Satire en vermaak Schilderkunst in de 17e eeuw: Het genrestuk van Frans Hals en zijn tijdgenoten 1610 -1670
Samenstelling en redactie Pieter Biesboer en Martina Sitt
Met bijdragen van Marvin Altner Pieter Biesboer Cynthia von Bogendorf Rupprath Karel Bostoen Louis Peter Grijp Elmer Kolfin Martina Sitt
Waanders Uitgevers, Zwolle Frans Hals Museum, Haarlem
Colofon
Deze publicatie verschijnt ter gelegenheid van de tentoonstelling
© 2003 Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle Frans Hals Museum, Haarlem
Satire en vermaak. Het genrestuk van Frans Hals en zijn tijdgenoten 1610 - 1670
Aile rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieen, opnamen of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
in het Frans Hals Museum te Haarlem van september 2003 - 6 januari 2004 en de Hamburger Kunsthalle te Hamburg van 30 januari -16 mei 2004 20
UITGAVE
Waanders Uitgevers, Zwolle Frans Hals Museum, Haarlem SAMENSTELLING EN REDACTIE
Pieter Biesboer, Martina Sitt AUTEURS
Marvin Altner, Pieter Biesboer, Cynthia von Bogendorf Rupprath, Karel Bostoen, Louis Peter Grijp, Elmer Kolfin Martina Sitt
ONTWERP
Gracia Lebbink, Amsterdam ZETWERK EN OPMAAK
Willem Morelis, Amsterdam DRUK
Waanders Drukkers, Zwolle
ISBN
go 400 8855 1 hb nederlands go 400 89043 pb nederlands 90 400 8850 x pb duits
NUGI 646,640
Informatie over Waanders Uitgevers is te vinden op www.waanders.nl Informatie over het Frans Hals Museum is te vinden op www.franshalsmuseum.com
Mondriaan Stichting
VSB FONDS
STlr.'6NCIIA-
K.t~IN 4111
.~$~ ~ FONDS
Muziek bij Haarlems satire en vermaak
Louis Peter Grijp
Bij het vermaak en de satire, door Haarlemse genreschilders afgebeeld, komt veelvuldig muziek te pas. Op meer dan de helft van de schilderijen uit deze catalogus wordt gezongen of zijn muziekinstrumenten zichtbaar. In genrestukken uit de Gouden Eeuw was muziek een geliefd thema, vooral wegens het rijke spectrum van emblematische betekenissen dat ermee verbonden was. 1 Deze tentoonstelling biedt een kleine staalkaart. Muzikale attributen lagen voor de hand bij allegorische voorstellingen van de vijf zintuigen .. Het is makkelijk te raden welk van de vijf kinderen waarmee Dirck Hals dezintuigen verbeeldde, het Gehoor voorstelt: het meisje dat op een fluitje speelt. (cat. 18) Ook bij de uitbeelding van harmonie, vooral in huwelijk en gezin, werd muziek graag toegepast. Het bekende muziekgezelschap van Jan Miense Molenaer (cat. 34) is daar een mooi voorbeeld van: vijf kinderen van een gezin of familie musiceren in zichtbare harmonie samen met zang, viool, citer, luit en bas. Dergelijke familieportretten hadden wellicht nog een tweede motief: ouders toonden vol trots dat hun kinderen een muzikale opvoeding hebben genoten - ook toen al een dure aangelegenheid. Muziek was dus een statussymbool, evenals de kostbare kleren en meubelen die op dergelijke portretten staan afgebeeld. Vertoon van welstand laat zich ook negatief duiden, als ijdelheid in de zin van vergankelijkheid, leegte en luxe. Hoewel de vanitas vooral in stillevens wordt verbeeld door muziekboeken en -instrumenten - waarvan de klank immers snel versterft - vindt men deze betekenis ook in menig genrestuk. Zo dragen luit en muziekboek het hunne bij aan Pots Vanitasallegorie. (cat. 43) Hetzelfde geldt voor de luit en fluiten aan de muur in het Vrolijk gezelschap van Wi/lem Buytewech (cat. 7): ze complementeren de ijdelheid die als het ware afspat van dit stuk met zijn opgedofte jongelui, pijpen, kaars en omgevallen roemer. Een interessante combinatie van de verbeelding van harmonie en ijdel, werelds vermaak toont het Vrolijk gezelschap van Jan Miense Molenaer (cat. 29): in een vertrek waar onkuise liefde en kansspel de boventoon voeren, zitten vier jonge mensen geconcentreerd muziek te maken. Ze lijken zich van de zonden af te keren, of misschien zijn ze zich die niet bewust.
PI. 32 Frans Hals Luitspeler met drinkg/as, ca. 1626 Harold Samuel Collection, Corporation of Londen
51
C,. P. van \Vefbufchs HAHRLEMSCBE
jtlttpu - ~~tUtbtl In..hebbellde: '
tirel nieuwt / ftitbteUf~ke tii bet:::
maetkebjdtt / ~moutCt1re Uieilekens enbe . .6ebicbten ; fOD op berfletbe geftbiebenitTen ..
"
befen lit·
aI~
matrac()tigt boo:
4!)tb:utfit bp €nomn~ iomrpnJ ~Dedtb:ud1tt op , ne ,Jrt-ll'Il:dtt/lI1 ne se!fCaf,\n~e OID f ucltt.l1.
ARQO
16 36•
.
Een van de meisjes zingt en slaat de rna at - wat kan worden ge'interpreteerd als een verbeelding van temperantia, maat houden. Genieten, maar met mate. Tegelijk is de maatslag met de hand een visueel hulpmiddel om het zingen weer te geven, te prefereren boven de minder welvoeglijk geachte open mond. Ais deze positieve interpretatie juist is, opereerde Molenaer wei op het scherp van de emblematische snede, want met muziek had hij ook heel goed, in het verlengde van de vanitas, 1005 vermaak kunnen aangeven. Muziek vormt dan met wijntje en trijntje een zondige drieeenheid. Er zijn veel bordeelscenes geschilderd waarin lichte vrouwen snaarinstrumenten bespelen. Vooral de luit met zijn rozet diende nogal eens als symbool voor het vrouwelijk geslachtsdeel, terwijl de blokfluit zich omgekeerd gemakkelijk met de fallus liet associeren. In vroegmoderne taal en poezie wordt het bespelen van dergelijke instrumenten nogal eens als metafoor v~~r de daad aangewend. Uiteraard moet niet elke afgebeelde luit met seks geassocieerd worden, maar de verlangende blik die Judith Leyster een zingend meisje op haar luit laat werpen (cat. 27), rechtvaardigt beslist amoureuze bijgedachten. Men kan muziek tenslotte ook interpreteren als een midd.el om melancholie te verdrijven, of neutraler geformuleerd, om gewoon plezier te maken en vrolijk te zijn - allijken de Haarlemse schilders er meestal pregnantere boodschappen mee te hebben willen uitdrukken. Aile symboliek ten spijt tonen de genrestukken o_ns deels ook de muzikale werkelijkheid van de Gouden Eeuw. Gebruikelijke snaarinstrumenten waren luit, citer, virginaal, viool en bas. Bij de luiten zijn enkele subtypen te onderscheiden. De serenade van Judith Leyster (cat. 24) wordt begeleid op een negen- of tienkorige luit (dat wil zeggen dat de snaren in negen of tien paren zijn gegroepeerd), die toen populair was. Op het al genoemde Vrolijk gezelschap van Molenaer (cat. 29) is een kleine
,s,pa,erens 'J'·re1.uhde,n-'J31 on 4
i
:-'~:-,::::=:::::::::::7-
• ", .. 7·'·~'.'.-:-~.::-7r ~'~"'. ' ......... ' ';"-=·,7,::,~ '. ~~ ~:•• ~':~,;:~ .'.:: ':.:::':.~:~:;~::~.~~:~::-;::
+,
/' '
...........,
"
•
..
-.
•
_. __
~
• • _ ••••••:--.......
', ... ' -1+
-."'
•
...
theorbe of aartsluit te zien - een luit waarop een verlengstuk is geplaatst ten behoeve van de bassnaren, die daardoor een diepere toon geven. Bijzonder aan het afgebeelde exemplaar is dat het twee knikhalzen bezit. Dit komt bij een van de (honderden) luitachtige instrumenten voor die in musea zijn bewaard. 2 Ook het laagste instrument van de vioolfamilie, de bas, die Dirck Hals (cat. 15) in zijn geheel afbeeldde, is bijzonder. In tegenstelling tot de huidige contra bas, met zijn afgevlakte achterzijde feitelijk een kruising tussen een basviool en een basgamba, ziet men bij Hals een 'zuiver' lid van de vioolfamilie met een formaat tussen de hUidige cello en bas in. De vijf snaren van het instrument zijn bij lage snaarinstrumenten niet ongebruikelijk en wijzen op een stemming in kwarten, zoals bij de viola da gamba. Vermoedelijk waren dit achtvoetsinstrumenten, dat wil zeggen: ze speelden van bladmuziek op de genoteerde hoogte en niet, zoals de contrabas, een octaaf lager. Behalve Dirck Hals schilderde ook Jan Miense Molenaer deze basviool, zoals op het stuk met de genoemde musicerende familie. (cat. 34) Wie verder zoekt bij Haarlemse schilders vindt merkwaardig genoeg geen gamba's als basinstrument, aileen basviolen. 3 Dat wil niet zeggen dat in Haarlem geen viola da gamba werd gespeeld; een aannemelijker verklaring is dat er in de schildersateliers aileen basviolen circuleerden. Ook de blaasinstrumenten in deze catalogus herbergen een verrassing v~~r liefhebbers van oude muziek. Zoals verwacht treffen we behalve de populaire blokfluit (cat. 19) ook de dwarsfluit aan: op Vrolijk gezelschap (cat. 29) wordt dit typische manneninstrument bij wijze van uitzondering door een vrouw bespeeld; de fluit waarmee Dirck Hals een jonge vrouw afbeeldt (cat. 16) is echter geen van beide. Weliswaar houdt ze het instrument vast als een blokfluit, maar de pijp is veel
Cat.nr, 7, detail Cat.nr, 7, detail
PI. 33 Titelpagina van Haerlemsche Duyn. vreucht,1636 uitgegeven door c.p, van Wesbusch te Haarlem, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
PI. 34 Titelpagina van Spaerens VreuchdenBron, uitgegeven in ,643 te Haarlem, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
53
DEN NIEVWEN LVST.HOF.
, j';,;?,:U
Gheplant VQl uytghelefene,welgherij mde,eerefijc~e, 1\moreufe'~nde vrolijcke ghefan": ~hen)als M.ey,Bru~lofts) Tafe1,ende Nieuvv-jacrs-licdek;ens,met n~ch
verfi:heyden tfan~9n,= .... _, ",_
fpreecktnghen fanghswyfe, tulfchen Vryeren VryG:er. VerClertmct feeckere t, ,~~:,i" .,/ . coperenfiguren die apte liedekens accordeeren. • \:,:: ..,1 <';~/,.- .<: Item;s IYchhi6rd.chtertot eenheJLuyt hy ghlvoeght)een B It. V Y LOP T S .n A. N C 1: E T, 'tJerjien l1ietd{l~<:" .1'./:;:. metftichtet~d
PI. 35 Titelpagina van Den Nieuwen Lust.Hof, ultgegeven in 1602 door Hans Mathysz te Amsterdam, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
Cat.nr. 29, detail Cat.nr. 23, detail
54
smaller en loopt ook niet naar onderen uit. Deze fluit zal dan ook niet uit een stuk hout zijn gedraaid maar gesneden van een tak, wellicht van een wilg of een vlier. Zulke fluitjes werden veelal door kinderen gemaakt in de maand mei, omdat dan de sappen rijkelijk door de takken stromen en het merg gemakkelijk is te verwijderen. Een aldus uitgeholde tak werdmeifluitje genoemd, offlierefluit als het de tak van een vlier betrof. Vaak hadden ze geen gaatjes, maar er zijn ook takkenfluiten bekend met gatensystemen.4 Op 17de-eeuwse schilderijen zien we dergelijke fluiten meestal in pastorale context, zoals men zou verwachten. s Dirck Hals beeldt ze echter meerdere malen af in handen van jonge meisjes uit een burgerlijk milieu. Bij het meisje van De vijfzintuigen (cat. 18) kan men nog aannemen dat het om een typisch kinderinstrument gaat, maar de jonge vrouw (cat. 16) heeft een heus muziekboek op tafelliggen. Eenzelfde fluit wordt als een volwaardig muziekinstrument behandeld in Hals' Buitenpartij van ca. 1620 (Frans Hals Museum, Haarlem), waar een weelderig gekleed meisje er van bladmuziek op speelt in een ensemble met luit, viDal en zang. Naar een verklaring van dit uitzonderlijke tafereel kunnen we slechts gissen. Een komisch of moralistisch effect lijkt de schilder niet na te streven. Mogelijk kende hij iemand die zo bedreven was op de wilgenfluit dat ze het als een blokfluit kon bespelen. De wilgenfluit in Hals' Buitenpartij lijkt een uitzondering op de regel dat combinaties van muziekinstrumenten in de genrekunst zinvol zijn. Instrumenten behoren gewoonlijk tot hetzelfde socia Ie milieu, bijvoorbeeld luit, citer, viool en basviool die de zang begeleiden in Molenaers genoemde portret van een gegoede familie (cat. 34). Deze combinatie is ook muzikaal gezien zinvol: zang en de viDal vertolken de melodie, al dan niet met een tweede stem, de basviool speelt de
baspartij en luit en citer spelen de akkoorden - geheel volgens de barokpraktijk van basso continuo. Niettemin zal Molenaer zijn 'instrumentatie' mede hebben laten bepalen door zijn artistieke hang naar verscheidenheid. 6 De situaties waarin wordt gemusiceerd komen veelal overeen met de muzikale werkelijkheid zoals we die uit andere bronnen kennen. Dat geldt evengoed voor volkse scenes zoals de verkoop van lied bladen op een brug (cat. 38), het jouwen van spotliederen (cat. 31, door de jongen uiterst rechts aldaar) en de begeleiding van boerendansen op de ook in dit milieu populaire viool (cat. 33, 47), als voor elitaire scenes. Een weelderige buitenpartij zoals we die bij Willem Buytewech, Dirck Hals en Esaias van de Velde kunnen bewonderen, vinden we ook op het titelblad van het liedboek Den Nieuwen Lusthof (Amsterdam 1602; pI. 35). Aan een tafel in een lustprieel wordt gegeten, gedronken en gezongen, uit exemplaren van het betreffende Iiedboek naar we mogen aannemen, met begeleiding van luiten en spinet. De liederen dienen, volgens de drukker,
am als ghy zijt gepaert, met u vrindinnen tsaem, Den tijt met vrolickheydt en vreughde door te bringen Dat ze inderdaad ook tijdens maaltijden werden gezongen, blijkt uit de tafelliederen in het bijbehorende Bruyloftsbancket. Met Den Nieuwen Lust-Hof werd een trend gezet: kostbaar uitgevoerde liedboeken, herkenbaar aan groot formaat (quarto), gevarieerde typografie, gravures en soms ook muzieknotatie. In Haarlem werden zulke chique liedboeken niet gedrukt. Wei is er uit die stad een prachtig schrift met liederen bewaard, dat behoorde aan de Haarlemse Anna Steyns, gedateerd 1611-1612. Het is gebonden in groen fluweel met zilverstiksel en bevat behalve de liederen ook enkele waterverftekeningen van onder meer Willem Buytenwech.7 Eenvoudig gedrukte liedboeken waren er in overvloed. Opmerkelijk is de lokale dimensie die spreekt uit titels als Haerlemsche Duyn-vreught (1636), Spaerens Vreughden-Bron (1643) en Haerlemsche Winterbloempjes (1645), gevolgd door Haerlemsche Somer-, Lente- en'Meibloempjes. 8 (pI. 33 en 34) De grondlegger van de Haarlemse zangtraditie, in omvang en betekenis de tweede van het land, zal een rederijker zijn geweest die zich Haerlem Soetendal noemde, naar zijn bekendste lied. 9 Uit al deze boekjes spreekt trots op de mooie stad met zijn lieftallige zangeresjes en genoeglijke contreien. De Haarlemse liedjes - gedicht door lokale dichters als Anthony Janssen, G.A. Ooyevaer en Jan Jansz. van Asten - werden door de jongelui graag gezongen tijdens pleziertochtjes door de duinen en naar het strand, of naar dorpen als Spaarnwoude, waar het goed paling eten was. Naast deze populaire liedcultuur bloeide in Haarlem ook de serieuze muziek, met componisten als organist Cornelis Helmbreecker, stadspijper Cornelis Thymensz. Padbrue en de originele autodidact Joan Albert Ban. 10 We zijn hier vooral ge'interesseerd in de wisselwerkingen tussen deze muziek- en zangcultuur en de beeldende kunst. Schilder Salomon de Bray publiceerde bijvoorbeeld liederen in zijn MinneZughjes (1628), Padbrue droeg een compositie op aan schilder De Grebber, die voor hem een glas gesneden had, en Anthony Janssen dichtte een loflied op Padbrue op de melodie van diens eigen Vijfde Kusje. Zulke disciplineoverschrijdende activiteiten komen ook buiten Haarlem veelvuldig v~~r. Het was verder gebruikelijk dat beeldend kunstenaars bijdragen aan liedboeken leverden in de vorm van prenten die speciaal v~~r liederen werden vervaardigd. Kenmerkend voor Haarlem lijkt evenwel dat hier kunstenaars ook schilderijen maakten naar aanleiding van liederen. Het meest opvallend is Jan Steen, die inzijn Haarlemse jaren een aantal kluchtige liederen als uitgangspunt voor schilderijen nam. Zo iIIustreert Tweeeriei keus (ca 1662-1665; pI. 36)
twee liedjes van Bredero, te zingen op de melodie van Peeckelhaering: 0 Jannetje mijn soete beck, een dialoog van een rijke oude man en een jong meisje dat hij tot een huwelijk probeert te verleiden; en de tegenhanger, een dialoog van een rijke oude vrouw die een jongeman aanspreekt (Nu Heereman, nu Jong-gesel).11 De geestigheid is voornamelijk gelegen in de beledigingen waarmee de oudjes worden weggehoond. Het refrein van beide liedjes luidt Dat jy soeckt, soeck ick mee (Wat jij nastreeft, streef ik ook na), namelijk een jonge partner - een wens die inderdaad door aile vier de zangers wordt gedeeld. Het refrein heeft Steen op de belkroon van zijn schilderij genoteerd, boven de scene van de oude man en het meisje dat verliefd naar de fluit van haar vrijer kijkt. Dat blijkt Heereman te wezen, want het trouwlustige oude vrouwtje komt net aangestrompeld. De inventio v~~r dit schilderij berust niet rechtstreeks op de liedteksten. Steen zal zich hebben laten inspireren door de prenten die er in Bredero's Groot Liedboeck bij staan (pI. 37 en 38) en die hij virtuoos in elkaar geschoven heeft tot een tafereel. Twee liedjes/prenten zijn een schilderij geworden. Het omgekeerde procede paste Steen toe bij het Menistenzusje: uit een lied/gravure maakte hij twee schilderijen. Het origineel betreft het komische gedicht Menniste Vryagie van Jan Jansz. Starter, waarin de dichter, modieus uitgedost, een doopsgezind meisje probeert te Pi. 36 Jan Steen
Tweeeriei keus, (<1.1663"1665 Museum Narodowe, Warschall
PI. 37 Michel Le Blon naar Willem BlIytewech, illustratie lIit G.A. Bredero's Groot Liedboeck, 16zz Amsterdam, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
versierenY Ze wijst de wereldse jongeling verontwaardigd af. Hij verzint een list, vermomt zich in sobere kleding en spreekt vrome woorden. Het meisje is onder de indruk en nodigt de jongeman uit bij haar te komen zitten. Het verhaal eindigt, zowaar, in de bedstee. Deze spotternij met doperse schijnheiligheid werd veelvuldig gezongen, ook in Haarlem.13 De bijbehorende afbeelding in Starters
Friesche Lust-Hof (1627) laat beide scenes, afwijzing en acceptatie, in een gravure zien (pI. 39). De splitsing in twee pendanten door Jan Steen lag dus voor de hand. 14 Zijn Menistenzusjes werden overigens nagevolgd door de Leidse schilder Brekelenkam. Uit deze gevallen laat zich het principe afleiden dat de schilder zich bij de keuze van uit te
PI·38 JJIl
VJn de Velde n
VillCkboOIlS, ililistratie uit
GA Breder-o's Groot Liedboeck, 16:<2, Aillsterdilrn, Koninklijke Bibliotheek,
D"11 H,l;lg.
56
beelden liedteksten liet leiden door gravures in liedboeken, maar de compositie en verdere uitwerking van het gegeven zelf bepaalde. 15 In een derde geval zal het ook wei zo zijn gegaan. Aan Steens Het doktersbezoek (ca 1661-1662) (pI. 40) ligt een komisch liedje ten grondslag, op een melodie uit het Engelse zingende-kluchtrepertoire. Vier sprekers komen aan het woord: het zieke meisje;
PI. 39 iIIustratie uit Jan Jansz Starter De Friesche Lust-Ho£, 1627 Koninklijke Bibliotheek, Den Haag PI. 40 Jan Steen Het doktersbezoek, ca, 1663, detail The Wellington Museum, Londen
('{.\ae 't G~i((e!:1
57
Cuprdcht::
: .J£:
1/tl/72·
I .J£tUIrovrvy'.
~ de
.. :l'iCl/rclct;-fllla.t~ns KOSl:er.
1''7 7/J
PI. 41
Titelpagina van Het vermaaklyk Buitenleven, of de Zingende en spelende Boerenvreugd, in 1716 te Haarlem uitgegeven. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. PI. 42
Adriaen van Ostade, illustratie uit Het vermaaklyk Buitenleven, of de Zingende en spelende Boerenvreugd, in 1716 te Haarlem uitgegeven, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.
PI. 43
lIIustratie bij het lied Arent Pieters)'; GIJsen uit G.A. Bredero's, Groot LiedBoeck, ultgegeven in 1622 te Amsterdam, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Cat.nr. 15, detail Cllt.nr. 24. detail
58
haar vader en moeder; de dokter. Aile vier zijn ze bij Steen aanwezig, plus een jongetje met pijl en boog, die als cupido de oorzaak van de klachten verraadt. Dat Steen een gravure uit een liedboek heeft gebruikt is niet te bewijzen, maar wei dat hij in een picturale traditie werkte: men vindt de tekst in het liedschrift van Gesina Ter Borgh (Deventer 1652-1660), waar de jonge kunstenares het heeft ge'illustreerd met een voorstelling die grote verwantschap vertoont met Steens werkstuk. 16 Jan Steen was niet de enige die deunen op doek schilderde. Jan Miense Molenaer liet zich voor een groot boerenbruiloftstuk inspireren door Bredero's boertige lied Arent Pieter Gysen, beter gezegd, volgens het zOjuist vastgesteld principe, door de gravure die daar in het Groot Lied-Boeck bij gezet is (pI. 43).17 Vooral het doorkijkje naar de hooiberg waarin Mieuwes en Trijntje de liefde willen bedrijven, verraadt de afhankelijkheid. Vechtersbaas Arent Pieter moet een van de messentrekkers rechts van het midden zijn; de stadse figuur in het donkere lakense pak links, met de handen in de zij, de dichter. De datering van het schilderij, 1662, doet vermoeden dat Molenaer zijn nieuwe stadgenoot Steen is voorgegaan in de kunst van het schilderen van leuke liedjes. Maakten de Haarlemse kunstenaars Molenaer en Steen schilderijen bij liedjes, het omgekeerde kwam ook voor: Haarlemse dichters maakten liederen bij kunstwerken. Een aantal prenten van Adriaen van Ostade is als iIIustratie gebruikt in een liedboek genaamd Het vermaaklyk Buitenleven, of de Zingende en spelende Boerenvreugd (Haarlem, wed. van Hulkenroy 1716, pI. 41). De figuren van Ostade spreken al zingende de luisteraar of elkaar toe. Zo inspireerde Ostades Pater Familias uit 1648 (pI. 42) een anonieme dichter tot een geestige monoloog van een boer, die zijn krijsende baby tot bedaren probeert te brengen met de pap die zijn vrouw op het vuur bereidt. Ter verhoging van de hilariteit blijkt de boer Westfaals te spreken:
Noe doe hunnesfotke Woe schreijt sou tho mik? Moeme zet yn Potke Mit bryken up veur dik. 't Lieve Kinne kriet tho roozen dol, Wen let man vretten wof. 't left nein dret tho vretten, Moeme kumt mit brie ou bie, 't Kinne mut wat etten, 't Is tho roozen dol no brie. 18
Het komische principe is in beginsel hetzelfde als dat van Andre van Ouin die op televisie dieren laat spreken. Door de figuren namen en stemmen te geven versterken de Haarlemse dichters, waaronder in elk geval Jan van Eisiand, de satirische ondertoon van Ostades prenten. 19 Zoals gezegd moeten de schilderijen van Molenaer en Steen met het onderwerp: satire uit het Iiederenrepertoire, een Haarlemse specialiteit zijn geweest. Zij begonnen een bijzondere traditie die door de dichters van Het vermaaklyk Buitenleven blijkt te zijn voortgezet.
Cat.nr. 34, detail
Cat.nr. 2.7, detail
60
1. Eddy de Jongh geeft een beknopt overzicht van de emblematische betekenissen van muziek in zijn bijdrage 'Muziek en schilderkunst', in: Een muziekgeschiedenis der Nederlanden (red. L.P. Grijp e.a.), p. 261-273. De jongh ontwikkelde deze ideeen in onder meer Tot lering en vermaak. Betekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw, Rijksmuseum, Amsterdam 1976, en Portretten van echt en trouw: Huwelijk en gezin in de Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw, Frans Halsmuseum, Haarlem-Zwolle 1986. Zie over de emblematische interpretatie van muziek verder Fischer 1972; de bijdrage van Kyrova, in: Den Haag/Antwerpen 1994. 2. Dat het geen vergissing van Molenaer betreft, blijkt uit enkele andere schilderijen van zijn hand waarin hetzelfde instrument onder verschillende hoeken is afgebeeld. Zo is de achterkant goed te zien op een atelierscene, waar de theorbe tegen een tafelrand rust: Schildersatelier, 1631 (Staatliche Museen, Gemaldegalerie, Berlijn; afgebeeld in HaarlemjWorcester 1993, p. 72, maar aldaar is de theorbe grotendeels afgesneden). Deze bijzondere theorbevariant ook op Molenaers Musicerend paar (Seattle Art Museum, HaarlemjWorcester 1993, no. 29) en op zijn Luitspeler (verblijfplaats onbekend, HaarlemjWorcester 1993, afb. 32B). Mij is geen afbeelding van dit instrument bij andere kunstenaars bekend. 3. Met dank aan Johannes Boer, die een studie maakt van lage strijkinstrumenten in de Nederlanden. Gamba's ben ik slechts tegengekomen op een schilderij van Molenaer (Drie Musicerende Kinderen, verz. graaf PotockQ; daarop niet de gebruikelijke basgamba, maar een tenor en een alt. 4. Met dank aan Annemies Tamboer, die een uitvoerige documentatie terzake bezit. Zie o.m. Moeck Goettingen 1951, p.122ff. 5. Bijvoorbeeld bij Jan de Baen, Herderssci!ne, in: Den Haag/Antwerpen 1994, p. 132ff. 6. In Den Haag/Antwerpen 1994, p.120-121, heb ik de daar afgebeelde instrumentencombinaties op soortgelijke wijze verklaard uit de continuopraktijk. De conclusie luidde dat de combinaties doorgaans mU2ikaai zinvol waren. Daarmee was niet gezegd dat die combinaties in werkelijkheid ook veel gebruikt werden: favoriete combinaties van gelijke instrumenten (bijvoorbeeld vier of vijf blokfluiten, of evenzoveel gamba's of IUiten) ontbreken nagenoeg op schilderijen. Zulke homogene ensembles conflicteerden kennelijk met een streven naar schilderachtige variatie. 7. Het liedschrift wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. De tekening van Buytewech betreft een zittende herderin in een landschap. 8. Zie Grijp 1992, p. 23-78; Veldhorst 1999. 9. Grootes 1993, p. 93-10 9. 10. Zie O.m. de Klerk 1965. 11. G.A Bredero's Boertigh, amoureus, en aendachtigh groot lied-boeck, ed. G. Stuiveling e.a., Culemborg 1975, p. 63 en 67. De liedjes werden gezongen op dezelfde mel odie, zoals gebruikelijk bij pendanten. Het is Pots hondert duysent slapperment, elders Peeckelharingh genoemd. De melodie behoort tot het repertoire van de Engelse zingende kluchten of jigs, waar de figuur van Peeckelhaering veelvuldig voorkwam. Zie ook Grijp 1991, p. 136 e.v. De liedjes zijn opgenomen op de cd De muzikale wereld van jan Steen/ jan Steen, schilder en verteller van Camerata Trajectina, Castricum 1996 (Globe GLO 6040), tracks 8 en 10. u. Starter1627, afdeling Boertigheden, p. 22. Track 12 op genoemde CD De muzikale wereld van jan Steen.
13. Starter heeft de tekst niet als lied gedicht, dus niet om te zingen maar om sprekend v~~r te dragen. Later zijn er echter melodieen bij gezocht of gemaakt. Als wijsaanduiding komt het Menistenzusje onder meer voor in de Haer/emsche Somer-Bloempjes, 1646, p. 184, voor een Victory-Liedt, Overde stercke Stadt HULST, den 5. November, Anno 1645. Verovert door den E. Prince van Orangien. Nae de Musijck-Noten van't erste kusje van C.T. Padbrue. Het Menistenzusje is hier tweede wijsaanduiding: het diende kennelijk als alternatief voor de (ongetwijfeld moeilijk geachte) melodie van Padbrue. Het Menistenzusje is ook aangehaald als wijsaanduiding in 5parens Vreugden-Bron, 1646, dl. 2, p. 69. 14. Braun 1980, nrs. 222 en 223. Nr. 222 stond eertijds bekend als 'Meniste Zusje'. Dat er een tegenhanger bestond, was bekend, maar Braun geeft er geen afbeelding van. De datering van beide schilderijen is 1664-1668. 15. Vergelijk de aantekening van Mariet Westermann bij Tweeeriei keus in Washington/Amsterdam 1996-1997, p. 60. 16. Het lied begint met de moeder die haar man aanspoort de dokter te halen: RasJan en loopt eens met een set, En hae/t den Doctoor hier, op de melodie van 'Prins Roebert'. Het liedschrift is de enige vindplaats van deze tekst, maar een sterk verwant lied vindt men in het liedboek Apollo of ghesangh der musen, Amsterdam 1615, p. 87. Er staat daar geen afbeelding bij. Het liedschrift van Gesina bevindt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam, sign. 312 M, fo!' 24; facsimile-editie in Kettering Amsterdam 1981, dI. 2: Poetry album p. 505. Het lied is opgenomen op de cd De muzikale wereld van Jan Steen van Camerata Trajectina, track 36. 17. Weller 1992, p. 194 e.v. Track 6 op de cd De muzikale wereld van Jan Steen, aldaar gezongen in Volendams dialect. 18. Het vermaaklyk buitenleven, p.13. Tentatieve vertaling: Nu jij hondsvodje (liefkozing), / wat huil je toch tegen mij? / Mama zet een potje /met pap voor je op. / Het lieve kind huilt om horendol van te worden / als het wil vreten. / Het heeft niets te vreten. / Mama komt met pap bij je. / Het kind moet iets eten, / het is dol op pap. 19. Amsterdam 1998, p. 22 e.v.