Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Wim De Winter 00601008
Interactie en uitwisseling tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw
Proefschrift voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Geschiedenis Academiejaar 2010-2011 Promotor: prof. Michael Limberger – Vakgroep Geschiedenis
Voorwoord Vanwaar mijn motivatie om 'iets' te doen met Japan? Deze vraag duikt steeds opnieuw op bij de vraag naar mijn thesis-onderwerp, gewoonlijk gevolgd door beweringen dat Japan “zo veraf” is, of dat dit een “abstracte keuze” zou zijn. Toch is het zo dat Japan mij reeds als kind interesseerde. In dit „geglobaliseerde‟ tijdperk komt men betrekkelijk snel aan beelden en informatie over “wat veraf is”, en zoals vele kinderen van mijn generatie kwam ik in aanraking met Japanse cultuurproducten (zoals manga en anime, maar ook prentkunst en reisfotografie). Daarnaast reisde mijn vader enkele keren naar Japan, waardoor dat land misschien voor mij “minder veraf” leek. Daarnaast, en bepalend voor mijn interesse in antropologische onderzoeksmethodes, was er het feit dat ik sinds mijn prille jeugd de wens had om „ontdekkingsreiziger‟ te worden. Later bleek dat dit in geglobaliseerde tijden een heel naïef idee was, maar er bleek ook dat via de verleden tijd in de geschiedenis nog heel wat te ontdekken viel. De confrontatie met een wetenschappelijke kijk op „het Oosten‟ en Japan gaven mij een ander perspectief: dit perspectief deed ik op dankzij het kiezen van nuttige, en voor mijn wereldbeeld ook bepalende vakken. Daarbij dien ik een dankwoord te schrijven jegens prof. Vanhaute die mijn perspectief „verbreedde‟ met de lessen „wereldgeschiedenis‟, en jegens prof. Niehaus waarbij ik het vak „Geschiedenis van Japan‟ volgde, wat mijn eerste aanraking was met „niet-Europese‟ geschiedenis. Verder werd mijn specifiek denkkader, en ook mijn wetenschappelijk „onderzoeksperspectief‟ ingrijpend gevormd door prof. Pinxten, bij wie ik vele keuzevakken uit de „Vergelijkende Cultuurwetenschap‟ (nu: minor Cultuur en Diversiteit) volgde. Tenslotte werd mijn kennis en perspectief over „interconnectedness‟, de geschiedenis van „Europese expansie‟ en de notie van vroegmoderne maritieme contacten uitgebreid door prof. Limberger. Terugblikkend op mijn „academisch traject‟ binnen de geschiedenis is het aan hen dat ik inspiratie en dank verschuldigd ben. Het eindpunt van deze variatie aan invloeden en interesses mondde uit in volgend thesisonderwerp: Interactie en uitwisseling in 17e eeuws Japan, gezien door de ogen van Europese zeevaarders. Dat onderwerp probeer ik te benaderen via een „atypisch‟ perspectief, waarbij ik hoop om een verfrissende blik te bieden binnen een onderzoeksveld dat al te vaak Eurocentrisch blijft, via een methode die enige gevoeligheid voor een „totaalperspectief‟ bevat en daarmee ingaat tegen een zich steeds doorzettende fragmentering in historiografisch (en ander) e eeuws Japan. Verder ben ik in de eerste plaats nog dank verschuldigd aan mijn promotor, prof. Limberger, voor zijn enthousiasme en steun. Bovendien ook aan prof. Uhl, die mij nooit les heeft gegeven op „formele wijze‟, maar wiens enthousiaste en stimulerende gesprekken een belangrijke invloed vormen. Tenslotte wens ik ook mijn familie te bedanken, in het bijzonder mijn ouders, dat zij mij geduldig mijn weg lieten bewandelen en als laatste ben ik ook bijzondere dank verschuldigd aan mijn vriendin Kristel, die er steeds voor me was.
2
Inhoudstafel Hoofdstuk 1 Wereldhistorische antropologie als methode. ………………………5 1.1 Beeldvorming of interactie tussen Europa en Japan ?......................................................... 6 1.2 Over het perspectief van vroegmoderne wereldgeschiedenis............................................. 8 1.3 Wereld-historische antropologie als verklaring...................................................................10
Hoofdstuk 2 Een Oost-Aziatische wereldgeschiedenis…………………………….13 2.1 Europeanen in 17e eeuws Japan in een „vroegmodern‟ wereldsysteem................................15 2.2 Positionering in interregionale context: China, Europa en Japan...........................................15 2.3 Oost-Aziatisch wereldbeeld en internationale betrekkingen.........................................…….18 2.4 China: economische en culturele invloed.............................................................................. 20 2.4.1 Confucianistische morele economie en status ............................………………………………………21 2.4.2 Geritualiseerde Handel…………………………………………………………………………………23 2.5 De rol van Europeanen in Azië........................................................................................... 24 2.5.1 Handel en maritieme kooplieden ……………………………………………………………………...27 2.5.2 Aanpassingen en positie ………………………………………………………………………........…29
2.6 Japanse economie in Zuid-Oost Azië................................................................. …………..30 2.6.1 Historische context: economie, politiek, cultuur en mentaliteit………………………………………32 2.6.2 Shuinsen: Japanse maritieme handel via „Rode Zegel schepen‟ 1600-1635…………………………34 2.6.3 Sakoku: “how can you close a country ?”…………………………………………………………….37 2.6.4 Interactie met vreemdelingen…………………………………………………………………………43 2.6.5 Wereldbeelden en positionering………………………………………………………………………46 2.6.6 Tribuutsysteem: economie, mentaliteit en politieke legitimatie………………………………………48 2.6.7 Geritualiseerde uitwisseling…………………………………………………………………………..49
2.7 Besluit Hoofdstuk 2 ................................ .......................................................................... 50
Hoofdstuk 3 Informanten, bronnen en biografische aspecten. . . ………..…..... 53 3.1 Plaatsen van interactie: Hirado en Deshima...................................................................... 53 3.2 „De Liefde‟ naar Japan: Europese pioniers via Purchas‟ bronnencollectie……………….57 3.3 De Engelse „East-India Company‟ in Japan via Hakluyt.................................................. 61 3.4 Latere bronnen: Engelbert Kaempfer en François Caron via hun boeken.........................64
3
Hoofdstuk 4 Processen van invloed en uitwisseling. . . . . . . . …….... . . . . . . . . ... . 67 4.1 Beeldcultuur als voorbeeld…………………………….........................................................72 4.1.1 Cartografie en „Maritieme Cultuur‟: wederzijdse invloeden.......................................................................73 4.1.2 Schilderkunst als voorbeeld van wederzijdse invloeden..................................................................... 80
4.2 Wetenschap als voorbeeld: Geneeskunde en Botanica..........................................................82 4.3 Wereldbeelden en beeldvorming...............................................…………………………….85
Hoofdstuk 5 Geschenken en Gastvrijheid als tekenen van interactie...............92 5.1 Giftcultuur – „Nifon Catange‟................................ .................... ......................................... 94 5.1.1 Officiele Geschenken in hoge sociale hiërarchie: “According to the custome of the Countrey”...............95 5.1.2 Geschenken aan de Shogun en zijn raadsheren: een geritualiseerd gift-discours.......................................95 5.1.3 Geschenken-uitwisseling met Japanse edelen en ambtenaren……………………………………..……..105 5.1.4 Geschenken-uitwisseling met Japanse ambachtslieden, en tussen Europeanen onderling……………....119 5.1.5 Geschenken-uitwisseling met Chinezen…………………………………………………………..……...126 5.1.6 Geschenken-uitwisseling in Japan aan het einde van de 17e eeuw bij Engelbert Kaempfer………….…134
5.2 Maaltijden en Gastvrijheid: „I gave them the best entertainment I could...........................138 5.2.1 Interactie met Japanse edelen…………………………………………………………………………….140 5.2.2 Interactie met Japanse ambtenaren……………………………………………………………………….144 5.2.3 Interactie tussen Europeanen onderling……………………………………………………………….….147 5.2.4 Interactie met Chinezen…………………………………………………………………………………..148 5.2.5 Interacties in Japan aan het einde van de 17 e eeuw bij Engelbert Kaempfer…………………………….…….149
5.3 Besluit: Sporen van interactie in 17e eeuws Japan en hun evolutie.................... …………153
Hoofdstuk 6 „Gift-cultuur‟ als fenomeen van interactie: een antropologische verklaring…………………………………………….161 6.1 „Gift-Exchange‟: identiteit, symbool en sociale constructie...............................................162 6.2 „Het Geschenk als sociale binding, via Pierre Bourdieu en Peter Blau ..............................164 6.3 „Bestond er een Japanse gift-cultuur?‟ ………………………...……………….................168 6.4 „Het geschenk als moment van ontmoeting, uitwisseling als teken van interactie..............173
Conclusie Interactie en Uitwisseling tussen Japanners en Europeanen in de 17 e eeuw..176 Lijst van afbeeldingen. . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
Bibliografie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ….... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
4
Hoofdstuk 1
Wereldhistorische Antropologie als methode Voor de lezer die liever meteen de onderzoeks-materie zelf raadpleegt raad ik aan om te beginnen bij hoofdstuk 2, maar in dit hoofdstuk wens ik, bij wijze van inleiding, mijn onderzoeksperspectief en positie te verklaren binnen de geschiedschrijving. Hiervoor acht ik een inleidend hoofdstuk nodig, zodat de lezer de visie op geschiedenis zoals in dit onderzoek tot uiting komt kan begrijpen. Dit onderzoek probeert namelijk een vergelijkend perspectief te combineren met een historische tijdsevolutie, vermits geschiedenis nooit statisch is. Het doel ligt daarbij in de vraag naar de manier waarop interactie en uitwisseling kon plaatsvinden in vroegmoderne tijd, in het kader van de geschiedenis van „Europese expansie‟. Daarbij werd op zoek gegaan naar manieren waarop interactie plaatsvond, via de eigen perceptie van individuen die in die interactie betrokken waren. De gegevens die via bronnen werden gevonden kunnen wijzen op bepaalde fenomenen, mechanismen en processen in het omgaan met „de Ander‟, met een grote nadruk op uitwisselingsprocessen. Hiervoor werd een veelheid aan bronmateriaal gebruikt, in de 17e eeuwse maritieme context stonden deze bronnen immers niet geïsoleerd, maar bestonden ze in eenzelfde context en circuleerden ze in bepaalde milieus. Wat inhoud betreft werd er niet gekozen voor het bestuderen van „alle mogelijke aspecten‟ van cultuurcontact of beeldvorming, wat andere onderzoekers al hebben geprobeerd, maar werd op zoek gegaan naar specifieke tendensen en omgangsvormen van interactie en uitwisseling. Deze worden weergegeven in een bredere, „wereldhistorische‟ context, waarbij ook gezocht werd naar theoretische verklaringen van de gevonden fenomenen. Dit biedt de mogelijkheid om in verder onderzoek te gaan vergelijken of de hier beschreven tendensen ook terug te vinden zijn in andere gebieden, dan wel uitsluitend in de interactie tussen Europeanen en Japanners. Wat de keuzes voor bepaalde invalshoeken in dit onderzoek betreft, dient eerst de bronnenkeuze te worden toegelicht: Er werd gekozen voor „primaire bronnen‟ die allen van Europese herkomst zijn. Dat komt in de eerste plaats omdat ik het Japans niet beheers, wat de evenwichtigheid en meervoudigheid van mijn visie nochtans goed zou doen. Daarnaast werden geen voldoende kwalitatieve Japanse bronnen, die ter vergelijking of toetsing van de gegevens zouden kunnen dienen. De bronnen die ik concreet gebruikte zijn gekozen binnen een welbepaalde context, namelijk deze waarin de dienaren van de Engelse East India Company en de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie zich bevonden. Wanneer ik in deze scriptie de term „Europeanen‟ gebruik, zal dat in deze context op Engelsen en Nederlanders slaan. De concrete „bronnenkritiek‟ en de identiteit van mijn „historische informanten‟ kan men terugvinden in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk schets ik verder de positie van dit onderzoek in de historiografie rond „Europeanen en Japanners in de 17e eeuw‟, en het perspectief van waaruit ik hoop een bijdrage tot deze historiografie te kunnen leveren.
5
1.1 Beeldvorming of interactie tussen Europa en Japan? Er lijkt een lange traditie te bestaan binnen de interculturele geschiedenis en de maritieme geschiedenis, ook aan de Gentse universiteit1, waarbij de kwestie van „het vreemde overzee‟ werd behandeld. Daarbij blijkt dat er vaak onderzoek gebeurde over „het beeld van het Andere‟ of van „het vreemde‟. Vaak blijkt hierbij dat dergelijk onderzoek binnen de historiografie aanleiding geeft tot een eenzijdig perspectief, waar bijvoorbeeld vanuit Europa naar Japan werd gekeken. Hierbij lijkt Japan dan „exotisch‟ te zijn tegenover Europa. In mijn perspectief is het zo dat ik zowel Japan als Europa als even exotisch zie: de denkwereld en het gedrag van een 17e eeuwse Europese handelskoopman komt mij even „exotisch‟ of vreemd voor als dat van een 17e eeuwse Japanner. Het is daarbij de chronologische afstand die beiden even vreemd maken, waarbij de geografische afstand van minder belang is2. Uit de onderzoekstraditie die men tot hiertoe kan terugvinden blijkt dat er doorgaans werd gefocust op „beeldvorming‟, en dan meestal op „het Westers beeld van Japan‟. Dit onderzoek kan men beschouwen als voortbouwend op dergelijk onderzoek, maar waarbij de blik net iets meer wordt verlegd op de „praktische interactie‟, die men via de bronnen kan terugvinden. Het lijkt immers zo dat „beeldvorming‟ slechts kon ontstaan via de ervaring van de dagelijkse praktijk, en de interactie die daarbinnen plaatsvond. Vandaar hoop ik dat dit onderzoek een aanvulling kan zijn op de studies rond „beeldvorming‟ die tot nu toe werden verricht. Daarnaast is ook het verklaren van gegevens ook belangrijk, voortbouwend op „theoretische antropologie‟. Dit onderzoek ging ook na of dergelijke theorie toepasbaar is op historisch bronnenmateriaal, en wat dit ons kan leren. Rietbergen schreef in 2003 dat, wat geschiedenis van relaties tussen Nederlanders en Japanners betreft, “een werkelijk analytische en kwantitatief en kwalitatief interpretatieve studie laat echter nog steeds op zich wachten, ondanks of misschien juist vanwege het materiaal dat daarvoor beschikbaar is”3. Dit onderzoek hoop voor een klein deel aan deze vraag tegemoet te komen, maar wil tegelijkertijd verder kijken dan „relaties tussen Nederlanders en Japan‟. Rietbergen zelf heeft in het geciteerde werk een uitmuntende studie rond Nederlandse beeldvorming en receptiegeschiedenis van dit fenomeen verricht, maar mijns inziens is het noodzakelijk om deze thematiek ook in mondiaal aspect te benaderen. Aan de Gentse universiteit werden al verschillende scripties over „Europa en Japan‟ geschreven, toegespitst op „Europese beeldvorming‟. Zo vergeleek Van Isacker de 'Westerse 1
Bijvoorbeeld in het domein van „maritieme geschiedenis‟, reeds onder professoren Everaert en Parmentier, en heden onder professor Limberger 2 Een verschil tussen historiografie en hedendaagse ervaring is dat Japan ons nu „exotischer‟ voorkomt omdat de geografische afstand ver is. Binnen de geschiedenis is deze afstand voor onze beeldvorming minder bepalend, enkel onze ervaring met Japanse geschiedenis is hiervoor bepalend. 3 Rietbergen P. Japan verwoord. Nihon door Nederlandse ogen, 1600-1799. Hotei Publishing, Amsterdam, 2003, p.9
6
vergelijkende beeldvorming over vroegmodern Japan en de Inca-cultuur in Latijns-Amerika‟ binnen de Cultuurwetenschappen: In die scriptie beschreef men dat Europese reacties op 'Indianen4' steeds dezelfde leken, waarbij Europese waarnemers steeds belang hechtten aan dezelfde onderwerpen, en deze vergeleken met hun ervaringen en achtergronden uit de eigen cultuur of samenleving. Hierdoor werd er een „mentale kloof‟ aangeduid tussen Europeanen en de „vreemde volken‟ waarmee zij in contact kwamen.5 Deze „mentale kloof‟ leek er te zijn geweest, en ook het vergelijkend opzet van dit onderzoek lijkt goed, maar er is nood aan een uitvoeriger historische duiding, waarbij de geschiedenis de antropologie kan aanvullen. Daarnaast schreef Rogge een scriptie over 'Nederlandse beelden van Japan.6 Daarbij valt de drang van de auteur op om 'alle' beschikbare historische bronnen te willen gebruiken en elk mogelijk aspect tot „beeldvorming van Japanse cultuur‟ te bespreken. Daarin lijkt het haast alsof de manier waarop de 17e eeuwse Europeanen schreven werd overgenomen. Verder werd ook de visie van 'de Nederlanders' tegenover 'hét Japan' behandeld, wat een fout perspectief lijkt te zijn: men kan zich immers afvragen of alles wel valt te herleiden tot een monolithische visie van 'de Nederlanders' als eenheid tegenover „het Japan‟. Misschien zijn er vele verschillende Nederlanders, en vele verschillende fragmenten van Japan. Daarom beperkt dit onderzoek zich tot de visie van historische actoren waarvan de bronnen werden geraadpleegd, en worden de hier weergegeven tendensen niet veralgemeend tot 'de' visie over Japan. Tenslotte wordt in dit onderzoek ook breder gekeken dan 'de Nederlandse visie', en werd veel aandacht besteed aan de ervaringen van Engelse aanwezigen in Japan. De redenen hiertoe zijn dat in zowel Nederland als Engeland een “compagnie-fenomeen” voorkwam, en dat men wellicht ook kan zeggen dat beide landen in hun overzeese streven sterk bij elkaar aanleunden. Daarnaast lijken de Engelse bronnen zich beter te lenen voor diepgaand onderzoek. Het Iberische perspectief zal in dit onderzoek niet behandeld worden, omdat daarbij sprake lijkt van een andere problematiek, waar al veel over verschenen is, die een ander soort onderzoek vergt. Tenslotte schreef Meert recent een thesis rond De Deshima-dagregisters waaruit hij een studie over „het koper van de shogun‟ maakte. Zijn onderzoek was meer gericht op praktische economie, en vooral op goederenketens in de koperhandel, maar besteedde weinig aandacht aan de praktijk van uitwisseling.7 Dit laatste aspect, uitwisseling en interactie, zal in dit onderzoek nader belicht worden. Het lijkt dus zo dat voorgaand onderzoek al goede en interessante resultaten opleverde, maar dat er zeker nog onderzoek moet worden verricht op het niveau van interactie en uitwisseling. Wat relaties tussen Europeanen en Japanners betreft kan men hierbij een Taoïstische wijsheid 4
Waarmee zowel Japanners als Inca‟s werden aangeduid Van Isacker A. De Westerse beeldvorming over het Inkarijk en Japan: een vergelijking. Diss. lic. Vergelijkende cultuurwetenschap, Universiteit Gent, Promotor Balagangadhara, 1999. 6 Rogge V. Visie van de Nederlanders op Japan in de 16e en 17e eeuw: studie over beeldvorming aan de hand van reisverhalen. Diss. Lic. Geschiedenis, Universiteit Gent, Promotor Jan Parmentier, 2006. 7 Meert K. Het Koper van de Shogun. Koperhandel in de Dagregisters van Deshima in de laatste jaren van de Verenigde Oost Indische Compagnie. Diss. Master Geschiedenis, Universiteit Gent, Promotor Michael Limberger, 2009. 5
7
citeren “yin en yang resolve all dualisms by interaction of opposing forces.”8 Conceptueel vertaald kan men hier stellen dat de (mentale) tegenstellingen tussen Japanners en Europeanen, opgeheven raakten of ondergeschikt waren aan het moment waarop men in interactie stond met elkaar. In dat moment hielden mogelijke tegenstellingen elkaar in stand, bepaalden het gedrag maar werden ook bijgesteld of kregen betekenis in een context van uitwisseling.
1.2 Over het perspectief van vroegmoderne wereldgeschiedenis Wat „wereldgeschiedenis‟ betreft dient hier te worden toegelicht hoe deze de historische context vormt voor dit onderzoek. Daarbij dient men rekening te houden met de kritiek van Edward Saïd, die stelde dat “Wereldgeschiedenis een eufemisme is van Europese geschiedenis”9. Daartegenover kan men inroepen dat men een mogelijk „Eurocentrisch‟ perspectief kan proberen bijstellen door een zo groot mogelijke diversiteit „aan het woord te laten‟, en te proberen een „globale geschiedenis‟ te maken die bestaat uit interacties en vergelijkingen. Een 'globaalhistorische' visie kan daar een oplossing voor bieden, mits gekoppeld aan antropologische inzichten10. Een wereldhistorische blik verenigt verschillende aspecten in één wereld, in interactie en verbinding met elkaar. Deze visie is niet enkel beschrijvend maar ook verklarend: „global history‟ schept de mogelijkheid om een emanciperende ruimte voor actie, interactie of verzet te bieden in de relatie tussen mens, macht en het omgaan met verschillen11. Voor dit onderzoek zou dit kunnen betekenen dat de manier van interactie tussen Europeanen en Japanners een voorbeeld of tegenvoorbeeld kan vormen in de context van 17e-eeuws Europees handelskolonialisme en het schikken van sociale-machtsrelaties daarin. Voor verder onderzoek kan men de fenomenen uit dit onderzoek vergelijken met andere contexten, en „global history‟ beter doorgronden. De hedendaagse positie van 'wereldgeschiedenis' werd treffend verwoord door Gruzinski die beweert dat uitwisselingen van allerlei aard plaatsvonden tussen verschillende delen van de wereld, die het centrale gegeven van “onze Oude Wereld” in vraag stellen. De vele uitwisselingen, zoals hij bijvoorbeeld ziet in Aziatische filmproducties, gooien alle noties van traditie en moderniteit door elkaar. Hierdoor ziet hij het als noodzakelijk dat geschiedenis grensoverschrijdende circulaties bestudeert.12 Zo kunnen we geschiedenis als „interactie tussen naties' verlaten, waardoor we niet langer de interactie tussen 'Europa en Japan' maar wel deze tussen 'Europeanen en Japanners' bekomen. Daarnaast waarschuwt Gruzinski ook voor de valkuil bij het toepassen van een 'retoriek van de Ander', bijvoorbeeld in studies rond beeldvorming. 8
Hinton H., Jansen M. “Major Topics on China and japan: a handbook for researchers” Greenwood Press,Connecticut, 1957, p. 33 9 Said E. Orientalism, Penguin Books, London, 2003, p. 86 10 Wolf E. Europe and the people without a history. University of California Press, Berkeley, 1982, 503 p. 11 Vanhaute E. “Who is afraid of global history? Ambitions, pitfalls and limits of learning global history”, In: Vries P. (ed.), Österreichische Zeitschrift für Geschichtswisschenschaften. StudienVerlag, Innsbruck, 20. Jg., Band 2, 2009, p. 29 12 Gruzinski S., Les quatre parties du monde. La Martinière, Paris, 2004, p. 27
8
Dergelijke benadering schept een overdreven verbeelde afstand, waardoor continuïteit en “coexistence entre êtres et les sociétés” verloren raakt.13 Het doel van wereldgeschiedenis lijkt dus om horizonten te verbreden. Gruzinski pleit voor een “histoire culturelle décentrée”, met aandacht voor “perméabilité des mondes et aux croisements des civilisatons. […] Ancrée dans la sphère de l'art et de la culture, cette histoire culturelle élargie ne prend tout son sens que dans un cadre plus vaste capable d'expliquer, au-delà des histoires partagées, comment et à quel prix les mondes s'articulent […] ses phénomènes se développent en fait au sein d'un champ plus large, celui d'une histoire encore à construire at qui s'appuierait sur des connected histories. Il s'agit de dégager ou rétablir les connexions apprues entre les mondes et les sociétés, un peu à la manière d'un électricien qui viendrait réparer ce que le temps et els historiens ont disjoint.”14. Dergelijk perspectief werd ook in dit onderzoek toegepast, waarbij Hollandse, Engelse en Japanse „werelden van interactie‟ bestudeerd worden via uitwisselingen en interacties in de dagelijkse praktijk, en niet via de studie van beeldvorming of „wereldbeelden‟. Wat interacties betreft werden „connecties‟ tussen individuen of systemen gemaakt en gedefinieerd in een wereld die níet vlak is, waarmee men bedoelt dat ook machtsrelaties en ongelijkheid steeds voorkwamen15. Deze zijn steeds impliciet in de geschiedenis aanwezig, en kunnen ontsluierd worden door verschillende perspectieven weer te geven. Eric Wolf stelde dat netwerken van menselijke interactie verbonden zijn en groeien in tijd en ruimte. Hij stelde daarbij de vraag wat men moest doen met de 'people without a history', het deel van de menselijke geschiedenis dat nog grotendeels door koloniale geschiedenis gerepresenteerd werd, maar wat niet als een gelijkwaardige partner voor interactie werd gezien, of zelfs helemaal niet werd behandeld. 16 Volgens Wolf‟s pleidooi voor verbinding en homogenisering tussen wetenschappen, en het betrekken van antropologische inzichten op geschiedenis, wordt hier getracht antropologische analyse te betrekken op historiografie. Men kan zich vervolgens afvragen hoe wereldgeschiedenis daarbij omkadering biedt: Pommeranz schreef dat (handels-)kolonialisme werd veroorzaakt door overzeese „connections‟ en 'coercion' in een polycentrische wereld die vanaf de 19e eeuw meer centreerde17. Om de evaluatie van dit wereldwijde proces grondig te voeren stelde hij voor om „cross-cultureel‟ te vergelijken18. Wat ruimte betreft kan men met Sugata Bose stellen dat zeeën of oceanen kunnen worden gezien als een interregionale arena die bijdraagt tot en invloeden ondergaat van structuren, processen en gebeurtenissen op wereldschaal. Bose stelt dat een heel nieuw 13
Ibid., p. 28 Ibid. 15 Vanhaute E., op. Cit., p. 27 16 Wolf E., op. cit., p. 24-25 17 Pommeranz K. The Great Divergence: China, Europe and the making of the world economy. Princeton university press, Princeton, 2000, p. 2-4 18 Ibid., p. 6 - 8 14
9
perspectief kan worden geboden door te focussen op historische ruimten tussen naties en 'globe', waarbinnen globaliseringsprocessen plaatsvonden als historisch fenomeen.19 Hij benadrukt vaak bestudeerde regionale constructies van historici als erfenis uit de koloniale tijd, en stelt voor om de historische ruimte te zien als web van culturele en economische relaties, met flexibele grenzen en havens als knooppunten20. Gruzinski onderschrijft dergelijke visie ook wanneer hij stelt dat “ La passerelle relie les différentes parties du monde. Comme le suggèrent ce paravent de Tokyo et le Journal de Chimalpahin, de Paris à Mexico ou d'Anvers à Nagasaki, des images et des nouvelles de France circulaient et faisaient le tour de la terre.”21 Daarbij verwijst hij ook naar voorbeelden van de circulatie van Japanse en Europese afbeeldingen, die in dit onderzoek ook worden aangehaald in het vierde hoofdstuk, als voorbeelden van uitwisseling. Een benadering via materiele uitwisselingen in een maritiem georiënteerde context vormt hier de wereldhistorische achtergrond van interacties tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw.
1.3 Wereld-historische antropologie als verklaringsmodel Dit onderzoek is, naast een wereldhistorische benadering, ook gebouwd op een antropologische benadering van geschiedenis. Hiervoor is het noodzakelijk om die kant van het methodologisch luik toe te lichten: onder „culturele antropologie‟ toegepast op dit vakgebied kan men een vergelijkende houding over mechanismen en leerprocessen in het omgaan met de „Ander‟ verstaan22. Zoals al vermeld vormen zowel de Japanners als de Europeanen voor de hedendaagse historicus een „vreemde ander‟. Wat de 17e eeuwse Europeanen betreft vormden de Japanners voor hen deze „ander‟. Antropologie, als studie van de Etnografie, houdt zich in de eerste plaats bezig met de beschrijving en ontmoeting van deze Ander. In de historische bronnen bemerkt men de relatie met deze „Japanse Ander‟ en hoe dit de „Europese‟ identiteit beïnvloedde en hielp vormgeven vanuit verschillende invalshoeken, en vice-versa. Deze relatie wordt steeds benaderd vanuit de praktische ervaringen van de individuen die hun interacties neerschreven. In een analytische bronnenstudie wordt geprobeerd om enkele van deze neergeschreven ervaringen te analyseren en te verklaren volgens een sociaal-antropologisch denkkader, zoals men kan terugvinden in hoofdstuk 6. Dit verlaat de puur interpretatieve, structuralistische of sociale antropologie, waarvan de populariteit onder cultuurhistorici groot is, en probeert enkele alternatieve theoretische mogelijkheden uit. Het basis-perspectief is daarbij functionalistisch, waarbij vooral ingegaan wordt op de dagelijkse praktijk van fenomenen als geschenkenuitwisseling. Methodologisch werd dus geprobeerd om een vernieuwend en kritisch vergelijkend perspectief bij te dragen tot de historiografie, waardoor deze thesis ook een soort experiment kan 19
Bose S. A hundred horizons: the Indian Ocean in the age of global empire. Harvard University Press, 2006, p. 3 Bose S. op. Cit., p. 5-6 21 Gruzinski S., op. cit., p. 19 22 Een houding gebaseerd op „Culturele Antropologie‟ zoals ze aan deze universiteit wordt gedoceerd in de vakgroep „Vergelijkende Cultuurwetenschappen‟ 20
10
lijken in “antropologische geschiedenis”. In zekere zin kan deze methode onder antropologen worden gezien als een terugkeer naar de “armchair-anthropology”, waarbij men antropologische theorieën uitwerkte op basis van etnografische teksten van informanten. Die methode kan in de historiografie worden toegepast, met aanvulling door de huidige stand van zaken in de culturele antropologie, en met een nodige dosis zelfkritiek. Mits het nodige bronnenmateriaal kan men de bronnen raadplegen en een antropologie schrijven vanuit zijn studeerkamer, met dezelfde soort methode die een antropoloog naar het veld brengt, en via de bronnen te observeren en concluderen: Men dient hiervoor zowel sociologisch als brongericht getraind te zijn.23 Een systematisch vergelijkend perspectief kent in dit onderzoek een sterke invloed, vanuit een onderzoekstrend die binnen deze universiteit in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen voorkomt: daarbij ziet men „Eenrichtings-vergelijkingen‟, bijvoorbeeld „Nederlanders tegenover Japanners‟, als een onterechte en statische houding24. Hierdoor verlegt de focus zich op het behandelen van meerdere perspectieven. In het veld van cultuurwetenschappen stelt men een visie voor die gekenmerkt wordt door een weten door vergelijken25. Cultuur wordt daarin gezien als een verzameling leerprocessen, waarbij men cultuur niet ziet als „extra laag bovenop het sociale‟, maar als intrinsiek met „het sociale‟ verbonden26. In onderzoek naar cultuur in dit opzicht stelt men als doel dat er geen dwingend conceptueel kader dient te zijn, maar dat de onderzoeker zijn denkcategorieën kan bijstellen zodat men via exploratief onderzoek „categorieën van de onderzochte cultuur‟ kan achterhalen. Men stelt daarbij voor dat dergelijk exploratief onderzoek ook in de geschiedenis kan worden gevoerd, via zogenaamde „virtuele informanten‟. Dergelijke studie is gericht op cultuur als leerproces, en is ook zelf een leerproces. 27 Wat historiografische methodiek betreft kan men dit interpreteren als „open-mindedness‟ van de onderzoeker die in „interactie‟ met het bronmateriaal elementen van een „onderzochte cultuur‟ kan ontdekken die te maken hebben met leerprocessen of interactieprocessen. Dit perspectief werd ook voor dit thesisonderzoek gebruikt, in de omgang met de bronnen, waarbij de 17 e eeuwse Europeanen dienen als „virtuele informanten‟ of „pseudo-etnografen‟. Zowel het 'Japanse' als Europese perspectief kan daarbij als een „andere cultuur‟ gezien worden. Qua methodiek wordt in deze benadering aangeraden om zich, met zo min mogelijke vooringenomenheid, verkennend te richten op het onderzoeksobject. Dit is kwalitatief, interactief en verkennend, zonder richtinggevend kader zodat de impact van de informanten maximaal is en de onderzoeker in staat is om zijn categorieën te verwerpen of bij te stellen. Zo kan men de 'categorieën' van de 'andere cultuur' achterhalen. Dit is géén eenrichtingsproces, maar wel een 23
Evans-Pritchard E.E. “introduction”. In: Mauss M., Evans-Pritchard E.E., The gift: forms and functions of exchange in archaic societies. Cohen & West, London, 1970, p. viii 24 Pinxten en Orye, “Weten door Vergelijken: over cultuur en cultuurwetenschap”, In: Pinxten et. Al. (eds.), Cultuur in vergelijkend perspectief. Pelckmans, Antwerpen, 1997, p. 9 25 Ibid., p. 2 26 Ibid., p. 13 en p. 23 27 Ibid., p. 37-38
11
studie van leerprocessen.28 Vervolgens kunnen „culturele intuïties‟ worden herkend, waarbij in een kwalitatieve veelheid van gegevens naar samenhang of regelmaat gezocht word, deze samenhang wordt als concept geformuleerd en dient dan als ondersteuning om het bredere geheel van gegevens te bestuderen en ordenen. Van daaruit kan men dan verdere hypothesen ontwikkelen. Tenslotte probeert men theorieën te formuleren en probeert men algemeen menselijke kenmerken te onderscheiden door cultuurspecifieke verschijnselen te vergelijken. Dergelijke vergelijkende studies schijnen reëel of virtueel de vorm aan te nemen van een veld waarop de intuities, vormgevingen stijlen en waarden van elke beschreven eenheid naast elkaar worden weergegeven, waardoor men gelijkenis en verschil in één perspectief kan zien. 29 In de geschiedenis kan dit een alternatief historisch model vormen die verouderde of eurocentrische kennis in vraag kan stellen30. Vanuit dat perspectief werd hier gekozen om meerdere bronnen, in de vormen van „journaals‟ of dagboeken afkomstig uit verschillende gemeenschappen, op een complementaire manier te gebruiken. Daarbij komt men verschillende standpunten tegen, die elkaar op hetzelfde „interactieveld‟ ontmoetten, en een werkbaar onderzoeksmodel vormden. De contextualizering van dit model werd in een „wereldhistorische benadering‟ geplaatst. Wat dan antropologische theorievorming in „antropologische geschiedschrijving‟ betreft werd belangrijk werk verricht door de Comaroffs, die zich baseerden op ideeën van Evans-Pritchard en Karl Marx. Zij zien dat er doorheen de geschiedenis ontmoetingen plaatsvonden tussen lokale en universele werelden, waarbij elke gemeenschap in interactie met een sociale omgeving is. Dergelijke interacties, gekenmerkt door processen van ruil, toe-eigening, handel, politiek en cultureel imperialisme bestaan uit menselijke actie die betrokken is in verschillende vormen van materiele en symbolische praktijk. De historische ontmoetingen tussen verschillende sociale werelden is daarbij dialectisch, in die zin dat zij elkaar beïnvloedden en transformeerden in een set van relaties. Deze relaties bestaan uit machts en productieverhoudingen, en ook ervaringswereld en representatie verandert hierbij. Men dient dus niet de geschiedenis van één „sociale wereld‟ te bestuderen, maar van diegene die met elkaar in interactie zijn, als de geschiedenis van interactieprocessen. Deze interactieprocessen vinden plaats in een ambigue leefomgeving met regels, rituelen en relaties die inherent tegenstrijdig kunnen zijn en de dagelijkse praktijk en betekenisgeving vormgeven, via dynamieken die zowel regionaal als globaal zijn.31 De Comaroffs zien de „sociale wereld‟ als tegelijkertijd symbolisch, materieel, sociaal en cultureel, en bestaand uit wederzijds beïnvloedende interacties, waarin menselijke actie incoherent en dialectisch plaats kan vinden32. Tekens en symbolen zijn daarin expressief, en het zelfbewustzijn van de historische actoren is daarbij van cruciaal belang, omdat cultuur en
28
Ibid. Ibid., p. 39-40 30 Ibid., p. 41-42 31 Comaroff J.L., Comaroff J., Ethnography and the Historical Imagination. Westview Press, Oxford, 1992. p. 95 - 98 32 Ibid., p. 122 29
12
geschiedenis elkaar zouden construeren doorheen dit bewustzijn.33 Dergelijke „sociale wereld‟ kan men dus in historische antropologie gaan onderzoeken. De antropoloog Evans-Pritchard formuleerde reeds de taak van de historicus hierin als volgt: “the student of historical traditions thus has a triple role to play: recorder, historian, and sociologist. He records a people‟s traditions, he assesses their historical validity and gives them a time notation (the record at this stage looks like a monkish chronicle with a commentatorial critique), and finally he makes a sociological interpretation of them.” 34
Het „monnik-achtig‟ historisch onderzoek wordt daarbij gekoppeld aan sociologische interpretatie als onderzoeksperspetief, waarbij Evans-Pritchard meent dat methodologische verschillen slechts gering zijn: “the fact that an anthropologist studies people at First-hand and the historian in documents is […] a 35 technical, not a methodological difference” en hij gaat zelfs nog verder door te stellen dat “ history must 36 choose between being social anthropology or being nothing” . Via deze perspectieven lijkt het dus zeker mogelijk om volgens de geschetste benadering aan historisch-antropologisch onderzoek te doen over interactie en uitwisseling tussen Japanners en Europeanen in de 17e eeuw.
Hoofdstuk 2
Een Oost-Aziatische wereldgeschiedenis Zoals hierboven methodologisch toegelicht, kan men in dit hoofdstuk de wereldhistorische achtergrond van Europeanen in 17e eeuws Japan terugvinden. Daarbij stelt zich de vraag hoe en waarom Europeanen in 17e eeuws Japan terechtkwamen, en dus wat de mogelijkheid van interacties bepaalde. Vanuit een citaat van Robert Marks heb ik ervoor gekozen om in dit hoofdstuk een wereldhistorisch kader te schetsen waarin dit onderzoek kan worden gesitueerd. Interactie en uitwisseling tussen individuen, afkomstig uit 'verschillende culturen' staat daarin centraal: “In fact, interactions among various parts of the world account for most of the story of the making of the modern world, not the cultural achievements of any one part. Indeed, these achievements are not understandable 37
except in a global context”.
Met dit citaat zal deze scriptie zich vanuit een breed wereldhistorisch blikpunt toespitsen op het concreter onderzoek, waarna uiteindelijk opnieuw een breed blikpunt kan ontstaan. Daarin vind men, naar bovenstaande quote, slechts betekenis vervat wanneer deze kon ontstaan in interactie. Daaruit vloeit het belang en de betekenis voort van interactie tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw. In wat men als de 'vroegmoderne' periode van de geschiedenis38 kenmerkt plaatst men de oorsprong van een 'globale wereldeconomie' waarin interactie tussen Europese en Oost33
Ibid., p. 177 Evans-Pritchard E.E., Anthropology and History, Manchester University Press, Manchester 1961, p. 7 35 Ibid., p. 14 36 Ibid., p. 20 37 Marks R., The Origins of the Modern World: fate en fortune in the Rise of the West. Rowman and Littlefield Publishers, Plymouth, 2007, p. 199-200 38 Ongeveer te situeren vanaf de 16e tot de 18e eeuw 34
13
Aziatische regio‟s intensiveerde: hieruit beweren sommige historici dat men waardevolle perspectieven kan vinden om de huidige “rise of East-Asia” in het 'moderne wereldsysteem' te begrijpen en benaderen.39 Subrahmanyam beaamt dat men een „vroegmoderne‟ periode kan herkennen waarin het „moderne‟ niet alleen een Europees perspectief of richting aangeeft, maar dat er ook intra-Aziatische kenmerken waren die duiden op een ontwikkeling van „moderniteit‟40. Daaronder verstaat hij onder andere een geografische hertekening, waarbij uitwisselingsnetwerken van goederen, mensen maar ook ideeën ontstonden die doorheen heel de Aziatische handelsruimten liepen en „connected histories‟ kunnen vormen. De „vroegmoderne‟ periode bestond daarbij fundamenteel uit een veranderd domein van globale interactie.41 Als men dit zou bestuderen voor Oost-Azië, merkt men op dat interactie daar bestond uit een dynamiek van ontmoetingen, overlappingen en overnames tussen Europese en Oost-Aziatische regio's. Hierbij ontspringen verschillende vragen naar de plaats van Japan in de historische ontwikkeling van een groter Zuid-Oost Aziatisch (maritiem-)economisch systeem, naar de rol van Europese zeevaarders in deze ontwikkeling en of Zuid-Oost Azië een invloed kende op het ontstaan van handelskapitalisme op wereldschaal. We kunnen daarbij leren wat de eigenheid van het 17e eeuwse economisch wereldsysteem in Oost-Azië was en welke vormen Chinese, Japanse en Europese economieën in deze dynamiek aannamen. Dit vormt een multinationale geschiedenis, die handelt over Japan, Nederland, Engeland, China, Thailand en de zeeën daartussen. Naast 'multi-nationaal' vormt dit ook een diachrone geschiedenis, waarbij de hele periode van de 17e eeuw wordt doorkruist met Japan als kernpunt. In deze geschiedenis gaan we op zoek naar sporen van interactie tussen Europeanen en Japanners, en hoe deze kunnen geduid of verklaard worden: We kunnen daarbij beweren dat elke interactie tussen Europeanen, Japanners en Chinezen in de eerste plaats gesitueerd kan worden op golven en stromen van uitwisseling in de 17e eeuwse wereldhistorische ruimte, die werd gevormd door maritieme connecties tussen regio‟s, die werden gevormd of beïnvloed door verschillende culturele en economische systemen42.
39
Dit is een gelijkaardig onderzoeks-perspectief aan de wereldhistorische benadering zoals deze in Arrighi G., Hamashita T., Selden N. (eds.) The resurgence of East-Asia: 500, 150 and 50 year perspectives. RouthledgeCurzon, Oxon, 2003 40 Subrahmanyam S. “Connected Histories: Notes towards a Reconfiguration of Early Modern Eurasia”, In: Modern Asian Studies, Vol. 31, No. 3, Special Issue: The Eurasian Context of the Early Modern History of Mainland South East Asia, 1400-1800 (jul., 1997), p. 737-739 41 Ibid., p. 746-749 42 Sugata Bose gebruikt hiervoor ook een beeldrijke motief/perspectief van stromen van de oceaan als stromen van interactie in Bose S. A hundred horizons: the Indian Ocean in the age of global empire. Harvard University press, 2006, 333 p.
14
2.1 Europeanen in 17e eeuws Japan in een „vroegmodern‟ wereldsysteem Sommige auteurs stellen dat er voor de vroegmoderne periode “several worlds in the world”43 bestonden, verschillende zones die elk naast en met elkaar een eigen geheel vormden. Zo zou men onder andere een 'Chinese wereld', een 'Indische-oceaan wereld ' en een 'Europese wereld' kunnen onderscheiden, allen verbonden binnen één overkoepelende wereld waarvan de delen geleidelijk aan intensiever verbonden raakten. Die verbinding vond in deze periode onder andere plaats door Iberische kolonisatie-impulsen en door het streven naar een mogelijke handelsroute richting China. Het verbinden van deze verschillende 'werelddelen' bestond voornamelijk uit een uitwisseling van goederen, ideeën, ziektekiemen, geld en mensen binnen een veranderende „nieuwe wereld‟44. Bij deze uitwisselingsprocessen vond er ook groeiende interactie plaats tussen verschillende zones onderling, waarin we ook de Europese link met Japan in de 17e eeuw kunnen plaatsen. Maritieme ontwikkelingen waren in de vroegmoderne periode essentieel voor het ontstaan interactieprocessen: zo bracht het gebruik van een directe zeeroute van Europa naar Azië een integratie van handelssystemen teweeg op een globale schaal, gedurende de hele vroegmoderne periode.45 Deze 'integratie-dynamiek' vormt de globale achtergrond van deze geschiedenis, en is zowel gevormd vanuit Europese expansie46, als vanuit autonome ontwikkelingsprocessen die gebeurden in verschillende zones zoals Japan en China. Het „wereldsysteem‟ dat op die manier tot stand kwam kan, volgens Robert Marks, ruwweg verdeeld worden tussen het Sino-centrische Oost-Azië en het later Anglo-centrische Westen. Japan zou daarin aanvankelijk een tribuut-rijk van het machtige China zijn geweest.47 Dergelijke „dialectische‟ tegenstelling, die misschien teveel een nadruk legt van China tegenover Engeland, is misschien te simplistisch maar kan wel een nuttig vertrekpunt vormen voor verdere analyse. Daarbij lijkt het nuttig om ook de Chinese invloeden in de Oost-Aziatische handel mee te nemen in de analyse van de dynamiek tussen Japan en Europa.
2.2 Positionering in interregionale context: China, Europa en Japan In de Zuid-Oost Aziatische regio ziet men in de vroegmoderne periode dat zowel Chinese als Europese invloedssferen zich gingen uitbreiden doorheen de Indische Oceaan en Oost-Aziatische zeeën, waarbij verschillende invloedssferen elkaar konden overlappen. Japan's plaats daarin viel
43
Marks R., op. Cit., p. 67 Ibid. 45 Chaudhury S., Morineau M. “Introduction”, In: Chaudhury S., Morineau M. (eds.), Merchants, Companies and Trade. Europe and Asia in the Early Modern Era. Cambridge University Press, Cambridge, 1999, p. 1 46 Drang naar 'Europese Expansie', aanboren van nieuwe markten, ontdekken van nieuwe producten, overheersing en soms zelfs uitbuiting van “verre volkeren”, en dergelijke meer 47 Marks R., op. Cit., p. 68 44
15
zowel in de 'invloedssfeer' van China als van Europa, maar evenzeer ging van Japan ook een eigen invloed uit tegenover zichzelf en andere plaatsen in Zuid-Oost Azië.48 Wat de vorm van handel in Zuid-Oost Azië betrof beweert men dat handel in Azië niet uitsluitend gericht was op “low bulk- high profit” goederen die de Europeanen bijvoorbeeld vaak vervoerden49, maar dat er ook een aanzienlijk bloeiende handel in stapelwaren zoals textiel en voedingswaren zoals boter, rijst, graan en olie was. Verder kon men in Azië ook “open markten” vinden die vergelijkbaar waren met deze in 17e eeuws Europa, met het verschil dat handel in Azië op veel grotere schaal plaatsvond: economische transacties konden plaatsvinden over een reusachtige reikwijdte, strekkend van Indonesië tot aan de Rode Zee.50 Wat de relaties tussen Aziatische handelaren onderling betrof was er weinig sprake van monopolie-vorming, en leek er plaats voor „gezonde concurrentie‟: sommige historici spreken zelfs over een “Age of Collaboration and Partnership”. In dergelijke situatie was er niet echt een marktdominantie, maar alle Aziatische actoren en handelaren vulden elkaar aan in een gezamenlijk ontwikkeld handelsnetwerk.51 Morineau duidt aan dat het hierbij ging om een 'vloeibaar' of flexibel systeem, waarbij de grenzen tussen “business” en “personal affairs” soms door elkaar liepen. Hierdoor kan men moeilijk oordelen of handel bijvoorbeeld volgens een “Feodale” of “kapitalistische” logica was opgebouwd, omdat diverse achtergronden of machtsinvloeden tegelijkertijd een rol speelden.52 Er waren voldoende handelsmogelijkheden voor Europese maritieme handelaren, maar men bemerkt ook dat handel in Azië op een andere manier of onder andere vormen verliep dan wat Europese kooplieden gewend waren. Hiertegenover kan men ook stellen dat Aziatische kooplieden geconfronteerd werden met exotische Europese 'vreemdelingen' die misschien een andere houding tegenover handel of economie aannamen dan welke men tot dan toe in Azië was gewend. Daar waar Europeanen in het Oosten grote kapitalistische successen boekten gebruikten zij een houding van brute macht om handelsovereenkomsten te forceren en dominante, exploitatieve monopolies vestigden. Deze houding slaagde enkel waar men in onmogelijkheid verkeerden om voldoende verzet tegen te bieden. Dergelijk verzet vond men wél terug in gebieden als Perzië, Ceylon, China en Japan, die vervolgens door Europeanen doorgaans als “sterke rijken” werden getypeerd.53 Bijgevolg bestonden er verschillende contexten waarin Europese handelaren zich telkens anders dienden te gedragen, en waarbij men op verschillende manieren moest (onder-) handelen. Deze variatie impliceert een specifieke interculturele problematiek: Hoe ging men om met de 'Anderen' wanneer men deze niet kon domineren? 48
Shimada R. The Intra-Asian trade in Japanese copper by the Dutch East India Company. Brill, Leiden, 2006, p. 2 Goederen die weinig plaats nemen op een schip, maar hoog rendement hebben, zoals dure specerijen of luxegoederen 50 Chaudhury S., Morineau M., op. Cit., p. 4-5 51 Ibid., p. 8-9 52 Morineau M., “Eastern and Western merchants from the sixteenth to the eighteenth centuries”, In: Chaudhury S., Morineau M. (eds.), op. Cit., p. 118-120 53 Ibid., p. 122 49
16
Morineau beweert daarbij dat: “It was never a case of the whole of the West against the East, but of handfulls of soldiers, merchants, and priests, with a few generals, challenging the whole East potentially.” 54
Deze stelling biedt een genuanceerd beeld waar nadruk wordt gelegd op de individuele drijfveren van soldaten, kooplieden of priesters die uit Europa kwamen, die „het Oosten‟ potentieel bedreigden. In die zin kan men vermoeden dat het gaat om een „beeld van het Oosten‟, of de problematiek van het Orientalisme55: Daarin is het belangrijk om zich voor te houden dat een dualisme van „Oost‟ tegenover „West‟ een denkfout is, en dat de nuances en individuele verhalen moeten worden bekeken. Daarbij is het ook nuttig om niet te snel veralgemeende analyses te maken, maar vanuit specifieke bronanalyse te vertrekken om historische verklaringen te vinden. Marius Jansen gaf een ander perspectief weer: “China en Japan had the West forced upon them, first came the traders, then the missionaries, and then the military forces and diplomats of the Western Powers, seeking economic opportunities. If they were to remain independent, they were forced to adopt the methods of their adversaries”56
Deze uitspraak schept een beeld waarbij China en Japan quasi-passieve ontvangers lijken voor een actief, expanderend 'Westen'. Om verzet te kunnen bieden tegen dergelijk 'Westen' was men dan verplicht om “Westerse Methodes” over te nemen: dat zouden we bijvoorbeeld kunnen zien bij de overgang van Edo- naar Meiji periode in de Japan. Men kan beweren dat dit foute benaderingen zijn, waarbij zoals Arrighi, Hamashita en Selden beweren dat benaderingen gericht op Westers kolonialisme, moderniteit en een daaropvolgend Aziatisch antwoord misvattingen zijn. Daarbij is het niet de bedoeling om Westers kolonialisme of 'moderniteit' te ontkennen, maar om te benadrukken dat er meer aan de hand was dan enkel een 'passief Oosten' dat moest reageren op een 'actief Westen'. Dergelijke redenering schenkt namelijk niet genoeg aandacht aan autonome Aziatische processen, zij stellen voor de periode van de 16e-18e eeuw interactie centraal: “certain elements repeatedly reassert themselves to shape interactions within the region and between 57 region and world at large, right up to the present”. Ook in dit onderzoek werd aandacht geschonken aan wederzijdse beïnvloeding en interacties, niet in een dialectiek van „actief tegenover passief‟, maar in een dynamische, wederzijdse context. Daarbij gaat het dus niet om een dynamiek waarbij een agressief Europees kolonialisme opdook waartegen Aziatische regio's zich al dan niet verzetten, maar om een ingewikkeld proces waarin ook interne ontwikkelingen binnen de Aziatische regio's een rol speelden, gecombineerd met constante uitwisselingen, invloeden en ontwikkelingen tussen Aziatische regio's onderling en met Europese zeevaarders. 54
Morineau M., op. Cit., p. 132 Said E. Orientalism. Penguin Books, London, 2003, 86 p. 56 In: Hinton H., Jansen M., op. Cit., p. 295 57 Arrighi G., Hamashita T., Selden N. “The rise of East-Asia in regional and world historical perspective”, In: Arrighi G., Hamashita T., Selden N. (eds.), op. cit., p. 2-3 55
17
Men kan stellen dat de interne dynamiek van 'het Aziatisch handelssysteem' eigenlijk geen behoefte had aan 'vreemde' Europese inmenging. Niettemin zorgde de komst van de Europeanen voor veranderingen in het “embryonic world system” dat zich in Azië ontwikkelde: Reeds aanwezige handelsnetwerken werden hervormd, en de Europeanen probeerden zich in deze netwerken in te werken. In de economie die zo ontstond handelden de Europeanen in het begin min of meer op gelijke voet met de Aziaten, maar waren zeker niet dominanter 58.59 Men kan in dergelijke economie een netwerk van routes en markten situeren dat werd gedeeld door maritieme handelaren in Zuid-Oost Azië, in de eerste plaats Chinezen en Europeanen: Japan kan men zien als atypisch voorbeeld van één markt in dit hele systeem60. Hoewel de Europeanen hun maritieme projecten als „groots‟ konden beschouwen, zal het perspectief in Oost-Aziatische maatschappijen op deze veranderende dynamiek anders geweest zijn dan dat van de Europeanen: een voorbeeld daarvan is dat de “South Sea barbarians”61 die sporadisch verschenen voor China slechts een kleine bezorgdheid waren in verhouding met de moeilijke interne politieke gebeurtenissen waar het land doorheen ging. Europeanen werden pas een belangrijke bezorgdheid wanneer er piraterij plaatsvond, of wanneer men hen kon inzetten voor politieke doeleinden.62
2.3 Oost-Aziatisch wereldbeeld en internationale betrekkingen Chaudhuri meent dat het belangrijk is om het 'concept van Azië' te deconstrueren, volgens de studie van invloeden van mentaliteiten en ideologieën, om volledig te begrijpen hoe de Japanse economie en mentaliteit omtrent interactie met vreemdelingen bestond; enkel dergelijke mentaliteits-studie zou de Japanse of Aziatische internationale economie begrijpelijk kunnen maken.63 Dit begrip zou volgens mij bovendien wederzijds moeten zijn, en zowel Japanners, Chinezen als Europeanen omvatten. Hierbij is de analyse van wereldbeelden ook van groot belang: de manier waarop men met ruimtelijkheid en transformatie omging creëerde ook denkbeeldige grenzen, waar voorbij men andere maatschappijen niet langer als 'echt' of 'menselijk' aanzag. De geografische indeling bepaalde dus ook enigszins de manier waarop men over de omgeving dacht.64 Men zou zo een “Chinese wereld” kunnen situeren, waartoe zeker de “drie-eenheid” China, Korea en Japan behoorde. China was hierin dominant op militair, cultureel 58
Dit wil niet zeggen op dezelfde schaal, maar wel dat de Europeanen in bepaalde gevallen als evenredige handelspartners werden gezien en dus niet als mindere noch superieure handelspartners werden gezien. 59 Chaudhury S., Morineau M., op. Cit., p. 3 60 Cheong W.E. The Hong Merchants of Canton: Chinese merchants in Sino-Western Trade. Curzon Press, Surrey, 1997, p. 6-7 61 De Chinese benaming voor de Westerlingen waarmee ze in contact kwamen 62 McNeill W. The Rise of the West. University of Chicago press, London, 1963, p. 640-643 63 Chaudhuri K.N. Asia before Europe. Cambridge University press, Cambridge, 1990, p. 22-24 64 Ibid., p. 31
18
en economisch vlak maar zonder agressieve expansiedrang. Deze “Sinicized states” waren met elkaar verbonden door een set van internationaal verspreidde regels en instituties die deel uitmaakten van een 'tribuut-mentaliteit'. Daarin was China de hegemoon in een cultureel en economisch uitwisselingssysteem dat inherent ongelijk was in relaties, maar zorgde voor een vreedzame hiërarchie van de Chinese centraliteit. Men kan ter vergelijking met het toenmalige Europese systeem stellen dat men in het Westen een soort basale gelijkheid veronderstelde, waaruit oorlog en “balance-of-power” ideeën voortkwamen terwijl men in Oost-Azië een ongelijkheid veronderstelde met een duidelijke en stabiele hiërarchie. Dit zou Oost-Azië kunnen verklaren als méér dan een “spiegel van Europa”, maar hoe het bestond in een eigenheid vóórdat Westerse systemen erheen kwamen.65 Doorheen Oost Azie aanvaardde men als systeem een set van regels, en intuities over de manier waarop “foreign relations” werkten. Dit noemt men “het tribuutsysteem”, de hiërarchische rangordening gebaseerd op status, als manier waarop politieke actoren met elkaar omgingen, wat hoofdzakelijk afkomstig was uit Chinese ideeën, maar in verschillende regio's op andere manieren voorkwam. Dit systeem zou men als een „kern‟ kunnen beschouwen, waaraan telkens andere invullingen werden gegeven.66 In dergelijk systeem was culturele verwezenlijking in de vorm van status minstens even belangrijk als militaire of economische macht. China werd daarin als superieur erkend, volgens status die kwam van diens culturele verwezenlijkingen, en sociale erkenning. Dit concept was niet noodzakelijk afkomstig uit het Confucianisme, maar werd wel door Confucianisten bevorderd. Zelfs waar er tegenstelling was tegen een Chinese “leitkultur” zou dit binnen het kader van dergelijk denksysteem gebeurd zijn.67 De eigen leden van de samenleving bepaalden de denkbeeldige buitenste en binnenste grenzen: Zo vormden de zeeën rond Japan bijvoorbeeld een nagenoeg ondoordringbare barrière voor navigatie. Dit beïnvloedde ongetwijfeld het (Sino-Centrische) wereldbeeld.68 Kang stelt wel dat Japan binnen dit systeem een “liminal case” bleef: “Japan sat at the edge of society of Sinicized states, most hesitant about accepting Chinese ideas en Chinese dominance”69. Of in termen van wereld-systeemanalyse: als China internationaal de kern was, vormde Japan een periferie. Anderzijds leken in Japan ook denkbeelden voor te komen die gebaseerd waren op een Sinocentrisch wereldbeeld. Die tendens lijkt Robert Marks‟ stelling rond een Sino-Centrisch Azië in wereldhistorisch perspectief70 te ondersteunen. Toch lijkt het ook dat Japan in bepaalde mate een culturele koers kon varen die van China verschilde, zeker ten opzichte van „vreemdelingen‟. De identificatie als “liminal case” zou men kunnen zien als de Japanse wil om een eigen koers te varen, die onafhankelijk kon zijn 65
Kang D.C. East Asia Before the West, Five Centuries of Trade and Tribute. Columbia University Press, New York, 2010, p. 1-4 66 Ibid., p. 8 67 Ibid. 68 Chaudhuri K.N. Asia before Europe. Cambridge University press, Cambridge, 1990,p. 31-32 69 Kang, op. Cit., p. 8 70 Zie hierboven
19
van Chinese invloeden. Dergelijke ontwikkeling kon dan enkel gebeuren indien Japan voldoende 'geünificeerd' zou zijn, zoals onder het bestuur van de Tokugawa shogun. Chaudhuri bemerkte ook een soort typologie van een wereld bestaande uit invloedssferen, waarbij men in Oost-Azië “Chinese civilisations” terugvond, die in hoge mate gevormd werden door sociale praktijken en culturele tradities die in China ontstonden. Daarin waren aspecten van traditie en invloeden van Confucianisme van groot belang in het sociale leven, via ceremonies en gebruiken.71 In deze 'Confucianistische' maatschappijen vond men een hoog belang terug voor opvoeding, religieuze leer, en hoge niveaus van geleerdheid als instrumenten van een sterk staatssysteem. Hierin bestond er een “confuciaanse ongelijkheid” waar elites en 'klasse'groeperingen in het sociale weefsel waren ingebed. Deze systemen ontstonden al lang vóór de komst van Europeanen in Azië. Op een moreel vlak legde het Confucianisme een grote nadruk op centrale autoriteit, en zorgde het in het economisch domein voor het ontbreken van concurrentiedrang.72 In dergelijke maatschappijen vormde status de belangrijkste waarden, met criteria van prestige, eer en verschil. Hiërarchie staat in dergelijke relationele concepten centraal. Hoge status schonk daarbij meer eer en privilege, maar vergde ook meer moeite. Het sociale prestige was hier het belangrijkste „incentive‟ van sociaal gedrag (belangrijker dan economisch gedrag). De (status-)relatie met anderen is daarbij van groot belang: enkel dat geeft betekenis aan het concept “eer”.73 We kunnen opmerken dat ook de handel in dergelijk wereldbeeld was ingebouwd, alsook de omgang met de „vreemdelingen uit het Westen‟. Het is precies die manier van omgaan die te bestuderen valt in concrete interactie en uitwisselingen die plaatsvonden tussen Europeanen en Japanners, en we stellen dan ook als doel van deze thesis om te kijken hoe processen van overdracht, uitwisseling en kruisbestuiving ontstonden en mogelijk groeiden binnen een specifieke Japanse context. Vooraleer die focus aan te vatten is het opportuun om een deel van de interregionale context verder toe te lichten. Daarvoor zal er gefocust worden op de wereldeconomische ontwikkelingen in 3 belangrijke regio's die deze Oost-Aziatische economische regio vorm gaven: China, Europa en Japan. Daarbij richten we de blik eerst op China, gezien het een belangrijke invloed leken te hebben op Japanse cultuur en 'wereldbeelden'.
2.4 China: economische en culturele invloed Zoals al vermeld was China erg belangrijk in het vormen van 'invloedssferen' of mentaliteiten die van het grootste belang waren voor socio-economisch processen in Oost-Azië, maar ook in internationaal opzicht. In de 17e eeuwse economie van Zuid-Oost Azië waren er verder minstens twee belangrijke economische rollen voor China weggelegd: Enerzijds diende Chinese migratie als stimulans voor privéhandel, voor het oprichten van communicatienetwerken en voor legale én 71 72 73
Chaudhuri K.N., op. Cit., p. 62 Ibid., p. 64-65 Kang, op. Cit., p. 19
20
illegale handel, anderzijds is er het belang van China als ideologische macht in het ontwikkelen van een gecentraliseerde, op tribuut-systeem gebaseerde economie. Dit vormde een interregionale dynamiek in geografische en historische complexiteit.74 De 17e-eeuwse Chinese economie bezat enkele unieke karakteristieken: Wijdverspreidheid, integratie in verschillende contexten en een duidelijke eigen manier om met verschillende interactie-contexten om te gaan. Doordat deze kenmerken zodanig sterk aanwezig waren hadden deze waarschijnlijk ook een invloed op de andere economieën en actoren in de Oost-Aziatische regio, waaronder deze van Japan en de Westerse handelaren. In de Chinese context ziet men dat er een gelijkaardig basisprincipe was qua organisatie als men in de 'vrije' Europese handel terugvond: er waren verschillende handelsnetwerken, waarin de rijkste, of edelste kooplieden vaak als 'directors' of hoofdinvesteerders werkten. Via netwerken verspreidden Chinese handelsjonken zich doorheen heel Zuid-Oost Azië.75 Tegelijkertijd zorgden Chinese politieke ontwikkelingen in de tweede helft van de 17e eeuw ervoor dat de Chinese jonk-handel verminderde, er een soort afzondering was, en dat Europeanen zich tevens niet konden vestigen in China 76. Chinese zeevaarders bleven weliswaar toch maritiem actief: zo kende de illegale zeehandel een grote bloei vanuit Macao, via Nagasaki, richting Batavia.77 Wat de Chinese kooplieden en migranten in het buitenland betrof, vestigden deze zich in handelsgemeenschappen die nogal op zichzelf bleven ('Chinatowns'), met toch een beperkte mate van acculturatie in het land waar ze zich vestigden. Verder was er steeds een groot belang voor Confuciaanse ethiek, wat bepaalde beperkingen kende op het morele economisch gedrag van Chinezen, zelfs als deze zich overzee bevonden. 78 Wat de Chinese handelaars in een Japanse context betreft, lijkt uit de bronnen dat deze een belangrijke rol speelden als schakels tussen China en Japan, en onrechtstreeks ook via de Europeanen. Verder blijkt ook dat de Chinese economische ethiek uit de 17e eeuw dicht aanleunt bij wat men in Tokugawa-Japan kon terugvinden. 2.4.1 Confucianistische morele economie en status Rijkdom, leiderschap, connecties, aanzien en reputatie speelden allemaal een belangrijke rol in een Chinees systeem van hiërarchische economie, die sterk op status gebaseerd was. Economie, sociale relaties en buitenlandse zaken vormden in China en Japan een „cultureel patroon‟ dat zichzelf in stand hield, volgens vaste waarden. Dit nam de vorm aan van een hiërarchie bestaande uit verschillende, soms tegengestelde, delen die toch harmonieus
74
Arrighi G., Hamashita T., Selden N., op. Cit., p. 8-10 Ptak R. “Merchants and maximisation: Notes on Chinese and Portuguese Entrepreneurship in Maritime Asia, c. 1530-1600”. In: Sprengard K.A., Ptak R. (eds.), Sprengard K.A., Ptak R. (eds.) Maritime Asia. Profit maximisation, Ethics and Trade Structure. Harrassowitz Verlag, Wiesbaden, 1994, p. 34-35 76 Cheong W.E., op. Cit., p. 8 77 Ibid., p. 9 78 Ptak R., op. cit., p. 41-42 75
21
samenhingen.79 Economie kende daarbij een bijzondere plaats in de sterk Confucianistisch geïnspireerde samenleving: „Handelaar‟ werd als beroep in China inferieur beschouwd tegenover andere beroepen, hoewel er in de praktijk een soort dubbele moraal heerste: Het Confucianisme veroordeelde utilitair denken, maar in de praktijk lag de klemtoon niet steeds op deze morele waarden. Ptak suggereert dat de Chinese kooplieden overzee het Confuciaans gedachtegoed “makkelijk opzij konden schuiven gezien hun beroep, een selectieve ethiek overhielden, waarin ook winstmaximalisatie een plaats kende.”80 Men kan opmerken dat er in China misschien géén kapitalistisch marktmechanisme bestond zoals dit in Europa bestond81. Chinese handelaren gedroegen zich dan volgens een “niet-kapitalistische context”, waarin waarden als vertrouwen, eer en persoonlijke status een belangrijke rol speelden. Hierin waren kleinhandel en “post-mercantile activities” heel belangrijk.82 De context of manier waarop iemand economisch actief was verschilde dus van een Europese logica. De status van een persoon, en wat men deed buiten economie om was het belangrijkst. Hierbij dient men te onthouden dat dergelijk oordeel over handelaren of kooplieden niet historisch uniek was aan dit Chinese denksysteem: vóór de 'commercial revolution' die sommige historici in de late middeleeuwen plaatsen, werden kooplieden in Europa ook negatief bekeken, en werd hebzucht ook sterk afgekeurd; dit gebeurde voornamelijk door de kerkelijke overheid, en vanuit een christelijke moraal, waarbij het afkeuren van interest een belangrijke kritiek werd83. In middeleeuws Europa bestond dus ook een vergelijkbare moraal met deze in Confucianistisch China. Deze moraal was gegrond in een maatschappij met een sterke sociale rangladder, waarbij kooplieden dus helemaal onderaan werden geplaatst, en daarbij een lagere status kenden dan boeren of handwerkers. Hun handelen werd sterk politiek gecontroleerd en hun activiteiten gereguleerd, maar qua prestige bestond er toch enige sociale mobiliteit.84 In de Confucianistische moraal werd de koopman namelijk als een “disruptive force” gezien: hij produceerde immers zelf niks, en droeg dus in die optiek weinig waardevol bij tot de maatschappij. Hierdoor werd koophandel als een 'lage klasse'-activiteit gezien. Dit was ook het geval omdat winstbejag als moreel onjuist werd gezien, daar men deugdelijkheid veel belangrijker vond: de koopman was dan ook een 'tweederangsburger'.85 Eenvoudiger gesteld kunnen we zeggen dat een koopman zelf niets produceerde, en zelf geen waarde creëerde. Wat een koopman deed is een waardevol goed van één partij herverdelen aan een andere partij voor een bepaalde winst. Daarin werd niks
79
Hinton H., Jansen M. Major Topics on China and Japan: a handbook for researchers. Greenwood Press, Connecticut, 1957, p. 33 80 Ptak R., op. cit., p. 42-42 81 waaronder men een economie kan verstaan waarin bronnen via een markt werden herverdeeld 82 Chang Pin-Tsun. “Work Ethics without Capitalism: The Paradox of Chinese Merchant Behaviour, c. 1500-1800”. In: Sprengard K.A. , Ptak R. (eds.), op. Cit., p. 61-64 83 Howell M. Commerce Before Capitalism in Europe, Cambridge University Press, New York, 2010, p. 263-266 84 Ibid., p. 64-65 85 Hinton H., Jansen M. (eds.), op. Cit., p. 70-71
22
nieuws gecreëerd maar wél meer waarde geëist door de koopman dan wat het goed intrinsiek waard was, en dit werd als moreel onjuist beschouwd in de Confucianistische ethiek. In China waren de dimensies van “het commerciële” en “de economie” misschien minder 'alomtegenwoordig' dan wat in het Westen het geval was. Het belang hiervan is dat Japan doorheen de geschiedenis vele culturele en mentale waarden aan China ontleende, en dat beide landen actief waren in dezelfde maritiem-economische context. Het is dus mogelijk dat gelijkaardige tendensen zoals in China opdoken in Japan, of daar sterk bij aanleunden. Bovendien was er bij China sprake van een soort isolering en het nauwelijks tot niet toelaten van vreemde kooplieden86. De botsing van Europese maritieme handelaren met het Chinees systeem kan misschien worden vergeleken met de situatie waar de Europeanen zich in Japan in bevonden87. Sommige Europese filosofen keurden dergelijk isolement goed, wegens 'harmonieus met het autochtone Chinese systeem', en tegen het slechte of immorele gedrag van Europeanen ter plekke. 88 Hieruit volgt ook de manier van denken over „Sakoku‟, of het economisch „afsluiten‟ van een land89: Volgens die denkwijze zag men de zogenaamde afsluiting van een land als positief, omdat het zichzelf op die manier beschermde tegen slechte of potentieel gevaarlijke invloeden van buitenaf. Of dergelijke afsluiting zich in Japan voordeed, en hoe dit voorkwam zal in het deel over Japan en „Sakoku‟ verder worden besproken. Maar los daarvan zou men ook kunnen twijfelen aan het feit of ideeën, ideologieën en ethiek wel zo sterk samenhingen of bepalend waren voor handel of buitenlandse relaties. Een bronnenonderzoek “van onderuit”, is hierin wel behulpzaam om deze macro-context met andere ogen te bekijken. 2.4.2 Geritualiseerde handel Internationale economische relaties werden door Keizerlijk China steeds als hiërarchisch beschouwd. China zag zichzelf als het 'Middenrijk', omringd door barbaren, met zichzelf als het toppunt van internationale hiërarchie. Daarom verwachtten de Chinezen wel dat de naburige barbaren de virtuoze Chinese eigenschappen zouden willen delen of er voordelen van bekomen, en van de Chinese keizer werd verwacht dat hij vanuit zijn goedheid en genade de “vreemde barbaren90” zou begunstigen met bijzondere aandacht of geschenken. De enige denkbare manier van 'international relations' nam hierbij de vorm van hommage, geschenken en tributen aan, dewelke de keizer op zijn beurt met eigen (grotere) geschenken beloonde. Dit plaatste de tribuutstaten in een ondergeschikte morele positie, wat dan weer de superioriteit van China zou benadrukken.91 Dergelijk denken zorgde ervoor dat internationale betrekkingen als ritueel werden gezien, wat ook het nodige ceremonieel qua tribuut en gift-cultuur inhield. Dit gebeurde onder nauw toezicht van het “Chinese bureau voor rites”, dat bepaalde hoe groot de tribuut-missies 86
Wat ook voor Japan wordt beweerd i.v.m Sakoku Wat weliswaar een ander onderzoek vergt dan dat van deze thesis 88 Demel W., “Trade Aspirations and China‟s Policy of Isolation”. In: Hinton H., Jansen M. (eds.), op. Cit., p. 106108 89 Meer hierover in het deel rond Japan 90 Waaronder men alle 'niet-Chinezen', of alle volken die de Chinese cultuur niet overnamen onder begreep 91 Hinton H., Jansen M. (eds.), op. Cit., p. 95 87
23
mochten zijn, welke geschenken gepast waren en in welke hoeveelheid, en de regelmaat van de tribuutsmissies bepaalde. Andere naties zagen in deze geritualiseerde uitwisseling mogelijkheden voor commercieel nut, en zo gaven Japanse daimyo die actief waren in overzee-handel zich vaak uit voor heersers van geheel Japan, om zo deel te kunnen nemen aan China's weelde. Europese handelsreizigers waren daarentegen niet tevreden met dergelijk systeem van 'geforceerde ritualisering', wat later zou leiden tot 'geforceerde opening' voor handel als Europese tegenreactie92. Het tribuutsysteem diende dus óók als vorm van 'foreign trade', met een rituele functie om de superioriteit van de Chinese keizer te beklemtonen, wiens geschenken meer begeerlijk waren dan deze die hij zelf ontving. Voor de tribuut-leveraars was er vaak een meer commerciële drijfveer. Bij de komst van professionele Europese handelaars was dergelijk tribuutsysteem maar deels bruikbaar als vorm van buitenlandhandel, omdat de Europeanen van een andere handelslogica uitgingen.93
2.5 De rol van Europeanen in Azië Donald Keene beschouwt de Hollanders die zich in Azië bevonden als“The dregs of the Dutch nation, for that was what most of the Company's men represented ”94 Wat er ook van waar zou zijn, deze “dregs” kwamen in Azië terecht door een proces van historische ontwikkeling van Europese maritieme handel: Zeehandel tussen Europa en andere werelddelen kende zijn oorsprong in de 16e eeuw, vanuit de Iberische landen Portugal en Spanje. De oorspronkelijke handelsverbinding in deze context is die van Lissabon naar Indië, waarbij Portugal een dominantie van de zeeroute naar het Oosten kon opbouwen door gebruik van maritieme scheepsmacht.95 In de context van 17e-eeuws Oost-Azië vond de maritieme lange afstands-handel vanuit Europa plaats via een netwerk waarbij politieke en handels-structuren met elkaar waren verweven. Dit lange afstands-systeem hing ook samen met regionale kust-netwerken, met in dit hele systeem verschillende niveaus van handelaars: van lokale overlevingseconomieën tot kapitalisten die op lange afstand handelden.96 Veel aspecten van de Vroegmoderne economische context vertonen samenhang: Zo ging de Latijns-Amerikaans) zilvervloed van de Iberiërs naar de handen van Hollandse en Engelse bankiers, financiers en wapenhandelaren, die op hun beurt ook zelf expedities naar China en de Indische Oceaan sponsorden (ook in het tijdperk van de 'voorcompagnieën', toen er nog geen monopolie was)97. Bovendien belandde in de periode 1500-1800 ¾ van het zilver uit de „Nieuwe Wereld‟ in China, door de vraag voor ontwikkeling van een eigen muntsysteem en economische groei aldaar. China vormde toen de grootste en meest productieve
92
Ibid, p. 95-96 Ibid. 94 Keene D., The Japanese Discovery of Europe, 1720-1830. Stanford University Press, Stanford, 1969, p. 6 95 Parry J.H. “Transport and Trade Routes”. In: Rich E.E., Wilson C.H. (eds.), The Cambridge Economic History of Europe vol. IV The Economy of expanding europe in the sixteenth and seventeenth centuries, Cambridge University Press, Cambridge, 1967, p.191 96 Ptak R. “Merchants and maximisation: Notes on Chinese and Portuguese Entrepreneurship in Maritime Asia, c. 1530-1600”. In: Sprengard K.A., Ptak R. (eds.), Sprengard K.A., Ptak R. (eds.) Maritime Asia. Profit maximisation, Ethics and Trade Structure. Harrassowitz Verlag, Wiesbaden, 1994, p. 34-35 97 Marks R., op. Cit., p. 80 93
24
economie ter wereld. Geheel Azië bezat in de periode 1500-1750 60 tot 66% van de wereldbevolking, en 2/3 van de bevolking produceerde 4/5 van de wereldgoederen.98 Portugal had weinig te bieden in Azië, en de kleine aanvankelijke successen waren te danken aan de grote diversiteit en reikwijdte aan activiteiten van de Portugese kooplieden. Tegenover het thuisland was het doel vooral om specerijen over te brengen. Wat Japan als 'markt' betrof, was er een grote vraag aan Chinese producten hoewel directe handel tussen China en Japan reeds in 1480 werd verboden; op dat moment kwam het voor de Portugezen goed uit om door smokkelhandel én tussenhandel aan deze vraag te voldoen.99 Toch merken we dat, ondanks handel tussen China en Japan officieel verboden was, dit toch onder de vorm van tribuut of smokkelhandel kon plaatsvinden. Eén specifieke handelsketen gericht op Japan bestond uit de verkoop van Japanse koopwaar te Macao, in ruil voor Chinese zijde en porselein uit Kanton, wat in Nagasaki werd verkocht voor zilver. Bij de Portugezen gebeurde dit via één groot schip, bij de Hollanders via meerdere kleinere schepen.100 Dergelijke ketens vormden ongetwijfeld de kiemen van de Engelse en Hollandse aanwezigheid in Oost-Azië, en de uiteindelijk oprichting van grote monopolistische handelscompagnieën als de VOC en EIC. De verdienste van de Europeanen is dat zij de verbinding tussen verschillende economische werelddelen vormden, en zo het hele wereldsysteem transformeerden. Robert Marks merkte op dat de Portugezen in deze periode hun internationale “armed trading racket”, een op afpersing en geweld gebaseerde economie, uitvonden: dit zou de kernhouding vormen van het latere kapitalisme101. Men zou daaraan toe kunnen voegen dat na de Portugezen ook de Hollanders actiever werden in dit domein, en de vermeldde “armed trading racket” zouden overnemen: Vanaf 1595, maar vooral begin 17e eeuw, werden de Hollanders immers geduchte concurrenten voor de Portugezen. De Hollanders bezaten namelijk ook kennis over zeeroutes naar het Oosten:, als verdelers van specerijen in Europa, door Linschoten's Itinerario, en door de ervaring van zeelieden die in dienst van de Portugezen waren. Rond 1602 vormden de vroege Nederlandse Compagnieën een direct contact met de Indonesische spijsbron: zonder bemiddeling konden zij zo direct naar de bron gaan.102 Vanaf toen namen de Hollanders ook deel aan de Aziëhandel. Een verschil tussen landen als Engeland, Holland en Frankrijk t.o.v Spanje en Portugal, is dat deze eersten 'officiele ' handelscompagnieën gingen vormen: een soort organisaties die een belangrijek rol speelden in het beïnvloeden van de oorsprong van moderne kapitalisme en internationale relaties, en zo ook de kern vormden voor het ontwikkelen van de latere 'empires'.103
98
Ibid. Parry J.H., op. Cit., p. 192 100 Ibid. 101 Marks R., op. Cit., p. 80 102 Parry J.H., op. Cit., p. 195 103 Coornaert E.L.J., “European Economic Institutions and the New World; the Chartered Companies”, In: Rich E.E., Wilson C.H. (eds.), op. cit., p. 224 99
25
In Holland ontstond de VOC104 uit de fusie van meerdere kleine handelscompagnieën, de zogenaamde voorcompagnieën. In Engeland werd de EIC105 uit de samenwerking van Londense handelaren gevormd. De EIC werd eerst gesticht, in 1600, met het oog op officiële koninklijke herkenning van handelsmonopolie. De VOC werd in 1602 gesticht, ter samenwerking van meerdere compagnieën.106 In de economische denkwijze van de compagnieën lag veel nadruk op mercantilisme, 'natierijkdom' en vooral winstaccumulatie. Dit verschilde veel van Azië, waar men bevolkingen terugvond met eigen tradities en stabiele organisatievormen die beduidend anders waren dan het compagnie-systeem. Deze Aziatische systemen boden soms passief weerstand aan Europese indringing, maar de Europeanen slaagden er toch in een eigen plaats in die “vreemde wereld “ te verwerven.Geleidelijk aan veranderde de “expansie” van de compagnieën naar verovering en begon een agressieve toe-eigening van economische zones.107 Het fenomeen van handelscompagnieën, en vooral de vraag waarom deze in Nederland en Engeland ontstonden kadert men in het “crisisfenomeen van het kolonialisme” wat men ziet als en uitkomst van een traag, opkomend proces van opkomst van een bourgeoisie. Hiertegenover kenden delen van Azië (waaronder Japan) zoals gezien een fundamenteel wantrouwen vanuit religieuze of morele hoek t.o.v kooplieden. 108 Toch nam Europa in heel het 'Aziatische systeem‟ een perifere plaats in, die aanvankelijk van weinig betekenis was. Belangrijk was dus wel de rol van transporteur : Europese zeevaart vormde immers de schakel tussen de 'Nieuwe Wereld' en de Aziatische economie. Het Europese belang ging echter toenemen toen men op zoek ging hoe weelde en macht konden vergaard worden in het door Azië gedomineerde deel van de wereld.109 De Europeanen waren dus maar kleine spelers in het Oosten: Zij hadden weinig tot niks te bieden, en waren daarom sinds het begin al verplicht om op een inventieve manier om te gaan met hun eigen aanwezigheid binnen dat „embryotisch wereldsysteem‟. Hierin is duidelijk dat ze dit doorgaans met inventiviteit of met allerlei vormen van geweld en onderdrukking probeerden te domineren, omdat ze op vreedzame wijze immers niet zo veel te bieden hadden. Praktisch speelden de Europeanen vooral een rol in herverdeling en distributie, maar vanuit Aziatisch perspectief gebeurde dit niet op grote schaal. Men kan zich afvragen welk doel Europese compagnieën precies voor zich hadden bij de handel in Azië, of met Japan. Het ging de compagnieën niet per sé om landcontrole, maar enkel of vooral om handelsposten te vestigen. Toch vond men hier soms moeilijk een ingang voor. Men moest veel moeite doen om de vestingsplaatsen en contacten te onderhouden. Eén aantrekkelijk element van de Europese handelsbelangen in Azië moet enigzins appart van het 'officiele 104
Verenigde Oost-Indische Compagnie East India Company 106 Ibid.,p. 226 en p. 234 107 Ibid., p. 239 108 Lombard D. “Questions on the contact between European Companies and Asian societies”. In: Blussé en Gaastra (eds.) Companies and trade. Leiden University Press, Leiden, 1981, p. 179-182 109 Marks R., op. cit., p. 82 105
26
handelsbeleid' beschouwd worden, en dat is het belang van illegale smokkelhandel. Voor de Hollandse VOC zou die grote proporties hebben aangenomen, en er was daarin bovendien een element van participatie met Aziatische smokkelaars. Dat was zeker ook een kanaal om Westerse technieken, 'cultuur' en 'ways of thought' te verspreiden. De geschiedenis van deze smokkelhandel is door haar illegaliteit weinig beschreven en daardoor is haar karakter vrij onbekend.110 In hun gedrag tegenover andere volken diende men zich te gedragen volgens commerciële overwegingen. Men probeerde daarom zoveel mogelijk neutraal te blijven in niethandelsgebonden activiteiten. Jan pietersz. Coen, de Nederlandse opperfactor te Bantam, vond dat geweld en handel samen konden gaan, en onder zijn bewind kreeg de VOC een meer militaristische trek. De Aziaten percipieerden dit helemaal niet als “normale handel”: het idee van monopolie-vorming was hen eerder vreemd.111 Een algemeen principe bij de Nederlandse overzeehandel stamt uit het idee dat vredige zeeën het beste waren want vrede zorgde immers voor het meeste profijt; desondanks waren er toch vaak conflicten, en was er toch geweld.112 Dit idee heet het „mare liberum‟ principe: Dit principe dat Holland en Engeland in het vaandel droegen, legde de nadruk vooral op de vrijheden die zij zelf bezaten om rijkdommen te exploiteren en vijanden aan te vallen. De houding tegenover “vreemde machtshebbers” was vooral op eigenbelang gericht, maar men zag in dat dit ook met vriendelijkheid kon samengaan. De zeeën vormden een fundamenteel anarchistisch element, waarop men toch de eigen wetten (zoals die van het thuisland) te doen gelden.113 De zee was dus enkel vrij voor de Nederlanders zelf. Het nut van de Oost-Azië handel leek voor de compagnieën vooral te liggen in de mogelijkheden voor herverdeling, en winst. Deze winst maakte men 'officieel', maar ook via smokkelhandel. Daarbij ging het zeker ook om aanzienlijke privé-winsten voor individuele smokkelaars.
2.5.1 Handel en maritieme kooplieden In Azië werden de compagnieën door pragmatisch ingestelde mensen met eigen ambities en doelen vertegenwoordigd. Men kon het tot (opper-)koopman schoppen door genoeg praktische ervaring op te doen. Gewoonlijk had men weinig tot geen training, of kennis van vreemde talen, en bezat men maar weinig kennis over “het vreemde Azië”. De verwachtingen van de zeevaarders waren ook niet zo hoog, voornamelijk om geld te verdienen en de sociale achtergrond verhinderde velen ervan om interesse te ontwikkelen in culturele specificiteiten van
110 111 112 113
Lombard D., op. Cit., p. 182-187 Ibid., p. 194-195 Boxer C.R. The Dutch Seaborne Empire, 1600-1800. Taylor en Francis, London, 1977, p. 84 Kirsch P. “VOC-trade without ethics?”. In: Sprengard K.A., Ptak R. (eds.), op. cit., p. 189-202
27
Aziatische landen.114 Het compagnie-fenomeen was vrij uniek en zorgde in de 17e eeuw voor een schaalvergroting van de handel. Men had nauwkeurig afgekeken hoe de Portugezen hun handel dreven en probeerde daarop te innoveren. In 1614 werd Jan pietersz. Coen hoofd van de Hollandse Aziatische factorij; hij had goed doorzicht in de “realpolitik” van Aziatische handel en probeerde de export naar Europa maximaal te maken. Het kapitaal om aan de exportproducten te raken probeerde men via intra-Aziatische handel te bekomen, wat de goederenstromen van edelmetaal tussen Japan en China mee bepaalde.115 Zo verhandelde men in Japan katoen, specerijen, suiker, lood, kwik en vooral Chinese zijde tegen Japans edelmetaal, waarmee men in Taiwan , Siam of Cambodja verder handel kon drijven voor andere producten. Men kan dus spreken van een zeker permanent circulerend kapitaal. De grote, intensieve netwerken die zo werden gevormd waren kenmerkend voor handelscompagnieën als de VOC.116 Vergelijkbaar met wat de Hollanders reeds hadden ondervonden kende de Engelse handelswaar weinig succes in Japan. De Engelse factorij-leider, Richard Cocks117, spoorde de leiders van de Engelse compagnie sterke aanwijzingen en lange lijsten van verkoopbare goederen, maar er werd niet of nauwelijks naar hen geluisterd.118 De adviezen die werden gegeven voor verkoop van producten aan Japan waren119: Hollands linnen, Spaanse zeep, spaans leer, honing , was, wollen kledij, lood, tin, ijzer, staal, “pictures (some lascivious, others of stories of wars by sea and land, painting for women‟s faces) “, glaswerk, zijde, suiker, peper, nootmuskaat, kampfer en hout. Japan exporteerde: rijst, saltpeter, hennep, katoenwol, indigo verf (achtig), brimstone, rijk versierde dozen, kopjes, schotels, en zilver en goud in overvloed. 120 Maar soms waren er ook voorbeelden van nutteloosheid in de Europese handel: zo verkochten de Engelsen vooral “broadcloth”, wat de Japanners niet wilden gebruiken omdat ze erop wezen dat zowel Japanners als Engelsen dit in Japan niet droegen als kledij. Japanners wensten liever goederen die zeldzamer waren, uit een drang naar exotisme. Er was dus eigenlijk geen nood aan het soort handel dat Europa dreef gezien de Japanse economie in grote mate zelfvoorzienend was. Er was enkel een markt daar waar men in “vreemde, nieuwe modes” en extravagante zaken kon voorzien.121 Voor de 17e eeuw bestond er ook al een zeer beperkte handel in Engelse goederen, die via Chinese kooplieden plaatsvond: zij bezochten de Engelse factorij in Formosa, en hielden zo tussenhandel naar Japan. Ook de Hollanders importeerden reeds Engelse textiel via Batavia, en er waren ook Chinezen die via Madras een smokkelhandel hielden. Op die manier kan er een
114
Ibid., p. 198-199 Prakash Om. “The Portuguese and the Dutch in Asian maritime Trade”, In: Chaudhury S., Morineua M. (eds.), op. Cit. , p. 181-184 116 Ibid., p. 184-188 117 Cocks R., Thompson E. M. (ed.), Diary of Richard Cocks, cape-merchant in the English factory in Japan, 1615 – 1622, with correspondence. Hakluyt Society, London, 1883, 2 vol. 118 Paske-Smith M., Western barbarians in Japan and Formosa in Tokugawa days, 1603-1868. Paragon Book reprint corp., New York, 1968, p. 24 119 We kunnen dergelijke adviezen terugvinden in het schrijven van Richard Cocks of John Saris. 120 Paske-Smith M., op. Cit., p. 24 121 Ibid., p. 25 115
28
frequente, maar indirecte communicatie en transport van goederen zijn geweest.122 Wat de Nederlandse handel in Japan betreft gaf de 17e eeuwse VOC-arts Engelbert Kaempfer, die gedurende enkele jaren in de handelspost op Dejima woonde een kort overzicht van de handelsbelangen van de VOC in Japan123: “van alle de ingebrachte Goederen word de ruwe Zyde 't meest gezocht, schoon ze 't minste voordeel van allen opbrengt […] Van het Brasilienhout, Tsiampan, en van huyden kan men ook met groote winst afraaken. De voordeeligste waaren zyn Zuyker, Cetechu, Rosmal of Storax liquida, Patsju, Campher van Borneo (welke zy boven alle andere soorten van Campher begeren) Spiegels, en verscheide andere dingen van deze aardt, maar alleenlyk, als zy die nodig hebben, en wanneer de Chineesen dezelve weinig hebben meegebracht: Koralen en Amber zyn twee der waardigste waaren in deze Oostersche Waereld-deelen, maar Japan is daar zo vol op verzien geworden door de Smokkelaars, dat men tegenwoordig naywelyks vyftig ten honderd op dezelve winnen kan [..] tegenwoordig zenden wy er nooit meer dan drie of vier, van welke 'er een eerst naar Siam gaat, om een gedeelte van haare lading in te nemen met Goederen van dat Land[...]”124
Men paste zich dus in in de handelsstroom die er was, en vulde op een bescheiden manier de zijde-handel aan. De andere vermelde producten zijn doorheen heel Zuid Oost-Azië ook gemeenzaam handelswaar. Interessant is nog dat Kaempfer smokkelaars vermeld die de “waardigste waaren” verspreidden. Er was dus zeker een illegale smokkelhandel, die van een aanzienlijke grootte kan zijn geweest. Of dat doet deze bron toch vermoeden. 2.5.2 Aanpassing en positie De Europese compagnieën dienden zich aan te passen aan verschillende omstandigheden in Azië, meestal met succes. Men bleef steeds hopen op een 'ingang' naar China, om de competitie en diversiteit van de markt te vergroten.125 Er was binnen Europa een bepaald begrip bij de intellectuelen rond het feit dat verre economische fenomenen konden verschillen van de eigen situatie, hoewel men dit steeds leek te relateren aan de eigen bekende wereld van economisch protectionisme. Men dacht waarschijnlijk niet aan de mogelijkheid van een totaal ander systeem, dit was moeilijk denkbaar. Er was geen sprake van een tegenstelling tussen zgn. “progressieve” Europeanen” en “reactionaire Chinezen”, wat een fout 18e eeuws liberaal denkbeeld is, maar er 126 was wel sprake van verschillende systemen of contexten. Hoewel de compagnieën in Azië een nieuw fenomeen waren, was het idee van factorijen in Oost-Azië geen nieuwigheid. Zeehandelaren leefden er al lang in apparte residentiele districten, onder een eigen administratie, zoals bij de Arabieren in Canton. Deze handelaren waren ondergeschikt aan de lokale heersers, en ook de Europeanen dienden zich in China of Japan naar
122 123 124 125 126
Ibid., p. 81 Zie hoofdstuk I Ibid. Demel W., op. Cit., p. 99 Ibid., p. 113
29
deze systemen te schikken.127 Maar men had sterke motivatie om zich hiernaar te schikken: voor de leden van de compagnieën waren Japan en Bengalen de streken met het hoogste “illicit profit”. Men vermoedt dat daar véél smokkelhandel gebeurde, met medewerking van lokale autoriteiten. Het is bekend dat de schepen van Batavia naar Japan soms zodanig beladen waren met privégoederen dat men de „officiele‟ lading niet eens meer aan boord kreeg.128Om dergelijke winstgevende positie te behouden dienden compagnie-leden zich verzoenend en toegeeflijk te gedragen. Officieel klonken de richtlijnen van de “Heeren XVII”129 daarbij alsvolgt:: “This was particulary so in Japan , where they enjoined to look to the wishes of that bold, haughty and exacting nation, In order to please it in everything. […] For this reason, only modest, humble, and polite and friendly individuals should be sent to staff the Dutch Agency at Deshima […] peacefull trade throughout all Asia is what 130
keeps the cooking going in the kitchens of the fatherland” 1665, Hollandse kaart van het octrooi-gebied van de VOC. Japan neemt rechtsboven een zeer perifere plaats in.
2.6 Japanse Economie in Zuid-Oost Azië Japan bevond zich als regio of knooppunt binnen een wereldomspannend netwerk: In het standaardwerk van Blussé en Gaastra over handelscompagnieën valt te bemerken dat er op 127 128 129 130
Boxer C.R., op. Cit., p. 188 Ibid., p. 203 Directeurs van de Nederlandse VOC Boxer C.R., op. Cit., p. 95
30
de cover een prent staat afgebeeld van vroegmoderne handelszones, waarbij het opvallend is dat Japan daar nergens in zit: het valt als het ware buiten elke handelszone.131 Daarnaast kan men ook in het achterhoofd houden dat men Japan kan zien als een “liminal case” in het 'Chinese wereldsysteem': in de hele Oost-Aziatische handelszone kan men Japan als perifeer beschouwen132 . Japan is alleszinds een 'speciaal' voorbeeld met een eigen karakter, wat bepaalde interactievormen zal hebben beïnvloed. De bestudeerde periode van deze thesis valt te situeren in de Westerse 17e eeuw, wat in de geschiedenis van Japan onder de Edo-periode valt. De plaatsen waarop wordt gefocust zijn voornamelijk Hirado en Deshima (Nagasaki): twee Japanse havens. Daarnaast komen ook interacties in Edo en Kyoto, aan het hof van de shogun en andere beambten, te pas. Tenslotte vonden ook vele interacties, uitwisselingen en invloeden plaats op zee, in een maritiem netwerk. Deze veelheid van plaatsen, omstandigheden en actoren is te ingewikkeld om te spreken over één “structuur” (als een homogeen economisch “Japan”), maar kan benaderd worden als een veelheid van “structuren” en interacties tussen Chinezen, Japanse 'officials', vissers, dorpsbewoners, Europese handelskooplieden en zeevaarders; als een Japan in vele fragmenten. We moeten er verder niet zomaar vanuit gaan dat het 'economisch systeem' in 17e eeuws Japan te vergelijken valt met het Europese. Op Europees vlak is er al veel geschreven over ontwikkeling van kapitalisme en moderniteit, en de oorsprong van de kapitalistische geest. Het kapitalisme zoals dit zich in Europa ontwikkelde kan gezien worden als één specifieke invulling van economisch denken, waarvan ook alternatieven mogelijk waren. In de Japanse en Aziatische maritieme geschiedenis vinden we bepaalde economische modellen terug, die de mentaliteit van kooplieden bepaalden133. In dat opzicht lijkt het erop dat Japan het Chinese model navolgde134. Bij onderzoek naar internationale economie in Tokugawa Japan focust men meestal op de periode‟s “voor en na” de 'Sakoku'135. Daarbij gaat men er vanuit dat de periode van Sakoku zelf weinig interessants zal opleveren waar het economische transactie betreft. Daartegenover is het hier de bedoeling net wel deze periode te behandelen. Nu kan men stellen dat Sakoku lang is miskend als een tijd van quasi-totale isolatie; nu beweert men dat kunst en kennis het land toch steeds op een gecontroleerde manier binnenvloeide, ondermeer langsheen vier havensteden: Nagasaki, Matsumae, Satsuma en Tsushima. Deze plaatsen vormden dan ook de kernpunten in handel en buitenlandse betrekkingen.136 Wat Japan economisch betreft kende het land in de Edo- periode een relatief autonome economische groei, wat wil zeggen dat het voortbestaan van het land in principe weinig afhankelijkheid kende van buitenlandse economieën. Dit hield in dat welke afhankelijkheid of 131
Blussé en Gaastra (eds.) Companies and Trade. Leiden University Press, Leiden, 1981, 276 p. Zie cover. Zie het algemeen deel over Azië hierboven 133 Sprengard K.A en Ptak R. (eds.), Maritime Asia. Profit maximisation, Ethics and trade Structure. Harrassowitz Verlag, Wiesbaden, 1994, p. vii 134 Zie het deel over China in dit hoofdstuk 135 De zogenaamde “geslotenheid van Japan”, doorgaans te dateren vanaf 1635 136 Shirahara Y. (ed.) Japan Envisions the West. University of Washington Press, London, 2008, p. 14 132
31
interactie dan ook er was, het product was van een bewuste keuze tot handel die dus niet uit dwingende noodzaak afkomstig was. Uiteindelijk werd de koperhandel voor Japan heel belangrijk: dit vooral voor de intra-Aziatische handel met China, maar die handel had ook zodanige invloeden dat zelfs de prijzen van edelmetaal tot in Europa hierdoor bepaald werden. De handel zelf gebeurde via Tsushima naar Korea door Japanse schepen en ondernemers, en naar China via Chinese kooplui, en ook naar elders binnen Azië via de VOC. Hierdoor ontstond een handels-rivaliteit die tegelijk competitief en complementair kan worden beschouwd, en die een weerslag kende op de gehele intra-Aziatische handel, ook door re-export en het verhandelen van andere producten.137 De rol van Europeanen in deze handel was vóór de periode van de 18e eeuw van minimaal belang, terwijl de Chinese handelaars het grootste deel ervan in handen haddenl 138. Voor de Europeanen was de aanwezigheid in Japan dan weer wel van winstgevend belang139. 2.6.1 Historische achtergrond van Japan: economie, politiek, cultuur en mentaliteit Vanaf de 16e eeuw was Japan in feodaliteiten verdeeld, met occasionele burgertwisten waarbij zelfs krijgsmonnikken en boeren te wapen trokken. Ook zeeroverij, georganiseerd door heren van kust-prinsdommen en door compagnieën van stadsavonturiers, was deel van deze onrusten en merkbaar tot in China en de Indische oceaan. Onder de Tokugawa shoguns werd zeevaart en scheepsbouw uiteindelijk afgebouwd tot zelfs verboden. Hierdoor kwam een bijzondere mate van vrede en orde in Japan, gepaard gaand met de groei van een stedelijke burgerklasse.140 De stichter van de toen regerende Tokugawa-dynastie, Tokugawa-shogun Ieyasu, was praktiserend boeddhist en wantrouwde de reeds vanaf de 16e eeuw aanwezige Iberische missionarissen. De verschijning van de Hollanders in Japanse wateren vanaf 1609 leidde tot alternatieve handelsmogelijkheden en bronnen voor geweren en andere Westerse goederen, waardoor men de Christenen kon vervolgen zonder de handel of het buitenlands contact te verliezen141. De buitenlandse handel werd hierbij wel geminimaliseerd en onder streng toezicht geplaatst zodat Europeanen geen aanleiding of katalysator voor binnenlandse spanningen konden vormen142. Onder het Tokugawa-regime herstelde zich verder een oude esthetisch-culturele houding van terughoudendheid ('restraint'): zo werd de gedragscode van Bushido ontwikkeld in 1615 , en kwam er een elegantie-esthetiek met rituelen zoals thee-ceremonies en No-drama: dit vormde de zogeheten samurai-esthetiek. In contrast daarmee kende men in de stadscentra ook een bloeiende “entertainment-business” met geisha, poppenspelers, Kabuki-acteurs en acrobaten, in de eerste plaats gericht op de nieuwe rijke stadsbourgeoisie. Parallell ontstond daar ook een soort geest
137 138 139 140 141 142
Shimada R., op. Cit., p. 7 Ibid., p. 11 Zie deel over Europeanen Mc Neill W., op. Cit., p. 645-646 Men was immers niet meer uitsluitend afhankelijk van de Iberiërs Mc Neill W., p. 647-648
32
van vrolijkheid en sensualiteit die contrasteerde met de statige aristocratie van Japan.143 Ideologisch kende het Neo-Confucianisme een sterke patronage, en Shinto vormde een tegengewicht voor heetrodoxen die het Neo-Confucianisme verwierpen. Men merkt dus een algemene, merkwaardige cuturele dualiteit op. De officiële wereld van Bushido, neoConfucianisme en „Sinofiele‟ kunst tegenover de stadscultuur waar sensualiteit in tegenstelling tot beheersing stond. Deze tegenstellingen bleven toch in een soort balans gedurende meer dan 300 jaar.144 Zo merken we op dat er geen sprake kan zijn van een 'homogene Japanse cultuur', maar van een gelaagdheid waarbij elke 'laag' er een ander soort ideologie en esthetiek op kon nahouden. Japan werd gedurende de hele Edo-periode ook meer ontvankelijk voor vreemde invloeden die “kwamen aangewaaid van overzee”: officieel sinocentrisme was definitief niet langer het enige esthetieke, morele of wetenschappelijk 'leitmotif'. Een klein groepje Japanse intellectuelen verkende toen vooral Shinto, en een klein beetje Westerse wetenschap, en kunstenaars weerspiegelden “cross-tensions” tussen autochtone, Westerse en Chinese invloeden.145 De basis hiervoor kan wel al vroeger gelegd zijn, toen de Japanners in contact kwamen met de invloeden die deze ontwikkelingen hebben mogelijk gemaakt. Er kan immers een zekere tijd voorbij zijn gegaan tussen kennismaking met en toepassing van allerlei culturele invloeden. Enig begrijpen van de Confucianistische moraal is belangrijk voor het begrijpen van de Japanse economische habitus in de 17e eeuw146: Belangrijk voor Japanse kooplieden was de tegenstelling tussen de concepten 'ri' (winst) en 'gi' (rechtgeaardheid). Deze konden in theorie niet met elkaar verenigd worden, maar hiertussen moest men zijn weg vinden. Een kernidee van Confucianisme was ook 'jin' (vrijgevigheid, compassie,…), een idee dat veel bijval kende bij de hoge samuraiklasse. Men kreeg respect naargelang hoe men deze 'jin' toepaste. Een juist moreel gedrag was ook voor de “kooplieden” het allerbelangrijkst. 147 Dergelijke moraliteit garandeerde een beheersbaar gedrag in het sociale systeem, maar het kon ook een inperking zijn voor ondernemend gedrag... Het Japanse sociale systeem had deze morele codes ingebouwd, waardoor men het als een plicht zag om aan obligaties te voldoen, en bijvoorbeeld taksen te betalen ter beheer van goederen van de shogun, en op de manier ook ondergeschikt te zijn aan de staat. Later vond men manieren om ook op deze “streng morele” wijze winst te kunnen maken, en werd zulk winstbejag ook getolereerd. Deze tolerantie schiep het klimaat voor de opkomst van een koopmans-klasse in de burgerij.148
143 144 145 146 147 148
Ibid., p. 649 Ibid. Ibid., p. 718 Zie ook het deel over China, waar dezelfde of gelijkaardige tendenzen als in Japan terug te vinden waren Ono Kenichi. “Ethics and entrepreneurship in tokugawa Japan”. In: Sprengard K, Ptak R. (eds.), op . cit. , p. 225 Ibid. p. 227-230
33
De tegenstanders van het Sino-centrisme, die voor een “authentiek Japans” of Westen waren konden zich via alternatieve invloeden afzetten tegenover het establishment dat Chinese traditie benadrukt. Op die manier zou men Westerse medicijnen, geografie, astronomie en rekenkunde gebruikt hebben om de tekortkomingen van het “Chinese leren” aan te tonen. In de 18e eeuw werden Japanse boeken gedrukt met Westers-beïnvloedde ideeën in medicijnen, astronomie, anatomie en geografie. Er ontstond uiteindelijk een “Dutch learning”, net zoals er in Frankrijk een “Sinologie” zou ontstaan. Langs beide kanten van de wereld was er dus een studie van een verre en 'dimly apprehended' buitenwereld waarlangs kritiek op de eigen maatschappij een (verborgen) stem kon krijgen. Dit had dan ook zijn weerslag op de rijkdom en variëteit van latere kunsten in Japan149 en Europa.150 2.6.2 Shuinsen (“ Rode Zegel-schepen”): Japanse maritieme handel 1600-1635 In publicaties over Japanse buitenlandse handel in de Edo-periode, wordt Japan vaak als weinig actief voorgesteld, waarbijen dat de Europeanen vooral de „actieve zeevaarders‟ lijken in de 17e eeuw. Zo lijkt dat het internationale maritieme handelsnetwerk waar Japan in was verankerd voornamelijk afhankelijk was van Europese en Chinese zeevaarders. Uit dit onderdeel kan men opmaken dat Japan gedurende een bepaalde periode net wél heel actief was op maritiem vlak, via de „shuinsen-„handel. Hierdoor wordt de stelling dat Japan een 'gesloten' of minder actieve handelspartner was minder houdbaar. Het was gedurende een periode van minstens 35 jaar zo dat er een succesvol, open zeehandels-systeem bestond dat georganiseerd en gestimuleerd werd door de centrale overheid, volgens Shogunale 'Rode Zegel' toelatingen. Naast deze officiële Japanse zeehandel, die vanaf 1592 plaatsvond, moet men ook rekening houden met privé-initiatieven en illegale handel: zo kwamen er in 1614 Japanners mee met Engelse en Hollandse kooplieden, bijvoorbeeld als tolken, om handel te drijven in heel Zuid-Oost Azië.151
149 150 151
Zoals men in de talrijke Japanse 'ukiyo-e' prenten kan terugvinden McNeill W., op. Cit., p. 720-721 Lach D.F., van Kley E.J. (eds.), Asia in the Making of Europe, Vol. III, p. 1248-1249
34
Dus Japan voerde ook een (tijdelijk) actieve maritieme handel, toen het Tokugawa-regime een officiele handelspas uitvaardigde, met handelsvoertuigen genaamd 'Goshuinsen' of 'Goshuinbune'. Toch was ook hier een link met 'vreemdelingen'152, omdat deze vaak de 'pilots' (=navigatoren) waren op deze schepen.153 De schepen die een rode zegel-pas droegen werden met rust gelaten door piraten, op vertoon van hun pas. Chinese (en andere) jonken waren daarentegen onbeschermd, wegens het ontbreken van een pas.154 Praktisch was het vereist voor de Shuinsen-schepen dat de vergunning die ze droegen van de shogun dus hun enige defensie was. De schepen hadden helemaal geen geweren of kanonnen aan boord, wat vreemd lijkt voor de Eurocentrische maritieme geschiedenis. Maar net zoals de Moghuls in India, vonden de Japanners het goedkoper om bijvoorbeeld Europese bescherming af te kopen dan te investeren in dure bewapende schepen.155 Dit systeem had belangrijke implicaties voor de officiele legitimteit van de Tokugawa als politieke dynastie: zij bezaten namelijk de mogelijkheid om hun macht te laten erkennen tot op een grote afstand156 . De Tokugawa waren dus op een eigen manier maritiem actief, via het uitvaardigen van deze rode zegel-passen, maar de de-facto voorganger van de Tokugawa had reeds impulsen gegeven voor een sterke maritieme activiteit: zo kon deze in 1593 via de West-Japanse landheren al een gigantische vloot verzamelen om krijgers mee te vervoeren.157 Rechtstreekse handel met China was verboden, dus was het voor Japan interessant om via andere landen aan Chinese producten te raken. Zo ontstonden handelskettingen van Japanse koper, zilver en ijzerexport t.o.v Chinese zijde, medicijnen en specerijen. Japanse schepen reisden tot 1639 naar de Filipijnen, Thailand, Vietnam, Cambodia, Taiwan , Indonesië en Macao. Op deze plaatsen ontstonden “Nihonmachi”158 waarin handelaren en ook Japanse vluchtelingen gingen wonen.159 De zeehandel was dus ook nauw verbonden met migratie, waarbij men culturele affiniteiten had met de taal, sociale praktijk, en zeden vanuit een gemeenschappelijke Sino-culturele achtergrond. 160De rode-zegelhandel bleek ook voor Nederlanders interessant én mogelijk, zo nam de Hollandse ondernemer Jan Joosten in 1613 commando over een 'roodzegelschip'. De handel met deze grote eigen jonk de Fortuijne, als het officiele Hirado-schip, bleek echter moeilijk in stand te houden. Zijn bedoeling was om met het schip ook deel te nemen 152
Vooral Hollanders en Engelsen Boxer C.R., Jan Compagnie in Japan 1600-1800. Martinus Nijhof, Den Haag, 1950, p. 4 154 Mulder W. Z.., Hollanders in Hirado. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, p. 103 155 Parker G. The military revolution: military innovation and the rise of the West, 1500-1800. Cambridge University press, Cambridge, 2003, p. 110-111 156 Ibid. 157 Turnbull S., Fighting ships of the Far East . Japan and Korea AD 612-1639. Osprey Publishing, Oxford, 2003, p. 11 158 Te vergelijken met de Chinese 'Chinatowns', als Japanse enclaves 159 Deal W. Handbook to life in medieval and early modern Japan. Infobase Publishing, New York, 2006, p. 128129. 160 Lach D.F., van Kley E.J. Asia in the making of Europe, Vol III. Book 1: Trade, missions , literature. University of Chicago Press, Chicago, 1993, p. 236-237 153
35
aan
de
Chinese
zijde-handel,
zonder
al
te
veel
succes.161
Dit Japanse zeevaart-systeem bracht ook eigen quasi-legendarische „helden‟ mee: Zo kent men Yamada Nagamasa (1578-1633), , die in het geheim van Osaka naar Taiwan zeilde, vandaar naar Siam trok en daar uiteindelijk rechterhand van de Siamese koning werd.162 Commerciele en diplomatieke relaties tussen de Tokugawa en Siam verliepen goed, ook door het werk van Nagamasa als lokale overheidsfunctionaris. In 1612 bestond de Japanse gemeenschap te Siam uit meer dan 400 mensen, voornamelijk handelaars, arbeiders en soldaten.163 Er werden zelfs samurai ingezet om voor Siam tegen de “Java people”164 te vechten: Ook hier bleek Japan dus niet zo geïsoleerd of „maritiem statisch‟ dan wat soms blijkt uit de Europese 165 historiografie. Qua handel toonde Japan vooral interesse in goederen die niet in Japan zelf konden worden geproduceerd, en in de expansie van de eigen handel en productie. Shogun Ieyasu hield een assertieve handelspolitiek met veel handelskansen in het omringend buitenland. Dit ging ook gepaard met grote hoeveelheden privé of smokkelhandel (ook via de Zegel-schepen). Wat de zilverexport betrof had deze binnen Azië een veel groter aandeel dan tegenover Europa.166 De leden van de commerciële 'Rode Zegel-' vloot die vanuit Japan door heel ZuidOost Azië trok waren zowel handelaars als piraten en avonturiers. Zij vestigden ook kolonies van waaruit dan weer eigen handelsschepen vertrokken. Er bestond dus een dynamische maritieme handel, naast het gegeven van de officiele buitenlandse tribuut-handel.167 Dit zou men kunnen zien als een soort “tweede economie” die op een andere manier in het handelsnetwerk tewerk ging, en een soort afsplitsing van de officiële shogunaatshandel vormde. Dit hield ook in dat men onafhankelijker van het shogunaat ging handelen, waarbij de economische macht meer naar de lokale organisatoren van de scheepvaart ging. Volgens Iwao Seiichi168 zou het maritieme handelsvolume van Japanse handel in 1620 veel groter zijn geweest dan heel China's privéhandel met Japan. De reden voor het beeindigen van het “shuinsen”-systeem in 1636 lag niet in een of andere reactionaire opsluitingstendens, maar in de bedoeling van het shogunaat om de zuidelijke daimyo beter te controleren, die de voornaamste belang ( en winst-) hebbenden van de 161 162 163
Mulder W.Z., op. Cit., p. 155-156 Turnbull S., op. Cit. , p. 13 Ono Kenichi. “Ethics and entrepreneurship in tokugawa Japan”. In: Sprengard K, Ptak R. (eds.), op . cit., p. 221-
222 164 Dit konden Indonesiërs, Portugezen of Hollanders geweest zijn 165 Turnbull S. , Samurai. The world of the warrior. Osprey Publishing, Oxford, 2006, p. 161-164 166 Kang D., op. cit., p. 125 167 Jansen M., In: Hinton H., Jansen M. (eds.), op. Cit., p. 248-249 168 Iwao Seiichi schreef het standaardwerk over de “shuinsen”-handel, maar dit bestaat vooralsnog enkel in het Japans; gegevens hier weergegeven uit '2e hand', via het werk van David Kang
36
zeehandel bleken. Het ging daarbij niet om het sluiten van Japan voor handel, maar om de uitbreiding van centrale controle, van de shogunale autoriteiten, over de periferie (lokale landheren).169 Deze periferie was namelijk zichzelf aan het versterken door de mate van onafhankelijke winst en macht die men kon verwerven via de shuinsen-handel. En dat kon een mogelijk politiek risico zijn, wanneer vazallen van de shogun teveel macht zouden verwerven. Om dit tegen te gaan zou de shogun deze handel dan hebben moeten beeindigen. Shogun Hidetada, de zoon en opvolger van Tokugawa Ieyasu, had in elk geval een andere blik tegenover deze overzeehandel. Hij vond de handelaren “expendable”, en liet optekenen waarom: “ because merchants are fond of gain, and given up to greed, and abominable fellows of this kind ought not to escape punishment.”170
Voor de eerste helft van de 17e eeuw blijkt duidelijk dat Japan heel actief was in maritieme handel. Men kon reeds vóór het bewind van de Tokugawa „vloten‟ verzamelen, maar het systeem met de „Rode Passen‟ dat de Tokugawa-shogun invoerde was duidelijk uniek. Het had bovendien ook een duidelijke politieke betekenis, waarbij het een teken was van de politieke dominantie van de Tokugawa-dynastie. Het zou ook deze politieke dominantie, tezamen met een ideologische tendens, zijn geweest die het einde van de „Shuinsen-‟handel inluidde. Vanaf dat moment kan men stellen dat de overzee-handel van Japan meer actief leunde op Europese, maar vooral op Chinese zeevaart. Het was in deze periode van de „Shuinsen-„handel dat de bronnen van William Adams, Captain John Saris of Richard Cocks ontstonden. Ten tijde van het verslag van Engelbert Kaempfer zien we dat de situatie veranderd was (toen de Zegel-handel gedaan was): er was een bepaald belang voor het „vreemde „ of exotische element aan wat van overzee kwam, en het is ook in de post-Shuinsen periode dat de Westerlingen over „isolement‟ gaan spreken en schrijven171. Wat de Japanse perceptie rond het einde van de Shuinsen-handel betreft beweert men: “With it's doors shut, the knowledge which Japan‟s sailors had acquired of Southeast Asia and other distant 172 areas, gradually faded into oblivion” Maar de vraag blijft in hoeverre Japan in die post-shuinsen periode wel geisoleerd was, en of Kenichi's quote dus wel juist is.
2.6.3 Sakoku: how can you close a country? Men hoort bij vele onderzoekers: dat Japan een “gesloten land” was, gesloten voor de buitenwereld, zonder enige invloed of interactie met 'het vreemde'. Het Japanse woord daarvoor gebruikt wordt heet “Sakoku”, wat doorgaans vertaald wordt door de term “closed country”. De hierboven vermeldde “Rode Zegel-” handel wijst er al op dat men aan dit idee kan twijfelen, en hieronder volgen nog enkele argumenten die het idee van 'geslotenheid' naar het rijk der fabelen 169 170 171 172
Kang D., Op. Cit., p. 123 Citaat via Turnbull S., Fighting ships of the Far East., p. 13 Zie bijvoorbeeld het verslag van Kaempfer hierover Ono Kenichi. “Ethics and entrepreneurship in tokugawa Japan”. In: Sprengard K, Ptak R. (eds.), op . cit., p. 221-
222
37
kunnen verwijzen. Het proces van “afsluiting” deelt men op in twee fasen: eerst besloot de Japanse overheid in 1630 om handelsactiviteiten met andere gebeiden te verbieden, en als tweede fase besloot men 'de deuren te sluiten' voor vreemdelingen. Japan ging dan op die manier in een soort “splendid isolation” (uitgezonderd de kleine Nederlandse enclave te Dejima in Nagasaki)”.173 Dergelijke afsluiting heet men dan “splendid” omdat daardoor een soort zelfvoorzienende economie zou zijn ontstaan, waardoor Japan lange welvaart zou kennen. Dit idee, van volledige afsluiting van het buitenland, waarin een mate van autarkische autonomie plaatsvond, is ook sterk doorgedrongen in Japanse én Westerse historiogragie. Maar dat wil niet per sé zeggen dat alle buitenlandse invloeden verdwenen waren, noch dat er écht zo een strikte isolatie bestond.. Men kan dit idee, dat doorgaans als een basisgegeven wordt aangenomen, ook steeds meer gaan betwisten. Het sakoku-concept zou ontstaan zijn in de late jaren 1630, ideologisch gefundeerd door de Ometsuke (=opperrechter) Inoue Chikugo no kami masashige. Deze was door de shogun ondermeer belast om een oplossing te vinden voor het verdrijven van de christenen uit Japan, wat resulteerde in de dood van duizenden christenen. De bedoeling was duidelijk een mogelijke Christelijke invloed op Japan uit te roeien of te voorkomen.174 Maar de verdrijving van christenen wil niet zeggen dat het land werd “gesloten”, enkel dat de aanhangers van een bepaalde geloofsovertuiging werden vervolgd en het land uitgezet. Hieronder bevonden zich natuurlijk ook Europeanen en sympathisanten, en de verdrijving zal ook een negatief beeld bij deze mensen hebben veroorzaakt dat het denken over Japan in Europa zal hebben beïnvloed. Blussé stelt dat de vroege jaren 1630-1640 een keerpunt in de (Japanse) geschiedenis betekenden, omdat dan de “isolation policy” vorm kreeg die Japan honderden jaren zou 'afsluiten' van de buitenwereld. De shogun van de nieuwe Tokugawa-dynastie, Iemitsu, vaardigde een reeks 'maritime prohibitions' uit. Hij zou Japan geleidelijk aan naar een situatie van zelfvoorzienende autarkie hebben geleid, waarbij ook Westerse boeken werden verboden, en Japanse schepen niet meer uitvoeren. Nochtans had zijn voorvader, Ieyasu, de 'opening' naar de buitenwereld gestimuleerd via het shuinsen-systeem 175 Die openheid lijkt voort te zijn gekomen uit expansiedrang en de wil van Tokugawa Ieyasu om een sterk regime te vestigen, waarbij maritieme activiteit een politieke legitimiteit versterkte. Een belangrijke vraag in de Japanse historiografie is of er dan wel een sakoku-isolatie bestond? Of dit geen “invented tradition” is die bepaalde Japanners of zelfs Europeanen kunnen hebben bedacht? Een recentere analyse ziet dat de handel meer werd gecentraliseerd, onder strikte controle van de overheid, maar dat handel zeker niet volledig verdween. Japan probeerde daarbij eerder de relaties met andere Oost-aziatische landen los te koppelen van de Europese relaties.176 Maar 173
Ono Kenichi, “Ethics and entrepreneurship in tokugawa Japan”. In: Sprengard K, Ptak R. (eds.), op . cit., op. Cit., p. 223 174 Blussé L. “The Grand Inquisitor Inoue Chikugono Kama Mashige, Spin Doctor of the Tokugawa Bakufu”. In: Bulleting of Portuguese/Japanese studies, december 2003, vol. 7, Universidade Nova de Lisboa, Lisboa, Portugal, p. 23-24 175 Ibid., p. 24 176 Kang D., op. Cit., p. 123
38
relaties met het buitenland bleven daarbij zeker wel bestaan: Nagasaki bleef immers open voor Hollanders en Chinezen, terwijl er contact bleef met Ryukyu en Korea via de havensteden Tsushima en Kagoshima. De redenen die men kan aanhalen voor het ontwikkelen van de “sakoku-edicten” berustten op het vestigen van politieke controle door het shogunaat over het land, en de 'bedreiging' van een buitenlandse religie.177 Dit kan echter ook teruggeleid worden op politieke redenen: Als een religie die haaks staat op andere aspecten van 'de cultuur' gepropageerd wordt, houdt dit logischerwijze een risico voor de status quo in, die onder de Tokugawa nog maar net gevestigd was en beschermd diende te worden. Vanuit Japan‟s “liminale status” 'bevrijdde het Tokugawa shogunaat zich halfweg de 17e eeuw uit de Chinese Wereldorde en creëerde een eigen wereldorde of wereldbeeld. Ryukyu en Korea waren hier de 'tussenpersonen' tussen China en de nieuw-Japanse wereldorde, als tributarissen van zowel Japan als het Chinese Qing-rijk. Mogelijk was dat dit alles eerder een reeks beschermingen voor Tokugawa legitimiteit en Japanse veiligheid, en niet een volledig ideologisch 'programma' voor hermetische 'sluiting' van het land.178 Het zou namelijk hoogst merkwaardig zijn dat een land als Japan zich eerst open en nieuwsgierig opstelde en zelfs openheid naar de buitenwereld stimuleerde179; om dan ineens volledig om te keren op een periode van minder dan tien jaar tijd, om dan het land volledig van 'invloeden af te kunnen sluiten'. Daarentegen lijkt er eerder spake van een nieuw samengesteld elite-gebonden, Tokugawa-wereldbeeld180. Bovendien lijkt het een quasi-onmogelijk idee om een land te 'sluiten', omdat er immers altijd contacten met 'vreemde elementen' zijn, al is het in de 'periferie'. Het bronnen-onderzoek lijkt dit beeld aan te vullen : we zien dat Japanners wél een zeer sterke nieuwsgierigheid en belangstelling houden voor de Europese vreemdelingen én aspecten van hun cultuur, hoewel ze gebonden lijken aan formalistische manieren om met deze vreemdelingen om te gaan. Bovendien is er toch een beperkte mogelijkheid, in de eerste plaats voor de elite, om ook in contact mee komen met Europeanen via de jaarlijkse hofreis. Het lijkt erop dat men probeerde om zich zo goed mogelijk te beschermen tegen potentiele gevaren die het 'vreemde' met zich meebracht, maar de nieuwsgierigheid om het 'Andere' of 'exotische' te ontdekken lijkt via de bronnen toch aanwezig te zijn gebleven.181 Aan bepaalde Japanse elite-ambtenaren, zoals de figuur van Inoue-de-Christenvervolger, werd zelfs toegeschreven de 'protector of the Dutch' te zijn: Inoue had speciale toegang tot de shogun, adviseerde de Hollanders over hun gedrag aan het hof, selecteerde de geschenken die werden gegeven, en beheerde zo goed mogelijk de Hollandse privileges. Verder was deze ook dol op Europese uitvindingen, en kocht allerlei exotische middeltjes van de Europeanen.182 In zekere zin was deze Inoue dus een 'gatekeeper' en bewaarder voor vreemde interesses, ook al 177 178 179 180 181 182
Blussé L., op cit., p. 25 Ibid. Zie de shuinsen-handel en de relatief vrije omgang met Europeanen in Hirado Zoals men kan lezen bij Blussé, Walker en Linhart Zie de bronanalyse in hoofdstuk 5, voornamelijk met verwijzing naar het werk van Engelbert Kaempfer Blussé L., op. Cit., p. 26
39
hadden de Nederlanders dit misschien niet door. Dat wil ook zeggen dat figuren als William Adams of Jan Joosten niet de enige 'pioniers' waren die als 'gatekeeper' dienden om de Nederlanders een goede positie te bezorgen, maar dat ook hoge Japanse bakufu-officials instonden voor de Nederlandse aanwezigheid, én bovendien interesse en toegang hadden tot allerlei elementen van Europese cultuur. Dit voorbeeld toont verder ook aan dat de toegang, rol of beschikbaarheid niet alleen maar via Europese actoren gevestigd werd, maar dat dit een wederzijds proces was waar zowel Japanners als Hollanders of Engelsen aan meewerkten. De 'sluiting van Japan' zoals men deze percipieert is een beeld dat voortkomt uit een reeks van politieke edicten die het Tougawa-sogunaat uitvaardigde: Zo werd vanaf 1621 goed uitgekeken dat vreemdelingen geen Japanners meer verscheepten vanuit Hirado of Kochiura, op straffe van kruisiging. Wat Japanse schepen betrof was er toen (nog) geen embargo op. Rond de periode 1639-1640 kwam er dan een uitzettingsedict, waardoor allerlei inwoners van Hirado en Nagasaki het land dienden te ontvluchten, soms ok via Europese schepen zoals dat waar de Nederlandse handelaar Melchior van Santvoort en zijn Japanse vrouw Isabella op vluchtten.183 Ook de Nederlandse factor François Caron was getrouwd met een Japanse en had 5 kinderen, deze konden allen nog blijven tot 1641. De vluchtelingen die konden ontkomen naar Batavia settleden zich daar in de geemeenschap, en namen soms invloedrijke functies aan. Toch kende men, volgens brieven, veel heimwee naar het geboorteland184. Ryuto Shimada geeft ook een kort overzicht van de 'symbolische aktes' die de Tokugawa shogun uitvaardigde, en die dus het “Sakoku”-idee zouden hebben weergegeven185: *Noodzaak van roju, raadsmannen, voor alle Japanse schepen die uitvaarden (1633) *Ban op het overzee gaan van Japanse mensen (1635) *ban op handel met Portugal (1639) *Beperking van de Hollandse aanwezigheid tot Deshima (1641) Deze edicten kenden een dubbel doel: allereerst een ban op mogelijke overdracht of invloed van christendom (wat kon leiden tot rebellie door een alternatief wereldbeeld dan dat van het Tokugawa-regime te bewerkstelligen), en ook de mogelijkheid van de centrale Japanse autoriteiten om zo de diplomatiek en buitenlandhandel stevig in handen te houden. Men spreekt beter van kaikin, een reeks van maritieme geboden van de shogun in de jaren 1630', als poging het contact met de buitenwereld meer te reguleren. Dit impliceert een hegemonie sterk genoeg om dit idee te bekrachtigen, en op die manier lokale en niet-staatsgebonden overzeehandel en religieuze uitwisseling tegen te gaan. Op die manier kunnen deze geboden
183 184 185
Ibid., p. 359 Ibid., p. 362-364 Shimada R. The intra-Asian trade in Japanese copper by the Dutch East India Company. 2006, p. 12
40
gezien worden als symptoom van vroege natievorming of natie-bewustzijn. Daarbij werden vreemde volkeren als “Anderen” gezien, ter creatie van een afgrenzing van het Japanse “zelf”. 186 Linhart beweert dat Japan geen “afsluitingspolitiek”, maar een zorgvuldige buitenlandpolitiek voerde. Het doel van die buitenlandpolitiek was volgens hem eerder om Japan uit de Chinese wereldordening te halen, en in een eigen wereldordening te plaatsen.187 Zo kan men een politieke verklaring zien voor de verminderde zee-handel en de uitvaardiging van de verschillende politieke edicten. Kaempfer schreef, als Europese getuige uit de eerste hand, over de “afsluiting” in een essay aan het einde van zijn Japan-boek, met als titel “Onderzoek, of het van belang is voor 't Ryk van Japan om hetzelve geslooten te houden ; gelyk het nu is, en aan desselfs Inwooners niet toe te laaten Koophandel te dryven met uytheemsche Natien 't zy binnen of buyten 's Lands.”188 : “Om het Ryk op te sluyten, gelyk zy doen, om alle toegang en koophandel met vreemdelingen te weigeren, dezelve met geweld uyt te houden, indien er eenige zyn die trachten in te komen, om de Inboorlingen als gevangenen te houde binnen de paalen van hun eigen Land, om tot eene eeuwige gevangenis te doemen, asl vluchtelingen, zelfs de geene, die door storm en rampen op andere kusten worde gesmeten; om tot het kruys te veroordeelen de geene, die het Land verlaaten uyt hunne eige keure, het zy uyt misnoegen, of met een voornemen om andere overzeesche plaatsen der waereld te bezien; om de geene die het ongeluk hebben van door storm of schipbreuk op hare kusten te vervallen, in de gevangenissen te smyten: Wat is dit anders dan de wetten der Natuur, en de volzywze ordre van het Opperste wezen , in de waereld ingestelt, te overtreden en te verbreeken?”189 '[...]tegenwerpingen van deze aardt wilde opwerpen tegen de waarheid van 't geene ik in dit onderzoek meen aan te toonen, ten aanzien van de voordeelen, die de Japonesen hebben en moeten winnen uyt de tegenwordige gesteltenis en staat van hun Ryk, gelyk ik verneem dat sommige later Wysgeeren doen, aan deze zal ik die vryheid niet benemen”190
Kaempfer is de eerste wijdverspreide bron191 die sprak over een “opsluiting” van het Japanse rijk.Hij beschreef hier wat die opsluiting inhield: de weigering vreemden toe te laten, en ook eigen volk toe te laten de buitenwereld te gaan ontdekken. Het is dit idee, en dankzij dit boek, dat het hele discours rond “geslotenheid” van Japan zich ging verspreidden bij Europese én Japanse denkers. Belangrijk is te weten dat de term 'Sakoku' (en dus mogelijk ook het concept?) slechts in de 19e eeuw als begrip werd bedacht, door Tadao Shizuki die een deel van Engelbert Kaempfer's werk vertaalde, waarin dit concept dus voorkwam192.De term sakoku komt in Japanse officiele 186
Walker B. Foreign Affairs and Frontiers in Early Modern Japan: A Historiographical Essay. In: Early Modern Japan, Fall 2002, p. 44-45 187 Linhart S., “Erster Schritt zur Errichtung eines Imperium Japan”. In: Hausberger B. (ed.) Die Welt im 17. Jahrhundert. Mandelbaum Verlag, Wien, 2008, p. 312-313 188 Kaempfer E., Scheuchzer J.G., Sloane H., Philips J.C. De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen staat en regeering van dat ryk [...] en van hunnen koophandel met de Nederlanders en de Chineesen. Benevens eene beschryving van het koningryk Siam / in 't Hoogduytsch beschreven door Engelbert Kaempfer [...] uyt het oorspronkelyk Hoogduytsch handschrift, nooit te vooren gedrukt, in het Engelsch overgezet, door J.G. Scheuchzer [...] die daar by gevoegt heeft het leven van de schryver. Voorzien met kunstige kopere platen, onder het opzicht van [...] Hans Sloane uytgegeven, en uyt het Engelsch in 't Nederduytsch vertaalt. Balthasar Lakeman, Amsterdam, 1729, p. 476 189 Ibid., p. 477 190 Ibid. 191 Zijn boek werd in Europa gedrukt en verspreid in de 18e eeuw 192 Toby R., State and diplomacy in early modern Japan: Asia in the Development of the Tokugawa Bakufu. Stanford University press, California, 1991, p. 12-13
41
documenten pas voor vanaf 1850, en toen nog in geringe mate; men leest het in de term sakoku no go-ho (“de wet van afsluiting”). Sakoku is dus eigenlijk de 19e eeuwse Japanse conceptualizering van de buitenlandse politiek in de 17e eeuw, via de ogen van Engelbert Kaempfer.193 Kaempfer meende ook dat de Japanners veel voordeel haalden uit de “afsluiting” van hun rijk, en gaf zelf aan ook voorstander hiervan te zijn. Hierbij betwist hij de 'wysgeeren' die dergelijke afsluiting negatief zouden vinden. Men zou Kaempfer op basis hiervan een 'isolationist' kunnen noemen. We moeten wel steeds voor ogen houden dat Kaempfer op Dejima verbleef, en daar een zeer geisoleerd bestaan leidde gedurende een 2-jarig verblijf. Japan zal dus vanuit zijn ervaring des te meer een afgesloten land hebben geleken. Het beeld van 'afsluitingspolitiek' is nauw verbonden met het in het 19e eeuwse Meiji-tijdperk gelanceerde idee dat Japan een land zou zijn geweest dat was “achtergebleven” in de ontwikkeling van een Westers gestuurde moderniteit. Dat idee diende als basis voor 'moderniseringsstappen' die men toen ondernam. Dit is verbonden aan het (Europese) idee dat buitenlandse betrekkingen onontbeerlijk waren voor de ontwikkeling van een land. Zo legitimeerde het nieuwe politieke Meiji-regime dat Japan “achterop was geraakt” in de Tokugawa-tijd, “het oude regime”.194 Via Kaempfer ziet men dus dat 'Sakoku' een vreemd, van oorsprong Europees, concept was waarbij het helemaal niet de bedoeling van de Japanse autoriteiten was om het land in de 17e eeuw “af te sluiten” van de buitenwereld. Het ging eerder om een idee dat doorheen heel Azië voorkwam, waarin de centrale autoriteiten van elke staat de verantwoordelijkheid voor buitenlandse zaken in staatshanden hielden. Kijken we echter naar wat zich effectief afspeelde in de 17e eeuw, dan zien we dus dat er een versteviging van staatscontrole plaatsvond en dat een sterke centrale autoriteit aan het werk was. Toch was er nog een zekere maat van openheid, en mogelijkheid tot handel, overname van goederen , kennis, interactie en “cultural translation”. Het idee van Sakoku zelf lijkt eerder te zijn ontstaan vanuit een moderniteit in de 19e eeuw, om te verklaren waarom Japan in het Meiji-tijdperk de „moderniteit‟ uit het Westen moest overnemen. Dit kwam vanuit het idee achter te zijn gebleven in een soort moderniseringsproces. Bovendien kan men opmerken dat in het Japan van de 19e eeuw voorzichtiger over 'afsluiting' werd gesproken dan nu. Zo gaven Japanse historici begin 20 e eeuw zelf aan dat materiele cultuur, spirituele cultuur, politieke en economische relaties allemaal behouden bleven in de 17e eeuw. Het enige wat zij zagen was de afsluiting tegenover het christendom.195 Ergens in de loop der tijd is dit begrip dus een misvatting geworden, die tot in vele geschiedenisboeken is geraakt. Hierdoor zijn historici (zowel Japans als Europees) de buitenlandse betrekkingen van Japan in de eerste helft van de 17 e eeuw te weinig gaan bestuderen, vanuit de onterechte aanname dat er nauwelijk sprake van was. En daarbovenop 193 194 195
Ibid. Linhart S., op. Cit., p. 311 Toby R., op. Cit., p. 18
42
gingen deze er ook vanuit dat sakoku totale afsluiting van Japan betekende, terwijl het enkel om een reeks edicten ging met als doel christelijke invloeden in Japan tegen te gaan 196. Wat wij kunnen zien als 'afsluiting' was eerder een fenomeen van proactief handelen tegenover de buitenwereld, wat gebeurde in een mentale en culturele context van sterke moraliteit en centrale controle. De Tokugawa-dynastie zag nauw toe op handel, op ceremonies die hun autoriteit beklemtoonden, en op de implicaties van nieuwe of exotische techologie en ideeën: “Edo shoguns wove together the threads of military violence,ideological containment, political legitimacy, identity formation, cultural arrogance, individual paranoia, and the economics of foreign trade when crafting their approach to dealing with the outside world.”197
Dus voor 17e eeuws Japan kunnen we niet spreken van een door Sakoku 'gesloten land', maar over een zone waarin specifieke, gereguleerde interacties konden plaatsvinden, ook met 'vreemde' landen of reizigers. 2.6.4 Interactie met vreemdelingen Men kan de Tokugawa periode zien als de vorming van een feodaal tijdperk en het begin van een vroege moderniteit. Hierin begint de tenka-ideologie, waarin Japan over “all under heaven” regeerde; Japan werd daarbij gezien als shinkoku (= het land van alle goden).198 Daarbij bleef er steeds contact met de buitenwereld199: Er bleef bijvoorbeeld diplomatisch contact met Korea waarbij jaarlijks ambassades naar de hoofdstad Edo werden gezonden. “In this way, while foreign 200 envoys visited Edo, ceremony was carefully constructed to create a Japan-centered world.” De Tokugawa probeerden bepaald protocols en normen voor buitenlandse relaties te vestigen, die aanvaard werden om een voor de buitenlanders nuttig niveau van handel en culturele contact te behouden, maar wat ook in Japans‟ ideologische kader paste. De Tokugawa waren van origine een soort “usurpatoren”, en dienden hun gezag en internationale erkenning te vestigen en legitimeren. Hierdoor voerde men aanvankelijk een actieve buitenlandpolitiek (zie shuinsen-systeem). De invoering van een tribuutsysteem diende als een andere vorm van erkenning. Als men buitenlanders (bijvoorbeeld Europeanen) betrok in deze tribuuthandel, zorgde dit impliciet voor een buitenlandse erkenning van het Tokugawa-gezag en meer legitimatie.201 Bepaalde diplomatische taal, rangordes, kunst als propaganda, geritualiseerde geschenkenwissel, en een notie van Japan als centrum-koninkrijk met vreemdelingen als barbaren legitimeerde zo de politieke autoriteit, en dit autoriteits-beeld verspreide zich ook doorheen de hele georganizeerde klasse.202
196 197 198 199 200 201 202
Ibid., p. 18-20 Walker B., op. Cit., p. 45 Ibid., p. 46-47 Wat als potentieel nodig kan worden gezien om die ideologie dus in stand te kunnen houden Walker B., op. Cit., p. 48-49 Linhart S. op. Cit., p. 324-325 Walker B., op. Cit., p. 48-49
43
Interessant hierbij is de plaats die de Europeanen innamen in deze context: men kan ze daarbij zien als de “Anderen” die de Tokugawa-machtshebbers in staat stelden een beeld van het “Zelf” te creëeren. De aanwezigheid, en strikte inpassing in een wereldbeeld, van deze “Anderen” hielp zo een sterke centrale staats-ideologie mee in stand te houden. Walker beweert daarover: “The Tokugawa manufactered foreigners, to fit into versions of diplomatic exchange, to bolster its political power.”203 In een wereldhistorische benadering betekent dit dat het exotisch karakter van de periferie werd benadrukt204, wat dan een sterker centrum zou opleveren. De 'ambassades' van allerlei vreemdelingen uit Korea, China en andere gebieden voedden de verbeelding van de opkomende stadscultuur, en vormden een soort gedragscode waardoor men deze vreemden kon plaatsen, maar ook een eigen identiteit kon opbouwen. Zo kent men het fenomeen van het zgn. “Carnival of Aliens”, waarbij Japanners de vreemdelingen en hun gedrag gingen herbeleven en voorstellen, zodat de constructie van deze andere deel werd van hun eigen cultuur.205 Europeanen waren daarbij nieuwe, ongeziene varianten van “Anderen”. Zij kwamen voor in vormen en kleuren waarmee men weinig bekend was, en er ontwikkelde zich een soort “native anthropology” die al even weinig empirisch was als de toenmalige Europese kennis over Japan.206 Het gezantschap vormde dus ook een spektakel om het 'vreemde' of exotische te kunnen zien, naast de status en legitimatie voor de Tokugawa-dynastie die erdoor werd geimpliceerd207. Door een zich specifiek ontwikkelende manier van kijken was het dus voor Japan mogelijk om zich uit de”Chinese wereld “ te bevrijden, en door een perifere positie in te nemen zichzelf te kunnen zijn. Alles buiten die periferie zou men kunnen zien als ontwikkeling van één bepaalde invloed van moderniteit, met een bepaald soort kapitalisme dat op Japan geen vat heeft kunnen hebben doordat de Centrale Shogunaats-ideologie zo sterk was. Dit kan misschien ook de „schok‟ verklaren van de Meiji-modernizering, bij het doorprikken van deze ideologie. Maar dat onderwerp vergt een apparte studie van Japanse moderne geschiedenis. Het Japan dat voor Kaempfer gesloten en zelfs paranoïde overkwam, leek eigenlijk eerder een soort “wereld buiten de wereld”208, waarin Japan op de periferie van de „moderne wereld‟ werd geplaatst dankzij het geschetst ontwikkelend wereldbeeld209. Daarbij had men dus een heel specifieke zienswijze op de “niet-Japanse” wereld, die verschilde van het wereldbeeld dat men bijvoorbeeld bij Kaempfer zou kunnen terugvinden. Hierdoor kan men Kaempfer‟s onbegrip of verbazing verstaan. Waar het overdracht en uitwisseling van goederen of technologieën betreft moeten we oppassen voor het idee van „overname‟, maar mogen we zeker ook niet de fout maken van het “Nihonjiron” idee dat Japan een geisoleerde eiland-natie was die enkel wanneer dat echt nodig 203
Ibid. ,p. 51 Ibid., p. 53 205 Toby R., “Carnival of the Aliens: Korean Embassies in the Edo-period Art and Popular Culture”. In: Monumenta Nipponica 41, no. 4 (winter 1988), Sophia University, Tokyo, pp. 415-456 206 Walker B., op. Cit., p. 55 207 Linhart S., op. Cit., p. 325 208 Walker B., p. 58 209 Ibid., p. 61 204
44
was technologie overnam en perfectioneerde. Dit denken is problematisch want ofwel een nationalistische terugprojectie in de tijd, ofwel een symptoom van misplaatst 'moderniteitsdenken. Schapinsky poogt in zijn onderzoek de staatsinvloed te de-centreren, en ziet daarbij culturele uitwisseling als een reeks “non-lineaire (culturele) vertalingen”. Beslissingen van individuen om bepaalde technologie aan te nemen waren immers niet noodzakelijk gelijk aan staatsinteresses, wat hij poogt aan te tonen inzake omtrent cartografie en maritieme innovaties.210 Schapinsky schetst een toegenomen interactie en groei van commerciele netwerken in vroegmodern maritime Oost-Azië waar Europeanen en Japanners zeevaart pragmatisch benaderden, via eclectisch gedrag toegespitst op een concrete gebruiks-realiteit. Hierbij ontwikkelden de zeevaarders samengestelde, kosmopolitische, “sea-based” culturen en identiteiten.211 Dat zou willen zeggen dat individuen en actoren, in de eerste plaats waar deze in contact kwamen met Europeanen via de zeevaart, een eigen taal, ideeën en gebruiken konden ontwikkelen die het resultaat waren van mengvormen van verschillende invloedssferen. Dergelijke processen van uitwisseling konden op vele manieren plaatsvinden: zowel gewelddadig als ongewelddadig , via piraterij, handel of overleg. Portolaankaarten vormden bijvoorbeeld eindpunten van dergelijke extensieve “vertalingen” en aanpassingen van maritieme informatie uit verschillende oorsprongen, verenigd in dezelfde maritieme cultuur.212 Zo leest men in de bronnen dat bemanningen van schepen ook multi-etnisch waren, met lokale piloten en soldaten. Zowel op Europese als Japanse schepen hing de navigatie af van de stuurman, die van elk origine kon zijn. Shapinsky stelt voor de identiteit van de zeevaarders niet te beoordelen volgens het land van origine, maar naar de plaats die deze persoon innam in de zogenaamde 'hybride maritieme-cultuur'. Hun verworven zeevaarts-identiteit onderscheidde deze mensen van de „landbewoners‟. Naar Murai Shusoke kan men ze beschouwen als “people on the margins” wat hen een “in-between” status opleverde met eigen kledij, taal en culturele gebruiken. Vanuit deze positie waren ze 'cross-culturele' actoren die zorgden voor handel tussen een (gast)samenleving en elders.213 Hierbij kan men zich voorstellen dat er flink wat interculturele communicatie zal nodig zijn geweest om het schip drijvende te houden, waarbij men moest omgaan met verschillende talen en vormen van navigatie-kennis. De denkrichting die Shapinsky aangeeft toont een interessant alternatief voor de verouderde en foute opvatting van 'geslotenheid'. Via het bronnenonderzoek zal in deze thesis worden gekeken hoe interactie en uitwisseling zich konden voordoen wanneer men niet uitgaat van het “afsluitings-denkbeeld”, en of men daarbij een 'hybride maritieme cultuur' kan onderscheiden. Men kan vermoeden dat, in een systeem van centraliserende politieke macht, dergelijke 'hybride maritieme culturen' slechts in de periferie konden ontwikkelen.
210
Shapinsky P., “Polyvocal Portolans: Nautical Charts and Hybrid maritime cultures in Early Modern East Asia” In: Early Modern Japan, Vol. 14, GA Early Modern Japan, Dept. of History, Emory University, Atlanta, 2006, p. 1 211 Ibid. 212 Ibid., p. 5 213 Ibid., p. 6-7
45
2.6.5 Wereldbeelden en positionering Morris-Suzuki bemerkt een merkwaardige relatie tussen het Japanse staats-centrum en de 'frontier communities' die zich op de periferie bevonden, en ver verwijderd waren van het (machts-)centrum. Deze gemeenschappen kenden dan een “inferieure” plaats in de Japanse wereldorde. Doorheen de (moderne) Japanse geschiedenis bemerkt ze dat die wereldorde een verschuiving kende van plaats- naar tijdsgericht.214 Dat wil zeggen dat er op een bepaald moment het idee verscheen dat bepaalde gemeenschappen “achter” waren in de tijd, en moesten moderniseren. Voor de 17e – 18e eeuw lijkt het dat er nog eerder een plaatsgerichte wereldorde was, waarbij 'verre volkeren' een perifere plaats innamen. Dit geldde voor het “officiele wereldbeeld”, maar Morris-Suzuki stelt ook dat er binnen Japan verschillende zienswijzen waren: voor het “gewone volk” berusste hun wereldbeeld voornamelijk op de dorpen of steden in hun nabijheid, gecombineerd met reisverslagen en mondelinge overlevering, voor hen zou het concept van “één Japan” weinig belang of betekenis hebben gehad omdat men meer naar lokale identiteiten refereerde. Zo werden vreemdelingen uit andere delen van Japan al snel lachwekkend bekeken. Bij een volgens haar substantieel deel “geletterden” uit de stad of welvarende plattelandsbewoners stimuleerden de buitenlandse contacten uit de 17e eeuw een interesse in hun plaats in een wijder wereldbeeld. 215 Het “officiele” Japanse wereldbeeld (dat volgens het shogunaat) was gevormd volgens een “mental map”216 die men conceptueel ontleende aan China: daarin was er een ordelijk midden, dat werd omringd door cirkels die progressief vreemder, wanordelijker en barbaarser gezien waren. (ka-i worldvision). Deze gebieden beschreef men dan ook vreemd; Europa had daarin de reputatie als land van de 'outer barbarians' (gai-i), geplaatst op de buitenste cirkel, waar men horizontaal schreef en at met handen ipv met stokjes. Siam, Java, Bengalen en Holland werden gezien als “land of the bird people” of “land of creatures with six legs and four wings”. Het officiele Tokugawa-wereldbeeld probeerde dergelijke duidelijke grenzen te bepalen die de grensgemeenschappen onderscheidden van Japan zelf, als een bewuste poging om Japan (ipv voormalig China) te bepalen als het unieke centrum van de wereld. Daartoe vond men dan dat Japan ook tribuut moest krijgen van de perifere volkeren, waardoor een symbolisch discours van uitwisseling ontstond. 217 Maar wat bijvoorbeeld door de Tokugawa als tribuut werd beschouwd kon door Hollanders als handel worden beschouwd. In het begin van de 17e eeuw, parallell met de opkomst van het Tokugawa shogunaat kwamen er dus ingrijpende veranderingen in Japanse 214
Morris-Suzuki T., “A Descent into the past: The Frontier in the Construction of Japanese Identity”. In: Denoon D., Hudson M., MCCormack G., Morris-Suzuki T. (eds.), Multicultural Japan. Palaeolithic to Postmodern. Cambridge University Press, Cambridge, 2001, p. 81-82. 215 Ibid. 216 Concept uit de antropologie dat duidt op de denkbeeldige manier waarop men zijn omgeving indeelt 217 Ibid., p. 82-83
46
wereldbeelden tot stand. Dit speelde zich tegelijkertijd met de vestiging van de Hollandse en Engelse compagnieën af. We kunnen ook vermoeden dat de relaties die de Hollandse en Engelse 'vreemdelingen' hadden met de Japanse bevolking ook dit wereldbeeld hebben beïnvloed en vormgegeven. Lokaal kon dit wel verschillen van het beeld dat men in Edo bezat. Zo kon er een grote diversteit aan 'wereldbeelden' hebben bestaan. Men kan in het historische bronmateriaal een blik van dergelijke wereldbeelden, invloeden en concepten terugvinden, en ook welke invloed deze denkbeelden hadden op interactie met Europeanen. Perdue ziet een systeem van vloeibare, hybride geconstrueerde meervoudige identiteiten in OostAzië, als netwerk van constane interculturele interacties218 , en ziet “discourse of tribute as it‟s associated ritual en economic practices as a particular kind of intercultural language, serving multiple purposes for it‟s participants. Like trading languages in all multicultural contact zones, tribute discourse permit extensive commercial exchange, asking different self-conceptions of it‟s participants with formal expressions, but allowing exchange [...] a measure of autonomy.” 219 Volgens deze visie waren er meerdere, veranderlijke identiteiten die ontstonden door interactie tussen verschillende 'culturen' (bijv. Japan en Holland). Het tribuut-discours en alles wat daarbij hoorde diende daarin als een 'taal' om binnen deze ontmoeting van culturen te kunnen communiceren. Dit schiep dan ook mogelijkheid tot handel, binnen de ontmoeting van verschillende wereldbeelden. Dit tribuut-discours kon voor alle betrokkenen een andere, maar compatibele betekenis hebben. Men beweert daarbij dat dergelijke tribuut-logica stamt uit een Chinees wereldbeeld, mee bepaald door de grote groep Chinese handelaars die men in Nagasaki terugvond, en volgens een praxis van culturele overname van Chinese elementen in de Japanse cultuur. Perdue roept op om daarbij verder te kijken dan kern-periferie relaties, omdat men in de 'grenszones' evenzeer uitwisseling en uitsluiting terugvond als routineuze economische interacties. Dit zorgde voor 'vloeibare', flexibele processen van interactie, die minder strak is dan wat men in een 'kern' zou terugzien. Periferie beschouwt hij als onvoorspelbaar en dynamischer.220 De inpassing van Hollanders (en Engelsen) in het Japanse wereldbeeld benadrukte de officiele weg waarlangs hoge ambtenaren handel dreven en controle uitoefenden: Het verhoogde de status van ambtenaren en aristocratie, want de buitenlanders waren duidelijk aan het shogunale gezag onderworpen en dienden bevelen op te volgen. (dat werd van hen verwacht). Van de Hollanders werd verwacht dat zij een kleine jaarlijkse ambassade stuurden naar Edo, de Chinezen werden hiervan vrijgesteld (maar dreven nog steeds officiele én illegale handel in Japan). De status van de Koreanen, die ook ambassadeurs stuurden, was hoger dan de Hollanders. Maar de status van Hollanders was dan wél hoger dan die van de Chinezen zonder ambassades. Door de drang naar exotisme t.o.v. Hollanders circuleerde er veel beeldmateriaal
218 219 220
Perdue P., In: Arrighi G., Hamashita T., Selden N. (eds.), op. Cit., p. 65 Ibid., p. 67 Ibid., p. 68 en p. 51-77
47
over deze thematiek. Chinezen hadden ook een lagere status doordat men zich wou bevrijden uit de Chinese wereldorde: China verwerd tot een barbaars land, ikoku (I = barbaars).221 De 'vreemde culturen' die Japan binnenkwamen speelden dus een belangrijke rol in mentale evoluties binnen de Japanse maatschappij: Japan vormde telkens een “new self” door te reageren op deze “Anderen”: ofwel door mee te gaan in hun universele karakter, zoals tegenover China vaak gebeurde, ofwel door zich ertegen te verzetten via politieke weg of door 'vreemde' elementen over te nemen en te integreren in een 'Japans denksysteem'. De zogenaamde 'isolatie-politiek' kon wel gepaard blijven gaan met interesse voor Westerse culturen, vandaar de invloed van “things European”, maar onder een strikte overheids-controle. Door confrontatie met de 'andere culturen' kon Japan zich in deze visie bewust worden van een eigen identiteit en plaats, waarbij het land zichzelf niet als de 'outskirts' van een andere invloed beschouwde, maar als het kruispunt van een eigen invloedssfeer.222 Dat kan verklaren hoe Japanners zichzelf gingen opstellen in zijn interacties tegenover Europeanen, en waarom de Japanse overheid aan de Europeanen handelspassen, goedkeuringen en schepen uitkeerde. Anderzijds plaatst deze „clash‟ en ontwikkeling van wereldbeelden bepaald symbolisch gedrag centraal, zoals het tribuutsysteem. Dergelijke omgang met de buitenwereld en ontwikkelingen die daaruit voortkwamen kan volgens mij een verklaring vormen waarom Japan een uitzonderlijke positie kon handhaven in het Zuid-Oost Aziatisch wereld-economisch systeem. 2.6.6 Het tribuutsysteem: economie, mentaliteit en politieke legitimatie Hesselink stelt in zijn boek over de Breskens-affaire dat de internationale betrekkingen tussen landen van Oost-Azië in de 17e eeuw door de ideologie van het Chinese Centrum werden gedomineerd. Deze ideologie zag internationale relaties als persoonlijke relaties, en niet als relaties tussen staten of instanties zelf. Dergelijke relaties waren hiërarchisch, met de Keizer van China en zijn Mandaat in het midden. Chinese intellectuelen verdeelden alles wat „buitenlands‟ was in 2 categorieën: beschaafd en onbeschaafd. Deze Chinese ideologie verspreide zich en in andere landen ging men dit imiteren, waarbij ze de Keizer door een eigen hofhouding vervingen.223 Over het tribuutsysteem claimt Gunn dat het de barbaren en 'inferieuren' rangschikte in dergelijke hiërarchie. Vroegere tributarissen van China, waaronder Japan, zetten op hun beurt een eigen tribuut- systeem op, als een soort diplomatiek volgens een Chinees model. Dit kan men zien als een „regionaal wereldsysteem‟. De Europeanen kwamen daarom in Zuid-Oost Azië in oude ingewikkelde handelsnetwerken terecht die georganiseerd waren volgens een strikte logica, en die men niet zomaar kon vernietigen of onderwerpen. 224
221
Linhart S., op. Cit., p. 336-337 Eiichi Kato “Unification and Adaptation, the Early Shogunate and Dutch Trading Policies”. In: Blussé en Gaastra (eds.), op. Cit., p. 208-210 223 Hesselink R.H. De gevangenen uit Nambu.Walburg Pers, Zutphen, 2000, p. 11 224 Gunn G. First Globaliation: The Eurasian Exchange, Rowman & Littlefield, 2003, p. 8-10 222
48
In de Japanse “ideologie van het centrum” zijn er opmerkelijke verschillen: zo konden Chinese en Zuid-Oost-Aziatische kooplieden handel drijven in Nagasaki, maar zij mochten , in tegenstelling tot de Europese koolieden, niet op hofreis naar Edo. Slechts twee Aziatische landen stuurden officiele gezantschappen, nl. Korea en Ryukyu. De officiele verbinding tussen Korea en Japan vond plaats via Tsushima. De Ryukyu eilanden behoorden tot het domein van Satsuma, maar waren praktisch nagenoeg volledig afhankelijk van handel met China. Onrechtstreeks vormden ze wel relaties tussen China en Japan, die niet direct diplomatiek verbonden waren. Met de Europeanen werd de formele Japanse macht en legitimatie overzee vergroot, door hen óók een gezantschap toe te kennen.225 In feite kwam dit er voor de Japanners symbolisch op neer dat de Europeanen op deze manier „vazallen‟ werden van het centrum-Japan in een specifieke tribuutrelatie. Kenneth Pommeranz beweert dat de 19e eeuwse Europeanen uiteindelijk het Chinees tribuutmodel wilden tegenhouden en het model wilden 'openen' of doorbreken: ze wilden van de symbolische differentiatie vanaf, en wilden een directere manier van handel. Het tribuut was voor hen namelijk “forcing the practical matters of trade in the straitjacket of ritual” . Maar beide benaderingen konden misschien toch samengaan, morele orde en economisch winstgedrag waren weldegelijk gelinkt: “ the tribute trade was no less commerce for being ritualized - and no less ritualized for being commerce”. 226 Dergelijke Europese houding die Pommeranz tegenover China terug meent te vinden, kan uiteraard dezelfde zijn die uiteindelijk zou leiden tot de 'geforceerde opening van Japan'227 in het Meiji-tijdperk. 2.6.7 Geritualiseerde uitwisseling De “Gift-exchange” , als onderdeel van de tribuuthandel, hield in dat een centrale autoriteit erkenning gaf aan een andere partij, maar tegelijk een superieure relatie bevestigde. Daarbij was de aard van uitgewisselde goederen sterk symbolisch geladen, zo werden de goederen die vreemdelingen aanboden geacht exotisch te zijn, en meer gericht op 'het bezitten van' dan op gebruik. De goederen die de keizer of shogun op zijn beurt schonk waren symbolen van verfijning en cultivering: boeken, muziekinstrumenten, zijde, porcelein of papiergeld. Tribuutheersers konden dit sort geschenken ook schenken aan hun onderdanen , aldus clienten creeëren en hun eigen recht bevestigd zien in de “ladder der elegantie”. 228
225
Ibid., p. 19-20 Pommeranz K., Topik S. The world that trade created: society, culture and the world economy, 1400-the present. Sharpe, New York, 1999, p. 12-14 227 Wat men beter zou verstaan als 'geforceerde handel met Japan', waarbij Westerlingen (Amerikanen en Europeanen) met Japan wensten handel te drijven via un eigen voorwaarden en bepalingen 228 Pommeranz K., op .cit., p. 12-14 226
49
In de Japanse samenleving waren veel aspecten van het sociale leven geritualiseerd: zo waren er rituele uitwisselingen in het openbare leven, die de positie van het indivdu in de maatschappij bepaalden, met alle betekenissen van dien.229 Het lijkt dat „gift exchange‟ in Japan een symbolisch-rituele plaatsbepaling van een individu in de socio-politieke context van machtsrelaties inhield. Voor de Japanners t.o.v de Europeanen zal dit niet anders zijn geweest, ook al erkenden de Europeanen dit niet als zodanig. Vraag is in hoeverre dit idee „doorgedrongen‟ was in de hele Japanse samenleving, of enkel deel uitmaakte van de Tokugawahofcultuur. Uit de bronanalyse blijkt alleszinds dat de dimensie van 'gift-exchange' en mentale omgang met 'het Andere' dat daarbij hoort een zeer belangrijke plaats innam, en haast belangrijker lijkt dan de concrete economische realiteit van de handel. Padilla resumeert Chaiklin's onderzoek naar Japanse import: Handel naar Japan leek te kunnen gebeuren op verschillende manieren: officiele compagnie-handel, privé-handel, smokkelhandel, diefstal, gift of rituele handel en op officiele shogunaats-vraag. Langs Europese kant gebeurde het grootste aandeel van hun handel via compagnie en privé-handel. Meeste smokkelhandel zou bestaan uit Europese commodities als dierenhoorn, schild of safraan. Ook diefstal bij de Europeanen een kleine rol hebben gespeeld en betrof vooral afgemeten goederen als suiker, en gebeurde vaak door Japanse werklieden. De gifthandel had dan weer een belangijke rol als “lubricant” voor handelsrelaties in stand te houden. Het merendeel van de gift-goederen betrof manufacturen zoals tapijten, spiegels, glaswerk of flessen. De specifieke aangevraagde goederen betroffen manufacturen, wat dus in de lijn lag van de giften. Samenvattend kan men stellen dat het regime zeker geinteresseerd was in handel, en wel als manier van kennisverwerving over het Westen. Op deze manier importeerden Japanners technologieën op een manier die voor hen sociaal en cultureel betekenisvol was.230
2.7 Besluit van hoofdstuk 2 Hier kunnen we enkele antwoorden geven op de vragen die we ons stelden in het begin van dit hoofdstuk, met het oog op de verdere analyse van uitwisseling en interactie tussen “Westerlingen” en Japanners in de 17e eeuw: Er bestond duidelijk al een sterk maritiemeconomisch systeem in Zuid-Oost Azië vóór de komst van Europeanen in dat systeem. Dit systeem bevat duidelijke kenmerken, en was sterk gericht op China, wat een invloed had op cultureel en moreel vlak (door de verspreiding van ideologieën en concepten). Daarnaast had
229
Hesselink R.H., op. Cit., p. 104 Padilla III R. “review: martha Chaiklin.” In: H-Net, May, 2009 Roberto Padilla III. Review of Chaiklin, Martha, _Cultura l Commerce and Dutch Commercial Culture: The Influence of European Material Culture on Japan, 1700-1850_. H-Japan, H-Net Reviews. May, 2009.URL: http://www.hnet.org/reviews/showrev.php?id=24479 230
50
China ook een sterke concrete rol in de Zuid-Oost Aziatische economie via (smokkel-) handel en ook door de grote vraag naar edelmetalen. Uit dit hoofdstuk bleek ook duidelijk dat Japan een unieke plaats innam binnen een „wereldhistorisch‟ systeem van economische interactie. Daarbij ontleende Japan belangrijke invloeden op maatschappelijk en economisch vlak aan China, maar werd een eigen Japanse positie gecreëerd waarbij men poogde zich te onttrekken aan een zogenaamde „Chinese wereldorde‟. Japan bereikte daarbij een unieke machtsconfiguratie, onder impulsen van het Tokugawa-shogunaat, waarbij een sterke machts-centralisatie plaatsvond. Dit hield níet in dat Japan een gesloten of economisch minder actief land was, maar wel dat er sterke sociale machts-hiërarchieën werden gecreëerd waarbinnen ook de buitenlandse handel een plaats kreeg. Japan noch Europa namen een afwachtende of passieve plaats in binnen het „wereldsysteem‟, maar vormden dynamische interagerende elementen. Japanse elementen leken daarbij eerder socio-politiek georienteerd, terwijl Europese motivaties in interactie eerder socio-economisch commercieel georienteerd leken.De interactie die ontstond in het kader van deze verschillende benaderingen in een dynamische context kan worden gezien, waarbij momenten van interactie ook de ontmoeting van bovenstaande verschillende „orientaties‟ betrof. Een zeer belangrijk element in de context van interactie tussen Europeanen en Japanners betrof het wereldbeeld of de mentaliteit die men innam tegenover „de Ander‟. Bij het aanwenden van dergelijke houding ontleende men in Japan enkele concepten aan China, zoals het tribuutsysteem. Dit systeem hield een bepaalde status-hierarchie in, waarin men „vreemdelingen‟ ook een specifieke plaats kon toekennen. Dergelijk systeem had als kenmerk dat de interactie-vormen die erbinnen plaatsvonden vaak sterk geritualiseerd leken, waarbij het schenken van „giften‟ een belangrijke plaats innam bij het (be-)vestigen van sociale relaties. Vanuit commerciele drijfveren probeerden Europeanen toegang te krijgen tot de Japanse maatschappij, waarbij ze zichzelf in dit systeem probeerden in te werken. Wat de economische handel van Japan betrof merken we op dat de socio-politieke wereldorde die door het Tokugawa-shogunaat werd gevestigd een enorme invloed had. Men kan immers besluiten dat een maritiem handelssysteem dat zijn bestaansrecht ontleende aan een zegelpas die uitgevaardigd werd door de shogun, tegelijkertijd ook de politieke status van dat shogunaat bevestigde. Handel werd daarbij ingepast in de legitimering van de Japanse autoriteiten. Vermits ook Europeanen dergelijke passen konden verwerven, kon de shogun verwijzen dat zelfs „vreemdelingen‟ zijn macht erkenden. Qua economische output zorgde deze handel ervoor dat ook de economie kon heropleven, voornamelijk ter profijt van winstmakende lokale landheren. Naarmate de Japanse politieke controle van het centrum (Edo) vergrootte, werd deze handel aan banden gelegd, op een manier die opnieuw de shogunale controle over de onderdanen-landheren verscherpte. Socio-politiek leek dit in Japan te leiden tot een specifieke „vroegmoderne‟
51
mengvorm van feodaliteit en bureaucratie. De manier waarop Japan zich dus commercieel manifesteerde in het Zuid-Oost Aziatische economisch systeem was doorheen de 17e eeuw wisselend: aanvankelijk via actieve „Rode Zegel„handel, en daarna meer via het tribuutsysteem. Dit toont aan dat socio- politieke macht zich in Japan sterker leek te ontwikkelen dan commercialiteit. Maar doorheen al deze ontwikkelingen zou men een kern van eigenheid kunnen aanschouwen, die sterk op centraliteit, sociale positie en status gericht was. Verder werd in dit hoofdstuk ook duidelijk dat Japan onder geen enkele vorm een „gesloten land‟ was. Zelfs bij verscherping van bovenvermelde politieke dominantie waren er steeds mogelijkheden tot interactie, uitwisseling en beeldvorming met „vreemde invloeden‟. Daar waar men elementen kan terugvinden die door Europeanen of door latere Japanners werden gepercipieerd als „geslotenheid‟, betrof het slechts enige politieke shogunale edicten die werden uitgevaardigd die opnieuw een symptoom van verscherpte dominantie waren. En ondanks deze edicten konden er toch contacten, interacties en uitwisselingen plaatsvinden binnen een welbepaald kader. Het echte, ouderwetse idee van “afsluiting” van Japan, bleek een idee dat binnen Japan in het 19e eeuwse Meiji „modernisme‟ opgang kende. Bij de concrete interactie die weldegelijk plaatsvond, kan men verschillende tendensen bemerken: een Japanse drang naar „exotisme‟ bij beoordeling van „vreemden of Anderen‟ (zowel tegenover Europeanen als tegenover Koreanen, bijvoorbeeld), maar mogelijk ook de ontwikkelingen naar fenomenen van „gemengde, maritieme culturen‟ waarbij in de periferie van de Japanse samenleving nieuwe manieren van interactie konden ontstaan. Daarbij zou men meervoudig geconstrueerde identiteiten kunnen zien, waarbij rituelen en economische uitwisselings-praktijken als een interculturele onderhandelings‟taal‟ kunnen worden beschouwd.Dergelijke uitwisselings-praktijken zullen ook een gevolg gekend hebben op zowel materieel als mentaal vlak, zowel voor Japanners als voor Europeanen. Japan was dus niet gesloten, maar slaagde erin zichzelf in een mondiale periferie te plaatsen van waaruit het een „centrum-op-zichzelf‟ werd. Blijkbaar slaagde men erin die situatie tot in de 19e eeuw zo te houden. Elders in Azië viel op dat Europeanen steeds assertiever economisch te werk gingen om winstgevende handelsstromen te bewerkstelligen. In Japan bezaten de Europeanen echter een meer perifere plaats in de economie, maar een belangrijke plaats in de buitenlandse betrekkingen. Als men een bepaalde „moderniteit‟ als een specifiek Europees idee van vooruitgang en kapitalisme ziet, dan kan men stellen dat Japan zich gedurende de Vroegmoderne periode buiten de Europese vorm van dergelijk ontwikkelingsproces heeft kunnen plaatsen doordat het een sterke socio-politieke autoriteits-structuur leek te ontwikkelen.
52
Dit vat de 17e-eeuwse „vroegmoderne‟ wereld-historische achtergrond samen die ons kan leiden naar de concrete context van 17e eeuws Japan, waarin het blikveld zich meer op concrete bronnen zal richten, en op welke fenomenen men daarin terug kan vinden: dat betreft voornamelijk de dagelijkse sociale realiteit van toen, en hoe bovenstaande „abstracte‟ fenomenen plaatsvonden in het dagelijks leven en hoe men dit percipieerde. Daarin was een belangrijke rol weggelegd voor interactie en uitwisseling in de alledaagse praktijk. Die praktijk kan uiteindelijk weer aan een breder „web‟ van relaties worden vastgekoppeld, die de hier weergegeven wereldhistorische context vormgaven. In de volgende hoofdstukken bekijken we eerst enkele voorbeelden van wederzijdse uitwisselingsprocessen, en daarna enkele specifieke (en meer brongerichte) interactievormen. Van daaruit worden verklaringen gezocht voor specifieke fenomenen als geschenken-uitwisseling en sociale interactie.
Hoofdstuk 3
Bronnen, informanten en biografische aspecten Vrijwel elke studie die men over interactie tussen Europeanen en Japanners kan maken baseert zich uiteindelijk slechts op de ervaring van bepaalde individuen, en kan dus niet worden uitgedrukt als een „ontmoeting tussen culturen‟ maar wel als ontmoeting tussen individuen of groepen als cultuur-producenten. Dit hoofdstuk zal zich toespitsen op de individuen die aan de basis van dit bronnenonderzoek liggen, de context waarin zij schreven en de bronnen die zij voortbrachten.
3.1 Plaatsen van interactie: Hirado en Dejima Eerst is het opportuun om een kort beeld te geven over de plaatsen waar „mijn informanten‟ verbleven, zodat men zich een beeld kan vormen van de context waarin zij hun ervaringen opdeden. Daarbij wordt vooral ingegaan op Hirado, omdat zich daar de ontstaanscontext bevind van mijn meest geraadpleegde bronnen231. Dejima wordt echter ook kort vermeld omdat Engelbert Kaempfer daar verbleef, via wiens verslag een 'chronologisch perspectief' wordt gecreëerd. Na dit onderdeel zal verder duidelijk worden wie deze informanten precies waren, en onder welke omstandigheden zij schreven. Derek Masarella beweert dat vrijwel alle belangrijke „internationale‟ ontmoetingen doorheen het hele Oost-Aziatische gebied plaatsvonden in havens als kosmopolitische en commerciële ruimten bij uitstek. Door onderlinge economische interactie en het delen van elkaars gebruiken vormde zich tussen de aanwezigen in de havens een 'vloeiende ruimte' waarin afkomst, nationaliteit en 231
De verslagen van Richard Cocks, William Adams, Captain John Saris en François Caron
53
religie flexibele onderdelen waren,waarvan ieders grenzen in elkaar overliepen.232 Dit perspectief is heel gelijkaardig aan wat reeds geschetst is in de eerste twee hoofdstukken, volgens de visie van Sugata Bose of Peter Shapinsky en roept de vraag op of men kan spreken van een „maritieme ruimte‟ of periferie waarin een „samengestelde cultuur‟ kon ontstaan met een eigen sociale praktijk. Het kosmopolitisch karakter van de Japanse havens zou niet te vergelijken zijn met havens zoals deze in Thailand of Java, waar de Europeanen op een dwingender manier de wet konden stellen. De Japanse havensteden kenden een sterk eigen 'Japans' karakter waar de Europeanen niet zomaar de wet konden stellen.233 Ook uit de bronnen blijkt dat men vaak de Japanse autoriteiten strikt diende te gehoorzamen, en de lokale gebruiken na diende te volgen.
Voor de vroegste periode van dit onderzoek was de Nederlandse en Engelse aanwezigheid gericht op Hirado, in een latere fase werd Deshima belangrijker als nieuwe verblijfplaats van de Nederlanders. Het is deze laatste plaats die misschien beroemder is in het „publieke geheugen‟, er lijkt ook meer historisch onderzoek over te zijn verricht, maar in dit onderzoek komt ze minder 232
Massarella D., Farrington A. William Adams and early English enterprise in Japan. IS, 394. Suntory and Toyota International Centres for Economics and Related Disciplines, London School of Economics and Political Science, London, 2000, p. 3 233 Ibid., p. 9
54
prominent aan bod. Hirado lijkt hier een boeiender context te vormen, omdat de interactie daar anders leek te verlopen dan in Deshima, en omdat het een oudere contact-situatie betreft. Hirado, als eiland en tevens de naam van de belangrijkste stad op dit eiland, liggen aan de westkust van Kyushu, gescheiden van het vaste land door een zee-engte. De economie draaide van oudsher vooral rond visvangst en landbouw, maar men kende ook een lange geschiedenis van handel met China en Korea, en handelde eind 16e eeuw ook met de Portugezen voordat deze naar Nagasaki werden gestuurd. Economisch was Hirado een kernpunt voor Koreaanse pottenbakkers, en voor de walvisjacht. Bovendien hadden de heersers van Hirado zelf ook gedurende lande tijd de ambitie om de zeeën te bevaren voor handel.234 Hierbij kan worden verwezen naar de Shuinsen-handel235, waar de heren van Hirado goed aan zullen verdiend hebben. De inwoners van Hirado waren sterk betrokken bij de Nederlandse en Engelse aanwezigheid, want ze hielpen mee in scheepsherstellingen en bij de opslag, vervoer en verpakking van goederen. Ook trok Hirado kooplieden vanuit heel Japan aan om handel te drijven met de Europeanen: er handelden gemiddeld 600 Japanse kooplui per jaar, waarvan 60 van lokale afkomst waren236. Men moest dus een aantal bezoekers van over heel Japan kunnen accommoderen. De Europeanen die er niet op schepen verbleven huisden in een gebouwencomplex met huizen en een bijgebouw met badkamer, vooraadkamer, dineerruimte en keuken. Op de grond vond men geweven matten als elders in Japan. Het latere 'warenhuis' van de Engelsen zou in steen opgetrokken zijn, gelijkaardig aan de funderingen van de Nederlandse huizen.237 Men zou dus kunnen opmerken dat men in een woon-context bevond die een fusie van Japanse en Europese stijlen inhield. De aantrekkingskracht die Hirado hield voor de zeelieden was niet gering: men kon er goedkoop en genoeg voedsel vinden en de bevolking was er vriendelijk. Caron vermeldde dat de bemanning bij aankomst direct contact hadden met sluwe pooiers die aan de zeelieden concubines probeerden te verkopen: gedurende hun tijdelijk verblijf in Japan trouwden de Europeanen meestal met deze vrouwen, na een aanzienlijke bruidsschat te hebben betaald en een groot feestmaal te hebben gegeven. Het leek dus een goede haven voor zeelieden, maar was verder ook een van de VOC‟s meest winstgevende handelsposten.238 Verder kan men Hirado ook beschouwen als kernpunt van „interculturele ontmoeting‟: zo valt op dat plaatselijke scheepsbemanningen er rond 1630 heel gemengd waren, zo hadden Japanse jonken bijvoorbeeld vaak een Nederlandse stuurman239, de shuinsen-schepen die langs Hirado ook naar Batavia, Siam en Nagasaki voeren hadden een gemengde bemanning van Chinezen en Japanners, maar stonden wel onder eigendom van Heer Matsura van Hirado. Deze stuurde zelfs schepen naar Cambodia met als stuurman de Hollander Françoijs Jacobszoon. In dubbele dienst 234 235 236 237 238 239
Mulder W.Z. op. Cit., p. 2-3 Zie hoofdstuk 2 Ibid., p. 5-6 Ibid., p. 8-9 Ibid., p. 37 Vaak ging dit om een vrije koop- of zeeman die bijvoorbeeld in dienst was geweest van de Portugezen
55
van zowel heer Matsura als de Hollandse factorij verkende deze kusten van de Goto eilanden, Satsuma en Arima in 1634. Deze vielen onder jurisdictie van de Matsura-familie, maar kenden een lokaal bestuur. Ook in 1635 bleek te Hirado nog “rode zegel-” handel plaats te vinden: zo weet men van een zekere Hyronimus Janssen, piloot van een jonk die eigendom was van Chaya Shirojiro uit Kyoto, die met een shuinsen-schip meereisde naar China.240 De situatie te Hirado was niet te vergelijken met Deshima, de factorij uit de periode erna: In Hirado ontmoetten Europeanen en Japanners elkaar met een meer 'open mind' waarbij men met elkaar omging op een (min-of-meer) cultureel gelijkwaardig niveau. Ook lijken er mogelijkheden tot interactie en meer bewegingsvrijheid te zijn geweest. Heer Matsura Tensho had weinig reëele macht aan het hof, en kon de uiteindelijke verhuis vanuit Hirado niet verhinderen, wat men zou kunnen lezen als een ontwikkelend protectionisme vanuit het shogunaat en een sterker belang voor bureaucratie.241. De weinige macht die de Matsura-heren bezaten, ontleenden ze blijkbaar vooral aan het feit dat de buitenlandse handel in hun domein terechtkwam: Dit gebeurde zowel via de Europese aanwezigheid als, in grotere mate, door de shuinsen-handel. De macht en prestige die de Matsura hieraan ontleenden viel dan voor een groot deel weg na de terugtrekking van de Europese kooplieden, bij het beeindigen van de shuinsenhandel. Hierbij kan opnieuw worden verwezen naar hoofdstuk 2, waarin de shuinsen-handel gekaderd werd in een tendens van toenemende centralisering van het shogunaat, waarbij Hirado een periferie leek te vormen tegenover de kern te Edo. De overgang van het knooppunt Hirado naar knooppunt Dejima zal ook ingrijpend zijn geweest voor de Europeanen: Mulder stelt zelfs dat de normale, menselijke contacten die Europeanen hadden met het Japanse volk volledig werden beeindigd:
“Culturally the Hirado period was insignificant; it was only when the full impact of Sakoku dawned upon the Japanese scholars that they started to be interested in the handfull of Dutchmen and their peculiar language as a means for obtaining knowledge other than antiquated Chinese learning.”.
242
Dit zou betekenen dat de culturele interesse van Japanse „onderzoekers‟ voor de vreemde Europeanen zich pas in de Deshima-periode zou manifesteren. In het bronnenonderzoek dat voor deze thesis werd gevoerd blijk nochtans duidelijk dat Japanners reeds in de Hirado-periode in 'vreemdelingen' geïnteresseerd waren.243 Hierbij lijkt het eerder zo dat de interesse steeds bleef, maar dat de vorm en gelegenheid daartoe kon veranderen en zich op andere manieren kon voordoen. De Hirado-periode was in elk geval heel interessant omwille van de prille contactsituatie” tussen Nederlanders, Engelsen, Chinezen en Japanners. Het is immers dan en
240 241 242 243
Mulder W.Z.., p. 46-48 Mulder, op. Cit., p. 203-204 Ibid., p. 204 - 205 Zie hoofdstuk 5
56
daar dat Japanners uit verschillende bevolkingslagen hun 'eerste kennismaking' met „Europese vreemdelingen' hebben gehad. Uit de wijze waarop dit gebeurde kunnen we veel leren over het economisch, sociaal en cultureel interactieproces, en over hoe dit het wederzijdse culturele beeld van “de Ander” zou hebben bepaald en beïnvloed. Kaempfer berichtte over de handel te Dejima: “De verkoop van onze Goederen geschied als volgt. Den dag van de Combang (dus noemen zy onze verkooping) welke moet bepaalt worden door 't Hof, op handen schietende, wordt een Lyst van alle de Goederen opgehangen aan de Poorten buyten ons Eiland, geschreven in zeer groote Letters, op dat elk een het lezen kan op een bequaame wydte. Midlerwy maakt de Regeering bekent aan de Ottona's van de Stad, en deze weer aan de Kooplieden die uyt verscheide Gedeeltens van het Rykk derwaards zyn gekomen, en hunnen huysvestuing binnen haar gebied genomen hebben”
244
Op basis van een lijst gebeurde de toelating van handel dus zéér officieel en ranggericht: via de rechters van de stad, aan kooplieden die vanuit heel Japan kwamen en tijdelijk gehuisvest waren in Nagasaki. Dit staat sterk in contrast met Hirado, waar er een komen en gaan was van allerlei belangstellenden, evenals een jaarlijkse verkoop aan het hof. Te Hirado kende men een relatief grote beweginsvrijheid en dus een ruime blik op „de Japanse cultuur‟, terwijl men op Deshima onderworpen werd aan regelmaat en beperkingen doe er in Hirado niet waren: de vertalers bepaalden er alle contact met de buitenwereld.245
3.2 „De Liefde‟ naar Japan: Europese pioniers via Purchas bronnencollectie 3.2.1 William Adams William Adams werd een van de „helden van de Europese cultuur‟ waarrond een hele mythe ontstond: zo kent men het beroemde verhaal en tv-reeks „Shogun‟ van James Clavell246 die gebaseerd zijn op zijn figuur, en men kent vast ook het soort verhaal van „de eerste Westerling die samurai werd‟247, wat op het wedervaren van Adams is geinspireerd. In die zin meent Masarella dat men kan spreken van „Adams-the-man‟ en „Anjin-the-myth‟248: maar wie was deze figuur, en wat is er bijzonder aan zijn verhaal? William Adams (1564-1620) was een Engelsman uit Kent, die vooral actief was als navigator. Oorspronkelijk was hij leerjongen bij een scheepsbouwer, en later trad hij in dienst van de East India Company. 244 245 246 247 248
Kaempfer, op.cit., p. 258 Rietbergen P., op. Cit., p. 181 Clavell J. Shogun. Veen, Utrecht, 1988, 921 p. bijvoorbeeld de recente filmproductie „the Last Samurai‟ Masarella D., op. Cit.
57
Hij was 'Master' op een Engels schip bij het verslaan van de Spaanse Armada. Daarna trad hij toe tot de Barbarijse Compagnie, en handelde daar als piloot en master gedurende 10 jaar. Hij zou waarschijnlijk actief geweest zijn in het zoeken naar een noord-west doorgang naar de Nieuwe Wereld. In 1598 trad hij toe tot een voorcompagnie die reisde naar de Indiën, als voorloper van de latere VOC-handelscompagnie, waarbij hij als piloot werd aangeduid op één van 5 schepen, De Hoop. De geheime bedoeling van die reis was om naar de Indiën te varen via de Straat van Magelaan, om specerijen en Aziatische goederen in te slaan en ook om de Spaanse nederzettingen in Zuid-Amerika aan te vallen en te pirateren. Dit plan mislukte echter, en men besloot op instigatie van een zekere Dirck China249 om naar Japan te varen en een markt voor textiel te vinden.250 Deze Dirck China was dus de eigenlijke voorloper van de Britse en Nederlandse Japan-handel zoals die later vorm zou krijgen, gefocust op textiel-handel. Het schip de Liefde werd zo het eerste niet-Iberisch schip, en Adams de eerste Engelsman, om in Japan te geraken. Men kent enkele brieven, die de schaarsheid aan informatie rond de legende van de “eerste Britse samurai” aanvullen: Adams kwam toe op een keerpunt in de Japanse geschiedenis, toen Tokugawa Ieyasu in 1600 de toen regerende shogun Toyotomi Hideyoshi net had verslagen in de Slag van Sekigahara. In dat jaar ontmoette Adams de shogun, en kon hij door diens nieuwsgierigheid te bevredigen bij hem in de gunst raken. De reden daarvoor was omdat hij goed Spaans sprak, en omdat hij de tweede hoogste in rang was, na de Hollandse kapitein. Hij verstrekte informatie over Europa, waardoor het Jezuitisch “monopolie” op buitenlandse kennis werd verbroken. Ieyasu's beeldvorming veranderde toen hij besefte dat de Engelsen en Hollanders niet noodzakelijk dieven waren , wat pastte in zijn plannen van overzeehandel. Aanvakelijk wou Adams Japan terug verlaten en terugkeren naar zijn gezin in Engeland, maar dit werd niet toegelaten omdat Ieyasu de maritieme expertise van Adams kon gebruiken: hij werd namelijk opdracht gegeven om 2 schepen te bouwen. De andere bemanningsleden van het schip „De Liefde‟ kregen meer bewegingsvrijheid, in het bemannen van jonken richting Syam 251. Adams kreeg een speciale positie als adviseur van shogun Ieyasu voor buitenlandse betrekkingen, en hij gaf Ieyasu ook onderricht in wiskunde en meetkunde. Ieyasu maakt van Adams een samurai, door hem hatamoto-rang te geven en hem een grondgebied te geven met 100 huishoudens, te Miura. Daar verwierf hij zijn Japanse naam “Miura Anjin “ (=Miura stuurman), of anji (pilot).Bovendien trouwde Adams/Anjin met een Japanse vrouw, en kreeg hij daar 2 kinderen. De vraag stelt zich dan in hoeverre deze Engelse zeeman een Japanner kon worden: Zijn tijdgenoten schreven dat zij hem aanzagen voor een „genaturaliseerde Japanner‟, het is ook bekend dat hij liever in Japanse woonsten verbleef dan in de Engelse factorij, en men weet ook
249
Waarschijnlijk een zeevaarder die voor de Portugezen had gewerkt, en zo kennis had van Japan Ibid. 251 Smith H. “James Clavell and the legend of the British samurai”. In: Smith H. (ed.), Learning from shogun. Japanese history and western fantasy., University of California, Santa Barbara, 1980, p. 2-4 250
58
dat hij Japanse kledij droeg en vloeiend Japans sprak. 252 Hij had een bijzondere positie als adviseur van Ieyasu, maar was daar niet de enige in. Ook de andere overlevenden van „De Liefde‟ in Japan kregen gelijkaardige posities, zoals in het geval van Jan Joosten van Lodensteijn, die zelfs in betere achting leek te staan dan Adams. Verder dient ook vermeld te worden dat Adams niet als lid van de krijgersklasse van samurai werd beschouwd, maar wel als „retainer‟, waarvan zijn twee zwaarden getuigen. Adams bleef immers een handelaar, wat niet conform adellijke idealen was. Hij hoorde eerder bij de klasse van dokters, onderzoekers priesters en kunstenaars die gegroepeerd werden als hogaimono (=” those outside normal way”). Zo droegen dokters ook zwaarden, maar werden niet als samurai beschouwd. Via hun adviserende functie hadden deze mensen makkelijker toegang tot de shogun.253 Japanse bronnen vermelden Adams trouwens niet weer als onderhandelaar, maar als tolk254. Hij moet dus allicht eerder als „gatekeeper‟ voor Engelse en Nederlandse handel in Japan worden beschouwd dan als mythische held. Het is immers wel dankzij hem, via brieven en voorspraak, dat de Europese handelscompagnieën besloten zich aan handel in Japan te wagen. Adams verhaal lijkt dus niet zo uniek te zijn dan wat verhalen over hem lijken weer te geven. Hij liet wel een historische erfenis na waaruit hij als mythe kon ontstaan: Hij werd geëerd door Japanners na zijn dood, tijdens de Edoperiode, waarbij zelfs tempels aan hem werden gewijd. In de eeuwen na zijn dood raakte hij in Engeland wat in de vergetelheid, maar in de late, kolonialistische 19e eeuw werd de mythe rond zijn figuur terug opgefrist als „heroïsch voorbeeld‟ van een „Britse kampioen overzee‟. Dit plaatste hem in een imaginaire gouden eeuw van zeevaart, en als voorbeeld van “de Engelse leraars voor de Japanners”. Later rakelden de Japanners zijn figuur dan weer op als voorbeeld om buitenlandse betrekkingen met Engeland terug te stabiliseren na de Tweede Wereldoorlog. Sindsdien houdt men in Japan ook een jaarlijks festival om hem te herdenken, waaronder een herdenkingsdienst in Tsukayama Park in de stad Yokosuka. Zo raakte de “legende Adams” terug bekenden in Japan dan in Engeland, en kreeg hij een feitelijke plaats in Japanse geschiedenisboeken.255 Dit biografische feit toont aan dat de uitwisselingsdynamiek van verhalen en mythes tussen Europeanen en Japanners eeuwenlang kon doorleven. Men kan Adams dus benaderen als man die een bescheiden maar doorslaggevende rol
252
Ibid., p. 5 Ibid., p. 6-7 254 Ibid., p. 16 255 Masarella, D. „Adams, William (1564–1620)‟, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, 2004 [http://www.oxforddnb.com/view/article/135, accessed 9 April 2010] 253
59
kon spelen in de maritiem-economische geschiedenis, of als iconische mythe, zowel voor Engelse relaties met Japan, als in de legendarische Miura-Anjin figuur256. Wat bronnencollecties betreft werden de brieven van Adams in de 19e eeuw uitgegeven door William Dalton en de Hakluyt society, en in de 17e eeuw werd een deel ervan al door Purchas in een “exotisch Japan” geplaatst: Zo werd Adams een soort held of stichtend voorbeeld voor Britten overzee, en in de Meiji-relaties met Japan.257 Informatie over Adams en zijn schrijven is ook terug te vinden in Purchas his Pilgrimes (1625). Voor dit onderzoek werd een collectie brieven geraadpleegd die door Adams waren geschreven, en werden opgenomen in de collectie „Purchas Pilgrimes‟. Deze collectie bestaat uit een reeks boeken waarin fragmenten uit dagboeken of journaals van Engelsen overzee te vinden zijn, en kadert in een bredere tendens gericht op het weergeven van de belevenissen van „Europese ontdekkers overzee‟. Van Adams zijn slechts fragmenten van zijn wedervaren bewaard, en Samuel Purchas was een van de eerste uitgevers die dit materiaal bundelde in zijn collectie. 3.2.2 Melchior van Santvoort Zoals men reeds kon lezen dient men de mythe rond William Adams te herleiden tot ware proporties: zo bleek immers dat Adams niet de enige overlevende van „De Liefde‟ was die een zekere rang en status kreeg van de shogun. Een vergelijkbaar verhaal vinden we terug bij Melchior van Santvoort. Hij was de „schieman‟ op het schip de Liefde, dat in April 1600 in Japan aankwam. Met zijn kapitein, Quaeckernaeck, vertrok hij in een jonk naar Patani in 1605, waarna hij als tolk naar Japan terugkeerde en in Hirado bleef wonen tot in 1634.258 Net zoals Adams trouwde Van Santvoort trouwde ook met een Japanse. Hij voerde handel tussen Patani en Japan, en diende daarbij ook als een soort 'ambassadeur' tussen deze twee plekken.Later verbleef hij in Nagasaki toen de eerste twee 'officiele' Hollandse schepen Japan bezochten, een gebeurtenis die hij hielp voorbereiden. Hij diende ook als tolk toen VOC- hoofdkoopman Speckx onderhandelde met Japanse ambtenaren, waarbij zijn grote kennis van de Japanse taal en gebruiken van pas kwam.259. Melchior van Santvoort had misschien wel de meest unieke en onderschatte positie van de 'pioniers' in Japan, vermits hij vrij bleef van het Hof, en dus vrij was om te handelen waar en met wie hij maar wilde. Hij werd samen met zijn gezin verplicht om Japan te verlaten naar Batavia in 1639.260 Het historisch belang van Melchior van Santvoort lag enerzijds in het feit dat hij een „vrij agent‟ was waardoor hij zich naar believen in de Japanse maatschappij kon begeven, en anderzijds zal hij ook een belang hebben gehad bij het wegwijs maken van VOC-kooplieden in „Japanse gebruiken en gewoontes‟. 256 257 258 259 260
Masarella D. Farrington A., op. cit., p. 2 Smith H., op. Cit., p. 9 Mulert, “Santvoort, Melchior Van”. In: Nieuw Nederlands Bibliografisch Woordenboek, p. 1263 Mulder W.Z. , Hollanders in Hirado, p. 50-51 Ibid., p. 53
60
3.2.3 Jan Joosten van Lodesteijn Jan Joosten van Lodesteijn kreeg in de historiografische literatuur tot hiertoe weinig aandacht, wat vreemd is gezien hij in de bronnen toch wel vaak wordt vermeld261. Hij bezat minstens hetzelfde 'statuut' als William Adams, waarbij hij ook diende als raadsman voor buitenlandse zaken van de shogun. Evenals Adams kreeg ook hij hiervoor een huis in Edo, een loon in rijst, en een feodale titel. Over zijn origines is minder bekend, buiten dat hij geboren werd rond 1557, en dat zijn familie van oudsher betrokken was in de handel met het Oosten. Hij bleef steeds betrokken in zeehandel wat hij kon voeren op een autonome manier, net zoals Melchior van Santvoort, ondanks dat hij steeds sterk verbonden bleef met het shogunale hof waar hij een functie als tolk en raadsman bekleedde.262 Net zoals Adams wordt ook hij in hedendaags japan nog steeds herdacht, zo is er in Tokyo een metro-halte die zijn naam draagt en waar men het hiernaast weergegeven beeld kan vinden. Uit de achtergrond van deze drie personages kan men zien dat de verdienste van „gatekeeper‟, „pionier van de verspreiding van Westerse kennis in Japan‟ of „intercultureel agent avant-la-lettre‟ niet uitsluitend naar Adams kan gaan. Er waren minstens twee andere personen die een gelijkaardig lot deelden. De verdienste van deze personen is dat zij het wereldbeeld van de Japanse overheid en de mensen waarmee zij in contact kwamen hebben beïnvloed en veranderd, en tegelijkertijd ook dat van de Nederlanders en Engelsen door hun te stimuleren om in Japan handel te drijven. Ook voor de Japanse overheid hadden zij een bepaald belang, als tolken en edellieden, waardoor ze werden ingepast in de Japanse hofcultuur die de Tokugawa-shogun uitbouwde, maar ook als economische agenten in de maritieme handel tussen Japan, China, Siam en Cochin, in dienst van zowel Japan als de handelscompagnieën maar ook als autonome zeevaarders.
3.3 De Engelse „East-India Company‟ in Japan, via Hackluyt 3.3.1 Kapitein John Saris John Saris was een Londense zeekapitein (1580-1643) uit een militaire familie. Vanaf zijn 24e was hij in dienst van de East India Company, waarvoor hij verschillende Azië-reizen aflegde. Hij adviseerde de E.I.C. over welke producten en levensmiddelen goede handel gaven, en bestudeerde Zuid-Oost Aziatische handelspatronen met als kernpunt Bantam. Hij was goed
261 262
Bijvoorbeeld door Richard Cocks of door Saris Ibid., p. 51-52
61
geinformeerd over gebruiken en gewoonten in Bantam, Gujarat, China, de Molukken en Sumatra. Na zijn Bantam-reis keerde hij terug naar Engeland in 1610.263 Op zijn 31e keerde Saris terug naar Azië, bevel voerend over de schepen the Clove, the Hector, and the Thomas, in April 1611. De bedoeling van de reis was handel te voeren te Surat en Bantam eneventueel ook de Rode Zee en Mocha. Voor de handel maakte hij al snel gebruik van een combinatie van geforceerde handel en piraterij. Hierna diende Saris op de Clove om verdere handelsmogelijkheden in de Molukken en Japan bestuderen. Zijn opzet om specerijen te verzamelen vooraleer naar Japan te trekken had maar matig succes, dus was het belangrijk om op de Japanreis winst te maken, en hij kwam in 1613 aan te Hirado. Daar werkte hij samen met Adams om op wettelijke wijze een factorij te kunnen stichten, op ambassade naar Tokugawa Ieyasu en diens zoon en toenmalige shogun Hiretada. Saris nam aanstoot aan het feit dat Adams geassimileerd was in Japanse gebruiken en cultuur. Hij keerde terug naar Engeland met kostbare goederen en behoorlijke winst. Hiernaast had hij ook de handelsmogelijkheden van Engeland in Azië vergroot. Hij stichtte voor de EIC het principe dat men hout uit Siam, zijde uit China en peper uit Java in Japan konden verkopen aan een goede prijs. Helaas had Saris ook privé (smokkel-)handel gedreven, wat de compagnie hem niet in dank afnam. Saris stierf in 1643 of 63 jarige leeftijd, in de buurt van London.264 In Purchas bronnencollectie vinden we het verhaal van deze Kapitein John Saris terug, de eerste kapitein die in 1611 voor de Britse East India Company naar Japan gevaren is met als doel daar een handeslfactorij op te richten. Zijn journaal, zoals bewaard in Purchas collectie, is ook nuttig om een visie op interactie met de Japanners te geven. Saris' verhaal wordt voortgezet, reeds in Purchas, door de Cape-Merchant Richard Cocks. Het commando van Kapitein Saris betrof 3 schepen: de Clove (kruidnagel), de Hector en de Thomas. De schepen vertrokken 18/04/1611 uit Engeland en voeren langs de Rode Zee, Java, de Molukken en zo naar Japan. Hij nam dus de zeeroute via Kaap de Goede Hoop en de omzeiling van Afrika; in tegenstelling tot Adams die de Westelijke route langs de Straat van Magelaan had genomen.265 Mulder beschrijft Saris als een arrogante, opvliegende man, die niet snel adviezen aanvaarde (behalve van zijn lokale broodheer)266. Dit kan echter een eenzijdige visie zijn, vooral gebaseerd op de Hollandse manier van naar deze persoon te kijken. Uit zijn eigen dagboeken en brieven lijkt mij dat dit beeld niet per sé waar is. Saris was iemand die er een wereldbeeld op nahield dat
263
264 265
266
Laughton J.K. “Saris, John”. In: Oxford Dictionary of National BiographyJ. K. Laughton, „Saris, John (1580/81–1643)‟, rev. Trevor Dickie, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, 2004; online ed., Jan 2008 [http://www.oxforddnb.com/view/article/24669, accessed 9 April 2010 Ibid. Purchas S. (ed.) , Hakluytus Posthumus or Purchas his pilgrims: containing a history of the world in sea voyages and lande-travells by Englishmen and others, Henrie Fetherstone, London, 1625, vol. 3, boek 4., p. 355519 en p. 357 Mulder W.Z., op. Cit., p. 118
62
niet echt afstak tegen zijn tijdgenoten, en een enorme savoir-faire kende inzake Aziatische handel. 3.3.2 Richard Cocks Richard Cocks (1565-1624) was een koopman in dienst van de E.I.C., die via familiebanden verbonden was met de „Clothworkers Company of London‟, waar hij het beroep van kleermaker uitoefende. Hij werd ook lid van de „Merchant Adventurers of England‟. Van 1603 tot 1608 leefde en handelde hij in Bayonne in Frankrijk, waar hij ook diende als Engelse spion. Zijn kennis van het Spaans en ervaring in tekstielhandel maakte hem geschikt om voor de E.I.C naar Japan te varen, als koopman in Saris‟ schip „The Clove‟.Na Saris' reis bleef Cocks achter in Hirado, waar hij het bestuur kreeg over de nieuwe Engelse factorij. In Hirado was al een bloeiende Chinese en Hollandse gemeenschap. Uiteindelijk verbleef hij 10 jaar in Hirado, in de onterechte hoop om winstgevende handel te kunnen voeren. De koopwaar die hij in Japan verkocht was in het beste geval ongeschikt voor de markt, en in het slechtste geval totaal waardeloos: enkel zijde was winstgevend, en dit konden de Engelsen niet in grote hoeveelheden aanbrengen. Wat belangrijk is voor de bronnenstudie is dat Cocks een dagboek bijhield tussen Juni 1615 en Maart 1622, wat als bron van Europese activiteiten in Japan kan dienen, maar ook Japanse economische, politieke en sociale omstandigheden beschreef. Daarnaast schreef hij ook meer dan 100 brieve, naar Londen of naar collega‟s doorheen heel Azië. Hij maakte 5 hofreizen, en spendeerde dus veel tijd op binnenzeeën en de “Tokaido highway”. Cocks toonde verder ook een gebrekkig oordelingsvermogen in de omgang met Li Tan / Andrea Dittis, de leider van de Chinese overzeese gemeenschap te Hirado, die Cocks „dromen over directe Engelse handel met China voedde, en daarbij Cocks afperste en 'omkoopsommen' voor Chinese 'officials' eiste maar deze in eigen zak stak. In Maart 1623 zond de E.I.C. Vanuit Java het schip 'Bull' op een speciale expeditie om de Hirado factorij te sluiten. Cocks werd toen naar Londen gevorderd voor een onderzoek en ondervraging door de directeurs van de Compagnie. Hij stierf op zee in 1624. Farrington besluit dat Cocks in het licht van andere „pioniers van Europese expansie in Azië‟ een rampzalige carriere had, maar dat zijn dagboek een opmerkelijke persoonlijke geschiedenis schetst, waaruit Cocks naar voren komt als een levendige en vriendelijke figuur, waarbij Farrington ook benadrukt dat hij Japanners uitnodigde voor maaltijden, en geschenken rondbracht.267 Het is dit laatste aspect dat ook in dit odnerzoek wordt benadrukt en bestudeerd. Het bronnenmateriaal dat werd gebruikt voor de studie van Richard Cocks bestaat uit enerzijds enkele brieven van hem die door Purchas werden gepubliceerd, ter aanvulling van Saris journaal.
267
Farrington A. „Cocks, Richard (bap. 1565, d. 1624)‟, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, Sept 2004; online edn, Jan 2008 [http://www.oxforddnb.com/view/article/47038, accessed 9 April 2010]
63
Daarnaast werd Cocks dagboek in twee volumes uitgebracht door de Hakluyt Society268. De Hakluyt Society is een vereniging, gesticht in 1846, die primaire bronnen uitgeeft die te maken hebben met reisverhalen en geografie269. Cocks‟ dagboek lijkt in de eerste plaats persoonlijk voor zichzelf geschreven, misschien als geheugensteun of tijdverdrijf. Bij nauwkeurig nalezen valt toch op dat hij op verschillende plaatsen vermeldde dat hij hoopte dat zijn wedervaren in de handen van landgenoten zou belanden, of bij de leiders van de East India Company. Daaruit kunnen we besluiten dat het waarschijnlijk wel zijn bewuste bedoeling was om zijn ervaringen te bewaren, en door te geven aan mogelijke opvolgers.
3.4 Latere bronnen: Engelbert Kaempfer en François Caron, via hun boeken De reden om ook de bronnen van Kaempfer en Caron in het onderzoek te betrekken, was om een soort „controle-bron‟ te bereiken, waaraan de beweringen of fenomenen uit andere bronnen kunnen worden getoetst, en om zo een chronologisch lange-termijn perspectief te bekomen dat ons kan tonen op welke manier de gevonden fenomenen evolueerden in de 17e eeuw. Het merendeel van mijn bronnen, de journaals van Saris en Cocks en het verslag van Caron, vallen te situeren in de „Hirado-periode‟. Kaempfer vormt hier de uitzondering, vermits hij aan het einde van de 17e eeuw te Deshima verbleef. Zijn boek is verder ook interessant omdat ook hij een merkwaardige interculturele rol bezat, hij was immers geen koopman maar een arts en diende bovendien als Duitser in de Hollandse compagnie. 3.4.1 Engelbert Kaempfer Engelbert Kaempfer kan beschouwd worden als een uniek figuur binnen de 17e-eeuwse wetenschap en is door sommigen zelfs benoemd als „de eerste Europese Japanoloog‟270. Of dat waar is valt te betwijfelen, maar in elk geval ziet men hem als de belangrijkste Europese invloed over Japan in de 18e eeuw, vermits hij grote interesse toonde voor Japanse gebruiken terwijl andere auteurs vooral geinteresseerd waren in hun eigen handel, religie of politiek271. Zijn houding was meer die van een onderzoeker (of zelfs
268
Cocks Richard. Thompson E.M. (ed.) Diary of Richard Cocks, cape-merchant in the English factory in Japan, 1615-1622, with correspondence. Hakluyt Society, London, 1883, 2 vol. 269 Zie de website van de Hakluyt-vereniging: www.hakluyt.com 270 Deze visie vind men in het werk van Bodart-Baily, terwijl Van Rietbergen deze notie eerder in twijfel trekt en deze eer aan François Caron toekent. 271
Baty T., “The literary Introduction of Japan to Europe”, In: Monumenta Nipponica, Tokyo, Sophia University, Vol. 7, No. ½ (1951), p. 27
64
antropoloog) dan van een werknemer van de VOC, ook omdat hij op quasi wetenschappelijke wijze zijn kennis verzamelde272 Wat de huidige historiografische receptie van Kaempfer betreft kan men drie „onderzoeks-takken‟ onderscheiden: enerzijds is er een klassieke historiografie die rond beeldvorming en beschrijving werkt273, anderzijds historiografie die gericht is op specifiekere probleemstellingen274, en tenslotte is er ook de historiografie rond de figuur van Kaempfer zelf275. Een belangrijke vraag ligt in het feit of Kaempfer alleen handelde, en zijn werk uit eigen interesse en motivatie schreef, dan wel of hij gesteund werd door een netwerk van contacten en gemotiveerd door een interesse in overzeese culturen die bij Europese filosofen en wetenschappers aanwezig was276. Een andere „historische erfenis‟ die Kaempfer veroorzaakte was het idee rond Japan als „gesloten land‟ voor Europees handelsverkeer277. Anderzijds kan men sakoku ook als een „ingebeeld‟ concept zien, waarbij de 19e eeuwse vertalingen van Kaempfer‟s werk dit concept hebben gevoed, door zijn eigen opinie als waarheid te beschouwen. In elk geval is Kaempfer‟s bron ook interessant omdat hij een merkwaardige interculturele rol bezat, als arts en en als niet-Nederlander in de VOC, zonder handelsbelangen. Verder is Kaempfer's context ook anders dan deze van de Hirado-kooplieden, maar kunnen we via zijn verslag toch nagaan of er gelijkaardige interactie-tendensen bestonden in de sociale praktijk. Recente historiografische ontwikkelingen tonen daarbij aan dat die kennis nog steeds verfrissend kan geïnterpreteerd worden en dat daarin nog vele onderzoeksmogelijkheden besloten liggen. Zo schreef McOmie: “Kaempfer‟s journey was as much driven by his desire to escape the narrow confines of his own culture, as to discover the exotic traits of othert cultures. He was thus very well equipped to evaluate what he saw and experienced from a more neutral viewpoint en open mood”278. 3.4.2 François Caron Kaempfer is echter niet de enige „pseudo-etnografische‟ informant over Japan, zo kan men hem vergelijken met het jonge taalwonder François Caron die het eerste „niet-misionair‟ verslag over Japan schreef279. Volgens Rietbergen kan men Caron zelfs met recht de eerste Nederlandse 272
Paul H., “De Coningh on Deshima. Mijn verblijf in Japan, 1856.”, In; Monumenta Nipponica, Tokyo, Sophia University, Vol. 32, No. 3 (Autumn 1977), p. 364 273
En dan ook grote brokken tekst uit zijn werk citeert
274
Waarbij men da eenn aspect uit Kaempfer‟s werk haalt, en dit bestudeert
275
Waarbij vooral zijn „intellectueel netwerk‟ en originaliteit wordt beoordeeld; alsmede zijn twee uitgegeven werken (“History of Japan” + “Amoenitates Exoticae”) 276
Een thema dat doorheen meeste artikel aanwezig is
277
Zie hoofdstuk 2, over sakoku McOmie W., Foreign Images and Experiences of Japan 1: First Century AD to 1841, Global Oriental, Folkestone, 2005, p. 49 278
279
Ibid. , p. 35-37
65
japanoloog noemen: hij sprak vloeiend Japans, en werd geroemd als een man die “de gewoontes van Japan even goed kent als een ingeborene”.280 In die zin kan men zowel hem als Kaempfer als waardevolle „virtuele informanten‟ voor een historische antropologie beschouwen. Caron was een opmerkelijk figuur in de “Hirado-periode”, en wel omdat hij later een invloedrijk werk zou schrijven281. Hij kwam in 1619 aan in Japan, en werd 1639-1641 het laatste opperhoofd te Hirado.282 Het werk dat hij schreef over Japan, en dat van belang zou zijn voor alle gezanten na hem die daarheen reisden, bestond uit een reeks antwoorden op vragen die hij kreeg van commpagniebestuur: het was geen reisverslag, geschiedenis of zedenverslag maar een administratief document. Men wilde namelijk antwoord op een reeks vragen over Japan, om de informatie op peil te houden‟. Alle factorijhoofden doorheen heel Azië kregen dezelfde vragenlijst voorgeschoteld.283 Carons antwoorden, en de waarde ervan, werden bepaald door zijn alngdurig verblijf in Hirado, waar hij Japanse instituties en gewoonten nauwkeurig observeerde, en informatie die hij kreeg van zijn Japanse vrouw en haar familie en kennissen, verzameld tot een systematische verzameling van gegevens.284 Caron werd geboren te Brussel rond 1600, en begon zijn „indische loopbaan‟ als scheepskok op een schip dat naar Japan voer, waar hij deserteerde en zich aansloot bij de VOC-factorij. Hij bezat kennelijk een grote vaardigheid om met mensen om te gaan, en bezat een goede kennis van de Japanse taal , mentaliteit en gebruiken. Na zijn leiderschap over de factorij werd hij benoemd tot ordinarisraad van Indië en kreeg opperbevel voer expeditie naar Ceylon als veldheer. Hij keerde, met zijn Japanse kinderen, naar Holland terug in 1643 om hen een opleiding te voorzien, daarna keerde hij in 1644 terug naar Indië waar hij gepromoveerd werd tot gouverneur van Formosa en directeur-generaal van de handel. Uiteindelijk schreef hij zijn „Japan-boek‟ waarschijnlijk te Batavia, waarna hij in dienst van de Franse Compagnie des Indes Orientales trad. Uiteindelijk kwam hij om bij een schipbreuk op een tocht van Taiwan naar Frankrijk. 285 Drie tendenzen worden in Caron's verslag benadrukt: de sterke centrale Japanse autoriteit, de fragiele situatie waar de Hollanders en de Engelsen zich bevonden tegenover de shogunale autoriteit, en het enorme belang van het 'Japanse eergevoel'. Hiertegenover stond de situatie van Caron's thuisland Europa dat politiek heel verdeeld was, met alle bijhorende strubbelingen en verzwakkingen van autoriteit van dien. Caron had vele jaren doorgebracht in Japan, sprak de taal vloeiend en was er getrouwd als edelman286. Zijn overtuigende persoonlijkheid droeg ook bij aan
280
Rietbergen P., op. Cit., p. 87 Caron F. A true Description of the mighty kingdoms of Japan and Siam. London, Samuel Broun en John de l'Ecluse, 1663, 152 p. 282 Tabellen p. Ii-iv in: Mulder W.Z. Hollanders in Hirado. Fibula - Van Dishoeck, Haarlem, 283 Rietbergen P., op. Cit., p. 89 284 Ibid., p. 95 285 Bartelds , Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Deel 8, p. 255-258 286 In dat opzicht lijkt zijn verhaal op dat van de reizigers van „De Liefde‟, men kan hem dus als perfect „tussenvoorbeeld‟ tussen Adams en Kaempfer zien 281
66
de successen aan het hof, en bij de autoriteiten287. In die zin zou men een vergelijking kunnen maken met William Adams die ook vanuit zijn persoonlijke situatie aanzienlijk succes kende aan het Japanse hof, en in die mate bijdroeg tot de uitbouw van Hollands en Engels 'commercieel succes' in Japan. Vanuit zijn kennis van Japanse gebruiken drong hij er bij de VOC op aan om ruimhartig te zijn in het geven van geschenken: deze kostten veel geld, maar betaalden zichzelf op andere wijze terug, onder andere door het prestige van de publieke aanvaarding bij de shogun288 Tenslotte kan men zich de vraag stellen waarom deze personen schreven over Japan: Een antwoord kan liggen in de „curiositas‟ van leunstoelreizigers of van ongedurige personen als Kaempfer, via een grondhouding van nieuwsgierigheid die in Europa toenam gedurende de vroegmoderne tijd289. Daarbij ontleende men informatie aan de eigen waarneming, voornamelijk tijdens de hofreis, maar ook uit manuscripten en dagregisters. Deze informatie werd georganiseerd in gepubliceerde tekten, volgens de regels van het „reisverhaal schrijven‟ die toen gangbaar waren.290 Men ontleende aan elkaar: Kaempfer ook aan Caron, en misschien zelfs ook aan ozne andere bronnen. In latere verhalen werd dan weer veel ontleend uit Kaempfer, en zo kan men netwerken van teksten zien verschijnen.291 De effectieve waarde als persoonlijke reisobservatie zou in dat geval misschien verminderen, voor een deels gerecycleerde visie. Nu in dit deel de bronnen en belangrijkste historische actoren werden besproken, dient eerst een bredere context van uitwisseling en „culturele ontlening‟ te worden geschetst in 17e eeuws Japan, waarna de concrete bronnenstudie wordt weergegeven aan de hand van enkele belangrijke thema‟s en fenomenen die daarin werden teruggevonden.
Hoofdstuk 4
Processen van invloed en uitwisseling In het tweede hoofdstuk werd een duidelijke wereldhistorische en regionale context geschetst waarin men processen van uitwisseling en invloeden tussen Europeanen en Japanners kan kaderen in een 17e eeuwse, Oost-Aziatische context. Daaruit bleek dat er een maritieme 'economische omgeving' bestond waarin alle betrokkenen manieren moesten vinden om 'succesvol te navigeren' en met elkaar om te gaan. De Europeanen wensten een systeem van ontwikkelend handelskapitalisme uit te bouwen en in stand te houden, met alle bijhorende kenmerken zoals factorijen en compagnieën,terwijl er zich in Zuid-Oost Azië reeds een „protowereldsysteem‟ van onderlinge interacties bevond, dat zich al doorheen een lange periode had 287 288 289 290 291
Mulder W.Z., op. Cit., p. 197 Rietbergen P., op. Cit., p. 88 Rietbergen P., op. Cit., p. 197 Ibid., p. 200 Ibid., p. 327
67
gevestigd en ontwikkeld. Daarbinnen kan men stellen dat de mentaliteit in de omgang met het nieuwe of „het Andere‟ voor alle betrokkenen, zowel Japanners als Europeanen, heel belangrijk was bij het bepalen van de interactie met elkaar: hoe men „de Ander‟ percipieerde bepaalde de mogelijkheden van interactie of uitwisseling, en werd misschien bemoeilijkt wanneer men deze Ander als 'te verschillend', 'te vreemd' of zelfs potentieel gevaarlijk aanzag. Voor 17e eeuws Japan kaderden de benaderingswijzen van „het Andere‟ in een sterk door China beinvloed wereldbeeld: Daarin waren bepaalde concepten werkzaam die voor Europeanen heel merkwaardig overkwamen, waaronder de rituele transacties van een bepaald tribuutsysteem alsook de sterke sociale en politieke hiërarchie, waarin iemands status en aanzien van groot belang waren. Ook de positie van 'handel' als economisch fenomeen, en de sociale status van 'de handelaar,' waren verschillend met de Europese economische praktijk. Dergelijke verschillen, het terechtkomen in een vreemde context, zullen de interactie tussen Europeanen en Japanners sterk bepaald hebben. Verder werd in dat hoofdstuk ook afgerekend met enkele concepten die zwaar doorwegen op de Japanse historiografie: in de eerste plaats het beruchte „Sakoku- idee‟, dat een 19e eeuwse conceptualisering bleek van een situatie die doorgaans verkeerd wordt begrepen: Zo was er geen sprake van afsluiting van een land, maar eerder van de inrichting van een nieuwe sociale ('wereld-') orde met allerlei politieke gevolgen van dien. Hiernaast viel ook op te merken Japan óók een bloeiende maar relatief kortstondige maritieme handel kende onder de vorm van het 'Shuinsen-systeem‟. Via dit concept werd de maritieme handel geplaatst in de nieuwe politieke wereld-orde die werd ontwikkeld door de Tokugawa-dynastie. Toch was er binnen de context van maritieme handel was er ook enige ruimte voor diversiteit, waardoor ook de Europeanen een eigen plaats kregen in het Japans economisch systeem. Uiteindelijk bleek de nieuwe Japanse socio-politieke orde zo sterk dat zij de macht en mogelijkheid had om, via edicten van de centrale autoriteit, de zeehandel te verminderden. Dit veroorzaakte op zijn beurt dan weer een veranderde dynamiek en situatie voor Europese en Japanse zee-handelaren. Het 'officiele' wereldbeeld dat door de Japanse 'nieuwe orde' werd gevormd en gepropageerd had gevolgen voor de sociale en economische interactie binnen Japan, en ook in de interactie tegenover vreemdelingen zoals de Hollanders of Engelsen. Tegelijk meen ik dat men daarbij niet van 'één wereldbeeld' kan spreken, maar eerder van meerdere gelaagde wereldvisies bij verschillende bevolkingslagen. Dergelijk perspectief houdt ook de mogelijkheid van variatie open, bij het beoordelen en omgaan met ‟de Anderen‟. Voordat een nadere bronanalyse wordt toegepast acht ik het nuttig om de lezer te oriënteren in de context van economische en culturele uitwisseling en overname op materieel vlak: Daarbij wordt gefocust op het concrete niveau waarop voorbeelden van uitwisseling en beinvloeding zich voordeden tussen “Europeanen”292 en Japanners in de 17e eeuw. Dergelijke uitwisselingen 292
Over de hele periode van de 17e eeuw beschouwd betreft dit voornamelijk de Nederlanders, maar de bronnen
68
kaderden in een complex proces van interactie, binnen de specifieke context van verschillende economische systemen en mentaliteiten die met elkaar in aanraking kwamen293. Zoals in het vorige hoofdstuk gezien had de Nederlands-Japanse handel weinig te maken met Europese 'dominantie', maar was het zelfs eerder zo dat de Japanse autoriteiten de omgang met de Nederlanders en Engelsen vanuit eigen Japanse behoeftes en wereldbeelden definieerde en controleerde, via strikte eisen en voorwaarden. Hierdoor kan men stellen dat de meeste sociale gelegenheden waarbij Europeanen en Westerlingen in contact kwamen in sterk gecontroleerde omstandigheden en onder nauwe controle gebeurden. Om een concreter idee te vormen van de diversiteit en het karakter van uitwisselingen en 'culturele beinvloeding' kan men in dit hoofdstuk enkele voorbeelden van uitwisseling en toe-eigening terugvinden, die gericht zijn op de materiele praktijk. Daaruit zal blijken dat er een mate van interactie plaatsvond, waarbij uitwisseling van goederen en kennis telkens een proces blijkt dat wederzijdse invloed kende voor alle betrokkenen, ondanks de controle of dominantie van de Japanse overheid en het sociale systeem dat hierdoor werd gevormd. Men kan stellen dat iedereen die in de uitwisselingsprocessen werd betrokken er uiteindelijk iets „uithaalde‟. Daarbij lijkt een economische „winst-gedachte‟ niet het enige doel noch het voornaamste eindresultaat van de Europese handel met Japan. Deze handel was, zeker in het begin, winstgevend in het kader van goederenketens van edelmetaal294, en de belangrijke plaats die Europese economieën dankzij dit edelmetaal konden verwerven in de ontluikende wereldeconomie. Maar een minstens even belangrijk resultaat van de Japan-handel lijkt het verwerven van een specifiek „cultureel kapitaal‟ te zijn geweest. Men kan daarbij spreken van“cultural commerce” waarbij een soort culturele kennis werd opgebouwd door sociologische ervaringen. Aspecten van Japanse “smaak” zouden daarbij gebaseerd zijn geweest op Japanse sociale omstandigheden en culturele voorkeuren, en hetzelfde vond plaats voor Hollanders of Engelsen295. Voor 17e eeuws Japan kan men daarbij beweren dat die vorm van „winst‟ niet via uitbuiting of onderdrukking tot stand kwam, maar via sociale interactieprocessen, waarin men ook ongelijkheden terugvind, maar die ook eigen waren aan de toenmalige Japanse context.
die ik heb aangewend zijn voor de vroege periode bijna uitsluitend van Engelse origine, en voor eind 17e eeuw van Nederlandse origine. De context waarin beide Compagnieën (VOC en EIC) zich bevonden was dezelfde, en de ervaringen die de overzeese handelaars beleefden waren voor beide 'nationaliteiten' dezelfde. De keuze viel dan vooral op de 'directheid' van de ervaring die de gekozen informanten beleefdden. 293 In de eerste plaats het systeem van Europese overzeese handel en het systeem van 'officiele economie' zoals door het Japanse shogunaat werd gevormd en bepaald 294 Meert K., Het Koper van de Shogun. Koperhandel in de Dagregisters van Deshima in de laatste jaren van de Verenigde Oost-Indische compagnie. Diss. Master in de geschiedenis, Universiteit Gent, 2009 (promotor: Michael Limberger) 295 Zie Chaiklin M. Cultural Commerce and Dutch Commercial Culture: The Influence of European Material Culture on Japan, 1700-1850. Leiden Research School, Leiden, 2003. 275 pp.
69
Katsushi schrijft over de de Japanse kennis van “het Vreemde296” in de “Dejima-periode” dat: “Japanese intellectuals of the Edo period dreamed about reaching Nagasaki with the single-minded intensity of an army of ants aiming towards the taste of sugar [...] For the Japanese, who in this era were not allowed to travel abroad, Nagasaki was a pinhole-like occulus connecting them to foreign countries and the border – the sea – that 297 could not be crossed.”
Hierbij wordt de kennis van het vreemde in de Japanse intellectuele geschiedenis van de Edoperiode als belangrijke motivatie omschreven. De beperkte aanwezigheid van deze „vreemdelingen‟ in Japan vormde blijkbaar een grote aantrekkingskracht voor nieuwsgierige intellectuelen met een drang naar kennis over het exotische, en over de buitenwereld. Het heel beperkte en kleine perspectief van de Hollandse aanwezigheid in Dejima bood een belangrijke focus voor deze drang naar exotisme en empirische kennis over de buitenwereld, waarbij een Japanse intellectuele nieuwsgierigheid naar „het vreemde‟ wordt geimpliceerd. Historiografisch bestudeert men over dergelijk Japans perspectief vooral de periode van officiele “rangaku”, of „Dutch Studies‟, maar het lijkt erop dat de kiem voor de Japanse interesse hierin (zoals geillustreerd in bovenstaand fragment) reeds vanaf het vroege contact met Europeanen voorkwam en dat daarin een evolutie plaatsvond die leidde tot een officiele ontwikkeling van “rangaku”. Dit houdt in dat er vóór de periode waarin het bestuderen van „het Europese vreemde‟ werd herleid tot een officieel geinstitutionaliseerde vorm van studie een informelere en misschien dynamischer vorm van interactie en uitwisseling kan hebben bestaan. De grens tussen geschenk of verkoop is daarbij soms moeilijk te onderscheiden. „Geschenkenuitwisseling‟ is daardoor niet altijd als zodanig herkenbaar: Zo vindt men Europese verrekijkers, landkaarten, spiegels, zalven, pillen en pistolen terug die ver beneden hun 'kostprijs' aan Japanners waren verkocht. Dit kon bijvoorbeeld onder het mom van een „eisch‟ gebeuren, een bestelling die was opgesteld door Japanse functionarissen die er al dan niet een illegaal handeltje in Nederlandse goederen op nahielden.298 Het is moeilijk te achterhalen bij welk publiek dergelijke geschenken terechtkwamen, noch wie er uiteindelijk toegang tot had. Tenslotte stelt zich daarbij nog de vraag hoe men me „exotische‟ objecten omging eenmaal men deze had gekregen. Kunsthistorici merken daarbij op dat 'vreemde' materiele objecten als delen van kunst en cultuur door Japanners geabsorbeerd en getransformeerd werden “in ways uniquely their own”299, wat men via verder bronnenonderzoek ook kan bevestigen. Om effectieve culturele uitwisselingsprocessen mogelijk te maken moest er dus minstens een intellectuele nieuwsgierigheid bestaan hebben over die „vreemde barbaren‟ die in Japan waren aanbeland. Het hierboven vermeldde drang naar exotisme en intellectuele nieuwsgierigheid 296 297
298
299
Daarmee doelend op de „exotische Hollanders‟ en hun gewoonten en producten Katsushi N. “The Art Scene in and around Nagasaki”, In: Shirahara Y. (ed.) Japan Envisions the West, University of Washington press, London, 2008, p. 75 Hesselink R.H. De gevangenen uit Nambu: een waar geschied verhaal over de VOC in Japan., Zutphen, Walburg pers, 2000, p. 96-97 Shirahara Y. (ed.) Japan Envisions the West.University of Washington Press, London, 2008, p. 1
70
kunnen di al ten dele aantonen dat deze nieuwsgierigheid bestond. Als interesse bovendien wederzijds waren, ook al waren de motivaties hiervoor niet langs beide zijden dezelfde, dan kon er interactie en uitwisseling plaatsvinden. Deze processen zou men kunnen kenmerken door in de eerste plaats materiele invloeden en overdrachten, gekoppeld aan beeldvorming en interactie. In dit hoofdstuk zullen dergelijke processen via enkele voorbeelden belicht worden vanuit het wederzijds perspectief van Westerlingen en Japanners. De bedoeling hiervan is om enkele voorbeelden te scheppen van domeinen waarop er materiele uitwisseling en interactie plaatsvond tussen Europeanen en Japanners, en tot welke materiele processen van aanpassing of toe-eigening dit kon leiden De voorbeelden hiervoor werden gebruikt zijn deels gebaseerd op een categorisering van C.R. Boxer300, met enkele aanpassingen en toevoegingen: Het betreft hier voorbeelden uit de domeinen van beeldcultuur en wetenschap, en een deel over „beeldvorming‟. In het volgende hoofdstuk werd er op basis van dagboeken, logboeken of brieven,gekeken naar hoe Europeanen en Japanners met elkaar omgingen, welke gedragspatronen men daarin vertoonde, en hoe men dit gedrag zelf percipieerde en neerschreef. Ook daarin bleek een belangrijke rol voor geschenken en uitwisselingen te liggen. Oka Yasumasa koppelt de hierboven reeds vermeldde aanpassingsdynamiek aan het domein van beeldende kunsten, wanneer hij beweert dat men in Japan een 'vreemd landschap' als paradijselijk beschouwde: “The Japanese characteristically practiced an accomodating receptivity towards other cultures, they were able to regard a foreign landscape as a paradise that buys happiness.”301 Deze uitspraak beargumenteert een reden waarom men in Japan makkelijk aanpassings-processen toepaste op „vreemde‟ materiele producten, namelijk omdat 'het vreemde' de mogelijkheid tot geluk inhield: men kon uit een vreemd goed of element de positieve aspecten halen en dit aanwenden in een eigen context, wat voordelig kon zijn. Dergelijke ontleningstendens‟ lijkt men doorheen heel de Japanse geschiedenis terug te kunnen vinden. Een voorbeeld kan deze tendens praktisch illustreren: In Donald Keene‟s boek over de „Japanse ontdekking van Europa‟ vinden we een amusante prent terug die blijk geeft van het vroege gebruik van een Europese uitvinding, de teleskoop. Het verhaal hierrond is afkomstig uit Ihara Saikaku's The Man Who Spent His Life in Love302 (geschreven in 1682), en vertelt dat een 9-jarig jongetje via een teleskoop naar een 300 301 302
Boxer C.R. Jan Compagnie in Japan 1600-1800. Martinus Nijhof, Den Haag, 1950, 198 p. Yasumasa O. “Hollandisme in Japanese craftwork”, In: Shirahara Y. (ed.), op. Cit., p. 163 Of in vertaling ook soms getiteld „An Amorous Man‟
71
badende dienstmeid kijkt. De schrijver Saikaku maakte zelf deze illustratie, en had dus zeker kennis genomen van het gebruik van de teleskoop.303 Deze teleskoop zou van Europese afkomst zijn geweest, en kon evengoed verkregen zijn via Nederlanders, Engelsen of Iberiërs. Wat dit voorbeeld aantoont is dat men aan vreemde Europese voorwerpen kon geraken, dat men de kennis kon verkrijgen hoe ermee om te gaan, en dat men in dit geval zelfs creatief met deze kennis omsprong om die in een verhaal te verwerken. Saikaku wist duidelijk wat een teleskoop was, hoe deze werkte en hoe deze in een heel creatieve context kon worden aangewend vermits hij deze prent zelf zou hebben getekend. De studie van processen van overname en ontlening lijkt voor Japan voornamelijk op de 16e-17e gericht te zijn, en vooral op Iberische invloeden; en voor wat de late 17e-tot de 19e eeuw betreft ook op Hollandse invloeden. Maar daar tussenin is er een duidelijke kloof tussen beide periodes te onderscheiden die nog niet voldoende onderzocht lijkt, waarschijnlijk omdat men tot hiertoe redeneerde vanuit een idee van „geslotenheid‟ van Japan. Dit hoofdstuk probeert een aanzet te geven om deze schakel-periode te bestuderen in een vergelijkend perspectief. Het spreekt ter aanbeveling voor kunsthistorici en Japanologen om deze periode vanuit eigen domeinen en bronnen verder te bestuderen. Het eerste domein dat als voorbeeld van materiele uitwisseling, en de bijhorende interactie-processen zal worden besproken is dat van de beeldcultuur. Daarbij gaat het om afbeeldingen en het gebruik ervan, wat een evidente rol speelt in de beeldvorming over „Het Vreemde‟. Visuele bronnen vormden immers het kanaal bij uitstek waarlangs men zich een beeld van 'De Ander' kan vormen. Cartografisch materiaal was verder ook belangrijk voor beeldvorming over de buitenwereld, waarbij dit ook vaak uitgewisseld werd.
4.1 Beeldcultuur als voorbeeld van culturele uitwisseling Oka Yasumasa citeert uit Japanse bronnen hoe shogun Tokugawa Ieyasu de Westerse beeldcultuur benaderde. De citaten in kwestie zijn afkomstig uit de sunpu seiji en de sunpuki, geschriften die het wedervaren van de shogun te Sunpu behandelden. Daaruit citeert Yasumasa: “Ieyasu looked at the map screen. [And] spoke of foreign countries [...] In the 9 th month of 1611, a world map screen is brought from the West. [Ieyasu] has looked at it at Sunpu, where it was presented...and has enquired about and discussed the state of world affairs.”304.
Schijnbaar zou dit 'map screen' een eigen Japanse productie zijn geweest, gekopieerd naar Westerse invloed.305 In dat geval was het dus niet “brought from the West”, zoals de oorspronkelijke bron beweerde. In elk geval leert dit fragment ons dat de shogun in 1611 beschikte over een afbeelding, in de vorm van een wereldkaart, waarop verschillende landen van de wereld te zien waren. Bovendien blijkt dat de shogun ook kennis had van wat zich daar 303 304 305
Keene D., The Japanese Discovery of Europe, 1720-1830. Stanford University Press, California, 1969, p. Ii, xi Yasumasa O. “The Painters of Japan and the West”. In: Shirahara Y. (ed.), op. Cit., p. 26 Ibid.
72
bevond, want hij kon daarover discussiëren, en dit in relatie brengen met een concept als “world affairs”. Er was dus bij Tokugawa Ieyasu zeker sprake van een duidelijk besef van en interesse in de wereld als groot geheel, en de plaats van Japan daarin. Men zou kunnen beweren dat Tokugawa Ieyasu een „globale blik‟ bezat. Dit hoeft ons niet te verwonderen, vermits we weten dat hij ambitieuze ideeën had voor de uitbouw van „zijn‟ Japanse rijk306. Men paste hier de kennis van de wereldkaart aan, probeerde deze te interpreteren, en kaderde deze kennis binnen de eigen mentaliteit. Materieel kon deze wereldkaart ofwel een Japanse productie zijn, die gebaseerd was op een Westers voorbeeld of invloed, ofwel betrof het een Europees geschenk dat naar de shogun werd gebracht. In het eerste geval is het een duidelijk voorbeeld van hoe men in Japan de Westerse invloeden kon 'absorberen' en aanwenden om een eigen soort product te vervaardigen (in dit geval een 'map screen'). In het tweede geval toont het aan dat Europese geschenken niet louter ceremonieel waren, maar ook een mogelijke gebruikscontext hadden.
Japanse portolaankaart, in de 17e eeuw door Japanners vervaardigd naar Europees model
4.1.1 Cartografie en maritieme cultuur: wederzijdse invloeden Het belang van cartografie voor het bestuderen van interactie en uitwisseling in 17e eeuws Japan werd goed verwoord door Yonemoto, wanneer deze beweert dat cartografie niet alleen uit de vervaardiging van een materieel product bestaat, maar dat het ook gaat om processen van perceptie en representatie, wat belangrijk is voor het verloop van interactie en beeldvorming: “Mapping is as much about the processes of perception and representation as it is about the material products”307 306 307
Zie vorig hoofdstuk Yonemoto M. Mapping Early Modern Japan: Space, Place, and Culture in the Tokugawa period (1603-1668).
73
Een breder perspectief wordt geboden door Peter Shapinsky die portolaankaarten beschouwt als producten van een reeks 'cultural translations', als producten van een hele reeks aanpassingen en uitwisselingen, waaraan steeds maritieme informatie kon worden toegevoegd door individuen van verschillende afkomst, die zich binnen eenzelfde maritieme cultuur bevonden 308.Dat zou betekenen dat interactie tussen individuen of groepen afkomstig uit „andere culturen‟, maar verenigd binnen dezelfde maritieme context, kon leiden tot materiele producten die verzamelde kennis vanuit verschillende bronnen bevatten. Shapinsky stelt dat er zich, via dergelijke uitwisselingsprocessen en interacties, een eigen Oost-Aziatische maritieme cultuur kon ontwikkelen, die hij als „hybride‟ kenmerkt, en waarbinnen de verzameling en samensmelting van verschillende zeevaartstechnieken en rituelen tot één divers geheel plaatsvond: zo‟ versmolt‟ Ying-Yang theorie met gebeden en rituelen voor een veilige overtocht, astronomische observaties via allerlei werktuigen, het gebruik van wierook om de tijd te meten, gebruik van kompas en kaarten zich met varieteiten van lokale navigatie-kennis uit allerlei achtergronden. Portolaankaarten vormden bijvoorbeeld een schriftelijke neerslag daarvan en dienen als materieel voorbeeld van deze „hybride maritieme cultuur‟.309 Los van deze nogal experimentele methoden die Shapinsky beschrijft, kunnen we er ook van uitgaan dat allerlei Westerse methoden vermengd konden worden in de zeevaart en navigatietechnieken in een 17e eeuwse Aziatische maritieme context. Dit zou inhouden dat de macht van overheden op dit praktische domein werd ge-decenteerd, en culturele uitwisselingen worden gezien als een „non-lineaire reeks cultural translations'. Beslissingen van individuen of groepen om bepaalde technologie aan te nemen zijn daarbij niet noodzakelijk dezelfde als centralestaatsinteresses.310 Als Shapinsky‟s bewering klopt, dan betekent dit dat de „maritieme culturen‟ op een dynamische manier het front waren van uitwisselingen en interacties. Dit zou dan in deze gebieden gebeuren op een heel andere manier dan wat men terugvond op het vaste land waar controle en bepaling van centrale autoriteiten sterk aanwezig was. Zoals gezien in het tweede hoofdstuk bepaalde de sterke controle en bepaling van de Japanse autoriteiten hoe men moest handelen, en met wie men handelde. Als er een dergelijke maritieme hybride cultuur bestond, dan zou die de 'antithese' zijn geweest van de strikte vastgelegde manieren waarop men met elkaar omging op het vasteland. Uit verder bronnenonderzoek kan blijken of men dergelijke praktijken al dan niet kon terugvinden311.
Bovenstaande voorbeelden tonen aan dat bepaalde materiele producten niet enkel als goederen in uitwisselingsprocessen dienden, maar zélf ook het product van interactie konden vormen. Ontmoeting en vermenging van verschillende invloeden, zowel Japans als niet-Japans, leidden zo 308 309 310 311
University of California Press, Berkeley, 2003, p. 2 Shapinsky P., op. cit., p. 5 Ibid. Ibid., p. 1 Zie hiervoor het volgende hoofdstuk
74
tot innovatieve ontwikkelingen en vernieuwingen. Zo kon men op basis van een Europese portolaankaart bijvoorbeeld een hybride Japans exemplaar maken, of kon men een Europese kaart als 'Map Screen' gebruiken. Dit „aanpassings-fenomeen' kan al dan niet in het kader van een zogenaamd 'hybride maritieme cultuur' gezien worden. Om dit fenomeen te toetsen is het aangeraden om dit in verder onderzoek te vergelijken met uitwisselingen in andere „culturele contexten‟, zodat men kan weten of dit een specifiek Japans gegeven is, dan wel of dergelijke processen wereldwijd voorkwamen. Uitgewisselde goederen gaven blijkbaar zelfs aanleiding tot het ontwikkelen van nieuwe goederen en de daaropvolgende uitwisseling daarvan. Een voorbeeld ziet men in de portolaankaart op de vorige pagina: deze lijkt het resultaat te zijn van Japanse kennis van de eigen kusten en navigatie, gecombineerd met een vervaardiging volgens Europees model. De Japanse en Europese praktijken van cartografie konden dus duidelijk door elkaar worden beïnvloed. Europese cartografische invloed in Japan Reeds in de vroegste Japanse interactie met Europeanen die niet van Iberische oorsprong waren zou een eerste cartografische aanraking met 'Hollandse invloed' hebben plaatsgevonden: de zeekaarten van het eerste Hollands schip dat een 'noodlanding' maakte in Japan, „De Liefde‟, werden namelijk door de Japanse hofhouding afgenomen en bewaard. Die scheepskaarten droegen de handtekening van cartograaf Cornelis Droesz, en waren in Holland gemaakt. Na inbeslagname werden deze kaarten eigendom van de Tokugawa-shogun en later werden deze in het keizerlijk archief geplaatst. De kaarten in kwestie waren sterk Portugees geïnspireerd, en waren door Hollanders vervaardigde kopieën van Iberische originelen.312 Een interessante conclusie die men daar uit kan trekken, is dat de Nederlanders voor hun navigatie en beeld van Japan blijkbaar beroep deden op de kennis en voorbeelden van hun voorgangers de Portugezen. Op zijn beurt raakte dit materiaal in bezit van de Japanse heersende klasse, die er al dan niet werkelijk gebruik van maakte. Een ander overblijfsel uit dezelfde periode is een wereldglobe die in opdracht van shogun Ieyasu werd vervaardigd door William Adams tijdens zijn verblijf in Japan: deze globe werd gebouwd op basis van Engelse, Japanse en Hollandse bronnen. Van de vele kaarten en globes die de Engelsen en Hollanders in de 17e eeuw importeerden is maar weinig overgebleven. Toch kunnen we een blik krijgen op wat er in Japan mee gebeurde: Zo beschrijft Boxer 2 koperplaat-gravures die waren opgehangen als 'kakemono', zogenaamde 'Hangende rollen'. Zo werd een gravure met de “belegering van 's Hertogenbosch” het eigendom van de Hosokawa-familie, die heersten over de Higo-provincie in 1635.313
312 313
Boxer C.R., op cit., p. 1-2 Ibid., p. 3-4
75
Bovenstaande voorbeelden tonen aan dat 'vreemd ' cartografisch materiaal tot in Japan geraakte, en dat men er daar op verschillende manieren mee kon omgaan. Het laatste voorbeeld is interessant omdat het een zekere 'interculturele' overname of aanpassing aantoont: de afbeeldingen die oorspronkelijk bedoeld waren in een Europese artistieke context werden getransformeerd naar 'hangende rollen', en dus gebruikt als kunstvoorwerp in een uniek-Japanse context. Over het eerste voorbeeld, de kaarten, kan men zich afvragen tot welk nut het shogunaat deze zou hebben gebruikt. Waarschijnlijk als een soort exotisch kunstvoorwerp, maar misschien óók als kennisopslag. De vraag is of men wist wat men bezat, en of men zich via dit kaartenmateriaal een bepaald wereldbeeld kon vormen. Volgens Boxer zouden politieke beslissingen, onder andere wat men als de sakoku-seisaku (“closed country”)314 staatkundig ook effectief genomen zijn op basis van het vele cartografische materiaal dat de Japanse overheid doorheen de jaren te pakken kreeg, dus als een rechtstreeks gevolg van het cartografisch uitwisselingsproces. Of dit zo is valt enigzins te betwisten, naargelang men het “sakoku-idee” navolgt en naargelang welk belang men aan de kaarten toekent. In elk geval is het niet te betwisten dat men kennis had van „vreemd‟ cartografisch materiaal, en dat men dit materiaal ook op een bepaalde manier kon interpreteren tegenover een eigen wereldbeeld. Boxer vermeldt zo een getuigenis dat Shogun Iemitsu, na 3 jaar bestellingen van kaarten, globes en geografische uitleg te hebben gekregen, verbaasd was dat de wereld zo groot in omvang bleek en Japan daar een zo kleine plaats in nam, en dat Iemitsu daarom wenste dat de “christenen” het land nooit hadden bezocht. Ook andere hoge adel bleek in kaartenmateriaal geïnteresseerd: zowel de edele Inouye Chikugo-no-kami als de Daimyo van Kii-no-kuni bezaten blijkbaar Latijnse vertalingen van het klassieke traktaat “t licht der Zeevaart”.315 Maar het aanwenden van Europese cartografie in Japan ging zelfs nog verder, want er werd reeds vroeg op een interactieve manier aan onderwijs gedaan: een effectieve opleiding in „Westerse‟ methodes van cartografie werden reeds in Japan geïntroduceerd tijdens de Kwanei periode (1624-1643). De eerste „echte‟ Japanse cartografen, Higuchi Gonemon en Hojo Ujinaga, waren getraind door de Hollandse cartograaf Juriaen Schaedel die meevoer op een Hollandse tocht naar het noorden van Japan. In 1650 was Schaedel zelfs 9 maand werkzaam in Edo om beide mannen te onderwijzen, en één van hen publiceerde hierover een verslag in 1687.316 Er waren dus Nederlanders die actief werkzaam waren om een heel beperkt aantal Japanners effectief te leren omgaan met Westerse materialen, wat tot op zekere hoogte ook het aanleren van Westerse wereldbeelden of manieren van kijken impliceert. Dit ging dus al een stap verder dan de kennis die alleen de shogun bezat, onder de vorm van materieel bezit, gezien een beperkt aantal Japanse individuen hier blijkbaar ook onderricht over konden krijgen.
314 315 316
Dus de beslissing om Japan 'af te sluiten' voor buitenlandse handel, wat in hoofdstuk 2 werd behandeld Boxer C.R., op. Cit. , p. 4-5 Kiss G., “The Cartography of Japan during the Middle Tokugawa Era: A Study in Cross-Cultural Influences”, In: Annals of the Association of American Geographers, Vol. 37, No. 2 (Jun. 1947), p. 112-113
76
In de Shoho-periode (1644-1648) onderging de Japanse cartografie stilistisch enige Europese invloed: het bewijs hiervan vindt men terug op verschillende vouwschermen. Boxer vermeldt verder nog andere „bewerkte‟ wereldkaarten waarop verschillende Europese schepen met vlaggen in de oceaan te zien waren. Zeer prominent daarop is een Hollandse Indiavaarder met volle zeilen, die zich tussen Kaap de Goede Hoop en Brazilië bevond. Meer 'princenvlaggen' ziet men ook op afbeeldingen van Java, Borneo, Kaap Finisterre en vechtend met een Spaans schip. Ook Spaanse galeien en Chinese jonks zijn op dergelijke kaarten op te merken. Iconografisch was dit toen een heel recent soort afbeelding, qua typering gaat het terug tot de oudere 'orbis terrae'wereldglobes. Een ander bekend exemplaar is een vouwscherm dat een grote kaart van Japan en provincieën toonde, met daarop “40 barbaarse rassen” die zich buiten Japan bevonden.317 Wat cartografisch materiaal betreft dat in Japan werd ontwikkeld is er zeker een Hollandse invloed te merken, waarbij cartografen of schilders zich op Westerse originelen gingen baseren. Deze originelen bestonden in de eerste plaats uit de zeekaarten die de Westerse zeevaarders zelf meenamen en gebruikten, wat bijvoorbeeld ook werken van Ortelius of Mercator konden zijn. Net zoals in de beeldende kunst ging men deze aanpassen aan het eigen Japanse referentiekader, en ging men bijvoorbeeld afgebeelde Griekse goden vervangen door boeddhistische apsara's of door hemellichamen. Chinese bronnen waren in Japan van groter cartografisch nut dan de Europese kaarten, en werden ook als toegankelijker beschouwd.318 Men kan zich afvragen of dergelijke variant van kennis van de opdeling en inhoud van de wereld zich breed kon verspreiden in het 17e eeuwse Japan. Boxer merkt op dat het merendeel van Westers cartografisch materiaal uiteindelijk diende als geschenk voor officials, die er vaak weinig interesse in toonden en er niet echt gebruik van maakten. De echt geïnteresseerde Japanners moesten vooral aan kennis geraken via Spaanse of Portugese Jezuieten-vertalingen uit China.319 Maar al bij al bestonden er in Japan toch een variëteit aan Westerse cartografische afbeeldingen, die een beeld gaven van de wereld buiten Japan en die allicht de beeldvorming over „vreemdelingen‟ zal hebben beïnvloed. De mate waarin deze bronnen ter raadpleging beschikbaar waren, noch de effectieve reikwijdte van hun invloed zijn voldoende bekend, maar het lijkt erop dat dit eerder beperkt bleef tot de officiële ambtenaren of enkelingen die deze bronnen bezaten. Ervaren zeelieden als Adams, of geïnteresseerde hooggeplaatsten zoals Shogun Ieyasu, zagen ook een geografisch en strategisch nut in het kaartmateriaal. Vele overheidsfunctionarissen die dergelijk materiaal ontvingen als geschenk, zagen het daarentegen eerder als 'prestige-items' of kunstvoorwerpen en maakten er voor hun beeldvorming misschien minder gebruik van. In dergelijke materiele uitwisselingsprocessen zou de 'gebruikswaarde' dus verschillend zijn geweest naargelang de ontvanger, en eerder als symbolisch dan wel praktisch zijn gewaardeerd. Volgens Yonemoto kon men in vroegmodern Japan weldegelijk de wortels van een ruimtelijk bewustzijn ontwikkelen waarin Japan vervat was als een gehele natie. Dit idee kon 317 318 319
Boxer C.R., op. Cit., p. 9-10 Kazuyuki O. “The reception of Maps between Japan and the West”, In: Shirahara Y. (ed.), op. Cit., p. 42 Ibid., p. 12-13
77
mogelijks een voedingsbodem bieden voor later nationalisme. Dit hield tevens in dat er “spatial inflection” plaatsvond: dat is het idee dat er ook landen waren die niet-Japans, of inherent „vreemd‟ waren. Het beeld van zichzelf kan zo met het beeld van „het andere‟ worden geconfronteerd. Dit bewustzijn zou het gevolg zijn van een “spatial turn”, waarbij men in vroegmodern Japan een enorme toevloed zou zien aan reisverhalen, encyclopedieën, satyrische geschriften die getuigen van een ware honger naar „ruimtelijkheid‟.320 Door de invloed van „nieuw‟ cartografisch materiaal kon men zich een beeld van afbakeningen vormen van ruimtelijke, culturele en politieke entiteiten die de mogelijkheden en beperkingen van „het Japans-zijn‟ afbakenden321. Het ontwikkelen van dit „Japans-zijn‟, wat pastte binnen het centraliserende project van het Tokugawa shogunaat, uitte zich in het 17e eeuws politiek project van „kuniezu mapping‟, waarbij anderzijds bepaalde twisten rond „lokale weergave‟ aantoonden dat de volledige controle van de centrale autoriteit zeker niet volkomen was322. Er valt ook op dat er ambtenaren of functionarissen waren die in het bezit waren van Europese geografische kennis: Zo haalde men bij de ondervraging van een Hollandse bemanning (breskens affaire) een landkaartje op Japans papier tevoorschijn, met daarop een vlakke projectie van een globe op hele kleine schaal, duidelijk toebehorend tot het kennisveld van„barbaarse kennis‟. Op dit kaartje stond Japan, Korea, China, Tartarije, Taiwan, Java, Ambon, de Molukken, Manilla, de Stille Oceaan en andere landen en zeeën. De informatie van de Europeanen daarentegen, waarmee deze hun ondervragers van uitleg dienden, bleek ook in dit geval voornamelijk afkomstig uit Marco Polo‟s reisverhaal over China.323 Men kan vermoeden dat de beschikbaarheid van bepaald Europees cartografisch materiaal een rol kan hebben gespeeld in het vormen van het eigen „Japan-beeld in de wereld‟, waarmee men zichzelf in verhouding tot andere gebieden kon plaatsen. Walker ziet dit als een logica van verschil, die een mate van afstand creëert waardoor het denkbeeld van een cultureel centrum ten opzichte van een periferie kon worden bestendigd324. De mate waarin Europese cartografie dit beeld precies heeft beïnvloed is nog onduidelijk, maar verder onderzoek in die zin is sterk aanbevolen. Japanse cartografische invloed in Europa Het is opvallend dat er tot nu toe voornamelijk onderzoek lijkt te zijn gebeurd naar „de invloeden van „het Westen‟ op Japan‟, en minder van Japanse invloeden op Westerse pogingen tot weergave van de wereld of zeeën in Azië. George Kiss merkte deze tendens reeds op in 1947 325, 320 321 322 323 324 325
Walker B., review: Yonemoto M. Mapping early modern Japan, Early Modern Japan, Spring 2004, p. 22 Yonemoto M., op. cit., p. 7 Ibid., p. 12 Hesselink R.H., op. Cit., p. 116 Walker B., op. cit., p. 23 Kiss G., “The Cartography of Japan during the Middle Tokugawa Era: A Study in Cross-Cultural Influences”, In: Annals of the Association of American Geographers, Vol. 37, No. 2 (Jun. 1947), p. 101
78
en heden ziet het er naar uit dat deze onderzoekssituatie nog niet veel is veranderd. Toch is het belangrijk te weten dat er een wederzijdse dynamiek bestond, ook al bestonden daarin ongelijke machtsverhoudingen. Als we in het algemeen naar de geografische bronnen kijken waarover de Westerse zeevaarders beschikten, is het opmerkelijk dat men de Europese beeldvorming over Japan voornamelijk op quasi-legendarische bronnen baseerde, van waaruit men een soort „invented Japan‟ ging gaan betreden: dit kan men merken aan het feit dat Marco Polo‟s reisverslag, waarin “Zipangu” vermeld word als' legendarisch goudeiland,' een van de belangrijkste referentiewerken was die Europeanen meekregen op hun zee-reis. Zoiets botste uiteraard met de realiteitservaring, waarbij men steeds vaker kaarten van Ortelius en Mercator ging gebruiken die op Portugese koopvaarders-info waren gebaseerd.326 Zo zien we dat de Europese zeevaarders in totaal heel uiteenlopende informatie bezaten waardoor ze een heel fragmentarisch beeld van Japan konden hebben. Op het vlak van navigatie was het dus noodzakelijk voor de Europese zeevaarders om een plaatselijke indruk op te doen, zeker in de vroegste jaren van de Westerse aanwezigheid in Japan. Wat het 'wereldbeeld' zowel als de concrete navigatie betrof moet er dus best wat verwarring hebben plaatsgevonden. Een voorbeeld hiervan is het idee van een Japans „El Dorado‟, zoals blijkt uit een kaart die aan kapitein Maerten Gerritsz. Vriesz werd gegeven voor zijn reis met de schepen Castricum en Breskens,op zoek naar fabelachtige goud en zilver-eilanden waarvan men geloofde dat die aan de Oostkust van Japan lagen. Daarmee bedoelde men Japanse vouwschermen die erop duiden dat Japanners zélf deze goud-eilanden zouden aanduiden op hun vouwschermen. Boxer vermoedt dat de Japanners deze fabelachtige mythe van 'El Dorado' zelf hadden overgenomen van Portugezen en Spanjaarden, en dit ook op hun eigen ontwikkeld kaartmateriaal begonnen weer te geven. 327 De Portugezen waren er dus op een of andere wijze van overtuigd dat zilver en goud voor het oprapen lagen aan de Oostkust van Japan, vermoedelijk op basis van Marco Polo‟s verslag, en hadden dit idee ook doorgegeven aan Japanners zelf. Zowel van daaruit als vanuit Marco Polo gingen de goudhongerige Nederlanders dat beeld ook geloven, en de V.O.C benadrukte steeds aan hun personeel in Japan dat men moest proberen deze eilanden te vinden. Het thema zou nog lange tijd terugkeren binnen de reisbeschrijvingen van verschillende Europeanen. 328 Er zijn verder ook aanwijzingen dat Europeanen af en toe toegang hadden tot Japans cartografisch materiaal: Naast de bemanning van de Castricum en Breskens, zou later ook Engelbert Kaempfer tijdens zijn verblijf toegang tot Japans kaartenmateriaal hebben gehad329. In Europa merkt men ook in de 17e eeuw tendensen op van het gebruik van Japans kaartenmateriaal, zoals bij Coronelli‟s kaart waarbij het noorden van Japan op een correcte 326 327 328 329
Kazuyuki O. “The reception of Maps between Japan and the West”, In: Shirahara Y. (ed.) op. Cit., p. 34-38 Boxer, op. Cit., p. 5-9 Dergelijke instructies vinden we ook terug in Saris‟ verslag, en in Purchas doorheen verschillende verslagen Boxer., op. Cit., p. 15
79
lengtegraad te situeren viel. Men haalde toen reeds veel informatie uit het in 1667 gepubliceerde werk van Arnoldus Montanus en uit het in 1662 gepubliceerde verslag van François Caron, om meer te weten te kopen over de beeldvorming van Japan330. Maar toch zou er in Europa nauwelijks betrouwbaar kaartenmateriaal over de noorderzeeën van Japan hebben bestaan, waarvan de vruchteloze zoektocht van Kapitein Vriesz naar de fabelachtige goud en zilvereilanden getuigde. Anderzijds kende men in 1715 blijkbaar wel al de Japanse kanji-karakters voor de Japanse haven van Matsumae geografisch aan te duiden: Die informatie was ook afkomstig uit 17e eeuwse Japanse cartografie.331 Daarnaast zou de VOC volgens Kiss ook gebruik hebben gemaakt van „top-secret‟ geheime kaarten van Japanse oorsprong, voor verschillende expedities in de eerste helft van de 17e eeuw. Ook Kaempfer getuigde later dat hij dergelijk kaartenmateriaal inzag op verschillende plekken: “the Japanese map of those seas [...] in different places: Yedo, in the palace of the governor of Nagasaki, in a temple near Osacca, and several other temples”332. Zo kon Engelbert Kaempfer in 1692 aan verschillende Japanse kaarten geraken: waarop heel Japan was weergegeven, kaarten van Edo, Kyoto, Osaka en Nagasaki en een kaart van de route tussen Edo en Nagasaki333, die informatie kon dan later in Europa worden gebruikt. Maar ondanks welk „top secret‟ materiaal dan ook bestond, toch zou een legendarisch beeld van Japan in de ogen van Europeanen dominant blijven, wat zich later ook nog uitte in allerlei vormen van cartografie en kunst onder de vorm van exotisch „Japonisme‟. In Japan zelf zien we een contrast hiermee in de verschillende uiteenlopende wereldbeelden, gekenmerkt door een bepaald soort flexibiliteit en open-mindedness334 , maar waar men tegelijkertijd ook een vorm van exotisme tegenover de Europeanen kan onderscheiden. In Japan bezat men dus toch een bepaalde variëteit aan Westerse beelden en kennis, die men al dan niet besloot aan te wenden. Daar waar deze informatie praktisch werd gevonden werd ze met grote scherpzinnigheid aangewend. De kennis van Westerlingen over Japan berustte daarentegen op veel schraler (en onjuister) bronmateriaal, maar werd wel vaker vanuit praktisch oogpunt aangewend. De kennis over Japan moest waarschijnlijk voornamelijk plaatselijk worden opgedaan. 4.1.2 Schilderkunst als voorbeeld van wederzijdse beïnvloeding Op het gebied van beeldende kunst was er een sterke wederzijdse invloed tussen Japan en Europa: deze invloed was in Europa pas volop te merken in het 19e eeuwse Japonisme, maar kende zijn oorsprong reeds in kunst uit de Edo-periode. Deze artistieke beïnvloeding was o.a. ook
330 331 332 333 334
Kiss G., op. Cit., p. 104 Ibid., p. 110 Ibid., p. 115 Kazuyuki O., op. Cit., p. 49 Ibid., p. 54
80
het resultaat van Japanse exporthandel van voornamelijk lakwerk en keramiek, waarvan men ook in de bronnen kan lezen dat dit populair was.335 In een goed gefundeerde uiteenzetting beweert Oka Yasumasa dat men op technisch vlak de Westerse manier van „kijken‟ probeerde over te nemen: men ontwikkelde door gebruik van Westerse voorbeelden een nieuw gebruik van perspectief en clair-obscur. Het bleef voor de Japanners echter zo dat dit een 'vreemde' manier van zien was, die men probeerde te doorgronden maar die voorheen niet eigen was aan de Japanse schilderkunst. Bijgevolg gingen Japanse schilders elementen van Westerse schilderijen op hun eigen wijze interpreteren, en aanvullen met typisch Japanse elementen qua kleurgebruik of symboliek. Dit leidde tot een soort fusie van visuele elementen en invloeden uit China, Japan en het Westen, en leidde later ook tot het ontstaan van ukiyo-e designs.336 Visueel kan men Hollandse invloeden onderscheiden in twee categorieën: enerzijds in “pastorale taferelen”, anderzijds in formelere settings zoals wereldkaarten en afbeeldingen van koningen. De invloed van Portugese jezuieten bleef heel belangrijk in de schilderstijlen die op Westerse invloeden focusten, maar inhoudelijk bracht de Hollandse invloed een belangrijke bijdrage qua thematiek. Men schilderde in Japan niet om aan de muur te hangen, zoals in Europa het geval was, maar men maakte gebruik van opstaande vouwschermen.337 Een voorbeeld dat Yasumasa aanhaalt is dat Otsuki Gentaku, een rangaku-geleerde uit de 18e eeuw, moeite had met westerse anatomische tekeningen te kopieren: in zijn afbeelding van een Nederlandse vrouw begreep hij het Westers concept van menselijke idealizering niet en gaf hij bovendien een stereotype, vergrootte, Westerse neus weer.Er was dus een nieuwsgierigheid naar het Westen, maar in de uitvoering zat een typisch Japanse expressie vervat.338 De Westerse invloed bestond en was zeker aanwezig, maar wat de Japanse schilderkunst betreft bleef de invloed van China veel meer aanwezig339. Niet enkel stilistisch, maar ook op het concreet economisch interactie-veld is er een tijdlang sprake geweest van schilderijen: Toen de Engelse East India Trading Company zich in Azië begon te ontplooien, probeerde men een handel in schilderijen op te starten doorheen heel Azië, waarin de factorijen als draaischijven voor kunsthandel zouden functioneren (vooral in Indië en Japan). In Japan had men, voor de aanwezigheid van Engelsen, reeds kennis gemaakt met (voornamelijk religieuze) Iberische afbeeldingen, waaruit de Japanse Nanban-schilderstijl voortvloeide. De Hollandse VOC heeft nooit kunsthandel gedreven, en de EIC voorzag Japan van de eerste, echt authentieke import van schiilderijen, wat eigenlijk een heel onwinstgenvende handel bleek te zijn die snel werd 335
336
337 338 339
Impey O. “Japanese Export Art of the Edo Period and Its Influence on European Art”. In: Modern Asian Studies.Vol. 18, No. 4, Special Issue: Edo Culture and its Modern Legacy (1984), p. 685-687 Yasumasa O. “The painters of Japan and the West”, In: Shirahara Y. (ed.) Japan Envisions the West. University of Washington press, London, 2008, p. 18-20 Ibid., p. 22-26 Ibid., p. 29-30 Ibid., p. 97
81
opgeheven.. Japan is in de historiografie omtrent Aziatische kunsthandel nagenoeg voleldig over het hoofd gezien, in tegenstelling tot Indië. Deze kunsthandel, hoe rampzalig ook, bleek een eigen leven te gaan leiden: niet enkel kregen Japanse edelen vreemde schilderijen te zien, ze ruilden deze bovendien ook onderling om tegen Japanse prenten en representaties.340 De geimporteerde Europese 'kunstproducten' kwamen dus in een bredere circulatie terecht, waarbinnen Japanse 'kunstliefhebbers' op deze manier geconfronteerd werden met de Europese schilderkunst uit de 17e eeuw. Het oorspronkelijk idee om Europese schilderijen te proberen verkopen in Japan, en doorheen heel Azië, bleek afkomstig van kapitein John Saris. Het soort afbeeldingen die Saris hiervoor promootte betrof voornamelijk krijgsverrichtingen en erotische “lascivious” naaktprenten. De oorsprong van dat idee zou kunnen stammen uit de positieve reacties die Saris opmerkte bij Japanners die aan boord van zijn schip dergelijke schilderijen zagen hangen.341 In de andere richting is het ook zo dat men Japanse afbeeldingen terugnam naar Engeland, zoals het geval was voor kapitein Saris zelf, als handelswaar, als geschenken, en als persoonlijk eigendom. Onder Saris' persoonlijke eigendommen bevond zich een hoeveelheid erotische boeken en prenten, wat een enorm schandaal veroorzaakte bij de Compagnie, waarna deze werden vernietigd. Het betrof hier één van de vroegste vormen van Shunga, Japanse erotische prenten, die privé-eigendom waren van Saris die er nochtans zelf geen melding van maakte in zijn verslag. 342 Vermoedelijk omdat het smokkelwaar betrof, of omdat hij zich bewust was van de heel inhoud ervan, zodat hij besloot dit element uit zijn journaal te censureren. Verder kocht Saris ook acht beschilderde Japanse vouwschermen uit Kyoto, als handelswaar, die bij thuiskomst in Londen werden geveild, en die uiteindelijk in de handen van hoge beambten van de E.I.C terechtkwamen.343 Saris was aan deze Japanse vouwschermen geraakt door een interactie met de shogun die bestond uit uitwisseling van geschenken: hij had aan de shogun enige Europese schilderijen, een teleskoop, en een luxueus Turks tapijt geschonken. Het protocol voorzag dat bij dergelijke „gift-exchange‟ een tegengeschenk gedaan werd, en dit hield dan harnassen en zwaarden in, maar ook Japanse beschilderde schermen die voor de Engelse koning bestemd waren. Zo vormde zich een soort norm van „interwarrior-exchange‟, waarbij beide handelspartners een krijgshaftig imago kregen.344 Dit aspect komt nog terug in het volgende hoofdstuk, waarin „geschenken-uitwisseling‟ een belangrijke rol speelt. De reden dat het uiteindelijk mislukte om Westerse schilderijen goed te doen verkopen in Japan was dat de stugge houten panelen en doeken niet monteerbaar waren op de hangende rollen die in Japan als dragers werden gebruikt; daarnaast zouden de inhoudelijke thema‟s bijvoorbeeld te complex zouden zijn geweest voor een land waarin internationale uitwisseling minder intensief 340
341 342 343 344
Screech T. “Pictures (the most bawdy)”: the Anglo-Japanese Painting Trade in the Early 1600s. “ In: The Art Bulletin, College Art Association, New York, Vol. 87, No. 1 (Mar, 2005), p. 51 Ibid., p. 52-53 Ibid., p. 58-59 Ibid., p. 59-60 Ibid., p. 61
82
plaatsvonden dan in.India. Screech meldt dat de schilderijen hetzelfde lot waren beschoren als de andere waren dien men in Japan niet verkocht kreeg, waaronder boeken, verrekijkers en brillen. Onderling werden de schilderijen in Japan wel nog gebruikt als geschenk, want ze werden beschouwd als exotisch en eenvoudig om te vervoeren, maar kenden verder weinig nut.345 Beeldende kunst kon hier dus worden gebruikt als voorbeeld van een product van gift-exchange, als een voorbeeld van aanpassing binnen een andere culturele context, als een voorbeeld van misverstanden en het „anders‟ functioneren van de mercantiele handelscontext waarin de auteurs van de voor deze thesis gebruikte bronnen zelf een rol speelden. De exotische “rood-haren” (komojin) hadden dus wel een onmiddellijke invloed op de thematiek in de Japanse kunst, die 'anders' voorkwamen in het Japanse wereldbeeld. In Nagasaki werden speciale prenten gemaakt, als een soort „miyake-souvenirs‟, waarop de „exotische vreemdelingen‟ als symbool van de stad werden voorgesteld, zelfs al waren ze gefantaseerd.346 In die zin kan schilderkunst ook worden ingepast in het idee van „exotische vreemdelingen‟ en Japanse wereldbeelden347.
4.2 Wetenschap als voorbeeld: geneeskunde en botanica Wat Westerse boeken betreft wordt er aangehaald dat er van 1630 tot 1720 een strenge officiele censuur was in Japan, maar blijkbaar was deze enkel geldig voor die Westerse boeken die verschenen in Chinese vertaling. Boeken in het Nederlands, die dienden als geschenken, werden decennia lang gewoon bewaard en doorgegeven in officiele kringen en shogunale bibliotheken, hoewel er weinig aandacht aan werd besteed. Toen shogun Yoshimune deze later zou vrijgeven, was dit één van de startpunten van grote intellectuele belangstelling voor 'het Westen'. Onder deze werken vind men een “beschrijving van de natuur” en een “Cruydt-boek”, naast andere.348 Er blijkt dus dat Europese 'wetenschappelijke' boeken terechtkwamen in Japan, en bijgevolg ook de kennis die deze boeken bevatten. Helaas waren deze geschreven in een taal die bijna niemand in Japan vlot kon lezen. Toch betekent dit dat er minstens een bewustzijn was van het voorkomen van 'vreemde' invloeden of kennis, ook al zou dit besef grotendeels beperkt zijn gebleven tot de officiele kringen waarbinnen deze merkwaardige geschenk-voorwerpen circuleerden. Wat geneeskunde betrof lijkt het zo dat reeds onder de Jezuieten en Portugezen kennis werd gemaakt met heelkunde, onder de noemer Namban-ryu (“School of the Southern barbarians”), die als tegengesteld werd gezien aan de Chinese medicijnen. Toen de Hollanders in Japan kwamen gingen enkele Japanse dokters dan ook bij hen in de leer, zoals voorheen ook bij de Portugezen gebeurde. De leerscholen die hieruit voortkwamen heette men 'Oranda- of Komo- (Red Hair) ryu' 345 346 347 348
Ibid., p. 69 Takeuchi M., “Slipping through the cracks: Western influence in Edo Art”. In: Oboegaki, Autumn 1993, p. 25 Zie deel 4.3 van dit hoofdstuk Katsumori Noriko. “The influence of Ransho on Western-style painting”, In: Shirahara Y. Japan envisions the West. University of Washington Press, London, 2008, p. 99- 100
83
tegenover 'Namban' (Portugees) of Chinese oorsprongen.349 Rond 1650 kwam dokter Caspar Schamberger naar Nagasaki en Yedo, vanuit Batavia. Hij verbleef enkele maanden in Yedo en onderwees daar kennis over medicijnen, schietkunst en waarneming. Hieruit vloeide ook een school van geneeskunde, genaamd 'Caspar-ryu,' die tot het einde van Tokugawa-tijd bleef bestaan.350 Hesselink vermeldt bovendien dat Caspar Schamberger in Nagasaki een reeks invloedrijke patienten bezat, waardoor hij in de uitzonderlijke mogelijkheid was om unieke grondstoffen te bestellen waar hij geneesmiddelen van kon maken. Verder zou Schamberger ook belangstelling hebben gehad voor kanpo, de Chinese geneeskunde en haar ingrediënten. Via Schamberger kon men in Japan voor het eerst de Europese geneeskunde praktisch en uitgebreid van naderbij bestuderen. Hij ging vaak op doktersvisites in Edo, waarbij drie Japanse tolken hem begeleidden. Naast Schamberger bevondt er zich in Japan ook nog een 'vuurwerker' 351, Juriaen Schedel. De bedoeling van Schedel en Schamberger's aanwezigheid in 1650 was om les te geven aan een beperkt aantal Japanners, en inmiddels ook materialen te onderhouden die men had geschonken aan de shogun. De samenstelling van deze 'Nederlandse missie' was heel gevarieerd en multi-nationaal, en bestond uit een Zweed, Duitser, Zwitser en een Nederlander. Men had bovendien als bijzondere opdracht om aan alle Japanse verzoeken te voldoen en vragen te beantwoorden.352 Schamberger verbleef ook 6 maand aan het hof te Edo om zijn geneeskunst te demonstreren. Hij stichtte de tot 1800 populaire school van Kasuparu-ryu geka, de “Caspar school of surgery”. De eerste heelkundigen in Japan waren tevens tolken (en leerden dus ook Nederlands). Hoan Arashiyama, de hofarts van Hirado, was de eerste Japanner die een volledige doktersopleiding kreeg (inclusief Hollands diploma).353 Later bezochten Japanse dokters (waaronder ook enkele tolken) ook af en toe het Hollandse verblijf op Deshima om een en ander bij te leren. Daaronder bevonden zich bijvoorbeeld Narabayashi Shingobei, Katsuragawa Hochiku en Yoshio Kosaku, die allen 'medische scholen' oprichtten in de XVIIe eeuw. Ook de 'retainers' van de daimyo kregen les van de doktoren of tolken: zij kregen hiervoor een Europees 'Diploma'. Een zekere Arahisyama Hoan, retainer van de Daimyo van Hirado, studeerde op deze manier 3 jaar Westerse geneeskunde bij Daniel Busch, de geneesheer van V.O.C te Deshima in 1665.354 De dokter van Deshima was ook steeds een van de belangrijke figuren bij de ambassade naar Edo: ook omwille van zijn wetenschappelijke status of kennis, ook al stelde deze soms in de realiteit weinig voor. Algemeen bleek wel dat de Japanners in de 17e eeuw de Sino-Japanse medische kennis nog steeds hoger achtten, ondanks hun grote nieuwsgierigheid naar de 'Westerse' manier.355 Naast medische kennis bleek men in 349 350 351 352 353 354 355
Boxer C.R., op. Cit., p. 44 Ibid., p. 44,45 Waarschijnlijk bedoelt men een kanonnier Hesselink R.H., op. Cit., p. 221-224 Veldman, “A Historical Vignette: Red-Hair Medicine”. In: ORL 2002, 64, p. 159 Keene D., op.cit., p. 46 Ibid., p. 47
84
Japan vanaf eind 17e eeuw ook geïnteresseerd in specifieke Westerse geneesmiddelen: Westerse medicijnkunde stond bekend onder de naam “Arashiyama Hoan”356. In de 17e eeuw zien we ook dat Japanners Nederlandse wooren ontleenden waar het de medicijnk unde betrof: mesu = mes/scalpel, supoito=spuit, shinu = zenuw. De scheepsdokters die hen dit aanleerden stelden niet altijd veel voor, slechts 1 jaar opleiding was voor hen vereist; iemand met een opleiding was eerder een grote uitzondering.357 Op dit vlak kunnen we tenslotte ook niet omheen de figuur van Engelbert Kaempfer, de Duitse medicus die eind 17e eeuw op Deshima verbleef. Deze was bijzonder geïnteresseerd in bepaalde aspecten van oude Sino-Japanse geneeskunst, te weten: moxa-branding, acupunctuur, geneeskrachtig gebruik van thee, en inheems Japanse flora. Over al deze onderwerpen schreef hij het boek Amoenitates Exoticae, dat in het algemeen zelfs wordt getypeerd als meest invloedrijke boek over 358 Japan in het (Europese) Verlichtingstijdperk. Maar de interesse was ook hier wederzijds: Het is ook bekend dat Japanners zich toelegden op plantkunde, en geinteresseerd waren in kennis over Europese planten359. 4.3 Wereldbeelden en communicatie Op een minder materieel vlak kan men opmerken dat de voorstellingen en mentale beeldvormingen die men van elkaar maakte de onderlinge interactie vormde en beïnvloedde. Het „beeld‟ dat men over „de Ander‟ had was van belang voor interactie bij momenten van uitwisseling. Het vormde de „mentale achtergrond‟ van waaruit men vertrok om te onderhandelen. In het bronnenmateriaal vinden we aspecten van deze „mentale achtergrond‟ terug. Men kan daarbij zien dat de status en het aanzien dat een persoon bezat belangrijk zal zijn geweest voor mogelijkheden tot interactie. Zo leest men in de brieven van Adams dat hij, voor of dankzij zijn regelmatige interactie met de shogun, een statuut als edelman had verworven: “Now for my service which I have done and daily doe, being employed in the Emperours service, he hath given me a living, like unto a Lordship in England, with eightie or ninetie husbandmen, who are as my servants and slaves: the like President was never done to any Stranger before.”360 356 357 358
359
Goodman G. Japan and the Dutch 1680-1853. 2000, London, Curzon, p. 40 Veldman J., op. cit., p. 159 Michel W. “On the background of Engelbert Kaempfer's study of Japanese Herbs and Drugs”. In: Nihon Ishikagu Zasshi. Journal of the Japan Society of Medical History, vol. 48, no 4., dec. 2002, p. 720 Ibid., p. 714
85
Voor Adams was het een enorme status-verhoging om van navigator te worden gepromoveerd tot edelman. Hij benadrukte ook dat geen enkele „Vreemdeling‟ dit voorrecht voorheen verkregen had. Daarbij is het belangrijk op te merken dat, hoewel hij de rang van edelman verkreeg en aldus enigszins als Japanner kon worden gezien, hij nog steeds het etiket van „vreemdeling‟ met zich meedroeg. Adams was dus een man 'tussen twee werelden': enerzijds kreeg hij een plaats toegewezen in de Japanse maatschappij, maar anderzijds percipieerde hij ook zichzelf nog steeds als vreemdeling. Bovendien bewees de keizer deze eer eigenlijk ook wel aan andere Europeanen. Toch toont dit fragment aan dat buitenlanders een belangrijke sociale positie konden verwerven, bijvoorbeeld als persoonlijke favoriet van de shogun. Maar deze positie was zeker niet louter ceremonieel, zo weten we dat Adams heel actief was in persoonlijke interactie en uitwisseling met de Japanse shogun, wat hij neerschreef in zijn eigen woorden: “So in processe of foure or five yeeres the Emperour called me, and as he had done divers times before, so one time he would have me to make him a small ship : I answered that I was no Carpenter, and had no knowledge thereof : Well, doe it so well as you can, saith he, if it be not good, it is no matter. Wherefore at his command I built him a ship […] which ship being made in all proportions as our manner is, he coming aboord to see it, liked it very well; by which meanes I came in more favour with him, so that I came often in his presence, who from time to time gave me presents, and at length a yeerely revenew to live upon[..] Now being in such grace and favour, by reason I learned him some points of geometry, and the Mathematickes, with other things: I pleased him so, that what I said could not be contradicted.”361
Adams geval is slechts één voorbeeld van beeldvorming over een Europeaan, in een heel bijzondere context via interactive met de shogun. Maar men kan zich afvragen hoe „beeldvorming over Europeanen‟ voorkwam bij „de doorsnee Japanner‟. Weinig Japanners hadden echt contact met de 'vreemdelingen': inwoners van Nagasaki vingen weleens een glimp op van vreemde kooplieden en zeemannen, en langs de baan naar Edo zag men soms Hollanders in hun draagstoelen op hofreis. Veel Japanners bekeken vreemdelingen als een speciale varieteit van “bovennatuurlijke goblins” die enkel oppervlakkig op mensen leken. Hollanders werden komo, roodharen, genaamd. Dit suggereerde demonische wezens eerder dan de waargenomen haarkleur: oorspronkelijk was dit een Chinese benaming, ter verwijzing naar rood-harige demonen die voorkwamen op Boedhistische schilderijen, en Japanners namen dit beeld over en vulden dit aan volgens eigen observatie. Zo kent men beschrijvingen waarbij Hollanders waargenomen werden toen ze ontscheepten en waarin men beschreef dat zij donkere gezichten, geel haar en groene ogen hadden toen ze hun hoeden afnamen. Ze leken uit het niets te verschijnen en lijken op „goblins‟ en demonen. Allicht ging dit gepaard met gevoelens van angst 360
Adams W., William Adams his voyage by the Magellan Streights to Japon, written in two letters by himself, as followeth.In: Purchas S. (ed.), Hakluytus Posthumus or Purchas his pilgrimes : contayning a history of the world in sea voyages and lande travells by Englishmen and others, Henrie Fetherstone, London, 1625, vol. 3, Boek 4, p. 337338 361 Ibid., p. 335
86
of ontzag.362 De houding van tolken die de Hollanders moesten begeleiden zou dan weer eerder te koppelen zijn aan hun intellectuele, door exotisme gedreven nieuwsgierigheid363. Ook in het journaal van Saris vinden we treffend weergegeven hoe sommige Japanners de Europeanen benaderden, wanneer zij onderweg waren naar Edo. Daarbij leken officiële ambtenaren eerder beleefd en hoffelijk, maar vond men bij de volkscultuur terug dat men werd vergeleken met Koreanen of Chinezen met valse harten, en dat er bij hun komst telkens veel lawaai werd gemaakt364: “The place exceedingly peopled, very Civill and curteous, onely that at our landing, and being here in Fuccaten and so through the whole Countrey, whithersoever we came, the boyes, ad children, and worser sort of idle people, would gather about and follow along after us, crying, Corè, Corè, Cocorè, Waré, that is to say, You Coréans with false hearts: wondering, hooping, hollowing, and making such a noise about us, that we could scarcely hear one an other speake, somtimes throwing stones at us (but that not in many Townes) yet the clamour and crying after us was every where alike, none reprooving them for it. The best advice that I can give those who hereafter shall arrive there, is that they passe on without regarding those idle rablements, and in so doing, they shall find their eares only troubled with noise.”365 Wanneer
Saris later een hofreis naar de Shogun maakte om te onderhandelen, kwam hij in Osaka hetzelfde fenomeen opnieuw tegen: “The one and twentieth, about noone we arrived at Osaca: heere wee found the people very rude, following us, crying Tosin, Tosin, that is, Chinaes, Chinaes; others calling us Coré, Coré, and flinging stones at us; the gravest people of the Towne not once reproving them, but rather animating of them, and setting them on.”
366
Naast de geïnteresseerde reactie van de shogun en de onbeleefde of angstige reactie in de „volkscultuur‟, kennen we ook een verslag van een Japanse intellectueel over zijn beeld van de Hollanders. Het betreft hier Kaibara Ekiken (1630-1714) , een Japanse schrijver, encyclopedist en filosoof met een heel brede waaier aan interesses in onder andere ethiek, linguistiek, medicijnen, botanica, zoologie, landbouw, taxonomie, voedsel , hygiene, muziek, literatuur, geschiedenis, archeologie, geologie en geografie. Hierdoor zou men hem in feite kunnen vergelijken met Engelbert Kaempfer, die langs Europese zijde zulke brede interesses toonde.367 Ekiken werd verschillende keren op officiele reizen gestuurd, zo ook in 1649 naar Nagasaki om de zee-verdediging te controleren. In zijn geschriften geeft hij een uitgebreide en sympathieke beschrijving van de Hollanders, wat instinctief misschien onverwacht is in tijden van „sakokubesluitvorming‟. Het geeft echter wel een beeld van hoe Japanse intellectuelen de Hollanders konden zien: 362 363 364 365
366 367
Naar een citaat van Hirazawa in : Keene D., op. Cit., p. 17 Ibid., p. 19 misschien om de „boze geesten‟ te verdrijven, daar waar dergelijke magische denktrant een rol speelde Saris J., The eighth Voyage set forth by the East Indian Societie, wherein were employed three ships, the Clove, the Hector, and the Thomas, under the command of Captaine John Saris: His Course and Acts to and in the Red Sea, Java, Moluccas, and Japan (by the Inhabitants called Neffoon, where also he first began and settled an English Trade and Factorie) with other remarkable Rarities, collected out of his own Journall, In: Purchas S. (ed.), op. Cit., p. 453 Ibid., p. 471 Plutschow H. Edo Period Travel. Global Oriental LTP., Kent, 2006, p. 34-35
87
“The Dutch are more polite and law-abiding people then other foreigners. They bow each morning to their fathers and mothers at their bed. Even those who come to Nagasaki do not take concubines but instead gaze at the portraits of their wives that they brought along. They do not engage in homosexuality which is strictly forbidden and severely punished when discovered. When they catch homosexuals they drown them in the ocean. There are no places in the world they do not reach on their boats. They always feed on bread wherever they go but also eat chicken, pork and beef. Their eating habits differ from the Japanese. They do not eat hot soups but drink milk with every meal. Their vegetables differ from the Japanese and they plant their own on Dejima island in Nagasaki. As a side dish, they eat something they call henruda like the Japanese eat mountain vegetables. They write horizontally in a script containing 25 symbols, which are like our hiregana script. Their swords are much thinner than the Japanese ones. Their birds, animals, plants and tresw all differ from the ones one finds in China and Japan. Their medicine is also divided into surgery and internal medicine.”
368
Dit toont aan dat er bij Japanners ook grote interesse, en brede kennis, over vreemdelingen kon bestaan in de 17e eeuw waarbij men op vrij uitgebreide wijze een beeld van de Hollanders kon weergeven in vergelijking met de eigen samenleving. Het doel van deze schrijver was daarbij om mensen te informeren, te laten deelnemen in wat hij zag, voor hem was reizen een bewegen in de tijd via lokale geschiedenis.369 Het „Japan-boek‟ van Engelbert Kaempfer bestond uit een zeer gelijkaardige benadering, wat aantoont dat de manier waarop men een beeldvorming vormde over elkaar uit gelijkaardige mechanismen bestond. Keene stelt daarentegen dat dit in het geval van Japanners „unieke karakteristieken‟ bezat: “the receptivity of the Japanese to Western ways was part the outgrowth of their earlier passion for all things Chinese, a passion that had induced them to adopt and translate much of continental civilization.” 370.
Deze „receptiviteit‟ was er inderdaad, maar men kan argumenteren dat men dit evengoed terugvond bij Europeanen. In die zin kan men bij Keene een misplaats „orientalisme‟ opmerken wanneer hij uitspraken deed als “ desperately they craved to be praised as worthy pupils”371. Dit lijkt een etnocentrisch vooroordeel, omdat men zowel bij Europeanen als bij Japanners eenzelfde interesse voor „exotische‟ vreemdelingen kan terugvinden. Wat de Europese kant van deze zaak betreft vinden we in het boek van Engelbert Kaempfer ook aanwijzingen over beeldvorming. Dit leek voornamelijk gebaseerd te zijn op de hofreizen die hij maakte naar Edo. Daarbij merkt men op dat bij hem net dezelfde tendens kan worden teruggevonden dan hierboven bij Ekiken, namelijk de vergelijking van de situatie van de „Ander‟ met de eigen situatie. Men kan bij Kaempfer veel lezen over het gedrag van Japanners zoals hij dat waarnam. Zo schreef hij over beleefde gastvrijheid voor de Hollanders, waarbij men door onbekende Japanners beleefder onthaald werd dan door hun reisgenoten. Men kreeg dezelfde eer 368 369 370 371
Ibid., p. 36 Ibid., p. 43-44 Keene D., op. Cit., p. 123 Ibid., p. 124
88
bewezen als de daimyo op hun hofreis kregen: “Wy worden beter onthaalt en eerlyker ontfangen over al op onze reys over Kiusju, dan op het groot Eyland Nipon, en in t algemeen word ons veel meer beleeftheid bewezen door de Vreemdelingen, ik meene, door de Inboorlingen van Japan, dan door onze Nagasakiaanse Reysgezellen en onze eigen Knechts, die ons brood eeten en op onze kosten reyzen. Op onzen tocht over het Eyland Kiusju, worden ons byna dezelde Eere en beleeftheid bewesen door de Heeren van de verschiede Landschappen, welke wy doortrekken, die zy bewyzen aan de reyzende Prinssen en hun gevolg. De wegen worden geveegt en gezuyvert [..] Gemeen volk, Arbeiders en lediggangers die den Reyzigers zo overlastig en hinderlyk zyn op den reys over het groot eyland Nipon, worden van de straat gehouden en de Inwoonders van de huysen [...]] zien ons voorby reyzen, zittende in de achter vertrekken van hunne huyzen, of in t voorte gedeelte van t hus met groote achting en diepe stilzwygendheid knielende achter de schutten”.
372
Verder had Kaempfer een gunstig beeld van Japanners als beleefde en voorname mensen, met grote intelligentie en veel nieuwsgierigheid, die door een weigering van bovenaf verhinderd waren om vriendelijke interactie te hebben met vreemdelingen: “Van dit redelyk gedrag der Waarden jegen ons mag de Lezer oordeelen en afmeeten van de beleeftheid van de geheele Natie in 't algemeen, uytgezonderd onze eige Officieren en Dienstknechten, en de Medgezellen op onze reys. Ik moet bekennen dat in de bezoeken die wy deeden of ontfingen op onze tocht, wy een grooter beleeftheid ontmoeten, dan men mogelyk van eenige der beschaafte Natien kan verwachten. […]Het gedrag der Japoneesen van ene geringsten Boer af tot den grootsten Prins of Heer toe, is zodanig, dat het gantsche Ryk met recht mag genoemt worden een school van beleeftheid, en goede manieren. Zy hebben zo veel verstand en aangeboore nieuwsgierigheid, datby aldien hen niet volslaagen geweigert wierd een vryen en openbaren omgang en gemeensaamheid met de Vreemdelingen,zy hen ontfangen zouden met de uytterste vrindelykheid en pleyzier. ”373
Kaempfer roemde ook de Japanse moed, door verwijzing naar seppuku, en beschreef ook kort hun manier van leven: “De Japoneesen hebben iets, 't welk ik niet weet hoe ik het zal noemen, of een stoutheid, of een heldhaftigheid, ik meen zulken versmading van t leven, dat wanneer zy t ondergebracht en overwonnen zyn door een vyand, of wanneer zy zien dat het boven hune lacht is wraak te nemen over ongelyk hen aangedaan, zy geen zwarigehid maken om met een onverschrikte moedt geeldige handen aan zich zelven te slaan (door zich den buyk open te ryten) “374 “De Japoneesen zyn zeer arbeidsaam, en aan ongemakken gewendt: met Zeet weinig zyn zy vergenoegt.In het gemmen leeven zy van kruyden, en wortelen, Schildpadden, Schulpvisschen, Zeekruyden en diergelyken. Water is hun gemeene drank. Zy gaan blootshoofds en barvoets. ZY dragen geen hembden.”
375
Anderzijds leest men bij Kaempfer ook hetzelfde verhaal als bij Saris, waarbij men voor Chinezen werd gehouden. Vermoedelijk ging het daarbij om Japanners die minder contact, of 372 373 374 375
Kaempfer E., op. Cit., p. 314 Ibid., p. 317 Ibid., p. 479 Ibid., p. 481
89
minder beeldvorming over Europeanen bezaten. In dit geval betrof het kinderen, waarvan Kaempfer vond dat deze zich overal ter wereld aanstelden.: “In sommige Stede en Dorpen allenlyk zagen wy, dat de jonge Kinderen, die de geheele waereld door zich kinderlyk aanstellen, ons achter na liepen en scholden, en ons op de een of d andre wyze uytjouwden, als Chineesen, waar voor zy ons hielden. Een der gemeenste, en niet veel verschillende van diergelyks soort van Compliment, t welk men doorgaans de Smoussen en Joden in Duytschland maakt, is , Toosin bay, bay, t welk in gebrooke Chinees betekent, 'Chineesen hebt gy niets te ruyle buyten, of te verhandelen?”
Het lijkt dus zo dat men niet kan spreken over „een beeldvorming‟, maar over een diversiteit aan „beeldvormingen‟, zowel bij Japanners als bij Europeanen. Het soort beeldvorming strekte van gastvrij onthaal, kennis en respect tot verkeerde toeschrijvingen (als Chinezen of Koreanen) en het gooien van stenen. Het soort reactie leek bepaald te zijn volgens sociale achtergrond en positie van diegenen die hun beeldvorming maakten. In sommige gevallen lijkt men daarin aspecten te vinden van „bovennatuurlijke aard‟, zoals wanneer men de Hollanders voor „demonen‟ aanzag. Daarbij blijkt duidelijk dat Japanse interesse voor Hollandse verder kon gaan dan louter „exotisme‟, en dat men ook kon geloven dat zij of hun voorwerpen bijzondere, bovennatuurlijke krachten bezaten. Zo kan men in latere 18e eeuwse versieringen van zwaarden vaststellen dat de Hollanders minstens als een “curious & fascinating presence” werden gezien.376 Zoals gezien in het tweede hoofdstuk ontleende Japan een bepaald concentrisch wereldbeeld aan China, waarbij „vreemde barbaren‟ zich daarin in een perifere positie bevonden, waardoor ze ook mogelijks „speciale krachten‟ konden bezitten. Een vorm daarvan vinden we terug bij de zeelieden, die geloofden in het idee van yorimono: alles wat de zee aanspoelde was heilig. Eén element uit de religie van zeelieden betrof ebisu, wat het idee betrof dat er vreemdelingen waren van een Andere Wereld onder de zee, gedefinieerd als “barbarious fishermen's idols”, magische eigenschappen bezaten. Zo zouden deze ondermeer geluk kunnen brengen voor een rijke vangst. In het volksgeloof kon men dus zien dat contacten met vreemdelingen mogelijkerwijs tot goed geluk konden leiden.377 Ook in de‟ breskens-affaire‟ te Yamada speelde deze magische denktrant een rol: De dorpsbewoners beschouwden de Hollanders niet als normale mensen zoals zijzelf, en riepen al snel de goden in wanneer het met de vreemdelingen te maken had. Bovendien zorgt het feit dat de Westerlingen zeelieden waren voor een bevestiging van dit wereldbeeld. Voor het vroeg-japanse wereldbeeld waren schepen immers muen, goddelijk domein, en dus een plek waar normale menselijke betrekkingen en verplichtingen niet golden. De „gewone bevolking‟ en de vissers op zee zullen dus op een vrijere en diverse manier met de Westerlingen hebben kunnen omgaan.378Er kon dus een sterk verschil zijn tussen wat het „officiele wereldbeeld‟ van de Tokugawa-ambtenaren betrof, en welke zienswijzen in het volksgeloof bestonden. Hierdoor 376 377 378
Yasumasa O. op. Cit., p. 150-153 Ibid., p. 153-154 Hesselink R.H. op. Cit., p. 49-50
90
kunnen we een gelaagd wereldbeelden onderscheiden, waarbij er enerzijds een officieel, door de Tokugawa verspreid wereldbeeld ontstond, en anderzijds meer volkse wereldbeelden, gebaseerd op wat men lokaal kende en op dreligie en volksgebruiken, naast nog een 'maritiem' wereldbeeld van zeevaarders die 'cross-cultureel' actief waren. Daarnaast konden dergelijke verschillende „wereldbeelden‟ zich ook vermengen. Hierbij zou men, naargelang functie, afkomst en geloof anders zijn omgegaan met Europeanen, wat bepalend was voor de praktische interactie. Deze interactie wordt in het volgende hoofdstuk brongericht bestudeerd, volgens enkele aanwezige thema‟s. In dit deel stelden we ons de vraag hoe het precies zat met de materiele interesse van de Europeanen in Japanners en Japanners in Europeanen. Deze vraagstelling was toegespitst op uitwisselings-processen. Hieruit bleek alleszinds dat de 17e-eeuw wat “ondervertegenwoordigd” is in de literatuur die deze vraag behandelt, maar dat er toch voorbeelden kunnen worden teruggevonden. Wat bleek is dat er vanaf de 18e eeuw een intensiever of andersoortig contact was, maar dat uitwisselingen en interesses hun oorsprong kenden in de 17e eeuw. Donald Keene schreef dat Japanse enkelingen slechts in het eind van de 18e eeuw geïnteresseerd raakten in de serieuze studie van de Europeanen en zich toen toespitsten op Deshima-Nagasaki379, maar dit kan worden tegengesproken gezien er toch wél meer interesse was. Een auteur als Shapinsky gaat veel verder en stelt zelfs dat er een “hybride, idiosyncratische zeevaartcultuur” bestond380. Uiteindelijk zijn er voldoende bewijzen dat uitwisselingen plaatsvonden op materieel én op conceptueel vlak, wat plaatsvond op verschillende sociale niveaus: in de eerste plaats bleken het de Japanse bureaucratische officials van het Tokugawa regime die in aanraking kwamen met “vreemde” invloeden. Vervolgens ook lokale machtshebbers en enkele inwoners waar de Europeanen contact mee hadden. Voor intellectueel geïnteresseerden lag de toegang tot „vreemde invloeden‟ al moeilijker, maar ook dit was soms toch mogelijk, zoals in het geval van Schamberger‟s geneeskunde studenten. Tenslotte was er een zeer groot deel van de Japanse bevolking dat nauwelijks tot geen rechtstreeks contact had met Europeanen, waardoor hun beeld van deze vreemdelingen op een eigen referentiekader werd gebaseerd. Men kan dus besluiten dat 'interculturele' contactsituaties plaatsvonden, waarbij allerlei materiele objecten wederzijds werden uitgewisseld, en waarbij enige beïnvloeding plaatsvond. Deze invloeden konden zelfs voor individuele veranderingen zorgen: Zo kon een Chinees of Japanner een smaak voor Europees voedsel ontwikkelen, en kon een Europese zeevaarder zich Japans gaan kleden, eten of zelfs spreken. Een markant voorbeeld van zulke individuele „culturele overname‟ vinden we bijvoorbeeld bij Johannes Camphuis,het opperhoofd van de Bantam-factorij. Hij was 3 maal opperhoofd van de factorij in Hirado, geweest en had in Indonesië voor zichzelf een Japans huis 379 380
Keene D., op. Cit., p. 1 Shapinsky P., op. Cit.
91
laten bouwen, en verkoos bij uitstek om Japans voedsel te eten. Hij bereide Kaempfer ook voor, met behulp van zijn persoonlijke bibliotheek, op diens reis. Zo zien we dat er in het laatste kwart van de 17e eeuw een kleine kring 'geleerde' mensen een sterke interesse toonde in Japan.381 In het geval van Camphuis kunnen we zelfs vermoeden dat hij niet enkel kennis en een persoonlijke passie voor Japan bezat, maar misschien ook probeerde deze passie over te brengen en figuren als Kaempfer te motiveren om naar Japan te gaan om daar kennis op te doen. In het volgende hoofdstuk wordt, via een meer brongerichte benadering, nagegaan op welke manieren uitwisseling en interactie voorkwam, en hoe dit werd neergeschreven en gepercipieerd door de betrokkenen zelf, waarna deze informatie in een wereldhistorische context kan worden geplaatst en er gekeken kan worden of bepaalde antropologische inzichten de gevonden fenomenen kunnen duiden of verklaren waarom bepaalde fenomenen zich voordeden. Uiteindelijk wordt zo de vraag beantwoord of er soorten 'hybride' culturen terug te vinden zijn in de interactieprocessen van Europeanen in 17e eeuws Japan, hoe uitwisselingen met Europeanen er toen aan toe gingen, en welke 'rollen' men in die interactie kan terugvinden.
Hoofdstuk 5
Geschenken en gastvrijheid als tekenen van interactie In dit hoofdstuk, wat gebaseerd is op een bronanalyse in de stijl van „microstoria‟382, kan men een opdeling vinden in twee thema's: enerzijds het uitwisselen van geschenken en anderzijds gastvrijheid en maaltijden. Deze thema's vormen een eenheid, volgens de hypothese dat zij beiden uitingen kunnen zijn van eenzelfde fenomeen of tendens van interactie. Dit heeft te maken met de manier waarop men zich tegenover elkaar positioneerde in de dagelijkse praktijk, waarbij men de vraag kan stellen of er al dan niet een 'cultuur van het geschenk' bestond. In het laatste hoofdstuk wordt geprobeerd om te zoeken naar een theoretische antropologische verklaring voor dit fenomeen, waarbij men de vraag kan stellen hoe dit kan worden ingepast in de brede, wereldhistorische context die in de eerste hoofdstukken werd weergegeven. Dit hoofdstuk vormt het antwoord op volgende vraag: “Onder welke vormen vond interactie plaats tussen Europeanen en Japanners in 17e eeuws Japan, en welke invloed kende dit op handel en beeldvorming tussen deze twee regio's?”. De concrete thema‟s betreffen hier de aanwezigheid van uitgebreide geschenk- relaties of 'Giftcultuur', en gemeenschappelijke maaltijden, feesten en evenementen waarbij interactie plaatsvond. Hier betreft dit de interactie tussen actoren afkomstig uit 'verschillende culturen', de uitwisseling die tussen hen plaatsvond op materieel en immaterieel vlak, en de invloed die dergelijke uitwisseling kende op de omgang met elkaar, waarbij 381
Mc Omie W., Foreign images and experiences of Japan. 1: First Century AD to 1841. Global Oriental, Folkestone, 2005, p. 47 382 Naar analogie van een methode of paradigma wat historici als Carlo Ginzburg of antropologen als Clifford Geertz reeds toepasten
92
beeldvorming en status betrokken zijn. De dagelijkse fenomenen die uit de bronnen naar voren komen lijken deel uit te maken van een bredere interactie-tendens, die in een wereldhistorische context kan verklaard worden via antropologische theorieën of inzichten. Uit het vorige hoofdstuk bleek dat er in 17e eeuws Japan processen van uitwisseling plaatsvonden op materieel vlak, wat aan de hand van enkele voorbeelden werd aangetoond. Deze uitwisselingen leken een wederzijds karakter te hebben, waarbij zowel Japanners als Europeanen elementen uit elkaar cultuur ontleenden. Wel dient men te onthouden dat dergelijke uitwisselingen ook een ongelijk karakter zullen gekend hebben, waarbij machtsposities en gebruikscontext van uitgewisselde goederen of gebruiken een rol speelden. Bovendien was er ook een belangrijke rol weggelegd voor leerprocessen, waarbij men leerde omgaan met 'vreemde voorwerpen of gebruiken'. Daarbij viel op dat uitgewisselde goederen vaak in een andere gebruikscontext terechtkwamen, waarbij het gebruik ervan werd aangepast naargelang de eigen kennis en gewoonten. Men kan spreken van 'interculturele kennis' die werd opgedaan en die de context van concrete interactie ook mee bepaalde. In hoeverre dit een nieuw soort 'hybriede maritieme cultuur' kon vormen valt te betwijfelen, en vraagt om verder onderzoek, maar het lijkt erop dat uitwisselingsprocessen kaderden in en invloed kenden op concrete, alledaagse interactie. Deze vormt de invalshoek van waaruit dit hoofdstuk wordt benaderd, namelijk de weergave van concrete interactie die plaatsvond tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw, wat via 'journaals' of dagboeken werd opgetekend door de personen die de interactie zelf hadden meegemaakt en beleefd. Daarbij koos ik om voor de vroeg 17e-eeuwse 'Hirado-periode' Engelse bronnen te gebruiken, vermits Engelsen als Cocks of Saris de meest bruikbare dagboeken of journaals publiceerden en omdat de context waarin deze figuren zich bevonden relatief gelijk liep met de situatie van de Hollanders, waardoor men kan vermoeden dat de opgedane ervaringen en manieren van handelen voor beide compagnieën nagenoeg dezelfde waren. Om een chronologisch perspectief te creëren dat de historische evolutie kan vatten koos ik er ook voor om de bevindingen en situaties daaruit te toetsen aan latere bronnen: het Japan-boek van de VOC-arts Engelbert Kaempfer uit 1692 en het boek van Francis Caron uit 1663. Voornamelijk Kaempfer's berichtgeving over de concrete interactie-situaties en zijn eigen beeld van Japan en Japanse mensen werden daarvoor geraadpleegd. Dit alles werd ook getoets aan de context die Caron, ex-opperhoofd van de VOC factorij in Japan, weergaf in zijn beschrijving. Door de bevindingen uit Cocks en Saris' bronnen te confronteren met de beschrijving van gelijkaardige fenomenen door Kaempfer of Caron laat dit toe om te controleren of andere Europeanen in Japan gelijkaardige fenomenen of situaties meemaakten, en of deze fenomenen een evolutie kenden doorheen de tijd.
93
5.1 Giftcultuur – 'Nifon Catange'383 Dit thema richt zich op materiële uitwisselingen, waarbij geanalyseerd werd welke geschenken met wie werden uitgewisseld, via welk kanaal of welke methode dit gebeurde en wat de betekenis van verschillende uitwisselingen kan zijn geweest. Daartoe werd binnen dit thema een opdeling gemaakt in verschillende categorieën van relaties waarin aan geschenk-uitwisseling werd gedaan, naargelang de 'sociale positie' van de betrokkenen: Geschenken van allerlei aard konden om diverse redenen worden uitgewisseld met personen van verschillende status of afkomst zoals dorpsbewoners, taverne-houders, handelaars, hoge ambtenaren, landheren en ook de shogun zelf. Dit hangt samen met het tweede thema waarbij geschenken vaak tijdens een officieel bezoek, feest of maaltijd plaatsvonden. De lezer dient bijgevolg voor ogen te houden dat de thema's samenhangen in eenzelfde context. Wanneer men er de bronnen van 17e eeuwse Europeanen in Japan op naslaat384 is het opmerkelijk dat er wel zéér vaak over uitwisseling van geschenken werd geschreven. In de Engelse bronnen vonden we er melding van op nagenoeg elke pagina, en de uitwisseling van geschenken bleek daardoor duidelijk deel uit te maken van een dagelijkse praktijk voor deze 17eeeuwse auteurs en de Japanners waarmee ze in contact stonden. De betekenis of connotatie van de voorkomende geschenken-uitwisseling kon verschillen naargelang de ontvanger of situatie. Schenkingen konden plaatsvinden op vele manieren: vaak kwam het voor dat er bij een ontmoeting etenswaren werden geruild, of dat een geschenk werd gegeven op een speciale gelegenheid, of dat een bepaald geschenk gegeven werd om relaties te onderhouden, of zelfs mogelijks als omkoperij. Het 'schenken en ontvangen' blijkt dus een dynamisch fenomeen te zijn geweest, dat sterk bepaald werd door de veranderende context waarin de schenkingen gebeurden. In elk geval is er in alle dagboeken en verhalen van de informanten sprake van veelvuldig en nauwkeurig vastgestelde geschenken-uitwisseling, zelfs in die mate dat men van een heuse 'giftcultuur' zou kunnen spreken385. Men kan ook opmerken dat de uitwisseling van geschenken niet uitsluitend met ambtenaren of edelen plaatsvond, maar zelfs ook met andere 'vreemdelingen' zoals Hollanders, Engelsen en Chinezen en ook met en tussen 'gewone ' inwoners van Japan. De uitwisseling van geschenken lijkt zo deel te vormen van de toenmalige sociale realiteit, en was dus sterk ingeburgerd in Japan. In de interactie tussen Europeanen en Japanners blijkt het concept van 'gift-exchange' dus een belangrijke en centrale positie in te nemen, daarom wordt deze 'omgangsvorm' hier nader bestudeerd en gecontextualiseerd.
383
Vermelding die in de bronnen vaak voorkomt. 'Nifon Catange' betekent zoveel als “volgens de gebruiken van het land Nifon of Japan”. In combinatie met giftcultuur duidt dit aan dat er een giftcultuur verweven zat in de 'gebruiken van het land', waaraan de Europeanen volop deelnamen op een manier die paste in hun visie en doelstellingen. 384 Zoals de verslagen van Richard Cocks of John Saris 385 Het schenken van giften kwam immers zodanig vaak voor. Zo blijkt uit Cocks dagboek dat grosso modo om de 2 à 3 dagen aan schenking of ruil werd gedaan. Er werd bij de Engelsen weinig verkocht, maar veel geschonken.
94
Wat 17e eeuwse kooplieden betreft beweren onderzoekers vaak dat geschenken aan Japanse 'officials' doorgaans de vorm aannamen van een public relations-geschenk of dat men vaak een soort omkoping ging toepassen om bepaalde handelsvoorwaarden te vergemakkelijken 386. Dit lijkt te simplistisch en dus fout te zijn, want de diverse mate waarin geschenken voor bleken te komen wijst erop dat er een complexer fenomeen van giftcultuur plaatsvond dat men niet simpelweg als 'public relations' kan benoemen. In dit hoofdstuk zullen diverse vormen van deze‟ giftcultuur‟ worden aangeduid, werd nagegaan in welke mate dit in de bronnen voorkwam, om vervolgens een voorzichtige conclusie te formuleren over het effect dat de uitwisseling van geschenken konden hebben op beeldvorming of omgang met de 'Ander'387. 5.1.1 Officiele Geschenken in sociale hiërarchie: 'According to the Custome of the Countrey' In het kader van de nieuwe sociale hiërarchie die door de Tokugawa-dynastie werd uitgebouwd in Japan zien we ook dat er een nauw gereguleerd en geritualiseerd geschenken-discours ontstond, onder de vorm van een tribuut-systeem388. Hierbij is het interessant op te merken dat dit zich leek af te spiegelen op verschillende niveaus van de Japanse aristocratie of ambtenarij, en dat er een interessante rol voor 'vreemde' buitenlandse actoren in dit officiële 'geschenkensysteem' bestond. Via de gebruikte bronnen kunnen we het ontstaan en verloop hiervan, voor zover het de interactie met Europeanen betrof, enigszins nagaan.
5.1.2 Geschenken aan de shogun en zijn raadsheren: een geritualiseerd gift-discours Er bestond een uitgekiend, gereguleerd systeem van officiele geschenken-uitwisseling bestond, in het kader van tribuut-ambassades aan de Shogun389. Hierbij lijkt het erop dat de Europese verantwoordelijke factorij-oversten, kapiteins, handelaren en ambassadeurs zich duidelijk hadden voorgenomen dat men op dit niveau uiterst diplomatisch moest omspringen met geschenken. Vermoedelijk bestonden er ook concrete instructies vanuit de Compagnieën die hierop nadruk legden390. Daarbij kon een soort precedent zijn geschapen door de omgang met de Portugezen, die reeds voor de 17e eeuw plaatsvond. Verder dient men ook te denken aan wat de directie van de Hollandse VOC als advies meegaf aan onverzeese handelaren: men diende zich fatsoenlijk te gedragen, en moest proberen om de Japanners in alles tevreden te stellen. Daarom besloot de directie van de VOC dat “For this reason, only modest, humble, and polite and friendly individuals should be
386
Dit leest men in vele scripties (Meert, Rogge,…) maar wordt ook in de 'vakliteratuur' vaak geïmpliceerd, zoals bijvoorbeeld bij George Kiss 387 Zowel voor Japanners als voor Europeanen 388 Zie hoofdstuk II 389 Door Europeanen vaak als “Emperour” of Keizer beschouwd, en onder die benaming vermeld in bronnen 390 Ondermeer Engelbert Kaempfer insinueerde dit meerdere malen naar in zijn geschriften
95
sent to staff the Dutch Agency at Deshima […] peacefull trade throughout all Asia is what keeps the cooking going in the kitchens of the fatherland”
391
In zijn 'Japan-boek', wat eigenlijk bestond uit een reeks antwoorden op vragen die hem gesteld waren door VOC-directeurs, beschreef Caron de grote macht en het hofritueel van de shogun, onder de titel “What qualitie & authority the Supreame Magistrate hath” en “His dwelling place, magnificence 392 & Traine” : daarin beschreef hij alle weelde en de uitgebreide hofhouding van de Tokugawa shogun. Daaruit blijkt duidelijk dat de shogun werd aanzien als opperste heerser, en dat aan hem veel eerbetuiging vereist was.Daarnaast beschreef Caron ook de autoriteit van de 'shogunale raad' en de shogunale vazallen: daarbij vergelijkt hij de 'shogunale raad' met “senators” met elk een eigen ambt, aangevuld met vier “Ministers of State” die de “Publick Affairs” besturen volgens de richtlijnen van de shogun. Hij schreef daarbij dat : “Their Authority and Power is confined to the Emperor's Pleasure, none of them (upon pain of Banishment or worse) daring to advise a second time, after Answer once received from the Prince.”
393
Het door de shogun uitgebouwde ambtelijke apparaat was dus een belangrijke factor voor de Europeanen om rekening mee te houden in het Japans buitenlands beleid, zeker gezien hun controle over 'publieke zaken'. Uit andere Europese bronnen blijkt ook dat men de leden van deze raad via geschenken gunstig probeerde te stemmen, en adviezen probeerden in te winnen. Niettemin gaf Caron weer dat deze leden ook in hun adviezen steeds ondergeschikt waren aan de shogun en diens 'goede gratie':
“they are very circumspect in observing his Majesties eye and pleasure, before they adventure to propose advice or answer, and all to continue in his good grace and favour; nay, they are so fearfully slavish, that they approve of whatever the Prince proposes, and thoug the ruine of a Province depended upon it, will not seem to have sentiments differing from his.394”
Vermoedelijk vermeldde Caron dit omdat het hem niet was gelukt om de verplaatsing van de VOC-handel naar Dejima te voorkomen door beroep te doen op de raad van shogunale ambtenaren. Verder bescreef Caron nog een belangrijk fenomeen waarbij geschenkenuitwisseling een centrale rol speelde: het verplichte half-jaarlijkse verblijf van de Japanse feodale heren aan het shogunale hof, wat deze heren veel geld leek te kosten en waardoor de shogun hen onder controle kon houden.Er werd immers verwacht dat de daimyo geschenken aankochten, de reis bekostigden, en een hofhouding betaalden: 391
Boxer C.R., op. Cit., p. 95
392
Caron F, Schouten J., Manley R., A true description of the mighty kingdoms of Japan and Siam. Written originally in Dutch by Francis Caron ; and now rendred into English by Capt. Roger Manley. London : Printed by Samuel Broun and John de l'Ecluse, 1663, p. 15-16 393 Ibid., p. 37 394 Ibid.., p. 38
96
“Those of the North and East come one half year, which being expired, they are relieved by them of the South and West; who depart with his Majesties leave, after much Ceremony, Feasting, and receiving of Presents back to their several Countries [...] which is infinite expensive [...] The Lord of Firando, (where our East-India-Company hath a Lodge) being but one of the least among them”
395 *
Wat de jaarlijkse Europese 'ambassade' naar Edo betrof, merken we op dat wanneer officiele geschenken aan de Shogun vereist waren, de lokale landheren396 er ook op toe zagen dat het juiste soort geschenk voorbereid werd en ook adviezen gaven rond inhoud en transport van de geschenken. De lokale heren, die in andere omstandigheden ook zelf ontvangers van geschenken konden zijn, dienden in dit geval dus als de 'gatekeepers' voor de geschenken naar de shogun. Een getuigenis uit Saris' verslag leest hierover: “the third, King foyne sent to know what Bulk our Kings Present to the Emperour was, also what number of people I would take with me, for that he would provide accordingly for my going up in good fashion both for Barke, Horses, and Pallanchins. This day I caused the Presents to be sorted that were to be given to the emperour, and to those of office and esteeme about him”397
Hierbij merkt men op dat er nauw toezicht werd gehouden op het sorteren van geschenken, en ook op reisvoorbereidingen. Ten tijde van Saris' verblijf blijkt ook dat het 'Kings Present' al een ingeburgerd gebruik moet zijn geweest, want de heerser van Hirado wist blijkbaar dat dit zou gebeuren en dat hij het transport ging uitrustten volgens 'good fashion'. Hierin valt ook op dat de waarde van de geschenken voor anderen werd gelinkt aan sociale rol ('those of office') en aan status of prestige ('those of esteeme about him'). Diegenen die dus een geschikte functie of bevoorrechte positie bekleedden waren, vanuit Europees oogpunt, zeker een geschenk waardig. De daimyo van Hirado kende uiteraard het shogunale 'hofprotocol' goed, vermits hij er zelf aan deelnam. Daarom kon hij de Europeanen hier goed over adviseren. Niet alleen de Shogun verdiende het grootste respect, maar ook in contacten met de troonopvolger van de Shogun werden gelijkaardige eerbetuigingen bewezen. Deze troonopvolger, die men als 'Koning' beduidde, bezocht men op dezelfde „ambassade‟ naar de shogun, en men benaderde hem ook via een gelijkaardig systeem van geschenken: “The seventeenth, I had accesse to the King and delivered him the presents from our King, as also certaine from my selfe (according to the custome of the Countrey). The King kept his court in the Castle of Edoo […] hee was better guarded and attended upon, then the Emperour his Father. Sadda-dona the Kings secretary, is father to codske dona,
395
Ibid., p. 38-39 Zoalds de koning van Hirado, hierboven ook door Caron vermeld 397 Saris journaal in: Purchas S., Hakluytus Posthumus or Purchas his pilgrimes: contayning a history of the world in sea voyages and lande travells by Englishmen and others. London, Henrie Fetherstone, 1625, V. 4, p. 452 396
97
the Emperours Secretary, whose yeeres affording better experience, hee is therefore appointed to have the government and direction of the young King” 398
Alsook: “My entertainement and accesse to the King heere, was much like to the former at Surunga with the Emperour: he accepted very kindly our kings letter and Presents, bidding me welcome, and wishing me to refresh my selfe, and his Letters and Presents to our King should be made readie with all speed. The nineteenth, I delivered Sadda-dona his presents.”399
Saris zelf maakte ook de vergelijking tussen de Shogun en diens opvolger. Daarbij vermeldde hij dat die opvolger beter beschermd en gediend werd dan zijn vader. Het 'hofritueel' en de geschenk- ontvangst leek hier gelijkaardig aan dat wat bij de shogun had plaatsgevonden, waarbij de Europese geschenken officieel werden overgemaakt. Daarna werd de gast uitgenodigd tot een verfrissing, en werden tegengeschenken en brieven klaargemaakt. Ook de 'secretaris' van de vorst kreeg geschenken. Dit lijkt sterk op de situaties waarin men aan de 'shogunale raad' geschenken gaf. Het tegengeschenk van de Shogun aan de Britten was niet min, Saris vermeldde: “Towards evening, the king sent two varnished Armours for a Present to our King. Hee sent likewise a Tatch or long sword (which noe may weare there but souldiers of the best ranke) and a Waggadash for a present to my selfe.”400
In dit geval betrof het tegengeschenk dus 2 harnassen voor de koning van Engeland, en twee zwaarden voor Saris zelf. Hierbij zijn er twee symbolisch heel belangrijke elementen in dit fragment: Het feit dat Saris niet enkel zijn missie vervulde, geschenken van de koning van Engeland overmaken, maar ook vanuit eigen initiatief persoonlijk geschenken uitgaf. Zijn verklaring hiervoor was dat dit “according to the custome of the Countrey” gebeurde. Saris diende dus de gebruiken van het land te kennen om te weten hoe hij zijn geschenken moest presenteren. Hiernaast kan men er van uit gaan dat de kennis van de gebruiken van het land een groot voordeel kon zijn bij het vestigen van interculturele contacten en het verblijven in Japan. De vraag stelt zich dan waar Saris en anderen de kennis over dit 'custome' hadden opgedaan: Enerzijds kan dit gekomen zijn van Europeanen die reeds in Japan verbleven en dus goed geïnformeerd waren over hoe interactie er daar aan toe ging. In dit geval kan men dus vermoeden dat dergelijke inlichtingen van William Adams, Melchior Santvoort of Jan Joosten kwamen. Anderzijds bezat men misschien ook (geheime) informatie via schriftelijke instructies die door de Compagnie werden bezorgd, mogelijk gebaseerd op ervaringen in andere streken of volgens ervaringen van Iberische voorgangers.Het tegengeschenk is hier ook van groot belang: Zowel aan Saris zelf als aan zijn soeverein werd wapentuig geschonken. In een Japanse context betekende lijkt dit iets bijzonders te betekenen, namelijk dat diegene waarmee men in deze giftruil betrokken was de status van een edelman werd toegekend. Dat zien we bij de schenking van zwaarden, waarvan Saris zelf ook vermeldde dat enkel de 'edelen van de beste rang' deze 398 399 400
Ibid., p. 464 Ibid. Ibid.
98
mochten dragen. Wat het geschenk voor de Engelse koning betrof waren beide harnassen ongetwijfeld ook van grote waarde. Nog een belangrijk feit bij het uitwisselen van deze geschenken is dat Saris kan beschouwd worden als de eerste Engelsman die in Japan kwam met als officiele capaciteit handelsrelaties te vestigen in naam van de Engelse vorst. In die zin zal het van het grootste belang geweest zijn om de Japanse autoriteiten in deze situatie tevreden te stellen. Tenslotte bleek het zo dat er een 'investituur' plaatsvond, waarbij Saris twee zwaarden werd geschonken om hem in een 'vazal-'relatie tegenover de 'soevereine' shogun te kunnen stellen, en dat hij daarbij als edelman werd 'erkend', wat uiteraard een voorwaarde zou zijn voor de shogun om überhaupt met Saris een gesprek aan te gaan. Dit zou vooral een legitimatie voor de heerschappij van de Tokugawa-shogun kunnen betekenen, waarbij deze als 'soeverein' erkend wordt. In een volgend fragment werden nog bijkomende waardevolle tegengeschenken beschreven, zo kreeg Saris te Miaco het volgende: “At Miaco we stayed, expecting the Emperours Present which at length was delivered to me out of the Castle, being ten Beobs, or large Pictures to hang a chamber with.”401
Saris beschrijft hier dat de shogun als 'Emperours Present' tien grote schilderijen schonk. Vermoedelijk betrof het hier kakemono, een soort Japanse hangende schilderijen.402 We zien dat de symbolische waarde van bepaalde geschenken heel hoog kon zijn, en uit Saris' journaal blijkt dat hij zich daar zelf ook bewust van was. Voor de Europeanen bezat Saris een belangrijke rang, als kapitein van een schip en leider van de handelsdelegatie. Wat het Japanse 'hof-perspectief' betrof zou men kunnen beweren dat men Saris behandelde als edelman omdat het misschien onwaardig zou lijken om aan uitwisseling te doen met iemand die géén edele status bezat. In dat geval zou het voor de Tokugawa van belang zijn geweest om Saris aldus te erkennen. Belangrijk voor de afhandeling van dergelijk 'ritueel' lijkt ook het besef van 'Japanse gebruiken' te zijn geweest, zoals Saris ook letterlijk vermeldde. Ook bij zijn reisgenoot en opvolger Richard Cocks vinden we vaak duidelijke noties van het besef van 'custome of the countrey' terug:
“I sent presents to
both the Kings (being informed that it was the use of the Countrey) of Wine and banquetting stuffe; as likewise to Nobesane, the young Kings brother, and to Semidone, the old Kings gouvernor, and Unagense, which were well accepted.”403
In dit fragment vermeldt Cocks dat hij 'geïnformeerd was' over de gebruiken van het land, wat erop wijst dat men informatie over geschenk-gebruiken bezat. De gebruiken in kwestie betroffen in deze situatie het schenken van wijn en banket-artikelen aan een hele reeks
401
Ibid., p. 471 Zie ook hoofdstuk III, waar schilderijen werden besproken. Dit concreet moment beïnvloedde waarschijnlijk Saris' advies om schilderijenhandel met Japan te stimuleren. 403 Brieven van Richard Cocks in: Purchas S. (ed.), op. Cit., p. 521 402
99
hooggeplaatste officials. Bij Saris merkt men ook in andere passages op dat 'Custome' een belangrijke rol speelde: “The seventh 1613 was spent in fitting up of the presents, and providing little Tables of slit deale of that Countrey (which smelleth verie sweet) to carrie them upon, according to the custome. The eighth, I was carryed in my Pallankin to the Castle of Surunga (where the Emperour kept his Court) and was attended with my Merchants and others carrying the presents before me. “404
Het 'custome' waar het hier om ging was het schikken van de geschenken op kleine welriekende tafeltjes waarmee men de geschenken droeg en presenteerde. Bij het bezorgen merkt men op dat de kooplieden vóór de Europese 'ambassadeurs' liepen en de geschenken op de tafeltjes droegen. Dit gebruik had men misschien aangeleerd van de Heer van Hirado, die de geschenken voor de shogun hielp voorbereiden, of men kende het al van Iberische voorgangers. “I was met by two grave comely men the one them Codskedona, the Emperours secretarie; the other Fungo dono the Admirall, who led me into a faire roome matted, where we sat down crosse-legged upon the Mats. Anon after they lead mee betwixt them into the Chamber of Presence, where the Emperours chaire of State, to which they wished me to doe reverence. […] Then they returned back again to the place where before they did sit, where having stayed about one quarter of an houre, word was brought , that the Emperour was come forth. Then they rose up and led me betwixt them unto the doore of the roome where the Emperor was, making signes to me that I should enter in there, but durst not looke in themselves. The presents sent from our King to the Emperour, as also those which (according to the custome of the Countrey) I gave unto the Emperour, as from my selfe, were placed in the said roome upon the Mats very orderly, before the Emperour came into it.”405
Daar verklaart Saris het hof-ritueel van de ambassade zoals hij dat meegemaakt heeft: Hierbij werd men eerst tegemoet gekomen door twee hooggeplaatste edelen, die hem leidden tot aan de troonzaal, waar hij eer moet betuigen aan de troon. Hierna moest men terugkeren naar een wachtzaal totdat de Shogun eraan kwam. Hierna ging de ambassadeur terug binnen in de troonzaal, en daarbij vermeldde Saris dat hij de geschenken van de Engelse koning ordelijk op matten liet plaatsen, tezamen met geschenken die als van hem persoonlijk kwamen. Dit laatste gebeurde opnieuw volgens 'the custome of the countrey'. Toen alle geschenken ordelijk geplaatst werden kwam de Shogun deze in ontvangst nemen. We zien hierbij dat alles netjes, volgens een speciale procedure, en volgens alle eerbetoon gebeurde. Men zou zelfs van een soort 'hof-ritueel' kunnen spreken. De ultieme reden van de Europese aanwezigheid in Japan was uiteraard niet het uitwisselen van geschenken, maar het vestigen van handelsrelaties. Hiervoor moest men enkele 'Articles' opmaken, uitgevaardigd door de Shogun en diens ambtelijke raad: “The ninth, I went to deliver the Secretarie his present, which in no wise hee would receive, but heartily thanked me, saying, that the Emperour has commanded the contrarie, and that it were as much as his life if he should take any 404 405
Saris J., op. cit., p. 460 Ibid.
100
gift. But hee tooke five pound of Aloes Socatrina to use for his health. I delivered the Articles of privilege this day to Coksedona, bein in number fourteene. He requested to have them abbreviated and made as short as might bee, for that the people of Japan affect brevitie. [..] The tenth, the Articles so abridged, were sent by master Adams to the Secretarie , who shewed them to the Emperour, and he approved thereof, denying one only, which was, That whereas the Chineses had refused to trade with the English, that in case we should now take any of them by force, that our Nation might have leave and libertie to bring them into Japan, and here make sale of the goods so taken. At the first motion, the emperour answered that seeing they denyed us trade, we might take them. But upon conference 406 with the Lieger of China, the Emperours minde was changed, and would not allow of that Artickle.”
Uit dit fragment kan men opmaken hoe de Engelsen diplomatiek te werk gingen om hun 'Articles', of handelscontracten, te vestigen in Japan. Saris ging hiertoe eerst geschenken geven aan de secretaris van de Shogun, die deze niet wilde aannemen omdat de Shogun bevolen had dat hij dat niet mocht doen (op straffe van dood). Vermoedelijk lag in deze situatie een soort taboe op het ontvangen van geschenken voordat de shogun er had ontvangen, wat de hiërarchie zou hebben versterkt van de shogun als belangrijkste edele. Niettemin zal de secretaris dit gebaar wel geapprecieerd hebben, wat enige gunst opleverde en het onderhandelingsproces makkelijker kon maken. In dit geval zagen we de „geschenken-diplomatie‟duidelijk aan het werk. Van de shogunale ambtenaar Coksedona kreeg Saris het advies om de 'Articles' korter te maken, omdat kortheid in Japan gunstig werd aanzien. Door dit advies leerde Saris dus nog wat bij over de Japanse 'customes'.Vervolgens bracht hij de Artikelen naar Adams, zelf Engelsman maar ook in goeie gunst bij de shogun, die deze door de secretaris naar de shogun liet brengen. Zowel Adams als de secretaris waren Saris ondertussen gunstig gezind, wat het diplomatiek proces allicht vergemakkelijkte. Men vind in dit fragment ook interessante informatie wat de relatie van Japan tegenover China betrof: Aanvankelijk wilde de Shogun blijkbaar toestaan dat de Engelsen via piraterij aan Chinese goederen konden geraken, en deze mochten verkopen in Japan. De shogun keurde geweld tegen China goed, en moedigde het op die manier zelfs aan, omdat hij dit gerechtvaardigd vond vermits China Engeland een commerciële toegang ontzegde. Maar wetende dat de Tokugawa-dynastie probeerde uit de Chinese wereldorde te breken407, was deze aanmoediging van geweld tegen China van belang. Toch merkt men dat, na onderhandelingen met de Chinese gezant, werd besloten dit niet goed te keuren. Maar de twijfel die er bij de shogun over bestond, is mogelijk een sterke indicator voor het breken uit een 'Chinese dominantie', en het toelaten van 'vreemde invloeden' in de tendens om China tegen te gaan408. Saris' verslag over de enigszins rituele uitwisselingen die plaatsvonden aan het hof van de shogun in het kader van de 'Europese tribuut-ambassade' kan worden vergeleken met Richard Cock's verslag van een dergelijke uitwisseling die deze enige tijd nadien maakte: “The Emperour sent me 10 kerimons and an armor for a present, 2 kerimons to Mr. Eaton, and 2 to mr. Wilson. And oyen dono sent me 5 kerimons, an 1 and 2 catabras to mr. Eaton, and the lyke to mr. Wilson and our jurebasso. And 406 407 408
Ibid., p. 461 Zie Hoofdstuk II Zie hoofdstuk 2, waarbij dit „losbreken uit een Chinese wereldorde‟ reeds werd behandeld
101
we receved of priveleges and goshons (red seals) from the Emperour. Also I sent a present to Chubio Dono; and towardes night he sent me thankes with letters for the King of Firando, and sent me a wakadash for a present, and 2 eces taffate to Mr. Eaton. “ 409
Hieruit kunnen we opmaken dat de shogun opnieuw dure geschenken uitgaf, namelijk een aantal 'kerimons'410 voor de aanwezige leden van de Engelse factorij, en een harnas. De hofsecretaris, oyen dono, gaf hen en hun tolk ook nog enkele vergelijkbare geschenken. Opvallend is dat een aantal van de geschenken gelijkaardig zijn aan wat Saris voorheen had ontvangen: kimono's (edele kledij), een harnas (zoals bij Saris aan de Engelse koning werd gegeven), en zwaarden. Daarin kunnen we opnieuw eenzelfde tendens terugzien als hierboven bij Saris, waarbij de 'vreemde' interactie-partners als edelen werden behandeld, wat kon dienen als legitimatie voor de shogun. Daarnaast was het vooral voor de Engelsen van belang dat men hernieuwde handels-privileges kreeg, waartoe ook de gegeerde 'goshons' hoorden. Dat waren de rode zegels die officiele shogunale toestemming verleenden om maritieme handel te kunnen drijven, wat dezelfde vorm was waaronder men de Shuinsen-handel voor de Japanse handelaren had georganiseerd411 . Maar in plaats dat de Shuinsen-zeevaarders Japanners waren werd dergelijke licentie nu aan de Europeanen verleend. (zowel Engelsen als Hollanders kregen zulke shuinsen). Een andere edelman, Chubio Dono, kreeg ook Europese geschenken en schonk als dank een 'wakadash'412, terug met brieven voor de Heer van Firando. Later ondernam Cocks nog enkele keren de reis naar het hof, met de bijhorende geschenkenwissel. Zo vermeldde hij in een ander fragment hoe men een hele reeks geschenken gaf aan de 'shogunale raad'. Hierna werd men uitgenodigd op 'entertainment' in een bordeel waar één van de 'admeralles', een hoge ambtenaar, zich bevond. Dit verwijst reeds naar het tweede thema van dit hoofdstuk, dat van maaltijden en gelegenheden:
“[...]
more presents geven to Emperours Councell. We carid presentes to Chana Shogero Dono; to the two admeralles; and to sonne Fongo Samma. The admerall sent a bark for us, to carry us to a howse of pleasure where he was, and entertayned us very kyndly. So at our retorne we gave n ichebo to the barkemen. The singing man and Sugien Donos brother came to vizet me, and brought a [...] box of meate for a present. ”
413
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de Europese handelaars wat betreft hun 409
Cocks R., Thompson E.M. (ed.), Diary of Richard Cocks, cape-merchant in the English factory in Japan, 16151622, with correspondence. London, Hakluyt Society, 1883, vol.1, p. 179 410 Hieronder verstaat men kimono's 411 Zie het deel in Hoofdstuk II over de Shuinsen-handel 412 Een kort zwaard, net zoals bij Saris betrof het ook hier de attributen van een edelman 413 Cocks R., op. Cit., vol I, p. 85
102
handelsbelangen,en zelfs hun toelating om in Japan te zijn en daar handel te drijven, sterk afhankelijk waren van de shogun en diens beslissingen, maar dus ook van de „shogunale raad‟ van ambtenaren. Als we uitgaan van de idee van „geschenken-uitwisseling‟ als een diplomatieke of „P.R.-„ praktijk, dan diende men deze als strategie in te zetten op verschillende niveaus: én een feodaal shogunaal niveau, en een meer „ambtelijk‟ niveau. Wanneer we de uitwisseling zien als een sociaal gebruik,dan lijkt het meer alsof geschenken uitgewisseld werden in verband met de status van de ontvanger; ook daar vond de uitwisseling bewust op verschillende niveau‟s plaats. Dergelijke dynamiek is wederzijds: enerzijds worden op verschillende niveaus schenkingen gedaan door Europeanen, maar tegelijkertijd betekent het ook dat Europeanen geschenken ontvingen vanuit deze verschillende niveaus. We zagen al dat men via de shogun en diens opvolger rijkelijke, symbolisch geladen geschenken ontving. Bij Cocks lezen we ook dat de „shogunale raad‟ tegengeschenken uitvaardigde, bijvoorbeeld bestaand uit kimono‟s: “[…] Japon coates or kerremons , sent from the Emperours councell to Capt Campt and my selfe for a present, came this day, and we tooke each of us 5.”414
In een ander fragment uit Cocks dagboek kan men nog meer terugvinden over de geschenken die men deed aan de 'shogunale raad', en enkele edelen. Tevens blijkt ook dat de Japanse edelen en landheren op bepaalde gelegenheden, zoals het grote 'Shecco-'feest, ook op bezoek gingen bij de shogun en hem geschenken aanboden. Hieruit zou men kunnen besluiten dat het 'op bezoek gaan' en het uitreiken van geschenken ook een autochtoon Japans fenomeen was binnen de aristocratische cultuur van de Tokugawa-dynastie: “ This day we carid the present to the Prince Wacange Samme, or rather delivered it to hym, yt being well accepted of; and the Emperour factor went with us. [...] we carid our presentes to Oyen Dono, and to his secretary; and to Codgskin Dono, and to his secretary. More presentes geven to Emperours Councell [...] “this day was the great feast of Shecco, all the Japon kinges (or tonos) viseting themperour with presentes. Soe we could do nothing at Cort.”
415
Uit een ander fragment blijkt duidelijk de diplomatieke manier waarop zowel Engelsen als Hollanders de Shogunale raad benaderden. Daarbij gebruikte men taal als 'we desired to come and kisse their handes when they weare at leisure', en gaf men allerlei geschenken aan de ambtenaren die tot deze raad behoorden. Voor de handel was dit belangrijk, want wanneer men in de gunst van een van de individuele leden van de raad probeerde te komen, bleek dat deze niet durfde afwijken van de raadsbeslissing: “We and the Hollanders sent our jurebassos to gonrok Dono and Feze Dono, to tell them of our arivall heare, and that we desired to com and kisse their handes when they weare at leisure. And we laid out our presentes, viz.[...] We went to vizet Gonrok Dono with the present nomenated yisterday, and he of hymselfe began to speake about the 414 415
Cocks R., op. Cit., vol. I, p. 165 Cocks R., op. Cit., vol II, p. 84-85
103
price of the leade, telling us that the Councell thought iiij taies per pico enough, and therfore he durst not presume to geve more”416
Tenslotte was het voor de Engelse handel ook belangrijk om, naast de shogun en diens raad, een goed contact te onderhouden met de 'Emperours merchant', diegene die door de shogun was aangesteld om de officiele koopwaar van de Engelsen te beoordelen en voor de verkoop in te staan. Daartoe schonk Cocks hem koraal en gedestilleerd water: “ I went and vizeted the Emperours merchant or factor, and carid hym a present of 2 branches corall, containing 5 mas, with a bottell hoot distild water”
417
Niet alle interacties tussen Europese compagnie-leden en het shogunale hof verliepen zo rechtstreeks, er waren verschillende gelegenheden waarbij tussenpersonen werden ingezet in de interactie. Zo bleef Cocks tijdens zijn verblijf in Japan voor Engelse handelszaken beroep doen op William Adams, als een soort 'go-between' naar het hof. Adams bleef een waardevolle hulp in de pogingen om licenties en 'rode zegel-'toelatingen te laten verlengen. Voor de Hollanders kan men lezen dat Jan Joosten dergelijke positie innam, terwijl Adams steeds werd aangezocht om te proberen de 'goshon-licentie' te vernieuwen bij de shogun, wat elk jaar steeds moeilijker werd: “Capt. Adames went to Cort about our busynes, and there saw Jno. Yoosen, the Hollander, delivering up a present to themperour and getting out a goshon. [...] said Yoosen brought present to his master, which he asked hym whether it were stolen foodes or noe, for that said he, the Hollanders are now well knowne to be comune theeves etc. [...] Also he saw Jno. Yoosen, the Hollander, still with his present unreceaved, attending their pleasures. [...] it is reported this fellow is much indebted and will not pay his creditors. Etc.”418
Uit dit fragment blijkt dat ook de Nederlanders participeerden in de geschenken-uitwisseling aan het hof, in de hoop gelijkaardige diplomatieke handelsvoordelen te verwerven. En ook zij hadden een 'go-between', onder de vorm van Jan Joosten, een oude collega van Adams 419. Cocks keek allesbehalve positief naar de Nederlanders, waarschijnlijk ook wegens enige vijandigheid in Europa, en verhaalde hoe Joosten in ruil voor geschenken ook een 'goshon-'licentie kreeg. Hij vermeldde daarbij ook dat Joosten een onbetrouwbaar iemand zou zijn geweest, die diefstal pleegde en veel schulden had. Politieke verhoudingen in Europa konden dus misschien wel repercussies hebben voor onderlingen interactie in Japan. Het blijkt wel steeds opnieuw dat de Hollanders en de Engelsen door Japanners op gelijkaardige wijze werden behandeld, waar het de 'officiele gift-exchange' betrof: “Also Oyen Dono, themperours cheefe secretary brought me 5 silk coates or kerremons of silk (as in meacco the Hollanders had the like) with many complementall wordes; and out of these 5 coates I gave 2 to mr. Osterwick, 1 to Robt. Jones and 1 to Jno. Collins at recept therof. [...]We left order with Torazemon Dono to rec. Our present from 416 417 418 419
Ibid., p. 185 Ibid., p. 86 Ibid., p. 90-91 Zie deel biografie
104
themperour
both for
us and Hollanders, as also our petition
for themperour
(voor goshon)”
420
De secretaris van de shogun bracht 5 zijden kimono's, waarbij Cocks vermeldt dat de Hollanders hetzelfde kregen. Cocks verdeelde deze kimono's onder de werknemers van zijn factorij. Bij hun vertrek gaf Cocks opdracht aan Torazemon Dono om de geschenken van de keizer voor de Engelsen en Hollanders in ontvangst te nemen en een verzoekschrift in te dienen voor de te vernieuwen 'Rode Zegel'. Cocks vermeldt dat de Hollanders in Miaco hetzelfde geschenk hadden gekregen. Waarschijnlijk was het dus zo dat de Engelsen en Hollanders in het Japanse tribuut-systeem enigzins onder eenzelfde categorie van 'verre vreemdelingen' werden geplaatst. Wanneer men op bezoek ging bij hogere edelen, bijvoorbeeld behorend tot de shogunale raad of tot hoge Japanse ambtenarij, dan merkt men op dat geschenken veel waardevoller waren dan vis en drank. Zo vindt men bij bezoek aan de 'Lord Cheefe Justice' een indrukwekkende lijst geschenken terug: “We went and vizited Inga Dono, the Lord Cheefe Justice of Japon, and carid him a present, viz: fowling peece, black cloth, russia hide, cakes wax, damask, 10 peare spectacles. Secr: 2 peece damask, 1 taffety. Over hollanders: i said they were theeves, for that alwais till no the Hollanders reported our nation to be the comune theevs of all the world. “Soe yow need not dowbt but themperours councell will geve eare unto yow.” 421
Uiteindelijk kan men naar het einde van Cocks' dagboek toe lezen dat de Engelsen na verloop van tijd geen shogunale handelstoelating, en dus geen zegel, meer kregen. Cocks' dagboek eindigt ongeveer daar wanneer de Engelsen enkel nog een toelating kunnen bezitten door via Jan Joosten handelswaar en een jonk te kopen, maar Cocks besloot dit niet te doen omdat hij Joosten dit niet gunde.422 Uiteindelijk kan men uit correspondentie opmaken dat Cocks door de Compagnie werd teruggeroepen omdat de handel in Japan als fiasco werd beschouwd423. Opvallend bij de hier geschetste voorbeelden van geschenken-uitwisseling is dat deze sterk symbolisch geladen konden zijn, pasten in het kader van tribuuthandel met een gecentreerd shogunaat en op een welbepaalde manier diende te gebeuren. Men zou dus van een geritualiseerd geschenken-discours kunnen spreken, dat zich voor de shogun in de eerste plaats op status toespitste, en voor Europeanen vooral om handel draaide. Dit „geschenken-discours‟ nam aan het shogunale hof een specifieke vorm aan.
5.1.3 Geschenken-uitwisseling met Japanse edelen en ambtenaren Hierboven bleek dat geschenken op 'shogunaal' niveau heel sterk symbolisch beladen waren, zowel voor Japanners als Europeanen, en dat aan het schenken een heel strak hofritueel werd verbonden. Meer nog dan aan de shogun, die jaarlijks werd bezocht door een speciale tribuutambassade, kan men opmerken dat er veel geschenken-uitwisseling plaatsvond met andere
420 421 422 423
Ibid., vol. II p. 252 Ibid., vol II, p. 75-76 Zie Cocks R., op. Cit., vol. II Zie correspondentie in: Ibid.
105
hooggeplaatsten op de Japanse sociale rangladder van de Edo-periode. Het betrof daarbij vooral lokale landheren, daimyo, en edellieden waar men contact mee had. Enerzijds ziet men dat deze contacten 'informeler' zijn dan het heel symbolische en sterk gecoördineerde shogun-bezoek, anderzijds voelt men aan dat ook hier bepaalde “formele ideeën” een sterke rol speelden bij de geschenken uitwisseling. Verder valt ook op dat bepaalde elementen of motieven vaak terug lijken te komen in verschillende gevallen van geschenken-uitwisseling. Uitwisselingen met Japanse edelen en ambtenaren vonden, buiten het traject van de jaarlijkse hofambassade naar Edo, vooral plaats waar de Europeanen verbleven te Hirado. De edelen met wie men omging waren in de eerste plaats de bestuurders van Hirado zelf en hun functionarissen. Daarnaast kon het geboren dat men occasioneel bezoek ontving van edele 'ambassadeurs' uit andere delen van Japan, zoals Satsuma. Zo kan men in Saris' journaal lezen: “Sep 17 I thought to have carid presentes to Takkamon Dono and Semi Dono, but they were gone out of the towne to their lands to meete the king in his progresse, he now going to visit his chiefe palacesse, being his grandfather dying, he is soly come to governe, and had no time to doe it till now by meanes of Japan warse. I must of necessity please this Takkamon Dono and Semi Dono, because i expect to procure 2 chawnes (or howses- to build gadongs upon neare our English howser. And i went to Oyen Dono, the kings secretary or governor, and carid hym a present [...]. He tould me he would assist us in getting these chawnes, although it displaced men that paid daylie tribute to the king, it being in the hart of towne, and thereof gave me counsell to get Taccamon Dono and Semi Dono to frendes; but hereafter, when our busynes was wel setled, then on to geve giftes to any one but to the kinge. This was his counsell, etc. He also adviced me to invite the king to dyner at his retorne back, for yet he was not invited since we came into Japan.”424
Hier beschreef Saris dat hij eraan dacht om geschenken naar Takkamon Dono en Semi Dono te brengen, maar dat zij niet bereikbaar waren omdat zij hun heerser gingen bezoeken. Saris beschreef dat het noodzakelijk was ('i must of necessity please [...] because i expect to procure ') om hen tevreden te stellen, omdat hij aan hen steun wilde vragen bij de bouw van een Engelse factorij en bijhorende gebouwen. Die redenering houdt dan ook in dat men, door de edelen gunstig te stellen, meer of betere hulp kan verwerven voor het doel. Saris ging ook naar de 'gouverneur' van de heerser van Firando, diens 'secretaris', om een geschenk te geven, waarop deze beloofde te helpen om er de gebouwen te kunnen vestigen. Deze gaf ook advies op welke manier men dit best kon verwezenlijken, en aan wie men best geschenken kon geven om mensen tevreden te stellen. Hiernaast raadde deze ook aan om de daimyo van Firando uit te nodigen voor een maaltijd, en enkel aan hem geschenken te geven. Dit beantwoord deels de vraag die hierboven werd gesteld naar waar de Europeanen hun advies over 'custome of the countrey' kregen. Oyen Dono adviseerde om de daimyo van Hirado geschenken te geven, en zeker ook om deze uit te nodigen voor een maaltijd, omdat dit nog niet was gebeurd. Daaruit kan men afleiden dat het blijkbaart de gewoonte was om bij aankomst in Japan de machtshebbers uit te nodigen voor een gezamenlijke maaltijd. Het geschenk dat Saris hier meebracht voor deze Oyen Dono 424
Saris J., op. Cit., p. 59
106
kan men ofwel zien als een sociaal gebruik, waarbij het de gewoonte was om bij belangrijk bezoek een geschenk mee te nemen; maar men zou het ook kunnen zien als een 'ruilmiddel' voor de hulp en het advies. Daarbij kunnen we opmerken dat geschenken mogelijk bewust werden ingezet als strategie, op verschillende 'officiele' niveaus, om mensen gunstig te stemmen en op die manier bepaalde concrete doelen verwezenlijkt te krijgen. Op dergelijk niveau kunnen we geschenkenwissel dan zien als een soort 'public relations'. Uit de bronnen lijkt het erop dat voornamelijk de Europeanen dit toepasten als bewuste strategie, wat de Japanners betreft is het niet zeker dat dit ook het geval was: in hun geval was het misschien eerder een “custome of the countrey”, waarbij men ofwel de wederkerigheid expliciet erkende (als een soort ruil), ofwel was deze dimensie van wederkerigheid impliciet of zelfs onbewust aanwezig. In dat geval was het misschien zo dat als men geen geschenk zou meebrengen, men minder of geen hulp zou krijgen. In die zin was geschenken-uitwisseling als 'public relations' niet uitsluitend een Europees idee, maar gaven Japanners blijkbaar ook zelf het advies om op die manier zaken te verwezenlijken. Maar 'public relations' lijkt me niet de enige reden om op uitgebreide wijze aan 'gift exchange' te doen: Zo vinden we immers ook het fragment terug, waarin men aan de heer van Hirado koraal en sterke drank schonk wanneer deze ziek was. Dit gebeurde blijkaar niet noodzakelijk met als doel daar een onmiddelijk voordeel uit terug te krijgen. Eventueel was het wel mogelijk dat men dan op termijn een gunst terugkreeg, of dat men zo sympathie en dus een mogelijke bondgenoot kon verwerven, of dat men gewoon een geschenk gaf uit sympathie en dus zonder veel onderliggende motivaties, zoals Cocks deed toen de daimyo van Hirado ziek werd: “I also went and vizited the King Firando, and carid hym 3 branches corall, containging 5 mas, and a bottell of strong water; and to his brother a branch of corall... [...] he being very weake and full of the French disease, soe i think he will not live longe.”425
Later speelde zich nogmaals een gelijkaardig scenario af, waarbij Cocks de tolk van de Engelse factorij stuurde om wijn, fruit en suikerbrood te schenken. Hierbij bood Cocks zijn diensten aan, en excuseerde hij zich niet persoonlijk te zijn gekomen. Uit dankbaarheid bood de heer van Hirado aan dat men alles mocht vragen wat nodig was voor het schip of aan wal, en dat hij dan de nodige bevelen zou geven. Het was niet noodzakelijk zo dat Cocks bewust zijn geschenken liet afgeven om dit gedaan te krijgen, maar het was voor hem allicht wel een aangenaam gevolg:
“The thirteenth, I understood, the Foyne the old King of Firando was sicke, whereupon I sent Miguel our Jurebasso to visit him, and to carry a Present of one great bottle of the Generals sweet wine, and two boxes of Conserves , Confits, and Sugar-bread, offering him my Service, beeing very sory to heare of his sicknesse, and that I would have come my selfe, but that I knew company was not pleasing to sicke men. He tooke my Present in very good part, and
425
Ibid., p. 86
107
returned me many thanks; wishing me not to let aske for any thing we had need of, either for the ship, or ashoare, and he would give such order, as we should be furnishd.”426
Later bleek opnieuw dat de daimyo van Hirado ziek was, op het moment dat Adams en Cocks geschenken kwamen geven voor Adams' terugkeer uit Siam. Hieruit blijkt dat het de gewoonte was dat er wanneer men na afwezigheid terug in Hirado aankwam geschenken werden gegeven, wat door de ziekte werd verhinderd:
“Capt Adames went with me to vizet the kyng, he being comen from Syam, I meane capt. Adames. And we carid a present as followeth, viz: 2 barelles morofack, 2 salmons (my selfe), 5 china plattars porselon 1 parrakita (Ct Adames). But he was sick and kept his bed; so we could not speake with hym.”
427
We merken ook op dat Cocks schreef dat men geschenken gaf aan allerlei notabelen naast de daimyo van Hirado, zoals aan gouverneurs van andere gebieden zoals Osaka, aan een belangrijke rechter of aan shogunale ambtenaren. Toen de Europeanen op doorreis waren naar Edo, merken we op dat aan de 'host', diegene die de 'ambassade' onderweg onderdak verleende, ook geschenken werden gegeven. Deze geschenken bleken waardevol te zijn, zoals 'pickturs'428 of 'musck cods' of 'plate bars'429: “I gave our hostis ii pickturs and ii musk coddes; and to […] Dono 1 pickture, 1 musk cod; t the nurce 1 musk cod; to the Anymall 2 musk cods; and to them in plate bars 9 ½ tais” 430
In andere fragmenten is het dan weer de 'gastheer' die een typisch geschenk geeft, bestaande uit vis en wijn431: “Our host at Chimina Seak432 came abord of us, and brought me a barsoe of wine and a bundell of drid cuttel fish for a present, but , the wind being good, we did not stay, but put to sea.” 433 Of ook: “I sent Oyen Dono 2 small barills wyne, 2 fyshes, and 30peces drid tuny, not having visited hym since the king went from hence; but he was not at home whet it came, yet sowne after came to the English howse to geve me thanks for it, and tould me of the favorable axceptation the king of this place had fownd in al his affares with the Emperour”. 434
Wanneer de hofreis beeindigd was, en de Engelse kooplieden teruggekeerd waren in Hirado, dan merkt men op dat er wijn en vis werd gegeven aan de belangrijke heren van Hirado, en daarnaast ook kostbaarheden aan de Chinese huisbaas: “I sent presentes as followeth, viz. To tonomon Samma 2 barsos morofack and 2 salmons; to bongo Sama 1 barso morofack and 1 saklmon [the like to Taccamon Dono, Oyen Dono], to Andrea Dittis, China Capt., 2 barsos morofack, and 2 salmons, with one silk keremon same to his sonne Augustine; and a silke gerdell, a pere morofak tabis and string, with a perfumed fan to Capt. Chinas wife; and abox or littell trunk maky waren and a silvered fan to
426
Cocks R., op. Cit., p. 252 Cocks R., op. Cit., p. 157 428 Schilderijen of prenten 429 Edelmetaal, bijvoorbeeld zilverstaven of goudstaven; hiermee bedoelde men misschien ook een soort Japanse munt-eenheid 430 Cocks R., op. Cit., vol II, p. 74 431 We vinden immers in andere fragmenten ook vaak terug dat er voedingswaren, en vooral wijn en vis, in allerlei 'informelere' situaties als geschenk werd aangeboden 432 Shimonoseki 433 Cocks R., op. Cit. Vol II, p. 107 434 Ibid., p. 22 427
108
his eldest doughter, with a pere tabis and stringes; with an other silve rfan to his yongest doughter.” 435
Ook in interactie met adel van Hirado op andere momenten ziet men geschenken van wijn en voeding terugkeren. Zo schonk men, bij een bezoek, een fles sterke drank en zoet brood. Kort daarna zond de edelman wijn en zalm terug: “We and the Hollanders went to vizet Semi Dono, and we carid hym abottell of strong water and an other of Spanish wyne, with a great box of sweet bread [...] which he took in kinde parte and sowne after sent us ii barsos of wine and a salmon.”436
Naast terugkeer van een reis waren er nog andere speciale gelegenheden waarop men geschenken gaf, volgens de gebruiken van Japan: bijvoorbeeld bij het Nieuwe Jaar, of bij het inwijden van een nieuw schip: “Capt. Camps and I went vizet Torazemon Dono, and carid a present because of the new year (feb. 11) telling hym we did not present it for a present, but for a custom of the new yeare, not to goe emptie handed 437 to a man of his qualletye and our espetiall frend.”
In dit fragement ontsluiert Cocks bovendien letterlijk de praktijk en het mechanisme van de geschenken-uitwisseling, door te vertellen dat hij „het geschenk niet presenteert als geschenk, maar als gebruik („custom‟) voor het Nieuwe Jaar. Dat impliceert dat er verschillende soorten geschenken bestonden: op zijn minst is daar een onderscheid tussen deze die men schonk als „present‟, en deze die men schonk vanuit „custom‟.De reden die Cocks hier geeft voor het meebrengen van zijn geschenk als „custom‟ is om niet met lege handen bij een man van grote kwaliteit langs te gaan, die daarenboven ook nog eens een „espetiall friend‟ is. Met andere woorden betekent dit dat Cocks een geschenk meebrengt als „custom‟ omwille van de sociale relatie of verhouding die Torazemon Dono heeft met hem. Nog een andere gelegenheid waarop men geschenken geeft volgens de gebruiken van Japan, is bijvoorbeeld het beëindigen van de bouw van een nieuw schip. Ook daarbij vermeldde Cocks het „Nifon Catange‟, of het brengen van geschenken volgens „de Japanse manier‟. In dit geval betrof dit, opnieuw zoals in vele andere gevallen, de gift van wijn en „eating comodety‟.: “We set the mastes of our junck the Sea Adventure this day; at the doing whereof were 3 or 400 men persons, al the neighboures, or rather all the towne, dending their servantes, and came themselves (them athat were of accointance) and brought presents (nifon catange), after Japon maner, of wyne and other eating comodety, abord the junk, wishing a prosperouse voyage, all the offecers haveing each one a present of littell barso of wyne, and should have lykewaies each one a bar of plate advanced on their wages, but I regerd that till the coming of Capt Adames.”
438
Verder leren we uit Cocks' verslag ook dat bij een geboorte, of bij jonge kinderen, een specifiek soort schenkingen werd gegeven: “ Ould Synemon Dono sent his yong doughter of 3 months ould, with her nurce , and brought me a barso of wyne and egges for a present. And I gave the child a silk coate, and the nurce 5 mas in small plate.”
439
In dit geval kwam de baby van een edelman op bezoek met haar oppas, waarbij de bezoeker wijn en voedingswaren meebracht. Cocks gaf een zijden mantel voor het kindje, en een betaling aan de oppas.
435 436 437 438 439
Ibid., p. 108-109 Cocks R., op. cit., vol. Ii, p. 143 Ibid., p. 242 Cocks R., op. cit., p. 79 Ibid., vol II, p. 26
109
Wat ook een zeer belangrijk moment voor geschenken-uitwisseling leek, was bij het nieuwe jaar. Breder genomen ziet men een specifiek soort geschenken-uitwisseling terugkeren bij 'Chinees of Japans nieuwjaar' en bij Europees 'kerstmis'. Al deze gelegenheden werden door de betrokkenen gerespecteerd, zo schreef Cocks: “Oyen Dono came to vizet me an brought me 5 fans for a present, wishing us a good new yeare.” And after dyner Torazemon Dono sent me word that Cpt. Speck ment to vizet the kyng to wish hym a good new yeare, and gave me councell to doe the lyke, this day being held a happie day, and taken in kynd parte by them which were vizeted. So i went and carid a jar of conservs, not to goe emptie handed. And sowne after came Cpt Speck with a cheane of gould about his neck [...] And i think there were above 1000 Japons at same tyme to vizet the king. I thought at first ther would have called in Capt. Speck before me, which yf they had, I would have retorned home without seeing the king. But in the end I was called in and y present of 2 barsos wyne, 2 fyshes, and jar conservs present, for which the king gave me thankes with many complementall wordes that he held my visetation that day in much esteem, and so drank to me and to the rest. And, at our going out, Capt. Speck entred, his present being a barrill wyne and fysh , with a long table or present bord; filled with trenchars, gocos, and tobacco boxes, China maky ware. The China Capt sent to borrow a jar conserves of me, which i sent unto hym; and his littel doughter came and brought me a present of 2 maky standingcups and covers, her father being present. [...] Also Yasimon Dono and the smith came to vizet me, and brought each on a bundell paper and a fan; as divers neighbours brought fans, nifon catange.440
Op het Japanse nieuwjaar valt op dat men bezoek en geschenken ontving van zowel Japanse edelen als van ambachtslieden: Oyen Dono, Yasimon Dono, de dorps-smid en verschillende buren kwamen allemaal op bezoek met enkele waaiers als geschenk. Van deze waaiers schreef Cocks ook dat deze behoorden tot 'nifon catange', dus tot de 'Japanse gebruiken'; waaiers bleken een traditioneel nieuwjaarsgeschenk. De Hollandse kapitein Specx was blijkbaar op de hoogte dat het een goed idee zou zijn om de daimyo van Hirado te gaan bezoeken op nieuwjaar, met een geschenk. De edelman Torazemon informeerde Cocks dat het een goed idee zou zijn als die ook naar de daimyo ging met een geschenk. Cocks nam hiervoor een blik conserven mee, om niet met lege handen toe te komen. Men kan in dit fragment ook een soort 'geschenk-concurrentie' opmerken tussen Engelsen en Hollanders, in het feit dat Cocks voorrang wenste te krijgen en opmerkte welke geschenken kapitein Speckx meehad. Beide Europese ambassadeurs schonken wijn, vis en conserven; wat een vergelijkbaar geschenk was als men schonk of ontving op andere gelegenheden. Specx geschenk leek iets uitgebreider dan dat van Cocks, waarbij deze ook Chinees porselein, tabaksdozen en enkele andere artikelen schonk. Wat waaiers betrof, bleek dit ook elders een voorkomend geschenk, vooral onder edellieden: “And the brother of Sugien Dono of 441 Umbra retorned from the wars and brought me a present of 5 Japan fans.” De broer van een edelman van een ander domein schonk Cocks ook enkele waaiers, na terugkeer uit een „oorlog‟. Cocks kende de edelman, die voorheen reeds op visite was gekomen, dus lijkt het ook hier een moment van geschenken bij „terugkeer‟ te betreffen. Mogelijks bekrachtigde dit de sociale relatie tussen enkele edellieden en Europeanen. Naast aankomst vormde ook vertrek een gelegenheid bij uitstek om aan geschenken-uitwisseling te doen, zo schreef Cocks: “I went and visited Bongo Dono, he being ready to goe for Miaco; and carid hym 2 barills morofack, a bascket of biskit, 50 roles drid bonita and 5 cords of drid. Cuttel fish. He took it in good parte, 440 441
Ibid., vol. II, p. 7-8 Ibid., vol. I, p. 16
110
with offer of many faire words. I also envited Capt. Speck , John Yoosen, and the rest of the Dutch to dyner to
In dit geval werd opnieuw voedsel geschonken en werden „faire words‟ uitgewisseld. Ook ziet men hier opnieuw de overal steeds terugkerende „formule‟ „he took it in good parte‟, wat erop kan duiden dat er een soort erkenning van het geschenk werd beoogd. morrow. (...)”442
We bemerkten reeds dat de Europeanen geschenken gaven aan de shogun, aan hoge shogunale ambtenaren, en aan de daimyo van Hirado. Zoals uit bovenstaande fragmenten ook bleek, kon men in bepaalde omstandigheden ook geschenken krijgen van andere, zelfs niet-adellijke Japanners uit Hirado. Maar daarnaast vond de voornaamste geschenken-uitwisseling plaats met edele Japanners die in de Japanse maatschappij hoge functies bekleedden, of die als ambassadeurs afkomstig waren uit andere gebieden. Daarbij valt op dat er vaak sprake is van 'Nifon Catange'443 en van het schenken van voedingswaren, en in één geval zelfs van de komst van kabuki-artiesten444: “Sanquishe Dono, the governors brother, sent me a banketing box , meates, fish, and other matters, nifon catange, with 2 bottels wyne, with many complementall wordes. The dansing beares came againe, and I gave them a bar plate “445
De redenen voor dergelijk bezoek konden intern-politiek zijn van aard, of men kon ook van ver komen om de 'Westerse vreemdelingen' en hun curiositeiten te aanschouwen, vanuit een soort drang naar 'exotisme'. Zo vinden we bij Cocks een uitgebreid verslag van een bezoek van een edele uit Satsuma: “The King sent me word that a nobleman from Xaxma 446 was com to Firando and desired to vizet our English howse and to goe abord our shipp, and that he was a man of accompt, and therefore wished me to use hym respectively; which I did in showing hym the howse and making him a colation [...] The nobleman of Xaxma sent to have a sample of gallie pottes, jugges, tuns, podingers, lookingglasses, table bookes, chint bramport, and combarbands, with the prices.Upon good consideration we sent these things following for a present to the 2 noblemen of Xaxma, understanding they are kyn to the king and greate men In those partes, viz: 2 looking glasses, 2 pere tablebookes, 12 gallepottes, 2 green jugges, 2 green posset pottes, 2 gren tunns, 4 single comberbandes haere, 2 single peeces chint bramport. Which present they tooke in good part, and retorned me answer per Mr. Eaton that, yf we would have any busynes with the King of Xaxma, we should fynd they were men that could doe something and would not be forgetfull both fo their entertaynement at English howse as also abord the shipp; and that which bownd them the more, the sending these present unto them of things they had never seene the lyke before, and therfore would not want to signifie so much to the king their master . And sowne after they sent me thankses per 2 of their men, and eather of them sent me present of banketing box with furneture of trenchers, dishes, and other mattrs, for 5 men to eate with, after Japon fation.”447
442 443 444 445 446 447
Ibid., p. 17 Wat blijkbaar zoveel wil zeggen als het 'custom of the country', of de 'Japanse gebruiken' Door Europeanen consequent 'dancing beares' genoemd Cocks R., op. cit., vol. II, p. 22 Satsuma Cocks R., op. cit., vol. I, p. 147-148
111
In dit fragment ziet men dat de daimyo van Hirado aandringt bij de Engelsen dat zij hun schip en gebouwen laten zien aan deze ambassadeur van Satsuma, omdat die een „man of accompt‟, dus een man van groot aanzien, was. Opnieuw zorgt de heer van Hirado ervoor dat de Europeanen informatie opdoen over lokale gebruiken en de manieren waarop men met bepaalde leden van de Japanse samenleving diende om te gaan. De edelman uit Satsuma vraagt om een hele reeks van voorwerpen te kunnen bekijken, en te weten wat de prijzen daarvan zijn. Ogenschijnlijk lijkt het hier te gaan om de mogelijkheid tot handel, waarbij de edelman de „koopwaar‟ wenst te inspecteren. Wanneer we de lijst aan diverse waren nader bekijken, merken we op dat die heel breed is en dat er enkele merkwaardige spullen bijhoren, zoals verrekijkers en boeken, die niet noodzakelijk te koop waren. De Engelsen besloten om een aantal zaken uit deze lijst aan te bieden als geschenk, omdat de edelman (of edelen) uit Satsuma verwanten van de daimyo van Hirado bleken te zijn, en een belangrijke positie bekleedden in hun eigen gebied. Opnieuw is er dus sprake van een geschenk dat werd aangeboden omwille van de „status‟ van de ontvanger. De edellieden uit Satsuma beantwoordden dat zij de goede ontvangst niet zouden vergeten, maar bovendien dat zij zulke geschenken nog nooit eerder hadden gezien, en dat zij dat niet gingen doorvertellen aan de daimyo van Satsuma die hun meester was. Hierdoor kunnen we vermoeden dat het hier ging om méér dan koophandel, en dat er ook een element van curiositeit naar deze vreemde, exotische producten speelde. De edelen waren beschaamd dat deze geschenken aan hen toekwamen, en niet aan hun meerdere, die deze exotische producten misschien eerder verdiende omwille van zijn status. Uiteindelijk werden de Engelsen nogmaals bedankt door een indrukwekkend tegengeschenk, bestaande uit een „banketing box‟ en toebehoren, om te kunnen dineren op een Japanse wijze. Later maakte Cocks nogmaals melding van hetzelfde edele bezoek uit Satsuma, wanneer hij een lijst lijkt op te maken van personen aan wie men geschenken ging geven. Daarbij vermeldde hij dat de verwant van de daimyo van Hirado een bezoek bracht aan het Engelse huis en wijn en vis meebracht als geschenk, met het goede nieuws dat de daimyo van Satsuma zijn domeinen volledig wenste open te stellen voor Engelse handel: “We went to the King of Firando with a present. By generall consent there was a present sent to Capt. Whaw, China Capt. Brother. And Torazemon Dono sent me a gerdell and a pere tabis for a woman. Also there was a present sent to Tonomon Same. Ther was a present given Andrea Dittis, china Capt. And there was geven two presentes to Soyemon Dono and Torazemon Dono. The gentelman of Firando, which came from Xaxma, I meane Foyne Sames kynsman, came to the English howse, and sent me 2 barrils wyne and 2 fyshes for a present. He tould me the King of Xaxma had rezolved in counsell to let us have free trade into the Liqueas and all other partes of his dominions, but that the 2 noble men, which were here the other day, durst not tell me so much without order from the king, yet assured him it was true.”448
Bij dit fragment valt verder ook op dat er een hele opsomming werd gemaakt waarbij duidelijk werd gesteld aan wie men geschenken gaf, bijna als een soort boekhouding om te onthouden wat naar welke persoon gegaan is. Daarbij is het bijzonder dat niet enkel plaatselijke edellieden 448
Ibid., p. 149
112
geschenken kregen, maar dat ook de „China captain‟ een geschenk kreeg, evenals het bezoek een edelman uit Satsuma die familie was van de daimyo van Hirado. Dit had als positief gevolg dat men handel in Satsuma kon verwerven via deze persoon. Die edelman kwam op bezoek met het goede nieuws dat handel met Satsuma mogelijk was, en bracht opnieuw het „vaste‟ geschenk van wijn en vis mee, dat we reeds bij andere bezoeken en geschenk-uitwisselingen zagen. Het volgende jaar kreeg men opnieuw bezoek van de „ambassade‟ van Satsuma. Daarbij was de ambassadeur in kwestie ziek, waardoor men niet met hem kon spreken. De Europeanen handelden tesamen om geschenken aan te bieden van beide Compagnieën, en ook de broer van de daimyo van Hirado wenste een geschenk aan te bieden. Dit kon erop wijzen dat het aanbieden van geschenken aan een „vreemde ambassadeur‟ een plaatselijk gebruik was dat zowel de Japanners als Europeanen eerbiedigden. De secretaris van de ambassadeur bood in de naam van zijn heer aan om te helpen bij maritieme handel die kon plaatsvinden in de domeinen van Satsuma. Deze secretaris wilde de geschenken eerst niet aanvaarden, misschien omdat ze voor zijnheer bedoeld waren en dat hij de ontvangst ervan niet waardig was:
“[…] the King of Xaxma passed by this place, retorning from themperours Court. Soe we and the Hollanders went out to meete hym, and carid a present as from both Companies, viz. […]. But he was sick, that he could not be spoaken withall, nether by Tonomon Samma, the kinges brother, whoe went out to meete hym with a present, nether by us. Soe we left the present with the secretary, who at first made difficultie to receve it, yet in the king his masters name promised all assistance to our shipping, yf in any case any putt into his dominions.”449
Naast edellieden uit Satsuma, had men op zee ook contact met een afgevaardigde van de daimyo van Bingo: “This day passed a foyfone (boot) by us with 20 ores on a side, wherin the bongew of the King of Biengos (Bingo) , and came and spoke with us, seeing we were strangers, and sent me a dozen of larks for a present. So in requitall I sent hym a small barso of wyne and a salt cod, which he took in good parte, sending me word, yf we put into any port of his masters province, we should be welcom.” 450 I,
Bij deze ontmoeting met de edele van Bingo kreeg de Engelse hoofdman* twaalf zangvogels als geschenk, toen deze daimyo gezien had dat ze vreemdelingen waren. Men kan dus zien dat zelfs dieren als cadeau konden worden geschonken, wat waarschijnlijk een zeldzame of bijzondere connotatie had. Dit impliceerde blijkbaar ook een tegengeschenk ('requitall'), wat bestond uit een klein vat wijn en een gezouten vis, zoals men elders al gewend was te geven. Dit tegengeschenk werd positief aanvaard, en de daimyo beloofde dat als de boot zou aanmeren in de provincie van zijn meester men welkom zou zijn en aan alle noden zou worden voldaan. Dit toont aan dat geschenkenwisseling hier een dimensie van “P.R.” bezat, waarbij beide partijen aan uitwisseling doen, en men daardoor 'gekend' werd en welkom was. Dit laatste was een handig doel voor zowel Europeanen als Japanners. Anderzijds leek er ook een dimensie te zijn van schenkingen als sociale gedragspatronen, waarbij „requitall‟ werd verwacht. Vogels schenken kwam vaker voor in 449 450
Cocks R., p. 160 Ibid., p. 212
113
Cocks geval451. In bovenstaand fragment was sprake van exotische zangvogels die dienden als geschenk, maar uit onderstaand fragment blijkt dat ook ander exotisch gevogelte als geschenk kon dienen, en bovendien blijkt ook dat geschenken konden worden doorgegeven, zoals gebeurde met een exotische haan die Bongo Dono graag wilde hebben: “ I deliver Mr. Richard Wickham the rich cattan he left in my custody at his departure towardes Siam. The purcer of the junck gave me a greate Liquea cock for a present, which I sent to Bongo Dono, he being desirous to have hym.”
452
Men vindt ook nog geschenken-uitwisseling met andere edelen te Hirado terug, waar exotische of „vreemde‟ elementen in voorkwamen: “I had word, that Bon Diu, and his Brother would come aboord, to visit our ship, so I sent some banketting stuffe aboord, and went my selfe and met them, where they were entertained in the best sort we could, and Bon Diu gave mee two Cattans for a present, and so they departed with seven peeces of Ordnance shot off for fare-well. But fortwith his Brother returned aboord againe, desiring to have one of the little monkeys for his Brothers children; so I bought one of the Master Gunner [...] he was desirous to have me goe along with him in his Boate, which I did, he having three Peeces of Ordnance for a fare-well, which as I understood afterwards, was much esteemed off of both Brothers”453
Kort na deze gebeurtenis keerden deze edelen opnieuw terug: “And late at night Foyne Same the old King sent a man to me to know the particular of the presents given to both the Brothers, and put it downe in writing, but for what occasion I know not. [...] The ninth , Bon Diu sent one of his men to give mee thankes for his kind entertaynment aboord, and by the same messenger he sent mee two barrels of Miaco Wine for a Present. And soone after his Brother sent another man with two Barrels of Japan Wine, with the like ceremonie: both of them being very earnest to have a Prospective Glasse, and in the end I found an old one of Master Eatons, but soone after he returned me the said Glasse with thankes, not desiring at all to have it.”454
Bij deze gelegenheid werden banket-artikelen geschonken, en wenste Cocks als hoofd van de factorij persoonlijk een maaltijd te organiseren. Hierbij werd de edelman Bon Diu en zijn broer zo goed ontvangen, dat Cocks twee zwaarden als geschenk kreeg. Daarbij kan men dezelfde opmerking maken als eerder bij Saris, namelijk dat deze zwaarden als een teken van 'edele status' of hoge achting werden gezien. Daarnaast valt ook op dat deze edellieden een drang naar exotisme hadden, waarbij ze eerst een klein aapje wilden krijgen van de Engelsen en erop aandrongen om dit te krijgen (waarbij de' kinderen' al dan niet als excuus dienden). In het daaropvolgende fragment komt hun nieuwsgierigheid naar exotisme nog meer naar voor, wanneer men wenste om een verrekijker te ontvangen. Met wat moeite slaagde Cocks erin een dergelijk „kijkglas‟ te bemachtigen en te schenken. Merkwaardig genoeg gaf Bon Diu's broer die verrekijker al spoedig terug, waarbij vermeld werd dat hij dit toch niet wilde hebben. Dit lijkt een
451 452 453 454
Cocks R.,op. cit., p. 111 Cocks R., op. cit., p. 11 Cocks R. in Purchas S. (ed.), op. cit., p. 532-533 Ibid., p. 533
114
merkwaardige inbreuk op het ceremonieel, waarbij geschenken meestal blij aanvaard werden, waarbij de vraag opkomt waarom men dit voorwerp weer teruggaf: Misschien was het omdat de edelen enkel de nieuwsgierigheid hadden om zulk een vreemd voorwerp eens van naderbij te bekijken, maar dat ze er verder weinig nut voor vonden. Wat ook mogelijk is, is dat men het uiteindelijk niet gepast leek om nog een gunst te vragen, nadat men het aapje reeds had ontvangen. Verder valt hier ook op dat de daimyo van Hirado op papier wenste te noteren welke geschenken de broers gekregen hadden. Cocks wist niet voor welk doel dit diende, maar wij kunnen vermoeden dat koning Foyne van Hirado dit als precedent wou gebruiken om naar te verwijzen bij volgende bezoeken, om zo te onthouden wat een dergelijk bezoek 'waard' was. Een andere reden zou kunnen zijn dat hij een soort „boekhouding‟ bijhield, misschien op net dezelfde wijze waarop Cocks zijn persoonlijke dagboek bijhield. Wat exotisme, of de drang naar het verzamelen van exotische dieren betrof, kan men in Cocks' verslag nog voorbeelden vinden van het schenken of uitwisselen van dieren:“Tonomon Samme, understanding of my golden fish sent to desire to have it; so I gave it hym, and he gave me a great black dogg. He desired to have a littell pepper and som cloves, which was also sent hym, som 2 cattid pepper and a few cloves.”
455
In dit geval kan men lezen dat deze Tonomon Samme456 tweemaal een geschenk 'krijgt' op verzoek. In het eerste geval betreft het eerder een soort ruil: wanneer Tonomon te weten kwam dat Cocks goudvissen bezat, stuurde hij een boodschap dat hij deze zelf wou hebben, waarop Cocks ze wegschonk; daarop schonk Tonomon een grote zwarte hond aan Cocks. Deze schenking had dus eerder het karakter van een ruil. Verder wou Tonomon ook nog wat peper en kruidnagel, wat Cocks hem schonk. Cocks hield blijkbaar nog goudvissen over, die hij zelf had gekregen van de Chinezen, maar die de daimyo van Hirado later ook wenste te hebben, en dus schonk Cocks deze tegen zijn zin aan de daimyo: ”The King of Firando sent to begg my 2 golden fishes which the China Capt. Brother sent me, which, much against my will, I gave hym, having geven his brother the other before. [...] The King of Firando sent his chamberlen to me with a present of 2 Japon catabras, with much wordes complementall for that he did not come to vizet me since his retorne from the Emperours cort, aledging the fowle wether to be cheefe occation. The chamberlen also gave me a chaw (tea) cup of tynne. I sent our jurebasso to thank the king for the present he sent me and to tell hym I did not esteeme my selfe worthie of such honer as his Highnesse did unto me in sending me such a present. H retorned answer, he esteemed me worthie of much more, and was ashamed it was no better, yet desird me to take it in good parte, such as it was.”457
In dit fragment zien we verder ook dat de daimyo van Hirado wel dankbaar leek voor het geschenk van de goudvissen, want kort nadien schonk hij 2 zwaarden, via zijn kamerheer. Daarbij zond hij ook excuses dat hij voorheen nog niet op bezoek was gekomen, door toedoen 455 456 457
Cocks R., op. cit., p. 125 De broer van de daimyo van Hirado Cocks R., op. cit., vol. I, p. 145
115
van slecht weer. Cocks zond daarop zijn dank en uitgebreide 'beleefdheidsformules' dat hij zich niet waardig vond voor de eer geschenken te krijgen van de daimyo van Hirado. Deze antwoordde hierop dat Cocks nog grotere eer verdiende, en dat de daimyo zich schaamde dat het geschenk niet beter was, en dat hij wenste dat men het in 'good parte' zou aannemen. Daarbij zien we duidelijk een soort heen-en-weer van formele, beleefde excuses gebeuren, en valt ook op te merken dat er werd benadrukt dat men het geschenk 'in good parte' zou aannemen. Dit lijkt ook een soort 'standaardformule' die bij andere uitwisselingen vaak terugkwam458. Ook bij bezoek van een andere ambassadeur, de daimyo van „Crates‟, vallen opnieuw enkele bijzondere elementen op. Blijkbaar was deze daimyo nogal krijgshaftig ingesteld, want men ontving alweer wapentuig, 2 lansen en een zwaard, en de daimyo verzocht de Engelsen ook om een voorstelling van militaire aard, nl. het afvuren van een brandende pijl en een brandende speer: ”The King of Crates gave me a present of 2 langanacks and a cattan, and desird to see the experience of a fyry arrow shot out of a slurbo and a burnyng pike; which is referd till his retorne from a province of his which he is now bownd to vizet.”459
Men kan vermoeden dat hier opnieuw twee symbolisch belangrijke tendensen actief waren: Enerzijds het erkennen van een bepaalde „edele‟ status door het schenken van wapentuig, en anderzijds het beoordelen van de Europeanen hun potentiele militaire kunnen. Het afvuren van brandende pijlen lijkt eenmaal niet zo exotisch, en zal de daimyo wel gekend hebben van zijn eigen soldaten. Het ging in dit geval dus misschien eerder om een symbolische test of gedrag. Men kan dergelijke uitwisselingen met feodale heren misschien zelfs zien als kopieën van de symbolische interactie die plaatsvond met de shogun, op een kleiner niveau. Cocks was in onderhandeling met een zekere Gonrok Dono, en zond deze een vrij omvangrijk geschenk. Hij vermeldde expliciet dat hij dit geschenk zond omdat deze Gonrok Dono de 'cheefe bongew'460 was voor alle goederen die toekwamen in Hirado, Nagasaki en andere delen van Japan: “And, finding the king had not sent his letter to Gonrok Dono yisterday (as he promised me), I sent Ed. Sayer with it expres, and agreed with a boate [...] And sent a present to Gonrok Dono: 2 damaskt fowling pec., 5 pec. w. Baft, 5 tapis Suras, P chint Amad, 5 pc. Blew byrams, 5 pc red zelas, 5 pec; buckshaws. This present is sent to hym as cheefe bongew of all goodes brought into Firando, Langasaque, or any of these partes of Japon.”
461 I sar
Cocks wou deze persoon duidelijk gunstig stemmen, gezien die zich op een belangrijke positie bevond voor de buitenlandhandel, want met zijn steun konden de Engelse goederen misschien sneller worden goedgekeurd. Cocks schreef dat dit geschenk aan hem werd gegeven in zijn hoedanigheid van „cheefe bongew of all goodes‟, wat betekent dat men een geschenk gaf omwille van de positie van deze persoon, zowel op vlak van hoge status als voor wat die praktisch kon 458
Wanneer men vermeldingen maakt dat de ontvanger het geschenk 'in good parte' ontving, en soms zelfs met toevoegingen van 'complementall wordes' 459 Cocks R., op. cit., p. 66 460 In deze context: hoofopzichter 461 Ibid., p. 63
116
doen om de Engelse handelsbelangen misschien te bevorderen. Heel occasioneel bleek het ook mogelijk dat verre edelen op bezoek kwamen, zoals de ambassadeur van de koning van Siam, die zoals de Europeanen ook op jaarlijkse „ambassade‟ naar de shogun moest:
“And
the ambassadors [sic.] of the King of Syam, which are now retorned from themperours Court, where they
were royally receved, did com to vizet our English howse, accompanied with Capt. Yasimon Dono of Nangasaque and a man which themperour sent with them from Edo to accompanid them to Nangasaque. The ambassador gave me a barill of wyne for a present, and the Japon which accompanid hym from Edo an other. And the ambassador requestes me to geve hym a letter of favour with an English flagg, yf in case they met with any English or Hollandes shipps at sea; and Capt. Yasimon Dono did desire the like: which I promised to them both to performe. And I sent a pottell glasse bottell of annise water for a present to the ambassador, which he took in very good part.”
462
Bij dit fragment zien we dat deze ambassadeur samen met een edelman uit Nagasaki, en met een shogunale agent op bezoek kwam in het „English house‟. Daarbij schonk deze edelman een vat wijn, zoals men bij andere bezoeken ook ontving, en vroeg hij om een „letter of favour‟ waarbij schepen van Siam de Engelse vlag konden laten zien aan andere Europeanen. De edelman uit Nagasaki wenste ook om dergelijke voorkeurs-brief te krijgen. Het belang dat deze edelen vestigen in dergelijke „letter of favour‟ doet wat denken aan de shogunale zegels die werden uitgevaardigd bij de shuinsen-handel463.Vermoedelijk vond men het een teken van waarde om een brief te bezitten die bekrachtigd was door een Engels zegel, en het teken was van een „exotische‟ autoriteit, net zoals zoiets door de Japanse shogun ook werd uitgevaardigd. Maar interacties waarbij geschenken warden uitgewisseld met edelen die niet uit Hirado of Edo kwam gebeurden niet alleen in Hirado zelf, maar ook op verplaatsing. Deze verplaatsing vond meestal plaats in het kader van de hofreis die men jaarlijks maakte. Zo vindt men een bezoek aan de daimyo van Arima terug, waarbij men enkele kostbare stoffen meenam als geschenk: “We went with the Hollanders to vizet the King of Arima, and carid hym a present betwixt us, viz.: Damask v holl, damask, white, fagotstille. The Emperours ambassadours, with Tonomon Same and others, came to see our English howse, whome we entertained in the best sort we could.”464
Evenzeer vinden we een gelijkaardig bezoek terug van een edelman uit Osaka, die een geschenk gaf volgens 'Japanse gewoonte', bestaande uit banket-artikelen en vlees, omdat hij de vorige dag goed onthaald werd door de Engelsen. Opnieuw zien we hier de formule 'Nifon Catange' opduiken, om aan te duiden dat dit alles volgens Japanse gewoonten of gebruiken verliep. Naast de reden die de edelman gaf, het geschenk als dank voor het banket de dag voordien, dacht Cocks 462 463 464
Cocks R., op. Cit. Vol II, p. 220 Zie hoofdstuk II Cocks R., op. Cit., vol II,., p. 164
117
ook dat er een achterliggend motief kon zijn. In dit geval vermoedde hij dat de edelman het egschenk gebruikte als 'reparative' om geld te lenen. Indien dit zo zou zijn465, zou dit aantonen dat men in Japan ook gebruik maakte van geschenken om verdere gunsten te kunnen verkrijgen. Dit fragment toont letterlijk aan hoe het mechanisme van 'de gift' mogelijk gebruikt kon zijn, door expliciet te vermelden dat een geschenk als 'preparative' kon dienen om een bepaalde gunst te vragen: A cavalero of Osakay sent me a present of a banketing box, meate, nifon catange (or Japon fation), with a barso of singe, because I made hym colation thother day; but I rather think it a preparative to borow money; yet herein he may be deceaved, for i fynd many borowers but non that make repayment.” 466 isar
Wanneer men zou van uitgaan dat geschenken op zichzelf een bepaalde waarde bezaten in de uitwisselings-praktijk, zou volgend fragment, waarin Cocks via een Edelman een geschenk kreeg dat deze Edelman zelf van de Shogun had gekregen, erop duiden dat deze edelman Cocks extra eer wenste te bewijzen via het geschenk dat oorspronkelijk van de shogun kwam. Op die manier kon een geschenk blijkbaar ook „reizen‟: “Sugian Dono came and brought me a present of 2 baggs sweet powlder to lay amongst aparell, and said they were 467 geven hym per the kinge and formerly geven to the king per the Emperour ” In het algemeen valt op, voor wat het gedrag van de Europeanen in Japan betrof, dat men hard zijn best deed om alle belangrijke personage's tevreden te stellen. Zo vermeldde Cocks dat hij vernam dat er een belangrijke man was die nog geen geschenk had gekregen sinds de aankomst in Japan, waarop men besluit om samen met de 'China Capt.' een geschenk te geven: “There was a present geven to Torasemon Dono, a principaall man in this place, which never had any thing geven unto hym since our arrival in Japon, which our frends tould us of. Soe he had geven: byrams, red zelas, 41 cattis pepper. And the china Capt, andrea dittis, went with me to viset hym, and carid hym a great jar of biskit. And I gave a kerimon to Matingas father, which mr Eaton gave unto me.” 468 Hierna vond het volgende plaats: “Torasemon Dono came hym selfe to the English house, and brought a present of a barso wyne and 2 faisant cocks.”469
Hieruit zou men een zekere wederkerigheid in het schenken kunnen afleiden, waarbij men een geschenk en een tegengeschenk uitwisselde, met enige tijd daartussenin. De aard van het geschenk is hetzelfde als men terug kan zien bij andere interacties met edelen, bestaande uit wijn en gevogelte. Dergelijke dynamiek van 'heen-en-weer' schenken kan men ook zien als het
465
De bron spreekt dit op een later punt tegen, vermits Cocks geen verdere vermelding maakte van het lenen van geld aan een edelman 466 Cocks R., op. Cit., p. 15 467 Ibid., p. 60 468 Ibid., p. 106 469 Ibid., p. 109
118
vestigen van 'geschenk-relatie', waarbij beide partijen geschenken heen en weer schonken. Zo zien we ook: “I went to Taccamon Dono in company of Captain Adames, and carid hym a barill wyne and 2 fyshes, nifon catange, and delivered hym my letter and paper consernyng my processe against the purcer, which he took in good parte, promising me justice whe he had heard what the other cold aledg against me, but sent home the barill wyne and fyshes after me, for that no present was to be accepted when men came to crave justice.”470
Dit fragment wijst opnieuw op de mogelijkheid van het geschenk: blijkbaar kon men geen geschenken aanvaarden in geval van rechtspraak, waarschijnlijk omdat men anders omkoping zou kunnen vermoeden. In een ander fragment vermeldde Cocks dan weer dat men een geschenk diende mee te nemen wanneer men een „personage of quality‟ bezocht: “only I was ashamed we had noe good thing to present his Lordshipp withall, and to goe emptie handed to a personage of his quallety was not good. But he answered me that was all one, whether we carid a present or noe; only he knew we should be welcom and our visetation taken in good parte; but I should not say he came to me.”471
5.1.4 Geschenken-uitwisseling met Japanse ambachtslieden en tussen Europeanen onderling Uit het onderzoek bleek reeds dat er heel wat uitwisseling van geschenken plaatsvond met edelen en Japanners met een hoge status. Deze uitwisseling van geschenken leek een soort 'sociaal ceremonieel' te vormen dat op veel verschillende manieren, en om verschillende redenen kon plaatsvinden. Veruit de meeste momenten van geschenken-uitwisseling die men in bronnen kan opmerken gebeurde met edelen, maar het is belangrijk om ook te noteren dat er uitwisselingen plaatsvonden met 'niet-edelen'. Daarbij valt op dat dergelijke uitwisselingsprocessen in een nietadelijke sociale context zowel door Europeanen als Japanners werden aangegaan. De uitwisselingen in dergelijke situaties lijken minder symbolisch geladen en minder 'formeel' te zijn geweest als welke we bij de 'edele klassen' terugvonden. De getuigenissen die men terugvindt over interacties met niet-edelen tonen aan dat uitwisseling van geschenken een quasi-dagelijkse realiteit leek te vormen in Hirado. Het uitwisselen van geschenken zou dan niet uitsluitend een gepland, programmatisch gegeven tegenover een Japanse klasse van bestuurders zijn geweest, maar leek te gebeuren in alle lagen van de samenleving. Verder biedt de interactie met nietedelen ook verder inzicht in welke soort producten werden geschonken of uitgewisseld. Als we spreken over 'niet-edelen', betreft dit doorgaans lokale inwoners van Hirado; meestal waren dit ambachtslieden, tolken en hun gezin. In sommige gevallen kon er ook interactie zijn met een vertegenwoordiger van een andere persoon, bijvoorbeeld de vrouw van een tolk: “Miguel
470 471
Ibid, vol. 1, p. 241 Ibid., p. 245
119
jurebassos wife brought Capt. Adames a catabra, a barell wine, and figges; for a present. ”
472
In dit fragment zien we dat de vrouw van tolk Miguel aan Captain Adams een catabra, wijnvat en vijgen schonk als geschenk. De redenen hiertoe zijn ofwel als een soort 'verzekering' dat kapitein Adams deze Miguel in dienst houd, of om Adams welwillend te laten zijn, of.... Een vraag kan zijn waarom Cocks dit vermeldde? Ofwel was dit omdat hij wilde onthouden welk persoon welke eigendommen had gekregen, ofwel om te vergelijken met zichzelf. Enige tijd later bleek diezelfde Miguel nog steeds in dienst van de Compagnie, en kwam zijn vrouw opnieuw langs om dit maal Indische picles (een exotische lekkernij) te brengen, met daarbij de boodschap om haar zieke man te verontschuldigen (dat hij niet kon tolken in die drukke zaken-tijd). Het excuus gekoppeld aan het bezoek, toont duidelijk aan dat men in dit geval probeerde de factorijbazen gunstig te stemmen. Het gegeven geschenk bedroeg, ten tijde van de vrouw's eerste bezoek, wijn en vijgen. In dit geval van het tweede bezoek bracht ze een ook voor Japanners heel exotische lekkernij, en de zeldzaamheid van het geschenk was misschien bedoeld om gunstig te kunnen stemmen. Zo merken we opdat deze logica ook bij de Japanners zelf kon voorkomen, en dus niet enkel een 'Europees idee' leek te zijn: “Migell our jurebassos wife came and brought me a small jar of achar (Hindustani picles) fa present, desiring me to exskews her husband in that he abcented hym selfe to take phisik in this tyme of busyness.”
473
Men had uiteraard meer dan één jurebasso,of tolk, in dienst. In verband met een andere tolk vond er een merkwaardige uitwisseling plaats, ter gelegenheid van de verhuis van de tolk, waarbij aan cocks zelfs werd gevraagd om het kind van die tolk een naam te geven. Dit zal ongetwijfeld een grote eer zijn geweest, ook voor het Europese perspectief waarbij men kan denken aan het Europese doop-gebruik. Ook hier was het de vrouw van de tolk die op visite kwam, eerder dan de tolk zelf: “I gave Coa Jno. Jurebassos wife a bar plate with a barso of wyne and box sweet bread, she going to a new howse, and brought her child to me to geve it a name, which I did call Coa Jno. , as his father.”474
Uit Cocks dagboek bleek nog een tweede geval, waarbij een gelijkaardig scenario zich voordeed. Hierbij bracht de vrouw van een zekere Goresano haar jonge dochter naar de Engelsen, tezamen met een geschenk van wijn en fruit, met de bedoeling dat Cocks het kind een naam zou geven:“Goresanos wife brought her doughter of 20 daies ould to the English howse, with a present of a barsoe of 475 wyne, figges, and orings, desiring a name to be given her which was per consent Elizabeth.” Opnieuw kan men daarbij bedenken dat het voor Goresano en zijn familie misschien een eer was om hun 472 473 474 475
Ibid., p. 14 Ibid. p. 135 Ibid., vol II, p. 154 Ibid., p.79
120
dochter een 'Europese' naam te laten geven, wat ook hier connotaties oproept met het christelijke dopen. Het geschenk van wijn en fruit diende misschien als dank voor deze naamgeving. De vrouw van een Japanse kleermaker schonk Cocks papier, en hoopte haar echtgenoot aan werk te helpen. De vrouw sprak Spaans, dus men kan vermoeden dat de Japanse kleermaker voorheen al gewerkt had of bekend was met de Iberiërs in Japan: “A Japon telors wife brought me a 476 present of paper. She spoake Spanish, and sought to procur work for her husband. ” Ook hier zijn er twee mogelijkheden: of bij contact met anderen, die gepercipieerd worden als hooggeplaatsten, was het een gebruik om geschenken te overhandigen, ofwel was het een bewuste strategie die diplomatisch hulpzaam was. Opvallend bij vrijwel al bovenstaande voorbeelden is dat het telkens ging om de vrouw van de persoon in kwestie, die blijkbaar diende als een soort 'P.R.-agent‟voor hun mannen die in dienst van de Europeanen actief waren, of wensten te zijn. Anderzijds kan men ook voorbeelden terugvinden van geschenken-uitwisseling met de ambachtslieden zelf, en dus niet slechts via hun verwanten, meestal leek dit in verband te staan met bepaalde werkzaamheden die werden uitgevoerd. Naast de Japanse scheepstimmerman, die deel uitmaakte van de Engelse bemanning, gaf men terzelfdertijd ook een geschenk aan de daimyo van Hirado, die misschien in dezelfde context meehielp om de werkzaamheden aan het schip mogelijk te maken : “Yaimon Dono, the master ship carpenter, brought me a present of pears, and, in the end of many complementall speeches, took exceptions that land carpenters were sett to work abord our shipp. [..] And we carried Tome Samme, the King of Firando a present as followeth [...]” Vervolgens zond Cocks de Heer van Firando verschillende soorten textiel, was, peper, lood, 2 geweren en 10 messen.
477
“We sent a present to Sangero Samme that lent us a bark to carry our goodes to Osekey: 1 damask fowling epece, 1 pec. allegias(Ind. Katoen), 2 pec. Tapis suras.[...] Tacemon Dono sent me a dish of fresh fish, I of fresh water. [...] In the after nowne the boate I sent to Langasaque , to buy provitions to envite the king to dyner, retorned and brought that she went for, with 2 jarrs conserves from jorge, brought for me. And Susanna, his wife, sent me a box of conserves , with abaskit of peares and an other of figges, and a small box of conservs for China Capts. Doughter, which I sent unto her.”
478
Hier zond Cocks een geschenk als bedanking voor het maritieme transport van Engelse goederen naar Osaka. Op dezelfde dag vermeldde hij ook dat hij vis en water kreeg, en een boot naar Nagasaki stuurde om voedsel in te slaan voor een etentje met de heer van Hirado. Verder werden ook nog dozen met geconserveerd fruit meegegeven, waaronder ook een doos voor de dochter van de 'China Captain'. In dit geval lijkt het geschenk meer op een vorm van betaling, waarbij
476 477 478
Ibid., p. 18 Ibid ., p. 57 Ibid., p. 64
121
ook hier een vrouw langskwam met een reeks geschenken, vergelijkbaar aan hierboven beschreven situaties. Naast timmerlieden en ambachts-lieden waarmee men rechtstreeks contact had in een context van gezamenlijke belangen of werkzaamheden, kreeg men soms ook bezoek en geschenken van Japanners waar men nog nooit eerder contact mee had gehad. Dit kan men terugvinden bij het bezoek van een nar van de daimyo van Hirado, of bij een bezoek van de Japanse barbier. In beide gevallen kan de verklaring zijn dat men ofwel aan Europees clienteel of gunsten hoopte te geraken, ofwel dat men de geschenken gaf als een soort eerbetoon:
“And
Sticamon Dono sent me 2 duckes and a dish of peares for a present. He is a comedian or a jester to geve
delight to the King.”
479
En ook: “And the Japon barber Rappado sent me a present of a basket of oringese.”480
We kunnen opmerken dat in beide gevallen fruit werd geschonken, net zoals in het geval van de timmerman of in interacties met de vrouwen van de tolken. Fruit leek blijkbaar een goed dat vaak door niet-edelen werd geschonken, verder werden er meer geschenken bestaande uit drank en vis gegeven. In een volgend fragment merkt men dat de scheepstimmerman die voorheen al peren had geschonken, met de naam Zanzabar of Yasimon dono, enige onenigheid had gehad met Cocks omdat hij diegene wilde zijn om een nieuw schip te bouwen, en dat Cocks dit had uitbesteed aan lands-timmerlieden. Toch kwam deze timmerman langs met een geschenk van sinaasappelen en wijn, en bood hulp aan om het schip in orde te krijgen. Later kwam ook diens kleine dochter langs met een geschenk bestaande uit wijn, sinaasappelen, eieren en vis. Men kan vermoeden dat deze geschenken dienden om verzoening te bewerkstelligen, en de ruzie te vergeten. Opvallend is dat ook hier een vrouw, Yasimon's kleine dochter, als 'schenker' fungeerde? Verder vermeldde Cocks ook dat een nieuwe buurman een 'banketting box' schonk, vermoedelijk met als doel een goede buren-relatie te maken. In elk geval had Cocks de naam van deze nieuwe buurman onthouden: “And Zanzabar, alius Yasimon Dono, came to vizet me at English howse, and brought me a present of oringes and a barrill of wine, and sent 2 men to helpe me bring downe the ship. […] Zanzabers little douighter came to vizet me, and brought a present of wyne, orenges, eggs, and fysh drest. And an ould man of Miaco, now our neighbor, brought me a banketting box for a present. His name is Ito Yoguiche Dono.”481
Uit een later fragment bleek dat deze nieuwe buurman uit Miaco een koopman was, en Cocks refereerde opnieuw naar deze persoon toen hij hem geschenken ging geven in naam van de compagnie én in naam van zichzelf. Daarop beloofde deze koopman om zijn diensten aan te bieden in de handel met Miaco:
479 480 481
Ibid., p. 77 Ibid., p. 93 Ibid., p. 97
122
“I gave a present to a merchant of Miaco, whoe gave me a fayre banqueting box before, viz.: 2 pc byrams, white; 2 pc byrams nill (these are of the companies goodes), 2 pc chader Lullawy of my owne. He took it in good parte, and offerd to doe our nation any service he could above at Miaco. Mr Wickham gave me a keremon of them Sada Dono gave hym at Edo.”
482
Uit dit fragment bleek dat er een onderscheid werd gemaakt tussen geschenken uit naam van de compagnie, en geschenken die men uit zichzelf gaf. Men zou kunnen vermoeden dat het schenken van compagnie-goederen kon worden gerechtvaardigd wanneer het belangrijke handelscontacten opleverde, zoals hier in verband met de handel in Miaco. Een persoonlijk geschenk kan misschien eerder worden geïnterpreteerd in het kader van het bewerkstelligen van een goede onderlinge relatie. Het bleken niet alleen ambachtslieden of edelen die op bezoek kwamen met geschenken, Maar zelfs ook een plaatselijke Japanse priester, die men aanduidde als 'bose'483. Deze priester schonk waaiers maar ook bloemen en bomen voor de Engelse boomgaard. Uit dank voor dit geschenk schonken de Engelsen op hun beurt wijn, peper en wat geld. De priester toonde hiervoor op zijn beurt dank en schonk nog meer planten. Later vermeldde Cocks ook nog dat deze priester een boom met witte bloemen schonk, 'as a present', dus er werd benadrukt dat dit een geschenk was: “ A bose came to vizet me with a present of fans. […] We sent a present to the bose that gave us the trees, viz: 1 barill wyne, 10 cattis pepper with 2 small bars plate. […] he bosesent 3 trees or plantes more, and came to thank me for the present sent.”484 En later: “The boz or pagan prist above sent me a tree of white flowers as a present.” 485
Men wisselde ook geschenken uit met kabuki-artiesten, die vaak aanwezig waren voor entertainment en vermaak te geven op feesten of maaltijden486. Daarbij lijkt het geschenk eerder op een vorm van betaling:
“I gave the caboque Shezero an ichobe and a silk catabra, and sent the master of them a bar Coban. We [...] arrived at Febe some 2 howrs before night, where we staid all that night, for that Capt. Adames wife and his two children met us theare. This Phebe is a lordshipp geven to Capt. Adames per the ould Emperor, to hym and his for eaver, and confermed to his sonne called Joseph. There is above 100 farmes or howseholds upon it [...] all which are his vassals, and he hath power of life and death over them, they being his slaves, and he as absolute authoretie over them as any tono (or king) in Japon hath over his vassales. Divers of his tenants brought me present of fruite, as oringes, figgs, peares, chistnuttes, and grapes, whereof ther is abundance in that place. The cabokes came out to sea after us in a boate and brought a banket. So I gave them a bar of Coban to make a banket at their retorne to Edo, and gave the boate men which rowed thel an ichibo...”487 482 483 484 485 486 487
Ibid., p. 106 Naar het Japanse woord voor priester Cocks R., op. Cit., p. 118 Ibid., p. 128 Zie volgend onderdeel van dit hoofdstuk Cocks R., op. cit., p. 181
123
Later vermeldde Cocks opnieuw dat hij aan de hoofd-kabuki een geschek gaf, maar hij vermeldde daarbij niet expliciet dat het om een geschenk ging, zodat we kunnen vermoeden dat het om een vorm van betaling ging: “I gave the cheefe caboque 1 single pec. Chint bramort, and her maid 5bmas in plate, and sos ent them away.”488
Naast uitwisseling van geschenken met Japanners is het ook belangrijk om op te merken dat dat ook Europeanen onderling aan geschenken-uitwisseling deden. Zo schreef Cocks: “Aout nowne the junck of Jno. Yoosen entred, which came from Camboia[...]And I sent Mr. Sayer abord the junck of 489 Jno. Yosen with a barill wyne and 3 hense, to bid the master welcome” Hierbij zien we dat Jan Joosten wijn en gevogelte kreeg geschonken, wat ook reeds opviel omdat het veel geschonken werd aan en door Japanners. Dit lijkt dus een lokaal gebruik te zijn, waaraan de Europeanen zich hadden aangepast. Een ander, heel bijzonder moment van uitwisseling kunnen we onderscheiden bij Cocks: “And I deliverd the 2 cattans and wacadash of Capt. Adames, elft per will to his sonne Joseph; where were teares 490 shedd at delivery.” Deze uitwisseling vond plaats kort na William Adams' dood, waarna Cocks de zwaarden van Capt. Adams, die een teken waren van diens ridderschap, officieel aan Adams' half-Japanse zoon Joseph schonk. Adams had deze volgens Cocks nagelaten aan zijn zoon, wat betekent dat hij tegelijkertijd de investituur toekent in zijn status als adel. Hiernaast huilde men ook omdat beide zijden emotioneel terugdachten aan Adams. Ook voorheen kon men merken dat er met Adams' familie aan uitwisseling werd gedaan, zoals Cocks reeds beschreef: “I forgot we gave presentes as followeth, viz. To Mrs. Adames , 1 loking glasse, 1 pikture of Solloman, 2 blew tuns, 2 handkerchefs chint bramport. And I gave cabukes 6 handkerchefes and 2 budells paper; and 2 handkerchefs to Capt. Adames hostis. Also there was 1000 qins given to howse; 1 single peece chint. Bram. To Capt. Adames father in law; and 1 whole pec. Chint bramport to Mattem Dono, a merchant, our frend .”
491
Uit dit fragment viel op dat aan de „Adams family‟ verschillende unieke materialen warden geschonken, die we niet snel terugvinden in andere uitwisselingen, behalve deze die met de shogun of hoge edelen plaatsvonden. Hier betreft het bijvoorbeeld een verrekijker, een schilderij van Salomo en „handkerchefs‟. De reden voor deze bijzondere geschenken ligt misschien in de belangrijke band met Adams, die een lid was van de Engelse compagnie; en met zijn familie die na zijn dood Adams‟ handelszaken leek te blijven opvolgen. Ook tussen de Engelsen en Hollanders onderling kan men zien dat er uitwisseling van geschenken plaatsvond, zo leest men bij Cocks:
488 489 490 491
Ibid., p. 212 Ibid.,vol II, p. 47 Ibid., p. 233 Ibid., p. 193
124
“And after nowne the captain and the masters of the 2 Dutch shipps came to the English howse and brought me a present of 2 baricas of Spanish wine, 3 Hollands cheeses, 2 small pots of butter; and a bundell of stockfish. […] 492 Sugian Dono sent me a present of new rise, nifon catange [custom of the countrey].” En terzelfdertijd vond er dus ook een uitwisseling plaats met een Japanner die, volgens Japans gebruik, verse rijst schonk. Interessant is hier om te zien dat Engelsen en Hollanders onderling ook geschenken van wijn en vis gaven, zoals reeds elders in Japan een wijdsverspreid gebruik leek. In die zin zou men kunnen denken dat de Europeanen zich in hun gebruiken aanpasten aan de Japanse context waarin zij terechtkwamen. Ook in uitwisselingen tussen Cocks en Adams bemerken we dit: “ I went to cochi to vizet Capt Adames and see our junck work. Went forward and carid hym a bottell Spanish wyne, 2 hens, 1 duk, a pece pork, 8 loves bread and 6 millans, and returned to Firando to dyner
[..]”493 Adams had gezorgd voor de bouw van een eigen jonk, de „Sea Adventure‟, voor de Engelse factorij; waardoor men het geschenk misschien als beloning of bekrachtiging voor wederzijdse hulp kan zien. Verder bemerken we bij onderlinge interacties tussen Engelsen en Hollanders ook dat men uit onderlinge sympathie geschenken gaf. Zo schonk Cocks een boek over Turkse geschiedenis aan een andere scheepskapitein als tijdverdrijf:
“And
i wrote an other letter to Cpt. Copendall per the bark, advising how i understood Migell jurebasso had in
speeches misused a man of Gonrock Donos, whome went passenger in the abrk. Also I sent hym Turkish History per the
bearer
of
this
letter
to
Capt
Cop.
,
to
passe
away
the
tyme
per
the
way”
494
Verder toont dit fragment ook aan dat Cocks een belezen, geletterd man was. Hij was blijkbaar geïnteresseerd in geschiedenis van Turkije, wat kan duiden op een interesse in „niet-Europese‟ of „niet-Engelse495‟ culturen of omgevingen. Dit maakte hem allicht een geschikt man om een „verre factorij‟ te leiden. Men bemerkt verder nog dat Cocks enkele keren geschenken naar Hollanders liet brengen, in bijzonder wanneer deze naar andere gebieden vertrokken voor handel met Cochi: “ and I carid 2 barilles wyne, 3 hense, 2 ducke, 3 fyshes, 20 loves fresh bread, and a baskit of oringes, and dronke to their good voyage; which Capt. Speck tooke in good parte, an sent his jurebasso with complement , nifon catange.”
496
Bovendien kon men hier opmerken dat de Hollandse kapitein, die om met de Engelsen te converseren blijkbaar een tolk nodig had, zélf ook het „Nifon Catange‟ toepaste, in onderlinge Europese interactie. Dus ook hier lijkt het dat men enkele gebruiken van een Japanse context in de onderlinge interactie toepaste. Ook bij bezoek van Jan Joosten kan men bijvoorbeeld zien dat 492 493 494 495 496
Ibid.., p.39 Ibid., p. 41 Ibid., p. 56 Uit zijn biografie leert men ook dat hij voorheen reeds enige jaren in Frankrijk had vertoefd Cocks R., op. cit., vol. Ii, p. 98
125
deze een geschenk meebracht: “Jno. Yosen came to vizet me, and brought me a present of sweet meates, enviting me him to his howse, etc. Yt seemed by his speeches he was pt well pleaced with the Hollanders liberallety towardes hym, consindering the payn he had taken for them, for which he hath the ill will of the Tono of Firando , and divers others.” 497
Hier valt op te merken dat Jan Joosten een bepaalde mate van onafhankelijkheid bezat tegenover de Hollanders, maar ook dat hij niet zo gunstig aangeschreven stond bij enkele edelen. Misschien hoopte hij om bij de Engelsen meer steun te vinden. Naast Jan Joosten had men vergelijkbare interacties met William Adams, die zich in een vergelijkbare situatie als Joosten bevond: “We departed from Edo this day , after nowne, and gave presentes as followeth: to capt. Adames 2 tatta back cloth, and one peece damask; and to Mrs. Adams 1 peece cuschen velvett,1 peece damask, and 5 mas wight corall, adnt to Mrs Adames sone Josephe 1 pe velvet; and to his doughter Susanna 1 pec damask; and to his wives mother 1 pec damask; and to Tome Dono, jurebasso, 1 pec taffety; and to Jacobe Dono, his clark, 1 pec taffety.
“498
5.1.5 Geschenken-uitwisseling met Chinezen Afbeelding met bovenaan Zheng Zhilong, onderaan de beroemde Chinese piraat en veldheer Coxinga. Zheng Zhilong, of Iquan, was een van de Chinezen die behoorden tot „Captain China‟s netwerk van piraten-smokkelaars, die de 'landlords' van het Engelse verblijf in Hirado waren499. // Illustration of Koxinga and Zheng Zhilong.jpg / 19th century / 195 x 45.3 cm / Scroll / Taiwan Nation Musuem
Er werden niet enkel geschenken gegeven aan Japanners, maar ook aan de Chinezen te Hirado. In de dagelijkse 'modus vivendi' in Hirado bestond namen deze immers een belangrijke plaats in als buren, huisbazen en handelaars. Daarnaast kan men ook opmerken dat er met de Chinezen een bijzondere vorm van uitwisselingen plaatsvond: enerzijds een sociale vorm van handelen zoals die in Japan algemener leek plaats te vinden (in kader van gelegenheden, bezoeken,...zie hierboven). Anderzijds maakten de Chinezen in Hirado gebruik van afpersing onder de vorm van uitwisseling. De reden hiervoor ligt in het feit dat heowel deze Chinezen handel hadden met Japan, zij eigenlijk piraten waren. Zij gaven zich uit voor 'officiele' kooplieden uit China, maar waren niet door de overheid erkend. De spilfiguur hierin was de leider van de Chinezen, die de Europeanen als 'China Captain' of 'Andrea Dittis' benoemden. Een belangrijke medewerker van deze „Captain China‟, en tolk voor de Europeanen, was Zheng Zhilong, de vader van de later beruchte Coxinga: een Chinese veldheer en priatenheer, die de Ming Dynastie zou helpen doen vallen. Zijn christelijke naam was Nicholas Iquan., en hij was 497 498 499
Ibid., p. 92 Ibid,. p. 97 Clements J. Pirate King. Coxinga and the fall of the Ming dynasty. Sutton Publishing, 2004, Gloucestershire, 275
p.
126
leider van een losse confederatie van piraten, en warlord die de-facto heerste over zuid-oost Chin). Zijn piraten-confederatie was internationaal, want hij had ook Afrikanen , Indiërs en zelfs een Italiaan in dienst.500 Wat deze Chinese organisatie betrof kan men opmerken dat ook hier de mogelijkheden tot het terugvinden van een „maritieme cultuur‟ aanwezig waren. Wat de relatie van deze Chinezen met een figuur als Richard Cocks betreft, is er sprake van een afpersingskwestie. De leider van deze confederatie was gekend als een vriendelijk man, die steeds probeerde om de Europeanen te bedriegen. De Hollanders hadden dit reeds ervaren en hielden zich afzijdig tegenover hem, maar Cocks was veel naiever waardoor de Chinese zwendel verschillende jaren kon duren. Cocks was een vriendelijke oude man die vooral geïnteresseerd was in tuinieren en in goudvissen, en de Chinese leider kon zich opwerpen als „huisbaas‟ zodat de Engelsen de gebouwen voor hun factorij van hem huurden. Gezien de Engelsen zich slecht konden informeren over handelsmogelijkheden met China, konden de Chinese piraten de kans grijpen om zichzelf voor te doen als officiele handelaars. Verschillende keren loog de Chinese huisbaas Cocks voor dat de handel in China bijna gelukt was, en uiteindelijk gaf Cocks 6.250 taels compagnie-geld uit, investeerde hij nog een dergelijke som in de „Chinese handel‟, en gaf hij een fortuin uit aan geschenken en entertainment.501 De deal van de Engelsen met de „China Captain‟ als huisbaas werd oorspronkelijk door Saris gesloten: “The foureteenth and fifteenth we spent giving of Presents. The sixtezent, I concluded with Captaine Audassee, Captaine of the China quarter here, for his house, to pay 95 ryals of eighth for the Monons of six monthes, he to repaire it at present, and wee to repaire it hereafter, and alter what we pleased: he to furnish all convenient rooms with mats according to the fashion of the Countrey.”502
Op de vraag wat dit uiteindelijk opleverde kan men stellen dat “Cocks continued to wine and dine the captain, and though he was reciprocated with matching Chinese hospitality, his chances of ever securing better trade for the East India Company were extremely remote. He did, however, get a number of very nice goldfish out of their
“503. We kunnen deze “gift-exchange” herkennen in het dagelijkse leven van de Engelse factorij te Hirado, wanneer de 'China Captain' terugkwam uit Nagasaki, waar de Chinezen dus ook handel voerden en een enclave bezaten504: friendship
“Also the China Capt., Andrea Dittis, retorned from Langasaque and brought me a present of a blew peece of damask from his brother Capt. Whaw, and gave me an other hym selfe with an embrawdred velvet cushin. [...] And Ushenque Dono, our old bongew, sent me a present of frute, and came hym selfe and visited me, offring his service to goe up in our bark as before, if need were.505
Hierboven zag men reeds dat vertrek of terugkomst van een reis een gelegenheid werd waarbij geschenken werden uitgewisseld bij het weerzien. In dit fragment is het belangrijk dat de 500 501 502 503 504 505
Ibid., p. 4-5 Ibid., p. 18-21 Saris J., op. Cit., p. 446 Ibid., p. 20 Zie ook Kaempfer hierover Cocks R., op. Cit., vol. I, p. 51
127
geschenken die Cocks hier ontving afkomstig waren van de China Captain's 'broer', kapitein Whaw, die medeplichtige was in het bedrog. Daarnaast expliciet ook een kussen van de China Capt. in eigen persoon. Men kan mogelijk besluiten dat dit laatste geschenk kaderde in de onderlinge relatie van Cocks en Dittis, en het eerste kaderde in de oplichting. Twee geschenkfenomenen om verschillende redenen zijn hier met elkaar verbonden. Op dezelfde dag zien we ook dat Cocks schreef dat de oude 'bongew'506 fruit schonk, en zijn diplomatieke diensten aanbood voor een volgende hofreis. We bemerken dat de geschenken-uitwisseling tussen de Engelsen en deze Chinezen zich volgens een gelijkaardig patroon afspeelde dan met de Japanners. Zo schonk men ook geschenken uit medelijden toen de „China Captain‟ ziek werd: “he Captain chinesa was being sicke, sent for some spiced Cakes, and a couple fo wax candles which i sent him, as i had done like heretofore. Master Melsham now being weary of his Japan Physicke, returned to our Chirurgion, Master Warner. Wehreat Zanzibar and his Doctor took pepper in the nose.” 507
Soms warden ook exotische zaken geschonken door Chinezen, die allemaal tot de vermelde „piraten-organisatie‟ behoorden:“A China brought me a present of a cup of abado (black unecorns horne) , with 508 suger cakes.” Maar men kan bij Cocks nog meerdere 'Chinese interacties' terugvinden, daarbij komt het bedrogvan de Chinezen vaak impliciet aan bod, zo schreef 'Cpt. Whaw' ook brieven aan Cocks, en werd ook voedsel geschonken, zoals de Japanners dat deden: “Our host of the China howse at Langasaque came to vizet me, and brought me a present o a live phaisant cocks and 10 loves of bread. The China Capt. Whow wrot me he understood our junckes were arived at Goto [...]”509
Wat ook vaak voorkwam bij Cocks was dat hij extra geschenken gaf aan de Chinezen, omdat hij hoopte dat de kans op handel met China hierdoor zou vergroten. Uit verschillende brieven en dagboekfragmenten blijkt ook dat de Chinezen deze hoop voedden. Anderzijds kan men ook bij cocks een zeker naïviteit bemerken, in die zin dat hij niet snapt dat hij telkens maar opnieuw wordt bedrogen. Zijn interactie met de Chinezen, in dit hoofdstuk door verschillende fragmenten samen weergegeven, toont aan hoe deze oplichting in werking trad. Zo maakte de 'China Captain' Cocks wijs dat bepaalde geschenken aan een Chinese verwant konden worden gestuurd, die de handel met China zou bewerkstelligen. Men kan echter vermoeden dat er misschien geen verwant was in China, en dat de Chinezen dergelijke geschenken voor zichzelf hielden, wat hen een zekere materiele winst opleverde. Mogelijks konden dergelijke geschenken dan onder andere leden van de Chinese gemeenschap in Japan worden verdeeld. En de concrete geschenken die werden gegeven waren ook niet min; zo betrof het een paar kostbare messen, een verrekijker, 506 507 508 509
Lijkt ongeveer de betekenis te hebben van 'landheer' Cocks R. in: Purchas S. (ed.), op. cit., p. 541 Cocks R., op. cit.,vol. II, p. 56 Ibid., p. 27
128
twee ivoren zonnewijzers lijkend op een kompas en zelfs een gouden ring met edelsteen die Cocks vroeger in Frankrijk had gekocht. In zijn dagboek vermeldde Cocks ook nog dat hij bad dat alles een goed gevolg zou hebben. (tevergeefs, zo bleek later). Deze oplichterij, waarvoor blijkbaar kostbare geschenken vereist waren, speelde zeker mee in de teneergang van de Engelse factorij in Japan : “And i gave my peare knives to the China Capt. To send to his brother (or rather kinsman) in China, upon hope trade; as also he had looking glasses for the same purpose, bought of Dutch, and 4 pec. Chowters [..] with knyves; and it is thought fit to give him 50 Rs. 8 To the man who carrieth the letter, to pay his charges per way, and to send a greate gould ring of myne with a white amatist in it, costme 5 ll. Str. In France. This ring to be sent to one of these 2 men, named Ticham Shofno, an euenuje. God Grant all may come to good effect. Amen. Amen. Also 2 ivery son dialles, cumpas lyke, delivered hym.”510
Hier zien we dat Cocks een uitzonderlijk groot geschenk deed aan de 'China Captain', in de hoop dat hij dit naar China zou zenden naar een fictief familielied. Daardoor hoopte Cocks een handelsopening naar China te bewerkstelligen. Cocks schonk hiervoor een paar messen 511, en zelfs een kostbare gouden ring die hij persoonlijk in Frankrijk had gekocht, en zelfs 2 zonnewijzers. Dit is ook de enigste vermelding in zijn dagboek waarin Cocks zó vurig bad naar zijn God, in de hoop toch maar handel met China te kunnen krijgen. Het verlangen daarnaar zal bij hem persoonlijk heel hevig zijn geweest. Helaas voor hem zag Cocks niet in dat de 'China Captain', weinig meer was dan een gesofisticeerde piraat die hem aan het bedriegen was. Bij de Chinezen vond er dus een merkwaardig sub-niveau van het fenomeen 'geschenken-uitwisseling' plaats, in het kader van oplichterij door Chinese piraten. Later vinden we nog meerdere fragmenten terug van oplichting, waarbij ook goudstaven en kostbare stoffen werden geschonken. In volgend geval was dit zogezegd voor een doop, waarvan men ook kan betwijfelen of deze wel plaatsvond en dat het niet om afpersing ging. Cocks verklaarde dat dit geschenk 'per advice', dus op advies, werd gegeven. Het advies kan hier verondersteld worden van de 'China Captain' afkomstig te zijn, m.b.v van dien medeplichtige 'Capt. Whaw': “Also I delivered a great bar gold, poz. Fowre taies and fowre mas and two condrins, rated at fiftie and five taies as yt cost; and is to send to Capt. Whowe, the Capt. Chinas brother, at Langasaque; to geve in a present at a christning, as apereth per advice”512
In het chronologisch verloop van Cocks verblijf in Japan merken we dat hij steeds opnieuw grote geldsommen 'uitleende' aan de Chinese 'opper-kooplieden'/piraten, steeds met de expliciete 510
Ibid., vol I, p. 58 Welke messen dit precies waren is onduidelijk, het konden misschien zelfs en paar kortzwaarden zijn die Cocks had verworven in Japan. Zoals eerder al werd vermeld waren dit sterke statussymbolen, maar de Europeanen waren zich daar niet altijd van bewust. 512 Cocks R., op. cit., vol. II, p. 1 511
129
vermelding dat hij hoopte op handel met China. Deze betalingen gebeurden soms onder het mom van 'leningen', die dan zonder interest en voor langere periodes werden gegeven, met Chinese handel in het (fictief) vooruitzicht. Opvallend blifjt wel dat dit eigenlijk geen fenomeen van geschenken-uitwisseling lijkt, maar een apparte soort transactie betreft (die ook geen handel is): “I lent the China Capt., Andrea Dittis, viz., 2 bars gould of 55 tais per bar, [etc.] to be repaid within 8 or 10 dayes, at his retorne from Goto, whether he is bownd to buy matters out of 2 China junkes ther arrived. This i doe in respeck i hope of trade into china, which now I stand in more hope of the eaver.”
513xisar
Of later vinden we het volgende terug: “This 1000 tais Mr. Osterwick received, and paid it instantly to Andrea Dittis, China Capt., yt being lent to him and his brother Whaw gratis for a yeare, without interest, to be emploid about procuring trade into China”.
514
De oplichterij van Andrea Dittis, Captain Whaw en medeplichtigen bleef niet volledig onopgemerkt, zo meldde een bevriende Portugees dat het schip van Cpt Whow en andere schepen te Nagasaki was toegekomen vanuit China. Bijgevolg was Andrea Dittis ontmaskerd als leugenaar, niettemin bleef Cocks tegen wil en dank toch geloven in de hem gedane beloften: “I receved a letter rom Jno. De Lievana, dated 29th of July, new stile, in Langasaque, whein he advised how Capt. Whaows greate junck was arived from Cochinchina; and he whcih brought the letter tould me that other 4 are com from that place in company with her, wherof he saw one coming in as he came away. Soe the former report of whaows jonckes arrival was an untruth.”
515
Men bemerkte ook dat er, naast Cpt. China en Cpt. Whaw ook nog andere Chinezen 'in het complot' zaten. Er was dus een behoorlijke organisatie die achter de oplichterij schuil ging: And ther was sent 2 presentes to Whaw, the China Capt. Brother, and an other China of Langasaque called Leangu, I say Leangu, both which are emploid about our busyness to procure trade into China, viz.: 6 pc. Wit baftas, 6. blew barams, […] red zelas, 6 pc tzpis Suras, 6 knyves. [...] Also I gave order to the China Capt. To look out for 3 China carpenters , to goe in our ship for Bantam, and also to buy 150 grate bamboos for us, yf ther be any. + huren Tome or Jno. Donos howse to put in junckes prpovision”. 516 “ I sent presentes as followeth, viz.: To Fingo Shiquan, the rich China, 2 tatta. Yelo bayes, 1 fowling peec. To Goquan, other rich China, 2 tatta. Yelo bayes, 1 fowling peec. To Capt. Whow, China Capt. Brother, 1 fowling peec. These men are emploid about getting trade into China. To Goto Zhozabra Dono, mynt man, 2 tatta. Yello bayes. To Chimpow, capt. Junk which Ed. Sayer goeth in, two tatta. Yello bayes, 2 barsos wyne, 2 fyshes. And an ould China called Shiquan sent me two barsos wyne, egges 50, oranges 30, diet bread a platterfull. And from a China which went to Kagalion, 2 barsos wyne, 5 bundelles sea weed. And I gave this China an English flag and a letter of favor, at 513 514 515 516
Ibid., p. 23 Ibid., vol. II, p. 2 Ibid., vol. I, p. 24 Ibid., p. 75
130
request of China Capt. Also I sent a present to a China called Chimtay. [...] I went to Capt. Whowes with Andrea Dittis, the China Capt., and Capt. Adames, where we translated one of the Kings Matis. Letters into china [...] wherof I took 3 copies in chinas. One was sent to China with the said letter, an other to send for England, and the therd to keep to my selfe. I gave Fingo Shiquan, the China, a letter of favour and an English flag in his junck.” 517
Om het bedrog gaande te houden op lange termijn, gaven de Chinezen soms ook (exotische) geschenken terug aan Cocks. Zo kan men terugvinden dat men brieven stuurde 'uit China', en daarbij ook geschenken gaf zoals sinaasappelen, een bokaal met een levende vis, en vijftien duiven. Daarop leende Cocks dan opnieuw een grote som uit, met hoop op China-handel: “The night past Andrea Dittis retorned from Langasaque, and brought me a letter from Capt. Whaw, his brother, whoe sent me a jar of oranges, with a littell fishpond (or jar) with live fish in it, and bought 15 pigions for me, cost 1 tay 5 condrins. […] And upon hope of trade into China I lent capt. Whaw, the China Capt. At Lanagsaque, 5000 taies, I say five hundred tais in plate of bars.‟518isar “I gave one of my best keremons, which themperour gave me, to the China Capt. , he asking it to send into China about busynes. And the Chinas came to the English howse with a hobby horse, or rather a tiger play, with actes of activety, many of them coming together. So it was thought fyt to send them something. [...] There was a bar plate, containing 4 tais 2 condrins, geven to the Chinas tiger players, in respect they were Chinas and sent to the English howse. [...] The China Capt. Invited all the English to supper this night, where we were well feasted. [] Yewkyn Dono of Shashma sent me a present of 2 birdes, viz. Wood pigions, larkes, thrushes, and gren plovers, with 2 barsos wyne.”
519
Hier zien we een merkwaardige trend opnieuw opduiken: Cocks gaf aan de 'China Capt.' een kimono, de hij zelf van de shogun had gekregen, omdat deze zelf vroeg om die 'naar China te sturen voor zaken', dus om de handelsbelangen te verzekeren. Ondertussen weten we al dat dit laatste naar alle waarschijnlijkheid bedrog was, maar de reden dat het om die specifieke kimono ging had waarschijnlijk te maken met de grote waarde ervan (als kostbaar geschenk afkomstig van de shogun). Daarnaast merken we ook op dat de Chinezen langskwamen in de Engelse factorij en een 'hobby horse / tiger play' meebrachten, als een soort vorm van vermaak zoals de Japanners occasioneel kabuki-theater brachten. Als dan hiervoor lijkt het dat de Engelsen een 'tegengeschenk' wilden geven, 'in resec they were Chinas'. Dus het geschenk werd gegeven omdat het Chinezen waren, waarschijnlijk met het oog op mogelijke handel en dus het belang van goede contacten met China. Hier zien we een voorbeeld van een 'vals' geschenk, gouden kettinkjes, waarvan de „China Captain‟ beweerde dat het 'uit China' naar Cocks werd gezonden: “The China capt. Delivered me II small cheanes of gould, sent me in present out of China” 520 De reputatie die Engelsen voor de Chinezen hadden was ook een grote bezorgdheid voor Cocks:
517 518 519 520
Ibid., vol II, p. 21 Ibid., vol. I, 119 Ibid., p. 235 Ibid., p. 125
131
“He tells me they will geve these duttis to these Chinas (kleren), which dwell most of them neare Lanquin, and tell them it the gift of the English, because they should speake well of our nation in respeck of the matter they have in hand to procure trade into China.”521 “The China Capt., Andrea Dittis, retorned to Firando from Goto, and brought me back a gould ring delivered hym the 17th September last, to have byn sent for a present to an eueneuke in China, valued as it cost 51 str.; but uppon better consideration, not haveing two ringes, and 2 principall men emploied about the affares, they thought it best to buy 4 cattans or Japan sables, and to send 2 to eache one. Also the China Capt. Gave me a musk cod for a present, and wassent from China unknown to me. And he doth assur eme on his life that our pretence to gett trade into China ccannot chuse but com to good effect; which God grant.”522 “[...] I receved back the 200 Rs. Of eight from the China Capt.; but the two bars gould he left in pawne for a junck, to receve them back and pay other money in place, etc. Also the China Capt. Gave me a peec of China lynen to mak breeches of, etc.”
523
In dit fragment gaf de 'China Capt.' een stuk Chinees linnen aan Cocks om 'bree hes' te maken,dit is niet zo verbazend wanneer men weet dat Cocks, naast 'opperhoofd' van de factorij ook kleermaker was. De „China Captain‟ schonk niet alleen exotische geschenken aan Cocks, maar ook voedingswaren, bijvoorbeeld bij speciale gelegenheden. Cocks schonk ook voedingswaren aan de Chinezen: “Also the China Capt., Andrea Dittis, sent me a legg of pork and an other of a goate, he feasting all the Chinas this day, and being ready to goe for Langasaque. I sent per hym for his brother, in respeckts his junck is retorned form Cochinchina, hoping to hear the truth of our maters tuching the losse of our goods and people, as i gave hym charg at my begin at Langasaque . I say I sent hym, nifon catange, 2 bottells of sallet oyle, and 100 peces drid bonita; and to Cpt. Andrea Diitis hym selfe 1 barill wyne, and 25 pc. Drid bonita. And i lent hym 80 rs. Of 8at his request, he geveing me instance it was given to certen frendes and parentes com per way of Cochinchina out of China, and are to be emploid about our busynes in hand. “524 “The China Capt. Andrea Dittis gave me a peece of Canton damask for the peece of Cochinchina silk I gave hym before. And the Japan feast of All Soles being come, the China Capt. Afforsaid sent me a peece of Lankin damask 525
We bemerken dat er een 'ruildynamiek' bestond binnen de geschenkenuitwisseling, wat hierboven ook letterlijk expliciet werd gemaakt: men vermeldde dat de 'China Capt.' een stuk damask uit Canton schonk, in ruil voor een stuk zijde dat Cocks hem voorheen had geschonken. Beide schenkingen worden dus letterlijk in verband gebracht. Daarnaast vermeldt men dat het Japans feest van Allerzielen aangebroken was, en dat de China for a present.”
521 522 523 524 525
Ibid., p. 83 Ibid., p. 67 Ibid Ibid., p. 267 Ibid., p. 45
132
Capt. Daarom een stuk damask had geschonken. Hierdoor wordt een soort onderscheid gemaakt tussen de damask die men kreeg 'uit ruil', en hetgeen men kreeg 'als geschenk'. Na verloop van tijd merkt men dat Cocks naast de Europese tijdrekening ook de Chinese tijdsrekening weergaf in zijn dagboek. Hij begint hiermee op Chinees nieuwjaar (shonguach 1 op 2 februari), waarbij hij ook geschenken aan de Chinezen stuurde omwille van deze gelegenheid. De „Niquan‟ waarvan in dit fragment sprake is, was niemand anders dan Zheng Zhilong, die werd vermeld in het begin van dit onderdeel: “ I sent to China Capt., Andrea Dittis, a present , this being their new years day, for a new years gift, viz.: 1 silk kerremon of them gonrok Dono gave me; 1 pce red silk cheremis to his eldest doughter; 1 damask kerremon to his youngest dougter; 1 bottell Spanish wyne to hym selfe. More, I sent to Niquan, his kinsman, 1 silke kerremon, which Gonrok sent me. These presents I sent to hould frendshipp, hoping to get traffick into China, this Niquan being emploied therein.”526
Omgekeerd was het ook zo dat de Chinezen geschenken gaven op een Japanse feestdag: “8june. This day was a Japon feast, being the 5th day if ther 5th month, called by them Gunguach goriore. The China Cap. Sent me 2, small barsos of wine and 2 fishes for a present this Japon feast, and the fatt China teilor and buton maker sent me 1 barso and 2 fyshes.” 527
Een andere gelegenheid waarbij de „China Captain‟ een geschenk ontvind was bij het bouwen van een nieuw huis. Blijkbaar washet een gebruik dat alle buren geschenken zonden, waarbij met die geschenken een rituele ceremonie plaatsvond: “28-dec. The China Capt. Built or reard a new howse this day, and all the neighbours sent hym presents, nifon catange. So I sent hym a barill morofack, 2 bottells Spanish wine, a drid salmon, and a halfe a Hollands cheese; and after, went my selfe with the nighbours. Where I saw the ceremony was used, the master carpenter of the kinge doing it, and was as followeth: First they brought in all the presents sent and sett them in ranke before the middell post of the howse, and out of eache one took something of the best and offred it at the foote of the post, and powred wyne upon each severall parcel, doing it in greate humiletie and silence, not soe much as a word spoaken to all the while it awas a doing. But, being ended, they took the remeander of the presentes, and soe did eate and drink it with much merth and jesting, drinking themselves drunken all or the most parte. They tould me they beleevd that a new howse, being hallowed in this sort, could not chuse but be happie to hym which dwelled in it, for see their law taught them, ordained by holy men in tymes past.”
528
Dit gebruik was weliswaar niet beperkt to de Chinezen, want ook bij Japanse buren vond eenzelfde schenking plaats. Ook hier was er sprake van „Nifon Catange‟, wat een verklaring voor het schenken lijkt:
526 527 528
Ibid., vol II, p. 139 Ibid., p. 141 Ibid., vol. I, p. 92-93
133
“Cushcron Dono, our neigbour , built and reared his new howse this day; and I sent hym 2 barsos singe and 2 fyshes for a present, as he did to us at our buildinge, and each neighbour doth the lyke according to Japon fation (or nifon catange) […]Cushcron Dono envited me with mr. Nealson and Osterwick to a colation, with all rest of neighbours that sent presents […]where there wanted no drinking, Japons being well seene in that facultie. ” 529
5.1.6 Geschenken-uitwisseling aan het einde van de 17e eeuw bij Kaempfer Zoals reeds vermeld werd ook in het werk van Engelbert Kaempfer nagegaan of en hoe geschenken-uitwisseling voorkwam, met als doel te achterhalen of de manier waarop dit zich voordeed verschilde, en dus een evolutie doormaakte, ten opzichte van de 'Hirado-periode'. Als historicus moet men immers ook pogen om de evolutie van bepaalde fenomenen weer te geven, en in een diachronisch of chronologisch perspectief te plaatsen. Het is zo dat de Deshimaperiode een volledig andere context vormde dan Hirado, en dus zou men kunnen uitgaan van de hypothese dat ook de interactie en „geschenken-uitwisseling‟ er anders verliep. Kaempfer sprak over Deshima in termen van gevangenschap: “De Hof is de eenigste plaats, waar in de Nederlanders, die in alle opzichten weinig beter worden gehandelt dan ghevangenen, vryheid hebben te wandelen.” 530
Bij Kaempfer vinden we terug dat er, net zoals in de Hirado-periode, zeker toezicht werd gedaan op de 'officiele' geschenken-uitwisseling met de shogun. Voor dit doel bestonden er speciale tolken die toezicht hielden op de 'officiele geschenken' die werden gedaan. Dit kan wijzen op een striktere controle van centrale autoriteiten, en een ambtenarij die deze contorle waarborgde: “ vyf Desima Fisje, of gewoonlyke Klerken van het Eyland Desima. Zy zyn een soort van Stedehouders van de Opper-Tolken. Hun werk is boek te houden van de Geschenken door de Hollanders gedaan, van hunnen dagelyksche kosten, van de onkosten op hun reys naar 't Hof, en van andere dingen van dezen aardt, dewelke geoordeelt worden beneden de waardigheid van een eerste Tolk.”
531
De enige manier waarop „geschenken-uitwisseling‟ met Japanners nog leek plaats te vinden was op de jaarlijkse hofreis naar Edo. In vergelijking met de Hirado periode is dit dus een veel lagere frequentie, waarbij alle contact met lokale Japanners die niet tot de ambtenarij behoorden verhinderd was. Over deze hofreis schreef Kaempfer: “De Resident van onze Oost-Indische Maatschappy, en Opperbestierder van onzen Handel inder tyd, doed deze Reys met een geneesheer of Heelmeester, en met een of twee Geheym-Schrijvers, verzelt men een grote troppe Japaneesen van allerley Rang en Waardigheid, welke door de Staadsvoogdden van Nagasaki […] om ons te vorkomen van eenige verdachte en onwettige omgang en verkeering te houden met Inboorlingen, van in 't heymelyk aan haar over te brengen Kruyssen, Beelden, Heilige overblijfselen, Reliquien, of eenige andere dingen, die eenig gelykenis hebben naar de Cristelyken Godsdienst, van heer te beschenken met eenig andere Europische Rarigheden, of van dezeve lin stilte aan haar te verkoopen [..]”532 280 529 530 531 532
Ibid., vol II, p. 29 Kaempfer E., op. cit., p. 302 Kaempfer E., op. Cit., p. 247 Ibid., p. 279-280
134
Uit dit bronfragment bleek opnieuw dat de Hollanders zich in een heel restrictieve positie bevonden. Allerlei Japanners waren tijdens de hofreis aangesteld door de stadvoogden van Nagasaki, om de Europeanen te verhinderen omgang en verkeering te houden met Inboorlingen‟, dus verboden om om te gaan met andere Japanners. Dit omdat ze in geen geval heimelijk Christelijke invloeden zouden doorgeven, en ook geen „Europische Rarigheden‟ aan de bevolking zou schenken of verkopen. De Japanse autoriteiten wilden de beschikbaarheid van Europese goederen en invloeden in deze periode dus duidelijk strikt controleren en beperken. Hiertegenover kan men wel een interesse opmerken bij de aristocratie, die de toegang van het „gewone volk‟ tot effectieve Europese kennis wou beperken, enkel zij kregen het privilege om te kunnen omgaan met deze „exotica‟. Hierbij kon de schenker niet langer vrij kiezen wat geschonken werd, maar bepaalden de ambtenaren wat geschikt was om aan de shogun te geven: “Het eerste dat gedaan moet worden is uyt te zien naar bequaame Geschenken voor zyn Keyrzerlyke Majesteyt, voor zyne Geheime Raaden, en voor sommige hooge amptenaren tot Jedo, Miaco, en Osacca, in 't geheel bedragende zo na als mogelyk is, een zekere bepaalde som; Daar ne moeten zy gedaan worden in leedere zakken, die zorgvuldeglyk worden ingepakt in matten, om ze te bewaaren voor alle ongevallen op zulken langduurigen reys, en tot meerdere zekerheid worden er verscheide Zegels op gezet. Het is het werk van de Stads-Voogden van Nagasaki om te oordeelen en te bepaalen, wat t Hof aangenaam zal kunnen zyn. Zy nemen uyt onze opgelegde Goederen in onze Pakhuysen t geene zy dienstig vinden “533
Wel is er nog steeds een rol voor „exotische geschenken‟, maar deze dienden eerst langs „onderzoekers‟ te worden gebracht om te censureren: “Nu en dan worden eenige zeldsaame rarigheden, 't zy uyt de natuur of door kunst, overgebracht uyt Europa en andere waereld-deelen, met voornemen, om den Keizer daar mede te beschenken. Maar veeltyds gebeurt het, dat ze niet goedgekeurt worden dor deze scherpe Onderzoekers”.”534
Opvallend is ook dat Kaempfer schreef dat dergelijke beklemmende procedures in de terugreis minder strikt waren, ook omdat men zich in de gunst van de begeleiders had kunnen plaatsen al dan niet door hen geschenken te geven: “Ten einde, gelyk zy ons gaarn wilden wys maken, om ons en onze Goederen te beschermen tegen dieven, maar in der daad om ons te bewaaken en te bewaaren, als of wy zelve dieven en wegloopers waren. Men moet evenwel bekennen, dat deze overboodige voorzorg en bewaaring zeer merkelyk minder is op onze te rug reys, wanneer wy middel gevonden hebben, om ons zelven in haare gunst in te dringen, en door Geschenken als anders ons hunne oogluyking te bezorgen.”535
Geschenken konden in Kaempfer's tijd dus ook dienen om 'oogluyking te bezorgen', dus als een soort milde omkoperij zodat de Europeanen iets meer vrijheden kregen. Hierbij lijkt de situatie 533 534 535
Ibid. Ibid., p. 281 Ibid., p. 315
135
bija zoals ze voorheen in Hirado was: “Wy namen hier ons afscheid, met wederom enige Geschenken te geven, van sommige Vrienden en bekenden van onzen Joriki”536
Wat dus de officiele geschenken voor de shogun en zijn raadsherne betrof, leken deze op eenzelfde maniet te hebben plaatsgevonden, en volgens eenzelfde ceremonieel, als men kan terugvinden in de verslagen van Saris of Cocks uit de HIrado-periode, inclusief de vermelding „volgens het gebruyk van het Landt‟: “Eenige volgende dagen waren wy bezig met de geschenken voor den Keyser te ontpakken [...], met de spiegels schoon te maken, als ook het verlakte goed en andere dingen, met de wyn Tint op flessen te doen, en de andere geschenken, die wy te doen hadden aan de verscheide Dienaars van Staat, en aan andere persoonen aan het Hof, te sorteeren. Dit alles wierd gedaan in tegenwoordigheid van Siubosama, onzen Bugjo of Bevelhebber over onzen treyn, en van onzen eersten Tolk. Wy durfden zelfs ons niet vermeeten hen een behulpsame hand aan te bieden; want al het werk moet verricht worden dor 't Japansch werkvolk, volgens het gebruyk van het Landt, en al dat wy daar van wisten, was, dat wy hunne moeyte vreeselyk duur moesten betalen.”
537
Kaempfer schreef ook uitgebreid over het ritueel of ceremonieel van geschenken-uitwisseling aan het shogunale hof. Hierbij valt op dat men meer omringd lijkt door ambtenaren dan in de HIradoperiode, maar dat het ritueel zelf gelijkaardig leek: “Kort daar na trad daar binnen de Hofmeester van den Rechter, een oud Heer die ruym zestig jaar oud scheen. [...] om in zyn's Meesters naam beide onze begroettingen en geschenken te ontfangen, welke laatste mede in dezelve kamer op ordentelyke ordre, bestaande in Enghalsde Fles Wyn Tint, stukken uytlandsche Zyde, Wolle, en Linnen Stoffen. De Renmeester ons op een zeer beleefde wyze bedankt hebbende voor onze Geschenken, wierden er Tabak en Pypen met al zyn toebehooren ingebracht om te rooken, en aan een ieder van ons wierd door een lakey een kop Thee aangeboden, tot drie verscheide reyzen, om welke te drinken de Rentmeester ende Heeren die toen in de kamer waren, ons sterk aanporden.”
538
Verder valt in Kaempfer‟s verslag van de hofreis ook op dat de aanwezigheid van de „Europese vreemdelingen‟ ook kaderde in de mogelijkheid voor Japanse edellieden om geconfronteerd te worden met het „exotische‟. Zo moesten Europeanen allerlei uitleg geven, en werden zij bekeken door tralies of kijkgaten. Wat het schenken en ontvangen aan de shogun betrof, kan men zeker element herkennen die bij Saris‟ verslag al aan bod kwamen: “Aan de eene zyde van de Zaal merkten wy twee tralyvensters doorboort met gaten, waar achter eenige Vrouwen zaten, welke de nieuswsgierigheid om menschen te zien, die uyt zulke verafgelegen deelen des waerelds quamen, derwaart gelokt had. Naauwlyks waren wy aan t zitten, of de gouverneur verscheen, en zette zich neer omtrent tien treden van ons. Hy was in t zwart gekleed als na gewoonte, met ene plechtgewaad. Hy was een grys man, omtrent zestig haaren oud doch van een goede gemaatigtheid, en daar benevens zeer schoon. Hy verwelkome ons, en toonde 536 537 538
Ibid. ,p. 321 Ibid., p. 415 Ibid., p. 344
136
ons in zyn geheel gedrag veel beleeftheid, en ontfing onze geschenken vriendelyk, zo het scheen met zeer veel vergenoeging. Onze eerste Tolk nam deze gelegentheid waar [..] als zynen ouden bekenden, eenige byzondere Geschenken van hemzelve te doen, vestaande in eenige Europische Glasen, ter zelver tyd in zynen gunst aanbiedende den Zoon van zyn onder-Tolk.”
539
“Onze Kapitein, gelyk zy hem noemen, ging eerst alleen, om zyne onderdaanigheid aan den Keyzer te toonen volgens 's lands gebruyk, en om uyt naam van de Maatschappy de geschenken hem aan te beiden. Weinig tyds daar na quam hy weder by ons in de vertrekkamer, en op dat zelfde oogenblik wierden wy door Siubosama ter gehoor geleyd, en eerst om de zaal gaande, daar de Keyzer aan onzen gezant gehoor had verleent, en de Geschenken ontfangen, die daar noch stonden [...] Wy vonden de Keyzerlyke gevolmachtigden en andere Grooten daar wandelende, en tien of twaalf Edellieden van eene hooge geboorte zittende. Maar op dat het zo alng en dikwijls zitten ons niet eindelyk mocht verdrieten [...] Terwyl wy in deze gallery waren, quamen verscheide jonge aanzienlyke Heeren om ons te zien en te groeten, en de Gevolmachtigden toonden ons eenen gouden ring, in welke gezet was een Zeylsteen, met de naamen van de Jetta, of twaalf hemeltekenen in 't rond, daar in uyt gegraveert. Zy vertoonden ons ook insgelyks een Europische wapenrok of harnasch, en sommige andere dingen. Maar juyst als wy bezig waren dezelve te zien, en hen op hun verzoek 't gebruyk derzelve te verklaaren en uyt te leggen zond de Keyzer, dat wy zouden binnen komen.”
540
“De bevelen gelezen zynde wierd de Gezant beschonken met drie tabbaarden, op drie geschenk schotels of borden gelegt, wleke yder iets langer waren dan twee matten, en met ene brief van geluk [...] als een teken van 's keyzers gunst, waar op hy op handen en voeten kroop om dezelve aan te nemen, en in teken van eerbied een stuk van de tabbaars over zyn hoofd hield. Waar na hy weder by ons quam, maar de tabbaarden met de borden wierden uyt het 541
Kasteel gebracht ” Daarbij werd gesproken: “Myn Meester, zendt mij om U te begroeten, over dat gy uw Gehoor, en uw Gehoor van afscheyd en goed weder, t welk is Medithe (goed geluk) gehad hebt: Uwe geschenken zyn hem zeer aangenaam geweest, en hy verzoekt dat gy deze weinige tabberden in vergelding wilt aanvaarden.”Ik bedank [...] uw Meester van harte, voor zyne hulp in ons een spoedig en gunstig gehoor te verzorgen, en ik verzoeke hem verder in zyne gust jegens de Nederlanders te volharden: ik bedanke hem ook voor zyn kostelyk geschenk, en ik zal niet nalaten myne Meesters op Batavia daar van kennis te geven.” 542
Een nieuw gegeven dat men leert uit Kaempfer is dat de shogun zelf óók eens per jaar een gezantschap met geschenken stuurde, richting de Japanse keizer (die officieel de soevereiniteit bezat, en door Europeanen vaak als „Paus‟ werd gezien):
539 540 541 542
Ibid., p. 345 Ibid., p. 416 Ibid., p. 419 Ibid., p. 422
137
“De waereldlyke Keyzer zendt eens 's jaars een gezant met geschenken aan den geestelyken Erfkeyzer. Deze man was toen op te rug reys naar t Hof, en was ons een weinig op reys te vooren geweest, geduurende het grootste gedeelte van onze reys, 't welk ons niet weinig moeyte baarde, en ons dikwils nootzaakte onze gewoonlyke herbergen te verlaten en naar andere plaatsen te gaan, gelyk wy by voorbeeld, noch dezen zelfden dag gedwongen waren op een klein slecht dorp te moeten eeten. Drie Heeren zyn er aan het Hof, uyt welke de Keyzer doorgaans een verkiest om dit gezantschap te bekleeden.”543
5.2 Maaltijden en gastvrijheid “I gave them the best entertaynment I could”544 Wat naast 'gift-exchange' ook sterk opvalt in de bronnen is dat maaltijden en andere speciale gelegenheden belangrijke momenten van interactie vormden, waarbij verschillende partijen elkaar ontmoetten en in interactie gingen. Op die momenten werden ook vaak geschenken meegebracht of uitgewisseld. Ook gingen belangrijke ontmoetingen of contacten vaak met maaltijden of ceremonies gepaard, al dan niet onder een geritualiseerde vorm. In dit onderdeel ga ik na of er patronen te ontdekken zijn in de manier waarop deze maaltijden plaatsvonden, op welk moment deze maaltijden gepaard gingen met geschenken en of ze een losstaand fenomeen vormen, dan wel onlosmakelijk een verband houden met de geschenken-uitwisseling. De Europeanen gebruiken, net zoals het 'custom of the country' dat we terugvonden bij de 'gift-exchange', ook hier vaak een vaste uitdrukking of formule die telkens weer terugkeert, in de zin van “I entertayned them as best I could” of “I gave them the best entertaynment I could”. Deze uitdrukking komt op bijna stereotype manier telkens opnieuw terug. Dergelijke formule betekent letterlijk dat men de ontvangen gasten zo goed mogelijk wilde onderhouden als men kon. Het kan ook benadrukken dat men de middelen heeft om gasten goed te entertainen, wat erop wijst dat men van zichzelf vond dat men een ontvangst goed kon organiseren, en genoeg vermogen bezat om dit te doen. In die betekenis zou het als een blijk van rijkdom of status kunnen gelezen worden. Verder lijkt het ook nog te betekenen dat men de ontvangen gasten een zo goed mogelijk moment wou bezorgen, waardoor deze gunstig gestemd zouden zijn. Tenslotte is er ook nog een belangrijke betekenis die men kan onderscheiden wanneer men deze 'vermeldings-formule' en de formule over 'Nifon catange' in de Europese dagboeken beschouwt als een vaste manier om een specifieke handelingscategorie aan te duiden. Deze formule werd ook niet uitsluitend in Europese context gebruikt, maar werd tevens vermeld als het over door Japanners zelf georganiseerde evenementen ging: ook zij konden de Europeanen 'kindly entertainen'545. Het soort 'entertainment' waarop men doelde bestond in de praktijk uit een uitgebreide maaltijd inclusief het schenken van voldoende drank en soms ook met muzikaal vertier of theater,en vond plaats in verschillende interactie-contexten. Het betreft hier geen fenomeen dat men slechts in één sociale groep terug kan vinden, want ook hier zien we dat maaltijden of feesten zowel plaatsvonden met edelen en ambtenaren, als met lokale inwoners of 543 544 545
Ibid., p. 415 Deze vaste vermelding vinden we bijvoorbeeld terug in Purchas S., op. Cit., p. 520 en p. 530 Cocks R., op. Cit., vol. I, p. 57
138
andere 'vreemde' kooplieden zoals Chinezen of Hollanders. In een specifiek maritieme context, zoals bij de lotgevallen van het schip Castricum, blijkt dat men op zee regelmatig Japanse vissers tegenkwam, die aan boord van het schip werden uitgenodigd waarbij de Nederlanders aan deze vissers arak schonken, waarna de vissers hun vangst van die dag aanboden. Daarbij valt ook op te merken dat Japanse ambtenaren deze ontmoetingen mogelijks gebruikten om stiekem te kunnen spioneren („undercover‟), en zonder argwaan de Europeanen te kunnen bekijken en onderzoeken. 546 In die zin kan men dus stellen dat interactie zelfs op zee kon plaatsvinden, en met 'gewone' vissers, waarbij gastvrijheid en uitwisseling ook een rol speelden. Caron schreef in zijn 'Japan-boek' ook een deel over ontvangst, onderhoud, gastvrijheid en feesten. Gezien zijn boek een reeks antwoorden op vragen van VOC-oversten bevat, kunnen we afleiden dat de leiders van de VOC 'gastvrijheid' een belangrijk onderwerp vonden in de relaties met 'andere culturen', die bij de internationale handel kwamen kijken. Onder de noemer “How they receive each other, and of their Hospitality” schreef Caron: “The Japanners are very hospitable and civil to such as visit them, they treat them with Tobacco and with Tsia, and if the friend be more then ordinary, with Wine: They cause them first to sit down, and setting a Lack bowl before them, will not suffer them to depart before they have tasted of it; they sing, they pipe, and play upon such stringed instruments as they have, to rejoyce their Guests, omitting no manner of carouses and kindnesses to testifie their welcome, and the value they put upon their conversation. They never quarrel in their debauches, but he that is first drunk retires and sleeps, until the fumes of the wine be evaporated. There is no such thing as Tavern or publick drinking House in all the Countrie; they eat, drink and are merry, but all in their own houses, not refusing lodging and refreshment for the traveller and stranger.”
547
Uit dit fragment kunnen we achterhalen hoe Japanse gastvrijheid werd gepercipieerd in het midden van de 17e eeuw. Vermits Caron duidelijk goed geinformeerd was, en zelf een jarenlange kennis van Japanse taal en samenleving had opgedaan, kunnen we ervan uitgaan dat deze informatie de waarheid sterk zou benaderen. Caron schetst een beeld van Japan waarbij men heel gastvrij was, en bezoekers tabak en thee aanbood. Belangrijk is ook dat, wanneer de bezoeker méér dan 'gewoon' was, wijn werd geschonken. In andere berichten van Europeanen, en ook bij de geschenken-uitwisseling hierboven beschreven, valt op dat het schenken van wijn vaak voorkwam. De Japanners behandelden de Europeanen (en andere vreemdelingen) dus als méér dan gewone bezoekers. Verder lezen we ook in Caron's beschrijving dat er bepaalde kenmerken van gastvrijheid waren die steeds terugkwamen, met betrekking tot muziek, conversatie en drinken bijvoorbeeld. Een laatste aspect dat we kunnen opmerken is dat er, volgens Caron, geen tavernes bestonden. Men beleefde gastvrijheid en maaltijden of feesten in eigen huis. Dit lijkt ook overeen te komen met wat andere Europeanen beschreven hebben. Nu we enig zicht hebben op
546 547
Hesselink H., op. Cit., p. 32 Caron F., op. Cit., p. 73-74
139
wat als 'kenmerken van Japanse gastvrijheid' werden gepercipieerd, kunnen we nagaan hoe dit verder concreet in de dagboek-bronnen voorkwam.
5.2.1 Interactie met Japanse edelen Een leerrijk fragment is te vinden in het verslag van Cpt. Saris, berichtend over enkele hooggeplaatste Japanners die aan boord van het schip kwamen toen men net te Hirado was aangemeerd en Japan voor het eerst betrad. Saris beschrijft daarbij de ceremoniele of quasirituele wijze waarop men werd begroet, en welk banket hijzelf had voorbereid. Daarbij kwam de daimyo van Hirado op bezoek, en na hem ook alle andere edelen van Hirado tesamen met soldaten, waarbij elke 'man of worth' een geschenk meenam: “Their manner and curtesie in saluting was after their manner, which is this. First, in presence of him whom they are to salute, they put off their shooes (stockings they weare none) and then clapping their right hand with their left, they put them downe towards their knees, and so wagging or moving of their hands a little to and fro, they stoping, steppe with small steps sideling from the partie saluted, and crie Augh, Augh. I led them into my Cabbin, where I had prepared a Banquet for them, and a good consort of Musicke, which much delighted them. They bade me welcome and promised me kind entertainment. I delivered our Kings Letters to the King of Firando, which he received with great joy, saying hee would not open it till Ange came, who could interpret the same unto him; this Ange is in their language a Pilot, being one William Adams an English man, who passing with a Flemming thorugh the South-sea, by mutiny and disorder of the Marriners shee remained in that Countrey, and was seised upon by the Emperour about twelve yeares before. The King having stayyed aboord about an houre and a halfe, tooke his leave: he was no sooner ashoare, but all his nobilitie, attended with a multitude of souldiers, entered the ship, every man of worth brought his present with him; some Venison, some Wilde-fowle, some wild Boare the largest and fattest that ever any of us had seene, some Fruits, Fish &c.”.548
Er is dus een duidelijke hiërarchie merkbaar: eerst kwam de koning aan boord, en pas als deze zijn ontvangst en entertainment achter de rug was, mochten andere edelen en soldaten aan boord komen. Het banket dat Saris had voorbereid lijkt overeen te stemmen met de elementen van 'Japanse gastvrijheid' zoals we deze in Caron's verslag lazen. Belangrijk is hier ook dat geschenken-uitwisseling deel lijkt te vormen van het bezoek in deze context, waarbij de uitwisseling zich toespitste op 'elke man van waarde of stand'. De geschenken in kwestie waren voedingswaar. Ook in Cocks' dagboek merken we dat het geven van maaltijden, gastvrijheid en het uitwisselen van geschenken heel vaak samengingen. Zo schreef hij bijvoorbeeld over een diner bij de daimyo van Hirado, waarop de Engelsen en de 'China Capt.' uitgenodigd waren. Wat later stuurde Cocks een aantal bijzondere geschenken naar de daimyo, waaronder messen, tuig voor valkenjacht549, een genealogie van alle Engelse koningen vanaf Brutus, een afbeelding van de koning in het 548
Saris J., op. cit., p. 443 Materiaal dat in Europa sinds de middeleeuwen typisch door de adel werd gebruikt, een adellijk geschenk wat waarschijnlijk toepasbaar werd geacht voor een landheer 549
140
parlement en drie Hollandse kannen. Van de Engelse kaart en genealogie kunnen we vermoeden dat dit een bewust geschenk was om de eer en prestige van het Engels koningshuis te vestigen in Japan: “We were invited to dyner per the king, and well entertayned, and the China Capt. With us, Mr Rowe, Mr. Totton, Mr. Wimmot, and ther purcer of Thomas, with Mr. Eaton, Mr. Nealson , and my selfe. [...] And we sent the king a present as followeth: 4 tatta. Borad cloth, 1 great sheet gilt leather, 1 pe callico, conyskins, 10 knyves, 1 case bottelees, 1 comb case and glasse, Falconaria, 25 cattis, 1 make (monarky Brittan), 1 map (king in parliament), 1 genelogy (all kyngs from Brute), 3 Duch jugges with covers.”550i
In het dagboek van Saris vinden we een beschrijving van een maaltijd die plaatsvond bij de daimyo van Hirado, naar aanleiding van het bezoek dat Saris deed aan Japanse kooplieden en 'principall officers' waarbij hij allerlei geschenken deed aan de daimyo. Deze vierde de komst van de Engelsen met een maaltijd van gevogelte en fruit, en met een merkwaardige drink-ceremonie: “The thirteenth I went ashoare, attended upon by the Merchants and Principall officers and delivered the presents to the King, amounting to the value of one hundred and fortie pounds or thereabouts, which he received with very great kindnesse, feasting me and my whole companie with divers sorts of powdered wild fowles and fruits: and calling for a standing Cup (which was one of the presents then delivered him) he caused it to be filled with his Countrey wine, which is distilled oout of Rice; and is as strong as our Aquavitae: and albeit the cup held upwards of a pint and a halfe, nothwithstanding taking the Cup in his hand, he told mee he would drank it all off, for a health to the King of England,a nd so did, my selfe and his Nobles doing the like. And whereas in the roome where the King was, there was only my selfe and the Cape Merchant (the rest of our Companie being in another roome) the King commanded his Secretarie to goe unto them , and see that everie one of them did pledge [...]”551
Het soort ceremonie of 'ritueel' dat men in dit fragment kan lezen lijkt iets heel bijzonders, vermits geen van de andere Europese informanten zoiets vermeldde. De aanleiding hiertoe kan zijn dat het een eerste formeel contact, inclusief geschenken-uitwisseling, betrof tussen Engelsen en de daimyo van Hirado. Om dit contact te vieren besloot de daimyo waarschijnlijk om een beker die deel uitmaakte van de geschenken te vullen met saké en op te drinken op de gezondheid van de Engelse koning, waarna hij zowel zijn edelen als de andere leden van de Engelse compagnie verplichtte hetzelfde te doen. Enige informatie die het dichtst in de buurt van dergelijk ritueel komt, is wat Caron beschreef wanneer hij het had over voedsel in relatie tot seppuku bij een eed van rituele trouw. Daarbij vermeldde hij expliciet dat een eed gezworen bij een beker wijn niet kon of mocht worden verbroken: “For confirmation of this they drink a bowl of Wine together, which is solemn; for no covenants thus made are to be broken. Those that binde themselves cut their own bellies, and do it as followeth: They assemble their nearest
550 551
Cocks R., op. Cit., vol. I, p. 153 Saris J., op. cit., p. 446
141
kindred, and going to Church, they celebrate the parting feast upon mats and carpets in the midst of the Plain, where having well eat and drank, they cut up their bellies, so that the guts and entrails burst out”
552
Uit deze gegevens kunnen we dus opmaken dat er een verband was tussen een rituele context van trouw, en het delen van een beker wijn. Hierdoor kunnen we ook de hypothese opperen dat het delen van een maaltijd, in het verlengde van het delen van een beker wijn, de implicatie van een sociale band kon oproepen. Maaltijden kunnen dus zelden los van geschenken-uitwisseling gezien worden, en leken deel uit te maken van dezelfde rituele uitwisseling of ceremonieel waarin schenkingen plaatsvonden. Nadat geschenken werden ontvangen feestte men vaak. Een maaltijd kon op die manier een belangrijk symbolisch evenement vormen om relaties te vormen of bestendigen, zowel tussen individuen als groepen mensen, tot en met een eed tussen de daimyo van Hirado en de koning van Engeland. Voortbouwend het bezoek van de daimyo van Hirado aan Saris' schip merkt men op dat de daimyo een soort 'tegen-prestatie' leverde voor het onthaal op het schip, waarbij hij een typisch japanse feestelijke activiteit organiseerde met muziek en geisha aan boord van het schip: “The King requested that none might stay in the Cabbin, save my selfe and my Linguist, who was borne in Japan, and was brought from Bantam, in our ship tither, being well skild in the Malayan tongue, wherein he delivered to mee what the King spoke unto him in Japan language. The Kings women seemde to be somewhat bashfull, but he willed them to bee frollicke. They sung divers songs, and played upon certain Instruments (whereof one did much resemble our Lute) being bellyed like it, but longer in the necke, and fretted like ours, but had only foure gut-strings. Their fingering with the left hand like ours, very nimbly; but the right hand striketh with an ivory bone, as we used to play upon a Citterne with a quill. They delighted themselves much with their musicke, keeping time with their hands, and playing and singing by booke, prickt on line and space, resembling much ours heere. I feasted them, and presented them with divers English commodities: and after some two hour stay they returned.”553
Uit de vergelijking die hij maakt met de West-Europese luit kunnen we ook vermoeden dat Saris bovendien een cultureel gecultiveerde man is, want enkel iemand die vertrouws was met muzikale traditie zou dergelijke opmerkingen kunnen maken.. In ruil voor de 'ambiance' van de geisha's bood Saris een soort wederdienst zoals men aan andere notabelen deed, in de vorm van een feestmaal en het schenken van “English commodities”. En wat later kan men een gelijkaardig scenario opmerken, waarbij de daimyo opnieuw enige kabuki-acteurs meebracht. Saris trekt daarbij ook een link naar prositutie en dienstmeiden:
“the old King came aboord againe, and brought with him diverse women to be frollicke. These women were Actors of Comedies, which passe there froom Iland to Iland to play, as our Players doe here from Towne to Towne, having several shifts of apparrell for the better grace of the matter acted; which for the most part are of Warre, Love, and such like. These Women are as the slaves of one man, who putteth a price what every man shall pay hat thath to doe with any of them; more then which he is not to take upon paine of death, in case the party injured shall complaine. It 552 553
Caron F., op. Cit., p. 50 Saris J., op. Cit., p. 445-446
142
is left to his owne discretion to prize her at the first, but rise he cannot afterwards, fall he may. Neither doth the partie bargaine with the Wench, but with her Master, whose command she is to obey. The greatest of their Nobilitie, travelling, hold it no disgrace to send for these Panders to their Inne, & do compound with them for the Wenches, either to fill their drinke at the Table (for all men of any ranke have their drinke filled to them by Women) or otherwise have use of them. “
554
In het prille contact van de Engelsen met Japanse edelen beschreef Saris nog twee voorbeelden van interactie, waarbij Saris deze uitnodigde. Daarbij werden edellieden, in het bijzonder deze van 'extraordinary account' zeer goed ontvangen. Daarbij voegde hij ook een anecdote waarbij hij enkele vrouwen ontving in zijn kajuit, waar er een amusant misverstand ontstond met een halferotisch portret, waarbij deze Japanners Christenen bleken te zijn. : “Divers Noblemen came to bid me welcome, whereof two were of extraordinary acount, called Nobusane and Simmadone, who were very well entertained, and at parting held very great state, one staying aboord while the other were landed; their children and chiefe follower in the like manner. There came continually such a world of people aboord, both men and women, as that we were not able to go upon the decks: round about the ship was furnished wih Boats full of people, admiring much the head and sterne of the Ship. […] I gave leave to divers women of the better sort to come into my Cabbin, where the picture of Venus, with her sonne Cupid, did hang somewhat wantonly set out in a large frame, they thinking it to bee our Ladie and her Sonne, fell downe and worshipped it, with shewes of great devotion, telling men in a whispering manner (that some of their owne companions which were not so, might not heare) that they wer Christianos: whereby we perceived them to be Christians..”555
Wat maaltijden betrof is er een andere merkwaardigheid die Saris vermeldde; namelijk dat koning Foyne van Hirado, die reeds enkele maaltijden met Europeanen achter de rug had, blijkbaar een exotische smaak had ontwikkeld voor Europees eten. De daimyo vroeg of de Engelse kok een typisch Europees gerecht voor hem wilde maken, bestaande uit varkensvlees met rapen, radijzen en ajuin. Saris ging in op dit verzoek, en de daimyo kreeg dus zijn 'Westerse' maaltijd: The elevent, I went and visited Nobesane; he used me kindly , and would have had mee come to dinner to morrow, but i excused the matter, in respect of the much businesse i had, and short time of stey. I met the old King Foyne at his house, who desired to have two peeces Beefe, and two of Porke sod with Turnips, Raddish and Onions by our Cooke, and sent unto him, which i Caused to be done.” 556
De daimyo had blijkbaar de smaak voor 'Westers' voedsel te pakken, want hetzelfde fenomeen herhaalde zich later bij Cocks: van Hirado, had blijkbaar de smaak voor 'Europees' voedsel te pakken, want later herhaalde hetzelfde genomeen zich een gelijkaardig fenomeen. Cocks liet zijn tolk een fles wijn, varkensvlees en wit brood brengen naar de daimyo. Deze had bij de maaltijd het gezelschap van zijn hooggeeerde familieleden : 554 555 556
Saris J., op. cit., p. 447 Ibid., p. 445 Ibid., p. 474
143
“The eleventh, I sent Migell our Jurebasso to the old King, with the Beefe and Porke accomodated as aforesaid, with a bottle of Wine, and six Loaves of white Bread: he accepted of it in very kind part, having in his company at eating thereof, the young king his Grandchilde, and Nabisone his Brother, with Semidone his Kinsman.”557
De verklaring voor dit fenomeen, waarbij een Japanse heer die dergelijk voedsel niet gewend was plots een smaak voor dit 'vreemde' voedsel ontwikkelde kan mijns inziens op twee manieren worden gevonden: enerzijds kan hier sprake zijn van een zekere drang naar 'exotisme', waarbij het inherent exotische karakter van dit andere voedsel een aantrekkingskracht vormde; anderzijds kan het ook gewoon zo geweest zijn dat de daimyo dit werkelijk lekker vond. Verder zou men dit ook kunnen verklaren als een zeker 'prestige-voorwerp', dat gedeeld werd met diens anaste familieleden. In dat opzicht kunnen we verwijzen naar het deel over 'gift-exchange', waarbij 'exotisme' en 'prestige-voorwerpen' ook reeds aan bod kwamen. Wat maaltijden betreft weten we ook uit Cocks dagboek dat er momenten waren waarop de Japanse en Chinese buren spontaan meehielpen om een maaltijd voor te bereiden. Men zou hiervan kunnen vermoeden dat een goed georganiseerde maaltijd een zeker prestige bracht, wat ook op deze 'helpers' zou afstralen: ”All our neighbours came unsent for, to assist us in the making ready the dynner for the nobles, which, as it seemed was luch to their content. And I had presentes geven me” 558
5.2.2 interactie met Japanse ambtenaren Cocks meldde dat er bezoek kwam van gouverneurs van Nagasaki, waarop hij deze alsvolgt onthaalde:“I entertained them in the best sort I could, and shewed them our commodities, and after made them collation and gave them Musicke, Master Hownsell and the Carpenter by chance being heere”
559
Bij dit onthaal weten we dat de waren van de EIC werden getoond, wat voornamelijk textiel zal zijn geweest, waarschijnlijk in de hoop dat men vervolgens in Nagasaki de koopwaar zou kennen die bij de Engelsen beschikbaar was. Daarbij werden de gouverneurs ook onthaald op muziek. Maaltijden en entertainment konden dus ook gepaard gaan met marketing. Verder valt de typische formule “I entertained them in the sort I could” ook hier op. Verder bleken maaltijden zodanig te verlopen dat, wanneer Cocks tesamen met de daimyo van Hirado ontboden werd bij de Hollandse kooplieden om er te dineren, er zowel Hollands als Japans voedsel op tafel kwam. Cocks merkte ook op dat kapitein Brouwer en zijn mannen iedereen geknield bedienden. Dit vond Cock heel vreemd, en hij vroeg aan de Hollandse kapitein waarom dit zo gebeurde, waarop deze antwoorde dat dat 'the fashion of the Country' was. Ook op deze manier leerde Cocks dus de 'gebruiken van het land':
557 558 559
Cocks R., in Purchas S. (ed.), op. cit., p. 527 Cocks R., op. Cit., vol II, p. 169 Cocks R., in Purchas S. (ed.), op. cit., p. 534
144
“the old King sent for me to come to dinner to the Dutch House, and Master Eaton with mee, and to bring a Bottle of Wine. Master Eaton had gone physicke and could not goe, but I went: wee had a very good Dinner at the Dutch House, the meate being well drest both after the Japan and Dutch fashion, and served upon Tables, but no great drinking. [...] Captaine Brower did not sit at all, but carved at Table, all his owne people attending and serving on their knees, and in the end, he gave drinke to every one of his ghests, with his owne hands, and upon his knees, which seemed strange to me, and when they had dined, all the Nobles went away, and Captaine Brower would needs accompany me to the English House. I asked him why he served these people upon his knees, they setting at Table: he answered me it was the fashion of the Country; and if the King himselfe made a Feast, hee did the like for the more honour of his ghests.”560
Wanneer Cocks op zijn beurt zelf de daimyo en enkele edelen uitnodigde, zorgde hij ervoor dat er zowel op de Japanse als op de Engelse manier werd gegeten: “I envited the king with his 2 brothers and Nobesane, Semedone, Sangrasame, Taccaman Dono, Sugean Dono, and 5 other cavalleros to beare them compayn at the kinges choice. They dyned after the Japan manner, and supped after the English. ”561
Men kan dus alvast stellen dat maaltijden blijkbaar plaats leken te vinden op het kruispunt van twee culturen: dit soort ontmoeting bevatte voedsel van beider oorsprongen, er vond kennismaking en ontmoeting plaats waarbij men bijleerde over elkaars gewoonten. Maar tegelijkertijd vond er ook een versterking van sociale banden plaats, waarbij status een belangrijke rol speelde. De uitwisselingen en interactie waren daarbij niet gelijkwaardig, zo merken we op dat er in bepaalde omstandigheden specifieke voorbereidingen dienden te worden gemaakt, of dat iemand voedsel schenkt, wetende dat een andere gast op bezoek zou komen. Een maaltijd organiseren bleek weliswaar niet steeds succesvol, en hield blijkbaar ook geen vaste verplichting in. Zo kon het zelfs gebeuren dat niemand kwam opdagen: “and I was informed he meant to visite our English House at returne: so I made readie for him, and stayed his returne till after midnight, but he passed by with the rest of the company, and entred not into the House. I thinke there was not so few as a threethousand persons in company with him, which I make acount was the occasion he went by, because he would not trouble us.”562
Toch blijkt het steeds een belangrijk evenement wanneer de daimyo bij de Engelsen kwam dineren. Zo liet de daimyo weten dat hij op ontbijt zou komen de volgende dag, waarop de 'China Capt.' en een zekere Soyemon Dono prompt hun bijdrage tot dit ontbijt zonden. De daimyo was tevreden met het 'entertainment' en schonk een kimono aan Cocks en een mantel aan de tolk. Dit zou kunnen aantonen dat er een zekere 'ruildynamiek' plaatsvond waarbij een dienst, zoals een maaltijd, werd 'beloond' met een materieel geschenk. Daarnaast blijkt uit volgend fragment ook het systeem van 'alternate attendance', waarbij daimyo afwisselend een soort 'politiek gevangene' waren van de shogun te Edo, om zo de (perifere-) daimyo onder controle te houden:
560 561 562
Ibid., p. 535-536 Cocks R, op. Cit., vol. I, p. 65 Cocks R., in Purchas S. (ed.), op. cit., p. 523
145
“Also the king sent me word he would com to breckfast to morrow mornyng. So I made the best provition I could, and the China Capt. Sent me 2 powdered storkes, and Soyemon Dono a baskit oranges. [...] The King of Firando came to dyner to the English howe, accompanied with 7 or 8 cavaleros, and took in good parte the entertainment he had, and gave me a keremon, and a cloak to our jurebasso. He said he was to stay 3 or 4 yeares above at Edo; soe I think it is true that the tonos (or kinges- must stray 7 yeares, as I noted som daies past.” 563
We zagen reeds dat het de gewoonte kon zijn dat iemand een geschenk deed, wetende dat er een maaltijd zou volgen waarop een belangrijk persoon aanwezig zou zijn. Uit volgend fragment blijkt dat niet enkel de daimyo of de Chinezen dit deden, maar dat ook het opperhoofd van de Hollandse factorij dit deed wanneer de daimyo op bezoek zou komen. Bij dit bezoek hoorde een maaltijd, maar ook entertainment van kabuki artiesten en een blinde zanger, volgens 'nifon catange'564. De daimyo kreeg een geschenk omdat hij naar Edo ging, bij de shogun. Mogelijks kon dit goede 'reclame' zijn voor de Engelsen en hun goederen: “Capt. Speck sent me an other bottell Spanish wyne, with offer of any other matter in the Duch howse, knowing we had envited the kyng. [.] The king and rest of noble men ut supra came to dyner and, as they said, were entertayned to theire owne content, and had the dansing beares to fill their wyne, nifon catange (or Japon fation), with a blind fidler to singe, ditto. And in respect the king is going up to Edo, yt was agreed to geve hym a present of 5 peeces of stuffe, viz. Damadk, velvet, and grogren, several cullers, bought of China Capt. [...]sent a bar plate of 4 ta. 3 mas to dansing bears; and tp Skyamon Dono and the kinges cook, each of them, 2 tatta fustion, to make them breeches; and to Yasimon Dono, a bose , and to the gilder , each of them, a barsoe of wyne and fyshes; and to an ould cook 5 mas; and to other 2 carvers, 6 ½ mas per peec., and to the blind fidler.” 565
Ook in andere fragmenten vinden we terug dat er kabuki-artiesten kwamen optreden in de Engelse en Hollandse factorijen, op verzoek van de daimyo. Dit gebeurde mogelijk los van de maaltijd, maar puur ter vermaak: “Ther came a company of players (or caboques) with apes and babons sent from the tono (or king) to play at our house, unto whome was geven iij taies in small plate. They were also at the Hollandes howse in same sort, and had ij barrs plate[...]”566
Bij Cocks zien we dat Bongo Samme, de broer van de daimyo van Hirado die op dat moment in Edo verbleef, de Engelsen uitnodigde om te dineren omdat hij ook reeds de Hollanders had uitgenodigd. Dit impliceert dat men probeerde Engelsen en Hollanders te 'balanceren' om hen op dezelfde manier te behandelen. Verder was er ook een bedankingscène voor een geschenk dat Cocks eerder al aan een edelman had gegeven. Cocks vroeg dan aan die edelman, die naar Edo ging,om zijn diensten aan te bevelen aan de shogun:
563
Ibid., p. 104 Dus volgens de gebruiken of gewoonten van het land, zoals men ook vermeldde bij het uitwisselen van geschenken 565 Cocks R., op. Cit., vol. II, p. 26 566 Ibid., p. 53 564
146
“And Bongo Sama envited Mr. Osterwick and my selfe to dyner to morrow, as he hath donne the lyke to the Hollanders. […] We went to dynner to Bongo Sammes, Mr Osterwick and my selfe, where we met Capt. Speck with another Duchman and a boz. We had very good cheare. And Genta Samme, the kings youngest brother, came in at later end, and thanked me for the present geven hym the day before, and tould me he was going up to the Court (afer his brother) to the Emperour, unto whome I desired hym to offer my service “
567
Ook bij interactie tussen Japanse edelen en de shogun merken we op dat er een geschenk kon worden gegeven als dank voor entertainment of voor en maaltijd. In die zin waren entertainment en geschenken evenzeer een vorm van gunst. Caron schrijft hier namelijk over dat de heer van Satsuma beloond werd voor zijn goede ontvangst van de shogun: “The Lord of Satsuma had lately the honour to entertain the Emperour in his new Palace, but with better fortune then any of his greatest Princes; for his majesty was so well pleased with his treatment, that he made him a Present (of Beans […] for his horses”
568
Men kan dus een zekere dynamiek bespeuren waarbij het entertainment een vorm van 'eer' is die werd geschonken aan iemand van hoge status, waarbij als dank een geschenk werd verleend. In die zin hingen uitwisseling van geschenken en gastvrijheid samen, en vormden een dynamiek die ook 'autochtoon' Japans voorkwam, en dus niet uitsluitend een manier van 'omgang met vreemdelingen' vormde. Cocks vermeldde een interessant voorbeeld waarbij opnieuw de formule of vermelding 'i gave hym the best entertaynment i could' voorkwam. Dit gebeurde in het kader van een 'geheim/incognito' bezoek van 'de rijkste man in Japan'. Cocks kwam diens identiteit te weten en zorgde daarvoor voor goed 'entertainment'. Het feit dat deze persoon 'de rijkste man in Japan' was, was dus een reden om goed „entertainment‟ te geven. Ook hier was status dus gekoppeld aan dinstverlening. Verder is het ook een uiting van opkomende burgeoisie in het Japan van de Edoperiode, vermits deze 'rijkste man in Japan' een “self-made man bleek met crafty wit”.: “April 20 Easterday One of Towans sonns, of Langasaque, came secretly to see the English howse, but I was enformed per one of our servantes who he was, and soe gave hym the best entertaynment I Could. This Towan is held to be the richest man in Japon, and com up of base parentage by his subtill and craftie wyt.”569
5.2.3 Interactie tussen Europeanen onderling Net zoals bij het uitwisselen van geschenken, zien we bij dit 'thema' ook dat dit niet beperkt bleef tot Japanners. Men dineerde ook met de Chinezen, maar daarnaast ook met andere Europeanen. Daarbij kan men bemerken dat er ook enkele gelijkenissen bestonden met de maaltijden of
567 568 569
Ibid., p. 121 Caron F., op. Cit., p. 41 Cocks R., op. cit., p. 251
147
gastvrijheid tegenover Japanners. Zo kregen zelfs Spanjaarden “the best entertainment I could, and he departed content.”570 Het blijkt ook dat de gastvrijheid tussen Europeanen onderling op gelijkaardige manier als bij Japanse edelen kon gebeuren. Zo nodigde men als entertainment ook kabuki-artiesten uit, zoals bij de Japanse maaltijden hierboven, waarop Hollanders de Engelsen bijvoorbeeld uitnodigden voor een kabuki-theater: “And the Hollanders had the caboques this day, and sent for me and Mr. Osterwick , 571 and soe had a play.” Later berichtte Cocks nogmaals eenzelfde gebeurtenis: “We dyned at Holland howse, where we had good cheare, with the caboques” 572 Dit was zeker geen eenmalige gebeurtenis; zo vonden er nog dergelijke voorstellingen plaats die door Hollanders waren georganiseerd, maar waarbij soms ook Japanse edelen aanwezig waren: “Capt. Camps envited us to dyner this day, and, after, to a Japon play or commody, all plaied by men and boyes, and noe woamen; at which was Torazemon Dono, with Jentero Donos secretary and Stroyemon Dono, our bongew; and 573 divers others brought bankettes, as Capt. Camps host, Jno. Jossens sonne in lawe, and others.”
5.2.4 Interactie met Chinezen Ook
aan
deze
uitwisselingsdynamiek
merken
we
dat
de
Chinezen
deelnamen:
“The China Capt. Envited the king and the nobles to dyner, and feasted them both day and night with a China play; and after, they bid them selves his gestes againe to morrow, to have the caboques, or women plaiers of Japon.”574
Hieruit blijkt dat de Chinezen in Hirado ook hun eigen interacties en feesten hadden met Japanse edelen. In dit geval bestond de gelegenheid uit een Chinees theater dat dag en nacht duurde, waarna de Japanners op hun beurt Chinezen uitnodigden om de volgende dag een kabuki-theater te zien. We zien hier een soort wederkerige ruil waarbij een Japans theater werd aangeboden in 'ruil' of als 'dank' voor een Chinees theater. Er was dus ook wederkerigheid van gastvrijheid, los van Europese aanwezigheid. Naast Japanners werden ook Europeanen bij gelegenheid door de Chinezen uitgenodigd. Zo probeerden de Chinezen ook om de Europeanen 'extraordinarily' te vermaken met muziek, wijn en opdienende kabuki-acteurs, waarvan Cocks meldt dat dergelijke procedure 'nifon catange' is, dus volgens de gebruiken van het land gebeurde. Bij deze maaltijd gaf Cocks Engelse 'letters of favour' aan de Chinese piraten: “We were envited to Capt. Whaw, the China, to dyner, where we were extraordenarely entertayned, with musick at our entry, with thelyke at first, second , and therd course, where there wanted not wyne of all sortes, and each one a dansing beare to serve us, nifon catange. I gave the China Capt. 2 letters of favour more to the English shipping they met at sea [...]”575
570 571 572 573 574 575
Ibid. Ibid., vol II, p. 147 Ibid., p. 236 Ibid., p. 244 Cocks R., op. cit., vol. I, p. 228 Cocks R., op. Cit., vol. II, p. 19
148
“We weren envited this day to dynner to Andrea Dittis, the China Capt., (all thenglish), where we hadd good cheare. And in the ende he brought me his littell doughter of an yeare ould, called Ingasha, willing me to geve her a C hristian name, and esteeme her as my doughter. Soe I gave her the name of Elizabeth. And he gave me a present with her, as followeth, viz: 2 silver candell sticks, 2 silver branches gouldsmiths work; 5 pecces grogran, 5 peeces cheremis, or silk sipers with 2 barsos wyne and 2 fyshes. [uitgerekend waarde] Capt. Howh ent me 20 poun sitrons for a present.”576
Bij dit fragment merkten we verschillende fenomenen tegeljkertijd op: geschenken-uitwisseling, soort doop-ceremone en een maaltijd waar men veel plezier had. Een andere gelegenheid was een 'house-warming', waarbij vele andere Japanse inwoners van Hirado werden utigenodigd op een feest waar men veel dronk, en daardoor ook huilde en zong op een voor de Europeanen 'vreemde manier', 'yet ordenary in Japon': “Cushcron Dono, our neighbour, haveing made his new howse, envited his kindred and other nieghbours Japons to heate his howse (as they terme it), where they drunk themselvs drunk for company, with howling and singing after a strang manner, yet ordenary in Japon.”577
Ook toen men onderweg was op hofreis werd men uitgenodigd op maaltijden, bij gouverneurs of edelen, die heel goed entertainment gaven. Daabrij valt een merkwaardige trek van het 'giftsysteem' op: de gastheer wil geen (tegen-)geschenken aanvaarden totdat de Europeanen waren teruggekeerd van diens meester, de shogun. In die zin lijkt er een hiërarchie te bestaan in de ontvangst van geschenken: “An we went to supper to Quamo (Kuwana) , where we were at our arivall (servantes and all) envited to supper by the governor or tono, where I have not had better entertaynment since I came into Japon. I had alid out a presentof a peece damask, a bottell Spanish wyne, and an other of annis water, to have geven hym, with 3 musk coddes; but he refuced itn saying he would not take any thing till I retorned fro themperour, his master, offering me barkes for nothing to carry me and all the rest over the water to Mia [..] which I thanked hym for, having hired others before. 578
5.2.5 Interacties in Japan aan het einde van de 17e eeuw bij Kaempfer Net zoals de geschenken-uitwisseling, kan men in Kaempfer‟s tijd ook bij de „gastvrijheid‟ bemerken dat dit helemaal anders verliep dan in de HIrado-periode: waar er voorheen nog een opmerkelijke bewegingsvrijheid en veel menselijk verkeer plaatsvond dat evenementen mogelijk maakte, kan men voor Deshima een verschil opmerken. De Nederlanders bevonden zich toen namelijk in een meer 'gesloten' situatie, waar de weinige interactie die er plaatsvond steeds met beambten, tolken of bewakers was. Eénmaal per jaar deed men een hofreis, en daarbij zag men een groot deel van Japan. Onderweg verbleef men in herbergen, waar ook enige interactie kon plaatsvinden, maar ook hier in beperkte mate. Wanneer men bezoek bracht aan edelen hadden nog steeds maaltijden plaats, maar deze leken meer 'geritualiseerd' te zijn, en minder spontaan of
576 577 578
Ibid., p. 110 Ibid., p. 38 Ibid., p. 78
149
uitbundig dan dewelke men kan opmaken uit de bronnen van de Hirado-periode. Het shogunale hof vormde het kernpunt van alle gastvrijheid op deze reis, of zoals Kaempfer het stelde: “De Hof is de eeniste plaats, waar in de Nederlanders, die in alle opzichten weinig beter worden gehandelt dan gevangenen, vryheid hebben te wandelen.” 579
Wat het vermaak betrof dat de Hollanders op deze reis konden treffen, schetst Kaempfer een pover beeld. Men kon kijken naar exotische vissen en thee of sake drinken.: “voor welk venster zy tot tydkorting en vermaak van Reyzigers een kleine Tobbe vol water zette, waar in zy somtyds houden eenige goud of zilverere Visschen, gelyk zy ze noemen, zynde levende Vischen mlet goud of zilverkleurige staarten. […] voor wenig geld eenig warm Eete, of heet Theewater, of Sacki, of iets anders van dien aard, om zich mede te verfrisschen. Het is waar, deze Koks windels zyn slechs arme klompe huysen” 580
Wat de herbergen betrof waarin men verbleef, schets Kaempfer dat men behandeld werd zoals de daimyo of prinsen die hun hofreis maakten. Niettemin was men ook daar beperkt in bewegingsvrijheid, en werd er nauw toezicht gehouden door tolken en ambtenaren, en er was weinig kans tot groot vermaak: “Wy gaan in dezelve Herbergen waar in de Prinssen en heeren van 't Land gaan, die naar t Keyzers Hof reyzen [...] De Waard onderhoud dezelve Costumen by onze ankomst gelyk hy doed op de aannadering van de Prinsse en Heeren van t Ryk. [...] In dit gewaad spreekt hy een yder van ons aan, met een laage buiging [..] dat hy met zyne handen en byna met zyn voorhoofd ter aarde komt. Wy zyn waarlyk hier over niet qualyk te verreeden, nadien het getal der toekykers, en de dartelle spotachtige Kinderen, maar boven dien en voor al de vermoeidheden van ene lastige reys […]Anders worden wy gelyk als opgesloten , hebbende geen andere vryhed, dan te wandelen in de kleine, doch fraayen Hof, die achter het Huys is.”581 “Zo ras als wy onze Kamer ingenomen hebben, komt de Waard met eenige van zyn beste Knechts in, elk een met een kop Thee in de hand, welke zy aan een ygelyk van ons aanbieden, met een diepe buyging, na yders staat en rang, met een onderdaanige diep uytgehaalde stem herhaalende de worden ah, ah, ah !. Zy zyn alle in hunne beste kleederen opgeschikt, die zy alleenlyk dragen by groote gelegenheden, en zy hebben yder een klein Zabeltje op haaren Gordel sten, t welk zy nooit afleggen, zo lang als het Gezelschap in t huys blyft. Dit gedaan zynde word de nodige toestel om te rooken ingebracht […]gelyk ook een ander japansch Bord of Schotel met Socano, dat is, iets om te eeten, als by voorbeeld sommige soorten van vruchten, van Vygen , Nooten, verscheide soorten van koeken, inzonderheid Mansie, en heete ryst koeke, verscheide soorten vna wortelen in water gekookt, banket en andere snoeperyen vna dien aard. Alle deze verscheide dingen worden eerst gebracht in het vertrek van den Bugjo, en dan in het onze. Wat verder andere noodzaakelykheden belangt, die de Reyzigers mochten nodig hebben, die worden doorgaans bezorgt en aangebracht door Dienstmaagden, indien ze Inboorlingen van Japan zyn. Deze ichte Kooyen deken ook, en dienen aan Tafel, deze gelegentheid waarnemende om haare gasten tot andere gunsten te lokken. Maar het is geheel anders met ons. Want de waarden zelve en hunnne inechts, na dat zy ons beschonken hebben met een kop Thee, gelyk gezegt is, mogen op geenerley wyze, onder het een of 't ander voorwendsel weer in onze Kamer komen, maar al wat wy nodig hebben, moet ons alleen aangebracht en verzorgt worden door onze eige Knechts.” 582
579 580 581 582
Kaempfer E., op. cit., p. 302 Ibid., p. 302-303 Ibid., p. 315 Ibid., p. 316
150
Ook wat het entertainment betrof schreef Kaempfer uitgebreid, en van enig kabuki-theater of muzikaal vermaak zoals dat in Hirado plaatsvond is nauwelijks een spoor te bekennen: “verbooden zynde met de Kaart te spelen, zitten zy na de maaltijd te drinken, en zingen eenige deuntjens, oùm elkande te vervrolyken, of zy geven eenige raadsels uyt, of speelen eenig ander spelletje, en die 't raadsel niet kan uytleggen of het spel verliest, is vrplicht om een gals wijn te ddrinken. Het gaat er wederom geheel anders aan toe met ons in dezen opzichte, want wy zitten aan Tafel en eeten onze Spys zeer gerustelyk. Ons Tafellaken word gespreyd en de Schotelen bereyd op Europische wyze, doch door Japansche Koks. Daar benevens worden wy door den Waard beschonken elk met eene Schotel. Wy drinken Europische wyn, en het rystbier van het Land, heet gemaakt.
[...]
Geen ander pleyzier word ons vergunt, noch eenige omgang met de Dienstboden, het zy Inechts of
Meyden, uytgezondert dat door de oogluyking van onze Opzichter , den een of den ander middel mocht vinden, om een Meysje des avonds in 't geheym in zyn Kamer te krygen en den nacht met haar door te brengen .”
583
Mogelijks is dit verbonden met wat Kaempfer eerder al de 'oogluyking' noemde, m.a.w als men een 'opzichter' of bewaker gunstig stelde met een geschenk bezat men wel de mogelijkheid om een prostituee in de kamer te krijgen, en intiem contact te hebben. Waar het de ontvangst bij de shogun, leden van zijn adviesraad en andere edelen betrof kon het contrast bijna niet groter zijn. Daarvan lezen we namelijk dat men vaak met een uitgebreide maaltijd ontvangen werd, die volgens een bepaald ceremonieel petroon of etiquette-regels plaatsvond. In die zin vangen we ook hier een glimp op van interactie zoals die vaak plaatsvond in de Hirado-periode, bijvoorbeeld in maaltijden met edelen, maar onder een striktere, rituele vorm. Bovendien leken deze maaltijden hier ook het perfecte moment te zijn voor Japanse edelen om de „exotische Europeanen‟ van naderbij te bestuderen, uit exotische curiositeit of om kennis op te doen. De fragmenten spreken hierbij voor zich: “Na dat men ons in de Ban van het huys had onthaald op Thee en Tabak [...] Aan de eene zyde van de Zaal merkten wy twee tralyvensters doorboort met gaten, aar achter eenige Vrouwen zaten, welke de nieuswsgierigheid om menschen te zien, die uyt zulke verafgelegen deelen des waerelds quamen, derwaart gelokt had. Naauwlyks waren wy aan t zitten, of de gouverneur verscheen, en zette zich neer omtrent tien treden van ons. Hy was in t zwart gekleed als na gewoonte, met ene plechtgewaad. Hy was een grys man, omtrent zestig haaren oud doch van een goede gemaatigtheid, en daar benevens zeer schoon. Hy verwelkomde ons, en toonde onzs in zyn geheel gedrag veel beleeftheid, en ontfing onze geschenken vriendelyk, zo het scheen met zeer veel vergenoeging. Onze eerste Tolk nam deze gelentheid waar [..] als zynen ouden bekenden, eenige byzondere Geschenken van hemzelve te doen, vestaande in eenige Europische Glasen, ter zelver tyd in zyen gunst aanbidende den Zoon van zyn onder-Tolk.”584 “Aldus twee uuren hen vermaakt hebbende, traden er eenige geschoren Knechts binnen, en zetten een yder van ons een klein tafeltje voor met Japansch Soyzen, en met een paar yvoren stokjesns, in plaats van Messen en Vorken. Wy aten iets van t een of t ander, en onze oude eerste Tolk, hoewel naauwelyks in staat om te gaan, wierd gelast het overschot voor zich zelven weg te dragen. Daar op wierd ons bevolen onze mantels weder om te hangen en ons affscheid te nemen”585
583 584 585
Ibid., p. 317 Ibid., p. 345 Ibid., p. 382
151
“Wy wierden beleefdelyk ontfangen door de twe Kapiteinen van de Wacht, die ons onthaalden op Thee en Tabak. “586 “Wy kreegen twee Steenbraassems (een visch bij e Japoneezen zeer hoog geschat) […] eene herberg op deze plaats, en wierden zeer beleefdelyk door sommige Mevrouwen onthaalt op Sacki.”587 “[...] de twee Keyzerlyke gevolgmachtigden, die ons met zeer groote beleeftheid ontfingen, en ons zeer heerlyk onthaalden, zo dat wy op geenerley wyze eenige de misnte zwarigheid maakten, om op hun verzoek het geselschap met een gesang te onderhouden. […] huys van den eersten Gevolmachtigden bestond het onthaal uyt de volgende dingen.Thee 2) Tabak met den geheelen toestel om te rooken 3) filosofische of witte syroop 4) een sturk van een Zeebraassem, en zeer raare visch, gekookt, in een bruyne saus 5) Een andere schotel met visch, toebereidt met bloem van boonen en speceryen 6) koeken van eyeren toegerolt 7) gebraden visch,welke ons wierden aangeboden aan groene Bambous speerjen en 8) geconfyte Limoen schillen. Na yder dezer schotel lieten zy ons drinken een kopje Sacki, zo lekker als ik ooit geproeft had. Wy wieren ook tweemaal beschonken met pruyme wyn, een zeer lieffelyke en aangename drank, met een woord, het geheele onthaal was even fraay, goed en verscheidentlyk opgedist, alleenlyk is het, dat wy niets van ryst hadden. Ten laatsten wierden wy weder beschonken met een kop thee, en namen dus ons afscheid, na een verblyf van anderhalf uur.” 588 “Aan het Huys van de tweeden gevolmachtigden wierden wy na de thee en de tabak, onthaalt op de volgende dingen. 1 Twee lange sneden van Mange in een bruyne sop of saus gedoopt, met een weinig gengber. 2 harde eyeren 3 vier gemeene visschen gebraden, en an Bambous speettjens , binnen gebracht. 4 de maagen van ingezoute karper in een bruyne sause 5 twee kleine sneeden van een gebraaden gans, en warm, opgedischt in onveglaasde schotels. Den geheelen tyd door wierd er schone drank in ovevloedt gedronken, en de Heelmeester van den gevolmachtigden die ons zoude onthaalen, was niet nalatig zyn volle portie van den drank binnen te slaan.” 589 “Wy waren naauwlyks gezeeten, wanneer verscheide jonge Edellieden in traden om ons te zien en met ons te spreeken. Voor yder van ons wierd een kleine tafel gezet van spaanderen van dennehout, met houte spykers aan een gehegt, op weke lagen vyf heete witte koeken Amajas genaamt, zo taay as Lym, en twee holle brooden van twee spannen ind en omtrek, gemaakt van bloem en zuyker, met het zaad van de Sesamum Album over heen gestrooyt. By het brood stond een kleine porcelyne kom met sommige kleyne stukjens van ingezouten zalm, in eene bruyne sause, welke niet zo sterk, maar iets zoeter was, dan die zy Soje noemen. By de kom lagen twee houte houwers na de manier der Chineesen en Japoneesen. Wy proefden een weinig uyt deze schitels, alleen om welvoeglykheids halven, want wy hadden zorg gedragen, ons zelven te voorzien van een hartig ontbyt eer wy s morgens waren uytgegaan, e daar en boven warenw y in de wachtkamer onthaalt op verssche Manges, en bruyne zoete koeken van zuyker en boone bloem. Wy wierden zeer beleefdelyk genodigt meer te eeten, en ons wierd gevraagt of wy ook thee wilden drinken, en ja geantwoord zynde, zond de voorgenoeme Opziender naar de keuken om dezelven te haalen. Doch toen wy ze proefden, bevonden wy, dat ze weinig beter was dan rivier warm water, behalven dat de bruyne verlakte kopjens, in welke ze ons aangeboden wierd, welke zy Miseraties noemen, zeer slecht en lomp waren. Onderwylen dat wy bezig waren met eeten hielden zich de aanschouwerd bezig, met onze hoeden, degens, kleederen en t geen wy om hadden te bezichtigen.”590
586 587 588 589 590
Ibid., p. 379 Ibid., p. 409 Ibid., p. 418 Ibid. Ibid., p. 419
152
“Hy zelf ontfing ons, en wenschte ons geluk over het goed onthaal, dat wy genoten hadden van den Keyzer, en verzocht, dat wy ons vrolyk wilden maken over de maaltyd, dewelke ingebracht wierd na een kop Thee, en bestond uyt de volgende schotels; gekookte visch, met een zeer goede sause, gekookte oesters in de schulpen opgebracht met zyn, waarby te kennen gegeve wierd, at hy zulks voorbedachtelyk voor ons ebstelt had, weetende, dat dit een lekkere schootel Eeten was by de Nederlanders; verscheide kleine sneeden van ene gebraaden gans, gebraade visch, en gekookte Eyeren. [...] Na den Eeten verzochten zy te zien onze hoeden, degens, tabakspype en horolgies, wele buyten de kamer wierden gebracht, want by dit gehoor waren geen mevrouwen tegenwoordig, en gevolglyk viel er geen Uta of Dans voor. Toen wierden twee kaarten ingebracht, eene dezer was zonder de naamen van landschappen of plaatsen, anders wel gemaakt, en na alle waarschynlykheid gedaan na eene Europischen. De andere was een kaart van de geheele waereld, van hun eige maaksel, op een eyronde manier, en gemerkt met de Japoneesche Kattakanna tekenen. Ol nam deze gelegenthed waar om op te merken, op welken wyze zy de Landschappen ten Noorden van Japan hadden vertoont, het welk ik bevond te zyn op de volgende wyze: achter japan tegenover de twee groote Noorder kaapen vand e Provintie Osju, was het Eiland Jesogasima, en achter dat Eyland, een Land na maate tweemaal zo groot als China, in verscheide provintien verdeelt, reykende omtredn een derde gedeelte van desselgs groote buyten de norder circel na het afpunt, en loopende een grot gedeelte verdr oosterlyk, dan de ostersche kusten van Japan. “591 “De onderlinge plichtplegingen over zynde word er tabak met ene geheelen toestel om te rooken, met een kop thee binnen gebracht, daar na gedisteleerde waters, met een tafel op welke gelegt zyn vyf zilvere schotels met banket”.592
Ook Richard Cocks schreef dat er maaltijden plaatsvonden tijdens de hofreis, en met name in herbergen onderweg, maar op heel summiere wijze en minder gedetailleerd dan bij Kaempfer. De vorm die dit bij Cocks aannam is het weergeven van de plaats, de gastheer en de periode. De reden dat Kaempfer dit veel uitvoeriger zal hebben weergegeven ligt in het feit dat dit de enigste periode vormde waarin men niet „opgesloten‟ was op Deshima, en dus veel contrasterende indrukken opdeed.
5.3 Besluit: Sporen van interactie in 17e eeuws Japan en hun evolutie Ter besluit bij dit hoofdstuk geef ik een synthese van verschillende tendensen die uit het bronnenonderzoek bleken. Dit hoofdstuk gaf op zichzelf al een goed beeld van concrete vormen van interactie die Europeanen, Chinezen en Japanners met elkaar hadden, zoals bleek uit dagboekfragmenten van enkele Europeanen. Met het oog op de historisch-antropologische analyse in het volgende hoofdstuk wordt hier een korte samenvatting gepresenteerd van de bevindingen. Wat duidelijk blijkt uit het bronnen-onderzoek is dat er een dagelijkse praktijk was van geven van geschenken, een zogenaamde “gift-exchange”. Men kan zich daarbij afvragen in welke mate men over een 'gift-cultuur' kan spreken, dan wel over een handeling uit de dagelijkse praktijk. Daarbij kan men zich de vraag stellen naar 'Nifon Catange', ofdat deze “gift-exchange” handeling 591 592
Ibid., p. 420-421 Ibid., p. 423
153
een typisch japans gebruik was, dan wel een gebruik was dat ook voor de Engelsen of Nederlanders normaal was. In dat laatste geval lag datgene wat het een typisch 'Japans' gebruik was misschien eerder in de vorm waarop deze uitwisseling plaatsvond. Naast uitwisseling van geschenken kon men ook een tweede thema opmerken dat nauw verbonden is met dit eerste, nl. Gastvrijheid en het geven van maaltijden of banketten. Deze vormden een specifieke gelegenheid waarop mensen werden uitgenodigd, en waarop ook geschenken konden worden gegeven. Daarbij zien we opnieuw dat deze op een bepaalde manier plaatsvonden, waarbij we opnieuw de vraag zouden kunnen stellen of het een 'typisch Japans' fenomeen betrof, dan wel of het een specifieke manier van omgaan betrof die enkel in Hirado, in het kader van maritieme handelsinteractie met Europese zeevaarders, plaatsvond. Eén hypothese is alvast dat men de 'gastvrijheid' van het banket eventueel kan zien als een andere vorm van 'geschenk'; dus dat 'geschenk' en 'gastvrijheid' twee verschijningsvormen van eenzelfde fenomeen zijn. Zo zien we namelijk dat de 'exchange' of wederkezrigheid in geschenk-relaties ook deel uitmaakt van de 'gastvrijheid': zo kon iemands gastvrijheid worden beloond met een geschenk, of een geschenk met een banket, of een banket met een ander banket. Fundamenteel gaan de processen van uitwisseling die hier werden bestudeerd over interactie tussen mensen van verschillende status of sociale rangorde. Dat kan dan weer niet los worden gezien van de maatschappij waarin de Europeanen terecht kwamen, in dit geval een maatschappij zoals die door het Tokugawa-shogunaat werd beïnvloed en vervormd. Daarbij lijkt er een spanningsveld op te vallen tussen enerzijds een soort feodaliteit, waarbij regionale landheren in een soort vazal-relaties met verschillende status-rollen vervat zaten, en anderzijds een centraliserende tendens vanuit het shogunaat, waarbij een ambtsapparaat werd ontwikkeld en nieuwe ideologieën ontstonden. Wanneer we de vormen van uitwisseling en interactie die heir werden besproken bekijken, merken we dat we de eocnomische dimensie in de sociale dimensie moeten situeren. De vorm van uitwisseling die men hier kan zien als 'geschenkenuitwisseling'/'gastvrijheid' moet worden gekaderd in de sociale samenleving, en de status die de verschillende actoren daarin bezaten. In die zin kan men het idee situeren dat dez euitwisselingsdynamiek centraal stond voor het vestigen en onderhouden van allerlei relaties. De manier waarop dit diende te gebeuren, en bijvoorbeeld de mate van ritualisering ervan, hing ook af van de status die de 'onderhandelaars' bezaten in de Tokugawa-maatschappij, gaande van ambachtspersoon of buitenlandse handelaar tot de shogun zelf. Vandaar dat men de hier beschreven interactie kan verdelen in 'niveaus' naargelang de status of rang van diegene waarmee werd omgegaan. De 'giftcultuur' die op de „periferie‟ ontstond tussen Europeanen en Japanners vormde de sociale werkelijkheid. Men kan stellen dat twee fenomenen duidelijk blijken uit de verschillende bronfragmenten bij alle informanten: enerzijds de uitwisseling van geschenken, met de steeds terugkerende formules van 'Nifon Catange' of 'Japanese custom' en anderzijds gastvrijheid en het geven van maaltijden, waarbij het klaarblijkelijk van belang was om de gasten 'to please as best I could', volgens een tweede vaste formule. Beide elementen worden in de verslagen ook telkens
154
herhaald en letterlijk benadrukt, zodat men kan stellen dat dit minstens in de geesten van de informanten van groot belang was. Deze elementen vertolken een dagelijkse praktijk die onder vele symbolisch-geladen vormen plaatsvond: met elementen van hiërarchie, ritueel tot zelfs oplichterij. In de studie naar interactie tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw kan men stellen dat het fenomeen van 'gift-exchange' dus in de eerste plaats een manier was om met elkaar om te gaan. We zien dat er een „cultuur van het geschenk‟ bestond in de sociale praktijk van het dagelijkse leven, en dat deze sterk verbonden was aan de sociale positie die schenkers en ontvangers innamen. Dit kon soms een heel rituele vorm aannemen, waarbij bepaalde geschenken een sterke symbolische connotatie kenden: denk maar aan de shogun die wapentuig schonk aan het Engelse opperhoofd, wat men zou kunnen verklaren als een soort 'investituur' zodat de shogun kon spreken met iemand die een status als 'edelman' kende. Daaropvolgend kan men opmerken dat de shogun dan interactie had met de leiders van de Europese handelsmissie zoals hij interageerde met de Japanse edelen. In die zin is het historisch ook helemaal niet verbazend dat een figuur zoals William Adams, die de 'eerste Engelsman in japan' was, tot edelman van de shogun werd gemaakt, inclusief een landgoed met onderdanen. Naast Adams gebeurde dit bovendien ook met andere leden van de Hollandse missie naar Japan begin 17e eeuw, zoals Jan Joosten. Heden worden, in de sfeer van het orientalisme, nog steeds sensatie-verhalen geproduceerd over hoe 'Westerlingen samurai konden worden'593. Maar vanuit een sociologisch blikpunt is dit dus minder verbazend: het was de gebruikelijke manier waarop de shogun met een 'onderhandelings-partner' omging. Gewoonlijk interageerde hij nagenoeg uitsluitend met mensen die al edelen waren, dus is er een zeker logica dat ook heir zijn interactie-partners edellieden werden of aldus werden beschouwd, inclusief het uitreiken van beaalde geschenken. Daarnaast is er een ander ritueel aspect verbonden aan de omgang met de shogun: er waren bepaalde procedures die men moest doormaken zoals knielen, door bepaalde kamers worden gebracht, eerbetuigingen en het presenteren van geschenken op een bepaalde manier. Via Caron kwamen we te weten dat ook dit gedrag was waar de japanse edelen ook aan moesten gehoorzamen, wat we kunnen verklaren door de 'superieure' status van de shogun, waaraan iedereen duidelijk odnergeschikt was. In die zin werd het geschenk-ritueel bij de shogun aangewend om diens superioriteit te erkennen, wat men kan zien als een toename van controle of legitimatie van het centrum over de periferie. In de interactie met lokale edellieden, bijvoorbeeld te Hirado, was deze rituele dimensie veel minder sterk aanwezig, en leek er dus een andere vorm vna interactie te zijn. Tenslotte weten we over de ritualisering ook dat deze in Kaempfer's tijd (eind 17e eeuw) veel strikter en omvangrijker leek. Dit ging gepaard met een grote afname qua interactie met mensen die niet tot het shogunale hof of ambtenarij leken te behoren. 593
Bijvoorbeeld de recente film 'The last Samurai', of de tv-reeks 'Shogun' naar het boek van James Clavell dat was gebaseerd op Adams' wedervaren.
155
Wat het soort geschenken betrof valt op dat bepaalde onderdelen van geschenken steeds bleken terug te keren. Daarbij kan men in de eerste plaats 3 onderdelen onderscheiden: De steeds terugkerende combinatie van wijn en vis, of andere voedingsartikelen, maar in de eerste plaats wijn. In de bronnen werd daarbij vaak vermeld dat dit een 'Japans gebruik' was. Zowel bij Europeanen als bij Japanners bestonden geschenken, die nagenoeg altijd samengesteld waren uit wijn of gelijkaardige dranken; men gaf dit weer als 'typisch japans'. Een ander onderdeel, dat men terugvind bij 'luxueuze geschenken' aan de shogun of ambassadeurs van verre gebieden, of belangrijk daimyo zijn de 'exotische' of speciale dingen: hierbij kan men denken aan afbeeldingen, boeken, verrekijkers, kimono's, textiel, wapentuig, Europees vakwerk,... Tenslotte een categorie 'divers', waarbij we dieren kunnen zien (honden, goudvissen, zangvogels) die ook onder de luxe-artikelen kunnen worden geplaatst, en planten. 'zeldzaame rarigheden'. Daarnaast zou men een categorie 'andere voedingsartikelen' kunnen plaatsen. Ook in Kaempfer's tijd leek deze (ruwe) verdeling nog steeds te worden toegepast, en was deze aan de nformanten zelf ook bewust bekend. Men kan in het soort geschenken ook een ruwe opdeling maken tussen wat aan hoge edelen werd geschonken, vaak zeldzame zaken, en wat aan iets informelere contacten zoals lokale edelen werd geschonken, meestal wijn en voeding. De Chinezen vormen een soort uitzondering , vermits deze Cocks eigenlijk aan het bedriegen waren: ook zij konden luxe-voorwerpen verwerven door dat bedrog. Uiteindelijk kan men zich dan afvragen of geschenken-uitwisseling een „Japans gebruik‟ vormde, of een bewuste strategie was. Onderzoek naar interactie tussen Europeanen en japanners in de 17e eeuw lijkt vaak het geven van geschenken als 'P.R.' te benadrukken, waardoor men dit fenomeen zou kunnen classificeren als een bewuste strategie om bepaalde voordelen te verkrijgen, gezien vanuit Europese handelsbelangen. Dit is volgens mij slechts één facet, en mogelijke beweegreden, voor de 'geschenken-uitwisseling' die er plaatsvond. Bovendien was deze tendens niet uitsluitend bij de Europeanen te bemerken: in grote vorm vinden we dit bij de Chinese 'piraten' die Cocks oplichtten. Ook Japanners gebruikten 'gift-exchange' als een soort strategie, zo vermeldde Cocks letterlijk dat een geschenk een 'preparative' kon zijn voor een gunst te vragen of vinden we zowel bij Saris als bij Cocks terug dat belangrijke mensen een geschenk moesten krijgen zodat ze 'in de gunst' zouden staan. Anderzijds vinden we, ook op basis van Caron's verslag, terug dat het uitwisselen van geschenken ook zéér regelmatig voorkwam in de Japanse samenleving, los van het contact met 'vreemdelingen'. In die zin zou men de geschenken-uitwisseling kunnen zien als een 'gebruik': misschien evenzeer onder Europeanen als onder Japanners. Dergelijke gebruiken lijken te kunnen veranderen doorheen de tijd: zo merken we op uit Kaempfer's verslag dat het uitwisselen van voedsel, in het bijzonder tussen Hollanders en Japanners, nagenoeg volledig verdwenen was. In de Hirado-periode kwam dit, volgens de bronnen, dagelijks voor. Dus van de periode rond 1716 tot 1792 was dit geheel verdwenen. Dat zou kunnen wijzen op een 'verstrenging' in de sociale
156
interactie, een vergevorderde centralisering waarbij interactie formeler, en ook ritueler , werd en enkel nog met bepaalde figuren plaatsvond. Voedingswaren kwamen toen enkel nog voor bij gelegenheden van gastvrijheid, die ook weer heel ritueel en strak verliepen. Zoals hierboven werd opgemerkt, kan men gastvrijheid als een element van het 'sociaal discours' zien dat gelijkaardig was aan geschenken-uitwisseling. Dan betrof het een andere vorm van eenzelfde „sociaal discours‟. De 'marketing-' dimensie die men soms meent te zien was ook hier aanwezig, zo waren er vermeldingen van maaltijden waarbij men de koopwaar liet zien of waarbij geschenken werden gegeven die 'samples' van de koopwaar bevatten. Maar ook hier betrof het fenomeen veel emer/dieper dan dat. Het betrof namelijk niet uitsluitend het handel voeren in Japan, maar betrof de context waarín Europeanen uberhaupt in japan konden zijn. Geschenken-uitwisseling en gastvrijheid waren beiden 'symbolic translation'/ manieren om 'vreemden ' in een Japanse sociale context te kunnen plaatsen. Opvallend was ook dat men bepaalde „formules‟ vermelde, zoals „Nifon Catange‟. Dit leidt tot de vraag waarom men over deze fenomenen schreef: In het geval van Caron was het een opdracht, naar aanleiding van een reeks vragen van VOC-directeurs. In het geval van Saris of Cocks is deze vraag intrigerender, omdat het hun persoonlijke dagboeken betrof. Daarbij kan men afvragen waarom zij, en voornamelijk Cocks in dit geval, er zo vaak voor kozen om deze elementen te vermelden? Misschien kan men het zien als een soort 'boekhouding' van het dagelijkse leven, dat een geheugensteun bood aan Cocks om zijn sociale relaties al schrijvend opt e tekenen. Een andere mogelijkheid is ook dat eze geschriften ter beschikking konden staan voor latere 'maritieme ondernemers' die naar andere streken trokken om hun ervaringen daarbnaa te kunnen toetsen. Het lijkt op een soort persoonlijk management van sociale interactie, met evenuteel ook een doel voor de Compagnie. Als centrum van het Japanse politieke én sociale bestuur waren zowel 'vreemdelingen' als Japanners onderworpen of ondergeschikt aan de shogun en zijn raadgevers/de edelen rond hem. Bij Caron zagen we dat ook de daimyo onderworpen waren aan een regime waarbij 'Ceremony, Feasting and Receiving of Presents' belangrijk waren tov de shogun. Bij de Europeanen merken we dat er een apparte categorie ebstaat voor het 'King's present', dat werd voorbereid met de steun van Japanse edelen. Dit koninklijk geschenk bestond uit een deel dat werd geschonken n naam van de Engelse vorst of compagnie, en een ander deel in naam van de schenker zelf. Dit laatste werd steeds getypeerd als een 'Japans gebruik', wat verwijst naar de sociale praktijk waaraan ook daimyo odnerworpen waren. Bij de shogunale geschenken was de symboolwaarde het grootst, bijvoorbeeld bij de 'investituur', en kaderde heel de uitwisseling in het verkrijgen van goshontoelatingen, en kon tevens fungeren als legitimering van het shogunaal regime. In die zin was er een dubbel doel: voor de Europeanen het verkijgen van privileges en goshon (bij Cocks werden zo Jan Joosten of William Adams ingezet), en voor de shogun als erkenning van zijn status, waardigheid en rang. Bepaalde geschenken zoals zwaarden of harnassen kenden een specifieke
157
betekenis voor de Japanse edelen, die de Europeanen doorgaans ontging. (zij beseften bijvoorbeeld dat ze 'een zwaard' hadden gekregen, dat van goede kwaliteit was, maar men wist niet per sé wat de symboolwaarde was). Naast de shogun diende men ook de 'shogunale of ambtelijke raadsleden' geschenken te geven, omdat deze mee de handelsprijzen bepaalden, en adviezen gaven. Wat de materiele geschenken betrof werd in deze sociale context, 'naar Japans gebruik', vooral wijn en vis geschonken. Dit type geschenk bezat een sterk karakter van wederkerigheid, waarbij dezelfde of gelijkaardig geschenken werden teruggeschonken. Dit kon gebeuren met een zeker tijdsverschil, bijvoorbeeld de volgende dag of na enkele dagen, maar kon ook plaatsvinden op dezelfde dag als het oorspronkelijke geschenk. Het idee van een geschenk als bewerkstelliging van sociale binding merken we in het fragment waar Cocks verhaalt over het bezoek van een edelman uit Satsuma: daarbij werd expliciet vermeld dat een geschenk werd geven 'als present', dus dit keer niet als 'custom', en bovendien was het geschenk iets waarvan 'they had never seen the like before'. Uit het antwoord van de edelen uit Satsuma blijkt dat het geschenk hen verbond met de Europeanen, op die wijze dat men niet 'forgetfull' zou zijn (dus hen niet zou vergeten), en dat men elkaar behulpzaam zou zijn. (bovendien ging men het niet laten weten aan hun daimyo, vermoedleijk omdat deze nog geen geschenk had en de hierarchie zo werd doorbroken). Dus de 'gift als present' hield een wederkerigheid in, en bewerkstelligde een sociale band (die ideaal gezien via een bepaalde hierarchie diende te verlopen). Van de 'gift als custom' bleek dan weer dat deze ook een bestaande band benadrukte; in het geval van een 'man of quality' en bijzondere vriend. (of in geval van China Captain). Bij een ander fragment werd vermeld dat een edelman uit Bungo zangvogels gaf als geschenk, omdat hij zag dat ze 'vreemden' waren: in dat geval is alweer een sociale band gevestigd, en is de gunst van de vreemdelingen (om welke reden da ook...magishce krachten of commercieel nut) bereiklt. Wanner ment e weten kwamd at de 'belangrijkste heer in het gebied' nog niks had gekregen, maande ene andere Japanse eelman hen aan een geschenk te geven, wat ook werd gedaan. Een ander aspect van geschenken-uitwisseling met Europeanen lag in het feit dat men kon verlangen om een geschenk te hebben, waarop men (ook al was dat uit tegenzin) zich verplicht voelde het geschenk te geven: dit zien we in het geval waar een 'ambassadeur' graag een aapje wilde hebben dat men zelf van iemand gekregen had. (in dit geval screef de diamyo dit trouwens op) . Een ander geval is wanaaer de heren van Hirado Cocks' goudvissen wenstten te hebben, die hij zelf van de Chinezen had gekregen. De interactie met lokale bevolking die niet afkomstig was uit edele klassen van de Japanse samenleving leek enigzinds anders te gebeuren dan deze hierboven beschreven. Naast de bemanningsleden van de eigen jonken, waarvan we weten uit de bronnen dat er ook japanners aan boord waren, valt vooral op dat men interactie had met de eigen tolken en met plaatselijke
158
ambachtslui. Daarbij werden ook af en toe goederen over en weer geschonken, bijvoorbeeld als dank voor een bewezen dienst. Twee bijzondere fenomenen vielen hier toch op: Er was meermaals, en onafhankelijk van elkaar, sprake van een geschil of een geval waarbij een Japanner werk zocht in de Engelse factorij. Telkens was het daarbij zo dat niet de persoon zelf om een gunst kwam vragen, maar wel diens vrouw, die ook steeds een geschenk meehad. Daar het telkens om de vrouw ging zou men misschien kunnen vermoeden dat dat een bepaalde Japanse omgangsvorm was (dat vrouwen gunsten voor hun echtgenoot probeerden te verkrijgen). Verder viel ook opd at de geschenken ook hier telkens bestondenuit wijn en voeding (meestal fruit). In één geval kreeg men een pot 'Hindustani pickles', wat ook voor Japanners een exotische lekkernij zal zijn geweest. Een ander fenomeen, dat ook bij de China Capt. En een edele voorkwam, is dat iemand zijn of haar dochtertje meebracht naar de factorij, en deze een 'christelijke naam' liet geven door het opperhoofd van de factorij. Dat doet sterk denken aan een doopceremonie, waarbij het opperhoofd een bijzonder persoon moet zijn geacht om dit te mogen doen. De geschenken bij deze gelegenheden bestonden voornamelijk uit brood en wijn. Wat het onderling uitwisselen van geschenken betreft bedoelden we de Hollanders en Engelsen onderling. Daarbij valt op dat geschenken-uitwisseling, op net dezelfde wijze als met Japanse edelen, in de eerste plaats gebeurde met personen die invloedrijk waren aan het shogunale hof: in casu Jan Joosten en William Adams. Men kende deze personages persoonlijk wel goed, maar zij bezaten ook wel effectief de rang van Japanse edellieden, wat misschien dezelfde manier vna omgang verklaart. Vaak, vooral wanneer zij terugkwamen van hun onafhankelijke handelsreizen, werd aan hen wijn, kaas en vis geschonken. Wat opvallend is in dergelijke interactie, zowel met deze figuren als tussen het Engelse en Hollandse opperhoofd, is dat ook in deze gevallen de vermelding 'Nifon Catange' werd gebruikt. Dit zou kunnen verklaren dat de geschenkenuitwisseling van dezelfde aard is als deze met de Japanners. Dit leidt ons tot het vermoeden dat dit ofwel een gebruik betreft dat is ontwikkeld op dat moment, in de context van 'hybriede maritieme cultuur', ofwel dat men acculturaliseerde, wat betekent dat men Japanse gebruiken had overgenomen en in de eigen groep toepaste. De vermelding 'Nifon Catange', in het algemeen, toont aan dat er een bewustzijn bestond bij het schenken van 'giften', wat dus net een vanzelfsprekend fenomeen was (temeer omdat het zo vaak neergeschreven werd). Door het boek van Engelbert Kaempfer te raadplegen werd het uiteindelijk mogelijk om een chronologisch perspectief te krijgen van het „geschenk-fenomeen'. Wat het meest opvalt in Kaempfer's verslag is dat de controle op geschenken-uitwisseling was vergroot: men kon nauwelijks nog zelf kiezen aan wie men geschenken gaf, maar dit werd bepaald door “adviseurs”, ambtenaren, tolken en spionnen. De enige gelegenheid waar nog geschenken-uitwisseling plaatsvond die geleek op het fenomeen te Hirado was tijdens de jaarlijkse hofreis naar de shogun in Edo. “bequaame geschenken aan de shogun en zijn raad”. Dus enkel nog maar aan de 'eerste categorie' uit onze analyse, uit de bovenklasse. In de Hirado-periode zag men dat de daimyo de
159
'gatekeeper' was voor geschenken naar de shogun (tezamen met Adams of Joosten). In de Deshima-periode zijn er ambtenarene n tolken die precies uitkozen welke geschenken mochten worden gedaan, en daarenboven werden ook nog verzoeken opgemaakt welke geschenken men van de Hollanders wenste in de toekomst. (Nagasaki-stadsvoogden als gatekeepers). Er was dus een gevoelige versterking van het ambtelijk apparaat, en een toegenomen autoritaire controle Wat men verder ook nog bij Kaempfer terug kan vinden is het besfe dat de shogun zélf ook eens per jaar op geschenken-ambassade ging, naar de keizer van Japan. Wat het hofritueel betrof, was dat in de Deshima-periode nog meer uitgewerkt en omvangrijker. Het element van interesse voor het exotische / 'exotisme' van de 'Westerse vreemdelingen' komt sterker naar voren uit Kaempfer's verslag, waardoor men zou kunnen stellen dat de gevoelige vermindering van contact leidde tot een verhoogde belangstelling naar vreemdelingen waar men vroeger misschien vaker een glimp van opving, en die nu 'vreemder, of verborgener waren. Over het thema „gastvrijheid‟ zagen we reeds dat Caron duidelijk weergaf dat het ging om een Specifieke Japanse vorm van gastvrijheid. Zoals hierboven reeds aangehaald is het mijn vermoeden dat de 'gastvirjheid' die hier werd geschetst eenzelfde vorm betreft van het 'geschenkfenomeen', om zich te positioneren in het sociale of maatschappelijke veld. Dit fenomeen was ook sterk verbonden met geschenken, en met voeding. Ook kon het als dank of wederkerigheid dienen tegenover een ander geschenk. Er was ook een ceremonieel aspect aan maaltijden verbonden: zo werd er drank geschonken (misschien in vele vallen dewelke men eerst als geschenk had gekregen), met daarnaast ook muziek en kabuki-theater. Dit vond bovendien niet uitsluitend met Japanners of Chinezen, maar ook onder Europeanen plaats. Het vormde een gelegenheid voor interactie, en ook voor uitwisseling als proces dat een gemeenschap manipuleert of definieert. Entertainen stemt gunstig, maar men zou zich ook hier kunnen afvragen of het ging om een „gebruik‟ dan wel om een strategie. Om dit hoofdstuk te besluiten kunnen we dus samenvatten dat er een „sociaal discours‟ plaatsvond, dat bestond uit het schenken van giften en het organiseren van maaltijden. Dit vond plaats in verschillende sociale groepen, waarbij het soort geschenk telkens verschilde, naargelang de sociale status van de ontvanger. Toch zijn er ook gelijkenissen op te merken, met name in het schenken van voedingswaren zoals wijn en vis. Verder speelt ook exotisme een rol, vooral bij de Japanse edellieden, die via de geschenken-uitwisseling aan Europese curiosa konden geraken. Ondanks de vraag of dit een reeds in Japan gevestigd gebruik was, dan wel of dit een „P.R.strategie‟ was, kan men stellen dat er een gebruik ontstond in de interactie tegenover de Europeanen: op die plaatsen of momenten waar Europeanen verbleven vond dergelijke vorm van uitwisseling plaats. Ook in de Deshima-periode bleek dit nog voor te komen, maar enkel nog op de hofreis en in de geslotenheid van het „hofritueel‟. Toch speelde „exotisme‟ ook daar een rol, waarbij men via de geritualiseerde uitwisseling beelden opving van Europese vreemdelingen, en ondertussen vingen de Europeanen beelden op van Japanners. Het „sociaal discours‟ volgde dus
160
eenzelfde traditie als in de Hirado-periode, maar in sterk verminderde frequentie. In sterk contrast hierbij kan men in secundaire literatuur lezen dat de officiele rangaku-studie over Europeanen zich pas in deze periode ontplooide. Men kan dus wat paradoxaal besluiten dat er, doorheen de geschiedenis van interactie tussen Europeanen en Japanners, eerst sprake was van intensieve interactie en geschenken-uitwisseling als vormend voor relaties en sociaal discours. Later verminderde deze interactie, maar kwam er wel meer aandacht voor beeldvorming en kennis over „de Ander‟. In het volgende hoofdstuk proberen we deze fenomenen te verklaren via antropologische en sociologische theorieën.
Hoofdstuk 6
„Gift-cultuur‟ als fenomeen van interactie: een antropologische verklaring In de vorige hoofdstukken werden concrete aspecten rond uitwisseling en interactie in 17e eeuws Japan bestudeerd. Veel onderzoek besluit vaak na een hoofdstuk als het vorige, en concludeert dan „wat men heeft waargenomen‟, of beter „wat men via de bronnen heeft waargenomen‟. Zoiets behelst slechts enkel een herhalen en anders formuleren van wat in de bronnen stond. Daarbij kan men denken aan Evans-Pritchard‟s quote uit het eerste hoofdstuk, dat dergelijke weergave „historisch monnikenwerk‟ vormt. Maar zoals hij al aangaf, is het van groot belang om voorbij de „wat-„ vraag te kijken, en de „waarom-„ vraag te stellen: Hoe kan men verklaren waarom interactie tussen Japanners en Europeanen (en anderen) op dergelijke wijze plaatsvond? De kracht van sociale en humane wetenschappen is het combineren van inzichten om tot verklarende inzichten te komen: Zoals al aangekondigd gebeurt dit in deze thesis door een verbinding te maken tussen een 'globale historiografie' met theorieën uit antropologie en sociologie, om zo tot een visie te komen op het 'hoe én waarom' men zo omging met de 'Ander'. In het geval van dit onderzoek, de interactie tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw op basis van dagboek-bronnen van de Europeanen, merkten we op dat 'gift-exchange' en 'gastvrijheid' twee belangrijke fenomenen vormden in de dagelijkse praktijk van 'omgaan met de Ander'. Om nu de “waarom”-vraag te stellen, zal worden geprobeerd om via sociologische en antropologische theorieën in dit laatste hoofdstuk deze fenomenen te kaderen. Tenslotte kan men daaruit de vraag stellen welke plaats dergelijke fenomenen kunnen hebben gehad in een 'globale historiografie' van verbindingen en interacties in de maritieme „wereldgeschiedenis‟.
161
6.1 'Gift-exchange' :identiteit, symbool, sociale constructie Als we het hebben over het fenomeen van “gift-exchange”, is het daarbij onvermijdelijk om naar Marcel Mauss te refereren, die misschien wel het meest invloedrijke werk over dit concept heeft geschreven.Via Mauss‟ theorie, die ondertussen al 'bijgesteld' is door anderen, zullen we kijken welke aspecten men kan toepassen op wat zich voordeed in 17e-eeuws Japan. Mauss haalt aan dat uitwisselingen en „sociale contracten‟ in bepaalde samenlevingen plaatsvinden in de vorm van geschenken –uitwisseling. Deze is in theorie vrijwillig, maar is in werkelijkheid verplicht. In die zin vormt de „geschenken-uitwisseling‟ een soort „verplicht contract‟. Deze vorm van „sociaal contract‟ is volgens Mauss typerend voor een „prestatieeconomie‟, waar het dagelijks leven gereguleerd wordt door complexe sociale fenomenen, die hij „sociale totaal-fenomenen‟ noemt.594 Dergelijke „sociale uitwisseling‟ leek ook plaats te vinden bij interacties in 17e eeuws Japan, waarbij duidelijk bleek dat men dit als een „custom of the countrey‟ beschouwde, en dat men in sommige gevallen geschenken gaf als verplichting, wanneer men dit eigenlijk niet wenste te doen. Het is niet zeker of men daardoor kan beweren dat 17e eeuws Japan als een „prestatie-economie‟ kan worden gezien, maar wel dat de interactie tussen Europeanen en Japanse edelen of ambtenaren zeker onder die vorm kan worden beschouwd. Mauss stelt ook dat dergelijke „prestatie-economie‟ bestaat uit verschillende instituties, die elk specifieke prestatie-vormen of productie-relaties vereisen. Deze relaties worden bewerkstelligd of onderhouden in de vorm van geschenken-uitwisseling, waarbij een geschenk ook een verplicht tegengeschenk vereist: het schenken lijkt daarbij vrijwillig, maar vormde eigenlijk een verplichte vereiste in een „prestatie-economie‟.595 Ook dit aspect vonden we terug in 17e eeuws Japan, waarbij men opmerkt dat bijvoorbeeld relaties met de shogun vereisten dat er aan tribuutschenking werd gedaan. Daarnaast waren er ook „prestatie-vereisten‟ tegenover lokale bevolking of edelen, waarbij men meer het schenken van voedingswaren of geven van maaltijden kan terugzien. Mauss merkt daarbij op dat men onder „geschenken-uitwisseling‟ niet uitsluitend het schenken van goederen moet beschouwen, maar eerder de daad van het schenken zelf, wat allerlei aspecten kan inhouden zoals beleefdheidsregels, het geven van feesten of het opvoeren van rituelen en waarbij een prestatie een tegenprestatie zou vereisen596. Een feest vormt dan een bijzonder soort geschenk, waarbij men het kan zien als een geschenk dat onmiddellijk wordt geconsumeerd597. De daad van het geschenk kan variëren volgens de gelegenheid waarop ze zich voordeed, maar bevat steeds elementen van eer en prestige, waarbij men bij het falen van een „tegengeschenk‟ prestige of autoriteit zou verliezen598. Men kan dus samenvatten dat het 594
595 596 597 598
Mauss M. “Essai sur le Don. Forme et raison de l‟echange dans les societies archaïques”. In: L‟année sociologique, F. Alcan, Paris, 1896, p. 30-186 Ibid., p. 33 Ibid., p. 37 Ibid., p. 175 Ibid., p. 62
162
„geschenk-fenomeen‟ een systeem van sociale status en relaties vormt, wat de fenomenen kan verklaren die we terugvonden in 17e eeuws Japan. Daarbij stelt zich dan de vraag hoe het komt dat deze fenomenen voorkomen. Mauss antwoord is daarbij dat het een „(gevoels-)waarde‟ betreft, die men bovenop de „ruilwaarde‟ kan beschouwen599. Daarbij staat de symbolische betekenis van het geschonkene centraal, in wat hij het „religieuze aspect van de economie‟ noemt; dergelijke dimensie van betekenisgeving is een kracht die de maatschappij verenigt én verdeelt 600. Dergelijke „sociale totaal-fenomenen‟ kennen een oorsprong in het feit dat de mens volgens Mauss eerst en vooral een sociaal dier zou zijn, eerder dan een „homo economicus‟601: economie is daarbij dus slechts een aspect van het fundamenteel sociale. Vanuit antropologische hoek plaatst men het idee van een „wederkerige geschenk-economie‟ tegenover een commerciële, op goederen gebaseerde economie, als twee tegenpolen.602 Dit kan echter een simplificatie zijn, gezien men in de eerste plaats een bredere context van uitwisseling bestudeert. In die zin kan men stellen dat er ook in een reciprocale gift-economie geen „gratis‟ geschenken zouden kunnen zijn603. Eigenlijk hoeft er verschil noch tegenstellling tussen beide types te bestaan: het betreft namelijk twee verschillende vormen (of fenomenen) die samen kunnen bestaan604, dus in één economie of samenleving, maar in andere verhoudingen. Uit lezing van Mauss oeuvre kan men bij hem zelfs de these afleiden dat 'gift-exchange' verschillende culturen kan verenigen605. Deze thesis lijkt hier een goede 'test-case' voor te zijn, vermits we konden zien dat dit in de context van interactie in 17e eeuws Japan op een bepaalde manier weldegelijk het geval was: De uitwisseling van geschenken vormde een rode draad, of zelfs dé verbinding bij uitstek, tussen Europeanen en Japanners, waarbij beide groepen verbonden werden op een ritueel niveau van uitwisseling met het hof, en een concreter niveau in de verbinding met elkaar via dagelijkse interactie. Pierre Bourdieu spreekt hierbij de „wet van de wederkerigheid‟, het feit dat een geschenk altijd een wedergeschenk vereist, tegen: een geschenk kan immers ook anders of „verkeerd‟ geïnterpreteerd worden. In die zin kan iets ook anders dan als geschenk worden gezien. Zogezegde „wetten‟ kan men immers pas opstellen na gebeurtenissen, en niet tijdens de praktijk zelf. Volgens Bourdieu zou de logica anders moeten verlopen: in de dagelijkse praktijk kan er slechts in beperkte mate sprake zijn van „het cyclisch karakter van interactie‟, en bestaat er geen bindende wet die tot wederkerigheid verplicht.606 Waar het dagelijkse interactie betreft kunnen we ook voor 17e eeuws Japan verwijzen naar Bourdieu‟s theorieën over de praktische, dagelijkse interactie. In dit geval kunnen we dan stellen 599 600 601 602 603 604 605 606
Ibid., p. 160 Ibid., p. 170-172 Ibid., p. 176 Cutler-Shershow S., The Work & the Gift,University of Chicago Press, London, 2005, p. 96 Ibid., p. 98 Ibid., p. 100-101 Ibid., p. 103 Bourdieu P. Le sens pratique. Editions de Minuit, Paris, 1984, p. 167-168
163
dat het ook uit de bronnen lijkt dat er tegen-geschenken of wederkerigheid plaatsvonden, maar niet noodzakelijk vanuit een „ongeschreven wet‟. De enige soort „wet‟ waar misschien sprake van kan zijn is bij de vermelding van „Nifon Catange‟, of de „gebruiken van het land‟. Daarbij voelden Europeanen zich misschien verplicht om bepaald gedrag te stellen vermits dit „zo hoorde in dat land‟. Maar naast „verplichte geschenken‟ waren er ook andere vormen van geschenkenuitwisseling, die gebeurden vanuit individuele keuze, zoals in de interactie tussen Cocks en de Chinezen. Hierdoor kan men vermoeden dat er géén sprake was van een „ongeschreven wet‟, maar wel van „het geschenk‟ als sociale binding. De sociale klemtoon in Mauss‟ theorie blijft dus ook voor 17e eeuws Japan overeind.
6.2 Het Geschenk als sociale binding, via Pierre Bourdieu en Peter Blau Dit leidt ons naar het denken van Pierre Bourdieu, die enige concepten ontwikkelde waarmee we dit fenomeen in een sociologische context kunnen plaatsen, vanuit de “Logique de Pratique”: daarin stelt Bourdieu voor een „gift-based‟ economie zien als een “hidden cultural truth”607 . Bourdieu claimde dat het beschouwen van 'gift-exchange' als een soort archaïsche vorm van economie een foute manier is om „gift-exchange‟ te begrijpen, omdat „gift-exchange‟ een fenomeen vormt dat plaatsvond doorheen de tijd, in cycli van wederkerigheid en in de dagelijkse praktijk608. Daardoor is het een tijdsgebonden fenomeen, wat het per definitie een dynamisch en evoluerend gebeuren maakt. In die zin is het ook nuttig dat deze thesis poogt een diachroon perspectief te schetsen door ook het perspectief van Engelbert Kaempfer te behandelen, omdat op die manier pas duidelijk wordt dat de uitwisseling van gschenken niet enkel begin 17e eeuw plaatsvond, maar ook nog daarna. Interessant is hier te zien dat de manier waarop uitwisseling gebeurde doorheen de tijd sterk veranderde, ritualiseerde of formaliseerde. Het gaat in 17e eeuws Japan dus zeker niet om een archaïsch, maar wel om een dynamisch fenomeen waarbij de dagelijkse praktijk op ongeveer 60 jaar tijd kon veranderen. Wat de praktijk van de „geschenken-uitwisseling‟ betreft kan men stellen dat het geschenk geen 'berekend' fenomeen vormde, dus dat men niet exact de eigen positie uitrekende, maar dat men wel een systeem ontwikkelde van symbolische winsten in een ambigue praktijk. Hierin kan men ook Bourdieu's concept van 'Cultureel Kapitaal' aanwenden om de 'Symbolische Alchemie' van de gift-exchange te verklaren: Zo kan men symbolische schuld opstapelen waarbij zelfs daden van vrijgevigheid in de toekomst toch een gunstig gevolg hebben voor de schenker, als een soort „uitgestelde wederkerigheid‟. De speciale alchemie die dit inhoudt creëerde of bevestigde zo de collectieve groep of het collectieve systeem waarin men zichzelf plaatste. Dergelijk symbolisch kapitaal kon men door vrijgevigheid of hoog schenkgedrag bijvoorbeeld de eigen
607 608
Cutler-Shershow S., op. cit., p. 104 Ibid.
164
sociale status bepalen of opkrikken.609 Wat 17e eeuws Japan betreft betekent dit dat het collectieve sociale systeem, dat ofwel autochtoon Japans was ofwel werd gevormd door specifieke interactie tussen Europeanen en Japanners, door het systeem van „geschenkenuitwisseling‟ en de symbolische betekenis die daarmee was verbonden, werd bevestigd en in stand gehouden. Als voorbeeld daarvan kan men het tribuut-systeem zien dat een erkenning van de shogunale autoriteit inhield. Dit betekent dat geschenken-uitwisseling een bepaalde manier was om zichzelf in een symbolische relatie tegenover anderen te plaatsen, wat legitimerend kon zijn voor het systeem van relaties waarin men zich bevond. De geschenken die de „symbolische alchemie‟ vormgaven waren sterk beladen met de betekenis die voor deze legitimering nodig waren, zoals het wapentuig dat aan Saris werd geschonken. Geschenken-uitwisseling als sociaal systeem kan verklaard worden door Bourdieu‟s theorie van het “sens du jeu sociale”, waarbij hij stelt dat een object-relatie wordt gecreëerd, die niet puur symbolisch is, maar bestudeerd wordt in de praktijk en met belang voor representatie.610 De richting waarin deze „praktische zingeving‟ gebeurt bestaat enerzijds uit 'theorie' of concepten en anderzijds uit de praktijk. Theorie kan daarbij de visie zijn die men heeft over de Ander (bijvoorbeeld een wereldbeeld) en praktijk is dan de relatie ('le rapport') die men concreet vormt.611 Bij historisch onderzoek over interacties tussen Europeanen en Japanners bleek dat er vaak wordt gefocust op 'het beeld van de Ander' (de theorie), en soms te weinig op de praktische interactie en uitwisseling (de praktijk). Beide vonden immers in een soort symbiose plaats. Het praktisch vormen van sociale relaties gaf Mauss weer als “produire un sentiment amical entre deux personnes en jeu”612. Onder 'theorie' kunnen we het 'exotisch' wereldbeeld verstaan dat men van elkaar had, dat dialectisch werd gedragen door wat in de praktijk gebeurde. In die zin was beeldvorming en wereldbeeld belangrijk, maar konden deze worden bijgesteld door de praktische interacties die men met elkaar had. Daarbij stelt zich nu de vraag hoe men deze „praktische relaties‟ kan zien. Bourdieu beschouwt de sociale praktijk als tijdelijk fenomeen, en stelt dat theorie of beeldvorming onttijdelijkt is, en dus „permanenter‟ kan lijken. In die zin kan men het samengaan tussen antropologie en geschiedenis zien als het samengaan van „theorie‟ en „praktijk‟.613 In onze historiografische praktijk betekent dit dat de theorie, als „beelden van de Ander‟, doorleven vanuit de bronnen. Deze zijn immers altijd de neerslag van de beeldvorming van één informant, en uitgezonderd dagboeken bevatten ze ook een deels „ont-tijdelijkt‟ beeld. Anderzijds was het ook zo dat de informanten vanuit hun eigen interacties in de praktijk hun beeldvorming konden opbouwen of aanpassen. Via vergelijking van verschillende bronnen kan men verschillende interacties gaan kijken, en bemerkt men gemeenschappelijke tendensen zoals „geschenken609 610 611 612 613
Ibid., p. 106-107 Bourdieu P., op. cit., p. 46 Ibid., p. 136 Mauss M., op. Cit., p. 62 Bourdieu P., op. Cit., p. 137
165
uitwisseling‟. In het “univers du pratique” ziet Bourdieu een symbolische logica die tegelijkertijd coherent of regelmatig en incoherent of onregelmatig is, gezien iets in de praktijk wederzijds onmogelijke of dialectische eigenschappen lijkt te kunnen hebben: zo kunnen symbolen naargelang de relaties waarin zij worden aangewend andere betekenissen aannemen 614. Dit vindt men voornamelijk terug in zogenaamde “enchainements rituels”, het netwerk of de aaneenschakeling van relaties tussen de mens en zijn omgeving, die symbolisch en in uitvoering ritueel beladen is615. Voor 17e eeuws Japan kunnen we zo de „geschenken-uitwisseling‟ begrijpen, als een rituele praktijk die de symbolische verbinding van menselijke relaties veruiterlijkt, via de daad van het schenken. Het rituele aspect kwam daarbij verschillend naar voren, naargelang de sociale situatie. Bourdieu‟s theorie lijkt dergelijk idee ook verder te ondersteunen, wanneer hij stelt dat sociale binding gebeurt via relatievorming, die dan weer plaats kan vinden door het opvoeren van rituelen616. Dit versterkt de theorie dat de „geschenken-uitwisseling‟ in 17e eeuws Japan dus meer was dan „public relations‟ onderhouden, maar dat het een manier was om, via de rituele manier van het schenken, bepaalde sociale relaties te vestigen of te onderhouden. De manier waarop dit gebeurde, en welke symbolen daarbij werden gebruikt, waren verschillend naargelang de sociale status van schenker en ontvanger. Dit laatste kan ook verklaard worden door Bourdieu‟s notie van „symbolisch kapitaal‟: hij maakt een onderscheid tussen soorten symbolisch kapitaal die men kan verwerven, waardoor status of aanzien bepaald kunnen worden617. Ter verwijzing naar Mauss zou men daarbij kunnen stellen dat bepaalde prestaties in een daarop gerichte samenleving meer symbolisch kapitaal konden opleveren, en daardoor het aanzien of prestige van iemand in een sociale relatie kon verhogen. In die zin kan men vermoeden dat er in de 17e eeuwse Japanse interacties een belangrijke rol voor dergelijk „kapitaal‟ was weggelegd. Opnieuw kan men hier de vraag open houden of Japan in de Edoperiode een maatschappij was die gericht was op het verwerven van dergelijk „sociaal kapitaal‟, dan wel of dit een specifieke manier was om de Tokugawa-autoriteit te vestigen, of een manier was om met „vreemdelingen‟ om te gaan. Een verdere sociologische verklaring over hoe men uitwisseling van geschenken kan plaatsen in de context van menselijke relaties vindt men terug bij Peter Blau. Hij beweert dat maatschappelijke structuur uitgaat van verschillen in menselijke posities en relaties, en dat deze verschillen het sociale leven bepalen, via structuren van sociale relaties. Daarbij stelt hij dat hoe meer menselijke posities tegenover elkaar verschillen, hoe meer sociale posities geconsolideerd
614 615 616 617
Ibid., p. 145-147 Ibid., p. 148 Ibid., p. 191-193 Ibid., p. 203-204
166
raken en begrenzingen worden opgeworpen.618 Dit zou kunnen verklaren hoe de Europeanen in Japan steeds meer in een „begrensde positie‟ werden geplaatst, en hoe het shogunaat zijn sociale positie consolideerde door een bepaald tribuut-systeem of wereldbeeld te ontwikkelen. Volgens Blau bestaat er een kracht van sociale aantrekking die ervoor zorgt dat individuen sociale relaties tot stand proberen te brengen, in de hoop op een „sociale beloning‟ zoals de verhoging van eigen aanzien of status, of objectieve doeleinden. Een geslaagde relatie steunt daarbij op de beloning die ze voor alle partijen inhoudt, waardoor de betrokkenen de relatie wederzijds in stand willen houden. Dit leidt tot processen van sociale uitwisseling.619 In de netwerken van sociale binding, die in de praktijk kunnen voorkomen volgens Bourdieu‟s theorie, kan men dus steeds belonende verhoudingen opmerken, die gesteund worden door sociale uitwisseling, bijvoorbeeld onder de vorm van „geschenken-uitwisseling‟. Voor 17e eeuws Japan kan dit verklaren dat men sociale relaties aanging door uitwisseling via geschenken, en dat de constante terugkeer van „geschenk en tegengeschenk‟ eigenlijk de instandhouding van deze relaties betekende, met als doel wederzijds sociaal voordeel voor Europeanen en Japanners. Maar naast deze sociale binding ziet Blau dat uitwisselingsprocessen ook een machtsdifferentiatie inhouden, zo stelt hij dat: “A person on whom others are dependent for vital benefits has the power to enforce his demands”620. Op die manier kan men twee tegenstrijdige krachten aan het werk zien: enerzijds een sociaal onevenwicht in uitwisselingen, en anderzijds een balans richting wederkerigheid in sociale relaties621. Dit zou kunnen verklaren waarom de shogun de macht ontwikkelde om de geschenken die tot het tribuut behoorden te kiezen, door bijvoorbeeld een lijst van gewenste goederen op te stellen. Men kon ook opmerken dat dit reeds een vast gebruik vormde in Kaempfer‟s tijd, wat erop kan wijzen dat de sociale positie van de shogun aan het eind van de 17e eeuw stevig gevestigd was. Hoe onevenwichtig de „geschenkrelaties‟ tussen Europeanen en Japanners ook werden, toch bleef zij bestaan door het wederzijdse voordeel dat ze opleverde. Blau ziet twee functies weggelegd voor geschenken-uitwisseling waardoor deze niet behoort tot het terrein van de economie: enerzijds vormt een geschenk vriendschapsbanden, maar tegelijkertijd zorgt het ook voor machts-ongelijkheid door een verschil in status te benadrukken622. Dit laatste zou men kunnen zien in die gevallen waar men zulke rijkelijke geschenken doet, of bijvoorbeeld iemand een ridderlijke status toekent, dat de „tegenpartij‟ geen gelijkaardig geschenk kan doen. Niettemin ligt de kracht van de wederkerigheid hierin dat men een tegengeschenk doet zodat men geschenken kan blijven ontvangen: dit mechanisme reguleert de sociale interactie, maar vestigt ook een gedifferentieerde sociale structuur, wat iedereen een plaats toekent in het netwerk van sociale relaties623. Samengevat luidt het dat de uitwisseling van geschenken en diensten, vaak in ceremoniële vorm, 618 619 620 621 622 623
Blau P. Exchange & Power in social life.Transaction Publishers, London, 2004,p. xi-xii Ibid., p. 20-21 Ibid., p. 22 Ibid., p. 26 Ibid., p. 89 Ibid., p. 92
167
niet alleen vriendschaps- of vertrouwensrelaties creëert tussen personen, maar dat deze ook de sociale status van deze personen versterken624. Het geschenk is daarbij volledig verschillend van economische uitwisseling: “Only social exchange tends to engender feelings of personal obligation, gratitude, 625 and trust; purely economic exchange as such does not.” Tenslotte kent het schenken zelf altijd een willekeurig aspect, zo stelt Blau: “Thus, if a person gives a dinner party he expects his guests to reciprocate at 626 some future date. But he can hardly bargain with them about the kind of party to which they should invite him .”
6.3 „Bestond er een Japanse gift-cultuur ? We zagen hoe „geschenken-uitwisseling‟, zoals deze uit het historisch bronnenonderzoek bleek met betrekking tot 17e eeuws Japan, een manier vormde om sociale verhoudingen te vestigen en in stand te houden. Met betrekking tot „Europese vreemdelingen‟ kan men daarbij stellen dat het geheel aan geschenk-relaties een manier vormde om hen een plaats toe te kennen in een ontwikkelende japanse maatschappij en wereldbeeld. Daarbij kan men zich dan de vraag stellen of dit een fenomeen is dat voortkomt uit het specifieke gegeven van de ontmoeting en interactie tussen Europeanen en Japanners, dan wel of dit een fenomeen was dat voortkwam uit „de Japanse cultuur‟, wat neerkomt op de vraag of er zoiets bestond als een Japanse „cultuur van het geschenk‟. We proberen hierop een mogelijk antwoord te vinden via een antropologisch blikpunt. Als men Japan meent te bestuderen via antropologie, kan de opmerkzame onderzoeker niet omheen het werk van Ruth Benedict getiteld “The Chrysanthemum and the Sword”. Op dit boek is zeer veel terechte kritiek te geven, die het doel, de beschrijving en de methode ervan echt niet overeind laat. Ik zal die niet weergeven, vermits anderen dit al hebben aangeduid627. Het wordt immers snel duidelijk dat Benedict níet het 20e eeuwse Japan weergaf in haar boek, maar zich eerder baseerde op een aristocratisch wereldbeeld uit het 17e en 18e eeuwse Japan van de Tokugawa-periode. Enkele concepten uit haar boek kunnen wel gerecycleerd worden in onderzoek naar deze periode, bijvoorbeeld over interactie tussen Europeanen en Japanners, om wezenlijke concepten van de Japanse hofcultuur in die periode te vatten. Daarbij zal nauwkeurig worden aangegeven welke van de door Benedict beschreven concepten kunnen worden gebruikt om bepaalde tendenzen uit de hofcultuur te verklaren, wat het beign van een antwoord kan vormen op de hierboven vermelde vraag. Benedict benadrukte het belang van sociale orde en hiërarchie in de Japanse maatschappij, wat lijkt te stroken met het maatschappij-beeld dat zich onder het Tokugawa-shogunaat ontwikkelde, daarbij duidt ze aan dat “every greeting, every contact must indicate the kind and degree of social distance between men […] The Japanese have, in other words, what‟s called a respect language […] It is not merely class 624
Ibid., p. 106 Ibid., p. 94 626 Ibid., p. 93 627 Waarvan de twee terecht beste kritieken een artikel van Douglas Lummis getiteld “Ruth Benedict‟s Obituary for Japanese Culture”, en Clifford Geertz‟ kritieken doorheen zijn oeuvre betreffen 625
168
628
differences which must constantly be recognized by appropriate behavior, though these are important .”
Dit lijkt overeen te komen met Blau‟s beschrijving over hoe uitwisseling kan fungeren als sociale binding en differentiatie, en kan verklaren waarom dergelijke „geschenken-uitwisseling‟ bestond in Japan. Wat „feodaal Japan‟ betreft schreef Benedict dat “Japanese feudal society was elaborately stratified and each man's status was fixed by inheritance. The Tokugawas solidified this system and regulated the details of each caste's daily behavior. [...] The clothes he could wear, the foods he could buy, and the kind of house he could legally live in were regulated according to the inherited rank. Below the Imperial Family and the court nobles, there were four Japanese castes ranked in hierarchical order: the warriors (samurai), the farmers, the artisans, and the merchants. The merchants ranked just above the outcasts [...] A merchant class is always disruptive of feudalism.”
629
Ze verwijst ook naar vroegmodern Japan als een maatschapij gebaseerd op status-hiërarchie630. Dit vormt een goede verwoording hoe het Tokugawa-shogunaat de maatschappij formeel probeerde te reguleren, en wanneer we ervan uitgaan dat dit in Kaempfer‟s tijd al beter was vastgelegd dan in de „Hirado-periode‟, kan dit verklaren waarom „geschenken-uitwisseling‟ aan het einde van de 17e eeuw onder dergelijke rituele, plechtige en sociaal gedifferentieerde vorm plaatsvond. In dit systeem van „status-hiërarchie‟ zag Benedict een fundamentele rol voor de japanse concepten „on‟ en „giri‟. „On‟ zou refereren naar een soort „schuld‟ die iemand draagt tegenover iemand anders omwille van geboden hulp of diensten, en omwille van de positie waarin men staat tegenover deze ander. In dergelijke situatie zou men verplicht zijn tegemoet te komen aan de verzoeken van diegene tegenover wie men een schuld draagt, wat de relaties tussen deze personen zou structureren.631 „Giri‟ vormt dan een specifiek soort morele obligatie om de „on‟ te dragen632. Als dergelijke concepten in de 17e eeuwse Japanse maatschappij waren ingebed, dan zouden deze ook kunnen voorkomen op het niveau van „geschenken-uitwisseling‟. Daarover schreef Benedict: “We think their gift-giving is fantastic too, when twice a year every household wraps up something in ceremonious fashion as return on a gift received six months earlier, or when the family of one‟s maidservant brings gifts through the years as a return on the favor of hiring her ”
633
. Dergelijke tendens doet heel sterk denken aan het moment waarop de echtgenotes van Japanse dienaren die in dienst waren van Cocks langskwamen met geschenken: ook dat zou men kunnen zien als een „return on the favor of hiring‟. Verder schreef Benedict ook dat “Whenever possible 634 written records are kept of the network of exchanges, whether they are of work or of goods.” , en dat is merkwaardig genoeg net wat we terugzien in Cocks dagboek; het lijkt wel of deze zijn bron schreef om te dienen als zulke „written record of exchanges‟, en ook over de diamyo van Hirado 628 629 630 631 632 633 634
Benedict R. The Chrysanthemum and the Sword. Routledge and Kegan Paul, London, 1967, p. 47-48 Ibid., p. 61 Ibid., p. 67-70 Ibid., p. 103-107 Ibid., p. 116 Ibid., p. 142 Ibid.
169
werd vermeld dat hij dit tenminste op één gelegenheid deed. Naast geschenken vermeldde Benedict ook maaltijden, waarbij zou kunnen worden verklaard waarom men in de 17e eeuw geschenken gaf bij maaltijden of feesten, met name bestaand uit wijn: “For most feasts also the guest brings some rice-wine in part payment for the party drinks.”635 Volgens Benedict behoort het voorkomen van fenomenen als „on‟ en „giri‟ dit niet tot zogezegde „aristocratische gedragscodes‟, maar vormen ze elementen in de japanse volkscultuur636. Zoals we dus zien kunnen we bepaalde delen van Benedict‟s analyse toepassen op 17e eeuwse interacties tussen Japanners en Europeanen, ook al is haar zogezegde „antropologie‟ voor de 20e21e eeuw van betrekkelijk weinig wetenschappelijke waarde. Dit leidt ons tot de vraag of dit, zoals Benedict lijkt aan te geven, elementen betreft die voorkwamen in de „Japanse volkscultuur‟ en die men daardoor als „typisch Japans‟ zou kunnen kenmerken. Zou er dus een Japanse soort „cultuur van het geschenk‟ kunnen zijn? In de 17e eeuw leken de Europese informanten dit alvast te herkennen, denk maar aan het „Nifon Catange‟ bij Cocks of aan Caron‟s verslag over Japanse gewoonten. In de 20e eeuw leek Harumi Befu alvast nog steeds veelvuldige „geschenken-uitwisseling‟ te herkennen in Japan: “gift-giving is a minor institution in Japan, with complex roles defining who should give to whom, on what occasions he should give, what sort of git is appropriate on a given occasion, and how the gift should be presented”637. Men dus misschien nog steeds de „institutie van het schenken‟ terugvinden, zoals we deze al op leken te merken in de 17e eeuw. Ook Befu stelt zich daarbij de vraag waar deze tendens zijn oorsprong kon vinden, binnen de „Japanse cultuur‟. In de eerste plaats lijkt hij zich hiervoor te baseren op de „volkscultuur‟. Daarbinnen vindt men een belangrijke rol weggelegd voor de functie van het bovennatuurlijke, via het gebruik om voedsel te offeren aan allerlei goden. Daarin ligt het gebruik dat mensen en goden samen voedsel deelden, en dat geschenken werden gegeven aan goden, die deze terug schonken om de geschenken te delen, waardoor de menselijke schenkers konden deelnemen aan de goddelijke macht aan welke de geschenken oorspronkelijk werden gegeven. Een gezamenlijke maaltijd, inclusief sake, symboliseerde daar een ritueel maar ook een gewoonte uit het dagelijkse leven. Offers en schenkingen bestonden dan ook meestal uit voedingswaren. Ook in onderlinge interactie tussen mensen zou het delen van voeding een manier zijn om elkaars macht en prestige te delen, waaraan ook een magisch aspect verbonden was.638 Als dit element inderdaad aanwezig was binnen de volkscultuur zou het kunnen verklaren waarom het uitwissselen van geschenken en delen van maaltijden zoveel plaatsvond in Japan, zeker waar het „exotische vreemdelingen‟ betrof. We zagen reeds hoe een „magische‟ denkwijze soms een rol speelde in de beeldvorming over Europeanen bij het „gewone volk‟, dus men kan vermoeden dat dergelijke uitwisseling zich 635 636 637
638
Ibid., p. 143 Ibid., p. 172 Befu H. “Gift-Giving in a modernizing Japan”. In: Monumenta Nipponica, Sophia University, Tokyo, vol. 23, No. ¾ (1968), p. 445 Ibid., p. 447-448
170
in het verlengde daarvan kon bevinden. Deze antropologische inzichten zouden dus kunnen wijzen op een socio-religieuze oorsprong in de Japanse volkscultuur, die qua betekenis samenhing met het gegeven van sociale binding, zoals hierboven gezien. Befu schreef ook over wederkerigheid bij het geschenk; zo observeerde hij men op het moment van een geschenk een „token gift‟ terugschonk, die de goede wensen en de aanvaarding van de ontvanger zou symboliseren. Een volwaardig „tegengeschenk‟ zou dan pas plaatsvinden na verloop van tijd. Wederkerigheid hoefde bovendien niet via een geschenk plaats te vinden, maar kon ook gebeuren door een dienst of gunst te verlenen. Daarbij is het sociale gebruik van schenkingen bepaalt door een soort etiquette-regels, die befu sterk terugvond op het platteland.639 Befu stelt dat men dit systeem in modern Japan als „ouderwets‟ beschouwt, en dat het ondertussen een formele sociale obligatie betreft waarvan de inhoud minder belangrijk wordt: zo ontstaan er geschenken waar iemand geen nut voor heeft, die worden doorgegeven aan iemand anders. Het belangrijkste blijft daarbij het schenkgedrag zelf, wat een garantie is voor het bestendigen van iemands sociale relaties en positie. Daarbij ziet men dat het schenken aan iemand waarmee men een bepaalde sociale relatie heeft bepaald wordt door het nauwkeurig selecteren van een juist soort geschenk, het vestigen van wederzijds vertrouwen, en waar dit laatste aanwezig is wordt men minder afgerekend op het al dan niet volgen van etiquetteregels.640 Uiteindelijk kan men zich afvragen in hoeverre Befu‟s tendenzen die hij meent te zien voor hedendaags Japan konden voorkomen in de 17e eeuw. Uit de gegevens van Befu of Benedict zou men kunnen afleiden dat er zoiets kon bestaan als een Japanse „cultuur van het geschenk‟. Toch kan het ook zo zijn dat Europese manieren om om te gaan met „vreemdelingen‟ overzee dergelijke manieren van interactie inhield. Voor 17e eeuws Japan leek dit al zo te zijn, maar een breder vergelijkend onderzoek dient te worden opgesteld om te verifiëren of zoiets ook in andere gebieden, of in andere interacties voorkwam. Historisch kan men toch ook al een aanzet tot vergelijking geven, via het onderzoek dat Martha Howell voerde naar „de gift‟ in middeleeuws Europa. Het zou immers een onterechte houding zijn om aan te nemen dat „geschenken-uitwisseling‟ enkel in Japan bestond. Howell toonde aan dat dit ook in middeleeuws Europa behoorde tot de dagelijkse praktijk. Daarbij dient te worden gewaarschuwd dat dit niet automatisch betekent dat de Japanse maatschappij „feodaal‟ was, of gelijk is te stellen aan de maatschappij van middeleeuws Europa (er zouden waarschijnlijk genoeg verschilpunten kunnen worden gevonden). Wel zou men kunnen beweren dat er op het niveau van uitwisseling gelijkaardige fenomenen voorkwamen. Howell zag voor middeleeuws Europa dat “gifts were the fuel of social intercourse […]in principle freely given as signs of liberality and largesse, they were the centerpiece of diplomacy and the stuff of dispute settlements” 639 640 641
641
. En ook: “gifts signalled friendship, loyalty, and membership in a family or community.” 642
Ibid., p. 449-450 Ibid., p. 451-452 Howell M. Commerce Before Capitalism in Europe, Cambridge University Press, New York, 2010, p.
171
Hier blijkt dat geschenken ook daar het sociale verkeer bepaalden, centraal stonden in onderhandelingen en het lidmaatschap van een sociaal netwerk symboliseerden, net zoals we reeds zagen voor 17e eeuws Japan. Voor middeleeuws Europa vermeldt Howell dat commercialisering de mogelijkheden voor geschenken-uitwisseling vergrootte en er een nieuw betekenisniveau ontstond, waarbij de eigenschap van schenkingen om eer of status te schenken essentieel was voor het functioneren van de markt643. Ze stelt daarbij dat “when they called something 644 a gift they were labeling it a particular kind of exchange. ” Ook voor 17e eeuws Japan ging dit op, bijvoorbeeld in het geval waar Cocks expliciet vermeldde of iets een „gift‟ was, een „present‟, of een „custom‟. Het geschenk leek daarbij inderdaad te worden gekenmerkt als een specifiek soort uitwisseling. De kracht van het geschenk ligt volgens Howell in het feit dat het persoonlijke benaden kan bevestigen op een manier die in commerciele uitwisseling niet mogelijk was, waarbij een geschenk persoonlijke eer en sociale legitimatie bevatte645. Deze specifieke kracht van het geschenk leek ook voor te komen in 17e eeuws Japan, en plaatst het fenomeen van „geschenkenuitwisseling‟ in de sociale dimensie van de dagelijkse praktijk, zoals hierboven reeds werd geanalyseerd. Wat de soorten geschenken betrof merken we ook daar paralellen op tussen middeleeuws Europa en 17e eeuws Japan: Howell vermeldt dat tekstiel een grote culturele belangrijkheid kende, waarbij soorten stoffen specifieke betekenissen droegen, zoals het demonstreren van macht. Daarnaast was er in middeleeuws Gent ook een betekenis weggelegd voor wijn, waarbij Gentse „aldermen‟ op rituele wijze wijn schonken.646 Beide soorten geschenken merkten we reeds op bij interacties tussen Europeanen en Japanners, dus ook daar vindt men een vergelijkingspunt. Ook in middeleeuws Europa leek het geschenk soms machtsrelaties te impliceren: ook daar kon iemand in een „zwakkere‟ positie proberen steun te verwerven van iemand in een „sterkere‟ positie, waarbij het geschenk een soort strategie vormde, anderzijds kon de persoon in een „sterkere‟ positie ook geschenken eisen van de andere waardoor geschenk-relaties een exploitatief karakter konden vertonen.647 Dit laatste vinden we ook terug in 17e eeuws Japan, waar het de shogun of daimyo betrof die bepaalde geschenken konden eisen. Voor het machtsapparaat van de Bourgondiërs diende het geschenk eenzelfde doel als voor de Tokugawa-shogun: het stabiele vestigen en creëeren van een nieuwe centrale macht 648. De functie van het geschenk werkte in beide situaties alsvolgt: “personal relations of the kind established or solicited by means of gifts were thus considerably more than grease for the wheels of politics-as-usual […] Gifts linked these disparate political units together and provided the means for communicating, keeping peace, sharing resources, and building reliable lines of command across far-flung and disconnected territories.”649 642 643 644 645 646 647 648 649
Ibid., p. 146 Ibid. Ibid., p. 150 Ibid., p. 151 Ibid., p. 173-174 Ibid., p. 186 Ibid., p. 187 Ibid., p. 188
172
We moeten het geschenk dus onderscheiden van andere uitwisselingsvormen, waarbij het zeker niet puur in de „economische „ wijze van uitwisseling kan worden geplaatst. Zowel in Japan als in Europa maakten ze een essentieel deel uit van de aristocratische cultuur van eer en status. Het geschenk vormde een persoonlijke uitwisseling tussen individuen, waarbij een sociaal mechanisme aan het werk was dat relaties vormde of bevestigde.650 We merken dus op dat er geen „uniek Japans fenomeen‟ bestond maar dat Europeanen ook ooit, en misschien in de 17e eeuw nog steeds onder een of andere vorm, geschenken-uitwisseling kenden als dagelijkse praktijk. In de uitwisseling tussen Europeanen en Japanners nam dit een specifieke vorm en een specifiek doel aan. Het lijkt een sociaal gedrag, met een plaats- of cultuurgebonden karakter.
6.4 Het geschenk als moment van ontmoeting, uitwisseling als teken van interactie Het geschenk lijkt een element te zijn geweest van de sociale omgang, wat van belang was om status en positie tegenover anderen te bepalen, als een soort 'sociale grammatica' in de omgang met „de Ander‟. Van een „gift-cultuur‟ kan men misschien niet spreken, maar wel van een „giftfenomeen‟, als specifiek onderdeel van het sociale verkeer, wat in de interactie tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw een specifieke vorm of uiting kende. In het licht van „geschenken-uitwisseling‟ als vorm van sociale binding kunnen we in dit onderdeel nagaan hoe dit deel kon uitmaken van de „sociale interactie‟. Volgens de Comaroffs kunnen dergelijke sociale processen verklaard worden door conceptuele en materieel vormende krachten: zij stellen dat een object zowel een materiele als een symbolische waarde heeft. Het is de symbolische waarde die sociale identiteiten en relaties representeert of uitdrukt via objecten en gebruiken.651 Objecten vormen daarbij symbolische media die een diverse reeks aan persoonlijke identiteiten, gemeenschappelijk voorkomende waarden en relatieverhoudingen uitdrukken652, wat kan leiden tot een symbolisch geladen discours653. De „geschenken-uitwisseling‟ van Europeanen met 17e eeuwse Japanners en vice-versa kan men dus zien als een dergelijk symbolisch discours, waarbij sociale identiteiten en relaties werden gerepresenteerd. In die zin kan men benadrukken dat de soort „geschenk-relatie‟ de sociale positie van alle betrokkenen vormgaf en bepaalde. Een concreet object kan daarin de belichaming vormen van een orde van betekenissen en relaties, en een „totaal sociaal systeem‟
650 651 652 653
Ibid., p. 191-192 Comaroff J, Comaroff J., op. cit., p. 127 - 129 Ibid., p. 144 Ibid., p. 148
173
reproduceren654. Dit bevestigt dat het geschenk zich voorbij een zogenaamde „commerciële rationaliteit‟ bevindt, en kent het de waarde van een sociale praktijk toe, in de vorm van cultureel kapitaal: een logica die relaties vormt en bepaalt, maar die zelden wordt geëxpliciteerd655. Een manier waarop we dit symbolisch discours kunnen toepassen in een context van „cultuurcontact‟ is volgens een al wat gedateerde theorie van de briljante antropoloog Gregory Bateson: hij ontwikkelde het concept „schismogenesis‟, wat nog steeds bruikbaar kan zijn. Hij pleitte daarbij tegen het gebruik van al te starre onderzoeks-categorie, zoals „economie‟ of „politiek‟, maar stelde voor om cultuurcontact te analyseren op een schematische wijze waarbij er niet één functie is die kan herleid worden tot een bepaalde institutie.656 We kunnen proberen om Bateson‟s schematische theorie toe te passen op 17e eeuws Japan: Zo leert men dat het vestigen van het Tokugawa-shogunaat niet een strikt politiek fenomeen is, maar ook gebonden was aan de sociale totaliteit. De aanwezigheid van Europeanen in 17 e eeuws Japan zou men onder „economie‟ of „buitenlandse zaken‟ kunnen plaatsen, maar ondertussen bleek dat hun aanwezigheid ook pastte in de politieke legitimatie en het sociale functioneren van de 17e eeuwse Japanse maatschappij, bijvoorbeeld in de tribuut-relatie als veruiterlijking van een socio-politieke werkelijkheid. Cultuurcontact vindt volgens Bateson niet enkel plaats tussen groepen uit verschillende culturen, maar ook binnen samenlevingen zelf657. Dit impliceert dat er contact was tussen Europeanen onderling, tussen Japanners onderling, en tussen Japanners en Europeanen. De resultaten van dergelijk contact kunnen volgens Bateson uitmonden in de eliminatie van één element door een ander, de fusie van beide elementen en de creatie van iets nieuws, of “the persistence of both groups in dynamic equilibrum within one major community”658. Voor 17e eeuws Japan kunnen we stellen dat er misschien occasioneel een soort fusie ontstond, waaronder we het al dan niet voorkomen van een soort „hybriede maritieme cultuur‟ kunnen verstaan zoals in het tweede en vierde hoofdstuk werd aangehaald, maar dat er over het algemeen een situatie bestond van „dynamic equilibrum‟. Dergelijk evenwicht kan echter uitmonden in een onevenwicht, waardoor culturele verandering optreedt in contactsituaties. Daarin ziet Bateson drie mogelijke schema‟s, waarvan twee mogelijkheden kunnen leiden tot „schismogenesis‟, waaronder hij een soort vervreemding van de identiteit verstaat, en een derde mogelijkheid bestaat uit het vinden van een door alle partijen gedeelde gedragspatroon dat ongelijke evenwichten kan bevatten maar zichzelf in stand kan houden.659 De ontwikkeling van een „cultuur van het geschenk‟ tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw kan men zien als een dergelijk gedeeld gedragspatroon dat de sociale 654 655 656
657 658 659
Ibid., p. 128 Ibid., p. 150-151 Bateson G., “Culture contact and schismogenesis” In: Man, Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, Vol. 35, (Dec., 1935), p. 178 Ibid., p. 179 Ibid. Ibid., p. 180-182
174
verhouding, en ook de effectieve aanwezigheid van Europeanen in Japan, mogelijk maakte en in stand hield. Dit alles verleent een sociale betekenis aan de „geschenken-uitwisseling‟ die veel verder strekt dan de dimensie van „public relations om de handel te vergemakkelijken‟, en die van wezenlijk belang was voor de mogelijkheid tot interactie en uitwisseling in 17e eeuws Japan en zo een voorwaarde vormde voor elke mogelijke economische interactie. Dit verklaart het grote belang van deze „cultuur van het geschenk‟ in de dagelijkse praktijk van de Europeanen. Martha Howell toonde dergelijke tendens ook al aan voor middeleeuws Europa, waarbij ze benadrukt dat elke mogelijkheid tot een „economisch marktfenomeen‟ voorbereid en bepaald werd door sociale fenomenen en mogelijkheden, zoals „geschenken-uitwisseling‟ en tribuut660. Ze pleit daarbij tegen een „breuklijn‟ tussen noties als modern en premodern, door te stellen dat er sociale processen werkzaam waren in middeleeuws Europa die op termijn werden ingepast in de „moral economy‟ zodat een „modernity‟ zich als proces kon ontwikkelen. Zo is kapitalisme een bepaalde verhouding tussen eigendom en sociale orde, waarbij ze stelt dat in ontwikkelingen naar kapitalisme of moderniteit te weinig rekening wordt gehouden met domeinen van cultuur. In die zin bevat haar werk een claim dat economische systemen eigenlijk historisch specifieke socio-culturele systemen zijn. Economische praktijken kunnen dus binnen een geheel van sociale praktijken worden gezien.661 Met een simplificatie kan men stellen dat „het sociale‟ hier dus de motor van „het economische‟ vormt, en dat dit zowel voor middeleeuws Europa als voor interacties tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw opging. Tenslotte schenkt Derrida ons enige filosofische bedenkingen bij het „geschenk-fenomeen‟, die de tendensen die bleken uit dit onderzoek treffend samenvatten. Hij stelt dat het geschenk gerelateerd is aan economie, maar terzelfdertijd niet-economisch is, gebeurt op een bepaald moment en ín het moment zelf: daarin keert de schenking niet terug naar de schenker, wordt het niet gecirculeerd en is er geen sprake van uitwisseling662. In het geschenk ligt de logica in de eerste plaats in de waarde, symbolen en intenties: “it gives back, in place of the thing, a symbolic equivalent”663. Schenker en ontvanger nemen deel in een symbolische relatie, dat een evenwicht creëert, de mogelijkheid van een echt geschenk ligt daarin in het feit dat het niet wordt gepercipieerd als een geschenk664. Hij stelt: “ From the moment the gift appeared as gift, as such, as what it is, in its phenomenon, its sense and its essence, it would be engaged in a symbolic, sacrificial or economic structure that would annul the gift in the rituel circle of debt.”665. Dit alles 660
Howell M., op. cit., p. 29-30 en p. 90 Ibid., p. 299-302 662 Derrida J. Kamuf P. “Given Time. The Time of the King”. In: Critical Inquiry, University of Chicago Press, Chicago, vol. 18, No. 2, (Winter, 1992), p. 166-167 663 Ibid., p. 171 664 Ibid., p. 173 665 Ibid., p. 179 661
175
wordt samengevat als: “ the gift is the gift of giving itself and nothing else”666. De kracht en betekenis van het geschenk ligt dus in de daad van het schenken zelf. Het hele sociale systeem dat in dit hoofdstuk werd geschetst, en waardoor de geschenken-uitwisseling in 17e eeuws Japan kan worden verklaard, is dus in de eerste plaats gebaseerd op het geschenk als actie, als daad, en daarna pas als drager van symbolen of waarde.
Conclusie Dit onderzoek keek voorbij kwesties van „beeldvorming‟, om specifieke interacties en uitwisselingen tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw te bestuderen via een perspectief dat enerzijds is ontleend aan het domein „wereldgeschiedenis‟, en anderzijds sterk beïnvloed is door „culturele antropologie‟: de methode die dit opleverde lijkt erin geslaagd een nieuw perspectief te kunnen bieden op de thematiek van uitwisseling en interactie. „Wereldhistorisch‟ onderscheidden we een aantal overlappende zones, of netwerken, waarbinnen stromen van uitwisseling en interactie plaatsvonden. Deze werden in de vroegmoderne geschiedenis gevormd door maritieme ontwikkelingen. Men kan de contacten tussen de weergegeven zones (China, Europa en Japan) ook zien in termen van invloed: men kon namelijk allerlei aspecten aan elkaar ontlenen, en interactie kon daarbij ook ongelijke vormen of machts(on)evenwichten bevatten. In dit abstractere verhaal van zones en regio‟s werden dan geleidelijk aan concretere elementen van interactie ingebracht: waarbij bleek dat de Europese aanwezigheid in Zuid-Oost Azië merkwaardig kon worden genoemd, en op ‟wereldeconomisch‟ vlak aanvankelijk weinig uitmaakte. In de Europese geschiedenis kan men spreken over „grootse ontdekkingsreizen‟, maar vanuit Aziatisch of mondiaal perspectief stellen deze misschien niet veel voor. Waar Europeanen echter steeds meer een rol speelden was in de verbinding tussen verschillende gebieden, en in verspreiding en uitwisseling binnen en tussen deze gebieden. Toch waren de Europeanen in Azië in de eerste plaats „vreemde Anderen‟. Wat het wereldbeeld en de manier waarop men met deze „Anderen‟ omging betrof, zag men dat dit in Japan en China op een specifieke manier tot stand kwam, via een concentrisch wereldbeeld en via een tribuutsysteem. Japan vormde in deze context een heel bijzonder voorbeeld, zo wordt het in vele benaderingen als een „perifere economie‟ beschouwd. Wanneer we echter de focus toespitsen op Japan kan blijken dat dit een zeer leerrijk voorbeeld vormt voor een mogelijke vergelijkende benadering op te kunnen bouwen. Het land maakte in de vroegmoderne periode namelijk enkele belangrijke veranderingen door, in het vestigen van het Tokugawa-shogunaat. Aan de consolidatie van de macht van dit shogunaat bleken ook belangrijke sociale en culturele veranderingen verbonden, bijvoorbeeld in het vormen van een wereldbeeld tegenover de „Ander‟ 666
Ibid., p. 183
176
en het vormen van een maritieme economie wat tegelijkertijd de Tokugawa-heerschappij bekrachtigde. Naast de sociale en culturele invloed van de nieuwe Tokugawa-wereldorde, bleek ook dat bepaalde socio-economische denkbeelden een sterke Chinese invloed vertoonden, bijvoorbeeld vanuit het Confucianisme. Wat Japan betreft werden ook twee belangrijke historische „misvattingen‟ of tendensen weerlegd met betrekking tot het idee dat 17e eeuws Japan een „gesloten land‟ was. Dit idee bleek een constructie uit de 19e eeuw te zijn, die diende om bepaalde „moderniseringen‟ te legitimeren. Uit de geschiedenis blijkt echter dat Japan wél zelf maritieme handel voerde, onder de politiek legitimerende vorm van „Rode Zegel-„ schepen, en dat deze maritieme handel ook vertakkingen kende doorheen Zuid-Oost Azië. Daarnaast werd ook ingegaan op het „sakoku-idee‟ dat dus een verkeerd concept blijkt, waarbij er enkel sprake kan zijn van politieke edicten die werden uitgevaardigd, maar niet van het zogenaamde „opsluiten‟ van een land. Verder wordt dit idee bovendien tegengesproken door de interacties en uitwisselingen die er plaatsvonden tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw. Er bleken verschillende vormen van uitwisselingen te bestaan, op allerhande vlakken, en de interactie bleek in de eerste plaats op een, politiek legitimerende, geritualiseerde manier plaats te vinden maar evenzeer op informele wijze in het begin van de 17e eeuw. Er bleken verschillende vormen van uitwisselingen te bestaan, op allerhande vlakken, en de interactie bleek in de eerste plaats op een, politiek legitimerende, geritualiseerde manier plaats te vinden maar evenzeer op informele wijze in het begin van de 17e eeuw. Japan was daarbij zeker niet gesloten, maar slaagde erin om zichzelf in een soort „mondiale periferie‟ van een „wereldhistorisch systeem van interactiestromen‟ te plaatsen, van waaruit het een soort „centrumop-zichzelf‟ werd, van de 17e eeuw tot in de 19e eeuw. Daarbij is het opvallend dat er doorheen vele aspecten van het „omgaan met vreemdelingen‟ in 17e eeuws Japan groot belang was voor het legitimeren en in stand houden van sociale machts-hiërarchieën die gevestigd waren door het Tokugawa-shogunaat. Door deze tendensen ontstond was de situatie waarin Europeanen in 17e eeuws Japan terecht kwamen misschien wel atypisch te noemen in vergelijking met andere „overzeese interacties‟. Vervolgens werd ingegaan op enkele vormen waarop dergelijke uitwisseling voorkwam in 17 e eeuws Japan, volgens processen van invloed en uitwisseling. Daarbij kon men enkele algemenere tendensen herkennen vanuit de specifieke voorbeelden. Deze algemenere processen betroffen de manier waarop uitwisseling plaatsvond: wanneer een voorwerp of bepaalde kennis uitgewisseld werd, transformeerde men dit volgens een eigen gebruikslogica. In die zin zou men kunnen stellen dat de beschreven uitwisselingsprocessen voorbeelden vormen van een soort materiele „culturele vertaling‟, waarbij wat uitgewisseld werd een „vertaling‟ kreeg naar de eigen culturele context, zowel onder Europeanen als onder Japanners. Dergelijke processen konden op mentale‟
177
en op materiele wijze plaatsvinden: zo zagen we dat de uitwisseling van cartografisch materiaal kon leiden tot veranderingen of bewustwordingen in het wereldbeeld van bepaalde individuen, en de beeldvorming die zij bezaten over „de Ander‟. Verder zagen we dat ook de schilderkunst een invloed op dergelijke beeldvorming bezat. Tenslotte bestonden uitwisselingen van kennis en objecten ook bij de gratie van momenten van interactie, bijvoorbeeld tussen wederzijds geïnteresseerde geneeskundigen. Er is dus een bepaalde dialectiek merkbaar in het gegeven dat mogelijke interacties bepaald werden door mentale beeldvorming en wereldbeelden, maar dat interacties en uitwisselingen ook beeldvorming en wereldbeelden bepaalden of vervormden. Wat de beeldvorming betreft kon men opmerken dat men niet kan spreken van „de beeldvorming van de Japanners‟, maar over een veelheid van beeldvormingen. Zo kon men zien dat men in de „volkscultuur‟ met Europeanen omging alsof het demonen of „vreemde Chinezen‟ waren, terwijl men in adellijke kringen omging met de Europeanen op een formele (maar misschien ook menselijker) manier. Ook bij Europeanen leken er verschillende beeldvormingen te bestaan, zoals bleek uit geraadpleegde dagboeken. Uit een diepgravende en nauwkeurig vergelijkende bronnenanalyse spitste het onderzoek zich vervolgens toe op een specifieke vorm van interactie die plaatsvond in de dagelijkse praktijk van Europeanen in Japan, wat bestond uit een quasi-alomtegenwoordige uitwisseling van geschenken en het aanbieden van gastvrijheid. Deze twee specifieke fenomenen leken vanuit de bronnenstudie bepaalde kenmerken te vertonen: zo werden zij steeds aangehaald volgens een bepaalde „formule‟, die verwees naar „Japanse gebruiken‟ of „customs of the country‟. Dit leidde ons tot de vraag of deze fenomenen dan specifiek eigen zijn aan een „Japanse cultuur‟. Verder merkten we op dat deze fenomenen via een hiërarchisch gestructuurde manier plaatsvonden doorheen alle interactie tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw.: zij vormden zo een bepaald „geritualiseerd gift-discours‟. Specifieke aspecten daarvan, zoals het steeds terugkeren van bepaalde types geschenken als wijn of wapentuig en de betekenissen daarvan, werden dieper behandeld in desbetreffende hoofdstukken. Daaruit kon men afleiden dat sociale status en positie nauw verbonden waren met de praktijk van het schenken, en met het soort geschenk dat gegeven werd. Merkwaardig genoeg waren deze fenomenen niet beperkt tot interacties met Japanners, en kan men ze ook tussen Europeanen onderling terugvinden. Hierdoor zou men dan weer kunnen twijfelen aan een oorsprong in „typische Japanse gebruiken‟, en stellen dat het eerder om een soort gebruik ging dat op het moment zelf, in die specifieke context en door het telkens herhalende karakter steeds opnieuw werd opgebouwd. Om deze gevonden fenomenen verder te bestuderen werd een chronologisch perspectief gegeven door het werk van Engelbert Kaempfer te gebruiken: hierdoor kon worden vergeleken in welke vormen deze fenomenen voorkwamen in het einde van de 17e eeuw, tegenover het begin van de
178
17e eeuw. Daaruit bleek dat geschenken-uitwisseling nog steeds voorkwam, maar op een heel andere manier: strikter, restrictiever, meer gebonden aan ritueel en beperkt tot een bepaalde sociale klasse (ambtenaren en de shogun). In die zin kan men stellen dat interactie tussen Europeanen en Japanners aan het eind van de 17e eeuw beperkter was, en formeler verliep, dan aan het begin van die eeuw. Tenslotte werd in een laatste hoofdstuk ingegaan op bovenstaande fenomenen, volgens een sociologische en antropologische benadering, met als doel een verklaring te vinden voor het voorkomen van deze tendensen en te begrijpen waarom en hoe deze plaatsvonden. Hierbij werd in de eerste plaats beroep gedaan op de antropologie van Mauss, die het „geschenkfenomeen‟ bestudeerd had. Hieruit bleek dat men dit fenomeen kan zien als een „totaal sociaalfenomeen‟. Het geschenk als type van interactie komt daarbij niet voort uit enig economisch belang of gegeven, maar is in de eerste plaats een element van sociaal gedrag. Hierdoor kunnen we stellen dat het lijkt dat de interactie tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw kadert in dimensies van sociaal leven, eerder dan van economie of handel. Door de „geschenken-uitwisseling‟ uit de 17e eeuwse bronnen te toetsen aan de theorieën van Bourdieu en Peter Blau kon vervolgens worden aangetoond dat „het geschenk‟ zoals we dat terugvonden een mechanisme vormde voor sociale binding. Het vestigde, vormde en versterkte onderlinge sociale relaties en daarin vervatte machtsverhoudingen. In die zin vestigden en vormden uitwisselingen de relaties waarlangs interactie kon plaatsvinden. Verder bleken er redenen te zijn waardoor men kan vermoeden dat men hier te maken had met specifieke elementen uit de „Japanse cultuur‟, maar toch kan men hier niet sluitend van uitgaan. Het strekt ter aanbeveling voor verder onderzoek om op een systematisch vergelijkende wijze te zoeken of dergelijke manieren van het vestigen van sociale relaties, en interacties, via dergelijke vormen van „geschenken-uitwisseling‟ ook plaatsvonden tussen Europeanen en anderen. Uiteindelijk keken we dan ook op antropologische wijze naar wat het geschenk kon betekenen. Daarbij zijn er drie elementen op te merken: dat het geschenk als kenmerkend voor het vestigen van sociale processen vooral bestaat uit een symbolische betekenis die relaties vormgeeft, dat heel dit „uitwisselings-fenomeen‟ kan gezien worden als een door Europeanen en Japanners gedeeld gedragspatroon dat een soort sociaal evenwicht tot doel heeft, en tenslotte merkten we ook op dat het belang van het geschenk als vestiging van sociale relaties in de eerste plaats ligt in het geschenk-als-daad eerder dan het geschenk-als-voorwerp. We kunnen dus besluiten dat interactie en uitwisseling op vele manieren plaatsvond binnen Japan, zoals onder de vorm van „geschenken-uitwisseling‟ voor het vestigen en bekrachtigen van sociale verhoudingen en relaties. Japan was daarbij zeker geen gesloten land, maar een plaats waarbinnen interacties op een bepaalde, sociaal hiërarchische wijze plaatsvonden.
179
Dit kan worden uitgebreid naar een breder onderzoeksveld binnen de „wereldgeschiedenis‟: Zo kan men bijvoorbeeld onderzoeken op welke manier interactie en uitwisseling plaatsvond tussen Europeanen en Indiërs, om daarbij te zien of er enige vergelijkingen te maken zijn met het hier bestudeerde Japanse voorbeeld. Dit zou ons iets kunnen leren over de Europese kennis over, en manier van omgaan met „Anderen overzee‟, maar evengoed over de kennis en manieren van omgaan van deze „Anderen‟ met de Europeanen. Dergelijke vergelijkende benadering zou goed passen binnen het concept van „connected histories‟, waarbij Subrahmanyam al stelde dat vergelijkend onderzoek over interacties nog teveel ontbreekt 667. Hierover schreef hij ook dat “we cannot attempt a macro-history of the problem without muddying our boots in the bog of microhistory”668. Deze verwijzing kan de weg tonen naar toekomstig onderzoek dat zou kunnen gebeuren, waarbij dit onderzoek over de interactie en uitwisseling tussen Europeanen en Japanners in de 17e eeuw Als afsluiter zijn er echter nog twee kritieken die moeten worden vermeld: Allereerst is er de kritiek van Said‟s orientalisme, die stelt dat onderzoek zoals dit een specifieke, Europese culturele vorm en betekenis aanneemt en wat het doel van dergelijk onderzoek is: “ a more knowledgeable attitude toward the alien and exotic was abetted not only by travellers and explorers but also by historians”669. Wat het doel van dergelijk onderzoek betreft schreef hij : ”His power was to have existed amongst them as a native speaker, as it were, and also as a secret writer. And what he wrote was intended as useful knowledge, not for them, but for Europe and its various disseminative institutions.”670 Toch hoop ik door mijn gebruikte methode en standpunt meer te hebben gedaan dan een attitude tegenover het „vreemde en exotische‟ te hebben geschetst, niet met als doel om eenzijdig bruikbare kennis te creëren maar om begrip voor de complexiteit van bepaalde interacties te stimuleren die kan bijdragen om een algemenere, bredere kennis te ontwikkelen, en daarbij het „exotische‟ minder vreemd te maken of het vermeend bekende (voor velen zijn dit de Europeanen) even vreemd voor te stellen als de „exotische vreemden‟. Een tweede kritiek is afkomstig van Gruzinski, die aanhaalde dat men ook in historiografische tradities een totalitaire, messianistische houding kan terugvinden. De toekomst ligt eerder in een globale visie van de wereld, maar deze globale visie moet niet eenzijdig tot stand komen of worden opgelegd. Er kunnen immers meerdere invullingen, interpretaties en kleine verhalen weergegeven worden, die tegen een „standaardisering van het spektakel‟ ingaan en een diffuse, meervoudige en gelaagde reeks van geschiedenissen in de geschiedenis van globale interactie
667 668 669 670
Subrahmanyam S., op. cit., p. 740-743 Ibid., p. 750 Said E., op. cit., p. 117 Ibid., p. 160
180
weergeven.671 Ik hoop daartoe met dit onderzoek te hebben kunnen bijdragen, en hoop dat toekomstig onderzoek deze tendens nog kan versterken.
671
Gruzinski S., op. Cit., p. 400-401
181
Lijst der Afbeeldingen Cover: 17e eeuws Japans handelsschip (“Rode-Zegel schip”) richting Taiwan. Aan boord van het schip zien we een gemengde, „multiculturele‟ bemanning afgebeeld die bestaat uit Japanners, Europeanen en Javanen. Deze prent vat zo de problematiek samen waarover dit onderzoek handelt: het vermengen en de interactie tussen (onder andere) Europeanen en Japanners, de uitwisselingen die daarmee gepaard gingen en het maritieme element als verwijzing naar „interactie-stromen‟ en naar een wereldhistorische, maritieme, Zuid-Oost Aziatische context. Afbeelding in het publiek domein, afkomstig uit Taiwan. p. 30 foto van Kaart uit 1665 van het octrooi-gebied van de VOC. Nationaal Archief Nederland (ARA). p. 34 Kaart van verspreidingsgebied „Rode Zegel-„ handel doorheen Zuid-Oost Azië. Creative Common licentie, PHGCOM, 2008 p. 36 Portret van Yamada Nagamasa , kunstenaar onbekend, publiek domein. p. 54 Topografische afbeelding van Hirado, vervaardigd in 1621. Uit: Atlas Amsterdam van Isaac de Graaff. Vindplaats: Nationaal Archief Nederland (ARA). p. 57 Portret-tekening van William Adams. p. 59 Moderne Japanse herwerking van voornoemd portret, auteur onbekend. Opvallend bij deze afbeelding is dat de figuur „ver-japanst‟ lijkt, als men het gezicht bekijkt. p. 61 portret-beeld van Jan Joosten van Lodesteijn, te vinden boven een ingang van het metrostation in Tokyo, foto uit publiek domein p. 64 Portret-afbeelding van Engelbert Kaempfer, origine is onbekend p. 71 Afbeelding uit “The Man who Spent his Life in Love”, gemaakt door Ihara Saikaku in 1682. p. 73 Japanse portolaankaart vervaardigd naar Europees model , uit de collectie van het Tokyo Maritime Science Museum
182
p. 75 Wereld-globe vervaardigd door Shibukawa Shunkai in 1690, uit het Jingu Chokan museum in Ise. Adams globe zal er gelijkaardig hebben uitgezien. p. 85 Prent afkomstig uit Engelbert Kaempfer ‟s boek, ter illustratie van Japanse geneeswijzen. p. 102 Afbeelding van een van de harnassen die aan Saris geschonken werden, Vindplaats: Tower of London p. 126 Afbeelding met bovenaan Zheng Zhilong, onderaan de beroemde Chinese piraat en veldheer Coxinga. Zheng Zhilong, of Iquan, was een van de Chinezen die behoorden tot „Captain China‟s netwerk van piraten-smokkelaars672. // Illustration of Koxinga and Zheng Zhilong.jpg / 19th century / 195 x 45.3 cm / Scroll / Taiwan Nation Museum p. 137 Afbeelding van het onthaal van de Hollandse „Ambassade‟ bij de shogun, uit Engelbert Kaempfer‟s boek
672
Clements J. Pirate King. Coxinga and the fall of the Ming dynasty. Sutton Publishing, 2004, Gloucestershire,
275 p.
183
Bibliografie Primaire Bronnen Adams W.William Adams his voyage by the Magellan Streights to Japon, written in two letters by himself, as followeth. In: Purchas S. (ed.), Hakluytus Posthumus or Purchas his pilgrimes : contayning a history of the world in sea voyages and lande travells by Englishmen and others, Henrie Fetherstone, London, 1625, vol. 2, Boek 3, pp. 326-346 Caron François, Schorten Joost. A true Description of the mighty kingdoms of Japan and Siam. Samuel Broun & John de l'Ecluse, London, 1663, 152 p. Cocks Richard. Thompson E.M. (ed.) Diary of Richard Cocks, cape-merchant in the English factory in Japan, 1615-1622, with correspondence. Hakluyt Society, London, 1883, 2 vol. Cocks R. Relation of Master Richard Cockes Cape Merchant, Of what past in the Generals absence going to the Emperours Court. Whereunto are added divers Letters of his and others, for the better knowledge of Japonian affaires, and later Occurrents in those parts, In: Purchas S. (ed.), op. cit., Vol. 3, Boek 4, pp. 519-548 Saris J. The eighth Voyage set forth by the East Indian Societie, wherein were employed three ships, the Clove, the Hector, and the Thomas, under the command of Captaine John Saris: His Course and Acts to and in the Red Sea, Java, Moluccas, and Japan (by the Inhabitants called Neffoon, where also he first began and settled an English Trade and Factorie) with other remarkable Rarities, collected out of his own Journall, In: Purchas S. (ed.), op. Cit., Vol. 3, Boek 4, pp. 355-519 Kaempfer Engelbert, Scheuchzer J.G., Sloane H., Philips J.C. De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen staat en regeering van dat ryk [...] en van hunnen koophandel met de Nederlanders en de Chineesen. Benevens eene beschryving van het koningryk Siam / in 't Hoogduytsch beschreven door Engelbert Kaempfer [...] uyt het oorspronkelyk Hoogduytsch handschrift, nooit te vooren gedrukt, in het Engelsch overgezet, door J.G. Scheuchzer [...] die daar by gevoegt heeft het leven van de schryver. Voorzien met kunstige kopere platen, onder het opzicht van [...] Hans Sloane uytgegeven, en uyt het Engelsch in 't Nederduytsch vertaalt. Balthasar Lakeman, Amsterdam, 1729, 500 p.
184
Monografieën Arrighi G., Hamashita T., Selden N. (eds.) The resurgence of East-Asia: 500, 150 and 50 year perspectives. RouthledgeCurzon, Oxon, 2003, 354 p. Benedict R. The Chrysanthemum and the Sword. Routledge and Kegan Paul, London, 1967, 231 p. Blau P. Exchange & Power in social life.Transaction Publishers, London, 2004, 352 p. Blussé & Gaastra (eds.) Companies and Trade. Leiden University Press, Leiden, 1981, 276 p. Bose S. A hundred horizons: the Indian Ocean in the age of global empire. Harvard University Press, Cambridge, 2006, 333 p. Bourdieu P. Le sens pratique. Editions de Minuit, Paris, 1984, 475 p. Boxer C.R. Jan Compagnie in Japan 1600-1800. Martinus Nijhof, Den Haag, 1950, 198 p. Boxer C.R. The Dutch Seaborne Empire, 1600-1800. Taylor and Francis, London, 1977, 326 p. Chaiklin M. Cultural Commerce and Dutch Commercial Culture: The Influence of European Material Culture on Japan, 1700-1850. Leiden Research School, Leiden, 2003, 275 pp. Chaudhuri K.N. Asia before Europe: Economy and Civilisation of the Indian Ocean from the Rise of Islam to 1750. Cambridge University press, Cambridge, 1990, 477 p. Chaudhury S., Morineau M. (eds.) Merchants, companies , and trade: Europe and Asia in the early modern era. Cambridge University press, Cambridge, 1999, 330 p. Cheong W.E. The Hong Merchants of Canton: Chinese merchants in Sino-Western Trade. Curzon Press, Richmond, 1997, 376 p.
185
Clavell J. Shogun. Veen, Utrecht, 1988, 921 p. Clements J. Pirate King. Coxinga and the fall of the Ming dynasty. Sutton Publishing, Gloucestershire, 2004, 275 p. Comaroff J. L., Comaroff J. Ethnography and the historical imagination. Westview press, Boulder, 1992, 337 p. Cutler-Shershow S., The Work & the Gift, University of Chicago Press, London, 2005, 263 p. Deal W. Handbook to life in medieval and early modern Japan. Infobase Publishing, New York, 2006, 415 p. Evans-Pritchard E. E. Anthropology and History, Manchester University Press, Manchester, 1961, 22 p. Goodman G. Japan and the Dutch 1680-1853. Curzon, London, 2000, 304 p. Gruzinski S. Les quatre parties du monde. La Martinière, Paris, 2004, 479 p. Gunn G. First Globaliation: The Eurasian Exchange. Rowman & Littlefield, Oxford, 2003, 342 p. Hesselink R.H. De gevangenen uit Nambu. Walburg Pers, Zutphen, 2000, 256 p. Hinton H., Jansen M. (eds.) Major topics on China and Japan: a handbook for teachers. Greenwood Press, Connecticut, 1979, 326 p. Howell M. Commerce Before Capitalism in Europe, Cambridge University Press, New York, 2010, 365 p. Kang D.C. East Asia Before the West, Five Centuries of Trade and Tribute. Columbia University Press, New York, 2010, 221 p. Keene D., The Japanese Discovery of Europe, 1720-1830. Stanford University Press, California, 1969, 255 p. Lach D.F., van Kley E.J. Asia in the making of Europe, Vol III. Book 1: Trade, missions , literature. University of Chicago Press, Chicago, 1993, 736 p.
186
Marks. R., The Origins of the Modern World: fate & fortune in the Rise of the West. Rowman and Littlefield Publishers, Plymouth, 2007, 221 p. Mauss M., Evans-Pritchard E.E., The gift: forms and functions of exchange in archaic societies. Cohen & West, London, 1970, 130 p. McOmie W., Foreign Images and Experiences of Japan 1: First Century AD to 1841, Global Oriental, Folkestone, 2005, 494 p. McNeill W. The Rise of the West: a history of the human community. University of Chicago press, Chicago, 1963, 829 p. Mulder W.Z. Hollanders in Hirado. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 301 p. Parker G. The military revolution: military innovation and the rise of the West, 1500-1800. Cambridge University press, Cambridge, 1988, 234 p. Paske-Smith M., Western barbarians in Japan and Formosa in Tokugawa days, 1603-1868. Paragon Book reprint corp., New York, 1968, 431 p. Plutschow H. Edo Period Travel. Global Oriental LTP., Kent, 2006, 347 p. Pommeranz K., Topik S. The world that trade created: society, culture and the world economy, 1400-the present. Sharpe, New York, 1999, 256 p. Pommeranz K. The Great Divergence: China, Europe and the making of the world economy. Princeton university press, Princeton, 2000, 382 p. Rietbergen P. Japan verwoord. Nihon door Nederlandse ogen, 1600-1799. Hotei Publishing, Amsterdam, 2003, 367 p. Said E. Orientalism. Penguin Books, London, 2003, 432 p. Shimada R. The Intra-Asian trade in Japanese copper by the Dutch East India Company. Brill, Leiden, 2006, 225 p. Shirahara Y. (ed.) Japan Envisions the West. 16th-19th century Japanese art from Kobe City Museum. University of Washington Press, London, 2008, 223 p.
187
Sprengard K.A., Ptak R. (eds.) Maritime Asia. Profit maximisation, Ethics and Trade Structure. Harrassowitz Verlag, Wiesbaden, 1994, 239 p. Toby R., State and diplomacy in early modern Japan: Asia in the Development of the Tokugawa Bakufu. Stanford University press, California, 1991, 309 p. Turnbull S., Fighting ships of the Far East . Japan and Korea AD 612-1639. Osprey Publishing, Oxford, 2003, 48 p. Wolf E. Europe and the people without a history. University of California press, Berkeley, 1982, 503 p. Yonemoto M. Mapping Early Modern Japan: Space, Place, and Culture in the Tokugawa period (1603-1668). University of California Press, Berkeley, 2003, 234 Yue M. Shanghai and the edges of empires. University of Minnesota Press, Minneapolis, 2006, 295 p. Artikels Arrighi G., Hamashita T., Selden N. “The rise of East-Asia in regional and world historical perspective”, In: Arrighi G., Hamashita T., Selden N. (eds.), op. cit., pp. 1-17 Bateson G., “Culture contact and schismogenesis” In: Man, Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, Vol. 35, (Dec., 1935), pp. 178-183p Baty T., “The literary Introduction of Japan to Europe”, In: Monumenta Nipponica, Sophia University, Tokyo, Vol. 7, No. ½ (1951), pp. 24-39 Befu H. “Gift-Giving in a modernizing Japan”. In: Monumenta Nipponica, Sophia University, Tokyo, Vol. 23, No. ¾ (1968), pp. 445-456 Blussé L. “The Grand Inquisitor Inoue Chikugono Kama Mashige, Spin Doctor of the Tokugawa Bakufu”. In: Bulletin of Portuguese/Japanese studies, december 2003, vol. 7, Universidade Nova de Lisboa, Lisboa, Portugal, pp. 23-43
188
Chang Pin-Tsun. “Work Ethics without Capitalism: The Paradox of Chinese Merchant Behaviour, c. 1500-1800”. In: Sprengard K.A. , Ptak R. (eds.), op. Cit., pp. 61-74 Coornaert E.L.J. “European Economic Institutions and the New World; the Chartered Companies”. In: Rich E.E., Wilson C.H. (eds.), The Cambridge Economic History of Europe vol. IV The Economy of expanding europe in the sixteenth and seventeenth centuries, Cambridge University Press, Cambridge, 1967, pp. 220-275 Demel W. “Trade Aspirations and China‟s Policy of Isolation”. In: Sprengard K.A., Ptak R. (eds.), op. cit., p. 97-114 Derrida J. Kamuf P. “Given Time. The Time of the King”. In: Critical Inquiry, University of Chicago Press, Chicago, vol. 18 No. 2 (Winter, 1992), pp. 161-187 Eiichi Kato “Unification and Adaptation, the Early Shogunate and Dutch Trading Policies”. In: Blussé & Gaastra (eds.), op. Cit., p. 207-230 Farrington A. „Cocks, Richard (bap. 1565, d. 1624)‟, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, Sept 2004; online edn, Jan 2008, Via [http://www.oxforddnb.com/view/article/47038, geraadpleegd 9 April 2010] Impey O. “Japanese Export Art of the Edo Period and Its Influence on European Art”. In: Modern Asian Studies.Vol. 18, No. 4, Special Issue: Edo Culture and its Modern Legacy (1984), pp. 685-697 Kathirithamby-Wells J. “Ethics and Entrepreneurship in Southeast Asia” . In: Sprengard K., Ptak R. (eds.), op. cit., pp. 171-188 Katsumori Noriko. “The influence of Ransho on Western-style painting”, In: Shirahara Y. Japan envisions the West. University of Washington Press, London, 2008, pp. 99-117 Katsushi N. “The Art Scene in and around Nagasaki”, In: Shirahara Y. (ed.), op. cit., London, 2008, pp. 75-97 Kazuyuki O. “The reception of Maps between Japan and the West”, In: Shirahara Y. (ed.), op. Cit., pp. 33-55
189
Kirsch P. “VOC-trade without ethics?”. In: : Sprengard K.A., Ptak R. (eds.), op. cit., pp. 189-202 Kiss G. “The Cartography of Japan during the Middle Tokugawa Era: A Study in Cross-Cultural Influences”, In: Annals of the Association of American Geographers, Vol. 37, No. 2 (Jun. 1947), pp. 101-119 Laughton J.K. “Saris, John”. In: Oxford Dictionary of National BiographyJ. K. Laughton, „Saris, John (1580/81–1643)‟, rev. Trevor Dickie, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, 2004; online edn, Jan 2008 [http://www.oxforddnb.com/view/article/24669, geraadpleegd 9 April 2010 Linhart S., “Erster Schritt zur Errichtung eines Imperium Japan”. In: Hausberger B. (ed.) Die Welt im 17. Jahrhundert. Mandelbaum Verlag, Wien, 2008, pp. 311342 Lombard D. “Questions on the contact between European Companies and Asian societies”. In: Blussé en Gaastra (eds.) Companies and trade. Leiden University Press, Leiden, 1981, pp. 179-188 Masarella D. “Adams, William (1564-1620)”. Oxford Dictionary of National Biography, Oxford University Press, 2004, Via [http://www.oxforddnb.com/view/article/135, geraadpleegd 9 april 2010] Massarella D., Farrington A. William Adams and early English enterprise in Japan. IS, 394. Suntory and Toyota International Centres for Economics and Related Disciplines, London School of Economics and Political Science, London, 2000, 39 p. Mauss M. “Essai sur le Don. Forme et raison de l‟echange dans les societies archaïques”. In: L‟année sociologique, F. Alcan, Paris, 1896, pp. 30-186 Michel W. “On the background of Engelbert Kaempfer's study of Japanese Herbs and Drugs”. In: Nihon Ishikagu Zasshi. Journal of the Japan Society of Medical History, vol. 48, no 4., dec. 2002, pp. 720-692
190
Morris-Suzuki T. “A Descent into the past: The Frontier in the Construction of Japanese Identity”. In: Denoon D., Hudson M., MCCormack G., Morris-Suzuki T. (eds.), Multicultural Japan. Palaeolithic to Postmodern. Cambridge University Press, Cambridge, 2001, pp. 81-94 Morineau M. “Eastern and Western merchants from the sixteenth to the eighteenth centuries”, In: Chaudhury S., Morineau M. (eds.), Merchants, Companies and Trade. Europe and Asia in the Early Modern Era., pp. 116-144 Mulert., “Santvoort, Melchior Van”. In: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, p. 1263 Via[http://www.inghist.nl/retroboeken/nnbw/#accessor=thumbnails&accessor_hr ef=thumbnails%3Fsource%3D2%26batch_start%3D20&view=transcriptiePane &page=637&source=2&size=2 , geraadpleegd 9 april 2010] Murakami N. “The Japanese at Batavia in the XVIIth Century”, In: Monumenta Nipponica, Sophia University, Tokyo, Vol. 2, No. 2, (Jul. 1939), pp. 355-373 Ono Kenichi. “Ethics and entrepreneurship in Tokugawa Japan”. In: Sprengard K, Ptak R. (eds.), op . cit., pp. 221-230 Padilla III R. “review: Martha Chaiklin.” In: H-Net, May, 2009 Roberto Padilla III. Review of Chaiklin, Martha, _Cultura l Commerce and Dutch Commercial Culture: The Influence of European Material Culture on Japan, 1700-1850_. H-Japan, H-Net Reviews. May, 2009. Geraadpleegd 9 april 2010, Via http://www.hnet.org/reviews/showrev.php?id=24479 Parry J.H. “Transport and Trade Routes”. In: Rich E.E., Wilson C.H. (eds.), The Cambridge Economic History of Europe vol. IV The Economy of expanding europe in the sixteenth and seventeenth centuries, Cambridge University Press, Cambridge, 1967, pp. 155-222 Paul H., “De Coningh on Deshima. Mijn verblijf in Japan, 1856.”, In; Monumenta Nipponica, Sophia University, Tokyo, Vol. 32, No. 3 (Autumn 1977), pp. 347- 364 Pinxten R., Orye L. “ Weten door Vergelijken: over cultuur en cultuurwetenschap”, In: Pinxten et. Al. (eds.), Cultuur in vergelijkend perspectief. Pelckmans, Antwerpen, 1997, pp. 1-48
191
Prakash Om. “The Portuguese and the Dutch in Asian maritime Trade”, In: Chaudhury S., Morineau M. (eds.), op. Cit. , pp. 175-188 Ptak R. “Merchants and maximisation: Notes on Chinese and Portuguese Entrepreneurship in Maritime Asia, c. 1530-1600”. In: Sprengard K.A., Ptak R. (eds.), op. Cit., pp. 29-60 Screech T. “Pictures (the most bawdy)”: the Anglo-Japanese Painting Trade in the Early 1600s. “ In: The Art Bulletin, College Art Association, New York, Vol. 87, No. 1 (Mar, 2005), pp. 50-72 Shapinsky P., “Polyvocal Portolans: Nautical Charts and Hybrid maritime cultures in Early Modern East Asia” In: Early Modern Japan, “Polyvocal Portolans: Nautical Charts and Hybrid maritime cultures in Early Modern East Asia” In: Early Modern Japan, Vol. 14, GA Early Modern Japan, Dept. of History, Emory University, Atlanta, 2006, pp. 4-26 Smith H. “James Clavell and the legend of the British samurai”. In: Smith H. (ed.), Learning from shogun. Japanese history and western fantasy., University of California, Santa Barbara, 1980, pp. 1-19 Subrahmanyam S. “Connected Histories: Notes towards a Reconfiguration of Early Modern Eurasia”, In: Modern Asian Studies, Vol. 31, No. 3, Special Issue: The Eurasian Context of the Early Modern History of Mainland South East Asia, 1400-1800 (jul., 1997), pp. 735-762 Takeuchi M., “Slipping through the cracks: Western influence in Edo Art”. In: Oboegaki, Autumn 1993, p. 25 Toby R., “Carnival of the Aliens: Korean Embassies in the Edo-period Art and Popular Culture”. In: Monumenta Nipponica 41, no. 4 (winter 1988), Sophia University, Tokyo, pp. 415-456 Vanhaute E. “Who is afraid of global history? Ambitions, pitfalls and limits of learning global history”, In: Vries P. (ed.), Österreichische Zeitschrift für Geschichtswisschenschaften. StudienVerlag, Innsbruck, 20. Jg., Band 2, 2009, pp. 22-39 Veldman J. “A Historical Vignette: Red-Hair Medicine”. In: ORL, Karger AG, Basel, 2002, Mar-Apr 64(2), pp. 157-165
192
Walker B., “review: Yonemoto M. Mapping early modern Japan”, Early Modern Japan, GA Early Modern Japan, Dept. of History, Emory University, Atlanta, Spring 2004, pp. 22-24 Walker B. “Foreign Affairs and Frontiers in Early Modern Japan: A Historiographical Essay.” In: Early Modern Japan, GA Early Modern Japan, Dept. of History, Emory University, Atlanta, Vol.10, Nr. 2, Fall 2002, pp. 44-62 Yasumasa O. “Hollandisme in Japanese Craftwork”. In: Shirahara Y. (ed.), Japan envisions the West. University of Washington Press, London, 2008, pp. 135-163 Yasumasa O. “The Painters of Japan and the West”. In: Shirahara Y. (ed.), Japan envisions the West. University of Washington Press, London, 2008, pp. 17-31 Onuitgegeven licentiaatsverhandelingen (master-scripties) Meert K. Het Koper van de Shogun. Koperhandel in de Dagregisters van Deshima in de laatste jaren van de Verenigde Oost Indische Compagnie. Diss. Master Geschiedenis, Universiteit Gent, 2009. (Promotor Michael Limberger) Rogge V. Visie van de Nederlanders op Japan in de 16e en 17e eeuw: studie over beeldvorming aan de hand van reisverhalen. Diss. Lic. Geschiedenis, Universiteit Gent, 2006. (Promotor Jan Parmentier) Van Isacker A. De Westerse beeldvorming over het Inkarijk en Japan: een vergelijking. Diss. lic. Vergelijkende cultuurwetenschap, Universiteit Gent, 1999. (Promotor Balagangadhara)
193