Ontslagrecht in het primair en voortgezet onderwijs Normalisering van het ontslagrecht in het onderwijs
Naam:
S. Soedamah
Studentnummer:
10000045
Begeleiders:
Mw. mr. drs. B.B.B Lanting en dhr. prof. mr. E. Verhulp
Masterscriptie Arbeidsrecht April 2015
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1 Ontslagrecht in het onderwijs ............................................................................................ 5 1.1 Ontslagrecht in het openbaar onderwijs....................................................................................... 5 1.1.1 Einde van rechtswege............................................................................................................. 5 1.1.2 Ontslag op verzoek ................................................................................................................. 6 1.1.3 Ontslag niet op verzoek .......................................................................................................... 6 1.1.4 Procedure tegen een ontslagbesluit ...................................................................................... 7 1.2 Ontslagrecht in het bijzonder onderwijs ....................................................................................... 8 1.2.1 Einde van rechtswege............................................................................................................. 8 1.2.2 Einde anders dan van rechtswege.......................................................................................... 9 1.2.3 Commissie van Beroep ......................................................................................................... 12 1.2.4 Kantonrechter ...................................................................................................................... 14 1.3 Overeenkomsten en verschillen tussen de ontslagstelsels in het onderwijs.............................. 15 Hoofdstuk 2 De Wet werk en zekerheid in het bijzonder onderwijs .................................................... 17 2.1 Inwerkingtreding van de WWZ.................................................................................................... 17 2.2 Het vervallen van het BBA en de bevoegdheid van de Commissies van Beroep ........................ 17 2.3 De mogelijkheid tot het instellen van een onderwijsontslagcommissie..................................... 19 2.4 De aanzegverplichting in het bijzonder onderwijs ...................................................................... 19 2.5 Overeenkomsten tussen de opzeggingsgronden onder de WWZ en de huidige opzeggingsgronden in het bijzonder onderwijs ................................................................................ 20 2.6 Transitievergoeding in het onderwijs.......................................................................................... 23 2.7 Rechtsgang naar de kantonrechter ............................................................................................. 24 2.7.1 Hoger beroep........................................................................................................................ 25 Hoofdstuk 3 Het Wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren in het onderwijs ................ 26 3.1 Doel van het wetsvoorstel........................................................................................................... 26 3.2 Wat zijn de gevolgen van normalisering voor het openbaar onderwijs? ................................... 26 3.3 Zal normalisering leiden tot gelijke ontslagstelsels voor docenten in het onderwijs? ............... 27 Conclusie ............................................................................................................................................... 30 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 33
2
Inleiding Nederland heeft een duaal onderwijsbestel. 1 Deze bestaat uit scholen voor het openbaar onderwijs die door gemeentes worden gesticht en scholen voor het bijzonder onderwijs die door particulieren worden opgericht. 2 Op bijzondere scholen wordt onderwijs gegeven op grond van godsdienst, levensovertuiging of onderwijskundige opvoeding. Een bijzondere school mag een leerling of docent weigeren als hun overtuiging in strijd is met de grondslag van de school, mits dit in de statuten is neergelegd en dit beleid consistent gehandhaafd wordt. 3 Op openbare scholen ontbreekt deze grondslag. Openbare scholen zijn levensbeschouwelijk neutraal, non-discriminatoir en algemeen toegankelijk.
De rechtspositie van docenten in het openbaar onderwijs verschilt van die van docenten in het bijzonder onderwijs. Docenten in het openbaar onderwijs worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel 1 Ambtenarenwet, zij zijn aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Het arbeidsovereenkomstenrecht is op hen niet van toepassing (artikel 7:615 BW). Docenten in het bijzonder onderwijs worden aangemerkt als werknemer. Op hen is het arbeidsovereenkomstenrecht wel van toepassing.
Per 1 juli 2015 brengt de Wet werk en zekerheid (WWZ) wijzigingen aan in het huidige ontslagrecht. Op werknemers in het bijzonder onderwijs is titel 7.10 BW van toepassing en zij zullen daarom te maken krijgen met deze wijzigingen. Eén van de wijzigingen is dat na inwerkingtreding van de WWZ voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst van docenten in het bijzonder onderwijs ook toestemming gevraagd moet worden aan het UWV.
De WWZ is niet van toepassing op docenten in het openbaar onderwijs. In de Eerste Kamer is een wetsvoorstel aanhangig die daar verandering in kan brengen. De Tweede Kamer heeft op 4 februari 2014 het wetsvoorstel ‘Normalisering rechtspositie ambtenaren’ aangenomen. Dit wetsvoorstel beoogt de verschillen tussen de rechtspositie van ambtenaren en werknemers ongedaan te maken. Dit proces wordt normalisering genoemd. Als dit voorstel ook door de
1
B.P. Vermeulen, Constitutioneel onderwijsrecht, 's-Gravenhage: Elsevier bedrijfsinformatie 1999, p.6 In het openbaar onderwijs zijn vijf mogelijke bestuursvormen, namelijk het college van B&W, de bestuurscommissie, een openbaar lichaam, een openbare rechtspersoon of een stichting openbaar onderwijs (overheidsstichting). In het bijzonder onderwijs zijn de bestuursvormen een vereniging of een stichting. Zie: J.P. Dikker, ‘Het woud van het onderwijsrecht (1)’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2012/35, p.3 3 J.P. Dikker, ‘Het woud van het onderwijsrecht (1)’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2012/35, p.2 2
3
Eerste Kamer wordt aangenomen, dan zullen ambtenaren net als werknemers werken op basis van een arbeidsovereenkomst. Dat houdt in dat docenten in het openbaar onderwijs in dat geval ook te maken krijgen met het nieuwe ontslagrecht. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dan zal inwerkingtreding van deze wet vanwege de benodigde wijziging van de wet- en regelgeving niet eerder dan 1 januari 2017 plaatsvinden. 4
Mijn probleemstelling luidt als volgt: In hoeverre zullen de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid en het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren ertoe kunnen leiden dat de rechtspositie van de docenten in het openbaar onderwijs gelijk wordt aan die van de docenten in het bijzonder onderwijs op het gebied van het ontslagrecht? Omwille van de overzichtelijkheid zal alleen worden ingegaan op de rechtspositie van docenten in de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs. In hoofdstuk 1 ga ik in op de vraag hoe het huidige ontslagrecht in het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs geregeld is en in hoeverre de positie van docenten in het openbaar onderwijs op dit moment verschilt van die van de docenten in het bijzonder onderwijs. In hoofdstuk 2 komt aan de orde wat in het ontslagrecht voor docenten in het bijzonder onderwijs verandert met invoering van de WWZ. In hoofdstuk 3 wordt onderzocht in hoeverre normalisering kan leiden tot een gelijke rechtspositie voor docenten in het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs op het gebied van het ontslagrecht. In de conclusie volgt de beantwoording van de probleemstelling.
4
M.H.J. Miltenburg, ‘Normalisering ambtenarenrecht: Van strafontslag naar ontslag op staande voet, deel, I’, Tijdschrift Ambtenarenrecht november 2014, p.1
4
Hoofdstuk 1 Ontslagrecht in het onderwijs 1.1 Ontslagrecht in het openbaar onderwijs Een docent in het openbaar onderwijs is ambtenaar. Zijn aanstelling eindigt doordat het schoolbestuur hem een ontslagbeschikking geeft. De ontslagbeschikking is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. 5 De ontslagbescherming van docenten werkzaam bij openbare scholen voor het primair en voortgezet onderwijs is geregeld in de cao-po, de cao-vo en de Awb. Cao’s in het openbaar onderwijs zijn geen cao in de zin van de Wet Cao omdat cao’s slechts betrekking hebben op arbeidsovereenkomsten en niet op ambtelijke aanstellingen. Om de inhoud van de cao van toepassing te laten zijn op personeel in het openbaar onderwijs moet deze expliciet als algemeen verbindend voorschrift worden vastgesteld. 6 Het algemeen verbindend voorschrift geldt dan als rechtspositieregeling voor het personeel in het openbaar onderwijs als bedoeld in artikel 33 lid 1 WPO/artikel 38a lid 1 WVO. Het ontslagrecht voor het personeel in het openbaar onderwijs is geregeld in hoofdstuk 4 van de cao-po en paragraaf 10.b van de cao-vo. De beëindiging van het dienstverband door het schoolbestuur kan op drie manieren plaatsvinden: ten eerste via het einde van rechtswege, ten tweede via het ontslag op verzoek en ten derde via het ontslag niet op verzoek. 7 1.1.1 Einde van rechtswege Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken (artikel 4.6 lid 1 cao-po/artikel 10.b.1 lid 1 cao-vo). Als het dienstverband bij wijze van proef ten minste twaalf maanden heeft geduurd, dan moet de werkgever tenminste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling aan de docent laten weten dat de aanstelling van rechtswege eindigt (artikel 4.6 lid 2 cao-po/artikel 9.b.2 lid 2 cao-vo). Als de werkgever nalaat deze beslissing tijdig te nemen, dan wordt de aanstelling voor bepaalde tijd verlengd onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande aanstelling (artikel 4.6 lid 2 en 3 cao-po/artikel 9.b.2 lid 2 en 3 cao-vo). Volgens de cao-vo eindigen verder ook van rechtswege het dienstverband van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, het dienstverband van de werknemer met een
5
C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.78 6 J.P. Dikker, Het woud van het onderwijsrecht I, Tijdschrift Recht en Arbeid, TRA 2012/35, p.3 7 C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.78
5
onderwijsgevende functie die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen, en het dienstverband van de werknemer bij overlijden (artikel 10.a.1 lid 3 onderdeel c, d en e cao-vo). 1.1.2 Ontslag op verzoek Bij het ontslag in het openbaar onderwijs kan sprake zijn van een ontslag op verzoek of een ontslag niet op verzoek. Kenmerkend voor het eenzijdige karakter van de rechtsverhouding van de docent in het openbaar onderwijs is namelijk dat hij geen ontslag neemt: het ontslag wordt hem op zijn verzoek verleend. 8 (artikel 4.7 onderdeel a cao-po/artikel 10.b.3 lid 1 caovo). 1.1.3 Ontslag niet op verzoek Het bestuur van een openbare school moet een keuze maken uit een limitatief aantal ontslaggronden (artikel 4.7 onderdeel b-m cao-po/artikel 10.b.3 lid 2 t/m 12 cao-vo). Dit stelsel wordt ook wel het ‘gesloten stelsel van ontslaggronden’ genoemd. Op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is de werkgever verplicht een keuze te maken voor een van de limitatief opgesomde ontslaggronden. In het openbaar onderwijs zijn deze ontslaggronden daarentegen facultatief. Het bestuur kan gebruik maken van deze ontslaggronden, maar hoeft dit niet te doen. In de aanhef van artikel 4.7 cao-po en artikel 10.b.3 cao-vo staat namelijk dat de werknemer ontslag kan worden verleend op basis van deze gronden. 9 De gronden waarop ontslag anders dan op verzoek kan worden verleend, zijn ten aanzien van het primair onderwijs: ‘b. wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd; c. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds; d. wegens opheffing van de instelling, of de betrekking of zodanige verandering in de inrichting van het onderwijs of de dienst van de instelling dat zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
8
C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.79 9 C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.79
6
e. indien hij na afloop van lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst aan de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst; f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met inachtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO); g. wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f; h. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf; i. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of geschikt verklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit; j. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim; k. op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard; l. wegens overlijden met ingang van de dag volgend op die van het overlijden. m. wegens het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.’ De in artikel 10.b.3 cao-vo opgesomde ontslaggronden komen grotendeels overeen met die van artikel 4.7 cao-po. In beide cao’s is een ontslaggrond opgenomen die bestaat uit ‘gewichtige redenen’ (artikel 4.7 onderdeel k cao-po/artikel 10.b.3 lid 12 cao-vo). 10 Via deze restgrond kan aan de docent ontslag worden verleend om redenen van gewichtige aard die in overwegende mate betrekking hebben op de persoon van de docent en zijn directe werksituatie. Meestal gaat het hierbij om een in de loop der tijd ontstane impasse die in de weg staat aan een verdere samenwerking en waarbij voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet kan worden verwacht. 11 1.1.4 Procedure tegen een ontslagbesluit Het ontslagprocesrecht van docenten in het openbaar onderwijs is neergelegd in de Awb. Deze wet is op hen van toepassing omdat zij ambtenaren zijn. De ontslagen ambtenaar zal eerst bezwaar moeten maken tegen het ontslag op grond van artikel 7:1 Awb. Daarna kan hij tegen het ontslagbesluit in beroep bij de rechtbank sector bestuursrecht op grond van artikel 10
C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.80 11 D. Christe, N. Hummel, B.B.B Lanting, L.C.J. Sprengers, Inleiding Nederlands ambtenarenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, vierde druk, p.147
7
8:1 Awb. De hoger beroepsinstantie is op grond van artikel 18 Beroepswet de Centrale Raad van Beroep. 12 De rechter kan aan de docent een vergoeding toekennen wanneer sprake is van een ontslag om een gewichtige reden, vaak een verstoorde arbeidsverhouding, en het schoolbestuur een overwegend aandeel heeft in het laten ontstaan dan wel voortbestaan van de verstoorde verhouding. 13 Bij de berekening van de hoogte van deze vergoeding wordt de CRvB-formule gebruikt. 14 De CRvB staat het hanteren van een subsidiaire ontslaggrond toe. 15
1.2 Ontslagrecht in het bijzonder onderwijs Docenten in het bijzonder onderwijs werken op basis van een zogenaamde akte van benoeming. De akte van benoeming is aan te merken als een arbeidsovereenkomst. Titel 7.10 van het Burgerlijk wetboek is daarom op hun dienstbetrekking van toepassing. 16 De ontslagregels uit titel 7.10 BW zijn nader uitgewerkt in de cao-po en cao-vo. De cao werkt voor docenten in het bijzonder onderwijs in hun arbeidsovereenkomst door op grond van de Wet CAO, de Wet AVV of een incorporatiebeding. 17 De arbeidsovereenkomst kan op twee manieren worden beëindigd: het einde van rechtswege of het einde anders dan van rechtswege. 18 De docent kan beroep instellen bij de Commissie van Beroep waarbij de school is aangesloten of bij de kantonrechter (artikel 12.1 lid 1 en lid 4 cao-po/artikel 20 lid 1 cao-vo en artikel 7:681 BW). 1.2.1 Einde van rechtswege Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigen van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze zijn aangegaan (artikel 3.6 lid 1 en 2 cao-po/artikel 10.b.1 lid 1 en artikel 9.b.2 lid 2 onder c caovo). Als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tenminste twaalf maanden heeft geduurd, dan moet de werkgever tenminste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst een beslissing nemen om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven of een nieuwe verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan, dan wel beslissen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt (artikel 3.6 lid 2 caopo/artikel 9.a.2 lid 2 cao-vo). Als de werkgever nalaat deze beslissing tijdig te nemen, dan 12
C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.80 13 D. Christe, N. Hummel, B.B.B Lanting, L.C.J. Sprengers, Inleiding Nederlands ambtenarenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, vierde druk, p.149 14 Rechtbank Gelderland 29 april 2014, JAR 2014/167 15 CRvB 29 april 2004, TAR 2004/111 16 W.J.J. Beurskens, ‘Sociaal recht en het bijzonder onderwijs’, Deventer: Kluwer 1991, p.180 17 J.P. Dikker, Het woud van het onderwijsrecht I, Tijdschrift Recht en Arbeid, TRA 2012/35, p.3 18 C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.81
8
wordt de werknemer geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband (artikel 3.6 lid 3 cao-po en artikel 9.a.2 lid 3 cao-vo).
De cao-vo bevat een groter aantal gronden dan de cao-po waaronder een dienstverband van rechtswege kan eindigen. Artikel 10.a.1 lid 3 cao-vo bepaalt dat sprake is van een eindigen van rechtswege bij: ‘a. het eerste dienstverband voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; b. het verlengd dienstverband voor bepaalde tijd in verband met vervanging door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; c. het dienstverband van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt een en ander met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin voornoemde leeftijd is bereikt, met dien verstande dat de werkgever in overleg met de werknemer deze ontslagdatum telkenmale met maximaal een jaar kan opschorten; d. het dienstverband van de werknemer met een onderwijsgevende functie die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen, vanaf het moment van de rechterlijke uitspraak; e. het dienstverband bij overlijden van de werknemer; f. het verlengd dienstverband voor bepaalde tijd als kan ontstaan door toepassing van artikel 9.a.2 lid 4 sub e.’ Enkele van deze gronden zijn in artikel 3.7 cao-po omtrent de manieren van beëindiging opgenomen. 1.2.2 Einde anders dan van rechtswege In artikel 3.7 cao-po en artikel 10.a.1 lid 2 cao-vo worden zowel het tussentijds beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als het beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geregeld. Volgens artikel 3.7 cao-po geschiedt deze: ‘1. door opzegging; 2. door onverwijlde opzegging wegens een dringende reden voor de werkgever of de werknemer, volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 7:679 BW; 3. door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW;
9
4. door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en de werknemer overeengekomen tijdstip; 5. door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 3.10 door partijen is overeengekomen; 6. door overlijden van de werknemer met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.’
Deze manieren van beëindiging komen grotendeels met die van artikel 10.a.1 lid 2 cao-vo overeen. De werkgever kan kiezen of hij zal ontslaan door de arbeidsovereenkomst op te zeggen of door deze bij de kantonrechter te laten ontbinden. Ook de werknemer kan kiezen of hij zijn arbeidsovereenkomst opzegt of laat ontbinden bij de kantonrechter. Wat in beide artikelen opvalt, is dat de binnen het arbeidsrecht gebruikelijke beëindigingsmethoden hier worden opgesomd, wat overbodig is, omdat titel 7.10 BW al onverkort van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de docent in het bijzonder onderwijs. 19 In artikel 3.8 cao-po zijn de opzeggingsgronden voor de werkgever opgesomd. Net als in het openbaar onderwijs zijn deze opzeggingsgronden facultatief. Opgezegd kan worden wegens: ‘1. plichtsverzuim als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid van deze cao; 2. onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het vijfde lid; 3. opheffing van de instelling of de dienst van de instelling of de betrekking, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van de werknemer overbodig zijn geworden; 4. het feit dat de werknemer na afloop van een lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst binnen de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst; 5. ziekte of arbeidsongeschiktheid met in achtneming van de bepalingen van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO); 6. op verzoek van de werknemer voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de 19
C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.82
10
Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds; 7. andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die redelijkerwijs geacht moeten worden, met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs, de mogelijkheid van voortzetting van de arbeidsovereenkomst uit te sluiten. 8. het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.’
De gronden in artikel 3.8 lid 7 cao-po en 10.a.5 lid 9 cao-vo inzake beëindiging wegens gewichtige omstandigheden zijn hetzelfde als de restgrond ‘redenen van gewichtige aard’ in het ontslagrecht van het openbaar onderwijs (artikel 4.7 onderdeel k cao-po/artikel 10.b.3 lid 12 cao-vo ). Artikel 10.a.5 cao-vo bevat een aantal extra opzeggingsgronden ten opzichte van de cao-po: 1. Een onherroepelijk geworden vonnis waarbij de werknemer is veroordeeld tot vrijheidsstraf wegens een misdrijf; 2. Het feit dat de werknemer in verband met de benoeming opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, zonder welke handelwijze niet tot benoeming zou zijn overgegaan; 3. Het feit dat met betrekking tot de uren boven de normbetrekking van de werknemer is komen vast te staan dat in redelijkheid de uren aan een andere werknemer binnen een normbetrekking kunnen worden opgedragen.
De opzegtermijnen voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst in het bijzonder onderwijs zijn neergelegd in artikel 3.12 cao-po en artikel 10.a.4 cao-vo. Deze opzegtermijnen wijken af van de termijnen in titel 7.10 BW. De werknemer of de werkgever neemt bij een dienstverband van twaalf maanden of korter tenminste één maand opzeggingstermijn in acht. Bij een dienstverband van langer dan twaalf maanden maar korter dan vijf jaar neemt hij tenminste twee maanden opzeggingstermijn in acht. Bij een dienstverband van vijf jaar of langer neemt hij tenminste drie maanden opzeggingstermijn in acht.
Voor opzegging van de arbeidsverhouding van docenten in het onderwijs is geen toestemming van het UWV nodig. De docenten in het bijzonder onderwijs vallen onder de uitzondering van artikel 2 lid 1 onderdeel b BBA: onderwijzend en docerend personeel, werkzaam aan 11
onderwijsinrichtingen, staande onder beheer van een natuurlijk of rechtspersoon. In plaats van deze preventieve toetsing door het UWV wordt het ontslag achteraf getoetst in de procedure bij de Commissie van Beroep. 1.2.3 Commissie van Beroep De wettelijke regeling voor de Commissies van Beroep is op 1 januari 1906 in werking getreden. 20 Voor het toenmalig Lager onderwijs is toen als bekostigingsvoorwaarde opgenomen dat een bijzondere school aangesloten dient te zijn bij een Commissie van Beroep. De Commissies van Beroep werden ingesteld om de werknemers in het openbaar en bijzonder onderwijs zoveel mogelijk gelijke rechtsbeschermingsmogelijkheden te geven. 21 Het openbaar onderwijs kende voor 1906 een uitgebreidere arbeidsbescherming dan het bijzonder onderwijs. Het was daardoor voor werknemers aantrekkelijker om een betrekking te zoeken in het openbaar onderwijs. Het gebrek aan rechtsbescherming werd daarom gezien als een indirecte aantasting van de vrijheid van onderwijs. 22 Met de rechtsbescherming van de Commissies van Beroep kwam de regering tegemoet aan de wens van het bijzonder onderwijs om ‘in eigen kring’ over ontslag van het onderwijzend personeel te oordelen. Het ging daarbij om een zeker wantrouwen tegen de burgerlijke rechter om te oordelen over mogelijk levensbeschouwelijke getinte geschillen tussen schoolbestuur en docent. Als een bijzondere school een werknemer wilde ontslaan, moest dit kunnen zonder inmenging van de overheid. 23 De verscheidene Commissies van Beroep verschillen zowel op het gebied van soort onderwijs, als op het gebied van richting van elkaar. 24 In het rechtspositiebesluit WVO/WEC zijn de procedurevoorschriften voor de Commissies van Beroep opgenomen. In artikel 60 WPO en artikel 52 WVO is bepaald dat het personeel van een bijzondere school bij de Commissie beroep kan instellen tegen een beslissing van het bevoegd gezag inhoudende: ‘a. een disciplinaire maatregel; b. schorsing; c. het direct of indirect onthouden van promotie; d. het verminderen van de omvang van de betrekking; e. ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt; f. de beslissing van het bevoegd gezag ten aanzien van een personeelslid op basis 20
W.J.J. Beurskens, ‘Sociaal recht en het bijzonder onderwijs’, Deventer: Kluwer 1991, p.434 W.J.J. Beurskens, ‘Sociaal recht en het bijzonder onderwijs’, Deventer: Kluwer 1991, p.499 22 W.J.J. Beurskens, ‘Sociaal recht en het bijzonder onderwijs’, Deventer: Kluwer 1991, p.435 23 W.J.J. Beurskens, ‘Sociaal recht en het bijzonder onderwijs’, Deventer: Kluwer 1991, p.436 24 H.J.A. Jansen en W. Lindeboom, ‘Hebben de Commissies van Beroep nog toekomst?’, School & Wet nr.5, november 2012, p.10 21
12
waarvan op termijn vermindering van diens betrekkingsomvang kan plaatsvinden; g. de beëindiging van een verlengd tijdelijk dienstverband; h. de aanwijzing als personeelslid boven de basisformatie voortvloeiend uit een algemeen verbindend voorschrift welke aanwijzing op termijn kan leiden tot ontslag, vermindering van de betrekkingsomvang of beëindiging van een verlengd tijdelijk dienstverband; i. de aanwijzing van een andere school of andere scholen waaraan een personeelslid werkzaamheden zal verrichten.’
Het beroepschrift moet binnen zes weken na het nemen van de beslissing worden ingediend (artikel 61 lid 1 WPO/artikel 52a WVO). Binnen twee weken na de laatste zitting waarop de zaak is behandeld, beslist de Commissie op het beroepschrift (artikel 251 Rechtspositiebesluit Wpo/Wec). De Commissie van Beroep verklaart het beroep gegrond of ongegrond. Tot toekenning van schadevergoeding acht zij zich niet bevoegd. 25 Als een beroep tegen een ontslag door de Commissie gegrond wordt verklaard, dan zal het schoolbestuur uiteindelijk zelf beslissen over het al dan niet herstellen van het dienstverband of het toekennen van een schadevergoeding. De docent kan ervoor kiezen zich niet tot de Commissie van Beroep, maar direct tot de kantonrechter te wenden. 26
Rechtskracht oordeel Commissie van Beroep
Uit de wettelijke bepalingen vloeit niet voort dat de docent in enig opzicht aan de beslissing van de Commissie gebonden is. Dat oordeelde de Hoge Raad in het Amghane-arrest uit 1996. Indien een ontslagen docent in het bijzonder onderwijs zich tot de rechter wendt nadat de Commissie van Beroep hem in het ongelijk heeft gesteld, dan dient de rechter het geschil in volle omvang en niet slechts marginaal te toetsen. Dit is volgens de Hoge Raad slechts anders, indien tussen de onderwijsinstelling en de docent is overeengekomen dat de beslissing van de Commissie van Beroep tussen partijen zal gelden als een bindend advies. Van het bestaan van een dergelijke overeenkomst zal dan echter ondubbelzinnig moeten blijken en het enkele feit dat de docent zich vrijwillig tot de Commissie van Beroep heeft gewend, is hiervoor onvoldoende. 27 De uitspraak van een Commissie van Beroep is wel bindend voor het schoolbestuur. De minister zou naleving kunnen verlangen door de bekostiging in te houden, maar in de praktijk 25
H.J.A. Jansen & M.L.M. van de Laar, ‘Ontslagprocedures in het bijzonder onderwijs: De kantonrechter en de Commissie van Beroep’, School & Wet nr.3, juni 2010, p.9 26 W.J.J. Beurskens, ‘Sociaal recht en het bijzonder onderwijs’, Deventer: Kluwer 1991, p.466 27 Hoge Raad 31 mei 1996, NJ 1996, nr. 693.
13
gebeurt dit niet. 28 De ongegrondverklaring van een ontslagbesluit dwingt de betrokken school niet om de ontslagen leerkracht weer terug te nemen, omdat dit in strijd is met het wettelijk systeem. 29 Uit art. 60 lid 3 WPO vloeit niet voort dat een ontslag als gevolg van een uitspraak van de commissie van beroep nietig of vernietigbaar is. 30 Tot 2010 werd een ontslag waarbij de werkgever zich niet aan het oordeel van de Commissie van Beroep onderwerpt, per definitie als kennelijk onredelijk beoordeeld. In 2010 bepaalde het Hof Amsterdam dat het niet intrekken van een ontslag op staande voet nadat de Commissie van Beroep tot het oordeel is gekomen dat daarvoor geen dringende reden is, ertoe kan leiden dat het ontslag onregelmatig en/of kennelijk onredelijk is. 31 De eerdere benadering dat dit per definitie kennelijk onredelijk is, werd hier dus niet meer gevolgd. In 2011 werd dit opnieuw bevestigd door het Hof Amsterdam. 32 Als de Commissie van Beroep het beroep van de docent tegen een ontslag gegrond verklaart, dan is deze opzegging niet nietig of vernietigbaar, maar mogelijk wel kennelijk onredelijk. Ook de kantonrechter in Hilversum en de kantonrechter in Arnhem volgden deze visie. 33 Deze jurisprudentie heeft negatieve gevolgen voor de status van de uitspraken van de Commissie van Beroep en voor de betrokken partijen. De Commissie van Beroep heeft onvoldoende wettelijke bevoegdheden, waardoor het geschil niet steeds kan worden beëindigd met een uitspraak van de Commissie.34 De onderwijsinstelling kan na de procedure bij de Commissie van Beroep alsnog geconfronteerd worden met een langslepende civiele procedure en de werknemer kan ondanks een gegrondverklaring van zijn beroep tegen het ontslagbesluit bij de Commissie van Beroep niet steeds erop rekenen dat dit besluit wordt teruggedraaid. 35 1.2.4 Kantonrechter De docent in het bijzonder onderwijs kan na opzegging door de werkgever ervoor kiezen om, in plaats van beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep, een procedure bij de kantonrechter te beginnen. Hij kan daarin stellen dat het ontslag kennelijk onredelijk is (artikel 7:681). Daar kan sprake van zijn als de gevolgen van het ontslag voor de docent
28
W.H.A.C.M. Bouwens, F.H.J.G Brekelmans en W Lindeboom, ‘Rapport van de werkgroep Verbetering positie Commissies van Beroep, Opgesteld in opdracht van de Stichting Onderwijsgeschillen’, Amsterdam 27 november 2013, p.5 29 H.J.A. Jansen & M.L.M. van de Laar, ‘Ontslagprocedures in het bijzonder onderwijs: De kantonrechter en de Commissie van Beroep’, School & Wet nr.3, juni 2010, p.10 30 J.P. Dikker, ‘Het woud van het onderwijsrecht (2)’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2012/45, p.4 31 Hof Amsterdam 12 oktober 2010, LJN BP0651, RAR 2011/50. 32 Hof Amsterdam 19 juli 2011, LJN BR4254, RAR 2011, 147. 33 Kantongerecht Hilversum 28 december 2011, JAR 2012, 26. Rechtbank Arnhem 17 september 2012, LJN BX7884. 34 W.H.A.C.M. Bouwens, F.H.J.G Brekelmans en W. Lindeboom, ‘Rapport van de werkgroep Verbetering positie Commissies van Beroep, Opgesteld in opdracht van de Stichting Onderwijsgeschillen’, Amsterdam 27 november 2013, p.4 35 W.H.A.C.M. Bouwens, F.H.J.G Brekelmans en W. Lindeboom, ‘Rapport van de werkgroep Verbetering positie Commissies van Beroep, Opgesteld in opdracht van de Stichting Onderwijsgeschillen’, Amsterdam 27 november 2013, p.6
14
onevenredig groot zijn. Als sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, dan kan de rechter schadevergoeding toekennen of herstel van de dienstbetrekking bevelen. In plaats van de arbeidsovereenkomst op te zeggen, kan deze ook worden ontbonden in een ontbindingsprocedure (artikel 7:685 BW). Het verzoek tot ontbinding kan door zowel de werkgever als de werknemer ingediend worden. Deze procedure wordt begonnen met een verzoekschrift. Meestal is het de werkgever die de ontbindingsprocedure begint. Als de rechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, dan zal hij nagaan of een vergoeding moet worden toegekend. Bij de berekening van de hoogte daarvan geldt de kantonrechtersformule. Tegen de beschikking van de kantonrechter staat geen hoger beroep open. 36
1.3 Overeenkomsten en verschillen tussen de ontslagstelsels in het onderwijs Het ontslagrecht voor het personeel in het openbaar onderwijs verschilt van het ontslagrecht voor het personeel in het bijzonder onderwijs. Dit komt ten eerste door de wijze van beëindiging van de dienstbetrekking. De ambtelijke aanstelling heeft een eenzijdig karakter, terwijl de arbeidsovereenkomst een tweezijdig karakter heeft. Een ambtenaar kan vanwege zijn aanstelling geen ontslag nemen maar hij moet zijn ontslag aanvragen bij zijn werkgever. Een werknemer kan daarentegen wel zelf zijn arbeidsovereenkomst opzeggen of laten ontbinden.
Ten tweede verschillen de bevoegde rechters voor het openbaar en bijzonder onderwijs. De docent in het openbaar onderwijs gaat tegen een ontslagbeschikking eerst in bezwaar bij het bevoegd gezag en vervolgens in beroep bij de bestuursrechter. De werknemer in het bijzonder onderwijs gaat tegen een beslissing tot ontslag in beroep bij de Commissie van Beroep of bij de kantonrechter. Ten derde bestaat een verschil tussen de zwaarste disciplinaire maatregelen, het strafontslag in het openbaar onderwijs (artikel 4.7 onder j cao-po/artikel 10.b.3 lid 11 cao-vo) en het ontslag op staande voet in het bijzonder onderwijs (artikel 3.7 lid 2 cao-po/artikel 10.a.1 lid 2 onder b). Het verschil tussen de twee vormen van ontslag is dat voor de geldigheid van het strafontslag een dringende reden voldoende is en onverwijld handelen daarbij niet vereist is,
36
H.J.A. Jansen & M.L.M. van de Laar, ‘Ontslagprocedures in het bijzonder onderwijs: De kantonrechter en de Commissie van Beroep’, School & Wet nr.3, juni 2010, p.9
15
terwijl voor het ontslag op staande voet een dringende reden alleen niet genoeg is. 37 Het ontslag op staande voet moet daarnaast ook onverwijld plaatsvinden.
Uit de cao’s blijkt dat de beëindigingsgronden in het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs grotendeels met elkaar overeenkomen. Dit komt doordat in de onderwijswetten is neergelegd dat de bepalingen omtrent ontslag niet minder rechten mogen verschaffen aan het personeel in het openbaar onderwijs dan die welke voor hun collega’s in het bijzonder onderwijs uit titel 7.10 BW voortvloeien. 38 De arbeidsvoorwaarden in het primaire en voortgezet onderwijs zijn volledig gedecentraliseerd, waardoor de werkgeversorganisaties en vakbonden alle arbeidsvoorwaarden, primair en secundair, op cao-niveau kunnen afstemmen. 39
37
M.H.J. Miltenburg, ‘Normalisering ambtenarenrecht: Van strafontslag naar ontslag op staande voet, deel II’, Tijdschrift Ambtenarenrecht december 2014, p.1 38 Artt.33 lid 3 WPO en 38a lid 4 WVO 39 I.L. Gerrits, ‘Arbeidsrecht en onderwijs’, ArbeidsRecht 2014, 12, p.2
16
Hoofdstuk 2 De Wet werk en zekerheid in het bijzonder onderwijs 2.1 Inwerkingtreding van de WWZ Het Wetsvoorstel werk en zekerheid is op 10 juni 2014 tot wet verheven. 40 De WWZ bevat wijzigingen van het arbeidsovereenkomstenrecht en treedt gefaseerd in werking. De WWZ wijzigt de positie van flexwerkers, het ontslagrecht en de Werkloosheidswet. 41 De regeling met betrekking tot de flexibele arbeid is al op 1 januari 2015 in werking getreden. De regeling met betrekking tot de Werkloosheidswet treedt per 1 januari 2016 in werking. Het ontslagrecht treedt in werking per 1 juli 2015.
In paragraaf 2.2 wordt het per 1 juli 2015 vervallen van het BBA en de wettelijke bevoegdheid van de Commissies van Beroep besproken. In paragraaf 2.3 komt de mogelijkheid tot het instellen van een onderwijsontslagcommissie aan de orde. De aanzegverplichting welke gaat gelden voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd komt aan bod in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 worden de limitatieve opzeggingsgronden vergeleken met de huidige opzeggingsgronden in het bijzonder onderwijs. De introductie van de transitievergoeding in de WWZ wordt besproken in paragraaf 2.6. In paragraaf 2.7 wordt de mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst behandeld.
2.2 Het vervallen van het BBA en de bevoegdheid van de Commissies van Beroep Voor opzegging van de arbeidsverhouding van docenten in het onderwijs is op dit moment geen toestemming van het UWV nodig. Het BBA zal echter per 1 juli 2015 vervallen. De uitzondering op het toestemmingsvereiste van UWV voor docenten in het onderwijs vervalt. De werkgever in het bijzonder onderwijs zal voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid vooraf toestemming moeten vragen aan het UWV. Het UWV past bij bedrijfseconomische ontslagen voor het bepalen van de ontslagvolgorde het afspiegelingsbeginsel toe. In de WWZ is voorzien in een afwijkingsmogelijkheid van het afspiegelingsbeginsel bij cao. Daarvoor moet een van de werkgever onafhankelijke ontslagcommissie worden ingesteld (de cao-ontslagcommissie). Deze wordt door de cao-partijen wordt aangewezen (artikel 7:671a lid 2 BW). Aan deze
40 41
F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4, september 2014, p.5 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr.3, p.6-7
17
commissie moet toestemming worden gevraagd voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. 42 De bevoegdheid van de Commissie van Beroep om achteraf over een ontslag te oordelen, komt per 1 juli 2015 te vervallen. De onderwijswetgeving zal niet meer bepalen dat de onderwijswerkgever verplicht moet zijn aangesloten bij een Commissie van Beroep. Deze wijziging werd tijdens de parlementaire behandeling gemotiveerd met de constatering dat het BBA wordt ingetrokken en dat daarmee dus ook de daarin opgenomen preventieve ontslagtoets voor het bijzonder onderwijspersoneel vervalt en dat alle ontslagen van onderwijspersoneel onder de WWZ preventief ofwel door UWV, ofwel door de kantonrechter zullen worden getoetst. 43 Daarmee is er geen wettelijke basis meer voor de bekostigingsvoorwaarde dat de instellingen van bijzonder onderwijs zich aansluiten bij een commissie van beroep die thans achter het ontslag kan toetsen. 44 Deze redenering suggereert dat de commissies van beroep in de onderwijswetgeving zijn geïntroduceerd tegelijk met de introductie van het BBA in 1945. De wettelijke regeling voor de Commissies van Beroep is echter al op 1 januari 1906 in werking getreden. De Commissies van Beroep werden ingesteld om de achtergestelde positie van onderwijzers in het bijzonder onderwijs op te heffen en om de soevereiniteit in eigen kring te garanderen. 45 Bij de totstandkoming van het BBA werd in de vrijstelling van de ontslagvergunning voor docerend personeel met een arbeidsovereenkomst kennelijk de soevereiniteit in eigen kring erkend. In de kamerbehandeling is dit buiten beschouwing gelaten. 46 Een andere reden voor het afschaffen van de Commissies van Beroep die niet aan bod is gekomen tijdens de parlementaire behandeling, is dat de gebondenheid aan de uitspraken van de Commissies van Beroep de afgelopen twintig jaren in het gedrang is gekomen (zie paragraaf 1.2.3). Werkgevers in het bijzonder onderwijs zijn in arbeidsrechtelijk opzicht niet gebonden aan de uitspraak van de commissie. 47
42 43
F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4 september 2014, p.8
W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de Commissies van Beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1, februari 2015 p.5 44 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 8, p.20 45 W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de Commissies van Beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1, februari 2015 p.6 46 W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de Commissies van Beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1, februari 2015 p.6 47 W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de Commissies van Beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1, februari 2015 p.6
18
2.3 De mogelijkheid tot het instellen van een onderwijsontslagcommissie Voor docenten in het bijzonder onderwijs gaat de reguliere ontslagprocedure gelden. Daarop bestaat één uitzondering. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 7:671 lid 1 onderdeel h BW. Daarin wordt bepaald dat voor het opzeggen door de werkgever geen schriftelijke instemming van de werknemer nodig is wanneer het een werknemer in het bijzonder onderwijs betreft en de ontslaggrond verband houdt met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de betrokken bijzondere school en gelegen is in handelen of nalaten van de werknemer dat met die identiteit onverenigbaar is. De gegrondheid van die reden moet door een onafhankelijke en onpartijdige commissie worden beoordeeld. 48 Als cao-partijen geen onderwijsontslagcommissie instellen, dan zal de rechter vanzelfsprekend de vrijheid van onderwijs respectievelijk de godsdienstvrijheid betrekken bij een ontslag op deze grond. 49 Als van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, dan zou deze rol mogelijk toebedeeld kunnen worden aan de huidige Commissies van Beroep. In de Memorie van Antwoord van de Eerste Kamer wordt de mogelijkheid benoemd om ook andere taken aan de onderwijsontslagcommissie toe te bedelen dan bij wet is voorzien: ‘Scholen en instellingen die dat op prijs stellen kunnen dus zelf een commissie op grond van artikel 7:671, eerste lid, onderdeel h, BW instellen. (..) Het is aan werkgevers of organisaties van werkgevers en werknemersorganisaties om aanvullende voorzieningen te treffen en in dat kader aan de commissie andere taken toe te bedelen dan thans bij wet voorzien, waaronder ook kan worden begrepen taken die thans door de Commissie van Beroep worden verricht.’ 50
Als de onderwijsontslagcommissies worden ingesteld, dan zullen voor die commissies in de nieuwe cao-po en cao-vo regels moeten worden gesteld met betrekking tot hoor en wederhoor, de vertrouwelijke behandeling van overgelegde gegevens, redelijke termijnen voor reacties van werkgever en werknemer, en een redelijke beslistermijn (artikel 7:671 lid 1 onderdeel h en artikel 7:671a lid 2 onderdeel a t/m d BW).
2.4 De aanzegverplichting in het bijzonder onderwijs Voor tijdelijke arbeidsovereenkomsten is op 1 januari 2015 een aanzegverplichting ingevoerd (artikel 7:668 lid 1 BW). Deze houdt in dat wanneer de arbeidsovereenkomst voor bepaalde
48
ste
W.H.A.C.M Bouwens en R.A.A. Duk, Van der Grinten Arbeidsovereenkomstenrecht, 24 p.500 49 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.28 50 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, C, Memorie van Antwoord, p.83
19
druk. Deventer: Kluwer 2014,
tijd een duur heeft van zes maanden of langer, de werkgever uiterlijk een maand van tevoren dient mee te delen of het contract verlengd wordt of niet. Doet hij dit niet of te laat, dan moet hij aan de werknemer ten hoogste een vergoeding gelijk aan het bedrag van één maandloon betalen. Nalaten om aan te zeggen leidt niet tot het ontstaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst, tenzij de arbeidsovereenkomst stilzwijgend wordt voortgezet. De cao-po en cao-vo kennen al bepalingen die in dit opzicht verder gaan dan de WWZ. Daarin is bepaald dat wanneer de werkgever nalaat tijdig te beslissen of de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, een nieuwe arbeidsovereenkomst met dezelfde duur als de vorige tot stand komt. (Artikel 3.6 lid 4 cao-po en artikel 9.b.2 lid 2) De aanzegverplichting wordt op dat laatste punt gezien als aanvulling op deze bepalingen. De arbeidsovereenkomsten in het bijzonder onderwijs zullen bij niet nakomen van de aanzegplicht nog steeds worden voortgezet met een nieuwe arbeidsovereenkomst, maar wel zal de werkgever een vergoeding moeten betalen als hij de docent niet op tijd heeft geïnformeerd. De aanzegplicht geldt al bij arbeidsovereenkomsten van zes maanden of langer. Dit komt in de plaats van de bepalingen uit de cao-po en cao-vo dat het arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van twaalf maanden of langer betreft. De werkgever in het bijzonder onderwijs zal nu dus eerder en bij kortere arbeidsovereenkomsten moeten aanzeggen dan in de cao staat. 51
2.5 Overeenkomsten tussen de opzeggingsgronden onder de WWZ en de huidige opzeggingsgronden in het bijzonder onderwijs Artikel 7:669 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing van de werknemer ligt niet in de rede als de grond voor het ontslag is gelegen in verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De arbeidsovereenkomst kan afhankelijk van welke opzeggingsgrond aan het ontslag ten grondslag wordt gelegd, worden beëindigd na schriftelijke toestemming van het UWV of door ontbinding bij de kantonrechter. De acht opzeggingsgronden staan limitatief opgesomd in artikel 7:669 lid 3 sub a t/m h BW.
51
W. Lindeboom, ‘Wet werk en zekerheid: de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’, School & Wet nr. 5, oktober 2014, p.5
20
Het is interessant om te bekijken welke van de opzeggingsgronden voor het bijzonder onderwijs in de cao-po en cao-vo overeenkomen met de opzeggingsgronden in de WWZ en welke niet. Zo kan gezien worden welke opzeggingsgronden in de cao’s na inwerkingtreding van het ontslagrecht per 1 juli 2015 zullen verdwijnen. Hieronder wordt in een tabel aangegeven welke opzeggingsgronden uit de cao-po en de cao-vo overeenkomen met de opzeggingsgronden uit artikel 7:669 lid 3 BW en welke niet. Opzeggingsgronden Cao-po en/of cao-vo Opzegging wegens opheffing van de instelling of de betrekking (artikel 3.8 lid 3 cao-po/artikel 10.a.5 lid 3 cao-vo) Opzegging wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de ZAPO of ZAVO (artikel 3.8 lid 5 caopo/artikel 10.a.5 lid 5 cao-vo) De grond ‘frequent ziekteverzuim met onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering’ ontbreekt in de cao-po en cao-vo. Opzegging wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan ziekte (artikel 3.8 lid 2 cao-po/artikel 10.a.5 lid 2 cao-vo)
Opzegging wegens plichtsverzuim (artikel 3.8 lid 1 caopo/artikel 10.a.5 lid 1 cao-vo) Opzegging wegens het feit dat de werknemer in verband met de benoeming opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, zonder welke handelwijze niet tot benoeming zou zijn overgegaan (artikel 10.a.5 lid 7 cao-vo) De grond ‘ernstig gewetensbezwaar’ ontbreekt in de cao-po en cao-vo. Opzegging wegens gewichtige omstandigheden (artikel 3.8 lid 7 cao-po/artikel 10.a.5 lid 9 cao-vo). Wanneer sprake is van een ontslag om een gewichtige reden, gaat het vaak om een verstoorde arbeidsverhouding. 52 Opzegging op verzoek van de werknemer voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds (artikel 3.8 lid 6 cao-po)
52
Opzeggingsgronden artikel 7:669 lid 3 BW De a-grond: ‘bedrijfseconomische redenen’ De b-grond: ‘langdurige arbeidsongeschiktheid’
De c-grond ‘frequent ziekteverzuim met onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering’ De d-grond: ‘De ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer.’’ De e-grond: ‘verwijtbaar handelen of nalaten’ De e-grond: ‘verwijtbaar handelen of nalaten’
de f-grond: ‘ernstig gewetensbezwaar’. de g-grond: ‘een verstoorde arbeidsverhouding’
Opzegging op verzoek van de werknemer valt niet onder de opzegging bedoeld artikel 7:669 BW. De werknemer mag de arbeidsovereenkomst altijd opzeggen met inachtneming van de opzegtermijn.
D. Christe, N. Hummel, B.B.B Lanting, L.C.J. Sprengers, Inleiding Nederlands ambtenarenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, vierde druk, p.149
21
Opzegging wegens het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider (artikel 3.8 lid 8 cao-po) Opzegging wegens een onherroepelijk geworden vonnis waarbij de werknemer is veroordeeld tot vrijheidsstraf wegens een misdrijf (artikel 10.a.5 lid 6 cao-vo) Opzegging wegens het feit dat met betrekking tot de uren boven de normbetrekking van de werknemer is komen vast te staan dat in redelijkheid de uren aan een andere werknemer binnen een normbetrekking kunnen worden opgedragen (artikel 10.a.5 lid 8 cao-vo) Opzegging wegens het feit dat de werknemer na afloop van een lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst binnen de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst (artikel 3.8 lid 4 caopo/artikel 10.a.5 lid 4 cao-vo)
Wellicht de h-grond: ‘andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden’ De h-grond: ‘andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden’ 53 Wellicht de h-grond: ‘andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden’
Wellicht de h-grond: ‘andere dan de hiervoor genoemde omstandigheden’
Zoals uit de tabel valt af te lezen, zijn veel opzeggingsgronden die in de cao-po en cao-vo staan terug te vinden tussen de opzeggingsgronden in de WWZ. De opzeggingsgronden uit de cao die niet in de WWZ zijn opgenomen, zouden wellicht kunnen vallen onder de h-grond als de omstandigheden zodanig zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet gevergd kan worden. Als de opzeggingsgronden uit de cao’s ook niet onder de h-grond vallen, dan zal de arbeidsovereenkomst alleen met toestemming van de werknemer via deze gronden kunnen worden opgezegd. Enkele opzeggingsgronden uit de WWZ staan niet in de cao-po en cao-vo, zoals de gronden ‘ernstig gewetensbezwaar’ en ‘frequent ziekteverzuim met onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering.’ Via de cao-vo is het mogelijk om een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op te zeggen terwijl tijdens ziekte een opzegverbod geldt (artikel 10.a.1 lid 4 cao-vo). Het opzegverbod bij ziekte in artikel 7:670 BW zal vanaf 1 juli 2015 echter niet meer bij cao buiten toepassing verklaard kunnen worden. Artikel 10.a.1 lid 4 cao-vo zal vanaf die datum dus onverbindend zijn. 54
53
Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.99 W. Lindeboom, ‘Wet werk en zekerheid: de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’, School & Wet nr. 5 oktober 2014, p.7
54
22
In de cao-vo is in artikel 10.a.1 lid 1 bepaald dat een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet worden opgezegd. Als de sociale partners artikel 10.a.1 lid 1 cao-vo in stand houden, zal het UWV of de kantonrechter vanaf 1 juli 2015 beslissen over de beëindiging van een dergelijke arbeidsovereenkomst. Dit is niet verplicht onder de WWZ, maar als men ervoor kiest om dit in de cao op te nemen, zal daar ook de voorafgaande toestemming vereist zijn.55
2.6 Transitievergoeding in het onderwijs De vergoeding op grond van het kennelijk onredelijk ontslag en de vergoeding met toepassing van de kantonrechterformule komen te vervallen. 56 In plaats daarvan wordt een transitievergoeding ingevoerd. De docent heeft recht op een transitievergoeding indien hij tenminste twee jaar in dienst is en als de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd door opzegging na toestemming van UWV of door ontbinding door de rechter of, in geval van een tijdelijk contract, op initiatief van de werkgever niet wordt verlengd. De transitievergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor het ontslag en anderzijds om de werknemer in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken. 57 De transitievergoeding is geregeld in artikel 7:673 lid 2 BW. De vergoeding is over de eerste tien jaar van de arbeidsovereenkomst gelijk aan een derde van het maandsalaris voor elke dienstjaar en na tien jaar gelijk aan de helft van het maandsalaris voor elk dienstjaar. 58 De transitievergoeding wordt gemaximeerd op een bedrag van €75.000, of een jaarsalaris indien de werknemer meer verdient. 59 Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst kan een ruimere vergoeding worden afgesproken. In artikel 7:673a BW is bepaald dat voor werknemers van 50 jaar of ouder met een dienstverband van meer dan tien jaar een hogere transitievergoeding geldt tot 1 januari 2020. In het cao-overleg tussen sociale partners kunnen afspraken gemaakt worden over de toepassing van de regels voor de transitievergoeding in het onderwijs. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om bij cao af te wijken van de wettelijke regeling voor de transitievergoeding (artikel 7:673b lid 1 BW). Als voorwaarde voor deze afwijking geldt dat 55
W. Lindeboom, ‘Wet werk en zekerheid: de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’, School & Wet nr. 5 oktober 2014, p.7 56 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4 september 2014, p.10 57 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.38 58 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.38 59 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.39
23
werknemers aanspraak moeten kunnen maken op een gelijkwaardige voorziening. Voor de onderwijscao’s is het een belangrijke vraag of de bovenwettelijke werkloosheidsregelingen gekwalificeerd kunnen worden als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening. Deze vraag beantwoorden mr. dr. F.H.J.G Brekelmans en mr. P. Kruit ontkennend. Doel van de bovenwettelijke regeling is immers niet het bekorten van de periode van werkloosheid, maar het bieden van een aanvullende inkomensvoorziening. 60 In artikel 7:763a lid 6 BW wordt geregeld dat bepaalde tijdens het dienstverband gemaakte kosten kunnen worden afgetrokken van het uiteindelijk verschuldigde bedrag aan transitievergoeding. Onder bepaalde voorwaarden op de transitievergoeding de inzetbaarheidskosten dan wel de transitiekosten worden ingehouden. De inzetbaarheidskosten zijn kosten die tijdens het dienstverband zijn gemaakt en die verband houden met het verbeteren en verbreden van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever. De gemaakte kosten mogen geen verband houden met de functie van de werknemer en mogen ook niet hebben bijgedragen aan een bredere inzetbaarheid van de werknemer in de onderwijsinstelling van de werkgever. 61 In geval van transitiekosten gaat het om kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer. De cao-po en de cao-vo kunnen aangeven welke kosten onder inzetbaarheidskosten en transitiekosten vallen. Aangegeven zou kunnen worden dat alle opleidingen die nodig zijn om de bekwaamheidseisen van de leraar te onderhouden evenwel als alle cursussen die door het gehele team gevolgd worden, niet onder de inzetbaarheidskosten vallen. De kosten voor het onderhouden van de bekwaamheidseisen vallen onder de kosten die worden gemaakt voor de inzetbaarheid binnen de functie die wordt uitgeoefend bij de eigen werkgever. Op grond van 7:611a vallen deze kosten buiten de aftrek van de transitievergoeding. 62
2.7 Rechtsgang naar de kantonrechter Voor docenten in het bijzonder onderwijs gaat de reguliere ontslagprocedure gelden. Een uitzondering daarop biedt de mogelijkheid in artikel 7:671 lid 1 BW om voor ontslagen samenhangend met de grondslag of de identiteit van de school de preventieve ontslagtoets door een onderwijsontslagcommissie te laten uitvoeren (zie paragraaf 2.3).
60
F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid: de transitievergoeding’, School & Wet nr.1, februari 2015, p.12 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid: de transitievergoeding’, School & Wet nr.1, februari 2015, p.10 62 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid: de transitievergoeding’, School & Wet nr.1, februari 2015, p.11 61
24
De docent kan de kantonrechter verzoeken de met toestemming van de onderwijsontslagcommissie opgezegde arbeidsovereenkomst te herstellen. 63 De procedures bij de kantonrechter worden via een verzoekschrift aanhangig gemaakt. De docent dient dit verzoek te doen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW). Als de reden die door de werkgever wordt aangevoerd onvoldoende grond voor ontslag biedt, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet ontbinden. Datzelfde geldt als sprake is van een opzegverbod. Als het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de omstandigheid waarop dat opzegverbod betrekking heeft, dan kan toch ontbonden worden (artikel 671b lid 6 onderdeel a). 64 In artikel 7:671b lid 1 BW wordt bepaald in welke gevallen een werkgever zich kan wenden tot de kantonrechter om een arbeidsovereenkomst te laten ontbinden. Dit is het geval indien UWV of de ontslagcommissie heeft geweigerd toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 7:671a BW, dan wel indien de werkgever zich beroept op een grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdelen c t/m h BW, of indien sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd (artikel 7:671b lid 1 sub c). Als de docent het oneens is met zijn ontslag, ondanks toestemming van het UWV of de commissie, dan kan hij zich tot de kantonrechter wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst te herstellen. 65 2.7.1 Hoger beroep Het wordt mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen alle beslissingen van de kantonrechter op grond van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen werkgever en werknemer (artikel 7:683 BW). 66 De gedachte hierachter is dat in een stelsel waar verschillende kantonrechters oordelen over ontslag, de mogelijkheid van hoger beroep tegen een beslissing van de rechter van belang wordt geacht om uniformiteit in de rechtspraak te bevorderen. 67
63
F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4 september 2014, p.11 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.31-32 65 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4 september 2014, p.11 66 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4 september 2014, p.12 67 Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting, p.35 64
25
Hoofdstuk 3 Het Wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren in het onderwijs 3.1 Doel van het wetsvoorstel Het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren is op 3 november 2010 ingediend door de voormalige Tweede Kamerleden Koser Kaya en Van Hijum. Het wetsvoorstel is op 4 februari 2014 aangenomen in de Tweede Kamer en ligt momenteel in de Eerste Kamer. 68 Het wetsvoorstel heeft tot doel de rechtspositie van de ambtenaar te normaliseren, dat wil zeggen de normale regels over de arbeidsovereenkomst van het Burgerlijk Wetboek van toepassing te verklaren op de ambtenaar. 69 De arbeidsverhoudingen bij de overheid zouden gelijk moeten zijn aan de verhoudingen in het private bedrijfsleven, met uitzondering van de gevallen waarin zwaarwegende argumenten zijn om dit niet te doen. Het wetsvoorstel beoogt niet een einde te maken aan het eigen karakter van het ambtenaarschap. 70 De ambtenarenstatus en de benaming ‘’ambtenaar’’ worden niet afgeschaft. 71 De ambtenarenwet blijft bestaan. Het publiekrechtelijke en eenzijdige karakter van de ambtelijke aanstelling wordt vervangen door de privaatrechtelijke tweezijdige arbeidsovereenkomst. De bepalingen van titel 7.10 BW worden van toepassing op de dienstbetrekking van het personeel werkzaam in het openbaar onderwijs. De kantonrechter wordt in plaats van de bestuursrechter bevoegd om over de geschillen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst te beslissen. 72
3.2 Wat zijn de gevolgen van normalisering voor het openbaar onderwijs? Na inwerkingtreding van het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren zal de Wet werk en zekerheid ook op de ambtenaren in het openbaar onderwijs van toepassing zijn. Normalisering van de arbeidsverhoudingen hoeft geen aanleiding tot problemen te geven. In het openbaar onderwijs zijn een aantal docenten al werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, namelijk bij openbare scholen die vallen onder een samenwerkingsbestuur. Dit is een bestuur van een stichting die naast scholen voor openbaar onderwijs ook scholen voor bijzonder onderwijs in stand houdt. 73
68 69
Handelingen TK 2013-2014, 49
Kamerstukken II 2011-2012, 32550, nr. 6, p.21 Kamerstukken II 2011-2012, 32550, nr. 6, p.1 71 P.R.M Berends-Schellens, ‘De Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, van wetsvoorstel tot werkelijkheid?’, School & Wet nr.2 april 2012, p.13 72 H.J.A. Jansen en W. Lindeboom, ‘Hebben de Commissies van Beroep nog toekomst?’, School & Wet nr.5 november 2012, p.13 73 C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.89 70
26
Omdat het BBA per 1 juli 2015 vervalt, zal de werkgever in het openbaar onderwijs na normalisering toestemming kunnen vragen aan het UWV of de cao-ontslagcommissie om de arbeidsovereenkomst op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid. Voor de overige gronden kan de werkgever terecht bij de kantonrechter. De docent in het openbaar onderwijs krijgt na normalisering de mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen bij het UWV, de kantonrechter, het gerechtshof en de Hoge Raad. 74 Na normalisering zal het strafontslag waarschijnlijk worden vervangen door het ontslag op staande voet. De werkgever in het openbaar onderwijs zal voortvarender aan het werk moeten omdat de eis van onverwijld handelen gaat gelden. 75
Het is maar de vraag of de kantonrechter bij het beoordelen of sprake is van een dringende reden, het handelen of nalaten van een ambtenaar vanwege het afleggen van de ambtseed anders zal beoordelen dan het handelen of nalaten van een gewone werknemer. 76 Ik vermoed dat dit niet het geval zal zijn, omdat op docenten in het openbaar onderwijs geen hogere mate van integriteit rust dan op docenten in het bijzonder onderwijs. De aard van de functie die binnen het openbaar onderwijs wordt uitgevoerd (het verzorgen van onderwijs), vereist namelijk geen ambtelijke status. Het betreft geen typische overheidstaak die gepaard gaat met het uitoefenen van overheidsgezag, maar om een taak die ook in de particuliere sector wordt uitgeoefend. 77 Een verschil in beoordeling van het handelen of nalaten van een docent in het openbaar onderwijs en een docent in het bijzonder onderwijs zal daarom niet op zijn plaats zijn.
3.3 Zal normalisering leiden tot gelijke ontslagstelsels voor docenten in het onderwijs? Het doel van het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren is om de eenzijdige aanstelling van ambtenaren te vervangen voor een arbeidsovereenkomst. Ambtenaren blijven desondanks de benaming ambtenaar behouden en de Ambtenarenwet blijft in stand. De manieren van beëindiging van de dienstbetrekkingen van ambtenaren en die van werknemers worden aan elkaar gelijk. Een ambtenaar hoeft zijn ontslag niet meer aan te vragen, omdat hij 74
D.M.A. Bij de Vaate en N. Hummel, ‘De Wet werk en zekerheid: omgekeerde normalisering?’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2014/64, p.5 75
M.H.J. Miltenburg, ‘Normalisering ambtenarenrecht: Van strafontslag naar ontslag op staande voet, deel II’, Tijdschrift Ambtenarenrecht december 2014, p.6 76 M.H.J. Miltenburg, ‘Normalisering ambtenarenrecht: Van strafontslag naar ontslag op staande voet, deel, I’, Tijdschrift Ambtenarenrecht november 2014, p.7 77 C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p.89
27
op grond van zijn arbeidsovereenkomst zelf ontslag kan nemen. Ook zal voor de ambtenaar de civielrechtelijke rechtsbescherming gaan openstaan.
De Commissie Bouwens heeft in 2013 een rapport opgesteld waarin onder andere wordt geadviseerd om na inwerkingtreding van de WWZ de Commissies van Beroep voor het bijzonder onderwijs in stand te houden als arbitragegerechten. De Commissies van Beroep zullen dan door middel van een arbitraal beding in de cao’s met uitsluiting van de kantonrechter bevoegd worden om geschillen tussen de werkgever en de docent in het bijzonder onderwijs te beslechten. 78 De Commissie Bouwens wil de Commissies van Beroep handhaven, omdat uit hun onderzoek blijkt dat het belang voor werknemers in het onderwijs om zich te kunnen wenden tot een laagdrempelige, toegankelijke en deskundige instantie nog steeds groot wordt geacht. 79
Met het oog op de volledige normalisering is het onwenselijk dat de sociale partners dit advies opvolgen. Als de Commissies van Beroep als arbitragegerechten die met uitsluiting van de kantonrechter bevoegd zijn, worden ingevoerd, dan zullen docenten in het openbaar onderwijs in tegenstelling tot docenten in het bijzonder onderwijs bij de kantonrechter in beroep kunnen. In paragraaf 2.3 kwam reeds naar voren dat de onderwijsontslagcommissies de taak van de Commissies van Beroep met inwerkingtreding van de WWZ over kunnen nemen. Naast het verlenen van toestemming voor identiteitsontslagen kunnen aan de onderwijsontslagcommissies ook de taken worden toebedeeld die op dit moment door de Commissies van Beroep worden uitgevoerd. Mochten docenten in het bijzonder onderwijs ondanks de openstaande rechtsgang naar de onderwijsontslagcommissie toch liever beroep willen instellen bij de kantonrechter, dan zal deze mogelijkheid openstaan. Voor docenten in het openbaar onderwijs staat geen rechtsgang open naar de onderwijsontslagcommissies omdat openbare scholen geen bijzondere grondslag hebben op grond waarvan zij een docent kunnen ontslaan.
78
W.H.A.C.M. Bouwens, F.H.J.G Brekelmans en W. Lindeboom, ‘Rapport van de werkgroep Verbetering positie Commissies van Beroep, Opgesteld in opdracht van de Stichting Onderwijsgeschillen’, Amsterdam 27 november 2013, p.10 79 W.H.A.C.M. Bouwens, F.H.J.G Brekelmans en W. Lindeboom, ‘Rapport van de werkgroep Verbetering positie Commissies van Beroep, Opgesteld in opdracht van de Stichting Onderwijsgeschillen’, Amsterdam 27 november 2013, p.4
28
De Commissie Bouwens adviseert verder om voor bedrijfseconomische ontslagen, respectievelijk ontslagen bij arbeidsongeschiktheid de preventieve toetsing door UWV te handhaven. Zij kiezen niet voor het instellen van een cao-ontslagcommissie. 80
In de parlementaire behandeling werd de mogelijkheid besproken om de Commissies van Beroep de rol te laten vertegenwoordigen van de cao-ontslagcommissie. 81 Deze rol zouden zij dan na normalisering ook voor het openbaar onderwijs moeten gaan vertegenwoordigen. Mr. dr. F.H.J.G. Brekelmans adviseert echter om de preventieve ontslagtoets door een landelijke cao-ontslagcommissie uit te laten voeren, zodat er deskundige commissieleden kunnen worden aangetrokken en er eenheid van regelgeving ontstaat in de onderwijssector. 82
Of de Commissies van Beroep uiteindelijk zullen gaan functioneren als arbitragegerechten en of ontslagcommissies zullen worden ingesteld, hangt af van de keuzes die de sociale partners zullen maken bij het opstellen van de nieuwe cao’s. 83 De kans dat dit gaat gebeuren is onwaarschijnlijk. Het gaat in beide gevallen om projecten die niet eenvoudig te realiseren zijn en waar belangrijke kosten mee gemoeid zijn. Zowel het arbitragegerecht als de ontslagcommissie dient door de sector zelf of door de concrete gebruikers te worden gefinancierd. Voor de ontslagcommissie werkt dit kostenverhogend omdat aan het verkrijgen van een ontslagvergunning door het UWV geen kosten zijn verbonden. Ook de kosten voor het arbitragegerecht zullen naar verwachting hoger liggen dan het door de kantonrechter geheven griffierecht. 84
Terugkomend op de vraag of normalisering kan leiden tot een gelijk ontslagrecht voor het openbaar en bijzonder onderwijs, luidt mijn conclusie dat dit mogelijk is wanneer voor zowel het personeel in het bijzonder onderwijs als het personeel in het openbaar onderwijs de rechtsgang naar de kantonrechter open zal staan, en wanneer voor zowel het personeel in het bijzonder onderwijs als het personeel in het openbaar onderwijs de procedure bij UWV wordt gevolgd óf een cao-ontslagcommissie wordt ingesteld, zodat gelijke ontslagcriteria op beide groepen van toepassing zijn.
80
W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de commissies van beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1 februari 2015 p.6 Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 68 82 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid: bedrijfseconomische ontslagen’, School & Wet nr.6 december 2014, p.13 83 E. van Vliet, ‘Wet werk en zekerheid in het bijzonder onderwijs: begin van een nieuw tijdperk’, Tijdschrift Arbeidsrechtpraktijk nr.7 oktober 2014, p.378 84 W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de commissies van beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1 februari 2015 p.6 81
29
Conclusie In deze scriptie heb ik gekeken naar de verschillen in het huidige ontslagrecht voor het personeel in het openbaar en het bijzonder onderwijs, de wijzigingen die de Wet werk en zekerheid in het ontslagrecht voor het bijzonder onderwijs aanbrengt en de beoogde doelen van het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren. Ik heb onderzocht in hoeverre normalisering in het onderwijs met betrekking tot het ontslagrecht mogelijk is. In hoofdstuk 2 is aan bod gekomen dat het ontslagrecht met de inwerkingtreding van de WWZ voor docenten in het bijzonder onderwijs op een aantal belangrijke onderdelen gaat veranderen: 1. De Commissie van Beroep zal niet meer de wettelijke rechtsgang vormen. De kantonrechter of het UWV zal een preventieve ontslagtoets worden uitvoeren, afhankelijk van de aangevoerde ontslaggrond. 2. In de cao kan worden gekozen voor de mogelijkheid tot het instellen van een caoontslagcommissie die in plaats van het UWV de ontslagen om bedrijfseconomische redenen preventief toetst. Dit heeft als voordeel dat bij het bepalen van de ontslagvolgorde kan worden afgeweken van het afspiegelingsbeginsel. 3. Het wordt in het bijzonder onderwijs mogelijk om een opzegging van een docent te laten toetsen door een onderwijsontslagcommissie wanneer de reden gelegen is in het handelen of nalaten van de docent dat onverenigbaar is met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de desbetreffende school. 4. De redelijke gronden voor opzegging zullen limitatief worden opgesomd in artikel 7:669 lid 3 BW. De werkgever zal verplicht worden uit één van deze opzeggingsgronden te kiezen. Enkele gronden uit de cao-po en cao-vo komen niet terug in de opsomming in artikel 7:669 lid 3 BW, maar zouden wellicht onder de restgrond kunnen vallen. 5. In de WWZ wordt een aanzegverplichting ingevoerd voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een duur van tenminste zes maanden. In het bijzonder onderwijs bestaat al een soortgelijke aanzegverplichting voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met een duur van tenminste twaalf maanden. Deze zal worden vervangen.
30
6. De werkgever moet aan de docent een transitievergoeding toekennen als de docent tenminste twee jaar in dienst is geweest en de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd of niet wordt verlengd. 7. Het wordt mogelijk om in hoger beroep te gaan tegen beslissingen van de kantonrechter op het gebied van het arbeidsrecht. De huidige verschillen in het ontslagrecht van het personeel in het bijzonder onderwijs en dat van het personeel in het openbaar onderwijs worden op dit moment voornamelijk veroorzaakt doordat de ene groep werkt op basis van een arbeidsovereenkomst, terwijl de andere groep werkt op basis van een aanstelling. Volledige normalisering in het onderwijs is wenselijk omdat het bestaande verschil in rechtspositie van docenten in het openbaar onderwijs en docenten in het bijzonder onderwijs niet noodzakelijk hoeft te worden gehandhaafd. Het verzorgen van onderwijs vereist geen ambtelijke status. Uit de onderwijscao’s blijkt dat de beëindigingsgronden in het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs al grotendeels met elkaar overeenkomen. In de onderwijswetten is neergelegd dat de bepalingen omtrent ontslag niet minder rechten mogen verschaffen aan het personeel in het openbaar onderwijs dan die welke voor hun collega’s in het bijzonder onderwijs uit titel 7.10 BW voortvloeien. Het wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren beoogt de rechtspositie van de ambtenaar volledig gelijk te stellen aan die van de werknemer. De eenzijdige aanstelling zal worden omgezet in een arbeidsovereenkomst. De benaming ‘ambtenaar’ en de Ambtenarenwet blijven in stand. Het personeel in het bijzonder onderwijs zal als er een onderwijsontslagcommissie wordt ingesteld, na de normalisatie één rechtsgang meer hebben dan het personeel in het openbaar onderwijs. Deze rechtsgang is bedoeld voor opzeggingen die verband houden met de grondslag van de bijzondere school. Daarom ontbreekt deze voor docenten in het openbaar onderwijs. Het is mogelijk dat de rechtspositie van de docent in het openbaar onderwijs op het terrein van het ontslagrecht gelijk wordt gesteld aan die van de docent in het bijzonder onderwijs wanneer de volgende plannen zijn gerealiseerd: 1. De rechtsgang naar de kantonrechter moet voor zowel het personeel in het openbaar als in het bijzonder onderwijs open staan, zodat zij dezelfde rechtsbescherming hebben. Na het vervallen van de wettelijke bevoegdheid van de Commissies van 31
Beroep per 1 juli 2015 moet worden voorkomen dat een verplichte arbitrageprocedure bij de Commissies van Beroep voor het bijzonder onderwijs wordt ingevoerd. 2. Voor het personeel in het openbaar onderwijs en het personeel in het bijzonder onderwijs moet dezelfde keuze worden gemaakt omtrent de te volgen procedure bij ontslag op grond van bedrijfseconomische redenen. De keuze bestaat uit de procedure bij UWV of een bij cao ingestelde ontslagcommissie. Op deze manier worden voor beide groepen dezelfde ontslagregels gehanteerd. Het zal van de keuze van de sociale partners afhangen welke rechtsgangen voor het openbaar en bijzonder onderwijs in de toekomstige cao’s gevolgd zullen worden. Het is onwaarschijnlijk dat de Commissies van Beroep als verplichte arbitrageprocedure zullen worden ingevoerd, omdat dit project niet eenvoudig te realiseren is. De arbitrageprocedure zal door de werkgevers en docenten zelf moeten worden gefinancierd. Naar verwachting zal dit duurder zijn dan het betalen van de griffiekosten bij de kantonrechter. Het instellen van een cao-ontslagcommissie is net als de arbitrageprocedure niet eenvoudig te realiseren. Het zal duurder zijn dan de procedure bij het UWV, omdat er aan het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV geen kosten zijn verbonden. Mijn verwachting is dat na de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid en het Wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren, de rechtsgang naar de kantonrechter voor zowel het personeel in het openbaar als het bijzonder onderwijs zal openstaan. Daarnaast verwacht ik dat voor bedrijfseconomische ontslagen in het openbaar en bijzonder onderwijs de keuze gemaakt zal worden voor de procedure bij het UWV. Dit zal leiden tot volledige normalisering van het ontslagrecht in het onderwijs.
32
Literatuurlijst Boeken Beurskens 1991 W.J.J. Beurskens, Sociaal recht en het bijzonder onderwijs, Deventer: Kluwer 1991 Bouwens & Duk 2014 W.H.A.C.M Bouwens en R.A.A. Duk, Van der Grinten Arbeidsovereenkomstenrecht, 24ste druk. Deventer: Kluwer 2014, vierentwintigste druk Christe, Hummel, Lanting & Sprengers 2014 D. Christe, N. Hummel, B.B.B Lanting, L.C.J. Sprengers, Inleiding Nederlands ambtenarenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, vierde druk Noorlander, Houweling en van der Voet 2012 C.W. Noorlander, hoofdstuk 3: De docent, opgenomen in A.R Houweling en G.W. van der Voet, Bijzondere arbeidsverhoudingen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012
Tijdschriften Berends-Schellens 2012 P.R.M Berends-Schellens, ‘De Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, van wetsvoorstel tot werkelijkheid?’, School & Wet nr.2 april 2012 Bij de Vaate & Hummel 2014 D.M.A. Bij de Vaate en N. Hummel, ‘De Wet werk en zekerheid: omgekeerde normalisering?’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2014/64 Brekelmans & Lindeboom 2014 F.H.J.G. Brekelmans en mr. W. Lindeboom, ‘Toekomst voor de commissies van beroep?’, School & Wet nr.1, februari 2014 Brekelmans 2014 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid’, School & Wet nr.4, september 2014 Brekelmans 2014 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid: bedrijfseconomische ontslagen’, School & Wet nr.6, december 2014 Brekelmans 2015 F.H.J.G. Brekelmans, ‘Wet werk en zekerheid: de transitievergoeding’, School & Wet nr.1, februari 2015 Dikker 2012 J.P. Dikker, ‘Het woud van het onderwijsrecht (1)’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2012/35 33
Dikker 2012 J.P. Dikker, ‘Het woud van het onderwijsrecht (2)’, Tijdschrift Recht en Arbeid 2012/45 Gerrits 2014 I.L. Gerrits, ‘Arbeidsrecht en onderwijs’, ArbeidsRecht 2014, 12 Jansen & Van de Laar 2010 H.J.A. Jansen & M.L.M. van de Laar, ‘Ontslagprocedures in het bijzonder onderwijs: De kantonrechter en de Commissie van Beroep’, School & Wet nr.3, juni 2010 Jansen & Lindeboom 2012 H.J.A. Jansen en W. Lindeboom, ‘Hebben de Commissies van Beroep nog toekomst?’, School & Wet nr.5, november 2012 Lindeboom 2014 W. Lindeboom, ‘Wet werk en zekerheid: de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’, School & Wet nr. 5, oktober 2014 Lindeboom 2015 W. Lindeboom, ‘’Wet werk en zekerheid: de Commissies van Beroep na de WWZ’’, School & Wet nr.1, februari 2015 Miltenburg 2014 M.H.J. Miltenburg, ‘Normalisering ambtenarenrecht: Van strafontslag naar ontslag op staande voet, deel, I’, Tijdschrift Ambtenarenrecht november 2014 Miltenburg 2014 M.H.J. Miltenburg, ‘Normalisering ambtenarenrecht: Van strafontslag naar ontslag op staande voet, deel II’, Tijdschrift Ambtenarenrecht december 2014 Van Vliet 2014 E. van Vliet, ‘Wet werk en zekerheid in het bijzonder onderwijs: begin van een nieuw tijdperk’, Tijdschrift Arbeidsrechtpraktijk nr.7 oktober 2014
Parlementaire stukken Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 8 Nota van wijziging Kamerstukken II 2013-2014, 33818, Nr. 3 Memorie van Toelichting Kamerstukken II 2011/12, 32 550, Nr. 8 Nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken Kamerstukken II 2011-2012, 32550, Nr. 6 Memorie van Toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State
Regelgeving 34
Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs 2014/2015 Collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs 2014/2015
Jurisprudentie Hoge Raad 31 mei 1996, NJ 1996, nr. 693 Hof Amsterdam 12 oktober 2010 JAR 2010/307, LJN BP0651 Kantonrechter Hilversum 28 december 2011, JAR 2012/26 Kantonrechter Rotterdam 12 december 2012, JAR 2013/190 Rechtbank Gelderland 29 april 2014, JAR 2014/167
Adviezen en verslagen Bouwens e.a. 2014 W.H.A.C.M. Bouwens, L.C.J. Sprengers en S.F. Sagel, ‘Verslag symposium ‘Gevolgen van de WWZ voor het bijzonder onderwijs’’, 21 mei 2014 Bouwens e.a. 2013 W.H.A.C.M. Bouwens, F.H.J.G Brekelmans en W. Lindeboom, ‘Rapport van de werkgroep Verbetering positie Commissies van Beroep, opgesteld in opdracht van de Stichting Onderwijsgeschillen’, Amsterdam 27 november 2013 Brekelmans e.a. 2012 F.H.J.G. Brekelmans, J. Sperling, L.C.J. Sprengers en W.G.A.M. Veugelers, ‘De rechtsbescherming van werknemers in het bijzonder onderwijs: De toekomst van de Commissies van Beroep’, februari 2012
35