1995 – 1996 Lenny ‘Zo’n tocht is een samenloop van gemengde gevoelens’ Lenny (fictieve naam nvdr) stapte in 1995 samen met Karen (fictieve naam), haar stapgenoot en begeleiders Herman en Christel in 4 maanden van Tildonk naar Santiago de Compostela
Het is niet altijd zorgeloos geweest. Je hebt afgezien, je hebt geblèt, je hebt gelachen, je hebt het lastig gehad, je komt jezelf tegen, je ziet dat niet graag. Je loopt met je kop tegen de bomen in plaats van tegen de muren. Maar je hebt ook iets gepresteerd waarvan men op voorhand zei: ‘Die zal dat nooit volhouden’. … Mijn pa dronk regelmatig en mijn ouders maakten veel ruzie. Wij zaten tussen dat geduw en getrek van die twee. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik 5 jaar was, mijn broertje was toen nog geen jaar oud. Mijn ma had ons alle drie mee, maar mijn pa heeft toen gezegd: ‘Neem jij de kleinste, ik neem de twee meisjes bij me. En je mag ze zoveel zien als je wilt.’ Maar hij belde dan en zei: ‘Ze zijn ziek’ of ‘ze willen je niet zien’ - als kind begreep ik dat allemaal niet. Toen ik tien was, zijn we bij mijn pa weggelopen. We zaten toen bij de jeugdpolitie en die wilden ons terugsturen. We zegden: ‘Als je ons terugstuurt, staan we hier morgen terug.’ Daar is veel rond te doen geweest, een hele historie. Mijn ma mocht ons toen alle drie hebben, mijn pa mocht niet meer voor ons zorgen toen. Maar mijn ma is niet zo’n harde - eerder van ‘och arme’ - terwijl mijn pa ons vaak gewoon alleen liet zitten. Ineens hadden we alles wat we wilden, eigenlijk teveel. En wij waren ook niet de gemakkelijkste. Toen we bij mijn pa woonden hadden mijn zus en ik een goede band, maar bij mijn ma ging dat precies niet meer. We hadden veel ruzie. Na een tijd kon mijn ma dat niet meer aan en we werden alle drie in De Brem geplaatst. Mijn zus en ik hadden toen eigenlijk al geen goede vrienden en we werden overgeplaatst naar De Zandberg in Varsenare. Ik was toen elf. Mijn broer is toen nog eventjes in De Brem gebleven, daarna heeft mijn ma hem terug bij haar in huis gehaald. Mijn zus heeft dat in De Zandberg slim aangepakt. Ze deed gewoon mee en na een tijdje mocht ze terug naar huis. Ik niet. Dat hadden die psychologen in De Zandberg beslist. Maar volgens mij klopte dat niet. In mijn ogen was mijn zus even slecht als ik, slechter zelfs. Wat wisten die psychologen daarvan? Daar heb ik als kind een grote krak gehad: mijn zus en broer waren thuis bij mijn ma, en ik zat in Ter Reie in Brugge. Dat was enorm frustrerend! Ik voelde me heel erg in de steek gelaten. Ik had het gevoel van: ‘Zij mag hier alles’, terwijl dat echt geen brave was. Ik liep scheef, maar zij ook. Mijn zus kreeg echter altijd de voorkeur, al van kleins af. Ook bij mijn pa. Als er iemand in weer en wind met de fiets om bier moest, dan was ik het. Zij niet. Ik heb ook altijd meer slaag gehad dan mijn zus. Zij was trouwens een heel mooi meisje, ik was eigenlijk een lelijk kind. En ik weet ook wel dat ik geen gemakkelijk karakter had, maar ik draaide niet rond de pot en zegde de dingen zoals ze waren. Ik was eerlijk, zij niet. Maar zij mocht wel thuis wonen. Dat heeft me erg getekend. Ik herinner me dat ik een keer thuis was op weekend – ik zat toen bij De Jozefienen op school. Mijn zus zei: ‘Het
1
wordt tijd dat je je zak maakt, je mag terug vertrekken.’ Ik ben toen meteen op haar gevlogen, zeker weten! Tussen mijn 11 en mijn 17 jaar woonde ik altijd in instellingen – De Brem, twee keer De Zandberg, twee keer Ter Reie, Blij Leven, Beernem. Op mijn 12 jaar ben ik joints beginnen roken, in de Leffingestraat aan het skatepark. Op dat moment weet je niet waar je aan begint en voor je het weet plak je eraan. Mijn consulent uit die tijd weet daar alles van, die kan daar meer over vertellen dan ik. Die man was heel begaan met mij. Toen er op een keer nergens plaats was voor mij, heeft hij mij zelfs eens bij zich thuis binnen gepakt. Maar ’s avonds zei ik: ‘Ik ga een wandelingetje maken’ en ik was weer weg. Triestig, hé. Ik ging liever naar mijn vrienden, maar dat kwam door die drugs. Ik ben daar veel te vroeg mee begonnen. Toen ik in Blij Leven zat, ging ik af en toe op weekend bij mijn pa. Na een tijd mocht ik bij hem gaan wonen, en dat is ongeveer anderhalf jaar goed gegaan. Hij dronk niet meer en we hadden eigenlijk een heel mooie tijd. Ik heb daar veel aan gehad. Als ik terugblik, ben ik toch blij dat ik tenminste dat heb gehad. Maar na een tijdje is hij weer beginnen drinken en was het terug om zeep. Dat doet geen deugd, hé! Maar ik neem mijn pa niks kwalijk, hij ging z’n gang. En ik had zoiets van ‘als hij het zich eigenlijk niet aantrekt, ik ook niet.’ Ik ben toen weer dom beginnen doen - ik kon die drugs niet laten. Dat ging van kwaad naar erger en ik ben toen weer opgepakt. Omdat er zogezegd nergens plaats was, hebben ze me twee weken in de vrouwengevangenis in Brugge gestoken. Ik had toen echt het gevoel dat ze de schroeven eens wilden aandraaien. En dat is hen wel gelukt. Die vrouwengevangenis zal ik nooit vergeten. Als je daar binnenkomt … dat is hard. Maar ik had al zoveel meegemaakt dat ik me echt niet wilde laten doen. Ik was een keiharde. M’n ma zegt dat soms nog: ‘Je zat eens in het politiebureau en er stonden er drie rond je, maar jij ging er gewoon over’. Met mij zullen ze niet rondrijden, ik heb genoeg meegemaakt. Dat zit er nog altijd een beetje in, maar het is veel verbeterd. Toen ik in Brugge zat, was er in de gevangenis in Antwerpen een minderjarige gestorven. Ze kwamen mij toen vragen of ik goed behandeld werd. Ik heb daar nogal frank op geantwoord en ze hebben me toen meteen naar Beernem gebracht. Daar vloog ik eerst een paar dagen in het cachot.
… Beernem of Santiago … Een van die opvoedsters in Beernem was een heel strenge. Maar die had het eigenlijk wel voor mij. Die verstond me ook. Op een keer kwam ze naar me toe en zei: ‘Jij hebt het moeilijk, hé?’ Maar ik zei niets. Ze zei dat ze dat aan me zag. En dat ze zag dat ik nog altijd aan het afkicken was. Die had mij serieus in de gaten. Op een keer stelde ze me voor: ‘Waarom doe je niet eens mee aan zo’n tocht? Het zal je helemaal uit je omgeving trekken’. Op mijn 12 jaar had ik al eens in Beernem gezeten en toen was daar een meisje met de fiets naar Portugal vertrokken. Ik wist dus van het bestaan van Oikoten. En aangezien ik eigenlijk muurvast zat en niet veel meer te verliezen had … en zo heb ik mijn aanvraag gedaan om op tocht te gaan met Oikoten.
2
Herman en Christel zijn dan gekomen, samen met Ingrid, denk ik. Er was ook nog een andere kandidate, Karen. Zij zat ook in Beernem, in een andere groep. Een beetje later hoorden we dat ze het zagen zitten met ons. Mijn opvoeders waren zeer enthousiast. Ze zeiden ook tegen mij: ‘Jij bent niet slecht’. Zij gunden mij die kans. En mijn consulent was ook heel blij. Ze zeggen soms dat ‘Oikoten de vuilbak is’. Als ze niet meer weten wat te doen met je, is het van ‘ik zal ze eens meesturen op tocht’. Wel, ik was er zo eentje waarvan ze niet meer wisten wat ze ermee moesten doen. Ze hadden al zoveel geprobeerd. Ik ging waarschijnlijk nog lang in Beernem gezeten hebben. Toen ik hoorde dat ik mocht vertrekken, had ik wel gemengde gevoelens. Ik was super blij dat ik weg kon uit die instelling, maar ik vroeg me ook af: ‘Hoe zou dat in elkaar zitten? En die rugzak en die tent en zo? Zal ik dat wel halen? Zou ik dat fysiek aankunnen?’ We wisten dat we tien dagen voorbereiding kregen om dat allemaal te leren, maar het was wel een groot avontuur! En hoe zou dat met Karen gaan? Die was helemaal anders dan ik, dat was een brute. Maar ik hoopte dat het zou lukken en daar moest ik zelf voor zorgen. Want anders zouden ze voor de zoveelste keer kunnen zeggen: ‘Zie je dat het niet gaat! Wat gaat ze nu nog doen?’ Ik kon niet voor- of achteruit, ik zat in die situatie en ik moest er iets aan doen. Bovendien was het afgesproken dat ik na de tocht alleen mocht gaan wonen. Dat was mijn grote voordeel. Ik had in feite niets te verliezen. En je wist wat er ging gebeuren als je het niet volhield: dan ging je terug waarvan je kwam.
… Oikoten … Begin december zijn ze ons met de Mercedes komen halen. Toen ik in Tildonk toekwam, stonden ze ons op te wachten. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Maar jongens, waar ben ik nu terecht gekomen?’ Dat waren helemaal andere mensen, met lang haar en zo. In Beernem was alles heel strikt. Ik weet nog dat ze aan tafel zaten en zegden: ‘Zet je erbij’. Maar ik voelde mij heel onwennig. Het was heel vrij, je ziet daar dan al die foto’s, dat zijn allemaal lieve en toffe mensen, maar je bent overdonderd. Het is een heel andere wereld. Je kent dat niet, je bent daar nog nooit geweest. Als je uit een heel andere omgeving komt, dan schrik je, hé. Zij kenden ons niet en wij kenden hen niet. In het begin was dat een beetje aftasten. Ik probeerde mezelf ook beter voor te doen dan ik was. Ik wilde vooral weg geraken uit Beernem. Ik heb toen dikwijls gedacht: ‘Waar ben ik in godsnaam aan begonnen?’ Maar dat heb ik nooit gezegd. Ik herinner me wel dat ik het zag zitten, maar eigenlijk wist ik niet waaraan ik begon. Ze vroegen dan: ‘Heb je nog vragen?’ Ik had nog zovéél vragen! Je weet dat je te voet naar Spanje gaat, maar dat is het onbekende, dat is allemaal nieuw. Ik vroeg me ook af: ‘Welke twee mensen zijn dat nu eigenlijk, dat ze zo met twee van ons voor vier maand willen weggaan? Waarom zouden die dat eigenlijk willen doen?’ Mijn pa had zeer veel vertrouwen in Oikoten, hij beschouwde die tocht als een lichtpunt. Hij had er een goed gevoel bij. Hij hoopte dat alles uiteindelijk in orde zou komen en was er zeker van dat ik het zou halen. Mijn ma was daar ook bijna honderd procent zeker van, zeker omdat ik dat zelf zei. Ze was er vooral van overtuigd dat er een andere Lenny zou terugkomen. Ze had wel schrik voor na de tocht en hoopte heel erg dat ik op mijn pootjes terecht zou komen.
3
Op het einde van de voorbereiding was er een afscheidsreceptie. Magda van Blij Leven was daar. En Panesi van de jeugdrechtbank. En Donaat, mijn achterban. En de mensen van Oikoten. En ook veel mensen voor Karen. Of mijn ouders daar waren, herinner ik me niet meer. Dat zal ik hen eens moeten vragen.
… op weg in de kou … Het begin was heel zwaar. We zijn half december vertrokken en ik had het altijd koud. Ik haat de winter. Blaren heb ik niet gehad - Karen wel - maar ik kreeg die rugzak niet van de grond. Pas na een paar weken begon het te lukken om die op te heffen. Mijn tempo lag zeer laag, ze moesten veel op mij wachten. Ik trok mij dat eigenlijk niet aan, ik werd graag gerust gelaten. Maar ze moesten soms een uur op mij wachten en dat gaat niet altijd, hé? In het begin dacht ik vaak: ‘Ik zal dat hier nooit halen, dat zal nooit gaan’. Het was fysiek heel zwaar, maar ook in het kopje. Dat vooral eigenlijk. Ik herinner me nog dat ik in het begin niet voor mezelf stapte, maar voor mijn ouders. Dat ze niet moesten zeggen: ‘Zie je wel dat ze het niet volhoudt!’ Als het donker werd en we geen plaats vonden voor de tenten, gingen we soms vragen om binnen te slapen. Dat deed ik altijd. Ik was klein en ik kon dat wel schoon en beleefd vragen. Ik kon geen Frans, maar ik legde dat met handen en voeten uit. Ze dachten waarschijnlijk ‘och arme, die duts’. Meestal als ik het vroeg, kwam het in orde. En die andere drie kwamen dan van achter de hoek gewandeld. De mensen stelden soms wel veel vragen, vooral aan Herman en Christel, want die kenden goed Frans. Het was altijd vroeg donker. Veel tijd om te koken hadden we niet en iedereen kroop dan vroeg in zijn tent. Dat was wel een nadeel. Een beetje lezen en vooral liggen draaien en keren en slecht slapen. Ook met Kerstmis en Nieuwjaar. Normaal hang je op zo’n avond het kieken uit, maar nu zat je in je tentje. We hadden in een dorpje eens de sleutel van de sacristie gekregen waar we ons eten konden klaar maken en ons omkleden. Ik heb me toen gewassen op het altaar … Achteraf hebben we daar nog mee gelachen, want vijf minuten later stond de burgemeester daar. Die zag dat niet zitten dat wij daar zaten en wilde dat we weggingen. Dat was een valse mens. Weet je wat we toen deden om te provoceren? We zijn in het kerststalletje gaan zitten om uit onze gamellen te eten. We hebben ook eens op een kerkhof geslapen. We zegden toen nog: ‘Misschien hebben we onze piketten in iemand zijn ogen gedraaid.’ Op het moment zelf lach je daarmee, maar ’s nachts slaap je toch niet zo goed. Ik herinner me nog dat ik er eens uit moest om te plassen en dat daar drie grote kruisen stonden en je zit daar dan en je voelt eigenlijk dat er iets achter je is. Benauwend! Er waren ook mensen die vroegen om een kaarsje te branden in Santiago. En we zijn ook eens uitgenodigd om bij mensen binnen te slapen, in de gastenkamer in hun kelder. Die stonden er ook op dat we meeaten, we werden als koninginnen ontvangen. Zo’n mensen vergeet je niet meer. Ooit waren er zelfs mensen die wilden dat ik bij hen zou blijven. Achteraf lachten we daar soms mee – die wisten ook niet waar ze aan zouden beginnen.
4
… stoppen of niet … In Aubrac mocht iedereen binnenslapen bij Chez Germaine – dat was een restaurant. Maar wij mochten dat niet van die mevrouw. Achteraf dachten we dat dat was door die rat die Karen bijhad. We hebben toen ons tentje naast de kerk gezet, het was – 18°. De politie is dan komen zeggen dat dat niet verantwoord was. Ze zegden dat er drie kilometer verder een plek was, dieper in de vallei en dus warmer. Maar we wilden geen drie kilometer extra doen, we zijn gebleven. Ik heb toen wel met dat thermisch ondergoed geslapen. Onze schoenen waren volledig nat, die heb ik in de tent gezet. De ijskegels stonden op mijn slaapzak en vormden kegels aan het plafond, van mijn adem. Veel heb ik toen niet geslapen, dat was niet menselijk. Ik kan écht niet tegen de kou! Ik heb ’s morgens toen een crisis gekregen. Herman en Christel hebben nog geholpen om mijn tent af te breken en die stokken uit elkaar te halen. En ik ondertussen maar van mijn neus maken ‘nu is ’t gedaan’ en ‘ik keer weer’… Herman zei: ‘Rustig, we gaan eerst drie kilometer dalen en per kilometer wordt het twee graden warmer.’ Maar hij kon zeggen wat hij wilde, ik geloofde dat toch niet. En zelfs als het waar was, had het geen zin meer voor mij. Ik draaide door. En ’t was iedereen zijn schuld – niet de mijne natuurlijk. Maar we zijn dan inderdaad gedaald en ik ben dan toch verder gegaan. Op een andere keer, toen zij al ergens binnen waren, zei ik: ‘Het gaat niet meer voor mij, ik stop ermee.’ Herman zei toen: ‘Doe maar! Je kunt de gemakkelijkste weg nemen zoals je al jaren doet. Je zult dan geen zeer meer hebben!’ Hij sloeg de nagel op de kop. Want dat was de reden waarom ik wilde stoppen. Om weer te gebruiken. Dan kon ik zeggen: ‘Ik heb het geprobeerd en gedaan, maar het ging niet’. Herman had dat in de gaten en hij is dan heel hard geweest met mij. Achteraf bekeken is het maar best dat hij dat in mijn gezicht heeft gesmeten. Herman wilde dat ik open en eerlijk was. Met hen, maar vooral met mezelf. Dat vooral. Maar het wàs ook heel zwaar. Al die zeer die erbij kwam, alles wat op je afkomt, je kunt daar geen weg mee. Er zijn in mijn kinderjaren dingen gebeurd waar ik altijd mee zal gewrongen zitten. En hoe meer drugs ik binnen had, hoe minder last ik daar van had. Ik was het gewoon om jaren van iets weg te lopen. En opeens was ik weg uit Beernem en liep ik daar met een stomme rugzak mezelf pijn te doen?! Ik heb heel vaak gedacht: ‘Waar ben ik hier in godsnaam mee bezig?’ Je hebt op tocht veel tijd om te denken. En het is altijd gemakkelijker om vanalles in je kop te steken dan om er mee om te gaan. Als Herman toen niet zo hard was geweest, had ik zeker opgegeven. Hij had mij met de neus op de feiten gedrukt. Maar op dat moment dacht ik: ‘Klootzak, als je denkt dat je hier je gedacht zal hebben’. Ik denk dat ik maar een paar dagen later gezegd heb dat hij gelijk had, als ik het al gezegd heb. Ik ging écht stoppen. In het begin was het vooral dat ik wilde terugkeren en doen waar ik goesting in had. Ik zat gewrongen en het is veel gemakkelijker te hervallen en alles achter je te smijten dan vooruit te kijken en door te gaan. Maar na een tijd was het: ‘Shit, het is te hopen dat het me zal lukken.’ Dat kon ik echter aan niemand beloven, ook mezelf niet. Ik liep met veel frustraties rond. En met kwaadheid, over die dingen uit mijn jeugd. En ook: ‘Ah! Ze denken dat ik dat hier niet ga kunnen.’ En dan dat gevecht met mezelf rond die drugs, en dat ik dan ineens voelde dat ik met veel dingen zat die zeer deden. Maar ik heb tijdens de tocht niet gebruikt! We hebben wel een paar keer de
5
kans gehad en dat heeft toen niet veel gescheeld. Dat staat precies op je kop, alsof ze dat weten. Je mag in Frankrijk of in Spanje zitten, het is precies een zuignap. Dan had ik ruzie met mezelf. Je komt ook de slechte dingen van jezelf tegen. Het slechte dat je gedaan hebt, al je toeren. Ik heb daar zowat alle gevoelens gehad die je je kunt voorstellen. Zo’n tocht kan je omschrijven als een samenloop van gemengde gevoelens.
… de reisgenoten … Achteraf besef je dat je met vier karakters onderweg bent, en dat je moeite moet doen om overeen te komen. Maar op dat moment besefte ik dat niet, ik was enkel met mezelf bezig. Het was altijd ‘ik, ik, ik’. Voor Karen was dat ook zo. Als ik dat nu in het dagboek lees, dan was dat voor de begeleiders een echte uitputtingsslag. Die tocht was voor ons niet gemakkelijk, maar voor hen ook niet. Wij gaven Herman en Christel altijd het gevoel dat zij uiteindelijk net hetzelfde waren als al die andere opvoeders, terwijl dat niet waar was. Maar wij vertrouwden hen niet echt – bij ons zat dat wantrouwen diep ingebakken. Vooral met Herman had ik moeite. Dat botste soms. Hij zag iets zo en wij zagen het anders. Het was ook niet altijd juist zoals hij het zag. We hadden soms de indruk dat we niet zo goed tegen hem konden praten, maar ik heb ook niet altijd veel moeite gedaan. Christel was stiller en hing daar dan tussen. Maar bij Herman had ik veel vragen. Hij had alles opgegeven om samen met Christel te zijn, en toen was hij met zijn rugzak naar Zuid-Amerika getrokken. En dan die tochten met ons … jongens toch! Waarom deed hij dat? Waarschijnlijk doe je dat enkel voor jezelf. En van Christel dachten we: ‘Wat doe jij eigenlijk bij die Herman?’ Droef, hé. Want eigenlijk is dat een schoon koppel en zijn dat twee schone mensen. Op dat moment vond ik dat raar en begreep ik niet waarom ze hun tijd in ons wilden investeren. Ik was immers altijd uitschot geweest – dat lag ook aan mezelf, want ik zei nooit wat ik echt voelde. En ik was zeker niet van plan om dat op de tocht wel te doen. Ze gingen mij niet klein krijgen! En dat heb ik lang volgehouden. Eigenlijk ben ik sneller naar Karen toegegroeid dan naar hen, ook al zei ik tegen haar ook maar alleen wat ik kwijt wilde. Maar wij zaten wel een beetje in hetzelfde straatje. Karen was heel anders dan ik, een luidruchtige. Ik was niet altijd op mijn gemak bij haar. Ik dacht van in het begin: ‘Goed en wel, maar ze zal me toch gerust moeten laten.’ Ik zal me ook altijd weren, nog altijd! Maar Karen had diep van binnen ook maar een klein hartje, maar dat kom je pas later te weten. We waren heel andere types. Zij was nogal explosief, eigenlijk een halve vent. En erg gemakzuchtig. Dan plofte ze ergens neer, terwijl wij voor alles konden zorgen. Maar we moesten wel elke dag met viér eten. Ik hielp altijd om te koken, maar zij was het blijkbaar gewoon dat ze alles zomaar kreeg. Ze hielp ook niet vaak met de afwas en ik vond dat ze niet proper was. Na een tijd is dat wel beginnen wringen, dat stoorde mij enorm. Ik heb haar toen eens gezegd: ‘Wij zijn ook moe, hé!’ Dat heeft dan wel voor spanningen gezorgd. Soms was het wel leuk, vooral momenten dat we goesting hadden om eens de uil uit te hangen. Dan bleven we bijvoorbeeld achter en sliepen we op een andere plek dan Herman en Christel en dan vonden die ons niet - zo’n dingen deden wij. We zijn ook eens verkeerd gelopen en toen dachten zij dat we dat opzettelijk gedaan hadden. Herman begreep maar niet dat we niet gezien hadden waar
6
we moesten inslaan. Op den duur vertrouwden Herman en Christel ons niet meer omdat we het soms zodanig bont maakten. We deden van alles dat niet mocht. We mochten bijvoorbeeld niet telefoneren. Maar als ik het lastig had, belde ik mijn vader. Ik gaf hem dan mijn nummer en dan belde hij terug. Ik was altijd blij om hem te horen. Hij sprak me dan moed in en dat deed deugd. Achteraf bekeken wilde ik vooral zijn bevestiging. We hadden dat eens nodig, zowel Karen als ik. En we vonden het ook léuk om dingen te doen waarvan we wisten dat het niet mocht. We hebben ook twee keer gelift – maar een kilometer of tien, niet meer. Maar als we toekwamen, zagen ze dat aan ons gezicht. Herman zei dan: ‘Als jullie in Santiago willen geraken in het besef dat je niet alles te voet gedaan hebt, dan is dat voor jullie eigen rekening’. Niet dat hij dreigde om de tocht stop te zetten. Maar we kregen toch het gevoel: ‘Shit, we zullen het niet meer halen en wat nu?’ Eén keer was er een enorm hevig conflict tussen Herman en Karen, dat is echt geëxplodeerd. Toen dacht ik echt: ‘Nu gaat de boel hier springen en is het gedaan’. Voor zover ik me herinner, zat ik daar voor niks tussen. Karen was al een paar keer serieus uitgeschoten, niet tegen mij, maar ik had daar toch ook moeite mee. Ik kon daar niet tegen, ik kreeg al schrik dat ze elkaar zouden vastpakken. Ik had dat als kind al genoeg gezien, ik had daar nu geen nood aan. Achteraf heb ik gelezen, dat dit ook voor spanningen zorgde tussen Herman en Christel. Chapeau dus voor die mensen, die hebben zich voor een heel stuk weggecijferd voor ons. Maar wij moesten ook wel eens de uil kunnen uithangen, want anders gingen we ‘t niet volhouden. Na verloop van tijd verbeterde de band tussen Karen en mij en we begonnen elkaar zelfs te verdragen. Zij lachte ermee dat ik mij elke dag wilde wassen en ik had moeite met haar omdat ze altijd zo vuil was. Maar op den duur begonnen we goed overeen te komen. We hadden veel leute en af en toe zelfs een goed gesprek. In het gewone leven zou dat normaal gezien niet lukken, onze situatie was ook heel verschillend. Maar toen lukte dat. Ik ben na de tocht ook nog bij haar geweest. Dat wantrouwen tegenover de begeleiders is pas naar het einde van de tocht beginnen veranderen. Pas toen begon ik te ervaren dat die begeleiders eigenlijk ook maar gewone mensen zijn. Dat vertrouwen heeft echt moeten groeien, ik heb mijn tijd nodig gehad om erdoor te komen. Die mensen hadden eigenlijk de tegenslag om met iemand zoals mij op stap te zijn. Ze wisten niet wat ze aan mij hadden, maar ik wist dat zelf ook niet. Zij dus zeker niet. Dat komt ook door dat stukje verleden dat in me zit. Ik was enorm terughoudend, omdat ik al te vaak het deksel op mijn neus had gekregen. Ik was al te veel gekwetst geweest. Ik was natuurlijk ook verkeerd geweest, dat weglopen, die drugs, het kieken uithangen. Dat had niet mogen gebeuren. Maar als ze op m’n hart gestampt hebben, ben ik een heel moeilijk mens. Ik ben geen koppige, maar ze mogen mij geen zeer doen. Als er iets gebeurt dat me kwetst, dan heb ik het terug zitten. Dan komt die pijn terug naar boven. Nu nog. Ik vind dat wel jammer, want ik zou er wel eens helemaal willen vanaf geraken. Ik zou een heel andere mens zijn. Het is moeilijk om dat uit te leggen.
… meestappers … Er zijn verschillende mensen komen meestappen. Dat was heel aangenaam, want dan was er eens iemand anders bij om ons ding te vertellen. ‘s Avonds eten en samen aan je tentje zitten, ik kon me
7
daar gelukkig bij voelen. Zeker als de dagen langer werden, dan bleven we langer aan de tent zitten. Ik herinner me nog een aantal goede gesprekken toen. Ook voor Herman en Christel veranderde dat de sfeer. Dan was er eens iemand anders die onze zever er kon bijnemen. En wij vonden het ook altijd leuk dat die meestappers afzagen. (lacht). Er is een zekere Bill komen meestappen, dat vond ik een heel tof mens. En Toon, Lut, Walter en Anja, Ingrid – daar had ik goede gesprekken mee. En dan nog een, maar die moest ik niet hebben. Dat was een kleuterjuf en ze zou dat beter blijven, want het was niks. Heel haar houding stak tegen. Ze zal dat wel geweten hebben. En Jules, die zal ik nooit vergeten. Die zijn we onderweg tegengekomen. We liepen een stadje binnen en zagen daar een andere verwaaide met een rugzak afkomen. Ik zei iets in het plat Oostends … en hij antwoordde mij in ’t Oostends! Hij is dan een paar weken met ons blijven meestappen. Zoiets verwacht je niet, dat was geestig. Dat was een aangenaam mens die even niet wist wat hij moest doen met zijn leven. Achteraf heb ik die nog terug gezien, hij heeft hier nog in de buurt gewoond. Ik zal ook nooit vergeten dat Jef is komen meestappen. Met hem kon ik ook goed praten. Hij is mee tot in Le Puy gestapt en dat was voor mij een keerpunt. Ik vond mezelf een grote dikke nul, maar vanaf toen was ik zeker dat ik het ging halen. ‘Nu zal ik het kunnen’, dacht ik. Dat moment vergeet ik nooit. Dat was een heel zwaar stuk, met boven een heel mooi uitzicht en daar ben ik uitgelaten toegekomen. Een mijlpaal. Hoe dat komt weet ik niet. Kwam dat door de meestappers? Doordat het zo zwaar was? Of door dat mooie stuk natuur? Ik denk dat het de eerste keer was dat ik ervan genoten had. We hebben zwaardere stukken gehad, maar voor mij was dat het zwaarste. We zaten toen ongeveer in de helft. Ik heb achteraf nog heel slechte momenten gehad - niet dat ik dan nog wilde stoppen - maar het bleef heel zwaar.
… eindelijk warmer weer … De Spaanse grens was ook een mijlpaal. We waren heel uitgelaten. Weer iets dat we overwonnen hadden! Een mens verlegt altijd maar zijn doel en ik bleef maar uitkijken naar nieuwe dingen. Nog zoveel dagen … Ik leefde daar telkens naartoe. Ook naar het tweede achterbanbezoek in Pamplona. Daar hebben we mijn 17de verjaardag gevierd. Ik heb toen die heks gekregen die nu in mijn keuken hangt. Elke keer ik verjaar, kijk ik naar die heks en denk ik aan de tocht. Op het achterbanbezoek kregen we ook altijd nieuws van thuis. Naarmate de tocht vorderde, keek ik daar steeds meer naar uit. Ik zat op den duur op brieven te wachten waarin mensen schreven: ‘Chapeau, we zijn fier op jou’. Ik kreeg vaak post van mijn ma en zelfs van mijn pa – normaal gezien schreef die nooit, nu wel. Dat deed heel veel deugd. Zo hebben ze allebei laten weten dat ze iemand anders hadden leren kennen. Daar was ik een tijdje mee bezig geweest. Tijdens dat tweede achterbanbezoek heb ik dan beslist om na de tocht eerst naar mijn pa te gaan en dan alleen te gaan wonen. Ik heb toen naar hem gebeld, dat was wel een beetje minder. De laatste zes weken in Spanje was het warmer. Eindelijk. Dat scheelde toch zo’n 15 à 18 graden. Ik begon me stilaan beter te voelen, ook beter met mezelf. Ik zag het allemaal redelijk zitten, het stappen ging beter, ik kon gemakkelijker die zak op mijn rug smijten. Nu, de ene dag was ook de andere
8
niet, maar ik voelde me fysiek vooruitgaan. Ik was er echt aan het doorkomen en voelde me goed en ik was ook een stuk rustiger. Doordat je jezelf beter gaat voelen, ga je er ook meer van genieten. We kenden elkaar inmiddels ook beter en dan ga je al eens iets meer zeggen. Soms hadden we toch wel serieuze gesprekken. Ik was toen ook al veel bezig met mijn toekomst. Ik kon Herman en Christel ook stilaan als mens zien en niet als begeleider. Toen kon ik me wel helemaal openstellen. Enkele weken voor het einde vroegen ze me: ‘Wat denk jij, Lenny?’ Ik weet nog dat ik zei: ‘Nu voel ik me goed en als ik me in België ook zo kan voelen, dan komt het goed. Maar ik kan niets beloven.’ Het had lang geduurd voor er iemand binnen geraakte bij mij … het mocht gerust nog twee maand langer duren. Ik zag het niet zitten dat het bijna gedaan was. Ik heb zelfs gezegd tegen hen: ‘Ik keer niet terug met jullie’. ‘Waar zal je van leven?’ vroegen ze. ‘Ik zal wel iets vinden.’ ‘Je kunt je ouders dat toch niet aandoen’, zegden ze. Ik zat in tweestrijd. Die tocht had voor mij niet lang genoeg geduurd om in mijn kop helemaal tot mezelf te komen. Op vier maand had ik het niet kunnen keren. Het waren misschien wel de schoonste vier maanden uit mijn jeugd, al is het zeker niet altijd zorgeloos geweest. Je hebt afgezien, je hebt geblèt, je hebt gelachen, je hebt het lastig gehad, je komt jezelf tegen, je ziet dat niet graag. Je loopt met je kop tegen de bomen in plaats van tegen de muren. Maar je hebt ook iets gepresteerd waarvan men op voorhand zei: ‘Die zal dat nooit volhouden’. Ook al hadden we veel problemen gehad, ik vond het echt jammer dat het gedaan was.
… het einde van de tocht … Santiago is schoon, maar veel is er niet te zien. Er is een mooi marktplein en een mooie kathedraal, al hadden we er onderweg veel mooiere gezien. Je moet dan naar de pastoor je diploma halen - dat is het enige diploma dat ik in heel mijn leven behaald heb. (lacht fier) Maar je loopt daar wel met gemengde gevoelens rond. Ik wou niet dat het stopte, omdat ik mij zo goed voelde op het laatste. En ik had ook schrik voor daarna. Ik zag het niet zitten om terug te keren. Na een dag of twee in Santiago zijn we met de trein naar huis gekomen. Dat is redelijk geschift: je loopt eerst vier maand en dan ben je op anderhalve dag terug. Dat is een cultuurschok. Ik zag enorm op tegen de aankomst thuis. Ik ben met een heel klein hartje teruggekomen. Toen ik uit de trein kwam, ben ik meteen naar mijn vader gelopen. Hij was enorm content. Ik ben zelfs mijn ma en mijn zus en mijn broer voorbij gelopen. ‘Zeg, wij zijn hier ook, hé’, zei mijn ma verontwaardigd. Maar ik had mijn vader gewoon eerst gezien. De rest stond daar allemaal te springen en te doen, al dat volk bij elkaar was wel onwennig. Die ontvangst was me veel te druk. De ene wilde dit weten, de andere dat. De hele tijd babbel, babbel en ze laten je kop niet gerust. Terwijl ik met mijn hoofd nog ginder zat en niet hier. Je kunt overigens wel dingen vertellen, maar je kan niet echt zeggen waarover het gaat. Eigenlijk kan je het niet onder woorden brengen. Ik voelde me uitgezogen. Het liefst had ik gewoon op mijn gemak kunnen terugkeren en dat ze me allemaal gerust lieten.
9
Er lag ook een grote druk op mijn schouders. Ik was te voet naar ginder geweest en nu moest ik het hier gaan waarmaken. Ik ben met de beste bedoelingen teruggekeerd en ik wilde het echt proberen. Maar ik was benauwd en wist niet hoe ik het er zou vanaf brengen.
… een moeilijke start … Na het aankomstfeest ben ik met mijn pa meegegaan. Ik ben daar twee maand gebleven en ben dan alleen gaan wonen, onder begeleiding van De Kerseboom. Ik ben rap beginnen werken in combinatie met deeltijds onderwijs. Maar dat hing meteen mijn voeten uit. Ik ben nochtans geen luiaard en ik had de intentie om het goed te doen, maar het ging niet. Ik ging een andere zwaai maken, maar ik was het zo rap moe. Ik had last van de aanpassing. ’s Morgens opstaan. Als je naar buiten keek was alles hetzelfde. Als je achter je keek was alles hetzelfde. De hele tijd gezaag rond mijn oren: ‘Je moet dit doen, je moet dat doen’. Ik voelde me niet goed en vond mijn draai niet. Pas jaren later heb ik beseft hoe dat kwam: ik zocht hier naar hetzelfde gevoel dat ik op het einde van de tocht had. En dat vond ik niet. De laatste weken van die tocht voelde ik me goed. Ik was er echt doorgekomen. Maar precies daardoor is het misgelopen. Want die tocht was ook de realiteit niet en dat was mijn grote probleem. Ik ben er al altijd goed in geweest om de realiteit te ontvluchten. Maar dat ik me toen in Spanje goed voelde, was ook het échte leven niet, hé. Ik had na de tocht wel een heleboel goede mensen rond me. Ik had zeker iets aan Donaat, mijn achterban. Hij heeft zelfs al mijn foto’s van de tocht ontwikkeld en we zijn nog samen naar de Ikea geweest om een zeteltje te kopen. Dat was wel een goede mens. Maar we zijn elkaar jammer genoeg uit het oog verloren. Die begeleidster van De Kerseboom was ook een goed mens, maar die wist niet waarover het gaat. En toen kwam ik mijn vrienden van vroeger opnieuw tegen. Ik was nochtans speciaal in De Haan gaan wonen om dat te vermijden. Toen ik hen zag, zegden ze: ‘Maar kom toch eens mee’. En dan ging ik mee met de beste intenties om zeker mijn verstand te gebruiken. Maar ik kon dat niet en ergens wist ik dat van mezelf. Ook al was ik te voet naar Spanje geweest, ik had niet genoeg karakter. En ik vond mijn draai niet na de tocht, vooral dat. Het was sterker dan mezelf en tegen de zomer hing ik weer aan de drugs. Dagelijks. Maar het is nooit meer hetzelfde geweest. Ik was ontgoocheld in mezelf: ‘Allez kalle, je gaat dan te voet tot ginder, je hebt zo’n inspanning gedaan.’ Ik voelde me ook schuldig ten opzichte van al die mensen die daar stonden toen ik aankwam. En ik zat vooral met een enorm schuldgevoel ten opzichte van Herman en Christel. ‘Die mensen hebben daar hun schouders onder gezet’, zei ik tegen mezelf. ‘Die zijn samen met jou zover geraakt. En dan herval je.’ Het leek alsof die over mijn schouder meekeken. Ik voelde me schuldig omdat zij me vier zo’n schone maanden gegeven hadden! Het is jammer dat je dat pas jaren later inziet. Vroeger met mijn ouders had ik nooit last van schuldgevoelens, dat kon me niet schelen. Al ben ik achteraf wel te weten gekomen, dat zij in die periode met elkaar belden over wat ze verder gingen doen met mij. Toen ik terug hervallen was, zijn Herman en Christel me nog komen halen in De Haan. Ik ben dan mee naar hen thuis gegaan in Werchter. Ik denk dat ik daar anderhalve dag gebleven ben en toen ben ik daar weer vertrokken. Jaren later zegden ze me: ‘We dachten dat we je kwijt waren, dat het
10
de laatste keer was geweest.’ Ik heb veel mensen ontgoocheld in die tijd, maar nadien is het met iedereen terug goed gekomen. Ik kende een ouder koppel waar ik vaak naartoe ging, en daar kwam ook iemand die mij eigenlijk niet lag. Maar op een avond had ik mijn tram gemist en hij bracht me naar huis. Op den duur stond hij me meer en meer op te wachten en zag ik in dat ik eigenlijk geen schrik hoefde te hebben. Zo kwam van het een het ander. Ik ben dan bij hem in Oostende gaan wonen, mijn ouders wisten dat niet. Ik trok me dat niet aan. We zaten allebei aan de drugs en hebben dat samen nog een paar maanden serieus doorgedaan tot we niet meer voor- of achteruit konden. Als je geld hebt, geraakt dat ooit eens op. We hadden al een paar keer samen geprobeerd om te stoppen, maar dat lukte niet echt. Het ging van kwaad naar erger. Mijn 18de verjaardag was niet zo’n mooie. Ik zat ergens alleen in een hoekje … en ik dacht dat ik zwanger was. Maar ik had altijd gezegd: ‘Mijn kinderen moeten een schoon leven hebben’ en daar ben ik blijven voor gaan. ’t Was dus buigen of barsten. Het weekend van 1 mei gingen we voor enkele dagen naar de Ardennen. We stelden het daar goed en zijn uiteindelijk langer gebleven. Ik heb hem toen met een klein hartje verteld dat ik dacht dat ik zwanger was. Hij was overgelukkig! Hij smeet me in de lucht van blijdschap. Maar ik was bang van ‘hoe zal dat hier allemaal moeten gaan?’ We waren toen wel al serieus aan het minderen met drugs. Hij was echt wel goed voor mij en beetje bij beetje zijn we er uiteindelijk van afgeraakt. Zijn moeder heeft mij toen nog mee naar haar huisdokter genomen. Zijn ouders hebben er altijd hun schouders onder gezet en dachten: ‘Als hij nú zijn hersens nog niet gebruikt?’ Mijn ouders dachten eerder: ‘Miljaar, als dat hier maar goed komt! Als ze haar verstand maar gebruikt’. Dat kon ik wel verstaan. Ik ben dan naar de gynaecoloog geweest en heb alles opgebiecht. Na de zwangerschap heb ik nog een zware periode gehad, dingen van vroeger die weer de kop opstaken. Ik ben dan naar de huisdokter geweest en ben er beginnen over praten en hij gaf me iets om te kalmeren. Mijn kind is mijn redding geweest. Sindsdien ben ik nooit meer hervallen. Je hebt veel mensen die jaren aan de drugs gezeten hebben en nu elke dag nog eentje smoren. Maar ik kan dat niet. Ik zou er geld voor geven om dat ook te kunnen – ik zou er dan wel voor zorgen dat mijn kinderen dat niet weten. Maar ik weet dat ik dat niet kan. Dus moet ik er gewoon niet meer aan beginnen. Mijn vent is veel sterker dan ik. Hij kon dag op dag stoppen met roken – ik kon dat niet. Als ik hem niet had gehad en ik niet zwanger was geweest, dan vraag ik me af waar ik zou beland zijn.
… mijn kinderen … Mijn vent kijkt elke keer naar Man Bijt Hond. Daar is er ook een die te voet naar Compostela gaat. Je beleeft dat dan ook opnieuw. ‘Jij hebt dat ook gedaan, hé mama’, zeggen de kinderen dan. Mijn oudste zou dat ook graag eens doen, dat is een echte avonturier. Ik ben vorig jaar met mijn gasten nog op bezoek geweest bij Oikoten, bij de aankomst van Christel. Mijn kinderen vonden het superleuk, al die foto’s en die mensen. Ze stelden achteraf ook veel vragen: ‘Hoe lang heb je dat gedaan?’ en ‘Waarom deed je dat in de winter?’ en ‘Moest je dan niet naar school?’. De kinderen gaan zelf graag
11
met de tent weg. Op hotel is niets voor mij, ik zou het niet moeten weten dat een ander zegt wanneer ik moet eten. We hebben alles om te kamperen, slaapzakken, matjes … Moest ik écht miserie krijgen met een van de kinderen - hout vasthouden, het is te hopen van niet ik zou onbetaald verlof nemen en een paar maand te voet ergens naartoe gaan, het is me gelijk waar. Omdat je dan verplicht bent met elkaar te leven. Dat ze eens weg zijn uit hun gewone ding en eens een andere kant van het leven zien. In onze tijd had je geen laptop of geen gsm. Ik heb op tocht een andere kant van het leven gezien waarvan ik niet wist dat die bestond. Een veel simpelere kant. Waar je ‘s morgens weet waar je vertrekt en waar je ‘s avonds toekomt, en dat je moet maken dat je plek hebt om te slapen. De jeugd wéét niet meer dat er ook nog zo’n leven bestaat. Ik probeer mij nu ook af te vragen: ‘Wat is het leven nu nog’? Jagen en jagen en je weren en we gaan er toch allemaal aan kapot. Ik probeer mijn kinderen altijd mee te geven dat er ook nog een andere kant is. Ik geef ze ook de waarden mee die ik belangrijk vind. Ze zullen bijvoorbeeld geen papiertje op de grond gooien - dat is tegenwoordig niet zo evident. Ze appreciëren een wandeling in het bos, eens uitwaaien aan het strand. Als we op reis gaan en ze zien de bergen, zijn ze verkocht. Ik vind dat plezant. In mijn ogen ben ik dan goed bezig. Ik weet niet hoe het komt dat ik dat zo zie, maar volgens mij komt dat door die tocht. Het moet niet altijd de drukte van ‘t stad zijn. Een keer terug heel primitief leven, dat kan geen kwaad. Ik wil mijn kinderen meegeven dat er nog andere dingen zijn buiten hun gemak en hun materiële dingen. Zo heb ik ze opgevoed. Ik zie ze doodgraag, maar ik heb nooit gewild dat ze maar hoeven te knippen om iets te krijgen. Tijdens die tocht heb ik geleerd dat je moet appreciëren wat je zo krijgt, dat de gewone gang van het leven ook heel aangenaam kan zijn. Je hebt al de rest eigenlijk niet nodig. Elk jaar als we terug komen van vakantie, braak ik ervan om weer in de sleur te zitten. Ik moet dat elk jaar terug uitzweten. Als het vakantie is voor de kinderen ben ik de gelukkigste mens, ook al moet ik gaan werken. Want dan valt er een grote druk weg. Ik moet af en toe eens een uitschieter hebben. Zoals onlangs bijvoorbeeld, toen we met collega’s zijn gaan schaatsen en we hebben toen eens goed de uil uitgehangen. Of eens een toertje gaan doen en niet écht weten waar je zult uitkomen. Mijn uitschieters van nu zijn helemaal anders dan toen - nu zijn ze ‘binnen de perken’ laat ons zeggen. Dat heb ik ook moeten leren. Ik wil mijn kinderen ook bijbrengen dat je maar kan doen wat je kunt. ‘Doe je best’, zeg ik altijd. ‘Als ik zie dat je je best hebt gedaan en je hebt mindere punten, dan is dat goed voor mij.’ Ik ga nooit van mijn kinderen het onderste uit de kan verwachten, dat zal ik nooit doen. Ik denk dat het ook een van de redenen is waarom ze in de chiro zitten. Omdat ze daar dingen doen waar ik nooit zou opkomen om eens met hen te doen. Ik ga met hen naar het strand om te gaan wandelen. Maar van de chiro komen ze thuis met zaken waar ik als ouder nooit zou opkomen. Wat telt in het leven, is dat je rond je mensen hebt die je graag hebt. Mensen die zorgzaam zijn, zoals ik met hen doe, dat vind ik heel belangrijk. Zorgen voor je kinderen, je vent, voor alles, en omgekeerd ook. Ik verwacht ook wel dat ze respect voor me hebben en – opnieuw hout vasthouden – dat hebben ze. En volgens mij kan ik hen dat ook meegeven doordat ik die tocht gedaan heb. Ik ben ook erg gesteld op eerlijkheid. Ik kan niet tegen liegen of rond de pot draaien. Mijn kinderen weten dat. Met mij kan er veel, maar ik heb zoiets als ‘praat met mij’. Mijn man weet dat ook. Hij is eerder een stille
12
maar ik zeg dan: ‘Alsjeblief, hé.’ Moest er gepraat zijn vroeger, dan zou alles heel anders uitgedraaid zijn, denk ik. Dat is wat ik probeer met mijn kinderen, babbelen en babbelen. Dat is het beste van al. Mijn oudste is eerder gesloten en ik zie aan haar als er iets scheelt. Ik zeg dan: ‘Mokje, braak het uit’. Het komt er niet altijd uit. Maar ik nodig haar uit en wil het gevoel geven dat ze bij me terecht kan, dat is belangrijk. Moest ik een normale jeugd hebben gehad, zou het allemaal niet zo ver moeten gekomen zijn. Daar steek ik mijn hand voor in het vuur. Natuurlijk heb ik veel dingen zelf in de hand gehad. Als je wegloopt en alleen doet waar je goesting in hebt, dan ben ik dat zelf. En die drugs: ik voelde me beter bij mijn vrienden dan bij mijn eigen familie. Ik had meer aan hen dan waar ik zat of woonde. Wat was ik daarmee? Niets. Ik was al meer bedrogen geweest dan wat anders. Ik hoop alleszins dat ik met mijn kinderen geen toeren tegenkom zoals ik zelf heb meegemaakt. Maar ze hebben al een goede basis mee. We doen veel samen en zitten elke avond bij elkaar. Ze hebben ook aangename vriendinnen. Voor die tocht wist ik eigenlijk niet wat kind zijn was. Ik heb nooit écht geweten wat een gezin was, er zijn veel dingen die ik niet kende. Op tocht heb ik een kant van het leven leren kennen, die ik niet kende. Ik zeg altijd: ‘Ik heb mezelf groot gebracht en ik heb dat zo slecht niet gedaan’. Ik denk dat ik dat uit die tocht heb gehaald, want thuis heb ik dat niet gezien.
… mijn familie … Dat mijn broertje en mijn zus naar huis mochten en dat ik in Ter Reie moest blijven, heeft me getekend. Dat van mijn zus is ook altijd blijven hangen. Ik heb nog altijd moeite om dat te aanvaarden. Mijn vent zegt vaak: ‘Doe eens je ogen open! Wat wil je daar nu op hopen of op wachten? Leg je daar nu toch eens bij neer!’ En eigenlijk heeft hij gelijk. Maar dat is jaren een draad geweest door mijn leven, nog altijd. Toen mijn kleinste geboren was, zei mijn man: ‘Er klopt toch iets niet met je ma, je moet eens met haar babbelen’. We hebben toen samen veel gebabbeld en ook geweend en gelachen, en mijn ma heeft dan ook toegegeven dat er vroeger fouten gebeurd zijn met mij die niet mochten gebeurd zijn. Dat we daarover konden praten, betekent heel veel voor mij. Onlangs was er wel terug een situatie met mijn ma, waardoor ik me gekwetst voelde en de pijn van vroeger terug naar boven kwam. Op dit moment heb ik weer wat minder contact met mijn ouders. Met mijn zus heb ik slechts sporadisch contact, dat kan ook niet meer. Mijn broer zie ik doodgraag. Ik heb lang een schuldgevoel gehad tegenover die jongen. Soms als ik wegliep, was ik voor zes of zeven weken weg. Die heeft daar echt van afgezien. Ik stond daar niet bij stil. Maar nu ik zelf kinderen heb, denk ik soms: ‘Stel je voor?’ Mijn broer zegt me: ‘Chapeau wat jij al bereikt hebt, chapeau waar je nu staat’. Ik vind dat eigenlijk vanzelfsprekend, want ik heb die verantwoordelijkheid tegenover mijn kinderen. Ik heb altijd gezegd: ‘Ik hoop dat ze niet moeten meemaken wat ik heb meegemaakt’. En daar zal ik altijd naartoe leven. Je jeugd draag je mee. Maar dankzij die tocht is het nooit meer hetzelfde geweest.
… terugblik …
13
Die tocht heeft nog altijd een grote plaats in mijn leven, ik denk er nog altijd veel aan terug. Ik heb door die tocht kunnen bewijzen dat ik tot iets in staat ben. Soms vraag ik me af: ‘Hoe heb je dat toen kunnen volhouden in die kou?’ Ik zou dat nu waarschijnlijk niet meer kunnen, maar op dat moment sta je ervoor en moet je erdoor. Als ik het nu met iets lastig heb, zeg ik vaak: ‘Allez Lenny, je kunt het, je staat ervoor en je gaat erdoor’. Ik weet wel dat ik karakter heb en dat ik het kan. Van veel dingen denk ik dan: ‘Volgende week spreken we er al niet meer over’. Dat is iets wat ik daaruit geleerd heb. Zo’n tocht is heel goed om iemand met z’n voeten op de grond te krijgen. Ik heb in die tocht ook veel dingen meegemaakt die ik niet gewoon was. Bijvoorbeeld dat je alles op je eentje moet doen. Of dat je mensen tegenkomt, soms aangename, soms geen aangename. Dat je met vier bent en dat je, als er soms spanning is, dat moet oplossen. Dat niet iedereen gelijk is. En dat je als het nodig is veel moet babbelen. ‘t Was wel wat laat, maar ik heb het toch gevat! Met te babbelen leer je dat het leven meer is dan uitgaan. Wat op zo’n tocht zeker gebeurt, is dat je jezelf mentaal tegenkomt. Dat je opeens je eigen ik ziet. Dat het waar is dat ik jaren ben weggelopen in het verkeerde. Dat het eigenlijk aan mezelf lag dat ik als kind niet naar huis mocht – ook al blijf ik erbij dat ik altijd eerlijk was en mijn zus niet. Op tocht heb ik ook ingezien dat ik mezelf vaak wegcijferde voor iemand anders. Ik deed dat om goed te doen, maar vermoedelijk deed ik dat vooral om bevestiging te krijgen. Ik heb geleerd dat ik meer naar mezelf moet kijken. Je vertrekt ook op tocht met het idee dat een boom een boom is en een struik een struik. Ik heb er in het begin niet veel van genoten, maar na verloop van tijd wel. En ik geniet daar nu nog van. Als we naar het zuiden van Frankrijk gaan, geniet ik van de uitzichten, de natuur, de wandelingen, we zitten nooit stil. Dat heb ik daar ook van overgehouden. Geen haar op mijn hoofd dat er vroeger aan dacht om in de winter in een tentje te gaan liggen en me in een riviertje wassen. Ze lachten vaak dat ik zo proper was op mezelf. Op alle tochten van Oikoten heeft niemand zich zo vaak gewassen als ik. Als mijn haar plakte, moest ik dat wassen. Soms deed mijn kop zeer van de kou, maar dat moést gewassen zijn. Je leeft met minder luxe, maar eigenlijk heb ik dat nooit nodig gehad. Ik leef graag proper, maar luxe heb ik niet nodig. Ik sta erop dat mijn kinderen zich elke dag douchen.
… Oikoten … Moest ik weten wat ik nu weet, ik zou het zeker opnieuw doen. Maar anders. Ik zou in de eerste plaats aangenamer zijn tegen Herman en Christel. Ik hield wel rekening met hen, maar ik was vergeten dat het ook maar mensen waren van vlees en bloed. Ik denk dat ik er toen niet voor open stond, dat ik zei: ‘Ik heb al heel mijn leven stront, hou je stront maar voor jezelf’. Ik was toen eigenlijk een grote egoïst. Ik ben zo blij dat ze nog samen zijn. Ik zou het andere jongeren zeker aanraden, want uiteindelijk leer je daar praten en naar elkaar toe groeien. Op zo’n tocht zijn er altijd goede dagen en slechte dagen. Dagen dat je met je kop tegen de boom loopt en dat je elkaar de kop vol schijt. Dagen van zware ruzie, maar ook dagen dat je in elkaars armen vliegt. Dat kan niet anders! Voor mij is dat beter geweest dan al die gesloten instellingen. Dat heeft uiteindelijk niks uitgehaald. Ze steken je daarin, maar daar gebeurt niks met je. Je hebt
14
daar een paar onnozelaars die opvoeder/psycholoog zijn en denken dat ze het beste met je voor hebben, en jij moet zwijgen want je hebt een strafblad. Zo’n tocht is een heel andere manier van werken. Veel intenser. Bovendien was je vrij, wat het dan weer niet gemakkelijk maakte om recht te blijven lopen. Die mensen van Oikoten doen dat heel goed. Alleszins chapeau aan de projectleiders van onze tocht. Dat waren Ingrid en Jef en Koen. Maar na de tocht sta je er alleen voor en dat is moeilijk, ook al hielpen ze mee om oplossingen te zoeken. Het zou beter zijn dat ze de jongeren die dat willen ook nog na de tocht verder opvolgen. Misschien kunnen wij die vroeger al een tocht deden, die jongeren op dingen wijzen. ‘Let daar en daar op.’ Wij weten beter dan iemand anders welke impact dat op je heeft als je terugkomt. Ook al is het voor elke jongere anders, natuurlijk. Ik ben er pas laat achter gekomen dat ik hier niet kon vinden wat ik op de tocht had.
… impact … Als ik die tocht niet gedaan had, zou ik waarschijnlijk voor een groot stuk een ander mens zijn. Ik zou dan in mijn zelfde ding gebleven zijn en hier waarschijnlijk niet meer gezeten hebben. Want die tocht is zeer zwaar geweest, maar uiteindelijk was dat ook mijn redding. Ik begon dingen anders te bekijken dan vroeger. Achteraf is het ook nooit meer hetzelfde geweest. Na die tocht had ik bijvoorbeeld altijd een schuldgevoel als ik weer met drugs en vuiligheid bezig was. Vroeger had ik dat niet. Komt dat door de intensiteit van die tocht? Ik weet het niet, maar je wordt wel volwassener. Je moet er toch ook rekening mee houden dat het leven altijd negatief geweest is voor mij. Tot aan mijn 16 jaar was er niet veel goeds in mijn leven. Ik zal geen steen smijten naar mijn ouders, maar toen ik 5 jaar was gingen ze uit elkaar, mijn pa dronk, dan die instellingen, niet naar huis mogen en het dan nog meer gaan uithangen, ik was op den duur nooit thuis … versta je? Ik heb nooit een normale gezinssituatie gekend. Ik liep er dan ook van weg. En op tocht heb ik gezien dat het leven op zich gewoon schoon kan zijn, ook als je gewoon nuchter bent. Dat je je ook goed kunt voelen met te stappen van hier naar daar. Daarom had het langer mogen duren. En daarom probeer ik die kant van het leven nu ook aan mijn kinderen te laten zien. Ze zeggen soms: ‘Het zit in de genen’. Maar mijn kinderen hebben toch een andere jeugd gehad dan ikzelf. … Karen en ik hebben vier maand samen gelachen, geweend, geschopt, gescholden, het lastig gehad, afgezien … Na de tocht zegden we: ‘Binnen 15 jaar doen we nog eens een reünie’. Maar dat gaat niet meer. Als ik naar Herman en Christel ga, is er één tekort. Bij mij hadden ze véél grotere vraagtekens! Of ik het ging halen in het leven. Als er één het moest gehaald hebben, dan was zij het wel. Het was heel anders geweest, moest Karen nu nog leven.
15