Leraren gezocht! Onderzoek naar het lerarentekort in het Rotterdamse primair en voortgezet onderwijs
Opdrachtgever: Bureau Onderwijs Werkt, Gemeente Rotterdam
ECORYS-NEI Arbeid & Sociaal Beleid Jaco van Velden Ilse Vossen Michiel Pat
Rotterdam, 18 maart 2004
ECORYS-NEI Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam T 010 453 88 05 F 010 453 88 34 E
[email protected] W www.ecorys.com K.v.K. nr. 24316726
VOS/RG EE10400rap
VOS/RG EE10400rap
Inhoudsopgave
Voorwoord
7
Managementsamenvatting
9
1 Inleiding 1.1 Het lerarentekort 1.2 Beleid van de Gemeente Rotterdam 1.3 Doelstelling en onderzoeksvragen 1.4 Onderzoeksopzet 1.5 Leeswijzer
13 13 13 14 15 16
2 Lerarentekorten in het primair onderwijs 2.1 Inleiding 2.2 Het lerarentekort: stand van zaken 2.3 Samenstelling lerarenbestand 2.4 De uitstroom van leraren en managers uit het Rotterdamse onderwijs 2.5 De instroom van nieuwe leraren en managers 2.6 Interregionale mobiliteit 2.7 Leraren in opleiding 2.8 Maatregelen en gevolgen lerarentekorten 2.9 Vooruitblik
17 17 17 20 24 27 29 29 31 33
3 Lerarentekorten in het voortgezet onderwijs 3.1 Inleiding 3.2 Het lerarentekort: stand van zaken 3.3 Samenstelling lerarenbestand 3.4 De uitstroom van leraren uit het Rotterdamse onderwijs 3.5 De instroom van nieuwe leraren 3.6 Interregionale mobiliteit 3.7 Maatregelen en gevolgen lerarentekorten 3.8 Vooruitblik
39 39 39 42 44 47 49 50 51
VOS/RG EE10400rap
4 Studenten aan de lerarenopleidingen over werken in het Rotterdamse onderwijs 4.1 Inleiding 4.2 Lerarenopleiding voor Primair Onderwijs 4.2.1 Werken in het Rotterdamse onderwijs 4.2.2 Redenen om wel of niet in het Rotterdamse onderwijs te willen werken 4.2.3 Populariteit deelgemeenten 4.2.4 Voorwaarden waaronder afgestudeerden in het Rotterdamse onderwijs willen werken 4.2.5 Voorwaarden waaraan een baan moet voldoen 4.3 Lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs 4.3.1 Werken in het Rotterdamse onderwijs 4.3.2 Redenen om wel of niet in het Rotterdamse onderwijs te willen werken 4.3.3 Populariteit deelgemeenten 4.3.4 Voorwaarden waaronder afgestudeerden in het Rotterdamse onderwijs willen werken 4.3.5 Voorwaarden waaraan een baan moet voldoen
57 57 57 57 59 59 60 60 61 61 62 63 63 64
5 Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies 5.1.1 Primair onderwijs 5.1.2 Voortgezet onderwijs 5.2 Aanbevelingen
65 65 65 67 69
Bijlage 1
Onderzoeksdoelstellingen
73
Bijlage 2
Responsverantwoording
75
VOS/RG EE10400rap
Voorwoord
Het Bureau Onderwijs Werkt van de Gemeente Rotterdam heeft tot taak om de Rotterdamse scholen in het primair en voortgezet onderwijs te ondersteunen bij de aanpak van personeelstekorten. Daarbij gaat het vooral om problemen bij de personeelsvoorziening voor onderwijzend personeel. Een goed inzicht in de ontwikkelingen en de achtergronden van het Rotterdamse lerarentekort geeft het Bureau Onderwijs Werkt de mogelijkheid om goed en tijdig in te kunnen spelen op de behoeften van de scholen. Dit rapport is de weergave van de resultaten van een onderzoek dat ECORYS-NEI in opdracht van Bureau Onderwijs Werkt heeft uitgevoerd. In het onderzoek is bekeken in hoeverre Rotterdamse scholen op dit moment problemen ervaren bij de personeelsvoorziening voor onderwijzend personeel. Ook is onderzocht hoe het lerarentekort zich de komende jaren zal ontwikkelen, welke maatregelen scholen nemen om problemen in de personeelsvoorziening aan te pakken en hoe studenten aan de Rotterdamse lerarenopleidingen denken over werken in het Rotterdamse onderwijs. Het onderzoeksteam heeft bestaan uit Jaco van Velden (projectleider), Ilse Vossen en Michiel Pat. Ruud van der Aa heeft een bijdrage aan het onderzoek geleverd als intern adviseur. Vanuit de Gemeente Rotterdam is het onderzoek begeleid door Leo van der Waal, Steven Sewgobind, Maut Zwalf en Manon Ferwerda. Wij willen hen hartelijk danken voor hun constructieve commentaar. Wij hopen met dit rapport een bijdrage te leveren aan het inzicht in het (verwachte) lerarentekort bij Rotterdamse scholen en de wijze waarop scholen hiermee om kunnen gaan. Dit inzicht kan gebruikt worden voor de uitvoering en de eventuele aanpassingen van het Rotterdamse beleid op het gebied van het lerarentekort. Maart 2003
Jaco van Velden ECORYS-NEI
Leraren gezocht!
7
Managementsamenvatting
Inleiding Deze rapportage is het eindproduct van een onderzoek in opdracht van de Gemeente Rotterdam naar de omvang en de achtergronden van het (toekomstige) lerarentekort in het Rotterdamse primair en voortgezet onderwijs. In het onderzoek is onder andere bekeken of de Rotterdamse scholen op dit moment problemen ondervinden in de personeelsvoorziening van onderwijsgevenden, hoe de verwachte tekorten zich de komende jaren zullen ontwikkelen, welke maatregelen scholen nemen om personeelsproblemen aan te pakken en de wijze waarop de huidige vierdejaarsstudenten in de lerarenopleidingen aankijken tegen het werken in het Rotterdamse onderwijs. Hieronder worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het onderzoek samengevat.
Primair onderwijs •
•
•
De huidige personeelsbehoefte valt mee, maar scholen ervaren toch problemen: In kwantitatieve termen lijkt de huidige personeelsbehoefte op Rotterdamse basisscholen mee te vallen. In totaal zijn er op dit moment ongeveer 70 openstaande vacatures, waarvan er ongeveer 40 moeilijk vervulbaar zijn. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vervangingsvacatures en andere vacatures. Naast de openstaande vacatures is er in het Rotterdamse basisonderwijs nog een aanvullende personeelsbehoefte van ongeveer 60 fte. Ondanks de relatief beperkte kwantitatieve openstaande vraag naar leraren ondervinden veel Rotterdamse basisscholen wel problemen in de personeelsvoorziening voor onderwijzend personeel. Ongeveer tweederde van de scholen geeft aan eind 2003 dergelijke problemen te ondervinden. Dit verschil tussen het gevoelde probleem en de kwantitatieve personeelsbehoefte kan mogelijk worden verklaard vanuit de problemen die scholen ondervinden bij het opvangen van (ziekte)verzuim van leraren. De problemen in de personeelsvoorziening nemen de komende jaren toe: Vanaf 2006 wordt er voor het Rotterdamse primair onderwijs een groeiend tekort aan leraren verwacht. In 2011 kunnen er daardoor in het Rotterdamse onderwijs naar verwachting 320 voltijdbanen voor leraren niet vervuld worden. De tekorten worden vooral veroorzaakt door de vergrijzing. Voor managers wordt eveneens een toenemende tekort verwacht, vooral als gevolg van vergrijzing. In 2011 is 21 procent van de totale vraag naar managementpersoneel naar verwachting onvervuld. Er vertrekken meer leraren uit de regio dan dat er terugkomen: Per saldo vertrokken er in 2002 bijna 100 leraren meer naar een baan als leraar buiten Rotterdam, dan andersom. Dit positieve vertreksaldo legt een extra druk op de lerarentekorten in Rotterdam.
Leraren gezocht!
9
•
•
•
Het Rotterdamse primair onderwijs maakt nog weinig gebruik van de externe arbeidsmarkt: Er wordt door de Rotterdamse basisscholen nog weinig gebruik gemaakt van wervingsgroepen op de externe (=niet-onderwijs) arbeidsmarkt. De instroom van zij-instromers en onbevoegden is op dit moment (nog) beperkt. Veel scholen nemen maatregelen tegen problemen in de personeelsvoorziening: Vrijwel alle Rotterdamse basisscholen hebben de afgelopen anderhalf jaar één of meerdere maatregelen genomen om knelpunten in de personeelsvoorziening op te vangen. Vooral het inzetten van onbevoegd personeel als leraar en het samenvoegen van klassen zijn veel toegepaste maatregelen. De meeste studenten aan de Rotterdamse lerarenopleidingen gaan buiten Rotterdam werken: Ongeveer 70 procent van de huidige vierdejaarsstudenten aan de Rotterdamse lerarenopleidingen voor basisonderwijs wil na het afstuderen niet in het Rotterdamse onderwijs gaan werken. De studenten die in Rotterdam wonen zijn vrijwel allemaal van plan om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken. Bij studenten van buiten Rotterdam is dit veel lager.
Voortgezet onderwijs •
•
•
•
10
Ruim de helft van de Rotterdamse scholen ondervindt personeelsproblemen: Ook in het voortgezet onderwijs lijken in kwantitatieve zin de personeelsproblemen eind 2003 mee te vallen. Er staan op dat moment ongeveer 35 vacatures open, waarvan ongeveer de helft moeilijk vervulbaar. Naast de genoemde vacatures hebben veel scholen ook een aanvullende personeelsbehoefte voor bevoegde leraren. De aanvullende personeelsbehoefte is ongeveer even groot als het aantal openstaande vacatures. Ondanks de relatief beperkte openstaande personeelsvraag, ondervindt ruim de helft van de scholen problemen in de personeelsvoorziening voor onderwijsgevenden. De lerarentekorten in het voortgezet onderwijs nemen in de toekomst sterk toe: Doordat een groot deel van de leraren uit het Rotterdamse voortgezet onderwijs de pensioengerechtigde leeftijd behaalt ontstaat er de komende jaren een grote vraag naar nieuwe leraren. Hierdoor neemt de komende jaren de spanning op de arbeidsmarkt voor leraren voortgezet onderwijs sterk toe. Daar waar de onvervulde vraag nu ongeveer 4 procent is, neemt deze naar verwachting toe tot bijna 15 procent in 2006 en 28 procent in 2011. De spanning op de arbeidsmarkt voor leraren voortgezet onderwijs ligt in Rotterdam duidelijk hoger dan in het primair onderwijs. Bovendien ligt de spanning in Rotterdam in de toekomst boven het landelijk gemiddelde. Ook in het voortgezet onderwijs is er een positief vertreksaldo: Evenals in het primair onderwijs is het aantal leraren dat vanuit een lerarenbaan buiten de gemeentegrenzen bij een Rotterdamse school komt werken lager dan andersom. Per saldo vertrokken er in 2002 36 fte aan leraren meer naar een lerarenbaan buiten Rotterdam, dan andersom. Het Rotterdamse voortgezet onderwijs maakt steeds meer gebruik van onbevoegden: Ongeveer 1 op de 10 leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is een onbevoegde docent. In de instroom van nieuwe docenten is het aandeel onbevoegden 40 procent.
Leraren gezocht!
•
•
Ook in het voortgezet onderwijs nemen veel scholen maatregelen: Evenals in het primair onderwijs hebben vrijwel alle scholen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs de afgelopen anderhalf jaar maatregelen genomen om problemen in de personeelsvoorziening voor onderwijsgevenden tegen te gaan. De meest genoemde maatregel is de inzet van onbevoegde docenten. Daarnaast hebben ook veel scholen klassen samengevoegd en docenten langer laten werken. De meeste vierdejaars studenten zijn van plan om buiten Rotterdam te gaan werken: Tweederde van de studenten aan de lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs zegt niet van plan te zijn om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken. Daarbij gaat het net als in het primair onderwijs vooral om de studenten die buiten Rotterdam wonen. Van de studenten die in Rotterdam wonen is driekwart wel van plan om bij een Rotterdamse school aan het werk te gaan. Veel studenten blijken reeds een baanaanbod te hebben van een school buiten Rotterdam, vaak de stageschool.
Aanbevelingen •
•
•
•
•
Betrek studenten in de lerarenopleidingen in een vroegtijdig stadium bij het Rotterdamse onderwijs: De studenten die niet in het Rotterdamse onderwijs willen werken wonen zelf niet in Rotterdam en hebben ook het grootste deel van hun stages niet in Rotterdam gevolgd. Zij hebben dus tijdens hun opleiding amper kennis gemaakt met de stad en met het onderwijs aan Rotterdamse scholen. Door studenten meer kennis te laten maken met het Rotterdamse onderwijs kunnen zij een beter inzicht krijgen in de aantrekkelijke kanten van het Rotterdamse onderwijs. Stimuleer de instroom van Rotterdammers in de lerarenopleidingen: Uit het onderzoek komt naar voren dat de afgestudeerden van de lerarenopleidingen hun eerste baan dichtbij hun woonplaats zoeken. Dit pleit ervoor om meer Rotterdammers te stimuleren om een lerarenopleiding te volgen. Nader onderzoek hiernaar kan inzicht bieden in de mogelijkheden om de instroom van Rotterdammers (en meer in het bijzonder de allochtone jongeren) in de lerarenopleiding te stimuleren. Meer inzicht in de redenen waarom leraren buiten Rotterdam gaan werken: Het terugdringen van het vertrek van leraren kan een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van toekomstige lerarentekorten. Meer inzicht in de redenen van vertrek kan verkregen worden door standaard exitgesprekken te houden met alle vertrekkende leraren en daarin aandacht te besteden aan de redenen voor vertrek en de voorwaarden waaronder men voor het Rotterdamse onderwijs behouden had kunnen blijven. Onderzoek de mogelijkheden voor de invoering van deeltijdpensioen: Het uitstellen van een deel van de uitstroom kan de problemen in de personeelsvoorziening verlichten. Een van de mogelijkheden hiervoor is het invoeren van mogelijkheden voor oudere leraren om een deel van de tijd te blijven werken en een deel van de tijd al met pensioen te gaan. Werving van managers voor het primair onderwijs van buiten het onderwijs: Traditioneel wordt de vraag naar managers in het primair onderwijs vervuld door de doorstroom van leraren naar een managementfunctie. In de toekomst zal dit naar verwachting niet voldoende zijn om in de totale vraag naar managers te voorzien. Er zal dan naar andere oplossingen gezocht moeten worden zoals de werving van managers van buiten het onderwijs.
Leraren gezocht!
11
•
•
12
Maak het primair onderwijs minder kwetsbaar voor verzuim: Het primair onderwijs kan minder kwetsbaar gemaakt worden voor verzuim door een grotere buffer op te bouwen van leraren waar uit geput kan worden wanneer er een leraar uitvalt. Onbevoegde leraren in het voortgezet onderwijs: Het aandeel onbevoegde docenten in het voortgezet onderwijs is hoog en lijkt te stijgen. In overleg met het ministerie van OCW kunnen afspraken gemaakt worden om deze docenten via assessments en bijscholing om te scholen tot bevoegde docenten.
Leraren gezocht!
1 Inleiding
1.1
Het lerarentekort Voor behoud van een hoogwaardige kwaliteit van het onderwijs is een adequate personeelsvoorziening van groot belang. Het tekort aan onderwijspersoneel dat de afgelopen jaren is ontstaan zorgt met name in de grote steden voor moeilijkheden. Door de vergrijzing van het lerarenbestand, een nog steeds toenemend aantal leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs en de onvoldoende belangstelling voor het beroep van leraar bij jongeren wordt voor de komende jaren een verdere toename van het lerarentekort verwacht. Door de conjuncturele omslag lijken de personeelstekorten in het onderwijs op dit moment mee te vallen. Er verschijnen met enige regelmaat berichten die hierop wijzen (“zij-instromers komen moeilijk aan een baan buiten het onderwijs”, “de belangstelling voor de lerarenopleidingen neemt weer toe”, et cetera.). Toch is het lerarentekort hierdoor nog niet verdwenen. Met name de vergrijzing van het personeelsbestand zorgt ervoor dat de vraag naar leraren de komende jaren sterk zal stijgen. De tekorten in het onderwijs zijn een landelijk probleem, maar worden in sterkere mate in de grote steden gevoeld. Prognoses voor toekomstige lerarentekorten wijzen eveneens uit dat de grote steden de komende jaren te maken krijgen met grote vraag naar nieuwe leraren die niet geheel ingevuld kan worden.
1.2
Beleid van de Gemeente Rotterdam De gemeente Rotterdam heeft in het collegeprogramma ‘Het nieuwe elan van Rotterdam … en zo gaan we het doen’ aangegeven dat zij, binnen de mogelijkheden die de gemeente heeft, meer wil doen aan het aanpakken van het lerarentekort op Rotterdamse scholen. Daarbij zijn de volgende maatregelen genoemd: • Een lobby richting het rijk om liefst een aparte CAO voor de vier grote steden af te sluiten, met extra beloning voor onderwijspersoneel. • Een onorthodoxe campagne om Rotterdam te promoten als interessante stad voor onderwijsgevenden, ook gericht op het aantrekken van leraren die nu nog elders in het land werken. • Schoolbesturen in staat stellen tot het verlenen van aanvullende secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals Rotterdam Pas, parkeervoorzieningen, tegemoetkoming vervoer en dergelijke. • Opzetten van een Rotterdamse banenmarkt voor het onderwijs.
Leraren gezocht!
13
• • •
Bevorderen van extra instroom in de pedagogische academie van schoolverlaters vanuit het Rotterdamse voortgezet onderwijs. Stimuleren van extra instroom in het onderwijs van hoger opgeleide allochtonen, vluchtelingen en zij-instromers. Afspraken maken met schoolbesturen over de inzet van personeel dat leraren kan ondersteunen en ontlasten.
Om scholen te ondersteunen bij het aanpakken van personeelsproblemen is binnen de Rotterdamse Dienst Stedelijk Onderwijs het Bureau Onderwijs Werkt opgericht. Bureau Onderwijs Werkt heeft de taak om als centraal punt te fungeren waar de vraag naar onderwijspersoneel bekend is en de matching tussen vraag en aanbod plaatsvindt. Daarnaast is door de wethouder een Taskforce opgericht waarin gemeente, onderwijsveld en lerarenopleidingen samen initiatieven bespreken om het Rotterdamse lerarentekort aan te pakken en het werken in het Rotterdamse onderwijs aantrekkelijker te maken. Om een actueel inzicht te verkrijgen in de tekorten en de vacatures voor onderwijsgevenden heeft Bureau Onderwijs Werkt een tekortmonitor opgezet waarin elk kwartaal de openstaande vacatures voor onderwijsgevenden bij scholen in Rotterdam in beeld wordt gebracht.
1.3
Doelstelling en onderzoeksvragen Bureau Onderwijs Werkt heeft ECORYS-NEI gevraagd een beter inzicht te verschaffen in de omvang en de samenstelling van het lerarentekort bij scholen in de gemeente Rotterdam, nu en in de toekomst. Het onderzoek richt zich op scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Ook het speciaal onderwijs is meegenomen, deels onder het primair onderwijs en deels onder het voortgezet onderwijs. Het doel van het onderzoek luidt als volgt: Inzicht verschaffen in het lerarentekort bij scholen in het primair en voortgezet onderwijs in de gemeente Rotterdam voor de periode tot en met 2011.
In het onderzoeksvoorstel zijn tien doelstellingen opgenomen die antwoord geven op de volgende onderzoeksvragen:1 1. Hoe groot zijn eind 2003 de problemen in de personeelsvoorziening in het Rotterdamse primair en voortgezet onderwijs? 2. Welke (organisatorische) maatregelen nemen de Rotterdamse scholen om de problemen in de personeelsvoorziening tegen te gaan? 3. Waar gaan leraren die uitstromen bij een Rotterdamse school naar toe (pensioen, naar een andere school binnen Rotterdam, naar een andere school buiten Rotterdam, naar een andere sector)?
1
14
De tien doelstellingen van het onderzoek zijn weergegeven in bijlage 1.
Leraren gezocht!
4. Hoe ziet de instroom van nieuwe leraren in het Rotterdamse onderwijs er uit (schoolverlaters, zij-instromers, LIO, onbevoegden)? 5. Hoe zal het lerarentekort bij scholen in het primair en voortgezet onderwijs in de gemeente Rotterdam zich de komende jaren ontwikkelen? 6. Hoe kijken de huidige vierdejaarsstudenten van de Rotterdamse lerarenopleidingen aan tegen een baan in het Rotterdamse onderwijs? Naast leraren wordt voor het primair onderwijs ook aandacht besteed aan de beroepsgroep ‘managers’ (directeuren en adjunct-directeuren). Voor het voortgezet onderwijs is geen aandacht besteed aan deze beroepsgroep, aangezien de (landelijke) prognoses uitwijzen dat hiervoor geen knelpunten in de personeelsvoorziening te verwachten zijn.
1.4
Onderzoeksopzet Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van een aantal verschillende bronnen. Hieronder wordt kort ingegaan op de onderzoeksopzet. Analyse ramingen lerarentekort CentER In 2001 heeft CentER Applied Economics in opdracht van het ministerie van OCW een prognosemodel ontworpen waarmee de toekomstige tekorten aan onderwijzend personeel kunnen worden geraamd. Het gaat daarbij om ramingen in de periode 2002 tot en met 2011. De prognoses geven inzicht in de verwachte omvang van het lerarentekort en de oorzaken daarvan (vergrijzing lerarenbestand, vergrijzing stille reserve, onvoldoende instroom vanuit de lerarenopleidingen, en dergelijke). In het onderhavige onderzoek is gebruik gemaakt van de regionale raming voor de gemeente Rotterdam die is opgenomen in het prognosemodel. Nieuwe prognoses van het lerarentekort worden volgens het ministerie van OCW in de loop van 2004 verwacht. Deze nieuwe prognoses waren voor dit onderzoek nog niet beschikbaar. Analyse CASO-bestand Het CASO-bestand (Centrale Administratie Salarissen Onderwijs) is gebruikt om informatie over de samenstelling van het lerarenbestand te verkrijgen, evenals informatie over de in- en uitstroom van Rotterdamse leraren. In het CASO-bestand staan gegevens over alle leraren van scholen die door de overheid bekostigd worden. ECORYS-NEI heeft uit dit bestand geaggregeerde gegevens ontvangen van Cfi, de beheerder van het bestand. Enquête onder scholen in het primair en voortgezet onderwijs Met een schriftelijke enquête onder scholen in het primair en voortgezet onderwijs in de gemeente Rotterdam is inzicht verkregen in de huidige samenstelling van het lerarenbestand, in- en uitstroom van leraren en knelpunten in de personeelsvoorziening nu en in de toekomst. De scholen zijn integraal benaderd op vestigingsniveau. Na drie weken is een reminder gestuurd in de vorm van een brief vanuit de Rotterdamse wethouder. Om de respons te maximaliseren is na vijf weken door ECORYS-NEI een telefonisch rappel uitgevoerd waarbij aan de scholen een beperkt aantal vragen is gesteld uit de enquête.
Leraren gezocht!
15
Tijdens dit telefonisch rappel is met name ingegaan op de problemen in de personeelsvoorziening. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de respons. Tabel 1.1
Respons enquête scholen Bruto Primair onderwijs Voortgezet onderwijs Totaal
Respons
Respons
Respons totaal *
aangeschreven
schriftelijk
telefonisch
221
103 (47%)
54 (24%)
157 (71%)
60
19 (32%)
25 (42%)
44 (73%)
281
122 (43%)
79 (28%)
201 (72%)
* Bij de telefonische respons gaat het om een beperkter aantal vragen dan bij de schriftelijke respons.
Enquête studenten lerarenopleiding Om inzicht te krijgen in de mate waarin schoolverlaters van de Rotterdamse lerarenopleidingen van plan zijn om in het Rotterdamse onderwijs aan de slag te gaan is een enquête uitgevoerd onder vierdejaarsstudenten van de drie Rotterdamse lerarenopleidingen basisonderwijs en de lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Vanwege de voorwaarden die de verschillende opleidingsinstellingen hadden om hun studenten te mogen enquêteren zijn er verschillende benaderingswijzen gebruikt. Zo zijn de studenten van de lerarenopleiding basisonderwijs deels klassikaal en deels schriftelijk benaderd. De studenten van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs zijn telefonisch benaderd. In totaal zijn 88 enquêtes ingevuld door studenten van de lerarenopleidingen basisonderwijs en 56 door studenten van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Dit betreft naar schatting een derde van alle vierdejaars voltijds studenten. In bijlage 2 is een nadere verantwoording van de respons van de enquêtes onder scholen en studenten weergegeven.
1.5
Leeswijzer In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek naar de omvang en de samenstelling van het lerarentekort in de gemeente Rotterdam besproken. De indeling van het rapport is als volgt: • Hoofdstuk 2 bespreekt de resultaten voor het primair onderwijs. Achtereenvolgens komen aan de orde: de huidige omvang van het lerarentekort, de samenstelling van het personeelsbestand van Rotterdamse scholen, de uitstroom en de instroom van leraren en managers, maatregelen die scholen nemen om problemen in de personeelsvoorziening te verminderen en de omvang van het lerarentekort in de toekomst. • Hoofdstuk 3 gaat in op de lerarentekorten in het voortgezet onderwijs. In het hoofdstuk komen dezelfde onderwerpen aan de orde als bij het primair onderwijs. • Hoofdstuk 4 bespreekt de mening van studenten aan de lerarenopleidingen over werken in het Rotterdamse onderwijs. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de studenten aan de lerarenopleidingen voor basisonderwijs en de lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs. • Hoofdstuk 5 bevat de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek. • In de bijlagen worden de doelstellingen van het onderzoek, evenals een responsanalyse weergegeven.
16
Leraren gezocht!
2 Lerarentekorten in het primair onderwijs
2.1
Inleiding In totaal zijn er in de gemeente Rotterdam 220 scholen voor primair onderwijs. Een beperkt deel (26 scholen) daarvan zijn scholen voor speciaal onderwijs. In het Rotterdamse primair onderwijs werken in totaal circa 5.100 leraren. Zij vervullen samen 4.100 fulltime banen. Het gemiddeld parttime percentage is daarmee 80 procent. Daarnaast werken er in het Rotterdamse basisonderwijs circa 450 directeuren en adjunctdirecteuren2.
2.2
Het lerarentekort: stand van zaken Problemen in de personeelsvoorziening Eind 2003 ondervindt tweederde van de Rotterdamse basisscholen problemen in de personeelsvoorziening van onderwijsgevenden (zie figuur 2.1). De scholen hebben daarbij zelf aangegeven of ze in hun perceptie grote problemen of enige problemen ervaren. Bijna 20 procent van alle scholen geeft aan grote problemen te ondervinden. Met name grote scholen geven aan problemen te ondervinden. Van de grote scholen (meer dan 400 leerlingen) ondervindt 76 procent problemen bij de personeelsvoorziening. Bij kleine scholen (minder dan 100 leerlingen) is dit 50 procent.
2
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs.
Leraren gezocht!
17
Figuur 2.1
Oordeel scholen over huidige problemen personeelsvoorziening onderwijsgevend personeel, Rotterdam (N =154)
19% 35%
46%
Grote problemen
Enige problemen
Geen Problemen
Bron: Enquête onder scholen, primair onderwijs, Ecorys-NEI, 2003.
Ook lijken de problemen zich te concentreren op scholen met een hoog personeelsverloop. Scholen die de afgelopen anderhalf jaar te maken hadden met een relatief hoge uitstroom van onderwijzend personeel ondervinden eind 2003 meer problemen dan scholen die een relatief lage uitstroom kenden. Van de scholen met een hoge uitstroom ondervindt 31 procent grote problemen, bij scholen met een lage uitstroom is dit 16 procent. De scholen geven aan vrijwel geen problemen te ondervinden bij de personeelsvoorziening van directiepersoneel (90% heeft geen problemen). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat basisscholen bij een vacature voor een directeur of een adjunctdirecteur vaak ervoor kiezen om een docent door te laten groeien naar deze functie. De vacature wordt dus intern vervuld. Hierdoor ontstaat dan in de regel wel een vacature voor een leraar. Openstaande vacatures Problemen in de personeelsvoorziening kunnen zich op verschillende manieren uiten. De meest gangbare wijze is het hebben van een vacature. Van de Rotterdamse basisscholen heeft eind 2003 18 procent één of meerdere openstaande vacatures voor onderwijsgevend personeel3. Als er een vacature is op een school betreft dit meestal één fte. Gemiddeld heeft een Rotterdamse basisschool 0,27 fte aan vacatures. In totaal bedraagt de vacaturegraad eind 2003 1,7 procent van het personeelsbestand4. Opgehoogd naar het 3
4
18
Er is hierbij niet gevraagd naar de achtergrond van de vacature. Onduidelijk is in hoeverre vacatures als gevolg van verzuim ook door de respondenten zijn meegeteld. De vacaturegraad is hier berekend als het aantal openstaande vacatures voor onderwijzend personeel gedeeld door het totaal aantal onderwijsgevenden.
Leraren gezocht!
totale lerarenbestand zou het gaan om 70 vacatures voor onderwijsgevenden in het primair onderwijs. Uit de bovenstaande alinea blijkt dat slechts een beperkt deel van de basisscholen op dit moment vacatures heeft. De vacaturegraad is met 1,7 procent dan ook vrij laag. Daarbij dient er echter rekening mee te worden gehouden dat scholen in het basisonderwijs over het algemeen proberen om hun formatieplaatsen opgevuld te hebben voor de start van het schooljaar. Leraren wisselen vaak in de zomerperiode van baan. Op het moment van de enquête was het schooljaar al in volle gang. Het is dan ook niet vreemd dat het aantal vacatures op dat moment vrij beperkt was. Uit de enquête onder basisscholen blijken verder de volgende verschillen: • De vacatures zijn geconcentreerd bij de scholen die problemen ervaren. Scholen die aangeven geen problemen te ervaren in de personeelsvoorziening hebben ook nauwelijks vacatures. • Scholen met een hoge SE-score5 (hoger dan 1,75) hebben vaker vacatures dan scholen met een lagere SE-score. • Grote scholen (meer dan 400 leerlingen) hebben vaker vacatures dan kleine scholen (minder dan 100 leerlingen). Moeilijk vervulbare vacatures Een vacature hoeft niet perse tot problemen in de personeelsvoorziening te leiden. Het wordt pas een probleem wanneer het niet lukt om de vacature te vervullen. Bij de meerderheid van de vacatures (tweederde) die eind 2003 bij Rotterdamse basisscholen openstaan is dit het geval. Deze vacatures worden door de scholen beoordeeld als moeilijk vervulbaar. Het gaat dan om 1,2 procent van het totale lerarenbestand van de scholen die de enquête hebben ingevuld. Wanneer we dit ophogen naar het totaal van de Rotterdamse scholen dan zijn er eind 2003 naar schatting 50 fte aan moeilijk vervulbare vacatures voor onderwijsgevenden in het Rotterdamse basisonderwijs. Extra personeelsbehoefte Niet elke personeelsbehoefte hoeft zich te uiten in een vacature. Bij een recente vacatureinventarisatie van Bureau Onderwijs Werkt (in de zomer van 2003) bleek het aantal vacatures in het Rotterdamse onderwijs mee te vallen. Dit terwijl vanuit de scholen toch vaak gewezen werd op het bestaan van een lerarentekort in Rotterdam. In het onderzoek is de scholen gevraagd of zij, naast de vacatures die zij op dit moment open hebben staan, nog een extra personeelsbehoefte hebben aan bevoegd onderwijzend personeel. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat het binnen de huidige financiële kaders wel mogelijk moet zijn om deze behoefte op te vullen6. Van de Rotterdamse scholen in het primair onderwijs geeft 17 procent aan een dergelijke extra behoefte te hebben. Het gaat dan doorgaans om een behoefte van één fte die niet vertaald is in een vacature.
5
6
De sociaal-economische score geeft uitdrukking aan het achterstandsgewicht op een school en wordt berekend aan de hand van het aantal (achterstands)leerlingen met een gewicht hoger dan 1,0. De exacte vraag luidde als volgt: Heeft u naast de hierboven genoemde vacatures binnen de huidige financiële kaders nog behoefte aan extra bevoegd onderwijzend personeel?
Leraren gezocht!
19
Gemiddeld heeft een Rotterdamse school buiten eventuele vacatures nog 0,24 fte extra personeelsbehoefte. De aanvullende behoefte betreft 1,5 procent van het personeelsbestand voor onderwijzend personeel. Dit is vrijwel net zo veel als het aantal vacatures dat op dit moment openstaat. Totale personeelsbehoefte De personeelsbehoefte op Rotterdamse basisscholen bestaat dus uit meer dan alleen de vacatures. In figuur 2.2 is samengevat in hoeverre scholen eind 2003 vacatures of een extra personeelsbehoefte hebben. Uit de figuur blijkt dat bijna 70 procent van de scholen helemaal geen vacatures of extra behoefte heeft. Het aantal scholen met zowel vacatures als een extra behoefte is beperkt (4%). De overige scholen (27%) hebben of alleen vacatures, of alleen een extra behoefte. Figuur 2.2
Aandeel van de scholen met vacatures of een extra personeelsbehoefte, Rotterdam, primair onderwijs (N=153)
4% 14%
13%
69%
wel vacatures, wel extra behoefte geen vacatures, wel extra behoefte
wel vacatures, geen extra behoefte geen vacatures, geen extra behoefte
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Wanneer we de openstaande vacatures en de extra personeelsbehoefte bij elkaar optellen, is de totale openstaande personeelsbehoefte voor onderwijzend personeel bij Rotterdamse basisscholen eind 2003 3,2 procent van het totale bestand aan onderwijsgevenden. Op een totaal aantal onderwijsgevenden van 4.100 fte betekent dit een openstaande personeelsbehoefte van naar schatting 130 fte. Opvallend is dat bijna de helft van de personeelsbehoefte niet uit tot uitdrukking komt in een vacature.
2.3
Samenstelling lerarenbestand De samenstelling van het lerarenbestand is van invloed op huidige en toekomstige problemen in de personeelsvoorziening. Ook biedt de samenstelling van het personeelsbestand inzicht in de mate waarin ‘nieuwe groepen’ leraren (zoals
20
Leraren gezocht!
zij-instromers), maar ook onbevoegden voor de klas staan. Behalve op onderwijsgevenden wordt in deze paragraaf ook ingegaan op directiefuncties. Het onderwijsgevend personeel maakt gemiddeld 73 procent uit van het totale personeel op de scholen7. De rest van het personeel bestaat uit directie, onderwijsondersteunend en overig ondersteunend personeel. Op grotere scholen is het aandeel niet-onderwijsgevend personeel iets lager dan op kleinere scholen. Hieronder wordt de samenstelling van het lerarenbestand aan Rotterdamse basisscholen besproken. Feminisering8 De afgelopen decennia heeft het beroep van leraar basisonderwijs zich ontwikkeld tot een echt vrouwenberoep. Ook in het Rotterdamse primair onderwijs is deze trend waar te nemen. Het onderwijzend personeel op Rotterdamse basisscholen bestaat eind 2002 voor bijna 80 procent uit vrouwelijke leerkrachten. In het management van de Rotterdamse basisscholen (directeuren en adjunct-directeuren) is het aandeel vrouwen duidelijk lager (bijna 40%). Wel is er ook hier sprake van een toename. In de periode 1999 tot en met 2002 is het aandeel vrouwelijke directieleden toegenomen van 30 naar 40 procent. Het beperkte aandeel vrouwen in managementfuncties wordt vaak geweten aan het feit dat het moeilijk is om parttime een managementfunctie te bekleden, terwijl vrouwen vaker dan mannen parttime willen werken. De laatste jaren is deeltijd management echter gangbaarder geworden, bijvoorbeeld door ruimere mogelijkheden voor duobanen. Vergrijzing Het lerarenbestand in Rotterdam vergrijst. Figuur 2.3 laat dit zien. In 2002 was 41 procent van de leraren ouder dan 45 jaar. De leeftijdscategorie 46-55 jaar is het meest vertegenwoordigd in het Rotterdamse lerarenbestand. Toch is de vergrijzing in het primair onderwijs in Rotterdam iets lager dan in Nederland als geheel. Rotterdam kent in vergelijking met Nederland iets meer leraren jonger dan 35 jaar en iets minder oudere leraren.
7 8
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs. Bron: CASO.
Leraren gezocht!
21
Figuur 2.3
Leeftijdsopbouw onderwijzend personeel in het primair onderwijs, Rotterdam (2002)
40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% jonger dan 26 jaar
26-35 jaar
36-45 jaar Rotterdam
46-55 jaar
55 jaar en ouder
Nederland
Bron: CentER microbestanden, 2002.
Figuur 2.4 laat zien welk deel van de scholen vergrijsd is en welk deel een relatief hoog aandeel leraren heeft. Een vergrijsde school is hierbij een school waar meer dan 50 procent van de leraren ouder is dan 45 jaar. Een groene school is een school waar 50 procent van de leraren jonger is dan 35 jaar9. Uit de figuur blijkt dat aan de hand van deze definitie 58 procent van de scholen vergrijsd is. Ruim 20 procent van de scholen kan worden aangemerkt als een groene school. Uit de enquête onder scholen blijkt dat scholen met een klein aantal leraren (minder dan 20) het meest vergrijsd zijn. Grotere scholen hebben meer jonge leraren in dienst. Dit komt overigens ook deels omdat grotere scholen meer LIO’s in dienst hebben. De vergrijzing van het lerarenbestand betekent dat er in de toekomst een grotere vraag is naar vervanging van leraren die uitstromen naar pensioen. De scholen zelf ervaren nog niet direct dat de vergrijzing op dit moment leidt tot problemen in de personeelsvoorziening. Uit de enquête blijkt dat scholen die relatief meer oudere leraren in dienst hebben momenteel in dezelfde mate problemen in de personeelsvoorziening ervaren als ‘jonge’ scholen.
9
22
Inclusief LIO’s en stagiaires.
Leraren gezocht!
Figuur 2.4
Aandeel groene (meer dan 50% jonger dan 35 jaar) en grijze scholen (meer dan 50% ouder dan 46 jaar), Rotterdam, primair onderwijs, N=91
20%
22%
58% groene scholen
grijze scholen
noch groen noch grijs
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Het directiepersoneel is duidelijk ouder dan het onderwijsgevend personeel. Dit is niet verrassend aangezien een groot deel van de managers in het basisonderwijs bestaat uit leraren die na een aantal dienstjaren zijn doorgestroomd naar een managementfunctie. Van het huidige directiepersoneel op Rotterdamse basisscholen is 71 procent ouder dan 45 jaar. Verschillende groepen onderwijzend personeel In figuur 2.5 geven we de verdeling weer van het onderwijzend personeel op Rotterdamse scholen naar verschillende groepen. Een ruime meerderheid van het onderwijzend personeel aan Rotterdamse basisscholen bestaat uit bevoegde docenten (87%). Daarnaast wordt ook veel gebruik gemaakt van stagiaires en LIO’s. Bijna 10 procent van de onderwijsgevenden behoort in Rotterdam tot deze groep. Zij-instromers maken op dit moment nog maar een klein deel uit van het onderwijzend personeel (2%). Wanneer een school geen bevoegde docenten kan vinden, kan zij ook onbevoegde docenten en ondersteunend personeel les laten geven. Hiervoor moet de school dan wel dispensatie aanvragen bij het ministerie van OCW. Uit de figuur blijkt dat Rotterdamse basisscholen voor een beperkt deel gebruik maken van onbevoegd personeel. In totaal omvat dit eind 2003 drie procent van het lerarenbestand.
Leraren gezocht!
23
Figuur 2.5
Samenstelling onderwijsgevend personeel in primair onderwijs in personen, Rotterdam (N=91)
1% 2%
2% 6%
2%
87%
bevoegde docenten
zij-instroom
klasass/OOP als leraar
onbevoegden
LIO s
stagaires
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
2.4
De uitstroom van leraren en managers uit het Rotterdamse onderwijs Totale uitstroom van leraren en managers Problemen in de personeelsvoorziening ontstaan voor een belangrijk deel door uitstroom van docenten. De tellingen vanuit de prognoses van CentER geven aan dat in 2002 bijna 360 leraren het Rotterdamse primair onderwijs verlieten. Zij vervulden ruim 260 fte. Dit betekent dat in dat jaar ongeveer 7 procent van de leraren uitstroomt uit het Rotterdamse onderwijs. Daarnaast is er ook sprake van een grote personeelsmobiliteit tussen Rotterdamse scholen. Volgens de Rotterdamse scholen ging ongeveer 40 procent van de leraren die tussen augustus 2002 en eind 2003 uitstroomden weer elders in het Rotterdamse onderwijs aan de slag. Dit betekent grofweg dat naast de 360 leraren die het Rotterdamse onderwijs verlaten, ook nog eens ongeveer 240 leraren binnen het Rotterdamse onderwijs van school veranderen. Het gemiddelde personeelsverloop op Rotterdamse scholen bedraagt daarmee 12 procent (600 leraren). De uitstroom van directiepersoneel bedraagt zes procent in 2002. Het gaat om ongeveer 25 personen per jaar. De relatieve uitstroom is hiermee lager dan onder leraren. Achtergrond van de onderwijsgevenden die zijn uitgestroomd10 In figuur 2.6 is de samenstelling van de uitstroom van onderwijsgevenden weergegeven naar achtergrond. De uitstroom van onderwijzend personeel bestaat voor het overgrote 10
24
Inclusief de mobiliteit binnen Rotterdam, bron: Enquête onder scholen. Primair Onderwijs.
Leraren gezocht!
deel uit bevoegde docenten (91%). Dit komt ongeveer overeen met de samenstelling van het lerarenbestand, 87 procent van de Rotterdamse onderwijsgevenden is een bevoegd docent. Figuur 2.6
Samenstelling van de uitstroom van onderwijsgevenden naar achtergrond op het moment van uitstroom (exclusief LIO’s en stagiaires, in personen, N=91)
4% 4%
1%
91%
Uitstroom bevoegde docenten Uitstroom klassenass./OOP
Uitstroom zij-instroom Uitstroom onbevoegden
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Bestemming van de uitstroom De meeste leraren die het Rotterdamse primair onderwijs verlaten, blijven binnen het primair onderwijs werken, maar dan buiten Rotterdam. Uit onze analyse van het CASO-bestand blijkt dat dit geldt voor 40 procent van leraren die het Rotterdamse onderwijs verlaten. Dit betekent dat in 2002 ongeveer 145 leraren het Rotterdamse primair onderwijs hebben verlaten om buiten de gemeente als leraar aan de slag te gaan. De scholen zelf schatten dit zelf iets hoger in, namelijk 47 procent (op basis van de enquête). Met andere woorden, Rotterdamse scholen slagen er niet in een belangrijk deel van de onderwijsgevenden blijvend aan zich te binden. Een andere belangrijke uitstroomreden is pensionering. Ongeveer 20 procent van de uitstroom van leraren wordt volgens de scholen veroorzaakt door pensioen of FPU. 11 Ook gaat een deel van de leraren in een andere sector werken (12%). De uitstroom van leraren wegens zorgtaken ligt volgens de opgave van de scholen op ongeveer 7 procent. Dit zijn personen die niet meer werken, maar voor gezin of familie gaan zorgen. Het bovenstaande betekent dat van de 360 leraren die ieder jaar het Rotterdamse onderwijs verlaten naar schatting ongeveer 245 personen uitstromen naar de stille reserve. De stille reserve bestaat uit personen die met een onderwijsbevoegdheid buiten Rotterdam werken (al dan niet in het onderwijs) of nog kunnen werken. Dit zijn personen die 11
FPU staat voor Flexibele Pensionering Uitkeringen en maakt het mogelijk om voor de pensioengerechtigde leeftijd uit te treden.
Leraren gezocht!
25
mogelijk in de toekomst terug kunnen keren in het Rotterdamse onderwijs. Deze personen hebben nu andere bezigheden (binnen en buiten het onderwijs) maar blijven bevoegde docenten die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en dus nog kunnen terugkeren. Figuur 2.7
De bestemming van de uitstroom van leraren uit het Rotterdamse primair onderwijs (N=91)
12% 1% 7% 47%
12%
21%
PO buiten Rotterdam
Pensioen, VUT
Andere sector
Zorgtaak
Opleiding
Anders/onbekend
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Belangrijkste uitstroomreden Volgens de geënquêteerde scholen is de belangrijkste reden waarom onderwijsgevend personeel de school verlaat dat de betreffende docenten liever buiten Rotterdam willen werken (zie figuur 2.8). Meer dan 20 procent van de scholen noemt dit als één van de drie belangrijkste redenen voor uitstroom bij hun school. Dit komt overeen met het hoge aandeel dat deze bestemming inneemt in de uitstroomcijfers (zie hierboven). Bij de afweging om buiten Rotterdam te willen werken kunnen zowel de stad Rotterdam als plaats om te wonen of te werken als de werkomstandigheden in het Rotterdamse onderwijs een rol spelen. Na de voorkeur om buiten Rotterdam te werken wordt pensioen/FPU door de scholen gezien als de belangrijkste uitstroomreden (bijna 15%). Ook de onderwijsproblematiek op de school wordt vaak genoemd als belangrijke uitstroomreden. Weinig scholen geven aan dat de hoogte van het salaris een rol speelt bij het vertrek van onderwijsgevend personeel. In de categorie ‘anders’ worden uiteenlopende redenen genoemd, variërend van persoonlijke omstandigheden tot ander werk van de partner.
26
Leraren gezocht!
Figuur 2.8
De belangrijkste redenen waarom onderwijsgevenden het onderwijs in Rotterdam verlaten (volgens de scholen, in procenten, N=91) Weet niet Anders Parkeerproblematiek Verhuizing Hoogte salaris Reisafstand Sfeer/werkomstandigheden op school Beëindiging contract Zorgtaken Liever werk in andere sector Onderwijsproblematiek op school Pensioen/VUT Liever werk buiten Rotterdam 0%
5%
10%
15%
20%
25%
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
2.5
De instroom van nieuwe leraren en managers Totale instroom In 2002 zijn ongeveer 470 nieuwe leraren ingestroomd in het Rotterdamse primair onderwijs. Zij vervullen in totaal 340 fte12. De instroom van nieuwe leraren in het Rotterdamse onderwijs bedroeg 9 procent van het zittende lerarenbestand. De instroom van nieuwe managers in het Rotterdamse onderwijs is zeer beperkt (2% van de zittende managers). Absoluut gezien gaat het om minder dan 10 personen per jaar13. Een groot deel van de vraag naar managers wordt opgevuld door leraren die doorgroeien naar een managementfunctie. Veelal zal het hierbij gaan om leraren die reeds werkzaam zijn binnen het Rotterdamse onderwijs. Landelijk wordt in ongeveer tweederde van de vraag naar nieuwe managers voorzien door doorgroeiende leraren14. Herkomst van de instroom De CentER-bestanden laten zien dat de nieuwe instroom in het Rotterdamse lerarenbestand in 2002 voor tweederde uit pas afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs bestaat (zie figuur 2.9). Daarnaast is bijna 5 procent van de nieuwe leraren een zij-instromer15. Ruim 20 procent van de instroom is afkomstig uit de stille reserve.
12 13 14
15
Op basis van de CentER microbestanden (2002). Bron: CentER. Bron: ECORYS-NEI, De toekomstige arbeidsmarkt voor leraren en managers in het primair en voortgezet onderwijs: prognoses 2003-2011 – publieksversie, Ministerie van OCW 2003. Dit cijfer is een schatting.
Leraren gezocht!
27
Figuur 2.9
Instroom van nieuwe leraren (fte’s) in het Rotterdamse primair onderwijs naar herkomst, 2002
9%
4% 20%
67% Reserve
Lerarenopleiding
Lio
Zij-instroom
Bron: CentER microbestanden (2002).
Samenstelling van de instroom16 In de enquête onder scholen in het basisonderwijs is gevraagd naar de samenstelling van de instroom op hun school. In figuur 2.10 wordt deze weergegeven. Het gaat hierbij om de instroom sinds augustus 2002. De cijfers zijn inclusief instroom vanuit scholen binnen Rotterdam. De instroom van onderwijsgevenden op de Rotterdamse scholen bestaat voor driekwart uit bevoegde docenten. Deze zijn afkomstig van de lerarenopleiding, van andere scholen in Rotterdam of uit de stille reserve. Vergeleken met de huidige samenstelling van het lerarenbestand zijn er relatief veel ‘nieuwe’ groepen instromers. Zij-instromers maken bijvoorbeeld 15 procent uit van de instroom terwijl deze groep slechts 2 procent uitmaakt van het zittende personeel. Zeven procent van de instroom van onderwijsgevenden bestaat uit lesgevende onderwijsassistenten en lesgevend onderwijsondersteunend personeel.
16
28
In personen, inclusief mobiliteit binnen Rotterdam. Bron: enquête onder scholen (N=91).
Leraren gezocht!
Figuur 2.10
Verdeling instroom op individuele basisscholen (N = 91)
8%
4%
14%
74%
Bevoegde docenten
Zij-instroom
Docerende klassenass/OOP
Onbevoegden
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Scholen die een relatief hoog verloop kennen, nemen vaker “nieuwe” groepen docenten aan dan scholen met een lager verloop. Het gaat dan vooral om zij-instromers. De kleine basisscholen met minder dan 20 leraren nemen vaker bevoegde docenten aan dan grotere scholen.
2.6
Interregionale mobiliteit Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat veel uitstromers uit het Rotterdamse onderwijs elders in het onderwijs gaan werken. Uit cijfers van CASO blijkt dat het gaat om ongeveer 40 procent van de uitstromers die weggaan uit het Rotterdamse onderwijs17. De interregionale mobiliteit onder leraren is dus vrij groot. Volgens het CASO-bestand zijn in 2002 in totaal 72 leraren van buiten het Rotterdamse onderwijs ingestroomd. Daartegenover staat dat 165 leraren uit het Rotterdamse onderwijs zijn vertrokken naar scholen buiten Rotterdam. Per saldo gaan er dus 93 meer leraren weg uit het Rotterdamse onderwijs dan dat er binnenkomen.
2.7
Leraren in opleiding Leraren in opleiding (LIO’s) zijn vierdejaarsstudenten aan de lerarenopleiding basisonderwijs, die op een school werkzaam zijn als onderwijsgevende. Afgestudeerden van de lerarenopleiding zijn een belangrijke bron van instroom voor het Rotterdamse 17
De interregionale mobiliteit kan in de microbestanden van CentER niet worden onderscheiden. Daarom maken we hier gebruik van de informatie die uit het CASO bestand naar voren komen.
Leraren gezocht!
29
onderwijs. LIO’s vormen dus een groot potentieel. Leraren in opleiding maken ongeveer 2,5 procent uit van het onderwijsgevend personeel in het primair onderwijs in de stad. Deze LIO’s zijn volgens de scholen grotendeels (79%) afkomstig van lerarenopleidingen in de regio Rotterdam. Ongeveer 20 procent van de LIO’s komt van een lerarenopleiding buiten Rotterdam, en dan vrijwel altijd buiten de Randstad. Figuur 2.11
Herkomst van LIO’s volgens scholen (N=91)
20%
1%
79%
LIO's uit Rotterdam
LIO's elders Randstad
Buiten Randstad
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Scholen met een relatief jong lerarenbestand hebben vaker LIO’s in dienst dan meer vergrijsde scholen. Verder hebben grotere scholen vaker LIO’s in dienst dan kleinere scholen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat grotere scholen waarschijnlijk gemakkelijker begeleiding kunnen bieden aan LIO’s. Interessant is de vraag waar LIO’s komen te werken wanneer hun tijdelijke aanstelling erop zit. Figuur 2.12 toont de huidige positie van LIO’s die de afgelopen anderhalf jaar zijn ingestroomd op Rotterdamse scholen volgens deze scholen. Een derde van de LIO’s is nog steeds werkzaam als LIO op de school. Een vrij groot deel van de LIO’s is na afloop van de LIO-periode als docent blijven werken op de school (37%). Eén op de vijf LIO’s is als docent op een andere school gaan werken. Het lijkt er dus op dat LIO’s vaak op de school blijven werken waar ze hun laatste opleidingsjaar hebben gewerkt. Het aanbieden van LIO-plaatsen op scholen biedt dus veel perspectief voor de scholen voor de toekomstige instroom van nieuw personeel.
30
Leraren gezocht!
Figuur 2.12
Huidige positie van LIO’s die sinds augustus 2002 zijn ingestroomd op scholen in Rotterdam (N=91)
1% 1% 20% 33%
8%
37% LIO Studerend Werkzaam in andere sector
Werkzaam als docent op dezelfde school Werkzaam als docent andere school Onbekend
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
2.8
Maatregelen en gevolgen lerarentekorten Naast het aannemen van nieuw personeel bestaan er verschillende wijzen om personeelsbehoefte op te lossen. Figuur 2.13 laat zien welke maatregelen scholen hebben toegepast sinds 1 augustus 2002 met als doel om problemen in de personeelsvoorziening tegen te gaan. Het samenvoegen van klassen en het inzetten van onbevoegden zijn maatregelen die het meest worden toegepast door scholen (beide meer dan 60%). Het opplussen van contracten en het maken van overuren zijn ook veel toegepaste maatregelen (beide 48% van de scholen). Gemiddeld nemen scholen vier van de genoemde maatregelen.
Leraren gezocht!
31
Figuur 2.13
Aandeel scholen dat maatregelen met betrekking tot onderwijsgevenden sinds augustus 2002 één of meerdere malen heeft toegepast, Rotterdam, primair onderwijs (N=157) Geen maatregelen Andere maatregelen Directeur voor klas Structureel gebruik vervangingspool Leerlingen naar huis Andere activiteit dan rooster Opplussen contracten Overuren Les door onbevoegden Samenvoegen klassen 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
In de meeste gevallen blijkt het om tijdelijke maatregelen te gaan, vaak als gevolg van ziekteverzuim, zwangerschapsverlof of problemen bij het opvullen van leraren die verlofdagen opnemen. Het speciaal onderwijs maakt minder vaak gebruik van onbevoegden voor de klas (22%). Daarentegen maakt het speciaal onderwijs meer gebruik van overuren dan het regulier onderwijs. Maatregelen die in het kader van tekorten aan directiepersoneel worden genomen bestaan vooral uit het maken van overuren en het laten uitvoeren van managementtaken door docenten (figuur 2.14). Slechts enkele scholen maken gebruik van extra of interimdirectie personeel.
32
Leraren gezocht!
70%
Figuur 2.14
Aandeel scholen dat maatregelen met betrekking tot personeelstekorten aan directiepersoneel sinds augustus 2002 één of meerdere malen heeft toegepast (N=95)
Andere maatregelen
Vervangingspool Werkzaamheden niet uitvoeren Extra of interim directie
Opplussen contracten Managementtaken door docenten Overuren 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
2.9
Vooruitblik Toekomstige personeelstekorten Onderstaande figuur laat de prognoses zien voor de uitbreidings- en de vervangingsvraag in het Rotterdamse primair onderwijs. Uit de figuur blijkt dat de vraag naar nieuwe leraren in Rotterdam de komende jaren vrijwel geheel wordt veroorzaakt door vervanging van leraren die uit het Rotterdamse onderwijs vertrekken. Vanaf 2005 is er sprake van een kleine uitbreidingsvraag, maar in vergelijking met de vervangingsvraag is deze zeer beperkt. De uitbreidings- en vervangingsvraag samen bedraagt de komende jaren ongeveer 300 tot 400 fte per jaar.
Leraren gezocht!
33
45%
Figuur 2.15
Uitbreidings- en vervangingsvraag voor leraren in het primair onderwijs 2002-2011, Rotterdam (in voltijdbanen) 600 500 400 300 200 100 0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
-100
Uitbreidingsvraag
Vervangingsvraag
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
Uitstroom en instroom Omdat de toekomstige vraag vrijwel volledig bestaat uit vervanging van uitgestroomde leraren, is het zinvol meer inzicht te krijgen in de samenstelling van de vervangingsvraag. De vervangingsvraag ontstaat voor het grootste deel uit twee typen uitstroom: • Uitstroom van personeel naar de zogenoemde stille reserve. • Definitieve uitstroom, dit zijn uitstromers die niet meer terug (kunnen) keren in het onderwijs, met name pensioengerechtigden. De uitstroom van leraren wordt de komende jaren in steeds sterker mate veroorzaakt door de uitstroom wegens pensioen. In figuur 2.16 is weergegeven hoe de vergrijzing van het Rotterdamse lerarenbestand zich de komende jaren ontwikkelt. Figuur 2.16
Leeftijdsverdeling van de leraren primair onderwijs in 2002 en 2011, Rotterdam (in personen)
60 - 65 56 - 60 51 - 55 46 - 50 41 - 45 36 - 40 31 - 35 26 - 30 < 25 25%
15%
5%
5% 2002
15%
2011
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
34
Leraren gezocht!
25%
Om het lerarenbestand op peil te houden dient de uitstroom gecompenseerd te worden door nieuwe instroom. De instroom van nieuwe leraren bestaat uit verschillende groepen: • instroom uit de stille reserve; • instroom van nieuwe leraren van lerarenopleiding; • instroom van LIO’s; • zij-instroom. Het potentieel van deze groepen verschilt sterk (zie figuur 2.17). De stille reserve veroudert snel en biedt daarmee voor de toekomst steeds minder potentieel. Afgestudeerden vanuit de lerarenopleiding vormt daardoor steeds meer de belangrijkste bron van nieuwe instroom. Het aandeel van afgestudeerden in de instroom neemt toe tot 69 procent in 2006. Dit beeld komt overeen met de huidige samenstelling van de instroom, zoals deze in paragraaf 2.5 is besproken.
Figuur 2.17
Instroom van leraren (fte’s) in het primair onderwijs onderscheiden naar herkomst Rotterdam, 2002-2011
450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2002
2003
2004
2005
Reserve
2006
2007
Lerarenopleiding
2008 LIO
2009
2010
2011
Zij-instroom
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
In figuur 2.18 is te zien dat de spanning tussen de vervulde en onvervulde personeelsvraag in het primair onderwijs naar verwachting toeneemt tot iets meer dan 8 procent in 2011. Dit betekent dat, bij ongewijzigd beleid, in 2011 8 procent van de totale vraag naar leraren niet vervuld kan worden. De figuur laat eveneens zien dat de spanning op de Rotterdamse arbeidsmarkt voor leraren in het primair onderwijs hoger is dan in Nederland het geval is. In Nederland is de spanning op de arbeidsmarkt in 2011 naar verwachting 3,5 procent.
Leraren gezocht!
35
Figuur 2.18
Spanning op de arbeidsmarkt voor leraren in het primair onderwijs 2002-2011(onvervulde personeelsvraag ten opzichte van de vervulde personeelsvraag), Rotterdam
9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rotterdam
2008
2009
2010
2011
Nederland
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
Onderstaande figuur laat zien in hoeverre de nieuwe instroom kan voldoen aan de verwachte vraag naar leraren. Tot 2011 wordt een oplopend tekort verwacht. In 2006 zijn er in Rotterdam naar verwachting 220 voltijdbanen die nader ingevuld moeten worden. Deze onvervulde vraag neemt toe tot 320 onvervulde voltijdbanen in 2011. Figuur 2.19
Huidige en toekomstige werkgelegenheid voor leerkrachten in het primair onderwijs, 2002-2011 (voltijdbanen) 4.400 4.200 4.000 3.800 Nog te vervullen vraag
3.600
Instroom stille reserve Instroom pas-afgestudeerde leraren
3.400
uitbreiding aanstellingsomvang Zittend personeel
3.200 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bron: CentER (2002), Eindrapportage Microsimulatie primair en voortgezet onderwijs.
Figuur 2.20 toont dat 45 procent van de scholen voor primair onderwijs verwacht dat de problemen in de personeelsvoorziening de komende vijf jaar toenemen. Minder dan één op de vijftien scholen (7%) denkt dat de problemen zullen afnemen. Aspecten die daarbij genoemd worden door scholen zijn een inkrimping van het aantal leerlingen en de verwachting dat meer mensen voor het lerarenberoep kiezen (zeker in economisch minder voorspoedige tijden).
36
Leraren gezocht!
2011
Figuur 2.20
Verwachting van scholen over problemen in de personeelsvoorziening in de komende vijf jaar, Rotterdam (N=154)
8% 7%
45%
40%
Toenemen
Gelijk blijven
Afnemen
weet niet
Bron: Enquête onder scholen primair onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Prognoses op lange termijn voor managers De vraag naar managers zal in de komende periode naar verwachting vrijwel gelijk blijven op Rotterdamse basisscholen. Echter, doordat tegelijk de uitstroom van managers sterk toeneemt, stijgt de onvervulde vraag van managers wel, vooral als gevolg van een sterke vergrijzing. In 2011 is de spanningsindicator die de onvervulde vraag ten opzichte van de vervulde vraag weergeeft, gestegen tot 21 procent (zie figuur 2.21). Dit wil zeggen dat één op de vijf scholen geen directeur of adjunct-directeur meer heeft. Figuur 2.21
Spanning op de arbeidsmarkt voor managers in het primair onderwijs 2002-2011 (onvervulde personeelsvraag uitgedrukt ten opzichte van de vervulde vraag)
25% 20% 15% 10% 5% 0% 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
Leraren gezocht!
37
Figuur 2.22 toont de totale vraag naar managers in het Rotterdamse primair onderwijs. Hieruit blijkt eveneens dat de belangrijkste problemen ontstaan door een toenemende vervangingsvraag. Figuur 2.22
De opbouw van de werkgelegenheid voor directeuren in het primair onderwijs, 2002-2011 (voltijdbanen), Rotterdam 500 450 400 350 300 250
Nog te vervullen vraag uitbreiding aanstellingsomvang Instroom stille reserve Saldo instroom vanuit lerarenbestand zittend personeel
200 150 100 50 0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: CentER (2002), Eindrapportage Microsimulatie primair en voortgezet onderwijs.
38
Leraren gezocht!
2008
2009
2010
2011
3 Lerarentekorten in het voortgezet onderwijs
3.1
Inleiding In de gemeente Rotterdam zijn 43 onderwijsinstellingen voor voortgezet onderwijs gevestigd. Daarnaast wordt er op 18 instellingen speciaal voortgezet onderwijs aangeboden. In het Rotterdamse voortgezet onderwijs werken in totaal circa 3.000 leraren. Zij vervullen samen ongeveer 2.500 fte. Het parttime percentage ligt dus op 83 procent18.
3.2
Het lerarentekort: stand van zaken Problemen in de personeelsvoorziening Uit figuur 3.1 blijkt dat eind 2003 meer dan de helft van de Rotterdamse scholen in het voortgezet onderwijs problemen ervaart in de personeelsvoorziening van onderwijsgevenden. Slechts een beperkt aantal scholen (14%) zegt grote problemen te ondervinden. De problemen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs lijken hiermee iets kleiner dan in het primair onderwijs (zie paragraaf 2.2). Scholen met een relatief hoog aandeel cumi-leerlingen ervaren vaker problemen in de personeelsvoorziening dan andere scholen19.
18 19
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs. Leerlingen uit minderheidsgroepen ten behoeve van wie de school een aanvullende bekostiging kan worden toegekend.
Leraren gezocht!
39
Figuur 3.1
Oordeel scholen over huidige problemen personeelsvoorziening onderwijsgevend personeel Rotterdam (N =44)
14%
43%
43%
Grote problemen
Enige problemen
Geen Problemen
Bron: Enquête onder scholen, voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Openstaande vacatures Eén op de drie scholen voor voortgezet onderwijs (32%) heeft eind 2003 openstaande vacatures20. Indien een school een vacature heeft gaat het meestal om één vacature per school. Gemiddeld heeft een Rotterdamse onderwijsinstelling voor voortgezet onderwijs 0,4 fte aan vacatures. De vacaturegraad voor onderwijzend personeel in het Rotterdamse voortgezet onderwijs bedraagt eind 2003 1,5 procent van het personeelsbestand21. In totaal gaat het dan naar schatting tussen de 35 en 40 fte aan vacatures voor het totale voortgezet onderwijs in Rotterdam. De vacaturegraad is in vergelijking met andere (niet-onderwijs)sectoren ook in het voortgezet onderwijs relatief laag. Net als in het primair onderwijs speelt hier mee dat scholen proberen om hun formatie rond te hebben bij de start van het schooljaar. Op het moment van de enquête was het schooljaar al in volle gang. Het lage aantal vacatures is in dat opzicht niet vreemd. Uit de enquête blijkt dat scholen met relatief veel cumi-leerlingen meer vacatures hebben dan scholen met een laag aantal cumi-leerlingen (83% vergeleken met 27%)22. Ook hebben scholen die een vmbo-opleiding aanbieden vaker vacatures dan scholen zonder vmbo-opleiding (respectievelijk 50% en 29%). Moeilijk vervulbare vacatures Een vacature leidt pas tot problemen wanneer het niet lukt om de vacature te vervullen. Uit de enquête onder de scholen voor voortgezet onderwijs blijkt dat dit voor 56 procent van de vacatures die eind 2003 openstaan het geval is. Deze vacatures worden door de 20
21
22
40
Er is hierbij niet gevraagd naar de achtergrond van de vacature. Onduidelijk is in hoeverre vacatures als gevolg van verzuim ook door de respondenten zijn meegeteld. De vacaturegraad is hier berekend als het aantal vacatures voor onderwijzend personeel gedeeld door het totaal aantal onderwijsgevenden. Scholen met veel CUMI-leerlingen hebben doorgaans wel kleinere vacatures dan scholen met minder CUMI-leerlingen.
Leraren gezocht!
scholen zelf als moeilijk vervulbaar bestempeld. Het gaat om 0,8 procent van het totale personeelsbestand voor onderwijsgevenden. Opgehoogd naar het totaal van de Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs, betekent dit dat er eind 2003 voor 20 fte aan moeilijk vervulbare vacatures voor onderwijsgevenden openstaat. Dit is lager dan in het primair onderwijs. Extra personeelsbehoefte In het onderzoek is aan de scholen gevraagd of zij (binnen de huidige financiële kaders) naast de genoemde vacatures nog een extra behoefte hebben aan bevoegd onderwijzend personeel23. Ongeveer 15 procent van de geënquêteerde scholen zegt een dergelijke extra behoefte te hebben. Het gaat daarbij meestal per school om ongeveer één extra fte. De aanvullende behoefte bedraagt 1,7 procent van het totale personeelsbestand van onderwijsgevenden. De aanvullende behoefte is hiermee iets groter dan het aantal openstaande vacatures. Totale personeelsbehoefte Naast vacatures heeft een deel van de Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs dus ook een aanvullende personeelsbehoefte. Uit figuur 3.2 blijkt dat een ruime meerderheid van de geënquêteerde scholen eind 2003 helemaal geen openstaande personeelsbehoefte heeft (57%). Het aantal scholen met zowel vacatures als een extra behoefte is beperkt (7%). De overige scholen (36%) hebben of alleen vacatures of alleen een extra personeelsbehoefte. Figuur 3.2
Aandeel van de scholen met vacatures of een extra personeelsbehoefte voor onderwijsgevenden, Rotterdam, voortgezet onderwijs (N=44)
7%
26% 57%
10%
wel vacatures, wel extra behoefte geen vacatures, wel extra behoefte
wel vacatures, geen extra behoefte geen vacatures, geen extra behoefte
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
23
De exacte vraag luidde als volgt: Heeft u naast de hierboven genoemde vacatures binnen de huidige financiële kaders nog behoefte aan extra bevoegd onderwijzend personeel?
Leraren gezocht!
41
In totaal bedraagt de personeelsbehoefte (vacatures plus extra behoefte) voor onderwijzend personeel bij de scholen voor voortgezet onderwijs in Rotterdam eind 2003 3,2 procent van het totale lerarenbestand. Op een totaal aantal leraren van 2.500 fte betekent dit dat er eind 2003 in het Rotterdamse voortgezet onderwijs een openstaande personeelsbehoefte is van ongeveer 80 fte.
3.3
Samenstelling lerarenbestand De samenstelling van het lerarenbestand is van invloed op de huidige en toekomstige problemen in de personeelsvoorziening. Immers, wanneer het personeelsbestand sterk vergrijsd is, betekent dit dat er in de nabije toekomst een grote vervangingsvraag zal ontstaan. Ook biedt de samenstelling van het personeelsbestand inzicht in de mate waarin de onderwijsinstellingen gebruik maken van andere groepen dan de bevoegde leraar (bijvoorbeeld zij-instromers of onbevoegden). Het onderwijsgevend personeel op de scholen voor voortgezet onderwijs maakt gemiddeld 75 procent uit van het totale personeelsbestand. Directiepersoneel maakt bijna 7 procent uit van het personeelsbestand. Het overige personeel is ondersteunend24. Hieronder wordt de samenstelling van het lerarenbestand van de Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs besproken. Achtereenvolgens komen daarbij aan de orde: de verhouding mannen/vrouwen, de leeftijdsverdeling en de samenstelling naar verschillende typen leraren. Feminisering Anders dan in het primair onderwijs is het beroep van leraar voortgezet onderwijs (nog) geen duidelijk vrouwenberoep. In 2002 is ongeveer 60 procent van de leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs een man. Toch is er ook in het voortgezet onderwijs wel degelijk sprake van een (langzame) feminiseringstrend. Het aandeel vrouwelijke leerkrachten is tussen 1999 en 2002 (licht) gestegen van 40 procent naar 42 procent. Bovendien zijn vrouwen in de leeftijdscategorieën tot 35 jaar in de meerderheid25. Vergrijzing Het lerarenbestand in het voortgezet onderwijs is sterk vergrijsd. De helft van de leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is ouder dan 45 jaar. Uit figuur 3.3 blijkt dat de vergrijzing in Rotterdam in vergelijking met Nederland nog enigszins meevalt. Landelijk is ruim 60 procent van de leraren in het voortgezet onderwijs ouder dan 45 jaar.
24 25
42
Bron: Enquête onder scholen in voortgezet onderwijs. Bron: CASO.
Leraren gezocht!
Figuur 3.3
Leeftijdsopbouw van het onderwijzend personeel in het voortgezet onderwijs in Rotterdam (2002) 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% jonger dan 26 jaar
26-35 jaar
36-45 jaar
Rotterdam
46-55 jaar
55 jaar en ouder
Nederland
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
Verschillende groepen onderwijzend personeel Figuur 3.4 laat de verdeling zien van het onderwijzend personeel in het Rotterdamse voortgezet onderwijs naar verschillende groepen. Driekwart van het onderwijzend personeel bestaat uit bevoegde docenten (75 %). Daarnaast wordt er veel gebruik gemaakt van stagiairs. Meer dan 10 procent van de onderwijsgevenden in het voortgezet onderwijs is een stagiair. Ook wordt er in het Rotterdamse voortgezet onderwijs gebruik gemaakt van onbevoegden. Ruim 10 procent van de onderwijsgevenden valt in deze categorie. Er wordt daarbij vooral gebruik gemaakt van onbevoegden met een hbo- of een universitaire achtergrond en van ondersteunend personeel dat wordt ingezet als leraar. Zij-instromers maken slechts een klein deel uit van het personeelsbestand. Overigens dient bij deze figuur opgemerkt te worden dat het hier gaat om het personeelsbestand uitgedrukt in personen. Onbevoegden en stagiaires werken vaak slechts in deeltijd als leraar. Het aandeel onbevoegden en stagiaires zal in fte dus lager liggen.
Leraren gezocht!
43
Figuur 3.4
Samenstelling onderwijsgevend personeel in voortgezet onderwijs Rotterdam (N=19)
1%
12%
2% 5% 3% 1% 1% 75%
Bevoegde docenten OOP als leraar LIO s
Zij-instroom Onbevoegde hbo/wo-ers Stagaires
Klasassistenten als leraar Overige onbevoegden
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
3.4
De uitstroom van leraren uit het Rotterdamse onderwijs Totale uitstroom Jaarlijks verlaten ongeveer 270 leraren het Rotterdamse voortgezet onderwijs26. Het gaat daarbij om ongeveer 180 voltijdbanen. Dit betekent dat jaarlijks 8 procent van de leraren uitstroomt uit het Rotterdamse onderwijs. Ook binnen Rotterdam is er sprake van een grote mobiliteit. Uit de enquête onder scholen blijkt dat ongeveer 30 procent van alle leraren die tussen augustus 2002 en eind 2003 uitstroomden, weer elders binnen het Rotterdamse onderwijs aan de slag ging. Naast de 270 leraren die het Rotterdamse onderwijs verlaten, zijn er dus jaarlijks ook nog eens ongeveer 115 leraren die binnen het Rotterdamse voortgezet onderwijs van baan verwisselen (of bijna 80 fte). Het gemiddelde personeelsverloop op Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs bedraagt daarmee 15 procent. Achtergrond van uitgestroomde onderwijsgevenden27 De uitstroom van onderwijsgevend personeel op de scholen voor voortgezet onderwijs in Rotterdam bestaat voor 70 procent uit bevoegde docenten. Ruim 20 procent van de uitstroom bestaat uit onbevoegden zonder hbo- of wo-achtergrond. De overige uitstroom bestaat voor het grootste deel uit onbevoegden met een hbo- of universitaire achtergrond (6%).
26 27
44
Bron: microbestanden van CentER (2002). Inclusief de mobiliteit binnen Rotterdam, bron: enquête onder scholen.
Leraren gezocht!
Figuur 3.5
Samenstelling van de uitstroom van onderwijsgevenden naar achtergrond op het moment van uitstroom, Rotterdam (exclusief LIO’s en stagiaires, in personen, N=19)
21%
6% 0% 3% 70%
Uitstroom bevoegde docenten Uitstroom onderwijsondersteuners Uitstroom overige onbevoegden
Uitstroom zij-instroom Uitstroom onbevoegde HBO/WO-ers
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Bestemming van de uitstroom Een groot deel van de leraren die het Rotterdamse voortgezet onderwijs verlaten blijven werkzaam in het voortgezet onderwijs, maar dan buiten Rotterdam. Volgens de bestanden van CASO geldt dit voor ongeveer 40 procent van de leraren die uitstromen uit het Rotterdamse onderwijs. De inschatting van de scholen zelf komt hier vrij goed mee overeen (zie figuur 3.6). Een andere belangrijke uitstroomcategorie zijn de docenten die met pensioen of FPU gaan (27%). Daarnaast vertrekt bijna 10 procent van de leraren naar een andere sector. Zij hebben een baan gezocht buiten het onderwijs. Van 15 procent van de uitstromende leraren is de bestemming onbekend.
Leraren gezocht!
45
Figuur 3.6
Bestemming uitstroom naar buiten Rotterdam volgens scholen (in procenten, N=19)
15% 5% 1%
42%
27% 2% VO buiten Rotterdam
Andere sector
Zorgtaak
8% Pensioen, VUT
Opleiding
Anders
Onbekend
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
In vergelijking met het primair onderwijs stromen er in het Rotterdamse voortgezet onderwijs relatief veel leraren uit wegens pensioen. De uitstroom wegens zorgtaken ligt daarentegen in het voortgezet onderwijs duidelijk lager dan in het primair onderwijs. Dit laatste is waarschijnlijk het gevolg van het lagere aandeel vrouwelijke docenten in het voortgezet onderwijs. Belangrijkste uitstroomreden Volgens de geënquêteerde scholen voor voortgezet onderwijs is de belangrijkste reden waarom docenten uitstromen bij hun school pensioen of FPU. Een kwart van de scholen noemt dit als een van de belangrijkste uitstroomredenen voor docenten. Daarnaast worden ook contractbeëindiging en de onderwijsproblematiek op Rotterdamse scholen veel genoemd. De hoogte van het salaris is volgens de scholen geen belangrijke reden waarom docenten bij hen op school uitstromen.
46
Leraren gezocht!
Figuur 3.7
De belangrijkste redenen waarom docenten uitstromen bij Rotterdamse scholen (volgens de scholen zelf, in procenten, N=19) Weet niet Anders Hoogte salaris Sfeer/werkomstandigheden op school Zorgtaken Functioneren onvoldoende Liever werk in andere sector Onderwijsproblematiek op school Liever werk buiten Rotterdam Beëindiging contract Pensioen/VUT 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
3.5
De instroom van nieuwe leraren In 2002 zijn er ongeveer 315 docenten ingestroomd in het Rotterdamse voortgezet onderwijs. Zij vervullen 190 voltijdsbanen. De instroom lag daarmee in 2002 op 7,5 procent van het zittende lerarenbestand (exclusief de mobiliteit tussen Rotterdamse scholen). Herkomst van de instroom De nieuwe instroom van leraren in het Rotterdamse onderwijs is voor tweederde afkomstig uit de stille reserve (zie figuur 3.8)28. De stille reserve bestaat uit personen met een onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs die niet in het Rotterdamse onderwijs werkzaam zijn. Het kan daarbij gaan om personen die niet (meer) werken, in een andere sector werken, of buiten Rotterdam als leraar werkzaam waren in het voortgezet onderwijs. Ongeveer 30 procent van de instroom is direct afkomstig van de lerarenopleiding. Vijf procent van de instroom in het Rotterdamse voortgezet onderwijs in 2002 bestond uit zij-instromers.
28
Bron: Microbestanden van CentER (2002).
Leraren gezocht!
47
Figuur 3.8
Instroom van nieuwe leraren (fte’s) in het voortgezet onderwijs naar herkomst, Rotterdam 2002
5%
30%
65%
Reserve
Lerarenopleiding
Zij-instroom
Bron: Center (2002). Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
In vergelijking met het primair onderwijs is het aandeel van de instroom van gediplomeerden van de lerarenopleiding erg laag. In het primair onderwijs is ongeveer tweederde van de instroom direct afkomstig van de lerarenopleiding, in het voortgezet onderwijs is dit maar eenderde. Ook landelijk is dit verschil te zien. Als belangrijkste oorzaken kunnen worden aangemerkt dat de uitstroom uit de lerarenopleiding laag is en dat bovendien een groot deel van de afgestudeerden buiten het onderwijs gaat werken (landelijk ongeveer 40%). Samenstelling van de instroom29 De resultaten van de enquête onder Rotterdamse scholen laat zien dat ongeveer 60 procent van de personen die tussen augustus 2002 en eind 2003 als leraar zijn ingestroomd in het Rotterdamse onderwijs een (VO-)onderwijsbevoegdheid had (zie figuur 3.9). Vijf procent van de instroom in die periode betrof zij-instromers. De rest van de instroom bestond uit onbevoegde docenten, waarvan de meesten zonder hbo of wo-achtergrond. In paragraaf 3.4 constateerden we al dat de uitstroom van onbevoegden ook relatief hoog was (in vergelijking met het aandeel van onbevoegden in het zittende bestand).
29
48
In personen, inclusief de mobiliteit binnen Rotterdam.
Leraren gezocht!
Figuur 3.9
Verdeling instroom op individuele scholen voor voortgezet onderwijs, Rotterdam (N = 19)
24%
58%
11% 2% 5%
Bevoegde docenten Docerende onderwijsondersteuners Overige onbevoegden
Zij-instroom Onbevoegde hbo/wo-ers
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
3.6
Interregionale mobiliteit Evenals in het primair onderwijs is er ook in het voortgezet onderwijs sprake van een grote interregionale mobiliteit. Uit figuur 3.6 bleek reeds dat ongeveer 40 procent van de leraren die uitstromen uit het Rotterdamse voortgezet onderwijs, vertrekt naar een baan als leraar buiten Rotterdam. Aan de andere kant komen er ook leraren van buiten Rotterdam in het Rotterdamse voortgezet onderwijs werken. Uit het CASO bestand blijkt dat in 2002 98 Rotterdamse leraren buiten Rotterdam in het voortgezet onderwijs zijn gaan werken (in fte)30. Andersom kwamen er in 2002 62 leraren van buiten Rotterdam in het Rotterdamse voortgezet onderwijs werken (in fte). Per saldo vertrokken er dus 36 fte aan leraren meer uit Rotterdam, dan dat er voor terugkwamen. Wanneer dit jaarlijks het geval is, kan er een belangrijk cumulatief effect van uitgaan op de omvang van de personeelstekorten. Het bovenstaande betekent dat Rotterdam jaarlijks 30 tot 40 leraren extra uit andere bronnen (vanuit de lerarenopleidingen, uit de reserve, onbevoegden) moet aantrekken om dit negatieve vertreksaldo goed te maken.
30
De interregionale mobiliteit kan in de microbestanden van CentER niet worden onderscheiden. Daarom maken we hier gebruik van de informatie die uit het CASO-bestand naar voren komen.
Leraren gezocht!
49
3.7
Maatregelen en gevolgen lerarentekorten De meest gebruikelijke manier om problemen in de personeelsvoorziening op te lossen is het aannemen van nieuw personeel. Wanneer dat (tijdelijk of permanent) niet lukt, kan een school ervoor kiezen om andere maatregelen te nemen. Dat kunnen organisatorische maatregelen zijn zoals het samenvoegen van klassen, opplussen contracten van deeltijders of overwerk. Ook kan er voor gekozen worden om de lessen te laten verzorgen door anderen dan de ‘normale’ docent (onbevoegden, onderwijs ondersteunend personeel of een directeur). Vrijwel alle geënquêteerde scholen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs hebben in de periode augustus 2002 tot eind 2003 één of meerdere maatregelen in de bedrijfsvoering genomen om problemen in de personeelsvoorziening aan te pakken. In figuur 3.10 is weergegeven welke maatregelen dit zijn. Uit de figuur blijkt dat 70 procent van de geënquêteerde scholen (incidenteel of permanent) onbevoegd personeel heeft laten lesgeven. Het merendeel van de scholen past dit dus toe. Ook heeft de meerderheid van de scholen klassen samengevoegd om problemen in de personeelsvoorziening aan te pakken. Het opplussen van contracten en het maken van overuren is door bijna de helft van de scholen gebruikt. Ruim één op de vijf scholen heeft in de afgelopen anderhalf jaar wel eens leerlingen naar huis gestuurd.
Figuur 3.10
Aandeel Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs dat maatregelen sinds augustus 2002 één of meerdere malen heeft toegepast (N=44)
Geen maatregelen Andere maatregelen Directeur voor klas Structureel gebruik vervangingspool Leerlingen naar huis Andere activiteit dan rooster Overuren Opplussen contracten Samenvoegen klassen Les door onbevoegden 0%
10%
20%
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
50
Leraren gezocht!
30%
40%
50%
60%
70%
80%
3.8
Vooruitblik Vraag naar nieuwe leraren De vraag naar nieuwe leraren in het voortgezet onderwijs wordt de komende jaren vrijwel geheel bepaald door de uitstroom van leraren, de vervangingsvraag (zie figuur 3.11). De uitbreidingsvraag (bijvoorbeeld als gevolg van een toename van het aantal leerlingen) is zeer beperkt. Tussen 2003 en 2011 daalt de vraag naar nieuwe leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs van ongeveer 220 tot ongeveer 180 fte. Deze daling is ongeveer vergelijkbaar met de nationale ontwikkeling.
Figuur 3.11
Uitbreidingsvraag en vervangingsvraag in het Rotterdamse voortgezet onderwijs 2002-2011
250 200 150 100 50 0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
-50 Uitbreidingsvraag
Vervangingsvraag
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
Uitstroom en instroom Op dit moment is de uitstroom naar de stille reserve de belangrijkste oorzaak voor een hoge vervangingsvraag (65% van de vervangingsvraag). Dit zijn personen die buiten het voortgezet onderwijs gaan werken (in een andere sector, of personen die stoppen met werken maar nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt). De uitstroom naar pensioen of FPU bedraagt in 2003 ongeveer 30 procent van de vervangingsvraag. Door de toenemende vergrijzing in het lerarenbestand wordt de uitstroom wegens pensioen echter een steeds belangrijkere oorzaak van de hoge vervangingsvraag. In 2011 wordt bijna de helft van de vervangingsvraag veroorzaakt door een uitstroom naar pensioen/FPU. De vraag naar nieuwe leraren is daarmee in de toekomst in toenemende mate een gevolg van de vergrijzing van het personeelsbestand. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van figuur 3.12. De figuur laat zien het aandeel van 50-plussers in het lerarenbestand van het Rotterdamse voortgezet onderwijs tussen 2002 en 2011 toeneemt van 30 procent tot 40 procent.
Leraren gezocht!
51
Figuur 3.12
Leeftijdsverdeling van de leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs 2002 en 2011
61 - 65 56 - 60 51 - 55 46 - 50 41 - 45 36 - 40 31 - 35 26 - 30 20-25 30%
20%
10%
0% 2002
10%
20%
30%
2011
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
Landelijk is het lerarenbestand in het voortgezet onderwijs ook nu al sterk vergrijsd. Op nationaal niveau groeit het aandeel leraren van 50 jaar en ouder tussen 2002 en 2011 van 37 procent naar 42 procent. Het Rotterdamse voortgezet onderwijs groeit dus in de periode tot 2011 wat betreft de vergrijzing naar het nationale gemiddelde toe. In figuur 3.13 is de voorspelling van de ontwikkeling van de instroom weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de instroom van nieuwe leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs de komende jaren sterk daalt. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat de instroom vanuit de stille reserve in de periode tot 2011 bijna halveert. De instroom vanuit de lerarenopleiding en zij-instroom blijft tot 2011 naar verwachting vrijwel stabiel.
52
Leraren gezocht!
Figuur 3.13
Instroom van nieuwe leraren (fte’s) in het Rotterdamse voortgezet onderwijs, onderscheiden naar herkomst 2002-2011
250
150
50
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
-50 reserve
lerarenopleiding
zij-instroom
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
De sterke daling van de instroom vanuit de stille reserve is een direct gevolg van de vergrijzing. Een groot deel van de huidige stille reserve bereikt in de periode tot 2011 de pensioengerechtigde leeftijd. De stille reserve kan dus in steeds mindere mate dienen als een wervingsbron voor nieuwe leraren voor het Rotterdamse voortgezet onderwijs. Verwachte tekorten De spanning op de arbeidsmarkt voor leraren in het voortgezet onderwijs neemt de komende jaren sterk toe, zowel in Rotterdam als in heel Nederland. De spanningsindicator in figuur 3.14 geeft de onvervulde personeelsvraag weer ten opzichte van de vervulde personeelsvraag. De verhouding vervulde-onvervulde vraag stijgt in het Rotterdamse voortgezet onderwijs naar verwachting van 5 procent in 2003 tot 28 procent in 2011. Landelijk is dit in 2011 22 procent. Ook in 2011 is de spanning in het Rotterdamse voortgezet onderwijs duidelijk hoger dan landelijk.
Leraren gezocht!
53
Figuur 3.14
Spanning op de arbeidsmarkt voor leraren in het voortgezet onderwijs 2002-2011 (onvervulde personeelsvraag ten opzichte van de vervulde vraag), Rotterdam en Nederland
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2002
2003
2004
2005
2006 Nederland
2007
2008
2009
2010
2011
Rotterdam
Bron: CentER (2002), Microbestanden primair en voortgezet onderwijs (bewerking ECORYS-NEI).
In figuur 3.15 is een totaaloverzicht weergegeven van de toekomstige ontwikkeling van het lerarentekort in het Rotterdamse voortgezet onderwijs. Uit de figuur blijkt duidelijk dat de vraag naar nieuw leraren in de periode tot 2011 veel groter is dan het de verwachte instroom vanuit de stille reserve en van de lerarenopleiding. De onvervulde vraag bedraagt daardoor in 2006 meer dan 300 fte. In 2011 is dit naar verwachting verder toegenomen tot meer dan 550 fte. Figuur 3.15
De opbouw van de werkgelegenheid voor leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs, 2002-2011 (voltijdbanen)
3.000 2.500 2.000 1.500 1.000
Nog te vervullen vraag Instroom stille reserve Instroom pas-afgestudeerde leraren
500
Uitbreiding taakomvang Zittend personeel
0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: CentER (2002), Eindrapportage Microsimulatie primair en voortgezet onderwijs.
54
Leraren gezocht!
2008
2009
2010
2011
Verwachtingen van scholen Ongeveer eenderde van de geënquêteerde scholen verwacht dat de personeelsproblemen bij hun school de komende 5 jaar zullen toenemen (zie figuur 3.16). Dit betekent dat tweederde van de scholen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs verwacht dat de problemen in de personeelsvoorziening tot 2008 gelijk zullen blijven of zelfs zullen dalen. Figuur 3.16
Verwachting van scholen over problemen in de personeelsvoorziening gedurende de komende vijf jaar (N=44)
7% 16% 36%
41%
Toenemen
Gelijk blijven
Afnemen
Weet niet
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
De scholen zelf verwachten dus op dit moment niet dat er in het Rotterdamse voortgezet onderwijs (nog) grotere personeelsproblemen zullen ontstaan. Mogelijk heeft de huidige economische situatie te maken met deze verwachting. Door de scholen wordt de komende jaren vooral een tekort verwacht aan leraren voor het vak Duits. Ruim een kwart van de scholen geeft aan in dit vak een tekort te verwachten. Verder verwacht een op de vijf scholen tekorten voor het vak techniek. Economie, wiskunde en verzorging staan eveneens in de top vijf van tekortvakken in de toekomst. Tabel 3.1
Top vijf van vakken waarvoor scholen de komende jaren een probleem verwachten, voortgezet onderwijs, Rottedam (N=44) Aandeel scholen 1
Duits
27%
2
Techniek
20%
3
Economie
14%
4
Wiskunde (A en B)
14%
5
Verzorging
14%
Bron: Enquête onder scholen voortgezet onderwijs, ECORYS-NEI, 2003.
Leraren gezocht!
55
4 Studenten aan de lerarenopleidingen over werken in het Rotterdamse onderwijs
4.1
Inleiding Binnen de gemeente Rotterdam zijn drie lerarenopleidingen basisonderwijs en één lerarenopleiding voortgezet onderwijs gevestigd. Jaarlijks studeren bij deze lerarenopleidingen 400 tot 450 nieuwe leraren af aan de voltijdsopleiding. Er is dus jaarlijks een groot potentieel aan nieuwe leraren dat in het Rotterdamse onderwijs zou kunnen werken. In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd van een enquête onder de vierdejaarsstudenten aan de lerarenopleidingen in de gemeente Rotterdam. In de enquête is hen gevraagd naar hun plannen na hun opleiding. Ook is aandacht besteed aan de vraag welke aspecten zij belangrijk vinden in een baan.
4.2 4.2.1
Lerarenopleiding voor Primair Onderwijs Werken in het Rotterdamse onderwijs Ongeveer 85 procent van de vierdejaarsstudenten aan de lerarenopleiding basisonderwijs geeft aan na hun opleiding in het onderwijs aan de slag te willen. De 15 procent die hier niet voor kiest, gaat voor het grootste deel verder studeren, naar het buitenland of vrijwilligerswerk doen voor een bepaalde periode. Er is slechts één student die aangeeft niet in het onderwijs te willen gaan werken. Vrijwel alle studenten zijn dus van plan om (uiteindelijk) in het onderwijs te gaan werken. Maar willen ze dat ook in Rotterdam doen? Een ruime meerderheid blijkt dit niet te willen. Slechts 31 procent van de studenten geeft aan na hun opleiding van plan te zijn om (waarschijnlijk) bij een Rotterdamse school te gaan werken (zie figuur 4.1). Dat betekent dus dat 69 procent dat niet van plan is. Hiermee raakt de stad al in een voortijdig stadium een belangrijk arbeidspotentieel van onderwijsgevenden kwijt31.
31
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de lerarenopleiding uiteraard ook een regionale functie heeft. Ook vanuit de ruime omtrek rond Rotterdam komen studenten naar de Rotterdamse lerarenopleiding
Leraren gezocht!
57
Figuur 4.1
Aandeel van de studenten dat in het Rotterdamse primair onderwijs wil gaan werken (N=76)
7%
11%
24%
58%
Zeker in Rotterdam Waarschijnlijk niet in Rotterdam
Waarschijnlijk in Rotterdam Zeker niet in Rotterdam
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
Uit figuur 4.2 blijkt dat er een groot verschil bestaat tussen de studenten die in Rotterdam wonen en de studenten die buiten Rotterdam wonen. Bijna alle in Rotterdam woonachtige studenten (93%) geven aan dat zij van plan zijn om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken. De studenten die buiten de gemeente Rotterdam wonen, zijn dat vrijwel allemaal niet van plan. Van hen geeft slechts 16 procent aan dat ze in Rotterdam willen werken. Figuur 4.2
Aandeel van de studenten dat in het Rotterdamse onderwijs wil gaan werken naar woonplaats van de student (N= 23)
Rotterdam 27%
7%
67%
0%
Buiten Rotterdam 2%
0%
14%
71%
20%
40%
Zeker in Rotterdam werken Waarschijnlijk niet in Rotterdam werken
60%
Leraren gezocht!
80%
Waarschijnlijk in Rotterdam werken Zeker niet in Rotterdam werken
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
58
14%
100%
4.2.2
Redenen om wel of niet in het Rotterdamse onderwijs te willen werken De reistijd is de belangrijkste reden voor de studenten om niet bij een school in Rotterdam te gaan werken. Ruim 60 procent van de studenten die elders willen werken, noemen dit als een belangrijke reden. Dit komt overeen met de constatering hierboven dat het hierbij vrijwel alleen gaat om leerlingen die niet in Rotterdam wonen. Overigens komt de meerderheid van deze studenten wel uit de directe omgeving van Rotterdam (de regio Rijnmond). Op enige afstand volgen andere redenen. Zo zegt 30 procent van de studenten die elders willen werken dat ze al een baanaanbod van een school buiten Rotterdam hebben. Ook wordt de stad Rotterdam en de onderwijsproblematiek relatief vaak genoemd.
Tabel 4.1
De belangrijkste redenen om niet in het Rotterdamse onderwijs te willen werken (N=51) % 1
Te lange reistijd
61%
2
Heeft al een baanaanbod van een school buiten Rotterdam
30%
3
Vindt Rotterdam geen leuke stad
20%
4
Te grote onderwijsproblematiek
20%
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
Ook bij de studenten die aangeven wel in het Rotterdamse onderwijs te willen werken is de reisafstand van belang (zie tabel 4.1). Het feit dat ze juist in of dichtbij Rotterdam wonen is voor de helft van deze studenten een belangrijke reden om in het Rotterdamse onderwijs te willen werken. Een andere belangrijke reden om in het Rotterdamse onderwijs te willen werken is de diversiteit aan leerlingen op de Rotterdamse scholen. Voor bijna de helft van de studenten is dit een belangrijke reden. Opvallend is dat dit argument vooral gebruikt wordt door studenten die buiten Rotterdam wonen. Blijkbaar vormt de onderwijsproblematiek in Rotterdam juist een uitdaging om in de stad te komen werken. Een derde veel genoemde reden is dat de stages die men in Rotterdam heeft gelopen goed zijn bevallen. Tabel 4.2
De belangrijkste redenen om wel in het Rotterdamse primair onderwijs te willen werken (N=23) % 1
Het is dichtbij waar ik woon
52%
2
De diversiteit van leerlingen op Rotterdamse scholen is uitdagend
48%
3
De stages in Rotterdam zijn goed bevallen
44%
4
Ik ben opgegroeid in Rotterdam
30%
5
Ik wil graag in een stad werken
26%
6
Rotterdam is een leuke stad om in te werken
22%
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.2.3
Populariteit deelgemeenten Ongeveer de helft van de studenten die in Rotterdam willen gaan werken geeft aan in bepaalde delen van de stad niet te willen werken. Daarbij zijn vooral de oude stadswijken
Leraren gezocht!
59
(Charlois, Delfshaven, Feyenoord, Noord) veel genoemd, evenals het Stadscentrum. De minst genoemde deelgemeenten liggen allemaal aan de rand van Rotterdam. Tabel 4.3
Meest genoemde wijken waar studenten primair onderwijs niet willen werken (N=23)
1
Charlois
2
Stadscentrum
3
Delfshaven
4
Feyenoord
5
Noord
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.2.4
Voorwaarden waaronder afgestudeerden in het Rotterdamse onderwijs willen werken Van de studenten die aangeven (waarschijnlijk) niet op een Rotterdamse school te willen werken, zegt driekwart dit onder bepaalde voorwaarden wel te willen doen. Daarbij lijkt de extra aandacht die besteed kan worden aan (probleem)leerlingen doorslaggevend. De helft van de studenten die onder voorwaarden wel bereid is om op een Rotterdamse school te gaan werken, zegt dat voor hen meer tijd en begeleiding voor probleemleerlingen een belangrijke voorwaarde is. Ook twee andere veelgenoemde redenen wijzen in deze richting: kleinere klassen (= meer aandacht per leerling) en een grotere spreiding van probleemleerlingen over de scholen worden door 20 tot 25 procent van de studenten genoemd.
Tabel 4.4
De belangrijkste voorwaarden waaronder studenten wel bereid zijn om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken (N=51) % 1
Meer begeleiding van probleemleerlingen op school
49%
2
Bij kleinere klassen
27%
3
Als ik echt geen werk kan vinden buiten Rotterdam
24%
4
Meer spreiding van probleemleerlingen
22%
5
Verbetering huisvestingsmogelijkheden
18%
Bron: Enquête onder 4e jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.2.5
Voorwaarden waaraan een baan moet voldoen De studenten vinden vooral de sfeer een belangrijke voorwaarde voor een leuke baan in het onderwijs (zie tabel 4.5). Bijna alle studenten hebben deze voorwaarde genoemd. Daarnaast zijn ook voldoende ruimte en begeleiding van probleemleerlingen, de bereikbaarheid van de school en leuke collega’s van belang. Door studenten die buiten Rotterdam wonen zijn de ruimte voor begeleiding van probleemleerlingen en de bereikbaarheid van de school relatief veel genoemd.
60
Leraren gezocht!
Tabel 4.5
De belangrijkste voorwaarden waaraan een baan moet voldoen volgens de studenten basisonderwijs (N=88) Aandeel 1
Prettige sfeer op school
83%
2
Voldoende ruimte voor begeleiding probleemleerlingen
41%
3
Bereikbaarheid school
27%
4
Leuke collega's
27%
5
Voldoende begeleiding beginnende docenten
25%
Bron: Enquête onder 4e jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.3 4.3.1
Lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs Werken in het Rotterdamse onderwijs Ongeveer vier van de vijf laatstejaars studenten aan de lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs kiest voor een baan in het onderwijs na hun studie (78%). Zeven procent van de studenten geeft aan een baan buiten het onderwijs te gaan zoeken en 15 procent heeft andere plannen zoals reizen, vrijwilligerswerk of een andere studie. Meer dan de helft van de studenten heeft geen stage gelopen in de stad Rotterdam zelf. Veel studenten geven aan dat ze ook na hun studie (waarschijnlijk) niet in Rotterdam willen werken. Figuur 4.3 geeft de voorkeuren van de studenten aan. Een ruime meerderheid (59%) van de Rotterdamse studenten aan de lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs geeft aan waarschijnlijk of zeker niet in Rotterdam te willen werken.
Figuur 4.3
Aandeel van de studenten dat in het Rotterdamse voortgezet onderwijs wil gaan werken (N =56)
4%
13%
33% 24%
26% Zeker in Rotterdam werken Waarschijnlijk niet in Rotterdam werken Onbekend
Waarschijnlijk in Rotterdam werken Zeker niet in Rotterdam werken
Bron: Enquête onder 4e jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
Leraren gezocht!
61
De voorkeuren van studenten hangen sterk af van de woonplaats van de studenten. Dit komt overeen met de conclusies in het primair onderwijs. Studenten die in Rotterdam wonen zijn veel vaker van plan om in Rotterdam te gaan werken dan studenten woonachtig buiten Rotterdam. Drievierde van de Rotterdammers wil ook in Rotterdam werken ten opzichte van 22 procent onder de niet-Rotterdammers. Figuur 4.4
Aandeel van de studenten dat in het Rotterdamse voortgezet onderwijs wil gaan werken naar woonplaats van de student (N=21)
Rotterdam 38%
38%
8%
15%
Buiten Rotterdam 3%
0%
42%
35%
19%
20%
40%
Zeker in Rotterdam werken Waarschijnlijk niet in Rotterdam werken
60%
80%
100%
Waarschijnlijk in Rotterdam werken Zeker niet in Rotterdam werken
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.3.2
Redenen om wel of niet in het Rotterdamse onderwijs te willen werken De belangrijkste reden waarom studenten niet in het Rotterdamse onderwijs willen werken is een baanaanbod op een andere school. Waarschijnlijk gaat het voor een groot deel om scholen waar deze studenten ook stage hebben gelopen. De tweede reden is de reistijd naar Rotterdam. Deze reden kwam ook bij het primair onderwijs sterk naar voren. Reistijd wordt met name genoemd door de studenten die niet in Rotterdam woonachtig zijn. Andere redenen die vaak genoemd worden zijn dat studenten Rotterdam als stad niet leuk vinden en dat ze de onderwijsproblematiek in de stad te groot vinden.
Tabel 4.6
De belangrijkste redenen om niet in het Rotterdamse onderwijs te willen werken (N=27) % 1
Heeft al een baanaanbod van een school buiten Rotterdam
41%
2
Te lange reistijd
37%
3
Vindt Rotterdam geen leuke stad
22%
4
Te grote onderwijsproblematiek
19%
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
62
Leraren gezocht!
De reistijd blijkt ook bij studenten die wel in Rotterdam willen werken een belangrijk motief te zijn bij de keuze voor een school, maar dan in positieve zin. Een groot deel van de studenten (65%) geeft aan dat de nabijheid van de school een belangrijk motief is. Daarnaast blijkt ook dat studenten de diversiteit van de Rotterdamse scholen uitdagend vinden en goede stages hebben gehad in Rotterdam. Andere redenen die genoemd worden liggen op het vlak van de aantrekkelijkheid en binding van de stad Rotterdam. Tabel 4.7
De belangrijkste redenen om wel in het Rotterdamse onderwijs te willen werken (N=19) % 1
Het is dichtbij waar ik woon
65%
2
De diversiteit van leerlingen op Rotterdamse scholen is uitdagend
29%
3
De stages in Rotterdam zijn goed bevallen
24%
4
Ik ben opgegroeid in Rotterdam
18%
5
Rotterdam is een leuke stad om in te werken
18%
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.3.3
Populariteit deelgemeenten Evenals in het primair onderwijs heeft ongeveer de helft van de studenten die in Rotterdam willen gaan werken een voorkeur om niet in bepaalde stadsdelen van Rotterdam te werken. Het gaat hierbij om ongeveer dezelfde oude stadswijken. Feyenoord en Charlois worden het meest genoemd.
Tabel 4.8
Meest genoemde wijken waar studenten aan de lerarenopleiding voortgezet onderwijs niet willen gaan werken (N=27)
1
Feyenoord
2
Charlois
3
IJsselmonde
4
Heyplaat/Pernis
5
Delfshaven
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.3.4
Voorwaarden waaronder afgestudeerden in het Rotterdamse onderwijs willen werken Bijna tweederde van de studenten die aangeven niet of waarschijnlijk niet op een Rotterdamse school te willen werken, geeft aan onder bepaalde voorwaarden wel in Rotterdam te willen werken. Veel studenten noemen een beter salaris als belangrijkste voorwaarde om in Rotterdam te werken (38%). Verder wordt vaak aangegeven dat een betere spreiding van probleemleerlingen een belangrijke voorwaarde is voor het werken in Rotterdam. De derde reden die studenten aangeven is dat ze wel in Rotterdam willen gaan werken als ze buiten Rotterdam echt niets kunnen vinden.
Leraren gezocht!
63
Tabel 4.9
Voorwaarden waaronder studenten wel bereid zijn om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken (N=24) % 1
Hoger salaris
38%
2
Meer spreiding van probleemleerlingen
33%
3
Als ik echt geen werk buiten Rotterdam kan vinden
29%
4
Als ik sneller een goed huis kan vinden
17%
5
Bij kleinere klassen
17%
6
Meer begeleiding van probleemleerlingen
17%
7
Meer aandacht vanuit politiek voor problemen Rotterdamse onderwijs
17%
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
4.3.5
Voorwaarden waaraan een baan moet voldoen Net als in het primair onderwijs zijn de sfeer op de school (55%) en leuke collega’s (42%) belangrijke voorwaarden voor de studenten oor een geschikte baan in het onderwijs. De bereikbaarheid van de school wordt door een kwart genoemd als belangrijke voorwaarde. Studenten die in Rotterdam stage hebben gelopen noemen iets vaker een betere begeleiding van beginnende docenten dan studenten die buiten Rotterdam stage hebben gelopen.
Tabel 4.10
De belangrijkste voorwaarden waaraan een baan moet voldoen volgens de studenten (N=54) % 1
Prettige sfeer op school
55%
2
Leuke collega’s
42%
3
School makkelijk bereikbaar
25%
4
Voldoende begeleiding beginnende docenten
24%
5
Goede onderwijsvoorzieningen
22%
6
Goed schoolmanagement
22%
Bron: Enquête onder 4e-jaars studenten lerarenopleiding, ECORYS-NEI 2003.
64
Leraren gezocht!
5 Conclusies en aanbevelingen
5.1 5.1.1
Conclusies Primair onderwijs De huidige personeelsbehoefte valt mee Eén op de vijf Rotterdamse basisscholen heeft eind 2003 openstaande vacatures. Op een totaal van 4.100 leraren (voltijdbanen) gaat het om 70 vacatures32. Dit is 1,7 procent van het zittende lerarenbestand. Een groot deel van de openstaande vacatures is moeilijk vervulbaar, in totaal ongeveer 40 fte. Naast de vacatures blijkt een aantal scholen binnen de huidige financiële kaders een aanvullende personeelsbehoefte voor bevoegde leraren te hebben. Voor een groot deel gaat het daarbij om scholen die aangeven geen openstaande vacatures te hebben. De aanvullende personeelsbehoefte blijkt ongeveer even groot te zijn als het aantal openstaande vacatures. De totale openstaande personeelsbehoefte in het Rotterdamse primair onderwijs (vacatures plus aanvullende behoefte) ligt eind 2003 op ongeveer 130 fte, 3,2 procent van het lerarenbestand. Toch ondervinden veel basisscholen problemen Ondanks de relatief beperkte kwantitatieve openstaande vraag naar leraren ondervinden veel Rotterdamse basisscholen wel problemen in de personeelsvoorziening voor onderwijzend personeel. Ongeveer tweederde van de scholen geeft aan eind 2003 dergelijke problemen te ondervinden. Het basisonderwijs is kwetsbaar voor verzuim Dit verschil tussen het gevoelde probleem en de kwantitatieve personeelsbehoefte kan mogelijk worden verklaard vanuit het ziekteverzuim. Rotterdamse scholen lijken op dit moment nog vrij goed in staat om hun formatie rond te krijgen. Daarom is de kwantitatieve personeelsbehoefte relatief beperkt. Het lijkt er echter op dat er bij veel scholen problemen ontstaan wanneer een school wordt geconfronteerd met verzuim (vanwege ziekte, zwangerschap, etc.). Zo heeft bijna 30 procent van de scholen de afgelopen anderhalf jaar een of meerdere malen leerlingen naar huis gestuurd als gevolg van problemen in de personeelsvoorziening. Er lijkt bij Rotterdamse basisscholen onvoldoende buffer te bestaan om het verzuim op te vangen. Dit kan diverse oorzaken hebben. Enerzijds is het mogelijk dat de Rotterdamse scholen (of schoolbesturen) om organisatorische redenen in onvoldoende mate extra 32
Hierbij is geen specifiek onderscheid gemaakt naar verzuimvacatures.
Leraren gezocht!
65
leraren in dienst hebben die bij verzuim kunnen invallen. Anderzijds is het ook zeer goed mogelijk dat de krappe arbeidsmarkt in het basisonderwijs er voor zorgt dat alle bevoegde leraren een vaste baan kunnen vinden bij een school, waardoor er bij verzuim onvoldoende vervangers beschikbaar zijn. De problemen in de personeelsvoorziening nemen de komende jaren toe Vanaf 2006 wordt er voor het Rotterdamse primair onderwijs een groeiend tekort aan leraren verwacht. In 2006 zijn er naar verwachting al ongeveer 220 voltijdbanen die niet vervuld kunnen worden door bevoegde leraren. Tot 2011 neemt deze onvervulde vraag verder toe tot 320 voltijdbanen. De tekorten worden vooral veroorzaakt door de vergrijzing. Een groot deel van het huidige lerarenbestand zal de komende jaren met pensioen gaan en het onderwijs definitief verlaten. Uit de spanningsindicator die in het onderzoek is gebruikt blijkt dat de lerarentekorten in het primair onderwijs in Rotterdam de komende jaren (ruim) twee maal zo groot zullen zijn als landelijk. Ook voor directeuren en adjunct-directeuren nemen in het Rotterdamse primair onderwijs de problemen in de personeelsvoorziening de komende jaren sterk toe. Hierbij speelt de vergrijzing een nog sterkere rol dan bij de leraren. Immers, de directeuren en adjunctdirecteuren zijn gemiddeld ouder dan leraren. In de periode tot 2011 ontstaat er een grote vervangingsvraag. Voor een deel zal deze vervangingsvraag opgevuld worden met leraren die doorstromen maar een managementfunctie. Dit zal echter naar verwachting onvoldoende zijn om in de volledige vraag te voldoen. Er vertrekken meer leraren uit de regio dan dat er terugkomen Ongeveer 40 procent van de leraren die uitstromen uit het Rotterdamse basisonderwijs vertrekt naar een baan als leraar buiten de gemeente Rotterdam. Uiteraard komen er andersom ook leraren van buiten de gemeentegrenzen in Rotterdam werken, maar dit aantal is een stuk lager. Per saldo vertrokken er in 2002 bijna 100 leraren meer naar een baan als leraar buiten Rotterdam, dan andersom. Dit positieve vertreksaldo legt een extra druk op de lerarentekorten in Rotterdam. Immers, de openvallende arbeidsplaatsen van deze leraren zullen op een andere wijze weer opgevuld moeten worden. Het Rotterdamse primair onderwijs maakt nog weinig gebruik van de externe arbeidsmarkt De instroom van nieuwe leraren in het Rotterdamse primair onderwijs bestaat (evenals landelijk) voor het grootste deel uit afgestudeerden die direct van de lerarenopleiding instromen in het Rotterdamse onderwijs. Daarnaast vormt de stille reserve (voormalig docenten die weer instromen in het Rotterdamse onderwijs) een belangrijke instroomcategorie. Er wordt door de Rotterdamse basisscholen nog weinig gebruik gemaakt van wervingsgroepen op de externe (=niet-onderwijs) arbeidsmarkt. De instroom van zij-instromers en onbevoegden is op dit moment (nog) beperkt. Veel scholen nemen maatregelen tegen problemen in de personeelsvoorziening Vrijwel alle Rotterdamse basisscholen hebben de afgelopen anderhalf jaar één of meerdere maatregelen genomen om knelpunten in de personeelsvoorziening op te vangen. Het gaat hierbij zowel om tijdelijke als permanente maatregelen. Vooral het inzetten van onbevoegd personeel als leraar en het samenvoegen van klassen zijn veel toegepaste maatregelen. Daarnaast hebben veel scholen hun leraren gevraagd om permanent of
66
Leraren gezocht!
incidenteel meer te gaan werken (door het opplussen van contracten of overwerk). Een kwart van de Rotterdamse basisscholen heeft een of meerdere malen leerlingen naar huis moeten sturen als gevolg van problemen in de personeelsvoorziening. LIO’s blijven vaak werken op hun stageschool Eén op de veertig onderwijsgevenden die werkzaam zijn in het Rotterdamse onderwijs is een LIO. Eén op de veertig leraren is dus een LIO. Voor scholen blijken LIO’s een belangrijke wervingsbron te zijn. Ruim de helft van de (inmiddels afgestudeerde) LIO’s die de afgelopen anderhalf jaar in Rotterdam hun LIO-stage hebben gelopen, treedt vervolgens na hun afstuderen in dienst bij hun stageschool als bevoegd docent. De meeste studenten aan de Rotterdamse lerarenopleidingen gaan buiten Rotterdam werken Ongeveer 70 procent van de huidige vierdejaarsstudenten aan de Rotterdamse lerarenopleidingen voor basisonderwijs is na het afstuderen niet van plan om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken. Hiermee dreigt een belangrijk deel van het toekomstige arbeidspotentieel al voortijdig verloren te gaan voor het Rotterdamse onderwijs. Er is hierbij een groot verschil tussen de studenten die in Rotterdam wonen en de studenten die buiten Rotterdam wonen. De studenten die in Rotterdam wonen zijn vrijwel allemaal van plan om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken. Bij studenten van buiten Rotterdam is dit veel lager. Bij de keuze voor de school waar de studenten na hun afstuderen zullen gaan werken blijkt de huidige woonplaats een grote rol te spelen. De reisafstand wordt door veel studenten als belangrijkste reden genoemd waarom men niet in het Rotterdamse onderwijs wil werken. Aan de andere kant is voor studenten die zeggen wel in het Rotterdamse onderwijs te willen werken ook de reisafstand een belangrijke factor.
5.1.2
Voortgezet onderwijs Personeelsbehoefte in het voortgezet onderwijs In het Rotterdamse voortgezet onderwijs heeft 32 procent van de scholen een openstaande vacature. Eind 2003 staan er bij Rotterdamse scholen voor voortgezet onderwijs ongeveer 35 vacatures open, 1,5 procent van het zittende lerarenbestand33. Ongeveer de helft van de vacatures is moeilijk vervulbaar. Naast de genoemde vacatures hebben veel scholen ook een aanvullende personeelsbehoefte voor bevoegde leraren. Ongeveer 15 procent van de scholen in het voortgezet onderwijs zegt een dergelijke aanvullende behoefte te hebben. De aanvullende personeelsbehoefte is ongeveer even groot als het aantal openstaande vacatures. Eind 2003 is de totale openstaande personeelsbehoefte daardoor ongeveer 80 fte (3,2% van het zittende lerarenbestand). Ruim de helft van de scholen ondervindt personeelsproblemen Ondanks dat het aantal openstaande vacatures in het Rotterdamse voortgezet onderwijs lijkt mee te vallen, ondervinden veel scholen toch problemen in de personeelsvoorziening voor onderwijsgevenden. Ruim de helft van de scholen geeft aan eind 2003 hierbij 33
Hierbij is geen specifiek onderscheid gemaakt naar eventuele verzuimvacatures.
Leraren gezocht!
67
problemen te ondervinden. Het aantal scholen dat problemen in de personeelsvoorziening ondervindt is hiermee iets lager dan in het primair onderwijs. De lerarentekorten in het voortgezet onderwijs nemen in de toekomst sterk toe Doordat een groot deel van de leraren uit het Rotterdamse voortgezet onderwijs de pensioengerechtigde leeftijd behaalt ontstaat er de komende jaren een grote vraag naar nieuwe leraren. In het voortgezet onderwijs zal deze vraag slechts voor een klein deel kunnen worden opgevangen door afgestudeerden uit de lerarenopleiding. Een andere belangrijke bron voor nieuw personeel (de stille reserve) neemt de komende jaren sterk in omvang af. Door deze ontwikkelingen neemt de komende jaren de spanning op de arbeidsmarkt voor leraren voortgezet onderwijs sterk toe. Daar waar de onvervulde vraag nu ongeveer 4 procent is, neemt deze naar verwachting toe tot bijna 15 procent in 2006 en 28 procent in 2011. Hiermee ligt de spanning op de arbeidsmarkt voor leraren voortgezet onderwijs de komende jaren in Rotterdam duidelijk hoger dan in het primair onderwijs. Bovendien ligt de spanning in Rotterdam ook in de toekomst boven het landelijk gemiddelde. Het bovenstaande betekent dat in 2011 op een totale vraag naar leraren van ongeveer 2.500 leraren naar verwachting 550 voltijdbanen niet vervuld zullen kunnen worden. De Rotterdamse scholen verwachten vooral voor de vakken Duits en Techniek moeilijk aan leraren te kunnen komen. Ook in het voortgezet onderwijs is er een positief vertreksaldo Ook in het voortgezet onderwijs is er sprake van een grote interregionale mobiliteit. Van de leraren die uitstromen uit het Rotterdamse voortgezet onderwijs, vertrekt 40 procent naar een baan als leraar bij een school buiten Rotterdam. Evenals in het primair onderwijs is het aantal leraren dat vanuit een lerarenbaan buiten de gemeentegrenzen, bij een Rotterdamse school komt werken lager dan andersom. Per saldo vertrokken er in 2002 36 fte aan leraren meer naar een lerarenbaan buiten Rotterdam, dan andersom. Het Rotterdamse voortgezet onderwijs maakt steeds meer gebruik van onbevoegden Ongeveer 1 op de 10 leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is een onbevoegde docent (in personen). Daarbij gaat het in de meeste gevallen om een persoon met een hboof universitaire achtergrond. Wanneer we kijken naar de instroom van nieuwe docenten in het voortgezet onderwijs dan kunnen we concluderen dat het gebruik van onbevoegden de afgelopen anderhalf jaar is toegenomen. Bijna 40 procent van nieuwe leraren in het Rotterdamse voortgezet onderwijs is onbevoegd (in personen). Ook in het voortgezet onderwijs nemen veel scholen maatregelen Evenals in het primair onderwijs hebben vrijwel alle scholen in het Rotterdamse voortgezet onderwijs de afgelopen anderhalf jaar maatregelen genomen om problemen in de personeelsvoorziening voor onderwijsgevenden tegen te gaan. De meest genoemde maatregel is de inzet van onbevoegde docenten (genoemd door 70 procent van de scholen). Daarnaast hebben ook veel scholen klassen samengevoegd en docenten langer laten werken (opplussen van contracten en overwerk). De meeste vierdejaars studenten zijn van plan om buiten Rotterdam te gaan werken De uitkomsten van de enquête onder vierdejaars studenten van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs over werken in het Rotterdamse onderwijs komen vrijwel overeen met de conclusies die we hierboven al bij het primair onderwijs trokken. Een ruime
68
Leraren gezocht!
meerderheid (tweederde) van de studenten zegt niet van plan te zijn om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken. Daarbij gaat het vooral om de studenten die buiten Rotterdam wonen. Van de studenten die in Rotterdam wonen is driekwart wel van plan om bij een Rotterdamse school aan het werk te gaan. Veel studenten blijken reeds een baanaanbod te hebben van een school buiten Rotterdam. Vaak gaat het om een school waar zij ook al stage hebben gelopen. Daarnaast is ook de reisafstand een veel genoemde reden om niet in Rotterdam te willen werken. Andersom geldt ook dat studenten die wel in Rotterdam willen werken, dat vaak willen omdat het dichtbij de plaats is waar zij wonen. Overigens is tweederde van de studenten die zeggen niet van plan te zijn om in het Rotterdamse onderwijs te gaan werken, onder bepaalde voorwaarden hier wel toe bereid. Een hoger salaris en meer spreiding van probleemleerlingen zijn hierbij veel genoemde voorwaarden.
5.2
Aanbevelingen Uit de bovenstaande paragraaf blijkt dat er veel overeenkomsten zijn tussen het primair en het voortgezet onderwijs bij de achtergronden van de problemen in de personeelsvoorziening. Een groot deel van de aanbevelingen is om deze reden toepasbaar voor beide onderwijscategorieën. Daarnaast zijn er ook enkele aanbevelingen geformuleerd voor alleen het primair en het voortgezet onderwijs. Betrek studenten in de lerarenopleidingen in een vroegtijdig stadium bij het Rotterdamse onderwijs Hoewel Rotterdam door de aanwezigheid van de lerarenopleidingen in de stad een groot potentieel aan nieuwe docenten heeft, wil de meerderheid van deze studenten niet in het Rotterdamse onderwijs werken. Ons inziens heeft dit voor een groot deel te maken met de onbekendheid met Rotterdam of met het Rotterdamse onderwijs. De studenten die niet in het Rotterdamse onderwijs willen werken, wonen zelf niet in Rotterdam en hebben ook het grootste deel van hun stages niet in Rotterdam gevolgd. Zij hebben dus tijdens hun opleiding amper kennis gemaakt met de stad en met het onderwijs aan Rotterdamse scholen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij na hun studie kiezen voor een baan buiten Rotterdam. Daarbij komt nog eens dat veel studenten gaan werken op een school waar zij tijdens hun opleiding stage hebben gelopen. Door studenten meer kennis te laten maken met de stad en met de uitdagende kanten van het Rotterdamse onderwijs wordt de kans vergroot dat ook studenten die buiten Rotterdam wonen in het Rotterdamse onderwijs willen werken. Concrete mogelijkheden voor de gemeente om hierbij een rol te spelen zijn bijvoorbeeld: • Overleg met de Rotterdamse lerarenopleidingen over mogelijkheden om meer studenten kennis te laten maken met het Rotterdamse onderwijs (bijvoorbeeld een verplichte stage in het Rotterdamse onderwijs) • Rotterdampas voor de studenten aan de lerarenopleidingen: Hiermee worden studenten van buiten Rotterdam uitgedaagd om kennis te maken met de stad. • Overleg met de schoolbesturen over voldoende stageplaatsen: Wanneer er in overleg met de lerarenopleidingen meer studenten hun stage in Rotterdam gaan lopen, moeten
Leraren gezocht!
69
er hier uiteraard ook wel extra stageplaatsen voor beschikbaar zijn. Ook hier kan de gemeente een rol in spelen. Stimuleer de instroom van Rotterdammers in de lerarenopleidingen Uit het onderzoek komt naar voren dat de afgestudeerden van de lerarenopleidingen hun eerste baan dichtbij hun woonplaats zoeken. Vooral studenten die in Rotterdam wonen, willen ook in het Rotterdamse onderwijs werken. De meerderheid van de studenten aan de Rotterdamse lerarenopleiding is afkomstig van buiten Rotterdam. Een steeds groter deel van de Rotterdamse jeugd is van allochtone afkomst. Met name bij de lerarenopleidingen voor het primair onderwijs is het aantal allochtone studenten vrij laag. De reden hiervoor is onbekend. Nader onderzoek hiernaar kan inzicht bieden in de mogelijkheden om de instroom van Rotterdammers in de lerarenopleiding te stimuleren. Meer inzicht in de redenen waarom leraren buiten Rotterdam gaan werken Jaarlijks vertrekt een groot aantal leraren uit het Rotterdamse onderwijs om buiten de gemeentegrenzen als leraar te gaan werken. Het terugdringen van dit vertrek kan een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van toekomstige lerarentekorten. Een eerste noodzakelijke stap hierbij is het verkrijgen van meer inzicht in de redenen waarom leraren uit Rotterdam vertrekken. Dit inzicht kan verkregen worden door exitgesprekken te houden met alle vertrekkende leraren en daarin aandacht te besteden aan de redenen voor vertrek en de voorwaarden waaronder men voor het Rotterdamse onderwijs behouden had kunnen blijven. Dergelijke exitgesprekken worden bijvoorbeeld ook in de zorgsector gehouden. In deze sector is door de brancheorganisatie een standaard exitformulier ontwikkeld dat door alle vertrekkende werknemers wordt ingevuld. Op deze manier krijgt men inzicht in de redenen waarom werknemers de zorgsector verlaten en kan er hier specifiek beleid op ontwikkeld worden. Onderzoek de mogelijkheden voor de invoering van deeltijdpensioen De grote verwachte uitstroom van leraren en managers vanwege het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd is de belangrijkste oorzaak van het verwachte lerarentekort. Het uitstellen van een deel van deze uitstroom kan de problemen in de personeelsvoorziening verlichten. Een van de mogelijkheden hiervoor is het invoeren van mogelijkheden voor oudere leraren om een deel van de tijd te blijven werken en een deel van de tijd al met pensioen te gaan. Werving van managers voor het primair onderwijs van buiten het onderwijs In het primair onderwijs ontstaat de komende jaren naast het lerarentekort ook een grote onvervulde vraag naar directeuren en adjunct-directeuren. Traditioneel wordt de vraag naar managers in het primair onderwijs vervuld door de doorstroom van leraren naar een managementfunctie. In de toekomst zal dit naar verwachting niet voldoende zijn om in de totale vraag naar managers te voorzien. Er zal dan naar andere oplossingen gezocht moeten worden zoals de werving van managers van buiten het onderwijs. De eerste experimenten hiermee zijn reeds in volle gang. Het blijkt voor managers van buiten het onderwijs echter vooralsnog moeilijk te zijn om een baan te vinden in het onderwijs. Maak het primair onderwijs minder kwetsbaar voor verzuim Op dit moment lijken de problemen in de personeelsvoorziening in het primair onderwijs zich vooral te uiten in tijdelijke problemen bij (tijdelijk of langdurig) verzuim van leraren.
70
Leraren gezocht!
Onder andere door de structuur van lesgeven is het primair onderwijs kwetsbaarder voor personeelsproblemen bij verzuim dan in het voortgezet onderwijs. Wanneer er een leraar een dag uitvalt, krijgt in het primair onderwijs een klas een hele dag geen les, in het voortgezet onderwijs valt er voor een klas dan maar één lesuur uit. Het primair onderwijs kan minder kwetsbaar gemaakt worden voor verzuim door een grotere buffer op te bouwen van leraren waar uit geput kan worden wanneer er een leraar uitvalt. Per school is dat lastig, maar op het niveau van de schoolbesturen of van de gemeente zijn hier betere mogelijkheden voor. Bij sommige schoolbesturen bestaan reeds vervangingspools. Volgens veel van de scholen bevatten deze vervangingspools echter te weinig leraren om aan de volledige vraag aan vervangers te voldoen. Onbevoegde leraren in het voortgezet onderwijs Hierboven hebben we geconstateerd dat in het voortgezet onderwijs steeds vaker gebruik wordt gemaakt van onbevoegde docenten. Gezien de verwachte verdere toename van het lerarentekort in het voortgezet onderwijs zal het beroep op deze groep docenten de komende jaren nog verder toenemen. In overleg met het ministerie van OCW kunnen wellicht afspraken gemaakt worden om deze docenten via assessments en bijscholing om te scholen tot bevoegde docenten.
Leraren gezocht!
71
Bijlage 1
Onderzoeksdoelstellingen
In het onderzoeksvoorstel zijn in overleg met de opdrachtgever tien onderzoeksdoelstellingen geformuleerd. Deze zijn vervolgens vertaald in de onderzoeksvragen (zie hoofdstuk 1). Hieronder worden de onderzoeksdoelstellingen weergegeven. Het onderzoek heeft tot doel om inzicht te verkrijgen in: 1. De (verwachte) samenstelling van het lerarenbestand in Rotterdam. 2. De (verwachte) omvang en samenstelling van de instroom van leraren in het Rotterdamse primair en voortgezet onderwijs. 3. De mate waarin afgestudeerden van de Rotterdamse lerarenopleidingen en PABO’s bij een school in de gemeente Rotterdam gaan werken. 4. De herkomst van LIO’s bij Rotterdamse onderwijsinstellingen en de mate waarin zij in het Rotterdamse onderwijs (willen) blijven werken. 5. De (verwachte) omvang, samenstelling van de uitstroom uit het personeelsbestand van Rotterdamse scholen. 6. De bestemming van de uitstroom (pensioen, andere sector, andere regio, etc.). 7. De (verwachte) omvang van de uitbreidings- en de vervangingsvraag naar leraren in het Rotterdamse PO en VO. 8. De (verwachte) omvang van het lerarentekort in de gemeente Rotterdam. 9. De omvang en gevolgen van de vergrijzing van het personeelsbestand voor scholen in Rotterdam, nu en in de toekomst. 10. De oplossingen die scholen toepassen om het lerarentekort tegen te gaan.
Leraren gezocht!
73
Bijlage 2
Responsverantwoording
Enquête onder scholen Doel van de schriftelijke enquête onder scholen in het primair en voortgezet onderwijs in de gemeente Rotterdam is om inzicht te verkrijgen in de huidige samenstelling van het lerarenbestand, in- en uitstroom van leraren en knelpunten in de personeelsvoorziening nu en in de toekomst. Alle schoolbesturen hebben vooraf een brief ontvangen waarin het doel en de achtergrond van het onderzoek is uitgelegd. De scholen zijn vervolgens integraal benaderd op vestigingsniveau. Na drie weken is een reminder gestuurd in de vorm van een brief vanuit de Rotterdamse wethouder. Om de respons te maximaliseren is na vijf weken door ECORYS-NEI een telefonisch rappel uitgevoerd waarbij aan de scholen een beperkt aantal vragen is gesteld uit de enquête. Tijdens dit telefonisch rappel is met name ingegaan op de problemen in de personeelsvoorziening en niet op de huidige samenstelling van het personeel en de in- en uitstroom. Primair onderwijs In totaal zijn 221 vestigingen van Rotterdamse scholen voor primair onderwijs aangeschreven. Bijna de helft van hen (47%) heeft de vragenlijst schriftelijk geretourneerd, aan nog eens 24% is telefonisch een beperkter aantal vragen voorgelegd. Enkele scholen hebben de vragen beantwoord voor twee vestigingen van de school. In totaal is 71 procent van de scholen bereikt. Tabel 0.1
Respons enquête scholen primair onderwijs Bruto aangeschreven
Percentage
Bruto aangeschreven
221
100%
Respons schriftelijk
103
47%
54
24%
157
71%
Respons telefonisch Respons totaal
*
* Bij de telefonische respons gaat het om een beperkter aantal vragen dan bij de schriftelijke respons. Bron: Enquête onder scholen.
In Rotterdam zijn 26 scholen voor speciaal primair onderwijs. Van hen hebben 9 scholen de enquête ingevuld (35%). Scholen voor speciaal onderwijs zijn dus iets ondervertegenwoordigd in de steekproef. Onderstaande tabel laat zien hoe de scholen verdeeld zijn over verschillende grootteklassen.
Leraren gezocht!
75
Tabel 0.2
Respons naar aantal leerlingen scholen primair onderwijs Aantal scholen in respons Tot 100 leerlingen
% Scholen in respons
8
5%
101 t/m 200 leerlingen
41
26%
201 t/m 300 leerlingen
62
40%
301 t/m 400 leerlingen
24
15%
Meer dan 400 leerlingen
20
13%
Onbekend Totaal
2
1%
155
155
Bron: Enquête onder scholen.
Tabel B2.2 toont de respons naar SE-score per school, vergeleken met de totale populatie. De respons komt redelijk overeen met de populatiecijfers, zij het dat er een lichte ondervertegenwoordiging is van scholen met een hoge SE-score. Voor een deel van de scholen in de respons is de SE-score echter ook onbekend. Tabel 0.3
Respons naar SE-score; vergelijking met totale populatie SE-score
1)
In respons
In populatie
1-1,3
43
27%
55
28%
1,3-1,6
28
18%
41
21%
1,6-1,75
21
13%
29
15%
1,75-1,9
50
32%
70
36%
Onbekend Totaal
15
10%
0
0%
157
100%
195
100%
1)
Het aantal scholen met SE-scores komt niet geheel overeen met het eerder aantal vestigingen omdat in de populatiecijfers sommige vestigingen zijn samengenomen. Bron: Enquête onder scholen.
Voortgezet onderwijs In het voortgezet onderwijs zijn 60 vestigingen van scholen aangeschreven. Van hen heeft 32 procent de enquête schriftelijk geretourneerd. Vervolgens is nog eens 42 procent van de scholen door middel van een telefonische enquête bereikt. In totaal bedraagt de respons 73 procent. Tabel 0.4
Respons enquête scholen voortgezet onderwijs Bruto aangeschreven Bruto aangeschreven
60
100%
Respons schriftelijk
19
32%
Respons telefonisch
25
42%
Respons totaal
44
73%
* Bij de telefonische respons gaat het om een beperkter aantal vragen dan bij de schriftelijke respons. Bron: Enquête onder scholen.
76
Percentage
Leraren gezocht!
Tabel 0.5
Respons naar aantal leerlingen per vestiging Aantal scholen in respons Tot 400 leerlingen
24
401 t/m 800 leerlingen
11
801 t/m 1.200 leerlingen
4
Meer dan 1.200 leerlingen
5
Totaal
44
Bron: Enquête onder scholen.
Studenten Naast de scholen zijn ook studenten ondervraagd. Het gaat hierbij om voltijds vierdejaarsstudenten aan de lerarenopleidingen. Hiertoe zijn contactpersonen bij de lerarenopleidingen in Rotterdam vanuit DSO benaderd. Met deze contactpersonen zijn afspraken gemaakt over het benaderen van de studenten. Uit overleg met de contactpersonen bleek dat het bereiken van de vierdejaarsstudenten vrij moeilijk was, omdat de meeste van hen slechts beperkt op school zijn. In de oorspronkelijke opzet zouden de enquêtes uitgedeeld worden op school, waar de studenten de vragenlijst konden invullen. Dit is op enkele scholen gebeurd tijdens tutoraten. Deels is dit direct door ECORYS-NEI gebeurd, deels via de tussenpersonen op de lerarenopleiding. Bij één hogeschool zijn de enquêtes schriftelijk verzonden en bij de laatste is na beperkte respons bij het uitdelen in de klas gekozen voor een telefonische enquête. Alle studenten hebben dezelfde vragen beantwoord, met enkele uitbreidingsvragen voor studenten van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs. Tabel 0.6
Respons enquête voltijdsstudenten Inschatting aantal vierdejaars
Geschatte
Aantal
voltijds-
respons in
Methode
respons
studenten
%
Thomas Moore Rotterdam
Groepsgewijs in klas uitgedeeld
31
90
34%
Hogeschool Rotterdam
Schriftelijke enquête
59
100
59%
6
100
6%
55
150
37%
151
440
34%
School
lerarenopleiding basisonderwijs Hogeschool Inholland
Groepsgewijs in klas laten uitdelen
Hogeschool Rotterdam
Beperkt deel groepsgewijs in
lerarenopleiding voortgezet
klas, grotendeels telefonische
onderwijs en bve
enquête
Totaal Bron: Enquête onder studenten.
Leraren gezocht!
77
In totaal zijn 35 mannelijke en 115 vrouwelijke studenten aan de lerarenopleidingen bevraagd. 115 studenten zijn woonachtig buiten Rotterdam en 35 wonen in de stad Rotterdam. De studenten aan de lerarenopleiding voor voortgezet onderwijs zijn verdeeld over de vakken Duits, Engels, Frans, geschiedenis, maatschappijleer, natuurkunde, Nederlands, techniek en wiskunde.
78
Leraren gezocht!