__________ FACULTEIT VAN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP NIEUWE GESCHIEDENIS
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw.
Masterproef voor het behalen van een Master in de Geschiedenis Deren Sophie Stamnummer 20051431 Master geschiedenis Promotor Dr. Thijs Lambrechts
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Woord vooraf Dit proef is tot een goed einde gekomen dankzij de hulp van anderen, die ik dankbaar ben. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Dr. T. Lambrechts van harte bedanken voor de goede begeleiding bij het starten van dit werk en te helpen bij het opstellen van een probleemstelling. Ik ben ook de andere professoren uit de opleiding geschiedenis dankbaar voor het boeiend traject die ik in deze opleiding heb gevolgd. Vervolgens ben ik erkentelijk voor de niet verwaarloosbare hulp van de archiefmedewerkens van de “zwarte doos” en de bibiotheek-medewerkers van het “boekentoren” bij mijn zoektocht naar een toegankelijke bron en literatuur. Tenslotte wil ik nog mijn moeder, Alsjemenou, bedanken voor haar kritische commentaren en mijn zus voor haar goede raad bij het gebruik van de nodige software. Ook het werk van Steve Jobs heeft die scriptie mogelijk gemaakt.
Sophie Deren
2
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Index. 1
Inleiding 1.1 Thematische en chronologische afbakening
8
1.2 Verklaringsmodellen van de consumentenrevolutie
9
De Vlaamse historiografische traditie De Britse historiografische traditie. De revolutie-paradigme uitgedaagd 1.3 Methodologie
14
1.3.1. Tijdsafbakening
1.3.2. Classificatie van de objecten
17
1.3.3. Identificatie van de objecten
17
1.3.4. Waardebepaling 2
16
17
De historsiche context 2.1 Algemene historiek van de opkomst van de Bergen van Barmhartigheid in België
18
2.1.1. Kredietverlening voor de periode 1617
18
2.1.2 Historiek van de oprichting van Bergen in Europa
21
2.1.3 Historiek van de oprichting van de Berg van Barmhartigheid in Gent 23 De Berg van Barmhartigheid De gratiskas 2.2 Organisatie van de Berg van Barmhartigheid in Gent
26
2.2.1. De administratie: de ambtenaren en hun bevoegdheden 2.2.2. De interne werking van de Berg van Barmhartigheid 29 3
27
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Intrestkas De gratiskas 2.2.3. De financiën van de Berg van Barmhartigheid 3
31
Onderzoeksdeel 1: Vergelijkend onderzoek tussen de verkoping van de intrestkas van 1626 en de verkopingen van de intrest- en gratiskas van 1680. 3.1 Ruwe stof en draden 3.1.1. Linnen
34 35
Lijnwaad Lijnekens 3.1.2. Laken
40
3.1.3. Andere ruwe stoffen
41
3.1.4. Draden en linten
42
3.1.5. Conclusie van de ruwe stoffen en draden 3.2. Woning- en huishoudtextiel 3.2.1
Beddengoed
43
44
44
Slaaplakens Het deken Kussenwaren Gordijn, rabat en behangsel 3.2.2
Keukenlinnen 49 Tafelkleden Servetten
3.2.3
Conclusie van het huishoudelijk textiel
3.3. Kledij 3.3.1. Hemden
52 53
3.3.2. Vrouwelijke bovengoed
56
De lijfuekens, de lijfrokken en het borststuk. 4
51
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De vrouwenrok en schort. Huik/bay en falie Handschoenen en mutsen. 3.3.3. Mannelijk bovengoed
62
Het driedelig pak 3.3.4. Uniseks kledingstukken
65
De mantel Kousen en schoenen De kraag en mouw Doeken 3.3.5 Voorlopige conclusie over de klederdracht 3.4. Keukengerei
68
70
3.4.1. Het kookgoed 70 3.4.2. Het tafelservies 72 Het bord Het bestek De melkkan en tas Mosterdpot, peperdoos en zoutvat 3.4.3 Conclusie over het keukengerei 78 3.5. Het sieraad en de huiselijke decoratie
79
3.5.1. Sieraad 79 Juwelen voor man en vrouw Juwelen voor vrouwen 3.5.2. Het ruw materiaal
82
3.5.3. Wat overigens in de woning hoorde
83
Religiosa Wapens Andere objecten die in het huis hoorden 3.5.4. Conclusie van de sieraad en de huiselijke decoratie
5
88
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 4
Onderzoeksdeel 2: Vergelijkend onderzoek tussen de verkoping van de gratiskas en intrestkas van 1680. 4.1 De ruwe stoffen
92
4.1.1. Linnen
93
Lijnwaad Lijneken 4.1.2. Laken
95
4.1.3 Andere stoffen en draad
95
Stof Draad en lint 4.1.4. Conclusie over stof en draad 4.2 Huishoudelijk textiel 4.2.1
96
97
Het beddengoed
97
4.2.2. Het keukenlinnen
99
4.2.3. Conclusie over het huishoudelijk textiel
100
4.3 Een sociale kijk op klederdracht en mode
101
4.3.1. Vrouwenkledij
101
Onderkleding Bovenkleding 4.3.2. Mannenkledij
105
Ondergoed Het driedelig pak 4.3.3. Overige kledingstukken voor man en vrouw 4.3.4. Conclusie over klederdracht 4.4 Keukengerei 4.4.1. Tafelservies
110
112 112
De borden 6
108
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Het bestek Andere serviesgoederen 4.4.2. Kookgoed
116
4.4.3. Conclusie van het keukengoed 4.5 Sieraad en huiselijke decoratie 4.5.1. Sieraad
117 119
119
Ringen Andere gouden en zilveren sieraden Devotionele sieraden 4.5.2. Andere decoratieve en nuttige objecten
123
Decoratie Nuttige objecten 4.5.3. Ruw materiaal 125 4.5.4. Conclusie over sieraad en decoratieve objecten Besluit Bibliografie Lijst van figuren Bijlage
7
126
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
1. INLEIDING. 1.1 THEMATISCHE EN CHRONOLOGISCHE AFBAKENING De opzet van deze verhandeling is om via bronnen van pandleningen, de materiële cultuur van de Gentse bevolking in de 17e eeuw te documenteren. In het bijzonder worden observaties gedaan naar het bestaan van een zogenaamde ‘consumentenrevolutie’ naar het einde van de 17e eeuw toe. Dit is een paradigma, ontstaan in de jaren ’90, dat de economische veranderingen van de 17e en 18e eeuw kadert.
Hiermee
proberen
sociaal-economische
historici
de
nieuwe
consumptiepatronen te verklaren. Centrale thema’s hierbij zijn onder andere, de globalisering van de wereldmarkten, de relatie tussen stad en platteland en de verschillen tussen sociale klassen. In plaats van de economie uitsluitend te bestuderen vanuit de productiezijde wordt hier dus eerder aandacht geschonken aan de vraagzijde. Rond dit thema werden reeds verschillende studies gedaan, maar die zijn uitsluitend gebaseerd op boedelbeschrijvingen. Het probleem met boedelbeschirijvingen bestaat erin dat die enkel aangemaakt werden voor rijke families, waardoor deze onderzoeken een beperkt zicht geven op het revolutie-paradigma. In dit onderzoek worden bronnen van de Berg van Barmhartigheid gebruikt, die een ander beeld zouden kunnen geven. Het beschikbaar materiaal hiervoor zijn overgebleven veilingenlijsten van verjaarde panden1. Deze zijn systematisch verwerkt en er wordt getracht om een nieuwe invalshoek te hanteren voor een bredere laag van de bevolking. Het paradigma van de ‘consumentenrevolutie’ wordt op twee manieren benaderd. In een eerste onderzoek wordt de start van de revolutie aangetoont door de rollen van verkopingen2 van 1626 te vergelijken met die van 1680. In een tweede onderzoek wordt de sociale differentiaties tussen consumptiepatronene benaderd, door de veilingenlijsten van de gratiskas – de armenkas - van 1680 te vergelijken met die van de intrestkas – de bank van lening - van 1680.
1
Verjaarde panden zijn panden die door de eigenaar niet werden afgelost binnen de opgegeven tijd. 2 SAG, Reeks LXXXIII, nr. 521-522. 8
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De rollen van de verkopingen van de Bergen werden in de Zuidelijke Nederlanden niet gecentraliseerd, zodat hier enkel onderzoek wordt gedaan over Gent. Het gaat hier overwegend om de stedelijke materiële cultuur. Inwoners van het platteland gingen waarschijnlijk minder naar de Berg van Barmhartigheid. Om de materiële cultuur aan te tonen moet er meer worden gedaan dan enkel een beschrijving geven van objecten. Het gaat om de gehele cultuur rond deze objecten. Die moet in verband worden gebracht zowel met de levensstijl als met de ideeënwereld. In de meeste studies wordt al te vaak een scheidingslijn getrokken tussen de ideeënwereld en de materiële wereld, terwijl de ene de andere niet uitsluit. Zo hebben objecten voor de eigenaar zowel een praktische als een socio-culturele betekenis. Wat een object betekent voor de eigenaar, hoe het werd gebruikt, wanneer en door wie het werd gebruikt, zijn belangrijke vragen die hierbij gesteld moeten worden3. In de gebruikte bron werden objecten uit het sociale context gehaald: wat in een kast, kamer of juwelendoos hoorde, zat in de Berg in een depot. Het is de bedoeling om de objecten te herdefiniëren als nuttige huiselijke materialen en een evoluerende studie te doen naar het bezit en de waarde ervan te bestuderen. Over de verschillende objecten afzonderlijk, worden vier hoofdvragen gesteld die kenmerkend zijn voor consumptiepatronen: 1. uit welke materialen waren de gekochte goederen vervaardigd; 2. welke nieuwe objecten kwamen voor; 3. in welke hoeveelheden werden ze gekocht en; 4. was er een verschil tussen sociale klassen in consumptie? De veranderingen die deze vier punten ondergaan doorheen de tijd en tussen de twee kassen moeten, aangetoont en indien mogelijk, verklaard worden.
1.2 VERKLARINGSMODELLEN VAN DE CONSUMENTENREVOLUTIE Het meedelen van de bestaande theoretische uitgangspunten over consumptie in de vroegmoderne tijd is hier noodzakelijk om het onderzoek in de bredere historiografische context te plaatsen. Zo ook wordt er hiermee dieper ingegaan op de interacties tussen de sociale, culturele en economische aspecten van de maatschappij.
3
Roche, Daniel, Histoire des choses banales. Naissance de la consommation XVIIeXVXe siècle, Fayard, Parijs, 1997, pp. 9-13. 9
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De keuze van de periodisering van deze scriptie is gebaseerd op de moderne historische opvatting dat er in de tweede helft van de 17e eeuw een commerciële revolutie plaatsvond. De belangrijkste stellingnames hierover komen van Britse studies die voornamelijk werken rond de 18e eeuw. Voor de Zuidelijke Nederlanden werden dergelijke studies ook verricht maar voor een breder tijdspanne. In dit onderdeel worden deze verschillende stand- en uitgangspunten naast elkaar geplaatst om de vroegmoderne sociaal-economische situatie beter te vatten. De economische historiografie richtte lange tijd uitsluitend de aandacht naar de productieve zijde van de economie. Volgens deze interpretatie waren wijzigingen in de productiemechanismen aan de basis van sociale en consumptieve veranderingen.De proto-industrialisering en de latere industrialisering namen hier dus een centrale plaats in. Productie werd gekoppeld aan de formele en geïnstitutionaliseerde zijde van de economie, terwijl consumptie gezien werd als de informele zijde4. J.C. Riley’s studie ‘A Widening market in consumer goods’ geeft een algemeen beeld van de economische evolutie in de vroegmoderne tijd en meer bepaald in de 18e eeuw5. Hij plaatst hiervoor acht belangrijke economische aspecten naar voor die toen een verandering ondergingen. De proto-industrialisering heeft in dit onderzoek nog een centrale positie. Riley beklemtoont het belang van de nieuwe productieprocessen waarbij de landbouw specialiseerde en zich naar de markt richtte, waarbij seizoenbeiders, loonarbeiders werden. Dit proces leidde volgens Riley tot een verandering in het omgaan met tijd en ruimte voor de werkende klasse die samenging met de zogenaamde ‘uitvinding van de vrije tijd6’ en de consumptie in luxegoederen. Dit model, door Riley voorgeschoven, is sterk gespitst op economisch determinisme en evolutionisme. De demografische groei, het ontstaan van het kapitalisme en de moderniteit worden herleid tot directe gevolgen van de proto-industrialisering.
4
P. Musgrave, “The rise of a consumer society”, in: The early modern european economy, Basingstoke, 1999, pp. 59-61. 5 J.C. Riley, “A widening market in consumer goods”, in: E. Cameron (ed.), Early modern Europe, Oxford, 1999, pp. 233-264. 6 P. Burke, “Viewpoint: The invention of Leisure in Early Modern Europe”, Past and present, 146 (1995), pp. 136- 150. 10
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Volgende studies gaan meer aandacht hebben voor ontwikkelingen in de langetermijn en voor de agenten van de ‘consumentenrevolutie’. De Vlaamse historiografische traditie. De stellingname van H. Deceulaer vertrekt van het belang van langdurige processen en trage ontwikkelingen7. Hij neemt in zijn onderzoek het uitgangspunt over van Jan Luiten van Zanden die de periode tussen de 14e en 18e eeuw eerder ziet als een tijdperk van continuïteit, met talrijke regionale differentiaties8. Deceulaer beschrijft de negatieve en positieve impact van regulering en instituties, die reeds in de middeleeuwen bestonden, op de regionale economische ontwikkeling. Om interregionale competitie te controleren werden zowel op lokaal – via gilden- als op centraal – via mercantilistische wetten - niveau maatregelen genomen. Binnenlandse en buitenlandse politiek beïnvloedde de industrie in de Zuidelijke Nederlanden sterk sinds de middeleeuwen en doorheen de vroegmoderne tijden. De groeiende interactie tussen wereldmarkten vanaf de 16e eeuw ziet hij dan wel als een sterke breuk met de middeleeuwen. Ten eerste zorgde de import van zijde, porcelein, nieuwe pigmenten en specerijen vanuit Azië voor nieuwe consumptiegoederen in Europa, die tot de Westerse luxegoederen hoorden en die hier grotendeels werden nagebootst. Ten tweede zorgde de export van linnen en wol naar Amerika voor een nieuwe afzetmarkt. Europa profiteerde van beide handelsrelaties door in deze dubbele interactie een centrale plaats te nemen. Om volgens Deceulaer toch van een ‘consumentenrevolutie’ te kunnen spreken in de vroegmoderne tijd moet er achterhaald worden of de landelijke bevolking ook deelnam aan deze nieuwe soort consumptie. In dit opzicht kijkt hij naar de relatie tussen stad en platteland in de Zuidelijke Nederlanden en meer bepaald in en rond Gent. Hierbij onderscheidt hij drie hoofdfasen. In de eerste fase, die loopt in de 17e en 7
H. Deceulaer, “Between Medieval Continuities and Eurly Modern Change: Protoindustrialisation and Consumption in the Southern Low Countries (1300-1800)”, in: Textile history, 37 (2006), 2, pp. 123-148. 8 J. Luiten van Zanden, “Early Modern Economic Growth: a Survey of the European economy, 1500-1800”, in: M. Prak (ed.), Early modern Capitalism, Economic and social change in Europe, 1400-1800, London, Routledge, 2000, pp. 84-86. Aangehaald in H. Deceulaer, art.cit., p. 124. 11
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 18e eeuw, merkt hij een sterke band tussen het Gentse hinterland en de stad, hetgeen handelsrelaties en consumptie op het platteland stimuleerde. De tweede fase, tijdens de 18e eeuw, werd gekenmerkt door het ontstaan en het uitbreiden van een rurale dienstensector. In de laatste fase gingen sommige regio’s zich specialiseren in de productie van consumptiegoederen op grote schaal. Tijdens deze drie fasen kende consumptie een aanzienlijke groei. In tegenstelling tot Deceulaer kijkt B. Blondé naar de ‘consumentenrevolutie’ uitsluitend vanuit de stedelijke klassen9, hetgeen ook wordt gedaan in dit onderzoek van de pandlening. Blondé’s bronnenmateriaal bestaat echter uit boedelbeschrijvingen uit Antwerpen zodat diens onderzoek zich voornamelijk richt op rijke klassen en middenklassen. In plaats van een structuralistisch uitgangspunt hanteert hij de ‘Agency-theorie’, waarbij de mens een centrale plaats krijgt in plaats van economische structuren. Hierbij haalt hij Elias’ ‘civilisatieproces10’ aan om een band te zoeken tussen veranderende omgangsvormen en de materiële cultuur. Hij komt tot de conclusie dat er inderdaad nieuwe materialen opkomen in huishoudens en dat deze duidelijk een gevolg zijn van ‘betere’ manieren en nieuwe gewoontes. Vervolgens gaat hij kijken hoe deze nieuwe objecten worden aangereikt aan lagere sociale klassen. Duurzame luxegoederen worden in armere huishoudens vervangen door goedkope goederen van mindere kwaliteit. De stijging van het aantal breekbare goederen is een van de basiskenmerken van de nieuwe consumptiepatronen. Een andere kenmerk hiervan is de opkomst van snel evoluerende modeverschijnselen. Dit leidde tot het ontstaan van een bloeiende tweedehandsmarkt van oude kledij. Ook de verkopingen van de Bergen van Barmhartigheid namen hier een belangrijke plaats in. De Britse historiografische traditie.
9
B. Blondé, “Tableware and changing consumer patterns: dynamics of material culture in Antwerp, 17th-18th centuries”, in: J.Veeckman (ed.), Majolica and glass from Italy to Antwerp and beyond: the transfer of technologie in the 16th-early 17th centuries, Antwerpen, 2002, pp. 295-311. 10 N. Elias, Het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen, Utrecht, 1982. Aangehaald in B. Blondé, art.cit., p. 296. 12
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Britse historici plaatsen de aanvang van de ‘consumentenrevolutie’ iets later dan de voornoemde Vlaamse historici. Maxine Berg kadert haar onderzoek in de 18e en 19e eeuw, iets later dus dan de Vlaamse historiografie. Zoals Deceulaer schenkt M. Berg11 veel aandacht aan de groeiende relaties tussen de Aziatische, Amerikaanse en Europese wereldmarkten waarin suiker, thee, koffie, specerijen, porcelein en textiel een centrale functie hadden. Om dure luxeproducten uit Azië toegenkelijker te maken werden ze in Amerika en Europa nagebootst. De binnenlandse handelaars veranderden hun werkwijze om aan de nieuwe noden en deze nieuwe vraag te beantwoorden. Berg gaat dan verder in op de rol van klasse en gender in de ‘consumentenrevolutie’. De consumptie van de aristocratie en burgerij was – volgens Berg - gigantisch in de 18e eeuw. Door middel van opvallende uiterlijke vertoning in hun levensstijl en kledij probeerden zij zich te distantiëren van de werkende klasse. De idee dat de aristocratie de basis van de nieuwe civilisatiepatronen had uitgevonden en dat deze door de werkende klasse werd overgenomen wordt in de hedendaagse historiografie weerlegd. Zij deden wel mee aan de ontwikkeling van nieuwe consumptiepatronen. Boedelbeschrijvingen van de middenklasse tonen een duidelijke stijging in het bezit van servies, meubilair en objecten voor de vrije tijd. Voor de armere klasse werden minder boedelbeschrijvingen gemaakt, hetgeen onderzoek hierover bemoeilijkt. De revolutie-paradigme uitgedaagd. Jan De Vries ontkracht in zijn artikel ‘ De huishoudportemonnee en de spulletjes. Een poging zicht te krijgen op de gezinshuishouding vanaf de vijftiende eeuw’12 de economische theorieën die vertrekken van de aanbodzijde en geeft dan een overzicht van de mogelijke theoriëen die vanuit de vraagzijde vertrekken. Eén van deze mogelijkheden verkiest hij boven de andere: de ‘consumentenrevolutie’-theorie van N.McKendrick. Hij bestempelt deze revolutie als “ de noodzakelijke tegenhanger van de industriële revolutie, de noodzakelijke uitbarsting van de vraagzijde die in 11
M. Berg, “Consumption in eighteenth- and nineteeth-century Britain”, in: R. Floud en P. Johnson (eds.), The Cambridge economic history of Modern Britain, Cambridge University Press, 2004, pp. 357-387. 12 J. De Vries, art.cit., pp. 29-79. 13
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw vergelijking met de uitbarsting van de aanbodzijde in overeenstemming behoort te zijn.13” Zijn verdere bevindingen om de materiële cultuur en de consumentenrevolutie te kaderen gaan voornamelijk over Engeland en in mindere mate de Noordelijke Nederlanden. In zijn onderzoek geeft hij eerst uitvoerig aan hoe reeële lonen en prijsschommelingen rechtstreeks invloed zouden hebben op de koopkracht en de consumptiepatronen. Vervolgens stelt hij zich vragen bij de bronnen die werden gebruikt om de consumentenrevolutie te benaderen. Ter conclusie stelt hij dat de paradigma van de ‘consumentenrevolutie’ overdreven is. Consumptiepatronen veranderden, maar deze veranderingen waren het gevolg van een lange evolutie. Ook de sterke associatie tussen een toename van koopkracht en de toename van consumptieve vraag is achterhaald. Er moet volgens De Vries gekeken worden naar de “manier waarop de productiekrachten van het huishouden werden ingezet”.
1.3 METHODOLOGIE Om te kunnen starten met dit onderzoek werd vooreerst op zoek gegaan naar een specifieke inventaris van de Gentse Berg van Barmhartigheid. Deze vond ik via een algemene inventaris van de kerkelijke instellingen in het Gents stadsarchief. Hierin werd onder ‘armenzorg’ verwezen naar een afzonderlijke inventaris van Johan Vannieuwenhuyse14. Deze uitgegeven inventaris geeft alle specifieke documenten van de Gentse Berg en gratiskas15 die in het stadsarchief te vinden zijn. In eerste instantie heeft prof. Thijs Lambrechts voorgesteld om uitsluitend te werken via pandbriefjes16 van de 17e en 18e eeuw. Maar omdat deze briefjes slechts
13
N. McKendrick, The Birth of a Consumer Society: The Commercialization of Eighteenth-Century England, Indiana university press, 1982, 345 p. Aangehaald in: J. De Vries, art.cit., p. 34. 14 J. Vannieuwenhuyse, Inventaris van het Archief van de Berg van Barmhartigheid, Gent,1985, 45p. 15 De gratiskas is een apart onderdeel van de Berg ontstaan in 1640. 16 Briefjes met een code voor het binnengebracht object, de datum waarop het werd gebracht en de geleende som voor het object. 14
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw gedeeltelijk bewaard zijn gebleven (voor de 17e een 18e eeuw zijn er een 20-tal voorhanden), stelde hij vervolgens voor om te werken met rollen van de openbare pandverkopingen van de intrest- en de gratiskas. Dit zijn gedetailleerde lijsten opgesteld door de stokhouder of door een griffier - waarin uiterst links de naam van de koper werd vermeld, in het midden de descriptie van het voorwerp en uiterst rechts de verkoopprijs.
Indien een pand de staantijd overschreed, werd deze verkocht in een openbare veiling. Tot 1750 was dit de ultieme oplossing voor de aflossing, nadien had de verkoping een cruciale functie voor de Berg. Een dergelijke verkoop vond maandelijks plaats gedurende drie dagen. De eerste dag diende voor de panden van de gratiskas en de volgende dagen voor die uit de intrestkas17. De schatter was verantwoordelijk om de goederen zo aantrekkelijk mogelijk voor te stellen om een maximumwaarde te verkrijgen. De raad-assessoren waren aanwezig om toezicht te houden op het verloop van de verkoping en de verkoping zelf was helemaal in handen van de stokhouder. Het opbod en het onvangen van het geld behoorden tot zijn bevoegdheden. In het begin was de stokhouder een ambtenaar van de Berg, maar die werd vervangen door een stadsambtenaar. Volgens de stadsmagistratuur moest de verkoping gebeuren
17
W. Beeckman, De berg van barmhartigheid van Gent : bijdrage tot de financiele instellingen in de moderne tijden, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1965, p. 140-142. ( Promotor E.I Strubbe). 15
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw door de stedelijke stokhouder. Dit luidde de start in van een langdurig proces tussen de stad en de Berg. In 1629 ging het proces voor de Raad van Vlaanderen waar beslist werd dat de stedelijke stokhouder de enige geldige ambtenaar was. Hiervoor moest hij echter een deel van de winst afstaan aan de Berg18. Aangezien enkel de panden die hun staantijd hadden overschreden op deze veilingen werden aangeboden biedt deze bron geen volledig zicht van het geheel aan ingeleverde panden, maar het is de enige bron die de materiële cultuur kan aantonen. In de inventaris van Vannieuwenhuyse worden deze lijsten onder rollen van de openbare pandverkopingen geklasseerd.
1.3.1. TIJDSAFBAKENING Het probleem bij deze bundel is dat er niets voorhanden is voor de 18e eeuw. Wegens deze lacune werd op zoek gegaan naar een andere mogelijke bron waarin de panden vermeld worden, maar deze heb ik niet gevonden. Daarom heb ik mijn tijdsafbakening moeten vernauwen tot de 17e eeuw. Voor die periode is er een massief corpus beschikbaar, waaruit ik een selectie heb gedaan om het geheel beheersbaar te maken. Op twee vlakken moest er een selectie gemaakt worden om de 17e eeuw zo correct mogelijk te benaderen: a.
Het selecteren van de jaren:
1625 is representatief voor het begin van deze eeuw. Deze zijn namelijk de eerste beschikbare bronnen voor deze eeuw. 1680 is representatief voor het einde van de 17e eeuw zijnde de oudste beschikbare bronnen van de tweede helft van de 17e eeuw. b.
Het aantal maanden:
Voor beide jaren werden er zes maanden uitgekozen die nader werden bestudeerd. In het totaal zijn er dus lijsten van twaalf maanden in mijn onderzoek verwerkt, dit komt neer op ongeveer vijfduizend geïsoleerde items.
18
Ibidem, pp. 124-177. 16
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
1.3.2 CLASSIFICATIE VAN DE OBJECTEN Deze objecten werden in twee stappen geklasseerd. Eerst werden vier overkoepelende klassen opgesteld en nadien werd hierin een verdere onderverdeling gemaakt. De vier klassen zijn kledij, linnengoed, keukengerij en wat hier onder sierlijke objecten19 geplaatst wordt. Bij het bestuderen van de stoffen en het duurzaam materiaal doet zich het probleem voor dat er verschillende lengte- en gewichtsmaten gebruikt worden in de bron zodat het moeilijk is om de juiste waarde te kennen per eenheid. Daarbij is het onmogelijk om correcte vergelijkingen te maken tussen deze objecten doorheen de tijd. Om deze onnauwkeurigheid gedeeltelijk op te lossen wordt er beschrijvend tewerk gegaan. Zo is een hende lijnwaad bijvoorbeeld is niet hetzelfde als een el lijnwaad, maar het is niet uit te maken hoe ze in verhouding staan tot elkaar en dus worden die in dezelfde categorie gerangschikt.
1.3.3. IDENTIFICATIE VAN DE OBJECTEN Een ander belangrijk dilemma doet zich voor, namelijk het identificeren van de voorwerpen. In dit gedeelte van het onderzoek zullen hun kwalitatieve aspecten in aanmerking komen. Het is noodzakelijk te weten wat de eigenaar doet met het object om het te kunnen verwerken. De specifieke woordenschat van de verschillende textielsoorten is moeilijk uit elkaar te houden. Sommige begrippen zijn nog niet geïnventariseerd en dus niet registreerbaar. Het is daarom duidelijk dat de resultaten van dit onderzoek gedeeltelijk beïnvloed zijn door de keuzes van het categoriseren.
1.3.4. WAARDEBEPALING De munteenheid die in de lijsten werd gebruikt is de pond groten Vlaams. Elk object werd in ponden, schellingen en denarii verkocht. Als eenheidswaarde wordt de schelling gebruikt, zo kunnen alle voorwerpen ten opzichte van elkaar gevaloriseerd worden. 19
Voorbeelden hiervan zijn: juwelen, een hoeveelheid tin, knopen, devotionele juwelen, wapens, candelaars,… . 17
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Als afsluiter van deze methodologie wil ik het feit benadrukken dat deze bron niet de gehele materiële cultuur aangeeft van de gehele bevolking in de 17e eeuw. De bron, de veilingenlijsten, geven op zich een valse blik op het onderwerp, want de Berg had restricties over aangeboden voorwerpen. Vervolgens werden bepaalde soorten voorwerpen waarschijnlijk overwegend afgelost voordat de staantijd voorbij was, zodat deze niet in de verkopingen voorkomen.
2. DE HISTORSICHE CONTEXT In dit gedeelte van de masterproef wil ik dieper ingaan op de praktische en technische aspecten van pandlening. Alvorens ik begin met het eigenlijke onderzoek, wil ik eerst uitleggen wat krediet is en hoe mensen eraan geraakten. Vervolgens zal ik de algemene geschiedenis van de Berg van Barmhartigheid in Gent beschrijven. Ten laatste geef ik in deze inleiding een zicht op de werking van de Berg van Barmhartigheid en welke bronnen die achterliet.
2.1 ALGEMENE
HISTORIEK VAN DE OPKOMST VAN DE
B ERGEN
VAN
BARMHARTIGHEID IN BELGIË 2.1.1. KREDIETVERLENING VOOR DE PERIODE 1617 Kredietverlening is huidige consumptie verlenen tegen een toekomstige vergoeding, deze kan zowel natura als monetair van aard zijn. Dergelijke uitwisselingen kunnen in de praktijk sterk verschillen: in casu een bakker die brood brengt zonder directe betaling of een lening om een huis te kopen waarbij deze op lange termijn wordt betaald. Het is het gebrek aan geld, voor kerk, vorsten en volk dat zorgde voor de ontwikkeling van allerlei kredietvormen zoals, oa. pandlening op roerende en onroerende goederen. Er is een onderscheid tussen commercieel ( productief) krediet en consumptief krediet. Productief krediet werd in de hoge middeleeuwen verleend voor hoge financiële behoeften, waarbij steden, vorsten en kerkelijke instellingen de leners 18
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw waren. Consumptief krediet daarentegen kwam ter sprake vanaf de 12e eeuw toen de gewone man ook nood had aan krediet met het verschil dat dit eerder kortstondig was20. Kredietverlening was sinds lange tijd in de handen van joden. Woekerpraktijken werden sinds de 4e eeuw onder de kerkvaders Basileus van Caesarea en Gregorius van Nicae aangevallen. Uit ideologisch standpunt veroordeelden zij degenen die aan armen intrest vroegen met het oog op eigen verrijking21. Omdat de joden niet gebonden waren aan deze kerkelijke regels konden zij inspringen als ideale krediteurs. In de kredietwereld komen de Lombarden pas in de 13e eeuw in aanmerking. De Decker stelt vast dat de komst van de lombarden22 in de 13e eeuw het gevolg was van de oorlog tussen paus Gregorius IX en Frederic II van het Heilig Roomse Rijk. De paus had inkomsten nodig en ging daarvoor hulp vragen aan alle christelijke landen. Hij stuurde hiervoor Lombarden als onderhandelaars. En zo zou er voor het eerst sprake zijn van lombarden in Vlaanderen23. Vanaf die periode werd het voor de kerk moeilijker om alle vormen van intrest te verbieden aangezien ze zelf voor oa. kruistochten geld nodig hadden. Toen ging de Kerk op zoek naar een rechtvaardige prijs voor geld, met tot gevolg dat er een kerkrechterlijke basis ontstond voor het aanvaarden van commercieel (productief) krediet. Ook de wereldlijke macht had krediet nodig en wilde dit onder haar gezag hebben. De overheidsinstanties kwamen dus ook geregeld tussen om de intrestvoet te reguleren. Krediteurs, zoals joden en lombarden, werden door de steden aan strenge regels gebonden in ruil voor het verkrijgen van een octrooi om een leentafel te kunnen oprichten. Het eerste bewijs van de aanwezigheid van de lombarden in Antwerpen is
20
P. Soetaert, “De Bergen van barmhartigheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de franse nederlanden 1618-1795”, in: Historische uitgaven, 8 (1986), 671986, p. 50 21 Ibidem, p.50. 22 In navolging van Soetaert wordt “lombarden” verder met kleine letter geschreven, aangezien de “Lombarden” met hoofdletter enkel verwijst naar de inwoners van Lombardije. 23 P.J.F. De Decker, , Etudes historiques et critiques sur les mont-de-piété en Belgique, Brussel, Société des beaux-arts, 1844, pp. I. 19
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw een charter uit 1306 waarin Jan II hen een toelating gaf om geld te lenen met een jaarlijks intrest van hoogstens drieënveertig komma drie procent24. Pas in de 16e eeuw, na nieuwe theologische discussies, werd een basis gelegd voor het aanvaarden van een minimale intrest op consumptief krediet. Hierin speelde Leonardus Lessius –geleerde en heilige - een centrale rol. Hij had namelijk een uitgewerkte economische theorie uitgestippeld voor kredietverlening25. Soetaert merkt op dat er voor de 16e eeuw nog geen onderscheid bestond tussen woeker en intrest aangezien elke vraag naar intrest door de kerk als woeker werd bestempeld. Dit onderscheid is pas ontstaan door een ordonnantie van Karel V die voor commerciële leningen een maximum van twaalf procent opgaf. Alles wat boven dit maximum ging was dan woeker. De vraag naar intrest op een lening werd hiermede geïnstitutionaliseerd en getolereerd26.. Het statuut van de lombarden was dus zeer tegenstrijdig: enerzijds verkregen ze bescherming van de landsheer en anderzijds kon hun situatie plots in miskenning omslaan. De joden en lombarden laten verbannen was echter een slechte zaak voor de plaatselijke economie zodat de landsheer zijn inmenging beperkte tot het verlagen van de intrest27. Door het stijgend belang van kredietverlening tijdens de vroegmoderne tijden ging eerst de stedelijke macht zelf over tot kredietverlening tegen lage intrest en vervolgens ontstonden er toen liefdadigheidinstellingen zoals Bergen van Barmhartigheid28.
24
P. Soetaert, op.cit., pp. 58-59. T. Van houdt, W. Decock, Leonardus Lessius: Traditie en vernieuwing, Antwerpen, 2005, p.95. 26 P. Soetaert, “De Bergen van barmhartigheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de franse nederlanden 1618-1795”, in: Historische uitgaven, 8 (1986), 671986, p. 59. 27 W. Beeckman, De berg van barmhartigheid van Gent : bijdrage tot de financiele instellingen in de moderne tijden, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1965, p. 18. (Promotor E.I Strubbe). 28 P. Soetaert, op.cit., p. 59. 25
20
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
2.1.2. HISTORIEK VAN DE OPRICHTING VAN BERGEN IN EUROPA Derhalve kwam er in de 16e eeuw een oplossing tegen woekerpraktijken vanuit Italië. De naam Monti di Pieta kwam van het Latijn Mons Pietatis, waarin mons ‘hoop, menigte’ betekende en Pietatis wees op ‘vroomheid’ of ‘vrijgevigheid’. In het prille begin van de oprichting van de Monti di Pietà in Italië was er een duidelijke contradictie tussen het doel en de werkwijze van de montes. Er werd krediet verleend met liefdadigheid als bedoeling. In plaats van aalmoezen te geven organiseerden de montes efficiëntere armenzorg. Zoals vermeld door Paul Soetaert moet de idee van armenzorg met enige voorzichtigheid benaderd worden. Het waren namelijk niet de straatarmen die naar de montes gingen, maar eerder de middenklasse. De ingegeven panden zoals edelstenen en juwelen tonen dit feit duidelijk aan. Wat de montes wel bevorderden voor de armeren is het feit dat dankzij het ontstaan van goedkope leningen de prijs van geld in het algemeen daalde. Dankzij de bestaande handelscontacten tussen Italiaanse en Vlaamse steden kwam men hier reeds in de 16e eeuw tot een hervorming van de armenzorg. Mensen met tijdelijke financiële problemen konden geholpen worden dankzij de Berg die een alternatief bood voor de afgeschafte leentafels29. De kerkelijke en wereldlijke discussies van de 16e eeuw over de werking van de Bergen van Barmhartigheid geven aan dat de oprichting ervan niet gemakkelijk verliep. Zowel Soetaert als Beeckman beschrijven voor de Nederlanden verschillende mislukte pogingen tot de oprichting van Bergen van Barmhartigheid. Het eerste openbaar pandhuis buiten het Mediterane gebied werd opgericht in Ieper in 1534. Deze eerste pandhuizen – opgericht vanuit stedelijk initiatief- werden leenbeurzen genoemd, waar gratis geleend kon worden30. Later werden soortgelijke leenbeurzen opgericht in Brugge en in Rijsel. Zoals in Ieper waren dit stedelijke instellingen die overwegend steunden op particuliere investeringen en die leenden zonder enige intrest. Aangezien het gratis was, kwam er geen verzet vanuit kerkelijke instanties, maar wegens de administratieve kosten van die instellingen moest het systeem aangepast worden.
29 30
P. Soetaert, op.cit., pp. 23-24. T. Van Houdt, N. Golvers, P. Soetaert, op.cit., p. 17. 21
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De basis voor het ontstaan van de liefdadigheidsinstellingen was de centralisatiepolitiek van de Aartshertogen. Tussen 1570 en 1617 werden hiervoor talrijke ontwerpen voorgesteld31. Paul Soetaert beschrijft deze pogingen voor de stad Antwerpen. Nieuwe voorstellen kwamen voornamelijk van de stadspatriciërs die via deze “armenzorg” voor hun eigen rekening winst probeerden te maken. Daarom werden die door de Staten van Brabant afgewezen. Zij stelden dat een openbare leenhuis als enig doel armenzorg moest hebben en geen oog op winstbejag32. Uiteindelijk gingen Aartshertogen Albrecht en Isabella in 1618 akkoord met een uitgewerkt plan van Wenzel Cobergher voor de oprichting van uniforme Bergen van Barmhartigheid in de Zuidelijke Nederlanden. Het plan van Cobergher waarbij een minimale intrest werd gevraagd was gebaseerd op de Italiaanse organisatievorm van de Bergen. De vorige pogingen mislukten omdat er geen methode was uitgevonden om aan voldoende basiskapitaal te komen. De minimaal gevraagde intrest was noodzakelijk om leningen en personeelsleden te kunnen afbetalen. Er moest ook een goedkeuring worden gevraagd aan de bisschoppen aangezien de leningen niet helemaal gratis zouden zijn. En dit veroorzaakte alweer discussie over het onderscheid tussen woeker en weldadigheid33. Het plan van Cobergher om woekerpraktijken aan te vechten kende veel weerstand van de lombarden. Door de oprichting van Bergen van Barmhartigheid in de hele Nederlanden werden de lombarden gedoemd om te verdwijnen. Met hun vertrek kwam niet enkel een einde aan de woekerpraktijken, maar ook aan de particuliere pandlening. De stedelijke toelatingen –octrooien genoemd- die aan particulieren verleend werden om een leentafel te mogen instellen werden steeds minder verleend. In de loop van de 17e eeuw verdwenen geleidelijk de meeste leentafels in de Nederlanden. Pas in 1781 werd de laatste leenafel, namelijk die van Leuven, ook vervangen door een Berg van Barmhartigheid. Er bleven wel illegale pandleningen bestaan die zorgden voor bekommernis bij de superintendanten van de Bergen van 31
W. Beeckman, op.cit., pp. 24-25. P. Soetaert, “Consumptief krediet in Antwerpen (14e-18e eeuw)”, in: Driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet van België, CXXII (1977), p. 79. 33 W. Beeckman, op.cit., p.25-26. 32
22
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Barmhartigheid. Die hadden geen juridische macht om hiertegen te handelen, maar konden verdachten wel aangeven voor verder onderzoek. Zulke geheime vormen van lening werden door vorstelijke ordonnanties verboden en bestraft met confiscaties zodat deze minder voorkwamen wegens het hoge risico34. Er was enige diversiteit in de werking en in de kredietverlening van verscheidene Bergen. Sommige Bergen leenden bijvoorbeeld niet enkel voor consumptief krediet, maar ook voor productief krediet. Bij de verspeiding van de bergen van barmhartigheid over heel Europa werden deze instellingen op verschillende manieren ingepast in de lokale economische en sociale omstandigheden35. Ondanks deze verscheidenheid werden de Bergen van Barmhartigheid beschouwd als instellingen die werden opgericht om tegemoet te komen aan de noden van de armen: “tot soulagement der armen”.
2.1.3. H ISTORIEK
VAN DE OPRICHTING VAN DE
B ERG
VAN
BARMHARTIGHEID IN GENT Wanneer Wenzel Cobergher in 1618 surintendant-generaal werd benoemd, startte hij de praktische uitwerking van zijn plannen. Naar aanleiding hiervan kwam er in 1622 een Berg van Barmhartigheid in Gent. Hij kwam in contact met Adriaan Triest, een advocaat in de Raad van Vlaanderen, die zijn huis verkocht ten bate van de Berg van Barmhartigheid36.
De Berg van Barmhartigheid Cobergher werd in 1620 eigenaar van Andriaen Triests huis waarvoor hij 1.750 ponden Vlaams betaalde. Het complex waarin de Berg werd gevestigd was groter dan het huis van Adriaen Triest en werd in verschillende fasen verworven. Het huis van Triest stond gedeeltelijk in de Abrahamstraat en gedeeltijk op de Jan Botermanstraat. Een tweede aankoop in de Abrahamstraat was het huis van Antheunis vande 34
P. Soetaert, “De Bergen van barmhartigheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de Franse Nederlanden 1618-1795”, in: Historische uitgaven, 8 (1986), 67, p.111-117. 35 P. Soetart, op.cit., pp. 71-75. 36 W. Beeckman, op.cit., p 25-26. 23
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Kerckhove. Deze woning had een zijde aan het Dondersteen. Ten westen hiervan werd het huis van Jacques van Melle gekocht. Uiteindelijk werd het geheel afgerond met de aankoop van het huis van Joos Wasteel dat zich bevond op de hoek van de Abrahamstraat en de Bonifatenstraat37. Het complex van de Berg van Barmhartigheid bestond uit 3 delen: de Berg, de intendantswoning en de woningen van de medewerkers. De intendantswoning was gelegen in het gebouw dat in de 15e eeuw het Dondersteen werd genoemd en lag ten oosten van de Berg. Ten westen van de Berg lagen de woningen van de medewerkers die doorliepen tot de Bonifatenstraat.
De typische barokke stijl van de Berg was in 1621 een zeer moderne bouwstijl zodat het gebouw opviel in de rest van de straat, waarin de huizen nog in hout en witte natuursteen waren gemaakt. Zowel de architectuur als de buitenafwerking van de Berg waren innoverend. Vervolgens is het interessant de inwendige structuur van de Berg te bestuderen. Het geheel was aangepast met het oog op de goede werking van het pandjeshuis. De bouwtechniek was optimaal vervaardigd voor brand- en 37
L. Charles, G. Everaert, M.C. Laleman, D. Lievois, De Berg van Barmhartigheid in Gent, Gent, Uitgeverij Snoeck, 2003, p. 37. 24
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw inbraakveiligheid. Verschillende verdiepingen werden sterk afgesloten zodat brand niet kon inslaan naar de volgende verdiepingen. Elk compartiment of kamer werd met zware metalen deuren afgesloten tegen inbraak. Een specifiek gedeelte van het pandjeshuis was het hijssysteem waarmee de ingediende panden naar de stock-kamer geheven werden. Dergelijk systeem zorgde voor een scheiding tussen de lener en het personeel zodat de anonimiteit van de lener gerespecteerd werd. Op hetzelfde moment als de renovaties van de Berg, werd de woning van de surintendant vernieuwd. Ook dit werd geheel in barokstijl gebouwd. Zoals in de Berg bestond de hoofdingnang uit een typisch rijk versierd barokpoortje dat in 1965 gerestaureerd werd. De vensters waren zoals in de Berg vervaardigd uit glas-inloodpanelen. Later werden ze echter vervangen door panelen in helder glas. Het geheel werd in de 18e eeuw verschillende malen aangepast en soms zelfs compleet heropgebouwd zodat het 17e eeuwse metselwerk bijna onherkenbaar is geworden. Het werd dan ook in de toenmalige bouwmode herwerkt, dat nog goed herkenbaar is in de plannen van architect De Hoon. Om discussies over het eigendomsrecht van de intendantswoning te vermijden, werd er in 1823 een inventaris opgesteld. Dit gebeurde in overleg met de erfgenamen van wijlen directeur Louis Powis, de opvolgende directeur Joseph de Brabandere en met de administratie van de Openbare Kas van Lening38. We lezen dus een zeer gedetaillerde beschrijving van hoe het huis versierd en georganiseerd was. In 1820 zorgde het Bureel van Weldadigheid voor verbouwingen, zodat de directeur in een modieus huis kon leven, dat voor de zoveelste keer verfraaid en herschikt. Een laatste verbouwing moest gebeuren voor de wereldtentoonstelling in Gent in 1913, maar het project ging echter niet door omdat de eigenaren het nut ervan niet inzagen, aangezien de werken enkel gericht waren op esthetische verfraaiing39.
De gratiskas De inbreng van de familie Triest stopte niet bij de verkoop van hun huis voor de Berg van Barmhartigheid. De bisschop Antoon Triest erkende het belang van de oprichting
38 39
De Berg van Barmhartigheid werd in 1817 hernoemd en vernieuwd. L. Charles, G. Everaert, M.C. Laleman, D. Lievois, op. cit., pp. 57-83. 25
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw van een Berg van Barmhartigheid in Gent, maar hij merkte ook dat het systeem niet gold als liefdadigheid voor de armen. Daarom stelde hij zich garant tot het oprichten van een gratiskas binnen de Berg. Deze kas was een onderdeel van de Berg van Barmhartigheid maar werd echter apart beheerd en het had andere regels voor de werking ervan. De bisschop leende 19000 florijnen aan de Gentse Berg van Barmhartigheid zodat deze gratis kon lenen aan benodigden. Om misbruiken te voorkomen stelde hij enkele strikte voorwaarden op om bij de gratiskas te mogen lenen. De giften werden gebruikt om het kapitaal van de gratiskas te verhogen. Dankzij het succes van de gratiskas besliste Antoon Triest nog tweemaal een donatie te doen. De gratiskas bracht echter geen geld op aan de Berg van Barmhartigheid om het personeel en administratieve kosten te dragen zodat het succes ervan enkel rustte op de donaties. Na de dood van bisschop Triest werd de werking van de gratiskas voortgezet dankzij Karel Cobergher – zoon van Wenzel-, die er wel enkele vernieuwingen aan bracht. Onder de Franse bezetting bleef de gratiskas – tegen alle verwachtingen in- overeind. 40
40
P.J.F. De Decker, Etudes historiques et critiques sur les mont-de-piété en Belgique, Brussel, Société des beaux-arts, 1844, pp. 88-96. 26
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
2.2 ORGANISATIE VAN DE BERG VAN BARMHARTIGHEID IN GENT De manier waarop de berg van barmhartigheid in Gent werd beheerd hing af van verschillende organisatorische aspecten die in dit onderdeel beschreven worden. In een eerste deel worden de ambtenaren en hun bevoegdheden uitgestippeld. Hierna wordt de interne werking- die uitgewerkt werd door Wenzel Cobergher- behandeld met een uiteenzetting van de bronnen die hieruit onstonden. Tenslotte komt een uiteenzetting van de financiële regeling van de Berg.
2.2.1. DE ADMINISTRATIE: DE AMBTENAREN EN HUN BEVOEGDHEDEN De Bergen van Barmhartigheid kenden twee basiseenheden om zo goed mogelijk te functioneren. De eerste diende als bestuurlijk instrument dat in handen was van de surintendant en de ander diende als een controlemechanisme op dit bestuur en was op lokaal vlak in handen van de raden assessoren. De Bergen waren in de ganse zuidelijke Nederlanden onder patronage van de aartsbisschop van Mechelen en de kanselier van Brabant. Zij waren als het ware de beschermers van het liefdadigheidssysteem. Samen met de intendant-generaal vormden zij een superieure commissie, die in de beginjaren het benoemingsrecht had voor alle ambtenaren41. In 1652 kwam hier echter verandering in door de onbekwaamheid van de gekozen ambtenaren. Er werd toen een ‘Jointe au redressement des Monts de Piété’ opgesteld. Deze laatste bevat nodige tuchtmaatregelen op om het personeel te disciplineren. Er bestonden twee soorten overtredingen: allereerst waren er administratieve misbruiken en ten tweede de strafrechtelijke misbruiken. De maatregelen waren afhankelijk van de soort overtreding die werd begaan. Voor kleine, maar veel voorkomende overtredingen was de intendant-particulier verantwoordelijk voor het aangeven van een passende straf. Hogere instanties kwamen tussen bij zware strafrechtelijke overtredingen42.
41
P.J.F De Decker, op.cit., pp. 104-110. W. Beeckman, De berg van barmhartigheid van Gent. Bijdrage tot de financiële instellingen in de Moderne Tijden, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent),1964-1965, pp. 252-278. (promotor E.I. Strubbe). 42
27
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De Junta werd toen het leidend orgaan van de Bergen in de Zuidelijke Nederlanden die alle benoemingen rechtstreeks zelf beslisten. Om benoemd te kunnen worden, moest je aan welbepaalde vereisten kunnen beantwoorden. Die waren van intellectuele, morele en materiële aard. Bij een benoeming moest er een eed worden afgelegd voor een hogere commissie43. De regels werden reeds door Wenzel Coberger duidelijk beschreven. Het waren overwegend morele regels, die gevolgd moesten worden door alle leden van het personeel. Enkele voorbeelden ter illustratie: er mocht geen alcohol gedronken worden, er mocht niet worden deelgenomen aan kansspelen, er moest vijf maal per jaar gebiecht en ter communie gegaan worden, enz... . Hierbij hoorden nog enkele praktische regels zodat het personeel steeds op tijd aanwezig zou zijn en de klanten goed gediend zouden worden44. De vergoeding van de ambtenaren bestond uit twee delen. De basis was uiteraard het loon dat vanaf 1646 trimestrieel afbetaald werd; daarbij werden er talrijke beloningen aangereikt voor het vervullen van speciale diensten. Het bedrag van de lonen kende doorheen de tijd een aantal schommelingen die evenredig evolueerden met het kapitaal dat de Berg ter beschikking had. Voor Gent bleef het vanaf 1650 relatief stabiel. Het was eveneens afhankelijk van het aantal personeelsleden dat de Berg telde. Hoe meer ambtenaren er betaald moesten worden, des te minder ze elk afzonderlijk betaald werden. In 1781 werd er een decreet afgevaardigd dat het loon afhankelijk stelde van het aantal beleningen die de Berg per jaar telde. Naar aanleiding van talrijke misbruiken rond dit reglement voerde de Junta een nieuw systeem in zodat het loon afhankelijk werd van de geldwaarde die de panden jaarlijks opgebracht hadden. Voor het uitdelen van beloningen bestonden evenzeer uitgestippelde voorwaarden. Specifieke ongebruikelijke diensten werden apart bezoldigd. Naargelang van de functie die elke ambtenaar bekleedde, verkreeg die bepaalde privileges aangezien die groep onder de bescherming stond van de regering. Allen werden ze vrijgesteld van openbare diensten, van wacht en van het geven van onderdak aan krijgers en hoflui. Daarbovenop waren de intendant-generaal, de intendant-particulier, de commiezen en de secretarissen van iedere Berg vrijgesteld van accijnzen op de vier speciën (wijn, bier, vlees en graan)45. 43
Ibidem, pp. 230-233. P.J.F. De Decker, op.cit., pp. 113-136. 45 W. Beeckman, op.cit., pp. 44
28
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Als lokaal controleapparaat was er een beheerraad, de raden-assessoren genoemd. Zij vergaderden om de kasrekeningen te controleren en te beraadslagen over het intern beleid van de Berg. Zij waren ook bemiddelaars wanneer er problemen waren tussen het publiek en het personeel. Tot de hervorming van 1788 vervulden de radenassessoren hun taken niet voortreffelijk, wat leidde tot meer ordening en hogere eisen vanwege de Junta. Voor het bestuur van de Berg van barmhartigheid was een intendant-particulier aangesteld die zich inzette voor de dagelijkse werking in de Berg. Hij controleerde dagelijks de aanwezigheid en het gedrag van het personeel. Hij bekeek de kas van lening en lossing, waarvan hij een verslag maakte voor de raden assessoren. Tenslotte zorgde hij voor de uitbetaling van de lonen, de renten en andere mogelijke uitgaven voor de Berg. De hogere ambtenaren die instonden voor de administratie van de Berg waren de commis en de secretarissen. Zij hadden de leiding in de burelen van aflossing en belening. En onder de lagere ambtenaren telt men de kleerschatter, de juwelier, een controleur en een greffier die elk een eigen taak hadden bij het binnenbrengen en opslaan van panden46.
2.2.2. DE INTERNE WERKING VAN DE BERG VAN BARMHARTIGHEID In dit onderdeel wordt er verder opgegaan in de taken die te vervullen waren in de Berg van Barmhartigheid. Het gaat hier over de manier waarop een pand werd binnengebracht, bijgehouden en teruggegeven of verkocht. Eerst moest de belener zelf zijn pand binnenbrengen, vervolgens mocht er hoogstens geleend worden tot drie florijnen en ten laatste moest de Berg zelf maandelijkse rekeningen afgeven aan de bisschop, die deze controleerde.
Intrestkas Bij het binnenbrengen van een pand werd dit eerst geschat door een kleerschatter of juwelier. De beleningsprijs bedroeg twee derden van de waarde die het in de verkoping zou bereiken. Dan werd een pandbiljet geschreven met daarop een 46
Ibidem, pp. 150-152. 29
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw pandcode, de beleende prijs en het aantal panden. De lener moest met dit biljet naar de commis gaan die het geschat bedrag gaf. De belening verliep anoniem waardoor de sociale status van de klanten moeilijk te achterhalen is. Panden werden ook vaak niet persoonlijk binnengebracht door de eigenaar, hiervoor bestonden ‘indragers’, die een opslagplaats hadden. Zij lagen aan de basis van kleine opslagplaatsen waar leners hun objecten brachten. Beleners konden hun pand dicht bij huis afzetten bij hun betrouwbare indrager en op die manier anoniem blijven. Om dan toch enige informatie te verkrijgen over de sociale achtergrond van het cliënteel van de Bergen van Barmhartigheid moeten dus de panden zelf onderzocht worden. Beeckman gaat voor zijn onderzoek over de Gentse Berg elk soort pand bestuderen alsook het aantal dat werd binnengebracht. In de beleenboeken stond echter niet genoteerd om welk pand het ging zodat de prijs per soort object niet gekend is. Daarom berekende Beeckman per jaar de gemiddelde beleenwaarde van een pand zonder een onderscheid te maken met het soort object. Hieruit werd afgeleid dat de panden die ingebracht werden in de intrestkas meer waard waren dan deze ingebracht in de gratiskas. De intrestkas was in feite een soort kredietinstelling waar welgestelden via indragers leningen verkregen, terwijl de gratiskas een echte liefdadigheidsinstelling was waar armen kleine panden binnenbrachten47. Om geld te kunnen lenen en als waarborg voor de renteheffers had de Berg behoefte aan basiskapitaal. Om die reden werd aan de belener gevraagd om diens pand na enige tijd -indien mogelijk- terug te kopen. Afhankelijk van de staantijd moest de belener een intrest betalen op het pand. In de 17e eeuw was er een duidelijke tendens tot verlenging van de staantijd omdat de organisatorische basis van de Berg ondertussen verbeterd was. Dit leidde wel tot de mogelijkheid om te lenen op langere termijn. Een belener was niet verplicht om te wachten tot het einde van de staantijd om af te lossen. Het was ook mogelijk om de staantijd te verlengen door het betalen van de intrest. Om het pand te kunnen aflossen moest de indrager/eigenaar het
47
,W. Beeckman, De berg van barmhartigheid van Gent. Bijdrage tot de financiële instellingen in de Moderne Tijden, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1964-1965, pp. 135-138. (promotor E.I. Strubbe). 30
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw pandbiljet terugbrengen in ruil voor het pand. Zonder dit biljet kreeg je dit niet terug48. De intrest was een belangrijk aspect van de belening voor de Berg van Barmhartigheid. Het zorgde voor kapitaal om de administratieve kosten te kunnen dekken en het vastgoed te kunnen kopen. In Gent werd er op jaarbasis in het begin vijftien procent intrest gevraagd. Dit is een relatief hoog percentage in vergelijking met andere Bergen, maar de kosten waren hoog door de hoge lonen van de ambtenaren en de luxueuze immobiliën van de Berg van Barmhartigheid. In 1788 kwam er een hervorming in het intreststelsel. Vanaf dan was de intrestvoet omgekeerd evenredig met de waarde van het pand. Hoe meer een pand waard was hoe minder intrest erop werd gevraagd. Dit duidt aan dat de Berg niet zozeer instaat voor de armen, maar eerder handelde uit eigenbelang. Van liefdadigheid was hier dus geen sprake49.
De gratiskas De werking van de gratiskas komt voor een groot deel overeen met die van de intrestkas. Het gebeurde in hetzelfde gebouw met dezelfde ambtenaren. Maar er bestond wel een verschil in de regels van de belening. Volgens het reglement van de gratiskas was het –in tegenstelling tot die van de Bergverboden om een indrager te sturen om een pand binnen te brengen. Daarenboven mocht er hoogstens geleend worden tot drie florijnen met een staantijd van 6 maanden en uiteindelijk moest de Berg zelf maandelijks de rekeningen van de gratiskas afgeven aan de bisschop, die deze controleerde50.
2.2.3. DE FINANCIËN VAN DE BERG VAN BARMHARTIGHEID Om een instelling als een Berg van Barmhartigheid volgens de plannen van Wenzel Cobergher te openen, was het noodzakelijk om een hoog basiskapitaal voorhanden te hebben. Hij had namelijk een meesterlijk architecturaal plan voorgesteld om de 48
Ibidem, pp. 140-142. Ibidem, pp. 160-162. 50 P.J.F. De Decker, op.cit., p. 91. 49
31
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Bergen als vooraanstaande instellingen te doen gelden. Naast de ruimtelijke kost was er geld nodig om ten eerste de administratie te betalen waarin zowel de lonen van de ambtenaren als de materiële benodigdheden hoorden en ten tweede om een aanvangsfonds te kunnen opstellen. De Berg kon beroep doen op verscheidene systemen om kapitaal te verschaffen. Het merendeel van het kapitaal kwam vanuit kerkelijke en stedelijke schenkingen, maar het financieel plan van Cobergher brak dit monopolie door beroep te doen op de kapitaalkrachtige klassen die inversteerden tegen een rente. In tegenstelling tot Paul Soetaert legt Willy Beeckman de nadruk op dit vernieuwend systeem, dat eigenlijk overgenomen was van een econoom Pieter d’Oudegherst. De rentheffers vertrouwden hun geld toe aan de Berg waarop zij een rente verkregen van 6,25% in de 17e eeuw die in de 18e eeuw naar 2% daalde. Oorspronkelijk waren de meeste renten ‘erfrenten’; dus na de dood van de heffer blijft de Berg de rente schuldig. Door de financiële moeilijkheden van de Berg werd gedeeltelijk overgegaan tot ‘lijfrenten’ zodat de schuld verviel na de dood van de heffer. De verkoop van renten gebeurde door de intendant-particulier en generaal, die de registers der rentenopgesteld door de griffier- ondertekenden en dus goedkeurden. Om waarborgen te kunnen geven aan de rentheffers werd zowel het roerend als het onroerend bezit van de Berg gehypothekeerd. De onroerende goederen vertegenwoordigden een aanzienlijke som, maar de waarde hiervan was echter veranderlijk doorheen de tijd en dus niet vertrouwbaar. Belangrijker waren dus de roerende goederen waarover de Berg beschikte. Bij deze goederen zaten de beleende panden. Het jaarlijks aantal binnengebrachte panden in Gent bedroeg gemiddeld 12.012.615 dat zorgde voor een gemiddelde waarde van 445.930 gulden en 18 stuivers51. In het werk “De bergen van barmhartigheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de Franse Nederlanden” vraagt Paul Soetaert zich onder andere af waarom de Bergen van Barmhartigheid in de Zuidelijke Nederlanden op het einde van de 18e eeuw nog 3,5 miljoen gulden schulden hadden. In tegenstelling tot de zorgvuldige dagelijkse boekhouding werden de financiën door de hogere instanties van de Bergen minder 51
W. Beeckman, op.cit., pp. 45-50. 32
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw nauwgezet beheerd, zodat onderzoek hierover moeilijk is. Paul Soetaert vraagt zich daarbij af in welke mate Wenzel Cobergher bij het probleem van de financiëring had stilgestaan. Om tot mogelijke verklaringen te komen geeft Paul Soetaert een chronologische weergave van de financiële evolutie in de Bergen in de Zuidelijke Nederlanden: a. In de 17e eeuw was de regering, om aanslepende oorlogen te betalen, aan de basis van de hoge schulden. Alle financiële problemen op deze “koninklijke schuld” schuiven is echter overdreven. b. Daarom onderzoekt Paul Soetaert de interne praktijken van de financiën van Bergen. Ten eerste waren de Bergen bij hun oprichting overwegend afhankelijk van vreemd kapitaal en vervolgens was de bedrijfsvoering in de Bergen gebrekkig. De uitgaven van de Bergen waren in verhouding tot de inkomsten veel te hoog. De hoogste uitgaven waren enerzijds de lonen, die in de loop van de 18e eeuw van 80 naar 40% van het totale aandeel bedroegen en anderzijds de rentelasten, die overwegend uit erfrenten bestonden. Deze lasten werden eveneens in de 18e eeuw verminderd dankzij talrijke hervormingen zoals de verlaging van de intest en de afbetaling ervan na anderhalf jaar, zodat het beschikbaar geld gebruikt kon worden om door terugbetaling een deel van de renten af te kopen. De belangrijkste inkomsten waren de lossingen en verkopingen van de beleende panden. Een toename in het aantal verpandingen leidde tot een evenredige groei van de inkomsten. Wanneer er echter meer beleend dan afgelost werd, kwamen er duidelijke tekorten in de roerende geldvoorraad52.
52
P. Soetaert, “De Bergen van barmhartigheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de Franse Nederlanden 1618-1795”, in: Historische uitgaven, 8 (1986), 67, pp. 171-183. 33
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.
ONDERZOEKSDEEL 1
VERGELIJKEND ONDERZOEK TUSSEN DE VERKOPING VAN DE INTRESTKAS VAN 1626 EN DE VERKOPINGEN VAN DE INTRESTEN GRATISKAS VAN 1680.
34
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Om de materiële cultuur van beide jaren te kunnen vergelijken worden eerst de afzonderlijke objecten beschreven en gecontextualiseerd, waarna wordt overgegaan tot het zoeken naar evoluties in de verkochte kwantiteiten, in het doel en in de betekenis van nieuwe en oude objecten. Om de materiële cultuur in al haar aspecten te kunnen geven moet dus zowel een kwalitatieve als een kwantitatieve benadering worden gehandhaafd. Als bron worden lijsten van drie veilingen gebruikt: die van de verkoping van de intrestkas van 1626, die van de intrestkas van 1680 en die van de gratiskas van 1680. De intrestkas was de kas van de Berg van Barmhartigheid, terwijl de gratiskas een apart kas was met andere beleningsvoorwaarden53, maar die deel uitmaakte van dezelfde instelling als de Berg. In dit eerste onderzoek worden de gegevens van de intrest- en gratiskas van 1680 samengeteld. En voor 1626 is er enkel de intrestkas omdat de gratiskas toen nog niet bestond. De onderverdeling die in dit gedeelte gebruikt wordt, is dezelfde als degene die opgesteld is om de data te verwerken. Eerst worden dus het textiel, dan de linnenkast, gevolgd door de kledij, en dan het keukengerei benaderd, om te eidigen met de sieraden en andere decoratieve materialen.
3.1 RUWE STOF EN DRADEN Ruwe stoffen en ruwe draden werden veelvuldig naar de Berg van Barmhartigheid gebracht, zodat zulke goederen in de verkooplijsten worden aangetroffen. Dankzij deze gegevens kan onderzocht worden welke stoffen populair waren bij de confectie van kledij en huishoudelijk textiel. In die tijd werd nieuw textielgoed nog niet afgewerkt verkocht. De nodige stoffen en linten werden echter gekocht in een gespecialiseerde stoffenwinkel of zelf gesponnen om te laten vervaardigen door een kleermaker of naaister54. Afgewerkte producten waren voornamelijk te vinden op de tweedehandsmarkt. Op het eerste zicht lijken stoffen en draden een belangrijke plaats te hebben in de verkooplijsten, maar de correcte hoeveelheden zijn bij deze echter moeilijk te schatten. Stofhoeveelheden werden bijvoorbeeld geregistreerd onder verschillende 53
cfr. supra. pp. 23-24. H. Deceulaer, Pluriforme patronen en een verschillende snit. Sociaal-economische, institutionele en culturele transformaties in de kledingsector in Antwerpen, Brussel en Gent, 1585-1800, Amsterdam, Stichting Beheer IISG, 2001, p.59. 54
35
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw meeteenheden en draden onder verschillende maten en gewichten. In vele gevallen werden zelfs geen maten of gewichten gespecifieerd, maar enkel het woord pack of clee aangegeven. Een pack gaf weer op welke manier het werd verkocht en een clee gaf meer informatie over de kwaliteit, want clee wil namelijk fijn zeggen. Ook al waren de diverse grondstoffen waaruit textiel werd gemaakt in de 17e beperkt, toch bestonden reeds zeer verscheidene textielsoorten. Dikte, kleur en het al dan niet twijnen van de draad zorgden voor de productie van een ander stofsoort55. De gekende weefsels bestaande uit één enkele grondstof waren wol, vlas, zijde en katoen. Katoen komt in de verkooplijsten echter nog niet voor omdat het in de 17e eeuw nog niet sterk verspreid was in Europa. Daarnaast waren er nog weefsels die uit verschillende vezels bestonden. Hierbij horen onder andere caffa, trijpen, bombazijn en Camerickx56. De overige weefsels uit de literatuur die niet in de bron voorkomen, worden hier niet vermeld. Figuur 3.1 Frequentietabel van al de stof en de draad uit de veiling van 1626 en uit de veilingen van 1680 1626
1680
Lijnwaad
67 henden
1107,5 ellen
lijneken
45
56
laken
41 henden en 11stukken
84 ellen
bombazijn
6 henden
-
caffa
5 henden
-
zijde
-
20 ellen
stof
-
64 ellen
zijdedraad
-
3,5 pond
lint
-
15 stukken
garen
22 pakken
2 pakjes
55
L. Devriese, G. Deseijn, G. Verheeke, Textiel in de Gentse Waterwijk (1688-1769), Gent, TIC, p.3. 56 Ibidem, pp. 4-5. 36
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.1.1. LINNEN In de verkooplijsten komen twee soorten linnengoed voor, namelijk lijnwaad en lijneken. Wat precies het verschil was tussen deze beide soorten stoffen is niet geweten, maar het feit dat beide benamingen in eenzelfde bron werden gebruikt, geeft aan dat ze in die periode niet exact hetzelfde betekenden. Wat een duidelijk verschil ook aanduidt is het feit dat bij lijnwaad enkel meeteenheden en bij lijnekens enkel kleuren werden genoteerd. Beide, uit vlas gemaakt, waren in de 17e eeuw zeer populair. De productie van vlas en de handel in afgewerkt linnen kende in de 17e eeuw een opmerkelijk groeitempo. Een aanduiding van deze stijging is onder andere de stijging van de linnenweversambachten in de 17e eeuw. De productie ervan gebeurde op protoindustriële wijze op het platteland, waar een grote en goedkope arbeidskracht aanwezig was. De stedelijke ambachten zorgden voor de afwerkingen en de handelaars voor het verkoop en de verspreiding van de goederen. Een relatief groot deel van de bevolking in de Nederlanden was dus ingeschakeld in het proces van het maken en verspreiden van linnen57. De Gentse lijnwaadmarkt en vlasmarkt waren zeer bekend en trokken de fabricanten aan uit de omstreken tot zelfs Kortrijk en Oudenaarde. Daar kwamen wevers en kooplui samen om zaken te doen, maar geregeld werden ze verstrikt in problemen wegens fraude vanwege de wevers. Om de handelszaken in goede banen proberen te leiden werd er een uitgewerkte interne organisatie van de linnenhandel georganiseerd58.
Lijnwaad Bij het benaderen van lijnwaad doorheen de drie lijsten rijst een methodologisch probleem op. In de lijst van 1626 werd er enkel naar henden verwezen, terwijl dit in 1680 vervangen lijkt te worden door ellen of clee. Aangezien er in de lijst van 1626 57
G. Van Gurp, Gemerts linnen en de proto-industrie in de Meierei van ‘s Hertogenbosch tijdens de zeventiende en achttiende eeuw, in: Blomjous, M. Textielhistorische bijdragen, uitgeverij Verloren, Hilversum, 48 (2008),1, p. 46. 58 J. Bastin, “De Gentse lijnwaadmarkt en linnenhandel in de XVIIe eeuw”, in: Oostvlaams verbond van de kringen voor geschiedenis, 1 (1968), 2, pp. 16-19. 37
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw één verwijzing voorkomt van een hende fijn lijnwaad kan er besloten worden dat een hende, zoals el, een lengtemaat was. De vele vraagtekens die bij dit onderdeel rijzen, vormen een aanduiding dat methodologische problemen nog frequent voorkomen bij dergelijk onderzoek. De linguïstische scheiding tussen de 17e eeuw en vandaag is nog niet geheel overbrugd. Om dus misvattingen te voorkomen wordt dit gedeelte over lijnwaad eerder in een beschrijvende dan verklarende stijl geschreven. Door de hele 17e eeuw heen nam lijnwaad een belangrijke plaats in. De mate waarin lijnwaad per eenheid, hoe klein die ook moge zijn, werd binnengebracht blijkt uit de verkopingen relatief hoog geweest te zijn in vergelijking met andere weefselsoorten. In 1626 worden 67 henden lijnwaad verkocht tegenover een totaal van ongeveer 1000 ellen lijnwaad in 1680. Dit enorm verschil kan een gevolg zijn van ofwel de verschillende meeteenheden of van de groeiende populariteit van het gebruik van lijnwaad en vervolgens van het groeiend succes van de Berg van Barmhartigheid. Deze merkwaardige stijging in kwantiteit is waarschijnlijk het gevolg van de onbekende verhouding tussen el en hende. Ongeacht dit probleem is er toch een verspreiding van het gebruik van lijnwaad. Verder is de opkomst van een nieuw soort lijnwaad in 1680, clee lijnwaat genoemd, een eigenaardigheid. Dit is een soort fijn lijnwaad dat waarschijnlijk met een minder aantal draden vervaardigd werd. De kwaliteit en afmetingen van lijnwaad was afhankelijk van het aantal gebruikte draden59. Dit is het enige lijnwaad dat enkel gespecifieerd wordt volgens soort en niet volgens maateenheid. Voor een hende werd in 1626 tot gemiddeld 13 schellingen gegeven. Voor één el lijnwaad werd gemiddeld 2 schellingen betaald en voor clee lijnwaad, waarvan de hoeveelheid niet gekend is, werd in 1680 gemiddeld acht schellingen betaald. In beide jaren werden kleine hoeveelheden rau lijnwaad verkocht. Dit lijnwaad dat nog niet gebleekt was. Deze waren dus van mindere kwaliteit dan andere lijnwaad60. Waarvoor lijnwaad in de 17e eeuw werd gebruikt is niet rechtstreeks te achterhalen uit de bron. Deze onduidelijkheid komt ook terug in de bestaande literatuur, waarin lijnwaad uitgelegd wordt als een linnengoed, zonder verdere vermeldingen. Het groot aantal verkochte hoeveelheden tonen aan dat lijnwaad voor vele doeleinden gebruikt 59 60
L. Devriese, G. Deseijn, G. Verheeke, op.cit., p. 5. Ibidem. 38
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw werd. Het werd zowel in de kledij als in het huishoudelijk textiel aangewend. Als kledingstuk werd het vaak gehanteerd om ondergoed te maken of andere lichte zomerse kledij. Daarvoor werd het lin eerst gebleekt in de zon. Voor het huishoudelijk textiel wordt er in de literatuur geschreven over doeken in lijnwaad61. Zij dienden als reinigingsdoeken, zowel voor huiselijk vuil als voor de persoonlijk hygiëne. De lengte waarin lijnwaad gekocht werd, bedroeg gemiddeld 10 ellen, wat overeenkomt met zeven meter. Deze lengte zou een aanduiding kunnen zijn voor het feit dat het ook gebruikt werd als meubelbedekking zoals tafellakens en schoorsteenkleden en als beddenbedekking zoals beddenzakken en slaaplakens62.
Lijnekens De evolutie van het verkoop van lijnekens kende een stabiele koers. Bij lijnekens geen lengtematen, maar enkel kleurdifferentiaties genoteerd. Vier kleuren komen terug in de lijsten: zwart, wit, rood en carnalen. De lijst van 1626 geeft aan dat het zwart veel gebruikt werd, terwijl in 1680 ook rood en wit opduiken, die in 1626 slechts sporadisch voorkwamen. Dankzij dit soort vergelijkend onderzoek kunnen er veranderende modetrends naar voren worden gebracht. De lijnekens lijken meer gebruikt geweest te zijn voor kledij dan lijnwaad. Het belang van de kleur, de afwerking met andere stoffen en de drie vermeldingen van een wambays lijneken bevestigen deze stelling. Het ging hier eerder om fijne kledij dat in de zomer of als ondergoed gedragen werd. Op het totaal aantal ondergoed en andere kledij in de verkopingen nam lijneken geen belangrijke plaats in de klederdracht, het was slechts één van de vele soorten gebruikte stoffen in de 17e eeuw. Daarbij waren deze lijnekens ook gebruikt als versierde hygiënische doekjes voor het gezicht of de nek, onze huidige handdoekjes63.
61
A. van Leeuwenhoek, J. Heniger, L. C. Palm, J. J. Swart, The collected letters of Antoni van Leeuwenhoek, Lisse, 1996, p. 80. 62 J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen: naam, vorm, geschiedenis, gebruik en
volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de Middeleeuwen tot de Eerste Wereldoorlog, Beerzel, Ter Speelbergen, 1974, p. 328-329. 63
M. Ferrières, Le bien des pauvres. La consommation populaire en Avignon (16001800), Seyssel, Champ Vallon, 2004, pp. 141-147. 39
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Overigens zijn er bij sommige lijnekens uit 1626 ook andere stoffen genoteerd. In deze context werd er met lijneken niet verwezen naar linnen stof maar naar een lap stof. Van de veertien registraties waren er 6 caffa, 3 damast, 3 laken, één trijpen en één satijnen lappen. Caffa en damast waren zijden stoffen, maar de caffa lijnekens waren echter 8 keer duurder dan de damasten lijnekens die gemiddeld slechts 4s kostten. Ook de andere lappen waren zeer goedkoop, wat aangeeft dat het om lapjes ging.
3.1.2. LAKEN Laken was een “kostbaar product van de wolwevers, erfgenamen van de middeleeuwse zware draperie. In de 18de eeuw nog slechts in beperkte mate geproduceerd.64” Met de opkomst van lichtere stoffen in de zoals linnen in de 17e eeuw en katoen in de 18e eeuw verlaagden de productie en de handel in laken in Vlaanderen sterk65. De lage aanwezigheid van laken ten opzichte van linnen in de bestudeerde jaren 1626 en 1680 is een bewijs van deze evolutie in de stoffenindustrie. In 1680 was het verschil ook veel groter dan in 1626. Op de veilingen van 1680 werden slechts 84 ellen laken verkocht tegenover 1107,5 ellen lijnwaad, terwijl in 1626 er slechts een verschil was van 26 henden. In de loop van de 17e eeuw explodeerde de linnenindustrie dus duidelijk in het nadeel van de lakenindustrie. De populariteit van het linnen tegenover laken lag onder andere aan de lagere prijs ervan. Laken kostte in 1626 namelijk tweemaal en in 1680 viermaal meer dan lijnwaad. Lakense kledij en huishoudelijk goed waren dus luxueuze en zeldzame goederen in de 17e eeuw.
64
L. Devriese, G. Deseijn, G. Verheeke, Textiel in de Gentse Waterwijk (1688-1769), Gent, TIC, p.4. 65 Linnen in Vlaanderen, in: < http://www.libeco.com/nl/linnen/linnen-invlaanderen.aspx>, geraadpleegd op 20.05.2009. 40
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.1.3. ANDERE RUWE STOFFEN Stoffen worden in 1626 per hende en in 1680 per el – twee verschillende lengtematen - aangetroffen. De soorten stoffen die verkocht werden, verschilden ook. Terwijl er in 1626 meer bombazijn en caffa - twee soorten gemengde stoffen66 - verkocht werd, werd in 1680 eerder zijde afgelost. Op de 21 verkochte eenheden in 1626 waren er 9 van bombazijn en 5 van caffa stof. Bombazijn en caffa waren stoffen gebruikt voor het vervaardigen van wambuizen en andere broeken67. De overige zeven stoffen waren onder de benaming tijk, stof, camericx en meselaan genoteerd. -
Tijk was een stof uit lin en katoen, geweven met vele motieven en werd voornamelijk gebruikt voor kussenslopen.
-
Stof is onbekend.
-
Camericx is een licht en fijn geweven wit linnen dat oorsponkelijk uit Kamerijk kwam en dat zoals lijnwaad gebruikt werd voor allerhande zaken.
-
Meselaan was een licht geweven stof van katoen. Katoen was in de 17e eeuw nog niet zo populair en dus wordt dit slechts sporadisch aangetroffen in de bron.
In 1680 komen andere stoffen op de voorgrond in de verkooplijsten. Naast de 20 ellen zijde werd in de verkopingen van 1680 ook stof afgelost. Buiten deze twee soorten wordt nog één eenheid kant en één satijnen stof aangetroffen in de bron. Zowel stof als zijde werden in ellen genoteerd. Zijde was – en is nog steeds- een zeer verfijnd en waardevolle stof die gebruikt werd voor het maken van prestigieuze kledij, gedragen op feestelijke aangelegenheden. Wat de waarde betreft van de verschillende stofsoorten, valt het op dat de items genoteerd als stof duidelijk goedkoper waren dan de specifieke stofsoorten zoals bombazijn, caffa en zijde. De prijs van een hende stof op de verkoping van 1626 bedroeg 3 schellingen, wat 5 schellingen goedkoper was dan bombazijn. De duurste 66
L. Devriese, G. Deseijn, G. Verheeke, op.cit., pp.3-5. J.A. Kamermans, Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), p.228. 67
41
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw stof die in 1626 werd verkocht was het caffa dat gemiddeld 15 schellingen kostte. Bombazijn was dus eerder een alledaags stof, terwijl caffa luxueuzer was. Deze prijzen zijn moeilijk te vergelijken met die in de verkoping van 1680, aangezien er hier andere maten werden gebruikt bij de stoffen. Er wordt dus enkel een beschrijvende benadering gegeven. Zo werd er voor één el zijde gemiddeld 6 schellingen betaald, terwijl een el stof voor slechts 3 schellingen werd afgelost.
3.1.4. DRADEN EN LINTEN De draden, in de bron van 1626 onder het begrip garen geregistreerd, werden verkocht in packen, paxken en stucken. Ze worden voornamelijk in de lijst van 1626 aangetroffen. De hoeveelheid garen die toen afgelost werd, bedroeg 10 pakken, 5 pakjes en 3 stukken. In 1680 daalde deze hoeveelheid opmerkelijk tot slechts twee pakjes die in één partij werden verkocht. Wel werden hier zijdedraden verkocht die op de veilingen van 1626 niet werden verkocht. In de lijsten werd zijde verkocht in ponden, wat waarschijnlijk om ongesponnen zijdedraad ging. Eén pond zijdegaren kwam overeen met ongeveer 768 meter draad, die dus nog gesponnen moest worden om het bruikbaar te maken voor het vervaardigen van kledij. In totaal werd voor de 3,5 afgeloste ponden 74,75 schellingen betaald, wat overeenkomt met gemiddeld 21,3 schellingen per pond zijdedraad. Linten werden op de veiling van 1626 niet verkocht, terwijl er in 1680 in totaal 15 stukken linten afgelost werden in twee partijen. Gezien de hoge prijs van het lint lijken de stukken lang, breed en van goede kwaliteit geweest te zijn. Voor de 15 stukken samen werd namelijk 242 schellingen betaald. Dit komt overeen met iets meer dan 16 schellingen per stuk, evenveel dus als de gemiddelde prijs die toen werd betaald voor een rok.
42
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.1.5. Conclusie van de ruwe stoffen en draden Alles samengenomen is er een duidelijke evolutie waar te nemen in de verkoop van soorten stoffen en draden. Tegenover de hoge stijging van linnen naar het einde van de 17e eeuw toe was laken slechts sporadisch aanwezig op de veilingen. Zijde en zijdedraad worden enkel in 1680 aangetroffen, terwijl caffa, bombazijn en goedkope draden – garen- toen leken verdwenen te zijn. De hogere prijs voor zijde ten opzichte van linnen toont aan dat zijde een luxeproduct en linnen eerder ordinair was.
43
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.2 WONING- EN HUISHOUDTEXTIEL Hieronder horen alle soorten afgewerkte textielen die dienen om het huis als het ware te bekleden. Gordijnen, bedden- en tafelgoed zijn hier concrete voorbeelden van. Via dergelijke meubellakens kan onrechtstreeks worden afgeleid welke meubels er in een huis stonden, aangezien het door de Berg niet was toegestaan om meubilair te verpanden.
3.1.2. BEDDENGOED De slaapstede, zoals Weyns het verwoordt, was in de 17e eeuw nog niet sterk geëvolueerd sinds de middeleeuwen. Hetgeen vandaag gekend staat als matras was toen een strooien of een kaffen68 beddenzak die in een soort houten bedmeubel werd geplaatst. Een zachtere soort bedvulling bestond uit pluimen, die afkomstig waren van kippen- en ganzenslachtingen. Deze laatste soort zachte bedden vond men echter enkel in rijkere huishoudens terug. De zak zelf was over het algemeen van lijnwaad gemaakt, wat dan wel voor alle lagen van de bevolking verkrijgbaar was. Het uitzicht en de afwerking van het houten bedmeubel was evenzeer afhankelijk van de sociale status van het huishouden. Terwijl de arme loonarbeiders in houten smalle kisten sliepen, vertoefde de adel in brede bedden met bedhemels en gordijnen. Ook binnen eenzelfde huishouden werd er geslapen volgens rang. Zo hadden ouders steeds het mooiste bed, terwijl de zonen soms in de schuur moesten overnachten. Waarin er geslapen werd was in de 17e eeuw sterk sociaal gedifferentieerd69. Bij het beddegoed hoorden de slaaplakens, dekens, kussenwaren en slopen, gordijnen en behangsel.
68
Kaffen = de zaadvliesjes van tarwe en haver. J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Antwerpen, Ter speelbergen, , 1974, pp. 319-329. 69
44
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Figuur 3.2 Frequentietabel van al het beddengoed uit de veiling van 1626 en uit de veilingen van 1680.
Slaaplaken
1626
1680
109
252
Deken
2
2
Kussenwaren
24
21
Gordijn
1
12
Rabat
1
1
Bahangsel
-
64 stukken
Slaaplakens De slaaplakens komen in de lijsten veel voor. Tijdens de twee onderzochte jaren werden in totaal 345 slaaplakens verkocht, waarvan ongeeer een derde uit de verkoping van 1626 komt en twee derde uit 1680. Veel details over de slaaplakens is via de bron niet rechtstreeks te achterhalen. Op het geheel zijn er slechts twee items waar een stofsoort werd genoteerd en die waren enerzijds damast en anderzijds fluwijn. Waarschijnlijk waren deze twee stoffen uitzonderlijk voor slaaplakens en dus vermeldenswaardig. In Weyns’ onderzoek wordt vermeld dat lijnwaad en in mindere mate hennepvezels gebruikt werden voor de slaaplakens70. De kwaliteit van de stof kon sterk variëren, zodat de prijs van slaaplakens op hun beurt sterk uiteenliep. De gemiddelde prijs voor de slaaplakens in de verkoping van van 1626 bedroeg 5,5 schellingen wat bijna overeenkomt met de gemiddelde prijs voor slaaplakens uit 1680. De variatiebreedte tussen de duurste en de goedkoopste slaaplakens in de lijst van 1626 is 27,5 schellingen en in de lijsten van 1680 is dit 169 schellingen. Deze hoge verschillen duiden op het kwaliteitsverschil van de slaaplakens. Wat ten laatste nog opvalt bij de registratie van de slaaplakens is het feit dat ze voornamelijk in pakken werden verkocht. Eén item werd dus zelden op zichzelf afgelost. In de lijst van 1626 werden 33 pakken van 2 slaaplakens en daarbij nog 3 70
Ibidem, p. 330. 45
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw pakken van 3 tot 6 slaaplakens verkocht. Samen werd dus 57% van geregistreerde eenheden verhandeld in pakken. In de lijsten van 1680 waren er 77 pakken van 2 en 17 pakken waarin er tussen de drie en de zes werden verkocht wat instaat voor 75% van het totaal aantal geregistreerde eenheden71. Deze grote aantallen tonen aan dat slaaplakens in een huishouden prominent aanwezig waren, aangezien het de gewoonte was om er in één keer verschillende te kopen. Er waren er waarschijnlijk meerdere per persoon beschikbaar zodat dit ook naar de Berg kon gebracht worden opdat niemand in huis zonder slaaplaken moest overnachten.
Het deken Bovenop het slaaplaken werd een deken geplaatst. Het laken diende dus om het deken proper te houden, aangezien dit moeilijk te wassen was. Vandaag zijn deze bedgoederen grotendeels vervangen door een donsdeken en bijhorend dekbedovertrek. In de bron komen dekens voor onder de benamingen charge of sarge. De charge wordt pas in de lijst van 1680 aangetroffen en lijkt de sarge uit de lijst van 1626 te vervangen. In vergelijking met de slaaplakens lijkt het dat dekens nauwelijks naar de Berg binnengebracht werden. In totaal komen doorheen de drie lijsten slechts zes dekens voor. Deze lage kwantiteit is een bewijs dat dekens, in tegenstelling tot lakens, niet overvloedig te vinden waren in huishoudens. Dekens waren waarschijnlijk vervaardigd uit duurzamer materiaal dat ook warm genoeg moest zijn. Naast een verwarmende functie waren er bepaalde sarges met uitsluitend een decoratieve functie en die dus onder de noemer van luxeproducten gerangschikt moeten worden72. De meeste dekens waren uit wol of grove vlas- en hennepvezels vervaardigd, wat niet gepreciseerd werd in de bron73. Wat er wel vermeld werd, is de kleur van twee sarges uit 1680. Twee van de 4 waren groen, een volgens Weyns veelvoorkomende kleur voor dekens. Een derde sarge uit dezelfde lijst wordt beschreven als een tapijt sarge. Dit is een voobeeld van de decoratieve sarge die met een patroon gebrodeerd was op dezelfde manier waarop een tapijt gemaakt werd. 71
Met eenheid wordt hier bedoeld wat er op één lijn samen werd verkocht. J. Weyns, op.cit., p.331. 73 Ibidem 72
46
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Algemeen kostte een deken twee keer meer dan een slaaplaken. De gemiddelde prijs doorheen de hele 17e eeuw bedroeg namelijk dertien schellingen. De goedkoopste waren de twee groene sarges die samen slechts op 5 schellingen uitkomen, terwijl de duurste, de tapijts sarge, meer dan zevenentwintig schellingen kostte in de verkoping van 1626. Tussen de twee jaargangen is er geen prijsverschil te bemerken zodat er op dat vlak geen nieuwigheid te bemerken valt. Kwaliteit en waarde bleven dezelfde doorheen de bestudeerde periode.
Kussenwaren De kussenwaren, onderkussen en fluwijnen worden samengevoegd, aangezien ze allen ongeveer eenzelfde functie hadden, namelijk het beschermen van het kussen. De reden waardom in de lijst van 1626 deze drie verschillende benamingen voorkomen is onduidelijk. Er kan wel een verschil geweest zijn tussen een grovere ondersloop die als eerste laag boven het kussen overtrokken werd en een verfijndere die daarboven kwam. De benaming fluwijn was eigenlijk een stofsoort, maar die voornamelijk gebruikt werd voor kussenovertrekken zodat het in dit deel past. Alles samengeteld worden er zowel in 1626 als in 1680 22 stukken aangetroffen, waarvan de grote meerderheid onder het begrip fluwijn werd geregistreerd. De gemiddelde prijs die betaald werd voor fluwijnen daalde op het einde van de 17e eeuw met 3 schellingen, maar de hogere waarde uit de lijst van 1626 is sterk beïnvloed door één item die 20 schellingen kostte. Er kan dus gesteld worden dat de aanwezigheid van fluwijnen in de Berg doorheen de 17e eeuw geen bijzondere evoluties kende en dus een zeer stabiele koers volgde.
Gordijn, rabat en behangsel Het gordijn werd rond het bed gehangen aan een bedsteevorm. Behangsel is een soort ondergordijn en de rabat is een kort stoffen walletje dat bovenaan de bedhemel hing als versiering. Vandaag zou men deze bedgordijnen uitsluitend als decoratief onderdeel van de bedstede beschouwen. In de 17e eeuw hadden deze goederen echter ook een praktische functie binnen het huis. Ten eerste diende het gordijn als isolatie
47
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw van de slaapruimte, vervolgens als scheidingselement van de rest van de familie en nadien verstopte het de wanordelijke bedekking van het bed74. Wat bijzonder opvalt bij het bestuderen van de verkooplijsten is de totale afwezigheid van behangsel in de lijst van 1626 tegenover acht verkochte eenheden in 1680. Ook voor de gordijnen is een dergelijke evolutie doorheen de 17e eeuw te bemerken. Voor één verkocht item in 1626 werden er in 1680 tien verkocht. De rabat komt in beide jaren slechts één keer voor, zodat dit beddengoed niet relevant is. Gordijnen en behangsel lijken zich dus op het einde van de 17e eeuw te verspreiden. De exacte grootte van de gordijnen en het behangsel is niet gekend. Het behangsel werd in verschillende stukken verkocht, die geen specifieke lengtematen hadden. Het aantal gekochte stukken per eenheid varieerde tussen de 4 en 11. Per stuk behang werd er gemiddeld 5,5 schellingen betaald. Gordijnen werden in één geheel gekocht, niet per stuk. De prijs van één gordijn in 1680 bedroeg 4,5 schellingen, wat iets goedkoper uitkwam dan één stuck behangsel. De enige gordijn dat in 1626 werd afgelost kostte 24 schellingen, wat dus ongeveer 5 keer duurder dan de prijs van een gordijn in 1680. Verder is er nauwelijks iets geregistreerd over stof en kleur van de gordijnen en behangselen. Slechts twee gordijnen hebben wel een specificatie, waarvan de ene blauw was en de ander uit lin vervaardigd. Voor het behangsel is er één rooskleurig item aangetroffen, een kleur die tot nu toe nog nergens werd waargenomen en dus waarschijnlijk uitzonderlijk was. Aan de prijs is deze bijzonderheid ook te bemerken aangezien deze meer dan elf schellingen kostte per stuk.
74
ibidem p.338-339. 48
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.2.2. KEUKENLINNEN In de lijsten werden regelmatig vier verschillende voorwerpen opgesomd die bij keukenlinnen horen, dit zijn hammelakens, servetten, vuuzeldoeken en tafelkleden. Figuur 3.3 Frequetietabel van de tafellinnen van verkocht in 1626 en 1680. 1626
1680
hammelaken
11
38
tafelkleed
1
4
servet
61
160
doeken
17
9
Tafelkleden Om te beginnen is het interessant te kijken naar de verschillende soorten tafellakens, in de bron geregistreerd onder de begrippen hammelaken en tafelcleet. Het tafelkleed wordt in iedere lijst slechts één- tot tweemaal aangetroffen. Voor de tafelkleden is er doorheen de drie lijsten geen evolutie of verandering te bemerken wat betreft de binnengebrachte hoeveelheden. Ze lijken doorheen de hele 17e eeuw even uitzonderlijk te zijn. Van de hammelakens werden er 11 in 1626 verkocht tegenover een totaal van 38 op de verkopingen van 1680. Hammelakens waren doorheen de 17e eeuw prominent aanwezig in de Gentse huishoudens. Volgens de bron kende de populariteit ervan naar het einde van de 17e eeuw toe zelfs een forse stijging. In tegenstelling tot tafelkleden waren hammelakens in huizen van alle verschillende sociale klassen terug te vinden. Ook de prijzen van beide soorten tafellakens bewijzen deze sociale verscheidenheid. Het tafelkleed van 1626 kostte twee keer meer dan de gemiddelde prijs van een hammelaken in dezelfde verkoping. In de verkopingen van 1680 steeg de prijs van de het kleed nog verder, terwijl hammelakens 2 schellingen goedkoper werden dan in 1626. Dit verschil in waarde moet gezocht worden in de stof waaruit het werd vervaardigd. Hammelakens hoorden bij het fijn linnengoed en dienden als alledaagse
49
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw tafelbedekking, terwijl tafelkleden uit een dikkere, prestigieuzere stof werden gemaakt en als decoratief werden gebruikt75.
Servetten In vergelijking met de hammelakens werden er heel wat meer servetten verpand. In het algemeen werden ze in pakken ingebracht, aangezien een servet op zich nauwelijks iets waard was. Het servet hoorde op tafel en werd gebruikt om vingers, mond en mes af te vegen tijdens het eten. In 1626 werden er 61 items verkocht in 20 partijen. Allen werden dus verkocht in pakken van minimum 2 servetten. Twee items werden echter in hende verkocht, terwijl de rest per stuk werd afgelost. Slechts bij twee items werden de stofsoort erbij genoteerd. De ene was uit damast en de andere uit fluwijn, twee stoffen die eerder dik lijken voor een servet. Waarschijnlijk waren dit prestigieuze servetten die bij een mooier tafelkleed hoorden. In de lijsten van 1680 waren er in totaal honderdzestig sevetten geregistreerd in slechts 29 eenheden. Er was dus een duidelijke stijging in het gebruik van servetten naar het einde van de 17e eeuw toe. Ze werden toen ook in grotere pakken gekocht: twee servetten komen slechts nauwelijks voor. De grootste hoeveelheid servetten in eenzelfde eenheid werd in de verkoping van de Berg in 1680 verhandeld en bedroeg 24 items. Zo’n hoge aantal is een bewijs voor het feit dat er in bepaalde huishoudens per familielid meerdere servetten waren. De prijs per servet is doorheen de drie lijsten ongeveer even laag. In 1626 werd gemiddeld 1,5 schellingen betaald en in 1680 steeg dit met slechts 0,5 schellingen. De duurtste items werden wel alleen afgelost en zijn in de berekeningen niet opgenomen. Hieronder horen onder andere de fluwijnen en damasten servetten uit de lijst van 1626, die elk drie schellingen en half kostten. Ook de servetten die alleen werden verkocht in de verkoping van de Berg waren gemiddeld duurder dan welke in pakken werden verkocht. Hier werd echter geen specifiteit gegeven die een aanduiding kan zijn van deze duurdere prijs. De duurste servet werd verkocht voor vijf schellingen, 75
J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Antwerpen, Ter speelbergen, , 1974, p. 538. 50
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw terwijl de goedkoopste slechts 0,40 schellingen kostte. Deze grote prijsverschillen zijn een aanduiding dat er voor het vervaardigen van servetten verschillende stoffen gebruikt werden en dat ze ook gebruikt werden voor verschillende aangelegenheden. De duurste voor feesten en de goedkope voor de alledaagse maaltijd.
3.2.3. CONCLUSIE VAN HET HUISHOUDELIJK TEXTIEL Voor sommige begrippen die in dit gedeelte onderbracht zijn, was het moeilijk om de precieze inhoud ervan te achterhalen. De verschillen in gordijnen en tafellakens bijvoorbeeld is daar een voorbeeld van. Toch is er getracht om linnen dat bij het bedden- en keukengoed hoorde uit de lijsten te halen en het nut ervan te beschrijven. In het algemeen is er doorheen de 17e eeuw een stijging te bemerken in het bezit van eenvoudige bedden- en keukenlinnen. Gordijnen en behangsel waren duidelijk laat-17e eeuwse goederen, terwijl slaaplakens, kussens en dekens al langer verpand werden. Slaaplakens waren veelvuldig aanwezig in het huishouden aangezien ze voornamelijk in pakken van twee werden binnengebracht. Bij het keukengoed is er een sterke stijging te bemerken in het bezit van servetten,die net als slaaplakens in pakken verkocht werden. Ook hammelakens en tafelkleden komen in 1680 meer voor dan in 1626. Deze stijgingen zijn een aanduiding voor de nieuwe tafelmanieren en gewoontes.
51
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.3 KLEDIJ In tegenstelling tot andere soorten objecten in een huishouden werd kledij in snel tempo doorheen de diverse sociale klassen een verbruiksgoed, met slechts een tijdelijk karakter. Afhankelijk van de mode veranderde namelijk de inhoud der kleerkasten. In huishoudens met hoge welstand was dit verschijnsel uiteraard prominenter aanwezig. Ten eertste was kleding zoals nog vandaag een medium om zich in het openbaar te tonen en dus moest er worden voldaan aan de toenmalige normen. Door middel van hun kleding probeerden mensen zich te onderscheiden. Op die manier komen diverse criteria zoals beroep, sociale status en geografische afkomst van pas om deze differentiëring te besporen. Vervolgens gaf kleding vanaf de 14e eeuw ook vorm aan de maatschappelijke ordening. De kledingstijl was toen niet helemaal vrij, aangezien er ten eerste normen bestonden die beschreven werden in de ‘etiquetteboekjes’ en ten tweede zelfs wetten bestonden om de kleerdracht te reguleren. Bij elke specifieke gelegenheid of beroep hoorde een aangepaste kleerdracht. Kleding had dus een betekenis die het utilitaire te boven ging en is daarom een interessant onderzoeksobject vormde om een cultureel en sociaal onderzoek te doen76. Figuur 3.4 Frequentietabel van de verkochte kleren in 1626 en 1680. 1626
1680
hemden
207
399
Lijfjes
31
6
Rok
102
333
schort
7
66
Huik/bay/falie
31
4
hadschoenen
3
1
muts
2
13
wambuizen
43
45
broek
30
45
76
H. Dibbits, Materiële cultuur in Doesberg en Maassluis, 1650-1800, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2001, pp. 172-175. 52
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw mantel
60
94
kousen
21
27
schoenen
-
13
kraag
-
12
mouwen
4
1
casack
40
57
3.3.1. HEMDEN Reeds in de vroege middeleeuwen was een hemd een veel gedragen kledingstuk. Als ondergoed was het hemd een alledaags en zelf onontbeerlijk goed. Zonder hemd was een individu zo goed als naakt. In plaats van zich te wassen veranderde men van hemd, dat gezien werd als tweede vel. Het werd doorheen alle sociale standen en klassen gedragen, met steeds eenzelfde functie: hygiëne of eerder als een substituut hiervoor77. Het probleem met deze hoedanigheid is dat hemden in de bronnen nauwelijks in detail beschreven werden, waardoor ik met moeite met zekerheid kan zeggen hoe ze er precies uitzagen. Vier kenmerken worden door Madeleine Ferrières omschreven: -
Hemden waren lang en zwaar, de mouwen waren driekwart en het lichaamsgedeelde ongeveer anderhalf meter lang.
-
De productie gebeurde op proto-industriële manier, want zowel het weven als de confectie werden in landelijke huishoudens door vrouwen en kinderen gedaan.
-
De kwaliteit van de hemden varieerde van verfijnd tot onafgewerkt.
-
Hemden werden doorheen het hele jaar gedragen en volgens Ferrières slechts om de zes maanden gewassen78.
In de verkooplijsten werden vijf bijzonderheden sporadisch genoteerd zodat er iets meer informatie over hemden uit deze bron kan gehaald worden. Deze 77
J.A. Kamermans, “Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw. Ontwikkeling en diversiteit”, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), Wageningen, Landbouwuniversiteit, p.211 78 M. Ferrières, Le bien des pauvres. La consommation populaire en Avignon (16001800), Seyssel, Champ Vallon, 2004, pp. 159-162. 53
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw bijzonderheden zijn manshemden, vrouwenhemden, kinderhemden, gestreepte hemden en hemdekens. Vermoedelijk stond dit laatste ofwel voor onafgewerkte hemden ofwel voor kleine mannenhemden. Wat er nooit vermeld werd, is de soort stof waaruit het hemd vervaardigd was en in welke staat ze werd verkocht, behalve dan voor de gesneden hemden. Voor bijna de helft van de vermeldingen wordt er zelfs helemaal geen bijzonderheid gegeven waardoor ik niet kan achterhalen door wie deze gedragen werd. Deze summiere en sporadisch gebruikte onderscheidingen ontstonden volgens Ferrière in de 17e eeuw om een eeuw later weer compleet te verdwijnen. Voor Gent lijkt hetzelfde te gelden, aangezien de lijsten van 1680 in totaal slechts 21 gespecifieerde hemden opgeeft tegenover een totaal van 27 in 1626. Van die 21 uit 1680 komt er geen onderscheiding meer in gender, maar enkel nog in kwaliteit. Het zijn allen gesneden hemden die dus niet afgewerkt naar de Berg werden binnengebracht. Dankzij studies van de kostuumgeschiedenis is het wel gekend dat hemden die gedragen werden door vrouwen zich vanaf de 17e eeuw gingen onderscheiden door een rondere kraag. De zogenaamde unisekse hemden werden van dan af uitsluitend gedragen door mannen79. Uit deze stelling zou ik ervan kunnen uitgaan dat de hemden zonder specifiteit eigenlijk mannenhemden waren en dat de schrijver van de bron het onnuttig achtte om deze vanzelfsprekendheid erbij te noteren. De vraag is nu waarom er bepaalde hemden in het lijst van 1626 wél onder de noemer ‘manshemden’ werden geregistreerd. Een mogelijke verklaring zou zijn dat dit hemden waren met bijzondere mannelijke kenmerken. Bij het analyseren van de prijzen van hemden en mannenhemden is er over het algemeen een klein verschil te bemerken waarbij de mannenhemden iets duurder uitkomen dan de gewone hemden. Door het berekenen van de gemiddelde prijs ben ik tot een vershil gekomen van één schelling, wat in verhouding tot de lage prijzen van hemden relatief veel is. Deze ondervinding zou een aanduiding kunnen zijn van een specifieke confectie of afwerking die iets duurder was dan gewone hemden voor mannen. Aangezien dit prijsverschil niet consequent aanwezig is kan er hieruit geen definitieve conclusie getrokken worden.
79
M. Ferrières, op.cit., pp.161-162. 54
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Hemden behoorden sinds de vroege middeleeuwen tot de basis van de klederdracht als ondergoed80. De verkooplijsten van de Gentse Berg van Barmhartigheid en gratiskas van de 17e eeuw staven deze stelling op twee wijzen. 1) De aanwezigheid van hemden in het magazijn van de Berg van 1626 en 1680 was massaal ten opzichte van andere goederen en kledingstukken. -
Voor het jaar 1626 bestond 35,2% van het totaal aantal kledingstukken uit hemden, wat de hoogste massa inhield.
-
Voor de gratiskas in 1680 stijgt deze massa tot 49,2%. In deze lijsten zijn over de hele lijn meer kleren in het magazijn, wat aantoont dat de gratiskas een enorme populariteit kende.
-
Voor de intrestkas van 1680 daalt het percentage weer naar 37,6%.
In 1680 werden dus tweemaal zoveel hemden verkocht dan in 1625. Op een totaal van 1462 kledingstukken zijn er doorheen de bestudeerde periode 606 hemden geteld, dit komt overeen met ongeveer 41,50%. De overige 58,50% worden verdeeld over zeven verschillende soorten kledingstukken. 2) Het is interessant om in de lijsten te kijken naar hoeveel eenheden per aankoop voorkomen. Deze werden namelijk vaak meervoudig verkocht aan eenzelfde persoon. Het zijn duidelijk de enige kledingstukken die zo frequent in grote hoeveelheden verkocht werden. Het aantal hemden per pak varieerde van 2, 3, 4, ... tot zelfs een pak van negen hemden in de veiling van de gratiskas van 1680. In deze laatstvernoemde veiling werd al meer dan de helft van de hemden verkocht in paren. In het geheel is er een stijging te ondervinden van het aantal pakken tussen 1626 en 1680. Om deze stijgende evolutie te kunnen verklaren moeten verschillende historische realiteiten naar voren worden gebracht die de mogelijke oorzaken hiervan verduidelijken. Hierbij komen zowel culturele als economische aspecten van die periode aan bod. Onder andere gingen mensen van bepaalde sociale groepen meer aandacht besteden aan hygiëne.
80
J.A. Kamermans, op.cit., p.211. 55
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.3.2. VROUWELIJKE BOVENGOED81 De lijfuekens, de lijfrokken en het borststuk. In dit gedeelte ben ik geconfronteerd met een hermeneutisch probleem. Het is namelijk moeilijk te achterhalen waar bepaalde termen voor staan. Bij het bestuderen van de 17e eeuw is het van belang om te onthouden dat begrippen niet altijd dezelfde betekenis en functie hadden als die van vandaag. Bij de selectie van de termen die in dit gedeelte benaderd worden moet er dus eerst worden achterhaald wat nu precies bij deze klederdracht hoort. Bij deze worden de lijfuekens en de lijfrokken geïnterpreteerd als kledingstukken die gedragen werden boven het hemd en dienden als vormgeving van het kostuum. Het verschil tussen beide soorten zat volgens Kamermans in de vorm82. Het lijfueke sloot nauwer aan het lichaam dan de lijfrok en was volgens Dibbits afkomstig uit de strakke Spaanse mode, terwijl er onder de Parijse mode bredere lijfrokken gedragen werden. Niet enkel de modetrend, maar ook de sociale klasse bepaalde wat er gedragen werd. Volgens Le Francq van Berkhey droegen de vrouwen uit de werkende klasse gemakshalve enkel losse lijfjes. Boven deze soorten korsetten werden één of meerdere borststukken, -burste genoemd in de bron -gedragen om het lichaam warm te houden83. Over het algemeen werden deze klederen uitsluitend gedragen door vrouwen, maar tijdens de Spaanse periode werden ze ook door mannen gedragen. In de verkooplijsten werd echter geen enkele vermelding gemaakt van het geslacht, maar dankzij het werk van Kamermans is geweten dat dit kledingstuk voor mannen een “kamizool” werd genoemd84. Daarom worden de lijfrok en het lijfje enkel in combinatie met vrouwenkledij geplaatst. Bij het doornemen van de bron valt de complete afwezigheid van lijfuekens en borstrokken in de lijsten van 1680 op, terwijl ze in die van 1625 relatief prominent aanwezig zijn. De lijfrok daarentegen werd zowel in 1626 als in 1680 sporadisch verkocht. Volgens costuumhistorici waren de lijfuekens en lijfrok in de 17e eeuw voor 81
Dit in tegenstelling tot ondergoed. J.A. Kamermans, op.cit., p.221. 83 H. Dibbits, op.cit., 182-183. 84 J.A. Kamerman, ibidem. 82
56
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw de vrouwelijke kleerdracht even belangrijk als het hemd. Wanneer de cijfers van 1626 vergeleken worden van het aantal vrouwenhemden met het aantal lijfuekens en lijfrokken85, is er inderdaad een duidelijke gelijkenis te ondervinden. Voor 40 vrouwenhemden waren er 43 lijfuekens en lijfrokken verkocht. Maar de gegevens van 1680 komen echter niet overeen met deze stelling, want de lijfuekens verdwijnen, er worden weinig lijfrokken aangetroffen en het aantal hemden stijgt. De aanwezigheid van de lijfjes was echter afhankelijk van de mode, terwijl hemden tijdloos bleven. De verdwijning ervan kan dus in verband worden gebracht met de verandering in de modetrend doorheen de 17e eeuw. Dibbits beargumenteert in haar onderzoek naar de materiële cultuur van de Noordelijke Nederlanden dat op het einde van de 17e eeuw de strakke Spaanse mode werd vervangen door de lossere Parijse mode. Wat niet in de mode was, verdween niet enkel uit de winkels, maar zelfs uit de tweedehandsmarkt86. Over de aangetroffen lijfuekens, lijf- en borstrokken wordt nu de evolutie bekeken. Deze waren in tegenstelling tot de hemden zichtbaar en dus waren kleur en stof van belang. In de verkooplijsten werden deze uiterlijke details ook preciezer beschreven. - De overwegende kleur voor de lijfuekens was zwart - dat instond voor dertig procent van de totale hoeveelheid- en de meest gebruikte stof was caffa87 met een aandeel van twintig procent. Daarnaast lijken rood en vleeskleur ook modieuze en veelgedragen kleuren geweest te zijn. - Bij de lijfrokken werd er nauwelijks verwezen naar een kleur of stof, waardoor er hierover geen details gekend zijn. - Voor de borststukken werd enkel de stof aangegeven. Vierenveertig procent ervan waren vervaardigd uit satijn, dit komt overeen met vier op de negen geregistreerde bursten. Drie van de overige waren uit caffa en één ervan uit gouden laken, gezien de prijs een zeer verfijnd item. Afhankelijk van de stof en kleur varieerden de prijzen. Volgens de verkooplijst van 1626 waren de zwarte lijfuekens gemiddeld twee schellingen goedkoper te verkrijgen dan de rode en vleeskleurigen. Deze berekening moet wel met enige voorzichtigheid 85
Dit gebruik ik als verzamelnaam voor de lijfuekens en lijfrokken. H. Dibbits, op.cit., pp. 181. 87 Caffa: weefsel uit verschillende grondstoffen dat versierd was. 86
57
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw benaderd worden aangezien het totaal aantal anderskleurige lijfjes laag was en het prijsverschil ook slechts miniem. Voor de caffa lijfuekens is het verschil van meer dan 20 schellingen ten opzichte van de zwarte lijfuekens wel groot genoeg om eruit te concluderen dat dit een verfijnd soort stof was. De zwarte lijfuekens waren dan ook waarschijnlijk uit een ordinaire en goedkope stof gemaakt. Ook voor de borststukken is het moeilijk om met zekerheid conclusies te trekken uit de prijzen. Het kleine aantal dat geregistreerd werd, is namelijk niet toonaangevend voor het totaal aantal op de markt. Toch zijn de gemiddelde prijzen berekend van enerzijds de satijnen en anderzijds de uit caffa vervaardigde bursten. Deze laatsten komen in die verkooplijst tweemaal goedkoper uit dan de satijnen. Algemeen kan dus worden gesteld dat de lijfuekens en bursten zonder vermelding van de stofsoort vervaardigd werden uit een goedkope stof, terwijl caffa en satijn vermeldenswaardig waren voor hun fatsoen en hoge waarde, en daarbij was kleur ook duurder dan zwart. Wat ten laatste nog opvalt in de prijzenreeksen is dat borststukken– met uitzondering van het gauden laken burst - goedkoper uitkomen dan de lijfuekens. Dit verschil lag zeker niet in het soort stof aangezien de caffa lijfuekens gemiddeld 32,50 schellingen kostten en de caffa bursten slechts 4,85. De populariteit van het lijfuekens bij de gehele bevolking zou een verklaring kunnen bieden voor dit prijsverschil, maar dit kan niet met zekerheid worden gestaafd. Andere aspecten zoals kwaliteit, nodige stoflengte en vervaardigingstechnieken konden eveneens aan de basis liggen van die prijsdiversiteit.
De vrouwenrok en schort Deze kledingstukken worden samen
bestudeerd omdat die gewoonlijk samen
gedragen werden als één stuk. De hoge frequentie van het aantal geregistreerde rokken en in hoge mate schorten in vergelijking met mannenkledij, geeft aan dat de Berg van Barmhartigheid grotendeels een vrouwenzaak was. Zij waren namelijk verantwoordelijk voor het beheer van het huishoudportemonnee en hadden dus meer nood aan comsumptieve kredieten. Waarschijnlijk hadden vrouwen ook meer kledij dan mannen zodat ze er ook meer ter beschikking hadden om naar de Berg te brengen.
58
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De doorgaanse 17e eeuwse vrouwenrok werd van heup tot teen gedragen met daarboven een schort, in de bron voorschoot genoemd88. Er wordt in dit gedeelte het begrip vrouwenrok gebruikt voor de rok uit de lijsten omdat een rokje in de 17e eeuw eveneens een kledingstuk voor mannen was, namelijk een mantel. De schort werd in de lijsten veurschoot genoemd en werd gebruikt als bescherming en soms ook als versiering van de vrouwenrok. Bij het tellen van het aantal verkochte vrouwenrokken doorheen de drie verkooplijsten wordt het duidelijk dat vrouwen een belangrijke rol hebben gespeeld in de Gentse Berg van Barmhartigheid. Op de 1.462 geregistreerde kledingstukken behoren 333 items tot vrouwenrokken. Na de hemden (399 items) was de rok -in al haar diverse vormen en kleuren- dus het meest verkochte kledingstuk. De schort daarentegen komt veel minder voor. In totaal zijn er 74 geregistreerd. De verhouding tussen het aantal verkochte schorten en rokken in 1626 en 1680 is vergelijkbaar met die bij de hemden. Zevenenzeventig procent van het totaal aantal verkochte rokken en negentig procent van de voorschoten uit de drie lijsten werden verkocht in 1680. Zoals bij de hemden is hier een hoge stijging te bemerken van het aantal verkochte kledingstukken doorheen de 17e eeuw. Rokken werden echter over het algemeen afzonderlijk verkocht, in tegenstelling tot de hemden. Voorschoten komen wel vaak in paren voor, terwijl dit bij rokken slechts sporadisch lijkt. Door middel van verschillende kenmerken die bij de rokken en voorschoten werden vermeld worden bepaalde modetrends meer in detail bestudeerd. De meeste zijn kleurdifferentiaties zoals rood, zwart, blauw en meer algemeen de term gecoulleurde voor de rokken. Bij de voorschoten zijn wit en blauw de belangrijkste kleuren. Stofsoorten werden minder vermeld behalve dan voor de zijden en marenten89- die doorheen de drie lijsten de meest voorkomende stof is-. Bij de voorschoten wordt enkel marent aangetroffen. Vijfentwintig procent van het totaal aantal geregistreerde rokken uit 1626 waren uit marent vervaardigd. Voor 1680 daalde dit percentage tot nog maar 10,80 wat wel nog steeds het hoogste aantal was. Deze dalende lijn is namelijk ook terug te vinden voor andere soortnamen zoals cougeanten en 88 89
J.A. Kamermans, op.cit., p.220. Marent: goedkope stofsoort. 59
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw gecoulleurden. De eerstgenoemde soort kwam in 1680 helemaal niet meer voor, terwijl de laatsgenoemde een daling onderging van 7,3%. Het feit dat de stokhouder minder gedetailleerde informatie noteerde, geeft aan dat deze soorten vrouwenrokken ondertussen gemeengoed waren geworden. Deze stelling kan niet gestaafd worden voor de voorschoten omdat er in 1626 slechts 7 verkocht werden. Dus een vergelijking met zo weinig gegevens heeft nauwelijks zin. Voor alle kledingstukken lijkt het wel dat hoe nieuwer, kostbaarder en onbekender de stof of kleur, hoe nauwkeuriger het in de verkooplijsten werd opgenomen. De meest voorkomende stofsoort voor rokken was marent. In 1626 waren deze gemiddeld minder waard dan de zijden en satijnen rokken, deze laatsten waren ook minder populair. De cougeanten rokken en deze met enkel een kleur waren nog goedkoper dan de marenten rokken. In 1680 veranderde deze verhouding zo dat gecolleurden rokken gemiddeld 7 schellingen duurder uitkwamen dan de marenten rokken. Maar deze bevinding is echter twijfelachtig aangezien er slechts 15 gecolleurden rokken opgenomen zijn, wat dus niet representatief is op de 272 items. De marenten voorschoten daarentegen waren goedkoper dan de voorschoten zonder enige specificatie en de voorschoten met enkel een vermelding van kleur. De duurste uit de lijsten zijn de witte voorschoten. Wit was een geliefde kleur omdat het stond voor properheid en verfijning90. Iemand uit de werkende klasse droeg geen wit omdat het vuil hierop te snel gezien werd.
Huik/bay en falie De huik/bay was een kleed dat gedragen werd van het hoofd tot de enkels zodat het hele lichaam bedekt was om koude tegen te houden. Een falie was eerder een regenkleed aangezien dit in tegenstelling tot de huik waterdicht was gemaakt91. Bij het bestuderen van de bron lijkt de huik of bayke in 1680 vervangen te worden door de mantel. Op de veilingen van 1626 werden er 31 verhandeld, terwijl in de lijsten van 1680 geen enkele worden aangetroffen en er toen meer mantels waren. De falie komt echter enkel in 1680, maar dan in een veel kleiner aantal aangezien er in
90 91
M. Ferrières, op.cit., p. 163. Kamermans A., Johan, op.cit., p. 224. 60
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw totaal slechts 3 voorkomen. Bij het samentellen van het aantal mantels en huiken in 1626 wordt ongeveer tot dezelfde kwantiteit gekomen als het geheel aantal mantels in 1680. Er kan dus worden gesteld dat het mantelstuk doorheen de 17e eeuw even belangrijk bleef in de klederdracht. De gemiddelde prijs van huiken/baykens lag iets lager dan die van de mantels. Een mogelijkheid is dat de vrouwenmantels, zoals de huiken, uit lichte stoffen werden vervaardigd en dus minder duurzaam waren dan de mannen mantels die uit laken waren gemaakt92.
Handschoenen en mutsen De overige kledingstukken die bij de vrouwelijke klederdracht horen en die aanwezig zijn in de gebruikte bronnen, zijn de handschoenen en mutsen. Mannen droegen geen mutsen maar hoeden. Volgens Kamermans’ studie droegen vrouwen meer hoofddeksels dan mannen93. Mutsen werden in de 17e eeuw dus meer gedragen dan hoeden, hetgeen ook aangetoond kan worden via verkooplijsten. Terwijl hoeden in de drie verkooplijsten helemaal niet voorkomen, zijn er 11 mutsen geregistreerd, waaronder 6 genoteerd werden onder het begrip capotje. Opmerkelijk is dat ze allen uit de verkooplijsten van 1680 komen, terwijl dit accessoir reeds lange tijd bestond en gedragen werd. Wat wel aangetroffen wordt in de lijst van 1626 zijn 2 kapekens, wat mogelijk een oudere benaming was voor de muts. Daarbij worden er in 1680 in totaal nog 3 caproenen aangetroffen. Het verschil tussen een muts en een capotje is niet gekend. Maar uit de bron kan men afleiden dat de capotjes meer waarde hadden dan de mutsen, deze waren namelijk drie keer duurder. Mutsen werden door iedereen en in verschillende lagen gedragen, zodat ze eenvoudig en van minderwaardige materialen waren vervaardigd. De caproenen daarentegen lijken in waarde sterk te variëren. Een rechte lijn is hier niet gevonden zodat er geen sociale differentiaties naar voren kunnen gebracht worden.
92
Ibidem, pp. 213 en 222. Kamermans A., Johan, Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), pp. 224225. 93
61
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Voor de handschoenen is het moeilijk om via de verkooplijsten enige hypothesen te stellen, aangezien er slechts vier aangetroffen worden doorheen de drie lijsten, waarvan drie uit de lijst van 1626 komen. De aantallen zijn hier te beperkt om algemene evoluties te geven die doorheen de 17e eeuw plaatsvonden. Toch moet dit accessoir vermeld worden, aangezien het in tegenstelling tot andere veelgebruikte zaken, wel in de lijsten voorkomt.
3.3.3. MANNELIJK BOVENGOED. In de verkooplijsten van de Gentse Berg van Barmhartigheid worden beduidend minder mannelijke kledingstukken aangetroffen. Dit verschijnsel kan duidelijk aangetoond worden door het totaal aantal verkochte broeken te vergelijken met het aantal vrouwenrokken. In 1626 bijvoorbeeld werden er 3 vrouwenrokken verkocht voor 1 broek en in 1680 steeg dit aantal nog tot 7 rokken tegenover 1 broek.
Het driedelig pak Door de Spaanse invloed veranderde de mannelijke klederdracht sterk doorheen de 17e eeuw. In de verkooplijsten worden duidelijke verschillen opgemerkt tussen 1626 en 1680. In 1626 waren de meestvoorkomende kledingstukken de mantel, de broek en het wambuis. Na 1670 onstond het zogenaamd driedelig pakje bestaande uit een broek, een rokje en een mantel. Het rokje was in 17e eeuw een soort ondervest dat gedragen werd onder de mantel. Het wambuis is door Le Francq van Berckley bestempeld als de typische boerenkledij94. In de verkooplijsten van 1680 werden nauwelijks nog wambuizen aangetroffen, terwijl het aantal rokjes steeg. Het rokje lijkt in 1680 de plaats in te nemen van het wambuis. Deze conclusie moet dus met enige voorzichtigheid benaderd worden, aangezien er onduidelijkheden bestaan over het 17e eeuwse begrippenstelsel. In het begin van de 17e eeuw betekende het begrip rokje hetzelfde als wambuis. Bovenop het wambuis of het rokje werd soms een leren colder gedragen. De colder leek op het wambuis, maar was iets dikker95.
94
Kamermans A., Johan, Op.cit., p. 213. L. Van Beurden, Over mode en mensen. Tien eeuwen costuumgeschiedenis, uitgeverij Boom, Amsterdam, 2004, p. 81. 95
62
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Bij het nader bestuderen van de geregistreerde wambuizen wordt opgemerkt dat dit kledingstuk doorheen de 17e eeuw bijna volledig verdwijnt. Terwijl er in 1626 27 wambuizen geregistreed werden bleven er in 1680 slechts twee over om verkocht te worden. Dergelijke evolutie geeft aan dat het wambuis tegen het einde van deze eeuw niet meer gedragen werd en waarschijnlijk vervangen door iets nieuws, zoals bijvoorbeeld het rokje96. Bij wambuizen worden kleuren nooit gespecifieerd, terwijl stofsoorten bijna altijd werden vermeld. Belangrijke stoffen waarin ze werden vervaardigd waren bombazijn97 en satijn, dure luxueuze stoffen. Andere minderwaardige stoffen zoals laken en damast worden slechts sporadisch aangetroffen. De prijs is een belangrijke indicatie om de verfijning van bepaalde stoffen te bepalen. Door de gemiddelde prijs van de satijnen wambuizen te vergelijken met die van ongespecifieerde wambuizen wordt er geconcludeerd dat satijn in de 17e eeuw een luxueus soort stof was. De gemiddelde waarde van satijnen wambuizen lag zeven schellingen hoger dan andere. In vergelijking met andere berekende prijsverschillen is dit een hoge som. Bombazijn had in deze veiling ongeveer dezelfde waarde als satijn zodat het eveneens als een luxeproduct gezien moet worden. De stof is eigenlijk gemaakt uit geweven katoen, wat in de 17e eeuw nog zeldzaam was en dus veel waard. Als ander soort wambuis waren nog rokjes en colders. Het rokje lijkt het wambuis in 1680 te vervangen, terwijl de colder doorheen alle veilingen aanwezig was. In 1626 werden slechts 4 rokjes verkocht en in 1680 waren dit er 23 stuks. Met een gemiddelde prijs van 16 schellingen voor een colder kwam dit iets duurder uit dan de prijs van rokjes en wambuizen, omdat de meeste colders uit leer waren. Over de stof waaruit een broek werd gemaakt, wordt in de bron nauwelijks iets aangetroffen, kleur daarentegen is bijna alomtegenwoordig in de lijst van 1626. De stof lijkt over het algemeen niet kostbaar of speciaal genoeg te zijn om het te vermelden. De meeste broeken waren vervaardigd uit linnen, laken of serge98 en de 96
Kamermans A. Johan, ibidem. Bombazijn: Sterk weefsel waarvan de samenstelling kon variëren. 98 J.A. Kamermans, op.cit., p. 212-213. 97
63
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw kleur blijkt uit deze bron voornamelijk zwart geweest te zijn naast de anderen die gecolleurd waren. In de lijsten van 1680 werden echter veel minder specificaties aangegeven. Naast de algemene vermelding van brouck werd slechts enkele tiental leren broucken door de greffier genoteerd. In 1626 komen deze nog niet voor. Waarschijnlijk waren leren broeken slechts in de mode gekomen vanaf de tweede helft van de 17e eeuw. Doorheen beide lijsten van 1680 wordt nog maar 1 zwarte broek aangetroffen, terwijl hier ook voor het eerst rood vermeld werd. Er werden in totaal 4 rode broeken verkocht. Omtrend de prijzen van broeken is er eveneens een verschil te bemerken. In 1626 is er een duidelijk prijsverschil tussen zwarte en gekleurde broeken. Gemiddeld kostte de zwarte broek toen drie schellingen meer dan de gekleurde en veertien schellingen meer dan de ongespecifieerde stukken. Voor 1680 is dit verschil niet te vinden omdat hier de beschrijvingen ontbreken. De enige zwarte broek op de lijst van 1680 werd verkocht voor slechts twee schellingen en een half, terwijl een broek toen gemiddeld 8 schellingen kostte in de veilingen van de Berg. De duurste broeken waren in 1680 de leren exemplaren, terwijl de rode broeken de goedkoopste waren. Het derde kledingstuk behorende bij het driedelig pak, namelijk de mantel, wordt besproken onder de rubriek van unisekse kledij, want op de lijsten werd nooit aangegeven of het ging om mannelijke of vrouwelijke kledij. In paats van een mantel werd soms een casack gedragen. Dit is een soort militair vest met brede mauwen. Dit kledingstuk bleef doorheen de hele 17e eeuw even populair. In 1626 werden er in totaal 41 en in 1680 56 verkocht. De exemplaren uit de verkopingen van 1626 waren gemiddeld drie schellingen duurder dan die uit 1680. De variatiebreedte tussen de prijzen was echter hoog, zodat de gemiddelden sterk beïnvloed worden door uitersten.
64
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.3.4. UNISEKS KLEDINGSTUKKEN In dit onderdeel wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vrouwelijke en mannelijke kledingstukken. Sommige waren in de bron niet zo precies beschreven. Het hemd - eveneens een uniseks kledingstuk- werd reeds uitgebreid besproken wegens de centrale functie dat het in de 17e eeuwse klederdracht innam. Unisekse kledingstukken en accessoires die in de lijsten voorkomen zijn: de mantel; de schoenen en kousen; de losse kraag en mouwen; de handschoenen en de muts. Andere accessoires zoals hoeden, sjaals en zakken, die toen ook gedragen werden, worden in de verkooplijsten niet aangetroffen en worden dus eveneens niet bestudeerd. Om hierover meer te weten te komen moeten andere bronnen onderzocht worden.
De mantel Het voornaamste uniseks kledingstuk, zonder het hemd mee te tellen, was de mantel. In de literatuur worden twee verschillende soorten mantels beschreven. Ten eerste wordt verwezen naar de kleine mantel die deel uitmaakte van het door mannen gedragen driedelig pak99. Ten tweede was er de mantel die diende als overjas om het lichaam warm te houden100. In de lijsten werd enkel verwezen naar een mantel zonder verdere onderscheiding, waardoor deze verschillen uit de literatuur niet achterhaald kunnen worden. Waarschijnlijk werd met de mantels uit de lijsten eerder de overjas bedoeld. Drie stellingen verklaren deze hypothese. Ten eerste werden er in vergelijking met het totaal aantal broeken en wambuizen ongeveer drie keer meer mantels aangegeven. Ten tweede waren ongeveer twee derde van de mantels doorheen de lijsten duurder, zodat slechts 1/3 waarschijnlijk wel bij het driedelig pak hoorde. Ten derde lag de gemiddelde prijs van de mantels uit 1680 lager dan die van 1626. Deze daling zou een gevolg kunnen zijn van het feit dat huiken in 1680 bij de mantels werden verwerkt die in 1626 goedkoper waren dan de mantels.
99
Cfr. supra p. 55. L. Van Beurden, Over mode en mensen. Tien eeuwen costuumgeschiedenis, Amsterdam, uitgeverij Boom, 2004, p. 82. 100
65
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw In beide jaren komen regelmatig zwarte en gekleurde mantels voor. Zoals het geval is voor andere kledingstukken echter, werden in 1680 beduidend minder kleuren gespecifieerd. Afhankelijk van de kleur verandert de prijs van de mantels. De zwarte mantels kostten doorheen de 17e eeuw gemiddeld 10 schellingen meer dan de gekleurde mantels.
Kousen en schoenen Om over te gaan tot een kleiner, maar even belangrijk kledingstuk worden de kousen en schoenen, zoals die in de 17e eeuw werden gedragen, onderzocht. Dit zijn – net zoals hemden- tijdloze en noodzakelijke accessoires van de klederdracht. Om die reden worden deze accessoires in beide periodes ongeveer even vaak aangetroffen. Schoeisel was zelfs voor de armsten uit de maatschappij van groot belang, daarom was dit in vergelijking met andere kledij ook relatief goedkoop verkrijgbaar. Via de lijsten is niet te achterhalen of het nu ging om schoenen en kousen voor vrouwen of mannen. Waarschijnlijk was er nog geen duidelijke differentiatie te ondervinden in de vorm. Niet het geslacht bepaalde welk soort schoenen of kousen je droeg, maar eerder de aangelegenheid waarvoor ze gedragen werden. In de verkooplijsten werd bijvoorbeeld herhaaldelijk het woord muglen –of eerder muilen- gebruikt in plaats van schoen, wat stond voor een soort klomp dat gedragen werd om te werken. Bij kousen hoorden de causebanden en ondercausen tot onderdelen van een specifieker klederdracht. In beide jaren valt het op dat er in iedere lijst iets meer kousen werden verkocht dan schoenen. De kousen moesten waarschijnlijk om hygiënische redenen vaker worden veranderd. In beide periodes werden exact dertien paar schoenen en een twintigtal kousen gekocht. De lage waarde die werd toegekend aan schoenen maakte het voor iedereen mogelijk om er zich aan te schaffen. Schoeisel was in de vroegmoderne tijd dus geen luxueus consumptiegoed, maar eerder een populair verbruiksgoed. De snelle slijtage en de onherstelbaarheid ervan waren ook een belangrijk criterium voor de lage waarde van dit goed. Doorheen de hele 17e eeuw werden ze op de Berg gemiddeld voor ongeveer 4 schellingen verlost. Kousen daarentegen komen een stuk duurder uit dan schoenen!
66
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Op de verkoping van 1626 werd gemiddeld 7 schellingen betaald voor één paar kousen. In 1680 daalde deze gemiddelde waarde tot enkel 4 schellingen per paar101.
De kraag en mouw Als laatste items die bij de 17e eeuwse kleerdracht hoorden worden de kraag en mouw nader onderzocht. In tegenstelling tot de schoenen en kousen waren kragen en mouwen uitsluitend decoratief. “Met de kousenbanden behoren ze tot de pronkstukken van de kleerdracht”102. We kunnen deze dus categoriseren als luxegoederen. Ze werden eveneens zowel door man als vrouw gedragen, maar dan op een andere wijze. Deze differentiatie in geslacht werd niet opgenomen in de lijsten, zodat het zoals de schoenen en kousen als uniseks kledingstuk bestudeerd wordt. Met de intrede van de lossere Franse mode veranderde de kraag in de 17e eeuw. In plaats van hoog en stijf werd die liggend en losser gedragen, zodat hij ook aangenamer aanvoelde dan die uit de Spaanse mode103. Deze evolutie wordt ook teruggevonden in de cijfers van de lijsten. In 1626 werd geen enkele kraag verkocht tegenover twaalf stukken in 1680. Ook de lage waarde van deze laatste toont aan dat het niet meer ging om grote ingewikkelde exemplaren, maar om eenvoudige accessoires. Ook de mouwen waren toen aan verandering onderhevig. De middeleeuwse lange mouwen, die tot ver in de 16e eeuw werden gedragen, werden langzamerhand vervangen door een kortere stijl die nog maar tot de elleboog rijkte. De 17e eeuw kende dus een verfijning in kledingstijl, die de middeleeuwse lomp- en preutsheid verving. Het gevolg van de evolutie in modetrend was de verdwijning van de losse mouwen. Ze werden vanaf dan rechtstreeks gehecht aan het hemd. Deze evolutie is inderdaad duidelijk aan te tonen door de lijst van 1626 en die van 1680 te vergelijken. Terwijl er in 1626 nog vier paar losse mouwen verkocht werden, bleef er in 1680
101
Eén paar kousen wordt in deze gemiddeldes niet meegerekend omdat die meer dan tienmaal zo duur was als de rest. 102 L. Van Beurden, op.cit., p. 81. 103 M. Ferrières, Le bien des pauvres. La consommation populaire en Avignon (16001800), Seyssel, Champ Vallon, 2004, p. 162. 67
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw maar één stuk over. Ze werden alle uit satijn vervaardigd zodat deze ook een stuk duurder uitkwamen dan de kragen waarbij geen vermelding staat van de stof.
Doeken Als laatste goed -dat bij de klederdracht hoorde- wordt het gebruik van doeken beschreven. In de bron werden ze onder verschillende benamingen genoteerd. Er waren vuusel-, linnen- en kinderdoeken. De linnen doeken en kinderdoeken werden eerder gedragen rond de nek of op het hoofd om zweet tegen te houden104. Waar de vuuzeldoeken voor werden gebruikt is niet geweten. Doeken waren niet in alle kleerkasten terug te vinden, maar waren voornamelijk gedragen door de hogere klassen uit de maatschappij. In 1626 werden er 17 doeken afgelost en in 1680 slechts 9. De helft van de afgeloste doeken in 1626 waren vusseldoeken, terwijl deze soort in 1680 enkel twee keer voorkomt. Linnen doeken waren toen meer aanwezig. Ze waren ook iets duurder dan de vuuzeldoeken. Voor één vuuzeldoek werd 2,5 schellingen betaald en voor een linnen doek gemiddeld 5 schellingen.
3.3.5. VOORLOPIGE CONCLUSIE OVER DE KLEDERDRACHT Ter conclusie kan worden gesteld dat de klederdracht doorheen de 17e eeuw op verschillende vlakken evolueerde. Ten eerste was er een evolutie in wat er werd gedragen. Hemden, vrouwenrokken en voorschoten werden naar het einde toe veel meer aangetrokken, terwijl de wambuizen en mouwen in 1680 bijna verdwenen. Ook kragen komen meer voor in 1680. De huik en bay van 1626 werd in 1680 vervangen door mantels en het wambuis door het rokxken. Vervolgens zijn er doorheen de 17e eeuw veranderingen in hoe de kledingstukken gedragen werden. Kleuren en textiel van de kledij veranderden naarmate de mode evolueerde. In 1626 werden zwart en blauw door zowel de vrouwen als door de mannen gedragen, terwijl in de lijsten van 1680 het rood meer wordt aangetroffen.
104
J. Van Ryckeghem, “Eenvoud en raffinement. Kleding en sieraden te Gent”, in: R. Vanderlinden, Oostvlaamse Zanten, Gent, 63 (1988), 1, p. 45. 68
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Als stof bleef het marent een populaire en goedkope stof in de vrouwelijke klederdracht. Satijn en caffa waren immers luxueuzer. Als laatste punt wordt doorheen het onderzoek gekeken naar de waarde van de kledij. Over het algemeen lag de prijs van de kledij die verkocht werd in de veilingen van 1680 lager dan deze verkocht in 1626. Hierin zal de gratiskas een grote rol in hebben gespeeld. Aangezien er in 1626 nog geen gratiskas bestond, werd er door de armere bevolkingsklassen nog niet veel binnengebracht. In het tweede onderdeel worden de gratiskas en intrestkas verder in detail vergeleken.
69
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.4 KEUKENGEREI Dit gedeelte zou evengoed onder het begrip haardgerief - zoals Weyns het noemt in zijn onderzoek - ondergebracht kunnen worden, aangezien er zowel op de haard gekookt als errond gegeten werd. Sinds de middeleeuwen was de haard het centrale punt van het huis, waarrond een huishouden leefde. Hij diende als verwarming, verlichting en fornuis. Een bewijs van zijn belangrijke positie in de samenleving is het middeleeuws begrip haardtelling dat met de huidige volkstelling overeenkomt105. Wat er in de keuken terug te vinden was, was dus zeer uiteenlopend, aangezien er in de keuken alle dagelijkse activiteiten werden gedaan. Hier worden echter enkel de objecten onderzocht die ofwel voor koken ofwel voor eten dienden. Bij het haardgerief hoorden talrijke objecten zoals een blazer, een haardijzer, een vonklade en dergelijke, maar deze objecten werden echter niet teruggevonden in de lijsten. Daarom wordt hier enkel aandacht geschonken aan het keukengerief dat rond de haard zat en dat wel in de verkooplijsten werden aangetroffen. Hierin worden zowel het kookgoed als het tafelservies ondergebracht. In elk 17e eeuws huishouden werd noodzakelijk keukengerief veelvuldig gebruikt
3.4.1. HET KOOKGOED Figuur 3.5 Frequentietabel van het verkocht kookgoed in 1626 en 1680.
1626
1680
ketels
32
26
potten
5
2
haak
6
6
wafelijzers
2
3
branders
4
2
pan
1
-
105
J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Ter speelbergen, Antwerpen, 1974, p. 31. 70
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw koelbakken
-
2
deksels
-
3
Kookgoed is een verzamelnaam voor alle huishoudelijke goederen die gebruikt worden om eten te bereiden. Dit waren in de 17e eeuw ketels, potten, pannen, wafelijzers, haken en dergelijke meer. Zowel in de verkooplijst van 1626 als in die van 1680 komen deze objecten het meest voor. Ketels en potten worden in de drie lijsten het meest aangetroffen. Een aantal van de ketels werden anders geregistreerd, namelijk in verkleiningsvorm of met het begrip pot erachter. In de literatuur worden de ketels en potten steeds samen bestudeerd omwille van het feit dat ze ongeveer eenzelfde functie hadden. In dit onderzoek worden de ketels, ketelkens, ketelpotten en potten dus ook samen benaderd. In totaal werden er 65 ketels en potten genoteerd, waaronder 5 items potten waren. Dit aantal vertegenwoordigt 62% van het totaal aantal verkochte kookgoederen. De continuïteit in de verkochte kwantiteiten ketels tussen 1626 en 1680 is opmerkelijk. Tweeëndertig van de 60 ketels werden in 1626 afgelost en achtentwintig in 1680. De potten daarentegen verdwijnen volledig uit de lijsten van 1680, terwijl er in 1626 5 verkocht werden. Ketels en potten waren doorheen de 17e eeuw veelgebruikte kookgoederen, die overal aanwezig waren106. Zij vormden eigenlijk de basisbestanddelen om de maaltijd te bereiden. Uit deze bron lijken de potten echter doorheen de 17e eeuw aan belang te verliezen. Via de prijzen van ketels kan afgeleid worden dat ze doorheen de 17e eeuw werden verbeterd. In 1626 kostten ze gemiddeld 5 schellingen, terwijl ze in 1680 voor 10 schellingen werden verkocht, wat overeenkwam met de prijs van een pot uit 1626. Het probleem is dat er bij de ketels niet werd genoteerd uit wat ze vervaardigd werden, zodat er niet achterhaald kan worden wat er precies verandert bij die duurdere ketels. Van de potten is wel geweten dat ze uit metaal waren gemaakt. De ketel en pot werden in de 17e eeuw boven het vuur aan een haak opgehangen, die ook in de veilingen terugkomt, maar onder een andere benaming. In 1626 werden ze hangels genoemd en in 1680 hakers. In totaal werden twaalf haken verkocht waarvan 106
J.A. Kamermans, op.cit., p.106. 71
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw de helft in 1626 en de andere helft in 1680 afgelost werden. Voor ongeveer vijf ketels werd dus één haak verkocht. Zo kan gesteld worden dat er in één huis verschillende ketels voorhanden waren, aangezien er per haard slechts één haak hing en er per huis ook slechts één haard was. In tegenstelling tot de ketels, waren de haken doorheen de hele 17e eeuw ongeveer even goedkoop verkrijgbaar. Voor één haak werd namelijk gemiddeld iets minder dan vier schellingen betaald. Twee overige objecten die zowel in de lijst van 1626 als in die van 1680 terugkomen zijn het wafelijzer en de brander. Er werden 2 wafelijzers in 1626 en 3 in 1680 verkocht; 4 banders in 1626 en 2 in 1680. Wafelijzers en brander waren in vergelijking met ketels dus minder gebruikelijk. Ze werden ook niet in de keuken, maar op zolder aangetroffen omdat ze enkel bij speciale aangelegenheden werden uitgehaald107. In de latere lijsten verloren ze ook aan waarde: de wafelijzers waren gemiddeld twee schellingen goedkoper en de branders dertien schellingen. Vervolgens zijn er nog 3 objecten die slechts sporadisch worden aangetroffen in één der lijsten. In 1626 werd nog 1 pan en in 1680 werden 2 koelbakken en 2 deksels verkocht. Gezien de geringe aanwezigheid is het onmogelijk om verbanden of conclusies te trekken uit deze gegevens.
3.4.2. HET TAFELSERVIES Door het bestuderen van het tafelservies van de 17e eeuw kan er achterhaald worden hoe zowel de tafel- en eetcultuur als de tafelmanieren gehanteerd werden. Het servies geeft aan waarin en waarmee er gegeten werd, hoe er geserveerd werd en hoe een gedekte tafel eruit zag. Serviesgoederen kunnen dus gezien worden als “beschavingsintrumenten”108. Sommige objecten - zoals een mosterdpot en melkkan geven ook meer informatie over wat er gegeten en gedronken werd. Onder het tafelservies hoorden dus de borden, , kommen, mosterdpotten, kannen, het bestek en de schotels of zogenaamde platelen. 107
H. Dibbits, Materiële cultuur in Doesberg en Maassluis, 1650-1800, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2001, p. 125. 108 C. Terryn, “Tafelen en tafelgerei in Gent”, in: Oostvlaamse Zanten, 63 (1988), p.15. 72
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Figuur 3.6 Frequentietabel van het verkocht tafelservies in 1626 en 1680.
1626
1680
borden
-
18
kommen
-
6
schotels
59
70
lepels
7
26
vorken
-
6
messen
4
2
melkkannen
1
1
tassen
-
1
mosterdpotten
1
3
peperdozen
-
1
De borden Opmerkelijk bij het onderzoeken van het servies is dat er zo weinig borden – taillooren109- en kommen aangetroffen worden. Deze hoorden slechts vanaf de 18e eeuw, samen met de schotels, tot de alledaagse gebruiksartikelen van elk huishouden. Op het einde van de 17e eeuw en in het begin van de 18e eeuw werden borden enkel te vinden in huizen van middengroepen en van de elite. Armen aten toen nog samen uit een centrale schotel110. Op de 18 geregistreerde borden uit 1680 – in de 17e eeuw nog taillooren genoemd – werd bij 16 items gespecifieerd dat het om tinnen borden gingen en één om een zilveren exemplaar. Deze waren minder algemeen verspreid dan de borden uit aardewerk of hout. Voor de kommen wordt een gelijkaardige evolutie opgemerkt. Van de 6 verkochte kommen in 1680 waren er 3 van tin, 2 van koper en 1 van zilver. Het zilveren
109
De twee begrippen horen hier samen aangezien een tellioor in de 17e eeuw zowel een bord als een snijplank kon zijn. De tinnen exemplaren zijn hier wel borden. 110 C. Terryn, art.cit., p.17-18. 73
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw exemplaar was waarschijnlijk een sierkom, aangezien het 60 schellingen kostte, wat zes maal duurder was dan de tinnen kommen. Beide objecten werden in 1626 nog niet verkocht, wat bewijst dat borden en kommen – althans diegenen uit tin en koper – pas vanaf het einde van de 17e eeuw aan het servies werd toegevoegd. Schotels en plateelen waren doorheen de bron relatief populair in de 17e eeuw. Het waren een soort diepe en grote borden waarin vlees en brood gedoopt werden111. De 59 plateelen uit 1626 waren breekbare aarden schotels. Zij kostten gemiddeld minder dan de tinnen schotels en werden dus sneller vervangen na slijtage. In 1680 lijken deze aarden plateelen vervangen te worden door tinnen schotels, waavan er 64 werden afgelost. Zoals bij de borden en kommen werd tin dus slechts vanaf het einde van de 17e eeuw populair in het servies. Ook Sara Pennell merkte een stijging van tin in het keukengerief rond de 18e eeuw112. Tin werd reeds in de Romeine tijd gebruikt om gereedschap en wapens te maken, maar het gebruik ervan was afhankelijk van de economische toestand. In tijden van crisis bijvoorbeeld werd overgegaan tot het kopen van goedkopere objecten die vervaardigd waren uit minder duurzaam materiaal zoals aardewerk. De gemiddelde prijs van de 64 aangeschafte tinnen schotels in 1680 was 6,5 schellingen, terwijl de 59 plateelen uit 1626 gemiddeld slechts 3,5 schellingen kostten. Eén plateel werd in deze berekening niet opgenomen omdat die 11 schellingen kostte, hetgeen te sterk varieert op de andere plateelen. Waarschijnlijk ging het hier om een sterk versierd plateel dat – zoals het zilveren kommetje- eerder diende als huiselijk sierraad. Op de schotels hoorden nog deksels die sporadisch in de veilingen worden aangetroffen. In totaal werden 5 deksels verkocht die allen uit de veilingen van 1680 kwamen. Opmerkelijk is dat deze deksels allen uit zilver waren en gemiddeld meer 111
J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Antwerpen, Ter speelbergen, , 1974, p. 540. 112 S. Pennell, “‘Pots and pans history’: the material culture of the kitchen in early modern England”, in: Journal of design history, 11 (1998),3, p. 209. 74
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw waarde hadden dan de schotels zelf. Voor één deksel werd namelijk gemiddeld 25 schellingen uitgegeven. Deze waren dus waarschijnlijk uitsluitend decoratieve deksels.
Het bestek Voor het bestek kan er bij het bestuderen van de bronnen afgeleid worden dat lepels en messen tot de basis van het bestek hoorden, terwijl de vork toen slechts bijkomstig was. Door toenmalige kunstwerken te bestuderen kwam Weyns tot dezelfde stelling in zijn onderzoek naar het huisraad. “De mes werd, evenals de lepel, ook wel eens in de muts gestoken, zoals een herder op het schilderij: De Aanbidding der koningen van Jeroen Bosch dat heeft gedaan. De Verloren Zoon van dezelfde Bosch draagt z’n mes in een koker aan de gordel ”113. Mes en lepel hoorden tot het persoonlijk bezit dat zelfs meegebracht werd wanneer er buitenshuis gegeten werd. De late opkomst van de vork in het alledaags servies is een gevolg van de verfijnde eetgewoontes. Zilveren bestek werd zowel en lage als hoge economische klassen aan te treffen. Ze waren echter niet gebruikt als alledaags goed aangezien ze in het linnenkast werden opgeborgen. Het bestek voor dagelijks gebruik was over het algemeen uit tin en hout114. In de vroegmoderne tijd bestond het bestek overwegend uit lepels. Op de veiling van 1626 werden er in totaal 8 en in 1680 25 verkocht, waarvan één uit goud. De vork daarentegen is enkel terug te vinden in de lijsten van 1680 waar er 6 werden geregistreerd. Zoals Dibbits opmerkt, was het eten met de vork in de 17e eeuw nog zeer verniewend en grotendeels zelfs onbekend, terwijl lepels reeds lange tijd gebruikt werden en ondertussen algemeen verspreid waren115. Zoals vorken bekleedden ook messen een minder belangrijke plaats in het dagelijks bestek-gebruik. In 1626 werden 4 messen en 2 kokers met messen verkocht. Het is moeilijk te achterhalen hoeveel messen in één koker waren. In 1680 verminderde dit aantal tot nog slechts 2 messen.
113
J.Weyns, op.cit., p. 555. C. Terryn, art.cit., pp. 17-19. 115 H. Dibbits, op.cit., p. 132. 114
75
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Messen waren enkel nodig indien vlees gegeten werd, wat in die tijd nog niet tot de dagelijkse spijs hoorde zoals vandaag de dag116. Het eigenaardige in de bron is dat lepels, die dus veel populairder waren, duurder waren dan messen. Voor een lepel werd doorheen de drie lijsten gemiddeld 11 schellingen betaald en voor een mes slechts 5 schellingen. Dit verschil in waarde kan niet verklaard worden vanuit het materiaal, aangezien bijna al het verkocht bestek zilver was. Waarschijnlijk waren de lepels echter zwaarder en dus uit meer zilver gefabriceerd dan de messen. Wat hierbij ook opvalt is, dat de messen uit 1626 gemiddeld 5 schellingen duurder waren dan de 2 messen uit 1680. De gemiddelde prijs van lepels daarentegen bleef doorheen de drie lijsten constant. Vorken waren in vergelijking met lepels nog eens 3 schellingen duurder. Dit verschil kan te maken hebben met het feit dat dit in de 17e eeuw nog gezien werd als een prestigieus artikel dat nog niet gemakkelijk verkrijgbaar was. Volgens C. Terryn was een vork rond 1700 voor de middengroep een pronkvoorwerp, dat enkel uit de kast werd gehaald bij feestmalen117.
De melkkan en tas De melkkan en tas waren niet de enige objecten die bij het 17e eeuws drinkservies hoorden, maar zijn wel de enigen die op de veilingen werden aangeboden. Drinkbekers en andere kannen kenden ook een belangrijke plaats in de materële cultuur van de 17e eeuwse huishoudens. Kannen hadden een buikvormig midden en waren groter dan de drinkpotten. Ze hadden één of meerdere handvaten en waren voornamelijk uit aardewerk gemaakt. In Weyn’s onderzoek wordt het gebruik van de melkkan samen beschreven met de koffiekannen. De oudste koffiekannen dateren slechts uit 1700, terwijl de melkkan hier zowel in de lijst van 1626 als in die van 1680 aangetroffen wordt. Melklkannen waren dus ouder dan koffiekannen. De middeleeuwse versie van de melkkan had een andere functie dan de verkochte kan. In de middeleeuwen ging het om een grote
116 117
Ibidem, p. 133 C. Terryn, art.cit., p.19. 76
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw emmer om de melk in te vergaren en om deze nadien te transporteren. Hij was enkel in het bezit van boeren, die op het platteland melkten118. De aanwezigheid van de tasse kan een aanduiding zijn dat het in deze bron om de kleine versie van de melkkan - die bij het tafelservies hoorde - ging. De tas werd in onze gewesten iets vroeger ingevoerd dan thee en koffie, twee warme dranken die namelijk niet uit een drinkbeker of pot gedronken werden - zoals wijn en bier - maar uit een fijn porseleinen kopje. Het porselein werd vanaf de tweede helft van de 17e eeuw gedeeltelijk vervangen door Delfts aardewerk dat vanaf dan als concurrent opkwam tegenover het chinees porselein119. Voor de lijst van 1626 kan deze link tussen tas en melkkan echter niet gelegd worden aangezien er één melkkan, maar geen tas werd geregistreerd. Voor 1680 daarentegen is een dergelijk verband duidelijker op te sporen, aangezien er in de veilingen van 1680 twee tassen samen met twee melkkannen werden verkocht. In totaal werden dus doorheen de drie veilingen slechts twee melkkannen en twee tassen verkocht.
Mosterdpot, peperdoos en zoutvat De mosterdpotten en peperdozen konden er zeer verschillend uitzien. Ze waren gemaakt uit zilver, tin , glas of gleiswerk en waren soms fraai versierd. Bij de mosterdpot hoorde een klein lepeltje om zich van de mosterd te kunnen bedienen. In de peperdozen – ook peperbussen genoemd – zaten kleine gaatjes om de peper over het eten te strooien. Beide artikels werden geregeld als geschenk gegeven voor trouwof communiefeesten. Het waren dus geen basisgoederen, maar eerder luxeproducten die zowel een decoratief als een gebruiksnut hadden. In de lijst van 1626 werd slechts 1 mosterpot en geen peperdoos opgenomen, terwijl er in 1680 wel een peperdoos en nog 3 mosterpotten waren. Peperdozen waren minder oud dan mosterdpotten. De eerste vermelding ervan die Weyns terugvond dateert uit
118
J. Weyns, op.cit., p. 620. J.A. Kamermans, “Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw”, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), Wageningen, Landbouwuniversiteit, p.119. 119
77
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1567, terwijl mosterdpotten reeds in de 15e eeuw bestonden120. Deze lage cijfers wijzen op het feit dat peper en mosterd in de 17e eeuw nog niet dagelijks en door iedereen werden gebruikt. De mosterdpotten en de perperbus uit de lijsten van 1680 waren waarschijnlijk eerder een huiselijk sieraad, dan een gebruiksvoorwerp. In vergelijking met de verkochte mosterdpot in 1626 waren deze ook zeer veel waard. De potten uit 1626 kostten gemiddeld 7,5 schellingen, terwijl er voor die uit 1680 gemiddeld 50 schellingen betaald werd. De zoutvat was iets frequenter gebruikt en ouder dan de peperdoos en mosterdpot. Zoutvaten hoorden in alle economische klassen tot het zilverwerk. Die waren volgens Terryn’s onderzoek aanwezig in de helft van de huishoudens van middengroepen en in drie kwart van de huishoudens van de elite121. In de veilingenlijsten van 1626 werden ze niet verkocht, maar in 1680 kwamen er wel 3 itmes voor. Het waren allen zilveren zoutvaten die gemiddels voor 60 schellingen werden afgelost. Het zilvergehalte varieerde tussen de 4 en 8 ounc en hoe zwaarder hoe duurder verkocht.
3.4.3. CONCLUSIE OVER HET KEUKENGEREI Het keukengerei die naar de Berg werd gebracht bestond uitsluitend uit de duurzame objecten. Breekbaar servies zoals aarden potten en de simpele houten lepels bijvoorbeeld hadden niet genoeg waarde om te verpanden. Via de veilingenlijsten hebben we dus enkel zicht op een fractie van het ganse keukengerei. In het kookgoed zijn er geen grote verschuivingen opgekomen in de lijsten. Er zijn wel iets minder ketels en potten, maar het verschil in de frequentie is niet groot genoeg om iets te besluiten over een veranderende consumptie. In het tafelservies daarentegen zijn er wel belangrijke veranderingen ondervonden. Naar het einde van de 17de eeuw toe evolueerden de tafelmanieren en werd er gegeten met nieuw bestek zoals vorken en opgediend met nieuwe voorwerpen zoals schotels.
120 121
J. Weyns, op.cit., pp. 571-573. C. Terryn, art.cit., pp.17-23. 78
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
3.5 HET SIERAAD EN DE HUISELIJKE DECORATIE Een aantal objecten die bij het servies werden ondergebracht horen ook bij dit onderdeel van het huiselijke decoratie, maar in dit onderzoek is de keuze gemaakt om bij het keukengoed te benaderen omdat die naast decoratief ook een praktisch nut hadden. Bij het registreren van de data werden zeven onderverdelingen opgesteld die samen het geheel aan sieraden en decoratie overkoepelen. Die bestaan uit ringen, diamanten, devotionele juwelen, andere gouden en zilveren juwelen, ruw materiaal en de overige objecten die als decoratie dienen.
3.5.1. SIERAAD Figuur 3.7 frequentietabel van het verkocht sieraad in 1626 en 1680.
1626
1680
Ringen
70
129
Knopen
6 eenheden
15 eenheden
Ijzerkens
3
34
Ketens
4
4
haken en pendanten
3
29
Juwelen voor man en vrouw Juwelen waren - zoals kledij dit gedeeltelijk was – de ultieme objecten die dienden om zich publiekelijk te vertonen. Ze hoorden bij de kledij als aanvullende decoratie ervan. Zoals kledij hoorden ze ook tot het individueel bezit en was er gedeeltelijk een verschil tussen wat mannen en wat vrouwen als juwelen droegen, maar in de verkooplijsten wordt deze differentiatie echter niet vermeld. Zo droegen mannen eerder knopen ter verfraaiing van de hemdrok, terwijl vrouwen vaker ringen droegen122. In tegenstelling tot de hedendaagse realiteit waarbij gouden juwelen
122
J.A. Kamermans, Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), Wageningen, Landbouwuniversiteit, pp. 241-243. 79
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw instaan voor 98% van het totaal aan binnengebrachte panden123, waren de kwantiteiten van de binnengebrachte sieraden in de 17e eeuw volgens de lijsten lager dan die van kledij en huisraad. Tussen alle soorten juwelen werden ringen het meest binnengebracht naar de Berg van Gent. Het waren gouden ringen, diamanten ringen, trouwringen en gewone ringen. Van deze vier soorten is er voor de drie lijsten samen een duidelijke meerderheid te bemerken aan gouden ringen, maar enkel voor de lijst van 1626 zijn er meer ringen uit ongekend materiaal dan gouden ringen. Op de 51 ringen waren er 14 gouden, 6 diamanten, 11 trouwringen en 34 ongedefinieerde ringen verkocht. Voor de lijsten van 1680 echter hoorde 90% van het totaal aantal geregistreerde ringen tot de gouden exemplaren. Daarnaast waren er in 1680 op de 78 ringen 7 trouwringen, 7 gewone en 3 diamanten ringen afgelost. Terwijl in 1626 dus nog een grote verscheidenheid was, werd het goud in 1680 het gangbaar materiaal voor ringen. De waarde van goud lijkt tegen het einde van de 17e eeuw te stijgen. Per engels124 werd in 1626 iets meer dan vier schellingen betaald, terwijl in 1680 tot gemiddeld 6 schellingen betaald werd. De prijs per stuk is echter in de drie lijsten bijna identiek, waaruit kan afleid worden dat de gouden ringen uit 1680 gemiddeld minder zwaar waren dan deze uit 1626. Voor de trouwringen kan geen vergelijkend onderzoek gedaan worden naar de waarde per engels aangezien deze in de lijsten van 1680 niet aangegeven werden, maar de waarde per stuk blijft zoals bij de gouden ringen doorheen de 17e eeuw onveranderd. Enkel bij diamanten ringen is een groot verschil te bemerken tussen deze verkocht in 1626 en die in 1680. In de eerste periode kostten ze namelijk tweemaal zoveel als in de latere lijst van de Berg. Hierbij moet opgemerkt worden dat de diamanten ringen uit 1680 ook met goud beschreven worden, terwijl deze uit 1626 uitsluitend uit diamant lijken te zijn.
123
TvBrussel, Pandjeshuis doet gouden zaken, in: < http://www.brusselnieuws.be/artikels/economie/pandjeshuis-doet-goudenzaken/?searchterm=marollen >, geconsulteerd op 13/05/2009. 124 Een engels is een gewichtsmaat uit de vroegmoderne tijd die overeenkomt met ongeveer 6,35 gram. http://users.telenet.be/willy.vancammeren/pca/oude_eenheden.htm. 80
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Naast ringen, die eerder door vrouwen gedragen werden, werden ook knopen naar de Berg van Barmhartigheid gebracht. In tegenstelling tot de ringen worden deze meer door mannen gedragen. Deze werden als decoratief stuk zowel op de hemdrok als op de broek gedragen125. De meeste knopen die in de veilingen werden afgelost waren uit zilver vervaardigd. Waarschijnlijk waren er nog andere soorten knopen, maar die hadden niet voldoende waarde om te verpanden. Knopen werden grotendeels niet per stuk, maar overwegend per partij verkocht. Er werd echter niet aangegeven hoeveel knopen in één partij zaten. Daarom wordt hier niet aangegeven hoeveel knopen, maar wel hoeveel afzonderlijke keren er knopen werden gekocht. Dit verwijst dus naar het aantal verhandelde eenheden. In 1626 werden er slechts 7 eenheden verkocht, wat weinig is in vergelijking met de 15 verkochte eenheden uit de veilingen van 1680. Slechts twee eenheden uit de veiling van 1626 en twee uit die van 1680 waren geen zilveren knopen. Hiervan waren dan ook meerdere partijen in één keer verkocht voor een lagere prijs dan de zilveren exemplaren. Eén partij zilveren knopen kostte gemiddeld ongeveer vier maal meer dan één partij niet gespecifieerde knopen.
Juwelen voor vrouwen Ook juwelen die exclusief door vrouwen werden gedragen zijn terug te vinden in de bronnen. Andere exclusief mannelijke juwelen komen echter niet voor omdat mannen over het algemeen minder juwelen droegen. Bij het vrouwelijke sieraad dat op de veilingen van de Berg en gratiskas verkocht werd, hoorden haarspelden, kettingen, armbanden en allerlei soorten haken. Vrouwen beschikten duidelijk over meer gediversifieerde soorten juwelen dan mannen. In de bronnen worden haarspelden ijzerkens, kettingen ketens, armbanden brasseletten en haken hanken, pendanten of medailles genoemd. Van de pendanten worden enkel gouden exemplaren aangetroffen, terwijl hanken zowel uit zilver als goud werden gemaakt. Op de veiling van 1626 werden 3 haken, 4 ketens en 3 haarspelden verkocht. Wat dus opvalt in de lijst van 1626, is de totale afwezigheid van pendanten en de lage 125
J.A. Kamermans op.cit., p. 245. 81
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw kwantiteit van haarspelden. Deze werden slechts vanaf de tweede helft van de 17e eeuw meer gedragen door vrouwen. In 1680 werden veel meer haarspelden verkocht in de veilingen van de intrest- en gratiskas. Er werden namelijk 34 haarspelden tegenover 10 haken, 4 sterren, 4 ketens en 14 pendanten verkocht. De medailles en armbanden zijn moeilijk te vergelijken met de rest omdat ze te sporadisch worden aangetroffen. Het gaat hier om 2 medailles en 2 armbanden die in de gratiskas van 1680 voorkomen. Niet enkel de aantallen verschilden sterk tussen beide jaren, maar ook de materialen waaruit de juwelen waren gemaakt kenden een evolutie doorheen de bronnen. In de veiling van 1626 was er slechts één gouden keten, terwijl al de rest zilver was. In 1680 bestonden enkel de haarspelden, de ketens en de helft van de haken uit zilver en de rest waren gouden juwelen.
3.5.2. HET RUW MATERIAAL Figuur 3.8 Frequentietabel van het verkocht ruw materiaal in 166 en 1680.
1626
1680
Zilver
692,3 schellingen
Tin
3 stukken
Koper
60 schellingen 60 stukken en 537 ponden
-
11 stukken
Met ruw materiaal worden verschillende soorten metalen bedoeld die onafgewerkt en ongesmolten naar de Berg van Barmhartigheid gebracht werden. De meestvoorkomende waren: zilver, tin en koper. Van de drie was , en is nog vandaag, zilver het edelste en koper het minst edele metaal, wat de waarde ervan bepaalt. Op de veiling van 1626 werden opmerkelijk veel zilver, maar geen koper en slechts 4 stukken tin afgelost. De exacte hoeveelheden werden bij het zilver niet genoteerd, maar wat wel berekend kan worden, is de totale waarde aan verkocht zilver wat in 1626 meer dan 690,3 schellingen bedroeg. In de lijsten van 1680 vermindert de waarde tot nog maar 59 schellingen, maar toen werden veel meer zilveren afgewerkte juwelen afgelost. Zilver was dus in de loop van de 17e eeuw omgesmolten en bewerkt in iets dat gedragen kon worden.
82
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Op de verkopingen van 1680 werd veel meer tin en koper aangeboden, terwijl zilver nauwelijks nog werd aangetroffen. In totaal werden 536,5 ponden en 59 stukken tin verkocht. Om dit met het aantal zilver uit 1626 te kunnen vergelijken werd ook de totale geldelijke waarde aan verkocht tin berekend. De berekening hiervan kwam op de waarde van 976,5 schellingen, wat toch een verschil inhoudt van 286,5 schellingen ten opzichte van het zilver uit de veiling van 1626. Daarbij werd ook onafgewerkte koper afgelost. Hiervan werden 11 stukken verkocht, wat in totaal instond voor de waarde van 20 schelling. Dit is in vergelijking met tin en zelfs het zilver uit 1680 bijna verwaarloosbaar. Koper was dus duidelijk niet veel waard in de 17e eeuw, terwijl tin een veelvoorkomend metaal was om serviezen en dergelijke te vervaardigen. Tussen beide jaren zijn dus grote verschillen opgevallen in het voorkomen van onafgewerkte metalen in de lijsten. Terwijl tin in 1626 niet of nauwelijks aangetroffen wordt behoorde het in 1680 tot de populairste metalen. Ook in het servies en bij de juwelen is dergelijke evolutie te bemerken.
3.5.3. WAT OVERIGENS IN DE WONING HOORDE Figuur 3.9 Frequentietabel van het verkocht woningdecoratie in 1626 en 1680.
1626
1680
paternosters
20
-
Kruisen
2
20
Agnes
-
6
Wapens
5
11
kandelaarsd
7
10
Zakken
1
9
Bellen
1
15
schilderijen
21
-
83
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Religiosa126 Religiosa zijn verschillende soorten sieraden zoals paternosters, wijwatervaten kruisbeeldjes en lam godsbeeldjes die dienden als devotionele objecten. Naast het pure decoratieve is het religieuze aspect dus ook van belang. Ze werden overwegend op een centrale plaats in het huis tentoongesteld om het huis te beschermen tegen duistere geesten127. In navolging van een studie van C. Fairchilds waren de soorten devotionele objecten die aangeschaft werden, te maken met de regionale contrareformatorische krachten die er heerstten. Jansenisten gingen bijvoorbeeld de verkoop van boeken en kruisjes aanmoedigen, terwijl jesuïten eerder prenten verspreidden128. Vervolgens benadrukt ze in haar studie dat religiosa een centrale rol speelden in de ‘consumentenrevolutie’ van de katholieke landen. Het kopen van devotionele objecten was niet enkel een gevolg van de nieuwe consumptiepatronen, maar beïnvloedde die ook. Door het kopen van deze triviale goederen kwamen meer mensen in aanraking met winkels en kochten ze na enige tijd seculiere objecten, die uitsluitend een decoratief nut hadden in het huis129. De paternosters werden op twee manieren gebruikt: ofwel werd het ergens op een onsierlijke manier aan een meubel gehangen ofwel op sierlijke wijze met spijkers aan de muur opgehangen. Volgens Weyns werden de sierlijke exemplaren eerder rozenkransen genoemd, terwijl de andere paternosters heetten130. Wanneer de prijs wordt vergeleken tussen een ketting en een paternoster kan Weyns’ stelling gestaafd worden. Enkel op de veiling van 1626 werden twintig paternosters verkocht, terwijl rozenkransen niet worden vermeld in de bron. Veertien ervan waren coralen paternosters, wat staat voor de rode kleur ervan die dus het populairst was voor een
126
Term overgenomen uit het werk van J.A. Kamermans. Op.cit., p. 133. J. Weyns, Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de Middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog, Beerzel, Ter Speelbergen, 1974, p. 797 en 809. 128 C. Fairchilds, “Marketing the counter-reformation. Religious objects ans consumerism in Eurly Modern France”, in: C. Adams, J.R. Censer en LJ. Graham (eds.), Visions and revisions of eightheenth-century France, Pennsylvania, The pennsylvania state university press, 1999, p. 40. 129 C. Fairchilds, art.cit., pp. 43-47. 130 J. Weyns, op.cit., p. 810. 127
84
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw paternoster. Naast de paternosters werden in 1626 nog nog twee kruisen afgelost waar één ervan uit zilver was vervaardigd en zes keer meer kostte dan het andere ongespecifieerde kruis. In 1680 lijkt het kruis en de agnes131 belangrijker te worden als devotioneel sieraad, terwijl het paternoster helemaal uit de veilingen verdween. De kruisen lijken de paternoster te vervangen omdat er hier ook 20 items van verkocht werden, terwijl er slechts 6 agnus-beeldjes genoteerd werden. In totaal werden dus in 1680 ongeveer evenveel devotionele sieraden afgelost als in 1626, maar de soorten sieraden veranderden wel helemaal. De waarde van de devotionele sieraden steeg ook in 1680. De gemiddelde prijs van de zilveren of gouden kruisen bedroeg 27 schellingen, terwijl een paternoster eerder rond de 10 schellingen kostte; deze waren ook zelden uit zilver of goud vervaardigd. Twee andere objecten, die slechts éénmaal in de lijsten van 1680 aangetroffen worden, zijn een zilveren wijwaterpot en een gouden reliek. Ondanks het feit dat ze hier slechts sporadisch geregistreerd werden was het eerstgenoemde object – in navolging van Weyns’ werk- alomtegenwoordig in de katholieke Vlaamse huizen132. De relieken daarentegen waren zeldzamer en eerder te vinden bij clerici.
Wapens Of wapens in dit onderdeel van huiselijke decoratie horen, is niet zeker. In het huis werden ze wel hoog aan de muur gehangen als een soort pronkstuk. Dit werd ook gedaan om praktische redenen, zoals die uit het bereik houden van kinderen en het drooghouden in tijden van overstroming133. Een algemene evolutie in het wapenbezit die in de lijsten te bemerken valt, is de verdwijning van de zwaarden en de opkomst van vuurwapens in 1680. Zo verdwenen de rapier – een lang en slank zwaard- en de pongaet – een kort zwaard - uit de lijsten van 1680, terwijl er op het totaal aan 5 verkochte wapens in 1626 twee rapieren en 131
Een agnes is een Lam Godsbeeldje. J. Weyns, op.cit., p. 810. 133 Ibidem p. 1058. 132
85
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw één pongaet werden verkocht. Daarbij werden nog één wapenstok en één roer afgelost. De roer is de enige vermelding van een schoudervuurwapen in de lijst van 1626. In 1680 wordt de carbijn – een ander soort schoudervuurwapen - het meest vermeld. Van dit wapen werden vijf exemplaren afgelost, wat zoals de rapier uit 1626 het meestvoorkomend wapen was uit de verkopingen van 1680. Naast de carbijn lijkt ook het pistool – een vuistvuurwapen- een belangrijk en nieuwe wapen geweest te zijn in 1680. Van de elf binnengebrachte wapens werden op die veiling vier pistolen afgelost. De overige twee wapens waren roeren, die naast de carbijn en het pistool een minder grote plaats lijken te nemen in het wapenbezit van het einde van de 17e eeuw.
Andere objecten die in het huis hoorden Bij dit laatste onderdeel worden objecten besproken die soms zowel een decoratieve als een praktische functie hadden in het huis. Het zijn objecten die geen plaats hadden in de voornoemde onderdelen en die hier dus samen worden benaderd. Hierbij horen de schilderijen, zakken, kandelaren, bellen en nog enkele objecten die alleenstaand in de lijsten aangetroffen werden. De kandelaars, de zakken en de bellen worden samen bestudeerd, omdat deze drie objecten in de drie lijsten terug te vinden zijn en omdat ze gelijkaardige evoluties en kenmerken kenden in de 17e eeuw. Hiervan werden de kandelaars zowel op de veiling van 1626 als op die van 1680 het meest verkocht. Tot het midden van de 18e eeuw waren ze, naast de haard, het basiselement voor de verlichting in ieder huis. Afhankelijk van de sociale klasse van het huishouden waren de kandelaars uit hout, aardewerk, ijzer, koper, tin, zilver of glas gemaakt134. In 1626 werden er zeven afgelost voor gemiddeld 3,5 schellingen en in 1680 werden er 10 afgelost voor gemiddeld meer dan 37 schellingen. Het grote verschil in die prijzen ligt aan het feit dat drie kandelaars uit de veiling van de intrestkas van 1680 zware zilveren exemplaren waren. In tegenstelling tot de goedkope houten en aarden kandelaars die enkel een praktisch nut hadden, vervulden de zilveren exemplaren ook een decoratieve functie in het huis. 134
Ibidem, p. 741. 86
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Ook verschillende soorten zakken werden in de drie lijsten geregistreerd. Net zoals de kandelaars konden zakken ook sterk variëren, niet enkel in vervaardiging maar ook in functie. Gevuld konden ze als zitmeubel gebruikt worden en leeg waren ze nuttig om vanalles te vervoeren. Volgens de bron lijken ze in 1680 populairder te worden aangezien er toen 9 items werden verkocht tegenover één item in 1626. Van die 9 geregistreerde items uit 1680 waren er één boekzak en één strozak, terwijl de functie van de andere zakken niet gespecifieerd werd in de bron. Deze boekzak geeft aan dat boeken in die periode ook tot de huiselijke bezittingen hoorden, maar die mochten niet naar de Berg van Barmhartigheid gebracht worden omdat boeken te snel afsleten en moeilijker te bewaren waren. Het bezitten van een bel – bellaert genoemd in de bron- kende doorheen de 17e eeuw een gelijkaardige evolutie als de zakken. Ook hier werd slechts één item in 1626 afgelost tegenover 15 items in 1680. Zoals bij een kandelaar kan de prijs van een bel sterk variëren naargelang van de materie waaruit die werd gemaakt. De zilveren bellen waren tien à 20 schellingen meer waard dan de gewone bellen die meestal slechts 3 schellingen kostten. Waarvoor ze precies gebruikt werden is niet geweten, maar Dibbits beschreef de bel bij het onderdeel der pronkstukken135, die dus uitsluitend als decoratie dienden. Hier worden die objecten benaderd die slechts in één van de twee jaren werden aangetroffen. De meestvoorkomende decoratieve items die enkel in 1626 werden verkocht, waren schilderijen. In totaal werden er 21 verkocht, wat instond voor de grootste kwantiteit van de decoratieve objecten in de veiling van 1626. De variatiebreedte tussen het goedkoopste en het duurste schilderij bedroeg zoals de bellen ongeveer 20 schellingen. Het ging eigenlijk meer om prenten dan om schilderijen. Deze konden op verschillend materiaal afgebeeld worden en verschillende groottes hebben die de prijs ervan dan ook beïnvloedde. Afhankelijk van de functie van het schilderij wisselde ook het thema van hetgeen afgebeeld werd. De functies van prenten varieerden tussen het devotionele, de herdenking en de ontspanning. 135
H Dibbits, Materiële cultuur tussen Doesburg en Maassluis, 1650-1800, Nijmegen, uitgeverij SUN, 2001, p. 38. 87
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Naast de talrijke schilderijen werd nog één kinderbal en een tresoorkleed verkocht. Het eerste was een stuk speelgoed dat, gezien de waarde van 7 schellingen en de lage aangetroffen kwantiteit, niet in het bezit was van ieder kind. Hier ging het dus eerder om een kinderbal van een rijkere familie. Het tresoorkleed was echter goedkoper. Een tresoor was in de 17e eeuw een typische servieskast die ook in armere huizen teruggevonden werd136. Uit de lijsten van 1680 werden nog 3 objecten geregistreerd die slechts één à tweemaal werden aangetroffen. Het ging hier om 2 ettuys, waarvan 1 zilveren ettuy was, 1 lamp en 1 schouwkleed. Het ettuy was een soort doosje waarin juwelen werden bewaard. Ze waren soms zeer geraffineerd zodat het ettuy ook als decoratie op de kast werd tentoongesteld. De lamp was eerder een praktisch en noodzakelijk goed dat als substituut diende voor de kandelaar en werd echter pas vanaf de 18e eeuw veel gebruikt. In de beginjaren brandde de lamp nog op olie of vet, terwijl dit later vervangen werd door petroleum en elektriciteit. Ten laatste was er nog het schouwkleed dat zoals de tresoorkleed eigenlijk bij het huishoudelijk textiel hoorde, maar omdat dit slechts éénmaal aangetroffen wordt in de bron en omdat het een uitsluitend decoratieve functie had wordt het hier vermeld. Het schouwkleed was enkel terug te vinden in rijkere huishoudens, waar er geld over was voor decoratie van hoge kwaliteit. Het kleed kostte op de veiling 24 schellingen.
3.5.4. CONCLUSIE
VAN DE SIERAAD, HET RUW MATERIAAL EN DE
HUISELIJKE DECORATIE
Sieraad, ruw materiaal en huiselijke decoratie werd in het algemeen meer verkocht in 1680. Hieruit blijkt dat mensen in de tweede helft van de 17e eeuw meer uitgaven aan overtollige luxegoederen. In de soorten juwelen en decoratieve objecten was er ook een evolutie te bemerken doorheen de bronnen. Ringen en knopen werden zowel door vrouwen als door mannen gedragen en dus ook de meest verhandelde juwelen. Terwijl in 1626 eerder trouwringen en ongespecifieerde ringen verkocht werden, waren de ringen in 1680 overwegend 136
J.A. Kamermans, op.cit., p. 78. 88
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw gouden ringen. De knopen waren doorheen alle lijsten zilveren knopen. Ook de haarspelden en ketens waren in beide jaren uit zilver, terwijl de pendanten en haken uit 1680 - in 1626 werd dit nauwelijks verkocht - weer gouden exemplaren waren. Van het ruw materiaal wordt in de lijsten van 1626 overwegend zilver aangetroffen en in die van 1680 tin. Zilver was in 1680 meer te vinden in een afgewerkt object zoals religiosa, kandelaren en bellen. De coralen paternosters uit 1626 werden vervangen door zilveren kruisjes en agnesbeeldjes en zo ook de goedkope kandelaars door decoratieve zilveren exemplaren. Ten laatste was er eveneens een verschil in het wapenbezit. De zwaarden werden in 1680 gedeeltelijk vervangen door schoudervuurwapens.
89
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4. ONDERZOEKSDEEL 2: VERGELIJKEND ONDERZOEK TUSSEN DE VERKOPING VAN DE GRATISKAS EN INTRESTKAS VAN 1680.
90
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Voor het tweede onderzoek wordt een andere invalshoek genomen, terwijl er wel gedeeltelijk vanuit dezelfde bronnen wordt geput. Als onderdeel van de materiële cultuur wordt de sociaal-historische dimensie aangepakt. Nu elk object uit de lijsten uitgelegd en in zijn context geplaatst werd, is het interessant de verschillen tussen de bezittingen van hogere en lagere klassen te onderzoeken. Dankzij het ontstaan van de gratiskas werd dergelijk onderzoek ook mogelijk gemaakt. In tegenstelling tot de intrestkas van de Berg van Barmhartigheid was de gratiskas opgesteld om de armen uit geldnood te helpen. Hiervoor werd bij de intrestkas nog een te hoge intrest gevraagd bij het aflossen van objecten. Die was dus meer van pas om de welgestelde middenklasse kortstondig krediet te verschaffen. Het zou echter gebrekkig zijn om ervan uit te gaan dat enkel mensen uit de laagste klassen uit Gent van de gratiskas gebruik maakten. Ook middenstanders, die geen schaamte137 hadden over hun tijdelijk geldgebrek, konden en gingen er waarschijnlijk heen. Daarbij is het moeilijk om een exacte armoedegrens te trekken. Het ging hier alleszins niet om de straatarmen die niets in hun bezit hadden om te verpanden. Door beide lijsten naast elkaar te plaatsen en te vergelijken, wordt ernaar gestreefd om de bestaande these van een mogelijke ‘consumentenrevolutie’ ofwel te bewijzen of te weerleggen. De elites en middengroepen hadden grotere huizen en meer voorwerpen in huis dan de armen. Ook het aantal exemplaren en de betaalde prijs per voorwerp hing af van de sociaal-economische klasse van het huishouden. Deze drie invalshoeken gaan in dit onderzoek naar voor worden geschoven om de basiskenmerken van consumptie in de gemiddelde Gentse huishoudens te kunnen aangeven.
137
Naar de gratiskas gaan gebeurde niet anoniem of via indragers zoals bij de intrestkas het geval was. 91
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.1 DE RUWE STOFFEN Stof, waaronder linnen de belangrijkste was, werd ruw gekocht om nadien te laten verwerken tot een kledingstuk of ander object. In de veilingen worden dergelijke stofhoeveelheden aangetroffen die hier benaderd worden. De afgewerkte materialen komen in de volgende paragrafen voor. Het linnenkast was - en is nog altijd - een belangrijk onderdeel van het huishouden. Linnen werd toen voor twee zaken gebruikt, kledij en huishoudtextiel. In de ‘consumentenrevolutie’ had stof een belangrijke rol als drager van modekenmerken. Er ontstonden nieuwe weefsels en nieuwe kleuren die het vervaardigen van prestigieuzere en fijnere kledij en huishoudelijk textiel mogelijk maakte. De evolutie van textielnijverheden was afhankelijk van de binnenlandse vraag en van de steeds sneller wijzegende smaak- en verbruiksgewoonten138. Grafiek 4.1 (boven) Vergelijking tussen het verkocht lijnwaad in de intrest- en gratiskas. Grafiek 4.2 (onder) Vergelijking tussen verkochte stoffen en draden in de intrest- en gratiskas ( lijnwaad iutgezonderd). 800
700
600
500
intreskas
400
gratiskas
300
200
100
0 lijnwaad/el
138
E. Meerschaut, “Textielaanbod in het achtiende-eeuwse Gent”, in: Handelingen der maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, Gent, 1997, pp. 155-158. 92
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw stof en draad 80 72 70
60
50
45 Intrestkas
40
Gratiskas
30 20
20 12
11 10
2
0
0 lijneken
laken/el
zijdestof/el
3,5
zijdegaren/pond
4.1.1. LINNEN Lijnwaad In vergelijking met lijneken en andere stoffen die zeldzaam aangetroffen worden was lijnwaad duidelijk een geliefde stof in de 17e eeuw. Zeker in minder gegoede stedelijke huishoudens werd dit veel gebruikt. Met 734,5 ellen lijnwaad in de veilingen van de gratiskas werd er hier twee keer meer verkocht dan in de veilingen van de intrestkas. Daarbij werden ook ongekende hoeveelheden clee lijnwaad afgelost die ook veel meer worden aangetroffen in de lijst van de gratiskas. Wanneer er dan wordt gekeken naar de inhoudelijke verschillen tussen beide kassen in verband met lijnwaad vallen drie zaken te onderscheiden: a) Naar de intrestkas werden nog enkele hendekens en stukken lijnwaad gebracht, terwijl deze maten in de lijst van de gratiskas van 1680 nauwelijks opgenomen werden. b) Procentueel werd er op de veiling van de intrestkas ook meer rau en wit lijnwaad afgelost, terwijl dit nauwelijks aangegeven werd in de lijst van de gratiskas. c) Ook het gemiddeld aantal ellen per aflossing verschilt in beide veilingen. In de intrestkas werd lijnwaad gemiddeld per 13 ellen gekocht, wat drie ellen meer was dan op de veiling van de gratiskas.
93
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Deze kleine verschillen zijn een mogelijk bewijs dat de klanten uit beide kassen anders omgingen met linnen. Wit textiel werd bijvoorbeeld meer aangetroffen in rijkere huizen waar linnen vaker werd vernieuwd, zodat het wit mooi bleef139. Verder werd er in de intrestkas waarschijnlijk in grotere hoeveelheden afgelost omdat het linnen diende voor het bedekken van grotere meubelen. Bedden en tafels – waarvoor lijnwaad onder andere werd gebruikt als bedekking- konden van huis tot huis sterk verschillen. De prijzen van clee en gewoon lijnwaad zijn in beide veilingen ongeveer gelijk, wat aantoont dat de kwaliteit van het verpande lijnwaad niet of nauwelijks verschilde. Voor clee lijnwaad werd per verkocht eenheid gemiddeld 10 schellingen betaald en per el ongespecifieerde lijnwaad werd gemiddeld 2 schellingen betaald. Volgens Meersschauts studie over textielaanbod in Gent daalde het gebruik van lijnwaad in de Gentse klederdracht gedurende de 18e eeuw. De productie van lijnwaad bleef echter stijgen, maar nu diende het voornamelijk voor de buitenlandse markt. In Gent werden katoen en gemengde weefsels toen in stijgende lijn gebruikt voor kledij140.
Lijneken In totaal werd in 1680 veel minder lijneken afgelost dan lijnwaad. Slechts elf items werden in de intrestkas en vijfenveertig in de gratiskas afgelost. Lijneken was dus minder algemeen verspreid en had waarschijnlijk minder uiteenlopende functies dan lijnwaad. In armere huishoudens was dit misschien gezien als iets overtolligs met genoeg waarde, dat verpand kon worden zonder het in huis te missen. Met een gemiddelde van zeven schellingen kwam de prijs van één lijneken ongeveer overeen met de prijs van het betere lijnwaad. Het eigenaardige is dat de witte en rode lijnekens – de kleuren van de rijkenuitsluitend in de lijst van de gratiskas opgenomen werden. Op de elf items uit de 139
M. Ferrières, Le bien des pauvres. La consommation populaire en Avignon (16001800), Seyssel, Champ Vallon, 2004, p. 163. 140 E. Meersschaut, art.cit., p. 153. 94
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw intrestkas was er slechts één rood en één gekleurd lijneken. Overigens zijn er geen grote verschillen aan te geven in de verkoop van lijnekens in 1680.
4.1.2. LAKEN In het eerste onderzoek werd reeds aangetoond dat laken duurder en een minder frequent gebruikte stof was dan linnen vanaf de 17e eeuw. De lijsten van 1680 tonen dit feit ook aan. Tegenover 12 ellen laken in de veiling van de gratiskas werden er 72 ellen in de veiling van de intrestkas genoteerd. Laken was dus een prestigieus weefsel dat naar het einde van het Ancien Régime een terugval kende141. Per el laken werd op de veiling van de gratiskas gemiddeld 8 schellingen betaald en op die van de intrestkas 6 schellingen. De aangeboden lengtes per verkoopseenheid waren in de gratiskas echter kleiner. Tegenover een gemiddelde van 4 ellen werd laken in de intrestkas gemiddeld per 14 ellen afgelost. Waarschijnlijk waren de grotere lengtes laken van mindere kwaliteit dan de kleine lapjes.
4.1.3 ANDERE STOFFEN EN DRAAD Stof Buiten stoffen uit vlas werden ook zijde, tijk, satijn en stof afgelost in de veilingen van 1680. Zijde en tijk werden in beide lijsten van 1680 verkocht, terwijl satijn en stof enkel in de gratiskas werden aangeboden. Op de veiling van de gratiskas werden 42,5 ellen stof, 20 ellen zijde, één stuk tijk en één satijnen stof verkocht. In de lijst van de intrestkas werd veel minder teruggevonden. Er werd slechts één ‘vierendeel’ zijde verkocht en één tijk. Tijk en satijn waren dus de minstvoorkomende stofsoorten in de veilingen van 1680. De relatief hoge aanwezigheid van zijde in de gratiskas tegenover de intrestkas geeft aan dat dit in de 17e eeuw door brede lagen van de bevolking werd gedragen.
141
Ibidem, p. 168. 95
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De zijde uit de veiling van de gratiskas en de intrestkas kostte gemiddeld zes schellingen per el, wat tweemaal duurder was dan de prijs voor één el stof. Stof werd in de gratiskas dan ook meer aangetroffen. De prijs van tijk en satijn is niet precies te achterhalen omdat hier geen duidelijke afmetingen bij staan.
Draad en lint In 1680 werden zijden draad en de twee pakjes garen enkel in de gratiskas verkocht. Voor de 3,5 ponden zijde werd in totaal 75,55 schellingen betaald en voor de pakjes garen werd 4,5 schellingen betaald. Ongeacht de hoge prijs van zijde werd het wel in de gratiskas aangetroffen wegens de groeiende populariteit ervan. Lint werd dan enkel in de lijsten van de intrestkas opgemerkt. In tegensteling tot zijde was lint op het einde van de 17e eeuw nog steeds uiterst exclusief. Voor de 15 stukken lint die in twee partijen werden verkocht, werd namelijk 242 schellingen betaald.
4.1.4. CONCLUSIE OVER STOF EN DRAAD In de 17e eeuw was linnen duidelijk de populairste stofsoort zowel in rijke als in arme gezinnen. Toch werd linnen veel meer verkocht op de veiling van de gratiskas wegens de lage waarde van dit goed. De lengte in verkochte laken, een duurdere stof in de 17e eeuw, is echter groter in de intrestkas. Hier werd laken in grotere eenheden verkocht. Eigenaardig is wel dat zijde, een zeer prestigieuze stof, veel vaker op de lijsten van de gratiskas voorkomen. Dit is een mogelijk bewijs van de uitbreiding van de consumptiemaatschappij, waarin mensen uit de mindergegoede klasse ook aandacht schonken aan mode en luxe en hiervoor hun geld uitgaven.
96
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.2 HUISHOUDELIJK TEXTIEL Met de voornoemde textielen zoals lijnwaad en lijneken werden onder andere huishoudelijke voorwerpen vervaardigd. Meer bepaald het beddengoed - zoals lakens en kussenslopen - en het keukengoed – zoals doeken en tafelkleden.
4.2.2 HET BEDDENGOED Grafiek 4.3 (boven)Vergelijking tussen de verkochte slaaplakens in de intrest- en gratiskas. Grafiek 4.4 (onder)vergelijking tussen het verkochte beddengoed in de intrest- en gratiskas.( de slaaplakens uitgezonderd) 250
206 200
150 intrestkas gratiskas 100
49
50
0 slaaplakens
40
38
35
30
25 21 intrestkas gratiskas
20
15
10
8 6
5
4 2 0
0 dekens
0 kussnslopen
gordijnen
behangse/stuk
Slaaplakens waren, in navolging van de verkopingen, duidelijk veelgebruikte goederen. In 1680 werden ze overwegend naar de gratiskas gebracht. Van de 256 lakens werden er 206 op de veiling van de gratiskas aangeboden, aldus de grote 97
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw meerderheid. Slaaplakens waren geen luxegoederen zodat ze doorheen alle economische klassen te vinden waren. Wegens hun hoge tegenwoordigheid in huishoudens en hun lage waarde werden ze voornamelijk verkocht in pakken van minstens twee stukken. Per stuk werd in beide kassen gemiddeld circa 5,5 schellingen betaald. Het deken dat bovenop het slaaplaken werd geplaatst, wordt enkel in de lijst van de intrestkas aangetroffen. Charges waren circa drie keer duurder en dus minder overtollig aanwezig in de doorsnee kamer dan slaaplakens. Voor armere huishoudens was het bezitten van een overschot aan charges waarschijnlijk een overbodige luxe waardoor er hier geen deken overbleef om te kunnen verpanden. Kussenslopen – fluwijnen genoemd in de bron - werden enkel in de gratiskas afgelost. Deze werden enkel verpand voor kleine leningen die voor rijkere mensen geen nut hadden. Op de 21 verkochte fluwijnen werden er 10 per partij van 2, en 10 per partij van 6 en 4 aangeboden. Voor één fluwijn werd rond de 3 schellingen gevraagd. Naast de goederen die op het bed hoorden waren nog gordijnen, rabatten en behangselen die rond het bed werden gehangen. Gordijnen werden voornamelijk in de lijst van de gratiskas aangetroffen. Het ging hier om 8 gordijnen tegenover 4 stukken gordijnen op de veiling van de intrestkas. Het feit dat in de gratiskas gordijnen werden aangeboden, is een mogelijk bewijs dat ook minder gegoeden in de 17e eeuw toch over goed uitgedoste bedden beschikten. Bij één aflossing van 5 gordijnen hoorde ook een rabat, de enige die in 1680 werd verkocht over beide verkopingen. De prijs die voor gordijnen werd aangeboden, was in beide veilingen ongeveer 4,5 schellingen, maar de items uit de intrestkas waren kleine gordijnen – gordijnkens- zodat ze eigenlijk duurder waren dan de gewone gordijnen uit de gratiskas. In tegenstelling tot gordijnen werden behangsels meer op de veiling van de intrestkas aangeboden dan op de gratiskas. Tegenover 6 stukken behangsel in de gratiskas werden er 46 op de verkoping van de intrestkas verkocht. Éen stuk kostte ook twee keer meer dan een gordijn, zodat er afgeleid kan worden dat behangsel een luxueuzer soort gordijn was dat enkel te vinden was in grote, rijke huizen. 98
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.2.2. HET KEUKENLINNEN Grafiek 4.5 Vergelijking tussen het verkocht keukengoed in de intrest- en gratiskas. 120
98
100
80
62
intrestkas gratiskas
60
40
21 20
17
2
6
3
2
0 hammelakens
tafelkleden
servetten
doeken
Ook keukengoed was in het doorsnee 17e eeuws huishouden terug te vinden. Hammelakens en servetten waren hier de populairste goederen, maar ook tafelkleden en doeken werden in mindere mate op de veilingen afgelost. Hammelakens waren in beide veilingen even populair maar niet even veel waard. Voor de 17 hammelakens uit de veiling van de intrestkas werd gemiddeld 3 schellingen betaald, terwijl de 21 items komende uit de gratiskas gemiddeld 7 schellingen waard waren. De hammelakens die naar de gratiskas werden gebracht waren dus waarschijnlijk van betere kwaliteit of minder versleten. In de intrestkas werd het totaal in slechts 3 partijen verkocht waarvan één partij bestond uit 13 items die werden verkocht voor ongeveer 48 schellingen. De tafelkleden, die een soort luxueuze hammelakens waren, waren niet even talrijk aanwezig in de lijsten als de hammelakens. Ze waren waarschijnlijk exclusiever en dus niet in elk huishouden terug te vinden. Toch werden er 2 op de veiling van de gratiskas en 3 op die van de intrestkas verkocht. Voor 1 kleed werd ongeveer 20 schellingen uitgegeven, behalve voor een der kleden uit de gratiskas waarvoor slechts 99
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw iets meer dan 2,5 schellingen werd betaald. Tafelkleden moeten dus gezien worden als luxeconsumptiegoederen. Servetten waren dan weer meer gebruiksgoederen voor het dagelijks leven. Zoals de hammelakens werden servetten ook voornamelijk in partijen verkocht die konden variëren tussen 2 en 24 stukken. Het grootste aantal werd in de gratiskas aangetroffen, maar de grootste partijen kwamen uit de intrestkas. De achtennegentig servetten die uit de gratiskas kwamen, werden in 18 partijen verkocht van voornamelijk 2 stukken en enkele partijen van 8 à 12 stukken. De 62 servetten uit de lijst van de intrestkas werden in kleine partijen van 1 à 5 en in grote partijen van 12 à 24 afgelost.
4.2.3. CONCLUSIE OVER HET HUISHOUDELIJK TEXTIEL Het bedden- en keukengoed uit de intrest- en gratiskas kende kleine verschillen die een aanduiding zijn van ongelijke koopkracht. Terwijl de simpele en waardeloze goederen zoals kussenslopen, slaaplakens, hammelakens en servetten veel talrijker waren op de veilingen van de gratiskas, vind men behangsel en dekens eerder terug in de lijsten van de intrestkas. Tafelkleden worden in beide lijsten even sporadisch aangetroffen, maar er was wel een groot verschil in de waarde ervan. Gemiddeld werd 20 schellingen betaald voor een tafelkleed uit de intrestkas, terwijl er één uit de gratiskas voor slechts 2,5 schellingen werd afgelost.
100
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.3 EEN
SOCIALE KIJK OP KLEDERDRACHT EN MODE
In dit onderdeel wordt niet langer ingegaan op de details van elk apart kledingstuk, maar wordt eerder de verschillende klederdracht beschreven van de klanten van de gratiskas en die van de intrestkas. In de loop van de 17e eeuw werd namelijk het onderscheid tussen alledaagse en formele kledij steeds belangrijker en verfijnder. “Het is een middel tot persoonlijke en sociale expressie en biedt een mogelijkheid tot onmiddelijke indentificatie.[… ] en zij weerspiegelt de veranderingen in mentaliteit van diverse sociale groepen.”142 Voor de verspeiding van kledij over brede lagen van de bevolking in en buiten de stad, hadden oudkleerkopers in Gent een centrale rol. Ze kochten hun goederen onder andere op openbare veilingen van de Berg van Barmhartigheid, die ze nadien voor een relatief lage prijs verkochten op de markt143. De tweedehandsmarkt gaf dus aan mindervermogenden de kans om de mode - met enige vertraging - te volgen.
4.3.1. VROUWENKLEDIJ De kleerkast van vrouwen was in de vroegmoderne tijd veel uitgebreider en meer gediversifieerd dan die van de mannen. Het vrouwenkostuum bestond uit rokken, verschillende soorten kleden, voorschoten, verschillende soorten korsetten en jasjes. Ook de stoffen en kleuren - die van de mode afhingen - verschilden sterk van kledingstuk tot kledingstuk. Die zijn echter moeilijker uit de bron te achterhalen aangezien dergelijke kenmerken slechts sporadisch werden aangegeven. De vrouwelijke mode in de 17e eeuw bedekte -in tegenstelling tot die in de 18e eeuwminder het lichaam door uitgesneden bustes en blote halzen. In de 17e eeuw werd de vrouwelijke boezem geaccentueerd, terwijl naar de 18e eeuw toe de heupen belangrijker werden144.
142
J. Van Ryckeghem, “Eenvoud en raffinement. Kleding en sieraden te Gent”, in: R. Vanderlinden, Oostvlaamse Zanten, Gent, 63 (1988), 1, p. 33. 143 H. Deceulaer, Pluriforme patronen en een verschillende snit. Sociaal-economische, institutionele en culturele transformaties in de kledingsector in Antwerpen, Brussel en Gent, 1585-1800, Amsterdam, Stichting Beheer IISG, 2001, pp. 53-57. 144 J. Van Ryckeghem, art.cit., p. 41-42 101
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Grafiek 4.6 (boven) Vergelijking tussen de verkochte hemden en rokken in de intrest- en gratiskas.
Grafiek 4.7(onder) Vergelijking tussen de verkochte vrouwenkledij in de intrest- en gratiskas (uitgezonderd hemden en rokken). 300 265 253 250
200
150
intrestkas 134
gratiskas
100
80
50
0 hemden
rokken
40 37 35
30
29
25
intrestkas
20
gratiskas
15
10
5
5 1 0 schorten
lijfrokken
Onderkleding Het hemd, de kousen en de onderrok hoorden bij de meestgedragen onderkleren in de vroegmoderne tijd. Het hemd en de kousen werden dagelijks aangetrokken, terwijl de onderrok enkel gedragen werd met open rokken. Het eigenaardige in de lijsten is 102
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw echter dat deze vrouwelijke onderkleding nauwelijks geregistreerd werd, hoewel vrouwelijke bovenkledij in diezelfde bronnen prominent aanwezig was. Op de 399 gerigistreerde h e m d e n, waren slechts vijf items gespecifieerde vrouwenhemden. Van deze vijf werden er drie in de lijst van de gratiskas – die samen in één pak werden verkocht - en twee in die van de intrestkas afgelost. Van een groot verschil tussen beide lijsten is hier dus geen sprake. De rest van de hemden waren niet gespecifieerd zodat er niet met zekerheid gesteld kan worden of die alle manshemden waren. De 16e eeuwse vrouwenhemden waren namelijk nog niet te onderscheiden van de mannenhemden. De verschillen tussen beide soorten hemden onstond pas in de 17e eeuw wanneer vrouwen hemden droegen die een ronde kraag hadden in tegenstelling tot de oude stukken - van dan af uitsluitend door mannen gedragen – die geen kraag hadden. Het lage aantal geregistreerde vrouwenhemden is dus geen bewijs voor het feit dat vrouwen nauwelijks hemden droegen. Het toont enkel aan dat de nieuwe mode van de vrouwelijke hemden met ronde kraag nog niet zo wijd verspreid was. Terwijl er geen onderrokken aangetroffen worden in de lijsten, werden wel enkele kousen verkocht in beide veilingen. Deze werden zowel door man als vrouw gedragen zonder dat er een duidelijk verschil was tussen
vrouwelijke en mannelijke
exemplaren. Maar aangezien kousen meer door mannen dan door vrouwen werden gedragen, zullen ze bij de mannenkledij beschreven worden145.
Bovenkleding Vrouwelijke bovenkleding wordt in grotere aantallen aangetroffen dan mannelijke boverkleding. Vier soorten bovenkleren werden op de veilingen verkocht: rokken, verschillende soorten lijfjes, kleden en voorschoten. Op het hemd na was de rok het meest verkochte kledingstuk in de twee veilingen samen. Ook voorschoten werden relatief veel verkocht, terwijl kleden en lijfjes nauwelijks werden geregistreerd. Van een totaal uit 333 aangetroffen rokken in de twee lijsten, kwamen er 265 uit de lijst van de gratiskas. Dit is dus circa 80% van het totaal aan verkochte rokken in 145
J.A. Kamermans, “Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw”, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), Wageningen, Landbouwuniversiteit, p. 226. 103
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1680. Dit hogere aantal uit de gratiskas heeft waarschijnlijk te maken met de populariteit van die kas. Rokken werden namelijk zowel door armen als door rijken gedragen. Er was echter een verschil in vervaardiging en afwerking van de rok, die verschilde naargelang van de status van de vrouw. Een rok uit de lijst van de intrestkas was gemiddeld 8 schellingen duurder dan die uit de gratiskas. Dit prijsverschil was in hoge mate afhankelijk van de stof en van de kleur van de rok. Op de veiling van de intrestkas werden 6 zijden of satijnen rokken verkocht wat neerkomt op 7%, terwijl deze in de gratiskas slechts voor iets meer dan 1% tellen. De gemiddelde prijs van deze rokken verschilde ook van 20 schellingen. Een satijnen rok in de lijst van de intrestkas kostte ongeveer 63 schellingen tegenover 42 op de veiling van de gratiskas. In tegenstelling tot satijn en zijde werden morenten rokken meer gedragen door vrouwen uit lagere vermogensgroepen. In de lijst van de gratiskas werden er twaalf geregistreerd tegenover slechts vijf in de lijst van de intrestkas. Hun waarde bedroeg gemiddeld 20 schellingen, wat voor een rok niet zeer duur was. Een ander opvallend verschil in de prijs van bepaalde kleuren bestaat erin dat de kostprijs van gecouleurde rokken in de veiling van de gratiskas met 27 schellingen, meer dan 10 schellingen duurder was dan de gekleurde rokken uit de intrestkas. Voor de gratiskas waren dit dus mooiere rokken dan voor de intreskas. Het rood lijkt volgens de bronnen zowel door arm als rijk relatief veel gedragen te worden, terwijl blauw bij beide groepen eerder sporadisch aangetroffen wordt. In tegenstelling tot de rokken zijn er voor de schorten tussen de gratiskas en de intrestkas niet zoveel verschillen. Op beide veilingen werden er ongeveer 30 verkocht voor gemiddeld ongeveer 4 schellingen. Ook de gedragen kleuren lijken dezelfde te zijn geweest, behalve voor het groen dat enkel in de veiling van de intrestkas is teruggevonden. Andere gepaste kleuren voor de schorten waren het blauw en het wit. Over de lijfrokken en kleedjes kan er uit deze veilingen niet veel worden gehaald aangezien er zeer weinig voorkomen. Beide werden wel meer in de lijst van de gratiskas aangetroffen, maar hun laag aantal van 6 items toont aan dat deze kledingstukken niet erg gegeerd werden. Het enige dat hier vermeldenswaardig is, is het feit dat de lijfrokken verkocht op de veiling van de gratiskas veel duurder waren dan die uit de intrestkas. Dit toont aan dat lijfrokken voor de armere vrouwen langer 104
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw in de mode is gebleven dan voor de vrouwen uit rijkere klassen. Mode en economische klasse zijn vaak sterk verweven, zodat hetgeen in beide veilingen werd verkocht varieerde naargelang de mensen de mode volgden. Wie minder snel van garderode verandert en dus de mode minder volgt, zal ook trager overgaan tot het verpanden van bepaalde kledingstukken.
4.3.2. MANNENKLEDIJ De mannelijke klederdracht bestond doorgaans uit het zogenaamde driedelig pak, dat bestond uit een broek, een kamizool en een jas. Zoals vrouwen droegen ze een hemd als ondergoed, wat in tegenstelling tot de hedendaagse hemden niet waarneembaar was onder het gedragen pak. Grafiek 4.8 Vergelijking van de verkochte mannenkledij in de intrest- en gratiskas. 70 66
60
50
40 intrestkas gratiskas
30
30
29
27
20 16
15
10
0 kamizolen
mantels
broeken
Ondergoed In de vroegmoderne tijd telde enkel het hemd bij het ondergoed, de onderbroek werd toen nauwelijks gedragen. Net als vrouwen droegen mannen dagelijks een hemd
105
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw onder hun jasje. Er was toen ook geen onderscheid in klasse, stand of beroep voor het dragen van het hemd. Daarom werd dit kledingstuk zowel in de gratis- als in de intrestkas vaak in partijen verpand. In de veiling van de gratiskas werden er wel tweemaal zoveel verkocht als in de veiling van de intrestkas. Wegens de lage prijs van het hemd waren er steeds in overschot aanwezig in de kleerkast. Voor armere huishoudens, die niet veel in hun bezit hadden en die dus niet veel konden missen, was dit een object dat gemakkelijk verpand kon worden. De leningen die zij aangingen waren ook minder hoog zodat het verpanden van een aantal hemden reeds voldoende was om hun kortsondige economische noden tegemoet te komen. Voor één hemd werd in beide veilingen gemiddeld ongeveer vier schellingen betaald, maar aangezien deze meestal in partijen van 2 à 6 werden verpand, bracht de belening zo’n 12 schellingen op.
Het driedelig pak Het driedelig pak was in de vroegmoderne tijd de typische klederdracht voor mannen uit alle mogelijke klassen van de samenleving. De stijl van het pak verschilde echter wel naargelang van de sociale status en de aangelegenheid waarvoor het werd gedragen. Het geheel kon er namelijk los of strak, lang of kort uitzien, maar hierover is niets terug te vinden in de gebruikte bronnen. Zoals bij de hemden werden meer mannelijke kledingstukken geregistreerd in de lijst van de gratiskas. Van de soorten ondervesten -in de bron wambaes, colder en rocxken genoemdwerden er op de 45 stuks 30 afgelost in de veiling van de gratiskas. Het roxcken was met 23 items de populairste soort ondervest, terwijl het wambuis toen bijna helemaal uit de lijsten verdween. Tussen de drie soorten vesten was er zeker een verschil in stijl en snit, die te maken had met de mode en klederdracht. Zoals Le Francq De Berkhey het verwoordde was heet wambuis hetgeen dat “ de gewoone kleding der boeren is, die van een laager staat zijn, of op het land verspreid woonen”146. De colder en het roxcken werden echter in hogere klassen gedragen.
146
J.A. Kamermans, op.cit., p. 213. 106
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Ook in de aangeboden prijs is er een verschil te bemerken. Het wambuis was in beide verkopingen slechts 4 schellingen waard, terwijl voor een rocxken gemiddeld 14 schellingen uitgegeven werd. Het eigenaardige is dat de prijs van een colder doorheen de twee verkopingen sterk verschilde. In de gratiskas waren ze verkocht voor ongeveer 10 schellingen wat twee keer goedkoper was dan de colders uit de intreskas. Waarschijnlijk waren de colders uit deze laatste kas uit een dikkere en betere stof vervaardigd en dus van betere kwaliteit. Boven het vest werd een mantel gedragen. Deze diende niet als bescherming tegen de regen of tegen de kou, maar behoorde eerder tot het pak als afwerkend en sierend. Ook hiervan werden er ongeveer tweemaal zoveel op de veiling van de gratiskas verkocht. De meestvoorkomende soort die in beide veilingen werden afgelost waren zwarte en gekleurde mantels. De duurste van die twee waren de zwarte mantels die gedragen werden op speciale gelegenheden147. Gemiddeld werd er voor een mantel 25 schellingen opgebod. Voor de drie zijden exemplaren uit de veiling van de gratiskas werd echter gemiddeld negentig schellingen betaald. Het feit dat deze zijden mantels in de gratiskas werden afgelost toont misschien aan dat er in de 17e eeuw wel degelijk een soort commerciële revolutie plaatsgreep waarbij de consumptiemaatschappij geopend werd voor een bredere laag van de bevolking. De casack, een ander soort mantel, werd duidelijk meer gedragen door de mindergegoede klassen. Voor 11 stukken op de veiling van de intrestkas werden er 45 op de veiling van de gratiskas aangeboden. In beide veilingen kostten ze echter evenveel, gemiddelde ongeveer 8,5 schellingen. Het ging hier dus om een goedkope soort mantel. Als derde onderdeel van het driedelig pak was er de broek. In de 17e eeuw kende deze een verandering in vorm: “Maar van de stijve, ballonvormige broek moet men niets meer weten. [...] maar van omstreeks 1615 geeft men de voorkeur aan een zeer wijde pofbroek met veel diepe plooien, zowel aan de taille- als aan de kniebanden.”148 Daaronder werden lange kousen of laarzen gedragen zodat de benen helemaal bedekt 147
H. Dibbits, Materiële cultuur in Doesberg en Maassluis, 1650-1800, Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2001, p. 189. 148 L. Van Beurden, Over mode en mensen. Tien eeuwen costuumgeschiedenis, Amsterdam, uitgeverij Boom, 2004, p. 81. 107
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw bleven. Opvallend is dat de cijfers voor het aantal broeken bijna identiek zijn als die voor het aantal kamizolen. Dit zou kunnen aanduiden dat een broek en kamizool steeds samen werden gedragen. In beide lijsten werden leren en rode broeken geregistreerd. Voor de laatste soort werd wel minder betaald. Een rode broek kostte ongeveer 4 schellingen en een leren broek 8 schellingen in de gratiskas en 12 in de intrestkas. Andere, ongespecifieerde broeken kostten in beide veilingen ongeveer 7 schellingen. Onder de sociale klassen was er in die periode dus geen groot verschil tussen het soort broek dat gedragen werd.
4.3.3. OVERIGE KLEDINGSTUKKEN VOOR MAN EN VROUW Als afsluiter bij dit gedeelte over klederdracht worden de stukken aangehaald die ofwel door mannen of door vrouwen werden gedragen als afsluiter van het kostuum. Hierbij horen seizoensgebonden kledij zoals muts en handschoenen die enkel bij vrouwen voorkomen, alledaagse kledij zoals schoenen en kousen en gelegenheidskledij zoals kragen en mouwen. Grafiek 4.9 Vergelijking tussen de verkochte accessoires in de intrest- en gratiskas. 20 18
18
16
14
12 10
10
9
8
7 6
6
6
5
4
2
0
1
1
0 handschoenen
0 mutsen
kousen
schoenen
108
mouwen
0 kragen
intrestkas gratiskas
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Handschoenen en mutsen werden enkel door vrouwen gedragen in de 17e eeuw. Voor mannen waren er hoeden als hoofddeksel maar deze werden niet in de bron teruggevonden. Over handschoenen kan immers niet veel worden geschreven aangezien slechts één paar werd aangetroffen in de lijst van de gratiskas. Mutsen en kaproenen werden in beide veilingen evenveel verkocht, maar er was wel een verschil in de waarde ervan. De mutsen uit de gratiskas waren duurder dan deze uit intrestkas, terwijl de kaproenen veel goedkoper afgelost werden. Er bestonden verschillende soorten mutsen. De ondermuts was bijvoorbeeld fijn en diende ter bescherming van de bovenmuts die mooier was en eerder als versiering diende. Dit onderscheid wordt in de lijsten niet precies aangegeven zodat enkel de prijs hiervan een mogelijke aanduiding kan zijn. De hogere gemiddelde prijs uit de gratiskas moet dus gezien worden als een gevolg van het feit dat er meer bovenmutsen verkocht werden dan in de veiling van de intrestkas. In tegenstelling tot de vorige stukken werden kousen en schoenen zowel door vrouwen als door mannen gedragen. Waarschijnlijk was er wel een verschil tussen beide, maar dit kan echter niet uit de bronnen worden gehaald. Zowel in de veiling van de intrest- als van de gratiskas werden 7 paar schoenen verkocht. Met ongeveer 4 schelling per schoen zijn de prijzen ook relatief gelijklopend. Deze lage prijs in vergelijking met andere kledingstukken geeft aan dat schoenen –alledaagse paren alleszins- niet van goede kwaliteit waren. Ze waren zeer fijn en versleten snel zodat ze regelmatig vervangen werden. Wat overbleef van het oude paar werd ook niet hergebruikt zoals bij andere kledingstukken. De 18 kousen uit de lijst van de intrestkas tellen voor twee derde van het geheel aantal verkochte kousen in 1680. Dit is eigenaardig aangezien er tot nu toe steeds meer voorkwamen in de gratiskas dan in de intrestkas. Misschien werden enkel de bovenkousen –kousen ter versiering van de benen- verpand omdat onderkousen geen waarde hadden. Daaruit kan dus gesteld worden dat bovenkousen eerder prestigieus waren, terwijl onderkousen wel door iedereen gedragen werden. De prijs van de kousen uit de lijsten draaide rond de 4 schellingen, wat evenveel is als hemden en schoenen. Verder werden nog enkel mouwen en kragen verkocht op de veilingen. Op het einde van de 17e eeuw werden losstaande mouwen niet meer zoveel gedragen waardoor 109
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw slechts één paar voorkomt in de intrestkas. Ook van de kragen kan hetzelfde worden geschreven, maar hiervan werden er nog twee stukken aangetroffen in de intrestkas en tien in de gratiskas. De waarde van de kragen uit de veiling van de gratiskas bedroeg zes schellingen meer dan de waarde van de twee stukken uit de intrestkas. Kragen werden voor een deel van de bevolking dus nog steeds gedragen als belangrijk sierstuk. De overgang van de Spaanse naar de Franse mode gebeurde waarschijnlijk niet even vlot over alle bevolkingslagen. Wat er bij deze vergelijking ook opvalt, is de waarde van kragen ten opzichte van mouwen. Tien van de 12 kragen werden in de verkoping van de gratiskas afgelost, wat een indicatie is voor de populariteit van dit kledingstuk. De losse en platte kragen werden dus ook gedragen door de lagere standen. Als laatste goed dat bij de klederdracht hoorde worden de doeken opgenomen in dit gedeelte. Op de veiling van de gratiskas werden er in totaal 6 verkocht en op de veiling van intrestkas 3, die allen samen afgelost werden. Deze 3 doeken waren lijnwaaddoeken, zoals 2 doeken uit de gratiskas die allen gemiddeld ongeveer 5 schellingen kostten. De overige doeken uit de gratiskas waren echter veel goedkoper en werden voor slechts 1,5 schelling aangeboden. Doeken konden sterk variëren in kwaliteit, wat de prijs ervan bepaalde.
4.3.4. CONCLUSIE OVER KLEDERDRACHT Met uitzondering van mouwen en kousen werd kledij over de hele lijn meer aangeboden op de veilingen van de gratiskas. Zeker voor rokken en hemden is hier een groot verschil in de aangetroffen hoeveelheden. Bij vrouwenkledij is er sprake van differentiatie in de uitwerking van een aantal kledingstukken. Rokken bijvoorbeeld verschilden sterk in prijs tussen beide veilingen. In de gratiskas waren het overwegend morenten rokken, terwijl in de veiling van de intrestkas ook satijnen en zijden rokken verkocht werden. Lijfrokken daarentegen waren veel duurder in de lijsten van de gratiskas. Dit heeft misschien te maken met de populariteit ervan in lagere klassen, terwijl dit in hogere klassen niet meer gedragen werd.
110
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Het verschil in de mannelijke klederdracht is minder utgesproken dan de vrouwelijke. Met uitzondering van de culder zijn de hoeveelheden en prijzen zeer gelijklopend tussen de veilingen van beide kassen. Leren en rode broeken waren populair en rokjes waren over het algemeen luxueuezer dan wambuizen. Een laatste eigenaardigheid is de totale afwezigheid van mouwen in de lijsten van de gratiskas en de totale afwezigheid van kragen in de intrestkas. Hier lijkt er een verschil op te treden in modeverschijnselen tussen de arme en rijke klassen.
111
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.4 KEUKENGEREI In vergelijking met de menige textielgoederen werden tafelservies en kookgoed niet veel naar de Berg van Barmhartigheid gebracht. Tafelservies werd iets meer aangetroffen in de veilingen van de intrest- en gratiskas dan kookgoed.
4.4.1. TAFELSERVIES Grafiek 4.10 Vergelijking tussen het verkochte tafelservies uit de intrest- en gratiskas. 60 54 50
40
intrestkas gratiskas
30
20
18
16 13 10
8
0
0
ne m
al
kk
an
rd oz pe pe
1
n
1
en
ss en
en tt po rt os
1 1
m
w
1
ta
2
ls
n se m es
n ke
po t er at
vo r
te
n
en m m ko
rd en bo
sc ho
te
ls
0
3
2
0
te
2
1
de ks e
1
s
3
pe l
3 3
5
le
5
De borden De schotels waren in beide lijsten duidelijk de meestvoorkomende objecten van het tafelservies. Uit de gratiskas werden er 54 aangeboden en 16 uit de intrestkas. Schotels waren dus duidelijk aanwezig in de armere keukens. Alle waren uit tin gemaakt en dus duurzame exemplaren. De tinnen schotels in beide veilingen werden voor gemiddeld 7 schellingen aangeboden. Tin was in de 17e eeuw niet zeer duur en toch van goede kwaliteit zodat dit ideaal materiaal was voor de alledaags gebruikte voorwerpen zoals schotels, borden en kommen.
112
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Borden – tailloren genoemd in de lijsten – waren met 13 exemplaren net zoals de schotels meer aanwezig in de lijst van de gratiskas. Uit de intreskas werden er slechts 5 aangeboden. Ook hier ging het uitsluitend om tinnen voorwerpen. De waarde van borden bedroeg ongeveer 3 schellingen per item in beide veilingen. Tin was namelijk niet snel versleten zodat het niet aan waarde verloor door ouderdom. Eén tailoor wordt apart benaderd omdat het niet uit tin maar uit zilver vervaardigd was. Dit werd eigenaardig genoeg niet in de intrestkas maar in de gratiskas aangetroffen. Het woog 17 ounce – 481,1 gram- en werd afgelost voor 124 schellingen, wat de maximale waarde was die naar de gratiskas gebracht mocht worden. Het ging hier waarschijnlijk om een erfstuk dat bijgehouden werd als spaargoed. Vervolgens werden nog tinnen kommen en tinnen waterpotten aangeboden op de veilingen in 1680. Kommen lijken minder populair te zijn dan borden en schotels in de gratiskas. Hier werden slechts 2 tinnen kommen geveild en in de intrestkas waren dit er 3 stukken waarvan één een koperen kom was. Waaneer deze lage aantallen vergeleken worden met borden lijkt het dat kommen niet voor elk familielid, maar eerder een collectief gebruikt voorwerp was. De waarde van de kommen op de veiling van de gratiskas was gemiddeld 10 schellingen, terwijl deze uit de intrestkas gemiddeld voor 6,4 schellingen verkocht werden. Dit verschil in waarde zal te maken hebben gehad met het gewicht van de verschillende kommen.
Het bestek Buiten tin en koper was ook zilver een gegeerd materiaal voor het tafelservies. Hier ging het echter niet zozeer om de goede kwaliteit ervan, maar wel om de intrinsieke waarde ervan. Het zilveren bestek en de zilveren deksels zijn hiervan een goed voorbeeld. In de loop van de 17e eeuw werd de vork een onderdeel van het tafelservies waarvoor die nog niet bestond. Sommige studies linken deze uitvinding aan de opkomst van de
113
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw aardappel in de dagelijkse spijs149. De gegevens uit de lijsten geven echter een andere zicht op de opkomst van de vork. Aardappelen waren namelijk de basis voor volksvoeding, maar vorken worden grotendeels in de veiling van de intrestkas aangetroffen. In het begin was de vork dus een exclusief voorwerp waarvoor op de veiling van de intrestkas gemiddeld circa 15 schellingen betaald werd. In deze lijst werden er vijf verkocht, terwijl in die van de gratiskas slechts één vork werd aangeboden voor 8 schellingen. Ook het feit dat dit zilveren vorken waren, is een verklaring voor de hogere aanwezigheid in de intrestkas. Tinnen vorken bijvoorbeeld waren dus misschien wel in alle huizen terug te vinden in de 17e eeuw. Ook messen waren toen eerder een luxegoed aangezien ze enkel bruikbaar waren om vlees te snijden en vlees hoorde toen nog niet tot de spijs van de armeren. Enkel in de lijst van de intrestkas werden dus twee zilveren messen geregistreerd die samen werden verkocht voor iets minder dan zeven schellingen. Messenwaren dus niet even duur als vorken, maar ze werden ook niet veel gebruikt. Lepels daarentegen waren het enige bestek dat iedereen dagelijks gebruikte. In de veilingen werden enkel zilveren lepels verkocht, terwijl de dagelijkse items vervaardigd waren uit hout of tin. Van de zilveren lepels werden er in de lijst van de gratiskas 18 en in de lijst van de intreskas 8 exemplaren opgenomen, waarvoor gemiddeld 12 schellingen werd betaald. Elf van de 18 uit de gratiskas werden in een partij verkocht die 124,5 schellingen kostte. Lepels werden dus in het totaal veel meer aangeboden.
Andere serviesgoederen Deksels werden zoals lepels in beide lijsten aangetroffen. Uit de gratiskas waren dat er 3 en uit de intrestkas 2. De zilveren deksels uit de gratiskas werden gemiddeld voor 34 schellingen verkocht, wat tweemaal duurder was dan die uit de veiling van de
149
J. Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland, Nijmegen, 1995, p. 111. Aangehaald in J.A. Kamermans , “Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw”, in: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, 39 (1999), Wageningen, Landbouwuniversiteit, p. 113. 114
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw intrestkas. Zoals bij het zilveren bord werden dergelijke zilveren obejcten in armere huishoudens bijgehouden als een soort spaargoed dat steeds zijn waarde hield en dus te verkopen was in tijden van nood. Overigens werden nog enkele voorwerpen, die bij het tafelservies hoorden, sporadisch aangetroffen. Twee mosterdpotten uit de intrestkas werden voor gemiddeld 54 schellingen en één mosterdpot uit de gratiskas voor 41 verkocht. Op beide veilingen werd ook een tas verkocht die in de gratiskas zeventien schellingen en in de intrestkas 10 schellingen kostte. Uit de intrestkas kwam ook nog een peperdoos voor, wat niet in de lijst van de gratiskas word aangetroffen. De peperdoos was een luxueus voorwerp dat hier afgelost werd voor 50 schellingen. Uit de gratiskas werd ten laatste een melkkan verkocht voor slechts 5,5 schellingen, wat tegenover de peperbus dus duidelijk geen luxegoed was. Ook de waterpotten werden minder in de gratiskas aangeboden dan in de intrestkas. Er werden er 3 op de veiling van intrestkas verkocht en slechts eentje op die van de gratiskas. Slechts 2 van de 4 exemplaren waren tinnen waterpotten. De pot uit de veiling van de gratiskas was met 10 schellingen twee keer duurder dan de items uit de veiling van de intrestkas. De aanwezigheid van waterpotten is dus zeer gelijkaardig met de kommen.
115
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.4.2. KOOKGOED Grafiek 4.11 Vergelijking tussen het verkochte kookgoed uit de intrest- en gratiskas. 18 17 16
14
12
10 9
intrestkas gratiskas
8
6
4
4
2
2
2
2
2
1 0
0 ketels
ketelpotten
0 haken
wafelijzers
koelbakken
Als tweede onderdeel bij het keukengerei worden de objecten benaderd die gebruikt werden voor het koken zelf. In deze lijsten werden slechts vier verschillende goederen opgenomen die bij het kookgoed hoorden, terwijl het er wel meer hadden kunnen zijn. Pannen, potten en braadspitten worden bijvoorbeeld niet aangetroffen. Wat dan wel verkocht werd, waren ketels, wafelijzers, koelbakken en haken. De ketel was in de bronnen het meestvoorkomende kookgoed. In totaal werden er 28 geregistreerd, waarvan slechts 9 bij de intrestkas hoorden en 19 bij de gratiskas. Ketels waren dan ook de meestgebruikte objecten om gerechten klaar te maken. Er waren verschillende soorten ketels zoals de hang-, pot- en kookketel, maar in deze lijsten wordt echter nauwelijks verwezen naar dergelijke preciseringen150. Op 19 items van de gratiskas waren twee ketelpotten, terwijl alle andere onder ketel of ketele vernoemd werden. Uit de zeer variërende prijzen – tussen 3 en 30 schellingen – die
150
Kamermans, op.cit., p. 104. 116
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw voor de ketels werden betaald kan misschien geconcludeerd worden dat het om verschillende soorten gingen. Om de ketel boven het vuur te houden werd deze gehangen met behulp van een haak. In de veilingen van 1680 werden die ook aangeboden. Vier haken voor de gratiskas en twee voor de intrestkas die slechts rond de 3 schellingen kostten. In elk vuur werd wel een haak teruggevonden, maar wegens de lage waarde ervan werd die waarschijnlijk niet zoveel naar de Berg gebracht. De aanwezigheid van wafelijzers in de veilingen kan verklaard worden door het feit dat dit objecten waren die niet zoveel werden gebruikt151 en dus nuttig waren om te verpanden aangezien ze niet zozeer gemist zouden zijn in de keuken. Op de veiling van de gratiskas werden er zo twee verkocht voor gemiddeld 5 schellingen en op de veiling van de intreskas werd één item afgelost voor 7 schellingen. Het wafelijzer was dus zeker geen onontbeerlijk goed voor het koken, maar wegens de lage waarde ervan werd dit in de keuken wel eens teruggevonden. Uiteindelijk werden nog 2 koelbakken uit de intrestkas die bij het kookgoed horen gevonden. Deze bakken dienden niet voor het klaarmaken, maar eerder voor het bewaren van voeding. Ze kostten gemiddelde 12 schelling en werden op eenzelfde veiling verkocht. Misschien kwamen ze dus wel uit eenzelfde huishouden dat ze op korte tijd hadden binnengebracht in de Berg.
4.4.3. CONCLUSIE VAN HET KEUKENGOED Etensgewoontes werden in de 17e eeuw onderhevig aan vernieuwingen. Zo werd eten een individueel gebeuren, zodat het bord –overwegend uit tin gemaakt- toen reeds sterk in gebruik was. Ook de vork was toen een nieuw onderdeel van het servies maar die wordt nog slechts sporadisch aangetroffen in de lijsten van de intrestkas. Gewoontes verspreidden zich immers traag over de sociale klassen heen. Schotels en lepels waren al veel langer in gebruik en dus meer aanwezig. Het bestek dat in de
151
Cfr. Supra p. 61. 117
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Berg werden binnengebracht waren zilveren exemplaren, maar het alledaags bestek was waarschijnlijk uit hout of metaal. In de manier van koken was er geen groot verschil tussen huishoudens. De ketel en haak waren de belangrijkste onderdelen van het kookgoed. Potten waren in de tweede helft van de 17e eeuw uit de intrestkas verdwenen, terwijl er nog enkel in de gratiskas teruggevonden zijn.
118
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.5 SIERAAD EN HUISELIJKE DECORATIE 4.5.1. SIERAAD Sieraden dienden in de 17e eeuw niet uitsluitend voor de publieke vertoning – zoals Kamermans het benaderde152-, maar het waren ook objecten die werden bijgehouden als veilige spaargoederen. De waarde van gouden of zilveren sieraden veranderde niet sterk doorheen de tijd zodat ringen en dergelijke werden bijgehouden als een soort spaargeld. In tijden van nood werden die dan verpand. Vervolgens hadden devotionele sieraden, die zowel gedragen werden als opgehangen in het huis, ook een andere functie dan religieuze persoonlijke vereringsobjecten.
Ringen Grafiek 4.12 Vergelijking tussen de verkochte ringen uit de intrest- en gratiskas. 90
78
80
70
60 54 50 intrestkas gratiskas 40
30
20
10
0 ringen
Van het geheel aan sieraden worden ringen het meest aangetroffen op de lijsten van 1680. Gouden ringen waren duidelijk de populairste soort: -
152
Op 78 ringen uit de veiling van de gratiskas waren er 68 gouden ringen
J.A. Kamermans, op.cit., p. 241. 119
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw -
op 55 ringen uit de veiling van de intrestkas waren dit er 47.
Goud was dus een gangbaar materiaal voor ringen die naar de Berg werden gebracht. Op beide veilingen was hun gemiddelde waarde ongeveer 17 schellingen. De waarde varieerde naargelang van het aantal inghels van het goud in de ring. Zilveren ringen worden niet aangegeven, maar wel trouwringen, gewone ringen waarvan de materie niet is gekend - en diamanten ringen. Naar de gratiskas werden meer trouwringen en naar de intrestkas meer diamanten ringen gebracht. De 6 trouwringen uit de gratiskas waren drie keer minder waard dan de 3 diamanten ringen uit de intrestkas, waarvoor gemiddeld circa 42 schellingen betaald werd. Mensen uit hogere economische klassen probeerden waarschijnlijk te vermijden, hun trouwringen op te geven wegens de emotionele waarde ervan, terwijl armeren soms geen keuze hadden. De overige ringen, die zonder enige specificatie werden genoteerd, komen slechts 4 keer voor in de gratiskas en 3 keer in de veiling van de intrestkas. Uit de prijs kan ook niets geconcludeerd worden aangezien ze ongeveer evenveel waard waren als trouwringen uit de gratiskas.
Andere gouden en zilveren sieraden Grafiek 4.13 Vergelijking tussen de verkochte sieraden uit de intrest- en gratiskas (uitgezonderd de ringen). 20
19
18
16
14
15 14
14
12
10
10
intrestkas gratiskas
8 6
6
4
4
3 2
2
1
0 pendanten/haken
ijzerkens
ketens
kruisjes
120
agnes
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw De juwelen waarvoor goud werd gebruikt verschillen sterk van deze waarvoor zilver werd gebruikt. Met goud werden eerder haakjes, pendanten en sterren vervaardigd die alle dienden om aan een keten te hangen, terwijl met zilveren ketens, ijzerkes en knopen werden gemaakt. Gouden pendanten werden op de verkoping van de gratiskas met slechts 3 stukken minder aangeboden dan op de intrestkas, waar er 11 werden afgelost. De pendanten uit de verkoping van de intrestkas waren ook veel duurder dan die uit de gratiskas. Voor de stukken uit de intrestkas werd gemiddeld 68 schellingen betaald, terwijl de stukken uit de gratiskas gemiddeld slechts 13 schellingen kostten. Gouden pendanten konden dus sterk verschillen in grootte en goudgehalte. Daarbij werden nog 6 gouden haken en 5 gouden sterren verkocht op de veilingen van 1680. De grootste aantallen kwamen uit de gratiskas. De waarde van de sterren was twee keer hoger in de gratiskas, terwijl de haken in de intrestkas duurder waren. Een ster uit de gratiskas kostte ongeveer 34 en een haak 16 schellingen. Hier ook lag het verschil in waarde aan het gewicht van het goud. De meeste zilveren juwelen waren kleiner dan de gouden. De belangrijkste in de veilingen waren ijzertjes, een vrouwelijk sieraad om het haar te tooien. Op beide veilingen werden er ongeveer evenveel verkocht: 15 op de veiling van de intrestkas en 19 op die van de gratiskas. Bijna alle werden voor ongeveer 7 schellingen afgelost, wat aantoont dat ijzerkens niet zeer groot waren. In vergelijking met kettingen en hangertjes waren die wel zeer gegeerd als sieraad. Ook knopen waren veelgedragen kleine juwelen. In tegenstelling tot ijzerkens werden knopen ook veel door mannen gedragen. Ze werden verkocht in ptij153 of in paeren. Uit de gratiskas werden 6 partijen en 1 paar en uit de intrestkas 20 partijen en drie paren aangeboden. Hoeveel knopen in 1 partij zaten is niet geweten. Slechts bij 2 partijen staat genoteerd om hoeveel ounc zilver het ging wat bij beide verschillend was, aangezien knopen verschillende gewichten konden hebben. Zo verschilt dus ook de waarde van één partij zeer sterk aangezien dit afhankelijk is van de grootte van de knopen die uit de bronnen niet te achterhalen valt. Op beide verkopingen varieerde de prijs tussen 2,5 schellingen en 60 schellingen per partij knopen. 153
Ptij staat in de bron voor partij. 121
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Daarbij werden op de veiling van de gratiskas nog 3 hanken, 3 ketens, 2 medailles en 1 armband verkocht. In de lijst van de intrestkas waren enkel nog 1 zilveren keten en 1 haak - die 101 schellingen kostte – geregistreerd.
Devotionele sieraden De 17e eeuw was een tijd van hernieuwde religieuze ervaringen die individueler werden. Het was daarbij ook de periode van de contra-reformatie geleid door de Spaanse hertogen in de Zuidelijke Nederlanden. Als uiting van deze nieuwe religiositeit werden in huizen allerlei devotionele objecten binnengehaald die ook in de verkopingen van de gratis- en intrestkas terug te vinden waren. De meeste van deze objecten waren uit zilver gemaakt, wat aangeeft dat deze objecten van belang waren voor de huiselijke decoratie. Zilveren kruisjes waren de populairste devotionele juwelen in 1680. In totaal werden er 20 verkocht waarvan 14 kruisjes uit de gratiskas kwamen. Het gewicht van de kruisjes uit de gratiskas varieerde tussen 2 en 6 ounc zilver waarvoor tussen de 26 en 57 schellingen werd uitgegeven. Bij 2 zilveren kruisjes uit de lijst van gratiskas staat geen gewicht genoteerd, maar uit de lage prijs – gemiddeld 2,5 schellingen – kan er gesteld worden dat het zeer kleine kruisjes waren met weinig zilver in. Vier van de 6 kruisjes die uit de intreskas kwamen wogen 3 à 4 ounc en kostten gemiddelde 34,5 schellingen. En de twee overige zonder gewicht waren met 5 schellingen weer veel goedkoper afgelost. Naast kruisjes werden ook agnes aangetroffen in laat-17e eeuwse huizen. Hiervan werden er 4 op de veiling van de gratiskas en 2 op die van de intrestkas verkocht. Een agnes is gemiddeld evenveel waard als de kleine goedkope zilveren kruisjes. Éen item – een zilver ijzerken agnes - komende uit de intrestkas valt op omdat die 10 schellingen kostte, twee keer meer dan de andere agnes. Vervolgens werd nog één zilveren wijwaterpot voor 4 schellingen op de veiling van de intrestkas en één gouden reliek voor 34,6 schellingen op de veiling van de gratiskas afgelost.
122
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
4.5.2. ANDERE DECORATIEVE EN NUTTIGE OBJECTEN Grafiek 4.14 Vergelijking tussen de verkochte decoratieve en nuttige objecten uit het huis uit de intrest- en gratiskas. 14
12
12
10 9 8
8
intrestkas gratiskas 6
4 3
2
2
2
0 wapens
bellen
kandelaars
Naar de Berg werden nog enkel objecten sporadisch gebracht die ofwel dienden als decoratie ofwel nog een specifiek nut hadden als verlichting of berging. Als decoratieve voorwerpen werden er in de lijsten van 1680 wapens, schouwkleden en bellen geregistreerd en als noodzakelijke voorwerpen waren er kandelaars, zakken en ettuys opgenomen in de lijsten. Deze scheiding tussen decoratieve en noodzakelijke objecten moet echter niet te strak genomen worden. Bellen konden bijvoorbeeld een bepaald nut hebben in een huishouden en een sterk versierde kandelaar was bijvoorbeeld meer dan een middel om het huis te verlichten.
Decoratie Wapens werden voornamelijk op de veiling van de gratiskas verkocht. Op deze veiling werden er 4 pistolen, 2 roeren en 3 carbijnen afgelost, terwijl op de veiling van de gratiskas slechts 2 carbijnen voorkwamen. Voor de drie verschillende wapens werden ongeveer 5 schellingen betaald, wat niet veel lijkt voor een wapen. Misschien ging het hier eerder om gebruiksvoorwerpen en niet zozeer om decoratieve items.
123
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Tussen de bellen uit beide lijsten was er wel een groot verschil. De 12 bellen uit de gratiskas waren gemiddeld slechts 2,5 schellingen waard, terwijl de 3 items uit de intrestkas ongeveer vijftien schellingen kostten en allen zilveren bellen waren. De zilveren exemplaren waren zeker decoratieve bellen die niet op de gratiskas voorkomen. De twee decoratieve stukken die wel in de gratiskas en niet in de intrestkas aangetroffen worden zijn een ettuy en een schouwkleed. Het ettuy werd verkocht voor 10 schellingen, wat relatief veel was voor een overbodige luxe. Ook het schouwkleed was duidelijk een prestigieus luxeartikel aangezien het voor 24,5 schellingen werd afgelost. Niet enkel in de hoogste economische klassen werden er dus dure decoratieve voorwerpen gekocht. Een mooi interieur hebben was in de 17e eeuw zeker van belang.
Nuttige objecten De twee overblijvende voorwerpen in de lijsten zijn kandelaars en zakken. Acht van de 10 kandelaars werden verkocht op de veiling van de intrestkas voor ongeveer 64 schellingen, terwijl de 2 items uit de gratiskas gemiddeld 1,5 schellingen kostten. Het ging hier dus duidelijk om verschillende soorten kandelaars. Van de 8 duurdere items waren er 3 zilveren kandelaars die de gemiddelde prijs enorm beïnvloedden. Wanneer deze niet worden meegerekend verandert de gemiddelde prijs van de 5 overige kandelaars uit de intrestkas naar 2 schellingen. Kandelaars die dus tot de gebruiksgoederen hoorden, waren gemaakt uit goedkoop materiaal zoals koper154, terwijl de decoratieve kandelaars zware155 zilveren items waren. W aarvoor de verkochte zakken dienden, is minder vanzelfsprekend. Enkel bij de boeckzack uit de lijst van de intrestkas is het exacte nut genoteerd. Bij de 8 overige zakken werd niets bijgeschreven dat meer informatie geeft over de functie van het item. Tussen de 6 zakken uit de gratiskas is er wel een prijsverschil tussen 3 zakken die samen voor 84 schellingen en 3 zakken die elk voor ongeveer 3 schellingen 154
In de lijst van de intrestkas werden 2 koperen kandelaars verkocht voor 3 schellingen. 155 Het gemiddeld gewicht van de zilveren kandelaars was 20 ounc. 124
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw werden verkocht. Eén van die goedkopere items was een strooien zak die dus niet veel waarde had. De 2 zakken uit de intrestkas waren met een gemiddelde waarde van 1,5 schellingen nog goedkoper afgelost. Deze prijsverschillen waren afhankelijk van de stof waaruit de zak was vervaardigd. Een lakenzak was bijvoorbeeld duurder dan een linnen zak omdat laken in de 17e eeuw meer waard was dan linnen.
4.5.3. RUW MATERIAAL Grafiek 4.15 Vergelijking tussen het verkocht ruw materiaal uit de intrest- en gratiskas. 350 311 300
250 225,5
200 intrestkas gratiskas 150
100
50
4
7
5
3
0 tin/pond
koper/stuk
zilver/stuk
In dit laatste onderdeel wordt benaderd wat er verkocht werd uit de twee kassen van materie. Zoals het ruwe textiel werd ook ruw materiaal zoals tin, koper, goud en zilver in bepaalde hoeveelheden verpand. Dit geeft dan ook aan welke materialen sterk gegeerd waren voor het fabriceren van allerlei huishoudelijke objecten en sieraden. Via de gegevens uit beide lijsten van 1680 blijkt dat tin duidelijk een veelgebruikte materie was. Dit was reeds duidelijk bij het benaderen van het keukenservies, dat overwegend uit tinnen artikelen bestond. In beide lijsten samen werden 546 ponden en nog eens 60 stukken tin genoteerd, waarvan 311 ponden en 25 stukken uit de intrestkas en 225 ponden en 35 stukken uit de gratiskas kwamen. Een groot verschil 125
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw tussen beide veilingen was er hier dus niet. Tin was zowel in een rijk als in een armer huishouden een populair materie.
4.5.4. CONCLUSIE OVER SIERAAD EN DECORATIEVE OBJECTEN De hoge aanwezigheid van sieraad en decoratieve objecten in zowel de lijsten van de intrestkas als in die van de gratiskas tonen aan dat luxe niet zo exclusief was in de 17e eeuw. Ringen en haarspelden waren de populairste sieraden. Religiosa, bellen en wapens kwamen iets meer voor in de lijsten van de gratiskas, terwijl ruwe tin en zilver meer uit de intrestkas kwamen. Er was een groot verschil tussen de kandelaren en bellen van de gratiskas en die van de intrestkas. In de laatste kas waren ze immers veel duurder en dus meer decoratief dan nuttig.
126
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Besluit Het voornamelijk doel van deze scriptie is de materiële cultuur aantonen van de Gentse bevolking door gebruik te maken van bronnen van de Berg van Barmhartigheid. Als tijdsafbakening werd de 17e eeuw gekozen, omwille van de historische discussie over een ‘consumentenrevolutie’, een concept dat in de jaren ’90 werd uitgevonden. Hiermee probeerden sociaal-economische historici de veranderingen in consumptiegedrag van de 17e en 18e eeuw te verklaren. De uitbreiding van de wereldmarkten naar het Oosten en het Westen staat in dit verklaringsmodel centraal. Het revolutie-paradigma wordt hier vanuit twee perspectieven bestudeerd: een tijdsperspectief en een sociaal-economisch perspectief. Deze werden aangepakt door het analyseren van veilingenlijsten van de Berg van Barmhartigheid. Gelijkaardige studies gebruiken uitsluitend boedelbeschrijvingen als bron waardoor de ‘consumentenrevolutie’ steeds benaderd werd vanuit een beperkte invalshoek, namelijk deze van de hogere sociale klassen. Boedelbeschrijvingen werden zelden gemaakt voor de erfenis van mindervermogende families, terwijl de bronnen van de Berg van Barmhartigheid meer aangeven over deze lage klassen. Na een inleidend deel over het ontstaan en de werking van de Berg van Barmhartigheid wordt in het derde onderdeel van de scriptie onderzoek gedaan naar de start van de ‘consumentenrevolutie’ in de 17e eeuw. Er wordt dus getest naar de periodisering van de zogenaamde revolutie. Voor dit opzet werden de verkooplijsten van 1626 vergeleken met de verkooplijsten van 1680. In het vierde onderdeel van de scriptie word van één jaar - 1680 – de sociale differentiaties van consumptie aangegeven. Hier werden de gegevens uit twee verschillende kassen vergeleken: de gratis- en de intrestkas. De gratiskas kan gezien worden als een armenkas en de intrestkas als een leenbank voor middenstanders. De klanten van beide kassen kwamen dus uit verschillende sociaal-economische klassen. Voor de verschillende soorten objecten worden vier specifieke vragen gesteld die vormgaven aan de consumptiepatronen: 1. uit welke materialen waren de gekochte goederen vervaardigd; 2. welke nieuwe objecten kwamen voor; 3. in welke
127
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw hoeveelheden werden ze gekocht en; 4. was er een verschil tussen sociale klassen in consumptie. Om deze vragen op een systematische manier te kunnen beantwoorden worden alle objecten onderverdeeld in vijf groepen. Er is een onderdeel voor de stoffen, voor het huishoudelijk textiel, voor de kledij, voor het keukengoed en ten slotte voor de decoratieve objecten. Van de hoeveelheden stof, gebruikt voor huishoudelijk textiel en voor kledij, was er een duidelijke stijging doorheen de 17e eeuw van linnen, terwijl dikke stoffen zoals damast en laken sterk daalden. De basis van het huishoudelijk textiel bleef dezelfde, maar er ontsonden daarnaast nieuwe textielgoederen zoals gordijnen en behangsel voor het beddengoed en servetten en tafellakens voor het keukengoed. Deze nieuwigheden zijn een bewijs voor het ontstaan van een nieuwe individueler levensstijl en nieuwe etensgewoontes. Voor kledij werden naast linnen ook geraffineerde stoffen uit het Oosten, zoals zijde en satijn, naar het einde van de 17e eeuw toe populairder doorheen verschillende sociale klassen. Zijdestof en zijdedraad werden in 1680 bijvoorbeeld uitsluitend aangetroffen op de verkopingen van de gratiskas. De gegevens uit 1680 tonen ook een verandering in mode aan: -
de gedragen kleuren voor de vrouwen evolueerden van zwarte en blauwe rokken in 1626 naar rode rokken in 1680
-
bij de mannen was het verdwijnen van het wambuis en de opkomst van het rokje een toonaangevende verandering.
-
Vervolgens verdwenen de losstaande mouwen, terwijl losse kragen ingang kregen.
Het kookgoed bleef zeer gelijkaardig tussen beide bestudeerde periodes. Zowel door arm als door rijk werd gekookt met metalen of tinnen ketels en pannen boven het haardvuur. Het tafelservies daarentegen was toen aan belangrijke veranderingen onderhevig. Tijdens het zogenaamde ‘civilisatieproces’ werd eten uit een gemeenschappelijke pot niet meer aanvaard en kwamen individuele borden en nieuw bestek op tafel tevoorschijn. De vork was duidelijk een laat 17e eeuwse uitvinding dat toen meer en meer aangetroffen werd tussen het bestek van de rijke huishoudens. In de veilinglijsten van de gratiskas werden er nog geen geregistreerd. De
128
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw serviesgoederen die op de veilingen werden verkocht, waren voornamelijk zilveren en tinnen exemplaren die niet dagelijks werden gebruikt. Enkel de waardevolle items worden in de lijsten aangetroffen. Een laatst interessant bewijs voor het bestaan van de ‘consumentenrevolutie’, is het bezit van luxeartikelen zoals juwelen, decoratieve items en ruwe metalen, die geen belangrijk nut hadden in het huis. In het algemeen werden dergelijke luxeartikelen meer verkocht in 1680 en waren er geen toonaangevende verschillen tussen de veilingen van de gratis- en intrestkas. Er was ook geen groot verschil in de waarde van de verkochte items uit beide kassen. Overbodige luxe was op het einde van de 17e eeuw dus toegankelijk voor uiteenlopende sociaal-economische klassen. Om uit dit onderzoek alleen, te concluderen dat er vanaf de 17e eeuw een ‘consumentenrevolutie’ gaande was, is wat voorbarig, maar het dient als één van de vele bewijsstukken ervoor. Daarbij moet de vraag ook worden gesteld of het ‘revolutie-paradigma’ niet te ver gaat. De veranderingen waren zeker niet zo plots en sterk afhankelijk van de tijdelijke economische context, waarin deze veranderingen tot stand kwamen. Deze scriptie geldt dus niet als een op zich staand bewijsstuk. Voor een kritische kijk moeten studies, vertrekkende vanuit andere bronnen, ook worden aangehaald.
129
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Bibliografie
Beeckman (W.). De berg van barmhartigheid van Gent. Bijdrage tot de financiële instellingen in de Moderne Tijden. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1964-1965, 450 p. (promotor prof.dr.E.I.Strubbe). Berg (M.). “Consumption in eighteenth- and nineteeth-century Britain.” In: Floud (R.).en Johnson (P.). (eds.), The Cambridge economic history of Modern Britain, Cambridge University Press, 2004, pp. 357-387. Blondé (B.). “Tableware and changing consumer patterns: dynamics of material culture in Antwerp, 17th-18th centuries.” In: Veeckman (J.). (ed.), Majolica and glass from Italy to Antwerp and beyond: the transfer of technologie in the 16th-early 17th centuries, Antwerpen, 2002, pp. 295-311. Burke (P.). “Viewpoint: The invention of Leisure in Early Modern Europe.” In: Past and present, 146 (1995), pp. 136- 150. Charles (L.), Everaert (G.), Laleman (M-C.), Lievois (D.). De berg van barmhartigheid in Gent. Gent, uitgeverij Snoeck, 2003,119 p. Deceulaer (H.).Pluriforme patronen en een verschillende snit. Sociaal-economische, institutionele en culturele transformaties in de kledingsector in Antwerpen, Brussel en Gent, 1585-1800. Amsterdam, Stichting beheer IISG, 2001, 420 p. Deceulaer (H.). “Between Medieval Continuities and Early Modern Change: Protoindustrialisation and Consumption in the Southern Low Countries (1300-1800).” In: Textile history, 37 (2006), 2, pp. 123-148. De Decker (P.J.F.). Etudes historiques et critiques sur les mont-de-piété en Belgique. Brussel, Société des beaux-arts, 1844, pp. 88-96.
130
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Devriese (L.), Deseijn (G.), Verheeke (G.). Textiel in de Gentse Waterwijk (16881769). Gent, TIC, 32 p. De Vries (J.). “ De huishoudportemonnee en de spulletjes. Een poging zicht te krijgen op de gezinshuishouding vanaf de vijftiende eeuw.” In: Schuurman (A.), De Vries (J.) en van der Woude (A). (eds.), Aards geluk. De Nederlanders en hun spullen van 1550 tot 1850, Amsterdam, 1997, pp. 29-79. Dibbits (H.). Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in Doesberg en Maassluis, 16501800. Nijmegen, Uitgeverij SUN, 2001, 407 p. Fairchilds (C.). “Marketing the counter-reformation. Religious objects ans consumerism in Eurly Modern France.” In: Adams (C.), Censer (J.R.) en Graham (L.J.) (eds.), Visions and revisions of eightheenth-century France, Pennsylvania, The pennsylvania state university press, 1999, pp. 31-53. Ferrières (M.). Le bien des pauvres. La consommation populaire en Avignon (16001800). Seyssel, Champ Vallon, , 2004, 276 p. Kamermans (A.J.). “Materiële cultuur in de Krimpenerwaard in de 17e en de achttiende eeuw.” In: Afdeling agrarische geschiedenis Bijdragen, Hilversum, uitgeverij Verloren, 1999, 404 p. Luiten van Zanden (J.).,“Early Modern Economic Growth: a Survey of the European economy, 1500-1800.” In: Prak (M.). (ed.), Early modern Capitalism, Economic and social change in Europe, 1400-1800, London, Routledge, 2000, pp. 84-86. Meersschaut (E.). “Textielaanbod in het achtiende-eeuwse Gent.” In: Handelingen der maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, Gent, 1997, pp. 155180. Musgrave (P.). “The rise of a consumer society.” In: The early modern european economy, Basingstoke, 1999, pp. 59-61.
131
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Pennell (S.). “‘Pots and pans history’: the material culture of the kitchen in early modern England.” In: Journal of design history, 11 (1998),3, pp. 201-216. Riley (J.C.). “A widening market in consumer goods.” In: Cameron (E.). (ed.), Early modern Europe, Oxford, 1999, pp. 233-264. Roche (D.). Histoire des choses banales. Naissance de la consommation XVIIe-XVXe siècle, Parijs, Fayard, 1997, 329 p. Soetaert (P.). “Consumptief krediet te Antwerpen (14e-18e eeuw).” Overdruk uit: Driemaandelijks tijdschrift van het Gemeentekrediet van België. CXXII (oktober 1977), Leuven, 22 p. Soetaert (P.). “De Bergen van barmhartigheid in de Spaanse, Oostenrijkse en de Franse Nederlanden (1618-1795).” In: Historische uitgaven, Leuven, s.n., 1986, 337 p. Terryn (C.). “Tafelen en tafelgerei in Gent.” In: Oostvlaamse Zanten, 63 (1988), pp. 15-33. Van Beurden (L.). Over mode en mensen. Tien eeuwen costuumgeschiedenis. Amsterdam, uitgeverij Boom, 2004, 224 p. Van Gurp (G.). “Gemerts linnen en de proto-industrie in de Meierei van ‘s Hertogenbosch tijdens de zeventiende en achttiende eeuw.” In: Blomjous (M.). Textielhistorische bijdragen, Hilversum, uitgeverij Verloren, 48 (2008),1, 46 p. Van Ryckeghem (J.). “Eenvoud en raffinement. Kleding en sieraden te Gent.” In: Vanderlinden (R.). Oostvlaamse Zanten, 63 (1988), 1, pp. 32-59. Vannieuwenhuyse (J).Inventaris van het Archief van de Berg van
Barmhartigheid. Gent,1985, 45 p.
132
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Weyns (J.). Volkshuisraad in Vlaanderen. Naam, vorm, geschiedenis, gebruik en volkskundig belang der huiselijke voorwerpen in het Vlaamse land van de middeleeuwen tot de eerste wereldoorlog. Antwerpen, Ter speelbergen, 1974, 1730 p.
133
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Lijst van tabellen en grafieken Figuur 3.1 Frequentietabel van al de stof en de draad uit de veiling van 1626 en uit de veilingen van 1680
36
Figuur 3.2 Frequentietabel van al het beddengoed uit de veiling van 1626 en uit de veilingen van 1680.
45
Figuur 3.3 Frequetietabel van de tafellinnen van verkocht in 1626 en 1680.
49
Figuur 3.4 Frequentietabel van de verkochte kleren in 1626 en 1680
52
Figuur 3.5 Frequentietabel van het verkocht kookgoed in 1626 en 1680 70 Figuur 3.6 Frequentietabel van het verkocht tafelservies in 1626 en 1680 Figuur 3.7 frequentietabel van het verkocht sieraad in 1626 en 1680
73
79
Figuur 3.8 Frequentietabel van het verkocht ruw materiaal in 166 en 1680
82
Figuur 3.9 Frequentietabel van het verkocht woningdecoratie in 1626 en 1680 83 Grafiek 4.1 Vergelijking tussen het verkocht lijnwaad in de intrest- en gratiskas 92 Grafiek 4. Vergelijking tussen verkochte stoffen en draden in de intrest- en gratiskas ( lijnwaad iutgezonderd) 93 Grafiek 4.3 Vergelijking tussen de verkochte slaaplakens in de intrest- en gratiskas. Grafiek 4.4 vergelijking tussen het verkochte beddengoed in de intrest- en gratiskas.( de slaaplakens uitgezonderd)
97
134
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Grafiek 4.5 Vergelijking tussen het verkocht keukengoed in de intrest- en gratiskas 99 Grafiek 4.6 Vergelijking tussen de verkochte hemden en rokken in de intrest- en gratiskas.
102
Grafiek 4.7 Vergelijking tussen de verkochte vrouwenkledij in de intrest- en gratiskas (uitgezonderd hemden en rokken)
102
Grafiek 4.8 Vergelijking van de verkochte mannenkledij in de intrest- en gratiskas 105 Grafiek 4.9 Vergelijking tussen de verkochte accessoires in de intrest- en gratiskas. 108 Grafiek 4.10 Vergelijking tussen het verkochte tafelservies uit de intrest- en gratiskas
112
Grafiek 4.11 Vergelijking tussen het verkochte kookgoed uit de intrest- en gratiskas 116 Grafiek 4.12 Vergelijking tussen de verkochte ringen uit de intrest- en gratiskas 119 Grafiek 4.13 Vergelijking tussen de verkochte sieraden uit de intrest- en gratiskas (uitgezonderd de ringen)
120
Grafiek 4.14 Vergelijking tussen de verkochte decoratieve en nuttige objecten uit het huis uit de intrest- en gratiskas 123 Grafiek 4.15 Vergelijking tussen het verkocht ruw materiaal uit de intrest- en gratiskas
125
135
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
Bijlage Lijst van de verkochte stoffen op de veilingen van de intrestkas van 1626.
Stoffen
Prijs in schellingen
zwart lijnwaet 1 hende wit lijnwaet 1 hende blau lijnwaet 1 hende rau lijnwaet 1 stuck rau lijnwaet 1 stuck rau lijnwaet 1 hende rau lijnwaet
1,5 38,83 8,083 25,58 4,167 63,17 10,75
1 hende fijn lijnwaet 2 hendekens lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hendeken lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet dyneers lijnwaet 1 hende lijnwaet en varia 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hemde lynwaet 1 stuck lijnwaet 1 hemde lynwaet 1 hemde lynwaet 1 hemden lynwaet 1 hemde lynwaet 2 hemden lynwaet 1 hemde lynwaet 1 hemde lynwaet 1 hemde lynwaet 1 helle lijnwaet
87,08 14,75 11 13 54 5,083 30 4,333 5,833 3,667 8 1,667 4 19 41,5 7,833 6,167 81,67 61 15 3,417 22,08 16,83 9,25 4,417 4,667 16
136
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 hende lijnwaet 1 hemde nie(uwen)?? Lynwaet 1 hende lijnwaet 1 hende rau lynwaet 1 smalle hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 dineersch kinder lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 2 henden lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende nieu(w) lijnwaet 1 hendeken lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 12 stuxkens lijnwaet 1 hendekens lijnwaet 1 hendeken lijnwaet 1 hendeken lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 2 henden lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 hende lijnwaet 1 carnalen lyneken 1 root lyneken 2 rooden lynekens 1 satijnen lyneken 1 hende zwart lyneken 1 zwart lyneken 1 zwart lyneken 1 zwart lijneken 1 zwart laken lyneken zwart lyneken 137
4 7 2,667 7,833 2,583 44,5 5,167 6,917 2,5 60,42 5,167 3,833 12,08 11,25 27,83 6,833 3 60,17 5,333 2,833 3,667 16,17 1,583 2,25 2,833 2,667 3,333 53,5 40,17 27,92 8,083 18,67 7,833 5,75 3,417 39 4 121 #REF! 13,42 5,417
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw zwart lyneken zwart lyneken 1 zwart lyneken 1 zwart lyneken 1 laken lyneken 1 laken lyneken 1 damassen lyneken 1 trijpen lyneken 1 zwart caffe? Lyneken roo caffa lyneken 1 roo caffa lyneken 1 caffa lyneken 1 caffa lyneken 1 caffa lyneken 1 lynneken wit lyneken 1 lynneken 2 hynder linnen lyneken 1 lyneken 1 zmalekens lyneken 2 hynder lynnekens 2 lynder lynekens 1 parhel? Lyneken 1 damassen lyneken 1 damassen lyneken 1 linder lyneken 1 Lyneken 2 hende lynekens 1 zwart laken 1 lynen lacken 1 laken senare 1 laken semare 1 laken semare 1 lijnen laken 1 hende colleur laken 1 hende blau laken 1 hende colleurden laken 8 hellen lakens 1 hende blau laken 1 hende zwart laken 138
5,417 10 11,92 3,583 7,167 8 5,583 5,667 35 40 25,67 50 30,5 11 7,5 2,583 1,667 3,75 23,42 29,67 5,667 3,5 5,25 2,833 3,083 3,583 2,917 4,417 2,333 30,58 56,67 40 35 26,83 46,25 16,75 14,33 28 46,67 8,083 9,917
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 hende zwart laken 1 hende colleur lacken 1 hende colleur lacken 1 hende colleur laken 1 hende laken 1 hende blau laken 1 hendeken laeken 1 hende colluer laken 1 hemde colleur lacken 2 lackens 1 lacken samaeren 1 hemde colleur laken 1 hemde colleur laken 1 hemde laken 1 hemde Laeken 1 hemde roo laeken 1 hende colleur lacken 1 hende colleur laken 1 hende colleur laken 1 hende roo laken 1 hende roo lacken 1 hende colleur lacken 1 hende zwart lacken 1 hende zwart lacken 1 hende colleur lacken 1 hende zwart laken 1 hende colluer laken 1 hende moreyten laken 1 hende blau laken 1 hende zwart laken
9,917 49,33 21,5 14,67 22,67 9 11,08 40 28 11,17 119,9 21,75 5,917 6,667 70,25 4,583 102 12 6,917 3 7,833 20,5 45,5 63 76,92 19 31,5 47,08 6,667 27,58
1 tijcken 1 hendeken stoffe
49,5 3
1 hende camericx 1 hendeken camericx 1 hende camericx 1 hende camericx 2 hendekens bombazijn 1 hende bombazijn 1 hende bombazijn 1 hende bombezyn 1 hende bombezyn
24 3 8 13,5 6,6 8,25 9 6 4,25
139
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 hende bombezyn 1 hemde bombazen 1 hemde sattijnen bombazen 2 lapkens trijpe 1 pack garen 1 pacx gaeren 1 pack garen 1 pack garen 1 paxcken garen 1 pack garen 1 pacxke garen 1 paxken garen 1 pack garen 2 pack garen 1 paxken garen 1 pack getwynt garen 3 stucken garen 1 paxcken garen 1 pack garen 1 pack garen 1 pack garen 2 paxkens gaeren 1 hende caffa 1 hende zijden boerencaffa 2 hende boerecaffe 1 hende boerencaffe 1 hende caffa 1 zack met witten twijn
4,25 18,5 6 1,25 14 1,5 2,5 11 4,25 15 1,25 2,25 8 4,5 1,6 17 1,6 6,9 4,4 5,25 1,5 10 21,2 13,5 5,5 4,6 30,5 71
Lijst van het verkocht huishoudelijk textiel op de veilingen van intrestkas van 1626.
Huishoudelijk textiel
Prijs in schellingen
1 hende serveets 6 serveeten 2 serveeten 6 serneets 1 hende serveets 3 Serneets 1 serveets 1 serneets 2 serveets
10,5 8,333 1,75 7,5 2,833 13 2,083 56,25 1,583 140
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 2 serveets 2 serveeten 1 serveten 12 serveeten 4 serveets 3 serveeten 1 damasten serveeten 3 serveeten 6 seveets 3 serveeten 2 serveten 1 fluwijnen serveetse
1,583 1,667 1,333 13,67 4,25 6,75 3,5 2,75 6,833 2,667 1,5 3,5
1 hammelaken 1 hammelaken 1 haemelaken 1 hende hamelaeckgoet 2 haemelakens 1 haemelaken 1 haemelaken 1 hamelaken 1 hamelaken 1 hamela(ken) 2 slaeplakens 2 slaeplakens 1 slaeplaken 2 slaeplakens 1 slaeplaken 2 paer Slapelakens 1 slaeplaken 2 slaeplakens 2 paer Slapelakens 2 slaeplakens 1 slaeplaken 2 slaeplakens fluwijnen slaeplakens 1 slaeplaken 1 slaeplaken 2 slaeplakens 1 slaeplaken 1 slaeplaken 1 slaeplaken
5,167 11 2,5 6 3,417 10,75 1,667 4,333 3 2,917 60 8,833 2,917 9,333 4,083 29 6,167 7,083 15 11 23,33 2,75 7,083 4,083 6 5,917 2,583 2,333 2,75 141
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 slaeplaken 1 slaeplaken 1 slaeplaken 1 slaeplaken 2 slapelaken 2 slapelaken 1 slapelaken 2 slapelakens 1 paer slapelaekens 2 paer Slapelakens 1 slapelaken 2 slapelaken 2 paer Slapelakens 3 slapelakens 1 slapelaken 1 paer slapelakens 2 slapelakens 1 slapelaken 2 paer Slapelakens 2 slapelakens 2 slapelakens 1 slapelaken 1 slapelaken 2 slapelakens 1 slapelaken 1 slapelaken 2 slapelaken 2 slapelaken 1 slapelaken 1 slapelakens 2 slapelakens 2 slapelakens 6 slapelakens 2 slapelakens 1 damasten slapelaken 2 slapelakens 1 slapelaken 1 slapelaken 2 slapelakens 1 slapelaken
2,75 3,583 4 9,583 4,667 11,92 4,583 7,333 10,92 28,5 4,583 11,33 12,83 13,83 2,75 13,33 6,583 2,417 27,25 5 5,583 4 3,417 8 5 4,25 6,083 5,417 5,5 3,417 2,75 8,917 18,42 6,5 6,667 8 4,25 3,833 6,917 4,167
142
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 2 slapelaken 1 slapelaken 1 slapelaken 2 slapelakens 2 slapelaken 2 slapelaken 2 slapelaken 1 slapelaken 2 slapelakens 3 paer slapelakens
6,583 2,5 4 16 9,917 7,917 5,083 4 11,67 24
1 groen sargeke 6 kussewaren 2 cussewaren 2 ondercuusens 3 fluwijnen 4 fluwijnen 1 hende fluwynen 1 fluwynen 2 fluwynen 3 fluwynen 1 fluwijne Gordijn 1 groen rabaet 2 ommeslaeghen
27 4,5 17 4 25 3,5 16,5 24 8,6 3,8 1,5 2,25 2,6 6,5
Lijst van de verkochte kledij op de veilingen van intrestkas in 1626. Kledij 2 vrouwenhemde 3 vrouwenhemden 3 vrouwenhemden 1 vrouwenhemde 2 vrouwen hemden 2 vrouwenhemde 1 vr(ouwen hemde 1 vr(ouwen) hemde 2 vrouwenhemde 1 vrouwenhemd 1 vrouwenhemde 1 vrouwenhemd 1 vrouwenhemd 1 vr(ouwen) hemde
Prijs in schellingen 5,17 11,33 11,33 2,92 11,33 6,00 4,75 3,83 5,58 3,67 1,58 2,92 2,58 4,17 143
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 vr(ouwen) hemde 2 vrouwenhemde 1 vrouwenhemde 2 vrouwen hemden 6 vrouwen hemden 1 vr(ouwen)hemden 1 vr(ouwen)hemde 1 vr(ouwen) hemde 1 vr(ouwen) hemde 1 vrouwenhemde 1 vrouwen hemde 1 mans hemde 1 mans hemde 1 manshemde 1 manshemde 1 manshemde 3 manshemden 2 manshemden 1 manshemde 1 manshemde 1 mans hemde 1 manshemde 2 manshemden 1 mans hemde 1 manshemde 1 manshemde 2 manshemde 1 hemde heren varia kinderhemde 3 kinderhemden 2 kinderhemden 2 hemden 2 hemden 1 hemde 1 hemde 2 hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 2 hemden
4,17 1,33 3,00 9,50 25,08 1,92 3,33 3,58 2,17 2,67 3,75 7,08 4,08 3,25 2,58 3,33 11,58 5,08 2,92 3,00 1,75 3,08 4,17 6,92 5,75 4,00 11,08 2,58 1,92 3,33 3,08 2,58 3,83 2,00 3,50 16,92 1,83 3,17 3,00 5,58
144
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 hemde 1 hemde 1 hemde 2 hemden 3 hemden 1 hemde 1 hemde 1 onghemaect hemde 2 hemden 3 hemden 1 hemde 1 hemde hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 mans hemde 1 hemde 3 hemden 6 hemden 2 hemden 2 hemden 2 hemden 5 hemden 1 ghesneeden hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 3 hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 2 hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 5 hemden 1 ghesneden hemde 1 hende 1 hemde
3,42 3,42 2,58 3,50 13,58 5,67 3,92 3,92 2,58 12,75 3,00 1,08 1,42 2,42 3,42 1,83 4,83 1,42 5,83 12,00 9,00 7,00 8,75 19,92 3,67 5,00 3,50 2,42 8,08 4,08 4,08 2,75 8,50 22,67 10,67 8,83 5,58 3,83 1,42 3,17
145
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 hemde 1 hemde 1 hemde 2 hemden 1 hemde 2 hemden 3 hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 hemde 2 hemden 2 ghesneeden hemden 3 hemden 1 ghesneden hemde 1 hemde 2 hemden 4 hemdekens 1 hemde 2 hemden 1 hemdeken 1 ghesneden hemde 2 hemden 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 hemde 1 waembays lynneken 1 waembays lynneken 1 wambaes 1 waembaes 1 boratten wambaes 1 bombazen wambais 1 waembaes 1 satijnen waembais 1 satijnen waembais 1 waembais
3,08 1,83 3,33 7,08 2,42 4,92 7,33 3,25 3,08 3,83 4,08 3,42 4,42 5,25 4,58 7,50 12,25 4,25 4,08 3,25 1,00 3,00 7,17 1,00 8,17 4,33 3,33 1,67 3,17 1,92 4,00 8,25 12,3 3,33 10,92 10,08 13,08 2,00 23,58 15,92 17,00 146
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 waembais 1 colleurden wambais 1 waembais 1 wambays 1 canganten wambays 1 waembaes 1 satijnen waembays 1 lacken waembays 1 damasten waembays (f1102) 1 boratten waembays 1 wambays 1 wit waembays 1 waembaes 1 waembays 2 wambaysen 1 wambays 1 wambays 1 zeenen wambays 1 satijnen wamb(ays) 1 bombezijnen wambays (f1268) 1 colleurden rocxken 1 blau roxken 1 blau roxken 1 rocxken 1 culdere 1 buffels culdere 1 buffels culdere 1 buffels culdere 1 buffels culder 1 buffels culder 1 buffels culdere 1 buffels culder 1 buffels culdere 1 buffels culdere 1 witte culdere 1 buffels culdere 1 buffels culdere 1 bezanen culdere 1 zwarten mantel 1 zwart mantel 1 zwart mantel 147
17,00 4,92 4,67 3,75 11,67 10,67 19,50 13,42 8,67 11,17 6,00 8,08 26,67 1,58 21,58 10,75 16,00 4,92 7,83 20,00 10,08 3,17 6,00 27,25 5,00 26,67 8,00 26,83 6,00 7,83 26,08 35,00 18,58 24,08 5,00 18,67 14,08 7,00 7,17 12,00 29,92
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 zwart mantel 1 zwart mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwart mantel 1 zwarten mantelen 1 zwart mantel 1 zwart mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwart mantel vol fluweel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantelen 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwart mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel 1 zwarten mantel
29,92 57,17 13,33 86,67 15,00 53,33 73,08 17,92 5,92 61,08 231,00 16,00 16,75 10,58 56,67 10,00 91,08 65,50 14,00 45,58 71,92 14,00 119,83
Colleurden mantel Colleurden mantel 1 colleur den mantel 1 colleur den mantel 1 colleur den mantel 1 colleur den mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden matel coleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel
19,67 66,00 14,92 42,83 11,50 26,25 19,00 12,92 16,67 70,00 25,33 15,92 26,50 21,67 27,67 70,17
1 colleurden mantel
55,00
148
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 colleurden mantel colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleurden mantel 1 colleur den mantel 1 colleur den mantel 1 groen mantel 1 canjancten mantel 1 mantele 1 mantel 1 mantelken 1 mantel ende? 1 baren mantel 1 mantel 1 mantel 1 mantel 1 mantel 1 mantel 1 zwarte rock 1 zwarte rock 1 zwarten rock 1 zwart rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwart rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwart rock 1 zwarte rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwarten rock
16,08 36,00 31,75 15,08 13,50 21,00 55,92 17,42 29,08 5,00 3,58 59,50 15,00 4,50 9,17 5,08 13,58 8,33 31,6 25,1 36 22 40,1 34 10,3 27,5 30,7 22 50 66,7 51,7 33,5 20,3 53,3 18,9 16,8 23,6 30,1 17,5 38 28,9 149
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 zwarten rock 1 zwarten rock 1 zwart rock 1 zwarten rock 1 zwart rock 1 blauwen rock 1 blauwen rock 2 blauwen rock 1 blauwen rock 1 blauwen rock 1 colleurden rock 1 colleurden rock 1 colleur den rock 1 colleurden rock 1 colleurden rock 1 colleur den rock 1 colleur den rock 1 colleur den rock 1 colleur den rock 1 colleurden rock 1 colleurden rock 1 colleurden rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 morrents rock 1 morrents rock 1 moreyten rock 1 morents rock 1 moreyten rock 1 morrents rock 1 morrents rock 1 morents rock 2 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock
28,9 59,9 49 45,9 16,8 24,8 10,9 12,2 30,1 27,5 18,3 17 15,4 9,75 14,9 34 59,3 73,8 43,5 74,7 50,5 5,08 70,5 22 81,7 26,5 41 35 48,5 23,8 46,4 43,5 82,1 48,6 21,8 26,7 51 65 41,8 40
150
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 morents rock 1 morents rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 moreyten rock 1 laken rock 1 zwart laken rock 1 canjancten rock 1 canganten rock 1 canganten rock 1 can Janicte rock 1 canganten rock 1 canjancten rock 1 canganten rock 1 canjancten rock 1 canganten rock 1 canganten rock 1 canjancten rock 1 turcx janjancten rock 1 ghents hram? Rock 1 legatueren rock 1 blauwen lynder rock 1 cur??aten rock 1 vanassen rock 1 schunen baruten rock 1 cornaten rock 1 schunen boruten rock 1 zwarten boratten rock 1 heere pier rock? (f1000) 2 kinder roxcken 1 damassen rock 2 rocx 1 rock 1 gentsghen rock 1 zwart brouck 1 zwarten brouck 1 zwarten br 1 zwarten br 1 zwarten br
39,6 43,5 43 31,4 26 55,8 35,1 29,4 26 18,9 10,3 29,9 18,8 21,8 10,8 20,2 23 12 22,3 41 32,4 23 25,1 5 23,6 33,6 28,5 61 51 31,5 29 7,92 25,2 3,42 24 16,4 21,42 15,00 26,92 36,00 22,00 151
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 zwarten br 1 zwarten brouck 1 colleur den brouck 1 colleur den brouck 1 colleur den brouck 1 colleur den brouck 1 colleur den brouck 1 colleurden brouck 1 colleurden brouck 1 colleur de brouck 1 colleurde brouck 1 colleurde brouck c den cden brouck 1 colleur de brouck 1 colleurden brouck cden brouck colleur den Brouck 1 blauwen brouck 1 witte brouck 1 ghestreepte brouck 1 schippers brouck 1 brouck 1 brouck 1 damasten brouck 1 zwarte casacke 1 zwart casacken 1 zwart casacke 1 zwart casacken 1 zwart casacken 1 zwart casacke 1 zwart casacke 1 colleurden casacke 1 colleurden casacken 1 colleurden casacken 1 colleurden casacken 1 colleurden casacke 1 colleurden casacken 1 colleur den cassacken 1 colleur den cassacken 1 colleurden cassacken
22,00 6,25 15,58 34,00 11,42 23,33 17,00 16,92 20,17 17,08 10,50 11,25 11,42 15,00 32,08 20,00 6,83 25,08 7,58 1,83 10,00 20,08 8,00 4,58 15,75 7,00 4,75 57,83 11,08 19,67 8,67 16,67 12,50 32,33 3,50 12,42 13,33 21,83 12,92 33,33 16,33 152
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 colleurden cassacken 1 colleurden cassacken 1 colleurden casacken
16,33 23,67 14,33
1 colleurden casacke 1 canjancten casacke 1 zwart laken casacken 1 casacke 1 cassacke 1 prester? casacken 1 casacke 1 casacke 1 casacke 1 ghesneden casacke 1 laecke casacken 1 casacken 1 casacken 1 casacken 1 kanghe cassacken 1 casacken 1 casacken 1 cassacken 1 cassacken 1 cassacken 1 cassacken 2 colleurden casacken 1 blau bayken 1 blau bayken 1 blau bayken 1 blauwen bayke 1 blauwen bayke 1 blauwen bayke 1 carnaelen bay 1 carnalen bay 1 carnalen bay 1 carnaten bay 1 carnalen bay 1 carnalen bay 1 heyck 3 heycken 1 heycke
16,67 3,00 10,42 15,58 12,00 14,83 14,00 2,00 3,33 13,42 3,67 11,83 13,83 1,08 21,00 2,00 2,00 5,92 0,75 18,33 2,08 7,83 5,75 2,58 13,33 1,50 17,50 2,08 0,00 100,00 70,00 36,25 85,00 35,92 14,00 0,00 #REF! 153
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 heycke hijcke 1 heycke 1 heyck 1 keerle 1 kinderkeerele 1 priesters keerle 1 priester keerlen 1 ghelen cleet 1 kinder keerlen 1 kerelken 1 vuuts keerelken 1 hermez?? Voorschot 1 voorschot 1 taften voorschoot 1 boratten voorschot 1 boratten voorschot 1 boratten voorschot 1 voorschot 1 zwarten lijfken 1 ghesterpt lijf 1 zwart lyfueken 1 trijpen lyfueken 1 zwart lyfueken 1 caffa lyfueken 1 caffa lyfueken 1 zwart lyfueken 1 lijfrock 1 carle lyfueken 1 lyfueken 3 ghesterkte lyfu(ken) 1 lyfueken 1 lyfueken 1 zwart lyfueken 1 zwart lyfueken 1 wit lyfken 1 zwart lyfueken 1 zwart lyfueken 1 caffa lyfueken 1 zwart caffa lyfueken 1 roo caffa lyfueken
#REF! #REF! 12,08 7,33 0,00 20,00 #REF! 24,25 27,67 3,83 0,00 4,92 12,08 10,58 5,92 3,75 1,75 1,67 0,83 1,67 4,92 7,17 4,08 6,42 32,67 35,25 6,50 6,917 6,67 1,92 7,92 0,83 16,00 12,00 14,08 3,17 5,92 14,92 40,00 43,33 15,00 154
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 roo caffa lyfueken 1 caffa lyfueken 1 zwart lyfueken 1 zwart lyfueken 1 carnaet lyfken 1 caffa lyfueken 1 caffa lyfueken 1 tooletten lyfueken 1 rooy lyfrock 1 trypen lyfueken 1 carnaten lyfueken 1 carnaten lyfueken 7 lyfuken 2 zwarten lijfken 1 gauden laken burst 1 tolletten burst 3 bursten 1 caffa burst 2 colleurden satijnen bursten 1 satijnen burst 1 satijnen burst 1 paer schoen 1 paer schoen 1 paer schoen 2 schoen 2 schoenen 2 schoen 2 schoen 2 schoen 2 schoen 1 paer schoen 1 paer schoen 2 schoenen 1 paer mackynen schoen (f1129) 2 schoen 2 caussebanden 2 caussebanden 6 paer caussens 1 paer blau caussens 1 paer causens
155
15,00 40,08 11,42 8,33 15,08 39,00 14,33 23,50 8,917 3,08 9,25 23,08 3,17 1,25 54,67 16,67 4,08 8,33 13,17 4,00 16,00 4,00 3,25 4,33 3,33 3,75 3,67 3,17 4,50 3,33 3,33 1,83 2,33 4,33 2,08 3,58 9,83 3,42 3,08 3,08
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 2 caussens 2 caussen 3 paer caussen 2 blau caussebanden 2 paer caussen 1 paer causens 1 paer ondercausen 1 paer ondercausen 2 causens 2 caussen 2 caussen 2 craghen 2 satijnen mauwen sattijnen mauwen 2 satijnen mauwen 1 lyf met satijnen mauwen (f1231) 2 satijnen mauwen 2 moffels 1 capote 1 capeken 6 paer caussebanden 2 antschoen 2 handschoen 2 hyde caussen
5,50 3,58 5,00 4,00 6,17 2,50 5,08 7,67 1,58 3,83 2,92 8,25 3,00 8,00 18,00 29,50 25,83 0,17 7,167 3,75 1,50 1,67 5,58 60,00
2 vuuseldoucken 1 vuuseldoucke 1 vuuseldoucke 1 vuuseldoucke 1 gnae? Vuuseldouck 1 vuuseldoucke kynder doucken 1 kynder doucken 1 groen tefelcleet 3 zunyt doucken 2 zuurt doucken 1 zuunt douck 1 canidouck 1 vuuseldoucke
3,583 1,833 1,583 22 1,333 1,833 2,667 2,667 11,08 5,417 4,333 4,917 5,75 7,083
Lijst van het verkocht keukengerief op de veilingen van de intrestkas van 1626.
156
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw Prijs in schellingen
Keukengerief 1 keetelken 1 ketele 1 ketele 1 ketele 3 Ketels 1 kelen met sockel 1 ketel 2 ketels 1 ketelken 1 ketel
4,75 20 4,75 3,583 5,75 14 5,25 5,083 3 7,083
1 ketel 1 ketelken 1 ketel 1 ketelken 1 Keetelken 2 keteltass ketelvleck 1 ketel 1 ketel 3 ketels 1 ketel 1 ketel 1 ketel 1 ketelken 1 ketel 1 ketelen 1 ketele 1 ketel metaelen pot 1 metalenpot 1 metalenpot 1 metalen pot 1 metalenpot 1 hangel 2 hanghels 1 hangele 2 hanghenyser 1 hanghijser? 2 metaelen branders 2 metalen branders
2,75 2 4,417 3,583 3,917 17 1,833 6,417 15,17 8,833 6,417 10 6,667 1,167 9,75 3,333 8 15 16,08 5,5 6,75 10 2,917 9 2 9,667 2,25 66 29 157
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 panne 1 waefelijzer 1 waeffelijzer
3,917 7,667 10,33
4 platteelen 4 platteelen 3 platteelen 2 plateelen 5 plateelen 4 plateelen 3 plateelkens 1 plateelen 3 plateelen 12 platteelen 4 plateelen 3 tenen patteelen 4 tenen patteelen 3 plateelen 3 plateelen 1 plateelen 2 talleeren 1 coker met messen 1 coker met messen 2 zlveren messen 2 zelveren messen 6 lepels 1 lepel 1 ounce 6Jn 1 rooster lepel 5 zelveren lepels 6 on 1 zelveren lepels 1 on 1 ing 1 zelveren schale 2 ounc 1 ketel mostertpot 1 hantvaet 1 waterpot 1 sgulden zautvat 12 on 1 melck canne
3,208333 2,083333 4,361111 2,5 1,966667 3,395833 1,5 8,583333 3,666667 3,097222 3,270833 2,166667 4,875 2,722222 3 11 0,916667 ? ? 6,541667 9,75 0,666667 11,5 2,333333 11,6 11,25 12,83333 7,5 2 4,583333 116 6,916667
Lijst van de verkochte sieraden en decoratieve objecten. Sieraad en decoratie
Prijs in schellingen
1 gauden rinck 9 ing en half 4 gauden ringhen 9 ing en half 1 gauden rynck
43 47,83 18,58 158
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 2 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 2 2 1 1 2 1 1 1 1 2 1 1 3 1 2 1 2 1
gauden rynck gauden ringhen gauden hele myensen 11 inghels gauden rinck 2 inghels gauden rynck gauden ringhen 4 Jn ?? (f1158) gauden rynck 2Jn gauden rynck traurynck 2 ing traurynck 3 Ingels traurynck 2Jn ende een quart traurinck traurynck 4 Jn traurynck 4 Jn traurynck 5 ing ringhen 6 ing ringhen rincxken rinck clabbeke rinck garnaet rynck 2 ing en half tzelve rinck trauringhen ringhen nyhughel traurinck 5 inghels traurynck 3 inghels ringhen 6 Inghels 1fr rynxcken rynxcken rynxcken gruael rinck 2jn ende alf ringhen 5 ingels ende alf garnaet rynck rinck 2Jn ende alf ringhen 7 Jn ende alf (1162) rynck ghebroken rynghen 2 JN rynck 1 jn rynghen 5jn in half rynck 5 jn in half
159
18,58 25,42 24,17 11,42 6,5 21 13 14,58 10,17 15 12,08 10,67 21,58 21,75 26 30,33 16,17 9,167 15,25 8 12,42 1,5 51,17 17,58 26,42 7,25 32,5 8,167 9,417 7,167 12,67 29 8,167 11,42 31 6 11,75 5,583 28 23,33
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 1 1 1 2 1 1
rynck claweeck rynck gernaet rynck 1 Jn en half (f1187) zynget rynck 4Jn (f1187) rynghe 4 Jn gernaet rynck 2 Jn en half (f1187) pincerynck 2 Jn en half
1 diamant 2 diamanten dyneersch diamant 2 diamanten 2 diamanten 3 diamanten 2 diamanten 1 diamanten rinck 1 diamant 1 diamant 1 diamant rinck met 7 diamanten 2 rynghen diamant en robijn 1 diamant rynck 1 diamant rynck 1 ijzerken 1 on min 1 ing 1 zelveren ijzerken 1 onc 1 yzerken 1 zelveren keten 2 onc 2 ing 3 ketens 10Jn ende 6 Jn 1 keten metten haeck 1 zelveren keten 1 on 14 ing 1 keten metten haeck 1 on? 25 JN (f1173) 1 sgulden medaille (f1173) 1 tzelveren hanck 1 hanck 1 jn zelveren cnoppen 16 ing 1 partij Zelveren cnoppen 1 hoop cnoppen 1 pacxken groen cnoppen zelveren cnoppen 8 onc zelveren cnoppen 8ounc 6Jn 2 sgulden baeseletten 3 zelveren herte 1 onc en half 1 tzelve 160
3,583 5,417 6,75 23 21,33 12,17 11,25 520 315 300 230 253 352 186 85,58 610 630 230 71 65 166,7 8,25 9,583 8,333 18 125,3 19,17 13 18,17 3,167 205 161 7 7,917 0,333 3,167 3,083 11 0 13,58 4,667
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 1 4 3 1 1 1 1 1 2 1 2 1 1 2 1 6 1 1 1 1 1
tzelve tzelve tzelve tzelve zelveren riem 7 on 13 ing tzelve met tzelve tzelve 3 ing tzelve tzelve tzelveren tzelveren paer tzelveren tzelveren selve 1 selve 18jn(f1160) tzemve? (f1100) tzelve tzelveren tzelve? tzelve tzelve tzeve 3 on? 1 Jn tzelve I on 4 Jn
4,667 6,083 15,75 11,75 66,67 6,833 16,33 13,67 7,917 11,83 18,5 10,5 10,33 8,083 3,333 3,083 20,25 17,17 7,5 2,583 336,7 159,5
1 1 1 1
blauwen paters coralen paternoster coralen paternoster coralen paternoster
14,33 7 14,5 10,08
1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
coralen paternoster coralen paternoster coralen paternosters coralen paternoster coralen paternoster coralen paternoster coralen paternoster coralen paternoster coralen Paternoster coralen paternoster zelveren paternoster paternoster Paternoster paternosterken paternoster
9,25 11 11,33 7 15 12,5 10,67 11,33 13 2 24 7,5 6,667 16 8,083 161
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw 1 paternoster 1cruusken 16 jn 1 zelveren croes 5 on 2 ing
8,083 7,583 43,08
1 wapenstock 1 rapiere 1 rapieren Roer 1 hausel pongaet 2 candelen 2 candelen 2 tenen candelen 1 candelen 1 zelveren belle 3 on 5 ing 1 zack 2 schilderen 1 schilderij 2 schilderijen 1 schilderij 2 schilderijen 2 schilderen 2 schilderijen 3 tafereelen= schilderij 2 schilderijdoucken 4 schilderykens 1 kinder bal 1 tresoorcleet dressoircleet
7,667 7,083 7,167 13,33 17 7,083 5,667 6,25 5,833 28,42 3,667 4 12 13,42 19,5 16,75 16,67 30,58 5,083 3,333 1,25 7,167 3,167
162
Pandlening en de materiële cultuur in Gent tijdens de 17e eeuw
163