 2 (facsimile 1994, R o b a s / C a n a l e t t o , A l p h e n aan d e n R i j n ) .
ningen waren afgebrand en de bevolking was a r m .
14
De kerk was verwoest en de pastoor was
i n 1573 vertrokken. De katholieke kerk had haar monopoliepositie i n het dorp verloren. T o c h was meer dan de helft van de inwoners nog katholiek. Zij moesten het jarenlang zonder priester stellen, totdat i n 1610 een pastoor met werkzaamheden i n Kethel begon vanuit een missiecentrum in Delft. Pas i n 1646 zou er weer officieel een pastoor i n Kethel aangesteld worden. E r is een Missale Romanum bewaard gebleven, waarin i n 1620 de namen van 28 Kethelse katholieken genoteerd z i j n .
15
Zoals A . C . Duke heeft opgemerkt, heerste er op het Hollandse platteland nogal wat verwarring op godsdienstig gebied en zijn er weinig concrete gegevens over de reformatie van de 16
dorpskerken overgeleverd. H e t is dan ook niet bekend hoe de situatie tussen 1573 en 1590 in Kethel was. In 1581 werden de ramen van de kerk gerepareerd en i n 1590 vond de intrede plaats van de eerste dominee, Cornelis Johannes uit Westzaan, voorheen schoolmeester i n Maasland. Hij zou tot zijn d o o d i n 1622 predikant blijven, en werd opgevolgd door A b r a h a m
14 J. de Raat, Een dorp dal driemaal
onderging.
Kelim'en
15 J J . M . Jansen en F . M . Verheijen, Inventarissen N'ieuwland
(Schiedam 1992)
16 A . C . D u k e , Rrjbrmalion
2
I
2
Spalanil
(Schiedam 1980)
47-48.
veen de gemeentelijke, kerkelijke en vereuigiiigsareliievrii
237.
and revoli in the Low Countries
( L o n d o n / R o n c e v e r t e 1990)
241.
van Kethel, Spaland
en
Succes i n de marge
Sualmius. In 1615 werd een 'Ambachtshuys' annex predikantswoning gebouwd, en i n 1630 werd de kerk h e r b o u w d .
17
H e t gereformeerde deel van de Kethelse bevolking werd vanaf
1635 genoteerd i n een lidmatenlijst.
18
A a n het begin van de 17e eeuw was er helemaal niet zoveel sociale harmonie en religieuze eenheid op het platteland als Grootes aannam (zie noot 10). O o k i n een dorp woonden calvinisten en katholieken, remonstranten en doopsgezinden door elkaar, als ieders gezindheid al i n é é n van deze stromingen onder te brengen was. De calvinisering van het platteland verliep langzaam en was afhankelijk van bestaande structuren. In de gereformeerde kerk werden soms katholieken als kerkmeester aangesteld, omdat de gereformeerde gemeente n o g te 19
klein was. E e n volkstelling uit 1622 geeft een indicatie van de omvang van de bevolking: Kethel had 598 inwoners, Schiedam 5.997, Vlaardingen 2.217 en Vlaardinger-Ambacht 400.
20
Het succes van de 'Sonnebloem' en een secretaris uit Schiedam R o n d 1600 werd i n Kethel de rederijkerskamer de 'Sonnebloem' opgericht. In het voorwoord van de wedstrijdbundel schrijft men dat dat gebeurde o m de dorpsjeugd een nuttige en plezierige bezigheid te verschaffen. Volgens V a n Deursen beoogde de Kethelse kamer 'geestelijke v o r m i n g van j o n g e r e n in de ruimste zin des woords'. H i j acht de 17e-eeuwse kamers vergelijkbaar met hedendaagse kerkelijke of algemeen vormende jeugdverenigingen. 21
22
Het voorwoord geeft een kort verslag van de vroegste geschiedenis van de kamer. De j o n geren werden bij de organisatie geholpen door 'vele eerlicke ghequaliftceerde inwoonders', die ook aanwezig waren bij vergaderingen. De eerste wedstrijd waar de kamer aan deelnam, vond plaats i n Haastrecht i n 1602. Bij die gelegenheid werd de kamer officieel e r k e n d . V o l gens het voorwoord hebben de leden van de 'Sonnebloem' na deze erkenning i n verschillende steden aan wedstrijden meegedaan, waar zij zich 'niet hebben vertoont als de minste, maer na verdienste, prijs ende eere behaelt'. Inderdaad was de Kethelse kamer aanwezig op wedstrijden i n S c h i e d a m (1603), H a a r l e m (1606 en 1613), L e i d e n (1613) en V l a a r d i n g e n (1616). 23
24
25
De informatie die i n het voorwoord van de Kethelse b u n d e l over de voorgeschiedenis van de 'Sonnebloem' gegeven wordt, is niet helemaal compleet. De wedstrijd i n Haastrecht was namelijk niet de eerste waar de kamer aan deelnam. V ó ó r de officiële erkenning i n 1602 was de 'Sonnebloem' al actief geweest op een wedstrijd in Rotterdam i n 1598. Zoals uit het voorwoord van de Kethelse bundel valt op te maken, waren de jeugdige leden zich toen n o g druk aan het bekwamen i n de kunst. Zij lieten zich i n Rotterdam dan ook vertegenwoordigen d o o r een auteur van een andere kamer, W i l l e m Nieupoort, die de 'Sonnebloem' twee hoofdprijzen bezorgde.
17 De Raat, Een dorp dal driemaal onderging, 52-53; J. de Raat, In en om de dorpskerk van Kelliel en Spaland (Schiedam 1975) 18 19 20 21 22 23 24 25
146. Gemeentearchief (hierna GA) Schiedam, inv.nr. 31. Duke, Reformation and revolt, 231, 241 en 269-272. De Raat, Een dorp dal driemaal onderging, 54. Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. 1 ii recto. Van Deursen, Volkscultuur, 106-107. Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. f ii recto. Ibidem. Zie hieronder op p. 215. 21 :>,
Succes in de marge
W i l l e m Nieupoort (overleden i n 1647) was notaris en stadssecretaris i n Schiedam. H i j was geen onbekende i n Kethel, want ook voor inwoners van Kethel stelde hij boedelinventarissen op. Bovendien was hij i n 1612 schout van Kethel en S p a l a n d .
26
H i j was verbonden aan de
Schiedamse rederijkerskamer de 'Roode Roosen'. De uitnodiging die deze kamer voor de wedstrijd i n 1603 verstuurde, is door h e m ondertekend. Zeer waarschijnlijk was hij als 'factor' verantwoordelijk voor de literaire productie van de Schiedamse kamer.
27
Bij de Kethelse wed-
strijd i n 1615 schreef N i e u p o o r t niet alleen de bijdragen voor de Schiedamse kamer, maar ook voor een kamer uit Nieuwpoort ( Z H ) . H o e w e l het wel vaker voorkwam dat auteurs werk leverden voor verschillende rederijkerskamers, is de manier waarop N i e u p o o r t zich zonder problemen i n dienst stelde van andere kamers nogal opmerkelijk voor iemand die als devies had: 'Niemandt zonder vijandt'.
28
M e n kan zich afvragen o f N i e u p o o r t n u z o ' n gerenommeerd rederijker was. Werd hij door andere kamers als gastauteur gevraagd omdat hij zo belangrijk was bij de 'Roode R o o s e n ' ?
29
De Schiedamse kamer nam deel aan wedstrijden i n G o u d a (1546), Rotterdam (1561), Delft (1581), Rotterdam (1598), H a a r l e m (1606) en Kethel (1615). V o o r een beter begrip van de reputatie van W. Nieupoort i n 1598 is vooral de Delftse wedstrijd i n 1581 van belang.
30
Daar
behaalden de 'Roode Roosen' voor twee onderdelen de derde prijs. De Schiedamse bijdragen zijn alleen met het kamerdevies ondertekend, dus het valt moeilijk uit te maken o f Nieupoort de auteur is. De Schiedamse kamer had trouwens meer succes bij de Kethelse wedstrijd i n 31
1615. Daar haalde ze een hoofdprijs en een tweede prijs met teksten van N i e u p o o r t . E e n bel o n i n g voor bewezen diensten? H e t zal niet zozeer de literaire faam van Nieupoort, maar veeleer zijn sociale status en de nabijheid van Schiedam geweest zijn, waardoor de 'Sonnebloem' i n contact kwam met de auteur van de 'Roode Roosen'. H e t belang van Nieupoort voor de Kethelse kamer kan afgelezen worden uit de prijzen die de 'Sonnebloem' op eigen kracht behaalde. In 1598 won de kamer met Nieupoorts h u l p twee hoofdprijzen i n Rotterdam. M e t wat voor prijzen kwamen de Kethelse rederijkers thuis van de wedstrijden die ze na h u n erkenning i n 1602 bezochten?
26 De Raat, In en om de dorpskerk van Kethel, 26 en Ken dorp dal driemaal onderging, 171; G. van der Feijst, Geschiedenis van Schiedam (Schiedam 1975) 92. Van der Feijst noemt een Korte besebr\vinge der stad Se/iiedetvi, opgesteld door 'd'Heer Willem Nieupoort, stads geheym-schrijver' uit het midden van de 17e eeuw (267, noot 1). Zie verder diverse boedelinventarissen in de archieven Kethel & Spaland en Nieuwland inv.nr. 132 (GA Schiedam). 27 De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bezit een pamflet (sign. Pamflet 1611) van een Refereyn ende liedl/ op de triumphe van 'I lies/aal, by den rbelrosiueii lot Schiedam. I Iet is ondertekend met de zinspreuk van de Schiedamse kamer en met de initialen W.N., die Willem Nieuwpoort de Jonghe aanduiden volgens W.P.C. Knuttel, Catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Koninklijke ISihliotlieek (Utrecht 1978) [fotomech. herdr. van uitgave 's-Gravenhage 1890-1920] I, eerste stuk (1486-1620) 315. Volgens het onderschrift is het lied voorgedragen en gezongen op 5 mei 1609. Met dank aan Frédérique de Muij. 28 Zo fungeerde een zekere P. van Burghersdijck bij de Schiedamse wedstrijd in 1603 als auteur voor de kamer van De Lier, bij de Leidse zottenwcdstrijd in 1613 voor de kamer van Noordwijk en bij de Kethelse wedstrijd i n 1615 voor de kamer van Oegstgeest. Gideon Loockefier schreef stukken voor de kamers van Maasland (bij wedstrijden in Rotterdam 1598, Schiedam 1603 en Vlaardingen 1616), Delft (bij de wedstrijd in Kethel in 1615) en Vlaardingen (bij een wedstrijd in Haarlem in 1606). Zie ook F.C. van Boheemen en Th.C.J. van der Heijden, De Westlandse rederijkerskamers in de 16e en 17e eeuw (Amsterdam 1985) 17. 29 Overigens werden de bijdragen van de Schiedamse kamer voor de wedstrijd te Rotterdam in 1598 verzorgd door P. Nieupoort de Ionghe, wellicht een zoon van W. Nieupoort. Ook voor de Schiedamse wedstrijd in 1603 schreef P. Nieupoort de Ionghe enige teksten. 30 De resultaten zijn gepubliceerd in de bundel Itejereynen ghepwnunehieerl tipte intreden binnen der stede van Delft byde tbten naervolghende cameren van rhetorijeke in Hollandt ghedaen (...) (Delft 1581, Aelbert Heyndricksz) [UBA 1999 G 25]. 31 Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. [iv] recto ('Prijsen zo die by de oordeelders na verdiensten ghegheven zijn'). 214
Succes i n de marge
In 1603 organiseerde de 'Roode Roosen' van Schiedam een refreinwedstrijd ter gelegen32
heid van een loterij ten bate van de bouw van een weeshuis. De Kethelse rederijkers wonnen de prijs voor het 'pronuncieren', oftewel voordragen van het refrein. In 1606 organiseerde de Haarlemse kamer ' T r o u moet blijcken' een wedstrijd, waarbij de Kethelse rederijkers een 33
troostprijs voor h u n inspanningen k r e g e n . O p een wedstrijd i n H a a r l e m i n 1613, georganiseerd d o o r de 'Wijngaertrancxkens', behaalde de 'Sonnebloem' geen prijs.
34
In L e i d e n von-
35
den i n 1613 twee wedstrijden plaats. O p zes oktober ontvingen de 'Witte Acoleyen' eenentwintig kamers uit N o o r d - en Z u i d h o l l a n d , Zeeland en Vlaanderen voor een refreinwedstrijd. Vijftien van de eenentwintig kamers lieten h u n nar twee dagen later meedoen aan een zottenfeest, georganiseerd door Pieter vander Morsch, die als 'Piero' de functie van nar voor de 'Witte Acoleyen' vervulde. De 'Sonnebloem' verwierf alleen een derde prijs op het zotten3
1
feest. In 1616 deed de 'Sonnebloem' mee aan een wedstrijd i n Vlaardingen. ' De 'Sonneb l o e m ' kreeg de derde prijs voor het blazoen, de derde prijs voor het refrein en de tweede prijs voor het 'kniewerk', een gedicht dat ter plekke i n een beperkte tijd geschreven moest worden. M e t uitzondering van de Haarlemse wedstrijd i n 1613, waar geen auteursnaam bij de Kethelse bijdrage vermeld wordt, zijn de bijdragen van de 'Sonnebloem' steeds ondertekend met het devies 'Schout qua daden'. Hoewel de auteur van het Kethelse voorwoord er prat op ging dat zijn kamer niet bij de minste hoorde als het ging o m het winnen van prijzen bij wedstrijden, moet toch vastgesteld worden dat de 'Sonnebloem' zonder de h u l p van Nieupoort niet zo succesvol was als i n 1598.
Enkele bestuursleden van de 'Sonnebloem' N a door N i e u p o o r t i n het zadel geholpen te zijn, heeft de Kethelse kamer kennelijk haar eigen factor gevonden i n een auteur die het devies 'Schout qua daden' hanteerde. In de kerk van Kethel is een grafsteen aangetroffen met de volgende tekst: ' H i e r leit begraven J a n J a n s e / 37
scout qua daden laet U r a / d e n schout qua daden sterf/ den 9 july anno 1647'. Deze J a n Janse Schout kan aan zijn devies h e r k e n d worden als de auteur van de 'Sonnebloem'. H e t is las-
32 De resultaten van deze wedstrijd werden uitgegeven onder de titel Der reden-ryckers stieliligbe Isamenkomste/ op I 'ontsluyt der vraghe: Wal tnoodichst is om d'arme weesen fonderhouwen? (Rotterdam 1616) door Jan van Waesberghe [UBA 976 B 12]. " • 33 De resultaten van deze wedstrijd werden uitgegeven onder de ütel Const-thoonende iuweel, by de lojlijche sladl Haerlem/ ten versoeche van Trou moet. blijcken, in 't licht gebracht (...) (Zwolle 1607) door Zacharias Heyns [UBA 276 D 13]. 34 De bundel van die wedstri jd bestaat in twee edities: Noolwenitieh verloogb, der edieen-suyverende springh-euler aller kinderen Gods- vervael in verschellen antwoorden der reden-rejeke longhen/ oj> de nylghegheven eaerie der We/ngaertrtnnxkens, onder 't woort Liefd' boven al(...) (Haarlem 1614) door David Wachtendonck [UBA 976 G 3]; Der reden-rijeken springh-ader/ vervoet in versc.heyden antwoorden/ op de uytgegeven caerte der Wijngaertrancxkens, onder 't woort Liefd' boven al (...) (z.p. 1614) voor Pieter Arentsz te Haarlem [UBA 1039 D 36]. 35 De bijdragen van de eerste wedstrijd zijn gebundeld onder de ütel Const-riick beroep ofte antwoort/ op de kaerte uyt-gesonden by de Hollnntsche camer binnen Leyden, onder t 'woort Liefd'est 'fondament, oen alle nabuerighe Reden-rijcke vrye cameeën in Nederlant (...) (Leiden 1614) gedrukt door Jacob Janszoon Paets. In dezelfde band zijn ook de bijdragen aan de zottenwedstrijd opgenomen, meteen nieuwe titelpagina: Negenlhien refereynen int sol/ ghrprononcieert om prijs/ na de.beroepinghe van alle de vrye cameren in Leyden, den 8. october, anno 1613 (...). De uitgave van deze refreinen is eveneens verzorgd door Jacob Janszoon Paets [UBA 976 B 8]. 36 Vlaerdings redenrijch-bergh, mei middelen beplant, Die noodigh sijn 't gemeen, en voorderlijck het landt (Amsterdam 1617, Kornelis Fransz) [UBA 0 73-233; UBA 976 B 16 en UBA 2340 E 7]. 37 De transcriptie is van J. de Raat, Een Kethelse reis (Schiedam 1994) 122.
2 I">
Succes i n de marge
Afb. 2. Titelpagina van de Kethelse wedstrijdbundel uit 1616. UB Amsterdam, signatuur 976 B 14.
tig uit te maken hoe zijn achternaam luidt: Schout o f Janse. O o k i n n o t a r i ë l e akten wordt hij aangeduid als 'Jan Jans Schout qua daden', en een tekst van zijn hand i n de wedstrijdbundel uit 1616 is ondertekend met 'I. Schout qua daden'. Ik h o u d i n het volgende de naam Schout aan, omdat hij die zelf ook consequent hanteerde o m zich te identificeren. De vader van Schout, J a n Jacobsz Noorlander, was een welgestelde boer. Schout kocht i n 38
1622 de woning en landerijen van zijn overleden ouders voor 16.000 carolusguldens. N o o r lander was hervormingsgezind, want hij liet bij zijn d o o d h o n d e r d gulden na aan de armen van de doopsgezinde gemeente i n Schiedam. Schout zelf heeft i n Vlaardinger-Ambacht gewoond, waar hij achtman was.
39
O p grond van zijn literaire productiviteit neem ik aan dat Schout de factor van de kamer geweest is. Naast die functie kende een rederijkerskamer n o g andere vaste bestuursfuncties. H e t bestuur bestond meestal uit een keizer, een prins, hoofdmannen en iemand die zich met de rekwisieten bezighield. De keizer, prins en hoof dmannen hadden vooral een formele functie. Ze moesten bijvoorbeeld nieuwe statuten goedkeuren o f een oordeel vellen i n geschillen.
40
Als het geschil zich afspeelde tussen leden van het kamerbestuur, werd het voorgelegd
aan de schepenen. O p die manier zijn de namen van enkele bestuursleden van de Kethelse kamer bewaard gebleven i n de archieven van Kethel. In 1617 onstond er namelijk onenigheid i n de 'Sonnebloem'. De keizer, Vranc Willemsz Verbael, had aan de kamer geld geleend o m
3 8 D e R a a t , Een Kethelse reis, 1 2 2 . 3 9 I b i d e m , 123. 4 ° J J . M a k , De rederijkers ( A m s t e r d a m 1 9 4 5 ) , 15-16; D . C o i g n e a u , ' 9 d e c e m b e r 1 4 4 8 . D e s t a t u t e n v a n r e d e r i j k e r s k a m e r D e F o n t e i n e w o r d e n officieel e r k e n d d o o r de stad G e n t . R e c h t e n e n p l i c h t e n van s p e l e n d e g e z e l l e n ' , i n : R . L . E r e n s t e i n ( r e d . ) , Een tliealergeseliiedenis 1996) 5 0 - 5 5 .
2] 6
dn Nederlanden,
'tien eeuwen drama en theater in Seilerlanil
en Vlaanderen
(Amsterdam
Succes i n de marge
de kosten van een intocht te dekken. In 1617 eiste hij dit terug van de leden. H i j kreeg hierover ruzie met de prins van de kamer, J a n O o m Dammisz de Jonghe, en de 'rhetorijckmeester' Crijn Arijensz van Delff. H e t is niet duidelijk wat de taak van een 'rhetorijckmeester' i n hield. Arijensz van Delff werd een paar jaar eerder aangeduid als 'camermeester' van de 'Sonnebloem'. Ik denk dat hij verantwoordelijk was voor het financieel beheer van de kamer. Arijensz van Delff (overleden 1646) was belastinginner i n Kethel. In 1611 was hij 'camermeester' van de ' S o n n e b l o e m ' . 41
42
43
Verbael (geboren 1582) was waard i n Schiedam, bierpachter en belastinginner. Hij deed als 'particulier' mee aan de wedstrijd i n 1615, die dus door zijn eigen kamer georganiseerd was. H i j werd na 1617 als keizer van de 'Sonnebloem' opgevolgd door J a n O o m Dammisz de Jonghe, voormalig prins van de kamer. 44
45
Dammisz de Jonghe (1589-1645) was boer i n K e t h e l . Vanaf circa 1621 was hij schout van S p a l a n d . O p zijn grafzerk i n de dorpskerk van Kethel staat dat hij kerkmeester was toen de kerk gebouwd w e r d . H i j stond ingeschreven als lidmaat van de gereformeerde gemeente. Dit is opmerkelijk, omdat volgens V a n Deursen medewerking van kerklidmaten aan een rederijkerskamer nagenoeg uitgesloten was. De vele meningsverschillen tussen Dammisz de Jonghe en A b r a h a m Sualmius, de dominee van Kethel, werden wellicht mede hierdoor veroorzaakt. Daarnaast had hij moeite met het gezag van de kerkenraad, die hij niet als wettig orgaan beschouwde. ' De structuur van de gereformeerde kerk werd door lang niet alle protestanten van begin af aan e r k e n d . Zijn arminiaanse s y m p a t h i e ë n en zijn beroep als schout zullen evenmin bevorderlijk geweest zijn voor een goede verstandhouding met dominee en kerkenraad. Volgens de gereformeerde synoden waren wereldlijke gezagsdragers zoals schouten vaak onbetrouwbaar en corrupt, omdat ze tegen betaling katholieke activiteiten toestonden. 46
47
48
49
1 0
31
52
De bestuursleden waren afkomstig uit de middenlaag van de Kethelse bevolking. Schout was een welgestelde boerenzoon en vervulde een bestuursfunctie. De andere leden vervulden openbare functies zoals belastinginner, schout en kerkmeester. Dit sluit niet uit dat ze daarnaast i n h u n levensonderhoud voorzagen als boer. E e n opvallend aspect is de hervormingsgezinde achtergrond van Schout en Dammisz de Jonghe. Tot slot kan vastgesteld worden dat de vier bestuursleden tot dezelf de generatie behoorden. Ze werden geboren i n de jaren tachtig van de 16e eeuw, toen Kethel bezig was zich te herstellen van de klappen die het dorp tijdens de beginjaren van de opstand had opgelopen, en ze waren tieners r o n d 1600. Zij vormden 41 De Raat, Een Kethelse reis, 125. 42 43 44 45 46
Ibidem. J . de Raat, De zeis aan de wilgen (Schiedam 1988) 208. De Raat, Een Kethelse reis, 125. Ibidem. De Raat, Een dorp dat driemaal onderging, 172.
47 Dat was waarschijnlijk in 1630. Toen werd begonnen met de bouw van een nieuwe kerk: De Raat, In en om de dorpskerk, 55. 48 Hij staat als 49e vermeld in de lidmatenlijst (GA Schiedam inv.nr. 31). 49 Van Deursen, Volkscultuur, 107. In 1578 werd een Delftse schoenmaker, die keizer van de rederijkerskamer èn lidmaat van de gemeente wilde zijn, voor de keuze gesteld. Na twee jaar bedenktijd koos hij voor de rederijkerskamer. Ook in 1606 in Leiden moest een rederijker kiezen tussen toneel en sacrament. In Kethel zelf kwam de plaatselijke kleermaker in moeilijkheden met de kerkenraad, omdat hij de rederijkers beloofd had hun kostuums voor de wedstrijd in Haarlem in 1606 te verzorgen. 50 De Raat, De zeis aan de wilgen, 85 en In en om de dorpskerk van Kethel, 66. 51 Duke, Reformation and revolt, 240 en 247-248. 52 Idem, 239. 217
Succes i n de marge
naar alle waarschijnlijkheid de oorspronkelijke doelgroep van de kamer, zoals die i n het voorwoord van de wedstrijdbundel omschreven werd: de j e u g d die verder niets o m handen had.
De 'Sonnebloem' en de plaatselijke overheid Voor het organiseren van de wedstrijd i n 1615 vroeg het bestuur van de ' S o n n e b l o e m ' toestemming aan Albert Storm van Wena, dijkgraaf en baljuw van Delfland. Deze keurde het plan goed omdat hij de kunst een warm hart toedroeg, aldus het voorwoord van de wedstrijdbundel. Daarna wendde het bestuur zich tot de schout, schepenen en ambachtsbewaarders van Kethel met hetzelfde verzoek, maar van h e n kregen de rederijkers geen enkele reactie. O n d e r het motto 'Wie zwijgt, stemt toe' werd de wedstrijd toch georganiseerd: gheen consent nochte weygheringe daer op bekomende, hebben wy tzelve ghehouden voor consent, zonder op d'oorzake naerder t'inquireren, achtende tvoorsz. consent van de Heere Dijck-grave bastant, o m ons goet voornemen te vorderen ende tot een goet eynde te brenghen. 53
De rederijkers lieten zich niet weerhouden door de onverschilligheid van het dorpsbestuur en droegen de bundel op aan de ' E . voorsienige discrete heeren schout, schepenen ende ambachts-bewaerders van den dorpe ende ambachte van de Ketel'. D i t geschiedde i n nogal onhandige bewoordingen. De rederijkers schreven expliciet dat ze het boek liever aan een hoger geplaatst orgaan h a d d e n opgedragen, maar dat h u n geringe status h e n h i e r v a n weerhield: Wy hadden wel voor, met de zelve dedicatie tot yemandt hoogher ofte meerder te gaen, dan hebben tzelve nagelaten uyt kleynheyt ende vreese van (als te ghering, niet aengenaem n o c h smakeiic [lees: smakelic, N M ] ) verstooten te moghen w e r d e n . 54
De kamer lijkt een problematische verhouding met het plaatselijke bestuur gehad te hebben. T o c h zijn de wapens van de toenmalige ambachtsheer van Kethel, A d r i a e n Rutgers van Ylem, i n 1616 opgenomen i n het blazoen van de kamer. H e t blijft de vraag of V a n Y l e m inderdaad de beschermheer van de kamer was, o f dat de leden alleen maar hoopten dat hij dat zou worden. H u n positie was i n ieder geval n o g niet geconsolideerd, want i n 1619 werden de rederijkers van Kethel door schout en schepenen gesommeerd het 'Ambachtshuys' te verlaten, waar ze blijkbaar h u n bijeenkomsten h i e l d e n . 55
56
53 Der reden-rychers stichtighe iieirwijsinghe,
fol. f ii recto en verso.
54 Idem, fol. 1 ii verso. 55
E e n blazoen is een b e s c h i l d e r d p a n e e l met de zinspreuk van een rederijkerskamer e n een afbeelding o f rebus waarin de naam van de kamer verwerkt is. H e t blazoen van de ' S o n n e b l o e m ' bevatte een afbeelding van Christus' geboorte en een k o p e r e n ketel met een z o n n e b l o e m erin. D a a r b o v e n stond het devies van de kamer, 'Noyt m e e r d e r vreucht . In een b e g e l e i d e n d gedicht werd uitgelegd dat er nooit m e e r vreugde verwekt is dan d o o r de geboorte van
Christus, en dat de mens naar Christus moet kijken zoals een z o n n e b l o e m het licht volgt. 56 D e Raat, Een Kethelse reis, 126-127.
21 8
Succes i n de marge
A i b . 3.
H e t b l a z o e n v a n de ' S o n n e b l o e m ' . U i t :
Der reden-ryckers stichtighe
aenwijsinghe
(Schiedam
1616) 17.
iS5»w««VwaiA(envvasghiMen vanvetl ghcmindcü ln i XtAtti JM/«»,verxaemr by dc wüwm, fthoon «róHwfi'KwiwwWTerfchtticn zonder (chroom, Encfnochw» j«>ï&toock,ab meed' van dleghetindeo, ïöd Atübf^^BÏï/BPMïvaicnfairwclfcicoom
Een Rotterdams voorbeeld A a n de manier waarop de bundel aan het dorpsbestuur werd opgedragen, viel af te lezen dat hier geen geroutineerde voorwoordschrijver aan de slag was. Hoogstwaarschijnlijk is mede daarom bij het vormgeven van de bundel dankbaar gebruik gemaakt van eerder verschenen wedstrijdbundels. A l l e e n al de titel, Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe/ (...) op 't onsluyt [lees: ontsluyt, N M ] der vraghe/ waer door de werelt meest heyloos en blindich dwaelt, lijkt sterk op die van de Schiedamse b u n d e l uit 1604, Der reden-ryckers stichtighe tsamenkomste/ op t'ontsluyt der vraghe: wat tnoodichst is om d'arme weesen t 'onderhouwen. In het voorwoord klinkt een andere tekst n o g sterker door. Diverse formuleringen daarin zijn namelijk vrijwel letterlijk ontleend aan het voorwoord van de b u n d e l van de wedstrijd die de 'Blauwe Acoleijen' uit Rotterdam i n 1598 organiseerde. Zoals hiervoor vastgesteld werd, won de Kethelse kamer daar twee hoofdprijzen met bijdragen van W. Nieupoort. H e t is dus heel goed mogelijk dat leden van de 'Sonnebloem' de gedrukte resultaten van deze wedstrijd met meer dan gewone belangstelling hebben gelezen. 57
H e t voorwoord van de Rotterdamse b u n d e l begint met een argument voor het organiseren van de wedstrijd. Aangezien de kamer al zo vaak elders te gast is geweest, dient ze n u iets terug te doen, o m niet als ondankbaar beschouwd te worden: 'soo verre wy anders vant alderarchste quaet (dats van d'ondanckbaerheyt) niet wilden beschuldight zijn'. Deze gedachtengang keert terug i n de Kethelse bundel, i n dezelfde bewoordingen:
57 De titel van de Rotterdamse bundel luidt: Der reden-rijche const-liephelihers sliehlelycke recreatie (Leiden 1599, Hendrick Haestens en Niclaes de Klerck) [UBA 976 B i l ] . 219
Succes i n de marge
Ende ghemerct wy daer door mede zo verre waren gekomen, dat wy ghevoelden ende verstonden 'tmeeste ende quaetste ghebreck inde werelt te wesen, d'ondanckbaerheyt; ende dat wy daer van niet willende beschuldicht zijn, gehouden waren de weldaden ghedachtich te wesen, ende de redenrijcke kameren wederomme te n o o d i g h e n . 38
H e t is de vraag of de Kethelse auteur voor deze o p m e r k i n g het Rotterdamse voorwoord n o d i g had. Ze zouden onafhankelijk van elkaar een algemeen verspreid idee k u n n e n hebben verwoord. H e t motief van ondankbaarheid als het kwalijkste gedrag komt bijvoorbeeld ook voor bij C o o r n h e r t . 59
H e t Kethelse voorwoord bevat echter ook passages die wel duidelijk aan de Rotterdamse b u n d e l ontleend zijn. Deze passages zijn des te interessanter omdat ze iets zeggen over de literatuuropvattingen van de rederijkers. Ze maken duidelijk hoe deze auteurs dachten over de status en de functie van h u n kunst. O m zich te rechtvaardigen verwezen rederijkers vaak naar de roemrijke traditie van de dichtkunst, die zij met de term 'rhetorica' aanduidden. M e t 'rhetorica' bedoelden ze dus niet de klassieke welsprekendheid. In de 16e eeuw ontstond een debat over de aard van de dichtkunst, waarbij men zich onder meer richtte op gebruik en misbruik van de term 'rhetorica'. De twee richtingen die onderscheiden k u n n e n worden, komen grofweg overeen met het onderscheid tussen Leidse en Amsterdamse rederijkers. De Leidse auteurs meenden dat de dichtkunst ten onrechte rhetorica genoemd werd, omdat die term verwees naar de klassieke welsprekendheid, die volgens hen niets met de dichtkunst te maken had. Zij hadden een 'harmonisch-fictionele' literatuuropvatting: de dichtkunst werd volgens hen gekenmerkt d o o r metrum en het gebruik van mythologische a l l e g o r i e ë n . Zij propageerden het gebruik van de term ' p o ë z i e ' als het o m dichtkunst ging. De Amsterdamse groep, die een argumentele literatuuropvatting had, bleef termen als 'rhetorica' en 'redenrijcke konste' als benaming voor de dichtkunst hanteren. Zij beschouwden de dichtkunst als een manier o m het publiek te overtuigen van de waarheid en het op die manier deugdzaam te maken. De dichtkunst had daaro m i n h u n ogen een sterke band met de welsprekendheid. Blijkbaar streefden de auteurs van het Rotterdamse en het Kethelse voorwoord naar aansluiting bij deze laatste traditie, omdat ook zij de term 'rhetorica' g e b r u i k e n . 60
In beide voorwoorden worden uitspraken over de positie en de geschiedenis van rhetorica gedaan. In het Rotterdamse voorwoord wordt rhetorica aangemerkt als niet de geringste van de zeven vrije kunsten. Deze o p m e r k i n g wordt gevolgd door een verwijzing naar de klassieken, o m te bewijzen dat rhetorica geen nieuw bedenksel is, maar een van oudsher nuttige en stichtelijke kunst: [een kunst] die nochtans soe nootsaeckelick is (als geensins de gerinste [sic] zijnde vande seven vrye consten) datse de Griecken (waer van Empedocles deser loflicker conste d'eer-
58 Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. 1 ii recto. 59 Coornhert schreef in 1586 over de ondankbaarheid: 'Dit is zodanighen schandelycken, leelycken, hatelycken ende lasterlycken ongherechticheyd dat, zomen iemand voor ondanckbaar scheldet, de zelve teffens met allen lasteren werdt beschuldighet' en: 'Ondanckbaarheyd ist alderschandlyxte quaad': D.V. Coornhert, Zedekunst dat is wellevenskunste, vermids waarheyds kennisse vanden mensche, vande zonden ende vande dueghden nu atder eerst beschreven int Neerlandsch uitg. en voorz. van aantekeningen door B. Becker (Utrecht 1982) 269 en 488. 60 Zie voor het Leids-Amsterdamse debat J . K o p p e n d , 'Een tegendraadse poëtica. De literaire ideeën van Jan van H o u t ' , i n : Jan van Hout, Voorrede tot hel gezelschap Jan van Hout-cahiers 2 (Soest 1993) 3-25. 220
Succes i n de marge
ste inventeur is) boven al i n weerden g e h o u d e n / ende verheven h e b b e n / dien de Romeyn e n daer naer gevolcht/ ende haer comedien door Livius, A n d r o m i c u s , int latijn naeder griecscher maniere beschreven/ en b i n n e n R o m e n jaerlicx doen speelen h e b b e n / waer uyt genoechsaem blijct/ dat dese loflicke redenrijcke const gheen nieuwe n o c h lichtvaerdighe inventie, maer een oude vermakelicke/ dienstlicke ende stichtlicke nutte conste is. In het Kethelse voorwoord worden bijna dezelfde bewoordingen gebruikt. Daar ontbreekt echter de verwijzing naar Empedocles als uitvinder van deze kunst. In het licht van de negatieve beeldvorming r o n d dorpsrederijkers is het opmerkelijk dat de Kethelse auteur de spelling 'Livius, A n d r o m i c u s ' verbeterd heeft: dese eerlicke konste (...) die gheensins de gheringste is van de zeven vrije konsten, ende daer by zo nootzakelick, datse de Griecken boven alle d'andere gheestimeert ende i n waerden ghehouden ende verheven hebben, als mede daer na de Romeynen, blijckende by hare comedien door Livius A n d r o n i c u s int Latijn na de wijse der Griecken int licht ghebracht, ende jaerlicx speels-wijse voor den volcke vertoont; 'twelcke by ons wel gheexamineert zijnde (ende inzonderheyt dat dese loffelicke konste niet was een nieuwe inventie, maer een oude stichtelicke ende nuttighe konste) zo heeft toeghenomen.''
1
De auteur van het Kethelse voorwoord volgt i n de bovenstaande passage duidelijk de Rotterdamse bundel na. H e t Rotterdamse voorwoord is echter evenmin oorspronkelijk te noemen. A l i n 1555 kwam een dergelijk kort overzicht van de toneelgeschiedenis voor in het voorwoord dat de Antwerpse rederijker Cornelis van Ghistele bij zijn Terentiusvertaling schreef. Het was i n de 16e eeuw gebruikelijk een inleiding over het klassieke theater te geven bij Terentius-edities.
fi2
V a n Ghistele maakte deze vertaling volgens eigen zeggen niet o m eer te be-
halen, maar o m de mensen ervan te doordringen dat onse rethorikelijcke spelen die wy iaerlijcx (alst bequamen tijt is) den volcke exhiberen, gheen nieuwe inventie oft conste en is, maer vanden Romeynen (ick laet de Griecken staen die de eerste inventeurs sijn) over menige iaren gheploghen is, waer af Livius A n d r o micus de alder eerste gheweest is, die Latijnsche comedien nader Griecxscher maniere gheschreven heeft, ende binnen R o o m e n doen spelen anno vijfhondert derthien na dat R o o m e n ghesticht was, te weten ontrent twee hondert iaren voor Cristus gheboorte. 63
De spelling ' A n d r o m i c u s ' voor ' A n d r o n i c u s ' kan een aanwijzing zijn dat de Rotterdamse auteur de Antwerpse tekst onder ogen heeft gehad. Bovendien is deze passage uit het Rotterdamse voorwoord niet de enige die overeenkomst vertoont met deze tekst. Anderzijds is de verwijzing naar het ontstaan van de toneelcultuur bij de Grieken en R o m e i n e n ook i n andere
61 Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe, fol. \ ii recto. 62 E.K. Grootes, 'Een theaterhistoricus in 1638? Het voorwerk van Bredero's Alle de wercken en de kennis omtrent het theater uit de Oudheid in de zestiende en de zeventiende eeuw', in: M . Spies en J.Jansen (red.), Visie in veelvoud. Opstellen van prof.dr. E.K. Grootes over zeventiende-eeuwse letterkunde (Amsterdam 1996) 95-129, oorspronkelijk in Speklalor 12 (1982-83) 452-479. 63 Theo Hermans (red.), Door eenen engen hals. Nederlandse beschouwingen over vertalen 1550-1670 ('s-Gravenhage 1996) 34-37. De voorrede is ook opgenomen in M . Vinck- van Caekenberghe, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvallingen van Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), rederijker en humanist (Gent 1996) 669.
221
Succes i n de marge
rederijkersteksten te vinden, bijvoorbeeld i n een gedicht i n een Delftse wedstrijdbundel uit 1581.
64
Het zelfbeeld van een dorpskamer De Kethelse kamer heeft niet alles overgenomen uit het Rotterdamse voorbeeld. In het voorwoord bij de Rotterdamse editie wordt bijvoorbeeld verwezen naar de pracht van het landjuweel dat i n 1561 i n Antwerpen plaatsvond. In het Kethelse voorwoord ontbreekt deze verwijzing. Misschien heeft dit te maken met het feit dat het onbekende gehucht Kethel zich kwalijk gelijk k o n stellen aan de beroemde stad Antwerpen, terwijl dit voor Rotterdam een m i n d e r groot probleem was. E r is kennelijk een selectie gemaakt van elementen die pasten i n het 'dorpse' kader. H e t weglaten van stedelijke elementen was niet de enige tactiek die de 'Sonnebloem' toepaste o m haar eigen identiteit als dorpskamer te benadrukken. De Kethelse wedstrijdbundel bevat, zoals veel wedstrijdbundels uit die tijd, een toneelstuk dat door de organiserende kamer aan het begin van de festiviteiten werd opgevoerd.
fo
Dergelijke stukken werden ook wel
'spelende proloog' genoemd. E r treden geijkte personages i n op: voorbijgangers (vaak boeren) die commentaar leveren op de activiteiten van de optredende rederijkers, minachters en liefhebbers van de dichtkunst, de gepersonifieerde kamer en Vrouwe Rhetorica. H e t stuk behelst meestal een verantwoording van de wedstrijd, een recapitulatie van de opdrachten en vooral een verdediging van de rhetorica tegen onwetende kunstbarbaren. De 'spelende p r o l o o g ' van de 'Sonnebloem' was geschreven door Schout. E r treden de volgende personages op: laspar Raes-velt en Goose Quaet-snap, twee boeren; Eyghen Vernuft en Onvredich Mensch; Rhetorica met twee 'nymphen'; een Sonne-bloem; Kloecksinnich begrijp en Leerachtich bewijs en tenslotte Bethel, een 'maeght'. De rolverdeling is traditioneel. De twee boeren b e c o m m e n t a r i ë r e n de wedstrijd als buitenstaanders. De eigenwijsheid en de ontevredenheid zijn tegenstanders van de dichtkunst, die door verstand en argumenten op andere gedachten gebracht moeten worden. De opdrachten op de uitnodiging worden toegelicht en de personages verheugen zich over de bloei van rhetorica i n Kethel dankzij de 'Sonnebloem'. Schout associeert Kethel met de oudtestamentische plaats Bethel. H i j zal met deze verwijzing vooral de passage op het oog gehad hebben waar Jakob droomt van een ladder, waarlangs engelen neerdalen en o p k l i m m e n (Gen. 28:10-22). In dezelfde d r o o m sluit G o d een verbond met Jakob. Als Jakob wakker wordt, beantwoordt hij de d r o o m met een gelofte aan G o d . H i j richt een steen op en noemt de plaats Bethel. De identificatie van Kethel met de plaats waar G o d het verbond met het Joodse volk verstevigde, past i n een traditie waarin de Nederlanden werden vergeleken met Israël, een door G o d uitverkoren land met een bijzondere positie. Dit beeld werd veelvuldig door calvinisten gehanteerd i n de opstand tegen Spanje.
66
D i t is een ex-
64 Refereinen ghepronunclüerrt nptr Intreden (Delft 1581), fol. Aii verso [UBA 1999 G 25]. 65 Der reden-ryckers stielüigbe tienw/jsinghe, 1-16. 66 Zie voor de vergelijking en de gelijkstelling van Nederland met Israël: E . H . Kossmann, In praise oftheDutch Republie: scnme seventeenth-cenlury attitudes (London 1963); G. Groenhuis, De predikanten. De. sociale positie van de gereformeerde pr dikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ca. 1700 (Groningen [1977]) 77-108; Simon Schama, The embarrassment of riches (New York 1987) 93-125 (met dank aan Marijke Meijer Drees, Universiteit Utrecht); R. Bisschop, Sions vorst en volk. Hel tweede-Israëlidee als theocratisch concept in de gereformeerde kerk van de Republiek lussen ca. 1650 en ca 1750 (Veenendaal 1993). 222
Succes i n de
marge
KAERTE 51 JI fftR btn^ciml bjotf b'iietr «ntfiBt Gioob' Ëettitgt/ tiBificcEbejöoojtftïJel'oolBctotetJJtbfitHirtenblfiigt/
gasr
l i i - ... ^ y t z , - 4 . ) n t i n g n » m i y i n i n > UII» JunuiutraiiioKOHiitiiIH' ******* ' u n J I H 11 C I X , SÜÏSÜ" lu'ucii|'miO:if!« HiliifmtiriljtunilKitctErcii ^"' Autotasfii)iio.uiii|it/ii(i;8öi|n
ic na bts t«Btn0ltonR int beltpat ban ons «injtt/ ' M M » ..soit nigitm;B,o™eu «.ianujMiktnteBrtsMm fitbften iiatrualo!)BNonr/tm^iiriiBe «tltttijoebicli/ >CT,
^ S ^ K 3 Ê 5 ^ ^ S I ^ ^
^
Kniwii,' naUiiattiotbrtoilJinUitrtbtriiiltlitttvoilUicnjr.n, SStS™"" •"'""""'«DmrointKiitiMBViatjiiiOitio iiribitiionautf.itit/ rfflatmAuguftn»rcmm»r|)}tfturrop«ibarril/ Vragbi. WMidootikWtKltracellliirïkïMctiblIndichdwaeU» mSSTSS « t t t K Ü i c h Rtghcbachfm.Vcerftnnerupt-li.MtUt/ • n u w 4Btn>tomt«,[wct,rnnn tcnl>Mjsl9nnfiiiil in jüntttDIanaE ^':«'"UomeVMIcKan.crlfll;ï»r.tlck.lwtc,t.iri«tit jlittbpnBirrjiM^pMr/nnSriltpioOfflclitbiiiilniKii: «KarMIra MHtbtl! uytlpreccllt nizin»ln,lutvDtlialJtBrllt)llln»l3(rautl, S3*i?" Acl.i d;ehcn vanrevomtontons! noen fttljyben ain. " " " - ©mbtltnPvcgiiHirjElitborttnijititiicgijinntiv. R*£h«l, ,VervvcTdcBabylunhscrdootd'andetv«ftacn. •„nu», «irniClHolIalidlftlirmatt. «&teilt«>« be Blocbloetnatll/ i»n(it»=ritEltfPiitnSintklitl(|«t/bt>tb(tfttietrtrtIioonR!erjam/ tM'öpifti!»nËrngt)t ' >» " i ffipon-p.mTiottombjtngIrttipuftriootiitruttr/w-jrüJattghtljIrtc» t>« «>atbiroltrrslnbr p n i o f bi l «ontllii«ttt. JJj"J Viif-vcoikh ringrn rrn Dcdi ap biftii s( nghebictlrn/ ftfnttnBtn i Zal evehcn-wltï vciuuii Zyontcmtecrcnineer. ' £ C ( J M I t fr[tempen tïnnet//oi>t niit enbaet//nnemaM1ooben al «3itt»ettoomwbwi|//3i'tÜtnotljbtOjotI)/ inmritet6j9Ben3«l Schout quae daden. Sfü
n <• . Pcilonapien, D
h^aiRats-TcIt 7 GoorcQs^-rmpJ **»>«• EyghcnVcmuli 7*™>w Onvredich Mcnlèh n«lItg !lt«IaM. Rhrmri™™ , » . , 7 rT™ni,rn r**"!** B M i t a M . ivympucn j Em SooneblocroT. „,.,,.„.., Viou. *trouigit,J« ™»w«« >'. -j F / ïï""S' Hl3fBl»fiatitDaBe&[t<M. BnhcIJ «Etll JBatfjOt. B
f
t m
|
f : i ,
, U J t t o
B v e , , t b e i , ) t t I > I , , U I
6
i
,,rIt
,
r
oeck
inl
W
( o o ï I e t , , t r t ;
Is {pat R a » «Ir. j.irp«i»a ^«orcMnritoatnulIrnrnpbtBgatiiKgaft fiK?' ^anetij!ftaaitnns Ifftftliifr u t l tuntaou mtl# Goofc Quaer-fnap. l«fpacI5iip!/iiHaucriia(nt)onbr/a()«o8lttiang!igfiiba|l/ l*ta<m b a t « « t a l a t n ten « « t o a t t » < 3 < " n . wr>u ,,mm*\i,mmnUZi\M<>,ttti,t
(
0
P
;
tv
Afb. 4. De uitnodiging voor de Kethelse wedstrijd in 1615 en het begin van het proloogspel van Schout. Uit: Der reden-ryckers stichtighe aenwijsinghe (Schiedam 1616) fol. f 4verso en p. 1.
tra a r g u m e n t
o m S c h o u t i n e e n h e r v o r m i n g s g e z i n d e t r a d i t i e te p l a a t s e n . D a a r n a a s t l i j k t h i j te
i m p l i c e r e n dat het o n b e d u i d e n d e
K e t h e l d o o r de actuele gebeurtenissen,
in casu d e r e d e r i j -
k e r s w e d s t r i j d , b e r o e m d w o r d t . D i t is te z i e n i n d e b e g r o e t i n g v a n d e d e e l n e m e r s d o o r ' B e t h e l ' : ' W a a r o m i c k d a n c k e n m o e t dees m y n g h e m i n d e n a l / D i e h i e r v a n w e g h e n wijdt tot m i j n l o f zijn g h e k o m e n / Te m a k e n g r o o t m y n n a e m / die stont zeer k l e y n m e t
schromen.'
S c h o u t r e i k t i n zijn p r o l o o g s p e l n i e t a l l e e n de g e w e n s t e visie o p zijn w o o n p l a a t s aan, stuurt o o k de b e e l d v o r m i n g r o n d de rederijkers die de wedstrijd georganiseerd
hij
hebben. Hij
d o e t d i t a a n de h a n d v a n de g e s p r e k k e n tussen de twee b o e r e n , waarbij het p u b l i e k m o e t
be-
g r i j p e n d a t h u n r e a c t i e n i e t d e j u i s t e is. D e b o e r e n , I a s p a r R a e s - v e l t e n G o o s e Q u a e t - s n a p , k o m e n als e e r s t e n o p . Z e z i j n o p z o e k n a a r v o e d s e l e n v e r w o n d e r e n z i c h o v e r d e m e n i g t e
men-
s e n . E e n v a n h e n w e e t w a t e r a a n d e h a n d is: ' h i e r z i j n e e n d e e l s o t t e n m a l / d i e h e b b e n
inde
K e t h e l n u eene v r a e g h w t g h e g h e v e n ' . V o l g e n s de b o e r zijn de rederijkers dus gek. M e t het uitgeven van een vraag wordt het geven van een literaire opdracht bedoeld, namelijk het ven
schrij-
v a n e e n r e f r e i n o p d e v r a a g w a a r d o o r d e w e r e l d h e i l l o o s e n v e r b l i n d a a n h e t d w a l e n is.
U i t d e o p m e r k i n g k a n a f g e l e i d w o r d e n d a t z o i e t s n o g n o o i t i n K e t h e l v e r t o o n d is e n m e t s c e p sis
d o o r de plaatselijke b e v o l k i n g b e n a d e r d wordt. I n de d i a l o o g die volgt, w o r d e n
l i n g e n gebruikt, zoals ' r e d e l i c k e rijckers', ' r u y c k o r i a ' e n 'redenrijpers'.
D i t geeft
verhaspe-
aan dat
b o e r e n n i e t w e t e n w a a r ze h e t o v e r h e b b e n , h e t g e e n i m p l i c e e r t d a t h u n o o r d e e l n i e t
de
serieus
genomen moet worden. S c h o u t zit echter m e t het p r o b l e e m dat de Kethelse rederijkers zélf v a n het p l a t t e l a n d
af-
k o m s t i g zijn. Z e w o r d e n d o o r het tweetal d a n o o k ' b o e r e n ' g e n o e m d , e n 'onse confraters'. A l s
L'L'.'Ï
Succes i n de marge
Iaspar aan Goose uitlegt dat de rederijkers aan de h a n d van de 'Schriftuer' (de bijbel) proberen de 'rechten wegh des H e e r e n ' te vinden, zegt Goose: 'Zalmen dat vande redenrijpers of vande boeren leren?' H i j wordt echter wel nieuwsgierig en besluit te gaan kijken wat die 'boeren' dan zullen opvoeren. H i j beschikt n u over een zekere belangstelling, maar de scepsis is nog niet verdwenen. H e t tweetal maakt zich namelijk ook n o g zorgen over de beoordeling van de wedstrijdbijdragen. K u n n e n die 'boeren' wel rechtvaardig jureren? Iaspar zegt dan: 'lek m e y n / sy zullen beraetslaghen wt eenighe steden/ welck dies aengaende h u n veel beter verstaen'. H i j gaat er dus van uit dat men de h u l p ingeroepen heeft van ervaren rederijkers uit de stad. Hiermee erkent Schout de schatplichtigheid aan stedelijke kamers. Iaspar en Goose maken vervolgens plaats voor de andere personages, die zij vanwege h u n fluwelen broeken als geleerden inschatten. A a n het slot van het proloogspel k o m e n Iaspar en Goose weer op. Ze zijn het erover eens dat er geen boeren, maar geleerden aan het woord waren. E r blijkt dus geen sprake van 'confraters' te zijn. Ze voelen zich buitengesloten, en zijn van m e n i n g dat zij ook best deze kunst zouden k u n n e n bedrijven, ware het niet dat zij altijd gezien worden als 'plompert slecht' o f 'simpelen knecht'. Ze besluiten iets te gaan d r i n k e n en het 'verheven feest' over te laten aan de 'vroeden'. H e t is duidelijk dat Schout de scheiding tussen een culturele en intellectuele elite enerzijds en de op primaire levensbehoeften gerichte boeren anderzijds heeft willen benadrukken. De i n h o u d van het zojuist beschreven toneelstuk wijst erop dat er geen einde gekomen is aan het 'beschavingsoffensief' van rederijkers, maar dat het van de stad is verplaatst naar het platteland. De spreekwoordelijke 'botte boeren' bestonden n o g steeds, maar Schout heeft laten zien dat er op het platteland ook 'kunstbeminners' waren, die zich van de massa wilden onderscheiden. D o o r zich op die manier te d i s t a n t i ë r e n van de boeren, hoopte hij tegelijkertijd de kloof tussen stads- en plattelandsrederijkers te overbruggen.
Besluit De wedstrijd i n Kethel was het eerste openbare rederijkersevenement i n dit dorp. De organisatoren hadden te kampen met verschillende vooroordelen. H u n jonge dorpskamer werd niet serieus genomen d o o r kamers uit de grote steden, die de 'Sonnebloem' i n status en anc i ë n n i t e i t overtroffen. A a n de andere kant stonden de bewoners van Kethel, en vooral het dorpsbestuur en de kerkenraad, sceptisch tegenover dit vertoon van literaire geleerdheid en theologische haarkloverij. O m geaccepteerd te worden diende de kamer een eigen identiteit te verwerven, die door beide partijen aanvaard zou worden. De 'Sonnebloem' stelde haar positie ten opzichte van de stedelijke kamers veilig door voor haar eerste optreden een beroep te doen op een stedelijke auteur, W i l l e m N i e u p o o r t uit Schiedam. Bij de eigen wedstrijd i n 1615 werd waarschijnlijk gebruik gemaakt van de expertise van stedelijke juryleden. Bovendien plaatste de kamer zich i n een duidelijke traditie door intertekstuele verwijzingen i n het voorwoord van de wedstrijdbundel, vooral met opmerkingen over de lange geschiedenis van 'rhetorica'. Tenslotte probeerde Schout i n het proloogspel het onderscheid tussen stads- en dorpsrederijkers weg te nemen door er een sterker onderscheid voor i n de plaats te stellen: dat tussen Kethelse rederijkers en Kethelse boeren. Eventuele huiver bij het Kethelse publiek werd weggenomen door te stellen dat de rederijkerskunst geen nieuw bedenksel was. Bovendien had de kamer een nuttige sociale functie: ze hield de j e u g d van de straat. De culturele waarde van de rederijkerij werd n o g eens benadrukt 22 1
Succes i n de marge
in het proloogspel van Schout, dat aan het begin van de wedstrijd werd opgevoerd. Hij presenteerde de kunst als een respectabele bezigheid van verstandige lieden, die zich daarmee k o n d e n onderscheiden van de massa. Grootes verklaarde de bloei van de dorpskamers uit de grotere sociale en religieuze coherentie op het platteland. De 'Sonnebloem' lijkt haar succes echter juist aan diversiteit op sociaal en religieus gebied te danken te hebben, o f i n ieder geval aan de behoefte daaraan. H e t bestuur van de 'Sonnebloem' bestond uit personen uit de middenlaag van de dorpsbevolking, en onderhield contacten met notabelen van elders. Daarnaast was de kamer ontstaan i n moderne, hervormingsgezinde kringen: Schouts vader sympathiseerde met de doopsgezinden, Schout zelf was waarschijnlijk vooral calvinistisch gezind en Dammisz de J o n g h e was remonstrants. H e t is goed mogelijk dat de leden van de kamer de sociale en religieuze coherentie juist wilden doorbreken en dat ze het beoefenen van rederijkerij aangrepen als een middel o m zich af te zetten tegen de traditionele, katholieke boerenbevolking. De Kethelse rederijkers beschouwden de rederijkerij allerminst als een platvloerse bezigheid, maar kenden er net z o ' n hoge status aan toe als h u n 16e-eeuwse stedelijke voorgangers deden. Voor de negatieve beeldvorming r o n d dorpskamers acht ik dan ook vooral latere literatoren die op de rederijkerstraditie neerkeken verantwoordelijk. A a n het begin van de 17e eeuw was de rederijkersbeweging weliswaar beland tussen de coulissen van het literaire toneel en had ze haar oorspronkelijke functie i n het openbare leven verloren, maar dit betekende niet haar einde: b i n n e n de marge werden nieuwe posities ingenomen en nieuwe activiteiten ontwikkeld. De manier waarop de 'Sonnebloem' tot bloei kwam, is daarvan een voorbeeld.
•_"_>:>