`Lenen1 en het rente niveau. 1.Inleiding. De renteontwikkeling en de hoogte van de rentevoet worden in de media vaak breed uitgemeten2. Is de stand van de rente hoog of wordt de discussie vaak vertroebeld door het ontbreken van en/of het gebrek aan informatie over de prijsvorming op de geld- en kapitaalmarkt3? Allereerst zal de ontwikkeling van de rente in de afgelopen jaren behandeld worden. Vervolgens zal worden getracht meer inzicht te verschaffen in de prijsvorming op de markt voor de verschillende soorten leningen. In paragraaf 6 zal getracht worden een economische verklaring te geven voor de hoogte van de stand van de rente op de Nederlandse Antillen. Is het niveau van 8% of 9% te hoog of te laag? Ook zal antwoord worden gegeven in welke mate de Bank van de Nederlandse Antillen (BNA) bij de totstandkoming van de rentestand een rol speelt. 2.De hoogte van de rente Rente in economische zin kan gezien worden als een prijs die betaald moet worden ter compensatie van inflatie- en andere risico’s in de kredietmarkt. De hoogte van de rente wordt bepaald door het evenwicht tussen de vraag naar leningen en het aanbod ervan. De rentestand komt op een zelfde wijze tot stand als de prijs van een willekeurige goed of dienst. Zo wordt de prijs van goud, als edelmetaal, bepaald door de economische krachten van vraag en aanbod op een bepaald moment . De stand van de rente is dan te vergelijken met de prijsvorming van goud. De rente is de prijs van kredieten die beïnvloed wordt door de vraag naar en het aanbod van geld. Zo kan de rente op de kredietmarkt worden bepaald door een evenwicht van de wensen van de vragers naar geld (kredietnemers) en de aanbieders van geld ( kredietverstrekkers ). Indien de kredietvraag op een gegeven moment hoog is in vergelijking tot het kredietaanbod dan induceert dit proces, door de werking van marktkrachten, een rentestijging. In het geval van overschotten op de kredietmarkt zal de rente via hetzelfde economische proces gaan dalen. Op de Antillen is deze laatste situatie het geval. Niet alleen het evenwicht van vraag en aanbod is bepalend voor de hoogte van de rente, de marktstructuur en de hoge concentratie van het bankwezen zijn ook bepalend. De stand van de rente zal dus stijgen als het goed gaat met de economie (conjuncturele groei). Aangezien hoogconjunctuur gepaard gaat met stijgende inkomens en dit weer gepaard gaat met een toename in de vraag naar geld (om te consumeren) waardoor als gevolg de rente stijgt. Een goed begrip van de prijsvorming is van belang om de bronnen van kredietvraag en -aanbod in kaart te brengen. De bronnen van de kredietvraag kunnen zowel bij gezinnen (consumptie huishoudens) als bij bedrijven (productie huishoudens) liggen. Zo kunnen gezinnen hun uitgaven op een bepaald moment verhogen door het aangaan van leningen waardoor hun koopkracht in de tijd stijgt. Bedrijven kunnen leningen aangaan om diepte- en breedte investeringen te plegen waardoor hun productie toeneemt. Men spreekt van consumptieve leningen aan gezinnen en zakelijke leningen aan bedrijven. Ook de overheid oefent vraag uit naar kredieten vooral wanneer zij met financieringstekorten kampt die zij via de uitgifte van overheidsschuldtitels moet zien te dekken. In het geval van de Antillen is dit zeker een belangrijke stuwende kracht achter de vraag naar kredieten.
1
Het lenen via het bonnensysteem wordt in deze analyse buiten beschouwing gelaten omdat dit systeem anders functioneert dan de leningen systematiek bij de officiële bancaire instellingen. 2 Zie bijvoorbeeld de dagelijkse advertenties in de locale dagbladen over de rente die verschillende banken aanbieden voor autoleningen of spaarproducten. Zie ook: Algemeen Dagblad 22 september 2006 “Lenen en Sparen” en Amigoe 23 september 2006 “Banken lokken spaarder met hogere rentes”. 3 Tot de geldmarkt behoren alle financiële transacties met een looptijd tot 1 jaar en in de kapitaalmarkt worden de financiële transacties langer dan 1 jaar geregistreerd.
1
De bronnen voor het kredietaanbod zijn in de praktijk zowel de spaarders die hun spaargelden vrijwillig toevertrouwen aan banken en/of spaarders waarvoor op grond van pensioenregelingen gelden via de werkgevers worden toevertrouwd aan verzekeraars/pensioenfondsen, om zodoende te sparen voor toekomstige uitkeringen (gedwongen besparingen). Zo ontstaat er een bron van spaarmiddelen uit vrijwillige besparingen als ook uit het zogenoemde (bedrijfs) pensioenplan en/of particuliere pensioen verzekeringen. Deze besparingen zullen al dan niet direct gekanaliseerd worden naar kredietvragers. Wat Is de relatie tussen de binnenlandse en buitenlandse renteontwikkeling.? Een veel gestelde vraag is of de buitenlandse renteontwikkeling van invloed is op de lokale renteontwikkeling? Bezien vanuit een theoretische invalshoek luidt het antwoord op deze vraag volmondig ja. Bij vrij kapitaalverkeer tussen landen, bijvoorbeeld in ons geval de V.S. en de Nederlandse Antillen, zou een verschil in rente een kapitaalstroom in gang zetten waardoor arbitrage4 op termijn wordt geëlimineerd. Zo zal er bij een hogere rente in de V.S. dan in de Antillen vanuit de Antillen kapitaal stromen richting de V.S. omdat het voor beleggers aantrekkelijker wordt om in de V.S. te beleggen. Het effect hiervan is dat het steeds schaarser wordend kapitaal in het binnenland resulteert in een hogere lokale rente. Hierdoor wordt het renteverschil met de V.S. na verloop van tijd minder en daarmee is arbitrage op den duur niet meer mogelijk. Figuur 1 geeft een weergave van de ontwikkeling van de beleningsrente in de Nederlandse Antillen over de periode 1987-2005. De beleningsrente is de rente die een bancaire instelling moet betalen voor geldleningen voor een korte tijd bij de BNA met als onderpand overheidsschuldtitels, dit is de officiële rente. De grafiek laat duidelijk zien dat de beleningsrente vrij lang ( 1987-2001) ongewijzigd is gebleven. Na 2001 volgt de beleningsrente de rente in de V.S. op de voet. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in het door de BNA gevoerde monetaire beleid. Zo voerde de BNA tot 2000 een monetair beleid gericht op een beheersing van de kredietverlening door directe maximale uitzettingen voor alle kredietsoorten aan banden te leggen – z.g. directe kredietrestrictie. Tegelijkertijd mochten commerciële banken maar in beperkte mate en voor bepaalde tijd hun overtollige middelen in het buitenland uitzetten – het B-9 beleid. Het resultaat van het gevoerde beleid was dat de Amerikaanse rente mutaties weinig invloed hadden op de beleggingsuitzettingen in de Nederlandse Antillen. In 2000 stapte de BNA over van het directe monetair beleid ( de z.g.monetaire kasreserve regeling) naar het indirecte monetaire beleidsinstrumentarium; hierbij kregen banken meer vrijheid om zowel lokaal als internationaal te beleggen. Om de kapitaalstroom naar de V.S. te kunnen beheersen is het noodzakelijk dat de officiële rentetarieven van de BNA die van de V.S., de “Fed Fund rate” nauw volgen. In onderstaand grafiek is deze ontwikkeling duidelijk te zien.
4
Arbitrage is het gebruik maken van gelijktijdige prijsverschillen in verschillende markten voor eenzelfde goed.
2
Figuur 1. Fed Fund Rate vs. Beleningsrente NA 10 9 8 7
In %
6 5 4 3 2 1 0 1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Jaren FED Fund Rate
beleningsrente BNA
3. Rentevoet in de bancaire kredietmarkt. In deze paragraaf beantwoorden we de vraag hoe de rentestand in de kredietmarkt bepaald wordt en welke factoren hierbij een rol spelen? Bij kredietverstrekking door banken is het gebruikelijk om bij de bepaling van de rente voor een kredietsoort rekening te houden met de volgende aspecten: a. het risico profiel van de klant, c.q. de geboden zekerheden; b. de financiële resultaten van bedrijven, het risicoprofiel van een bedrijf; c. de rente op overheidsobligaties; d. het monetaire beleid van de BNA. ad a. Het risico profiel van een klant in de consumptieve sfeer hangt weer nauw samen met de hoogte van het (gezins) inkomen, de stabiliteit van het werk ( “job-stabiliy”) en de kredietervaringen uit het verleden. Naarmate de klant meer zekerheden kan geven aan de bank zal het risico dat de bank loopt bij de klant minder zijn en daardoor zal de rente als compensatie voor het te lopen risico lager worden. Er is een negatieve correlatie tussen de geboden zekerheden en de rente die de klant betaalt. Zo lopen banken minder risico als ze kredieten verstrekken aan klanten met een hoger (gezins)inkomen, die in het verleden altijd tijdig hun betalingsverplichtingen aan de bank zijn nagekomen en die langere tijd een baan hebben. Bij klanten met een minder goed risico profiel zou de rente anders kunnen zijn dan voor de ‘minder riskante’ klanten. ad b. Bij kredietverlening aan bedrijven spelen de behaalde resultaten van het bedrijf in het recente verleden en de winst potentie in de toekomst mee. Banken zijn eerder geneigd een bedrijf een lening te vestrekken tegen gunstige voorwaarden indien de resultaten van het bedrijf in de markt waarin het actief is solide is en de perspectieven voor de bedrijvigheid in de sector op termijn positief zijn. Bovendien is een bank geneigd een lagere rente aan bedrijven in rekening te brengen indien deze meerdere bankzaken, zoals de internationale betalingen, het openen van documentaire kredieten en de creditcard zaken, via de bank kanaliseert. Deze overige opbrengsten ( “ancillary business”) biedt hierdoor enige compensatie voor de rente vergoeding. ad c. De rente op overheidsobligaties wordt heel vaak gezien als een referentie rente voor het bepalen van de rente in de kredietmarkt. De overheidsobligatierente kan gezien worden als een minimum rente. Dit rentepercentage is gegarandeerd en zonder risico voor de klant.
3
ad d. In de vorige paragraaf is dit besproken daar hebben we laten zien dat de switch van het directe monetaire beleid naar het indirecte monetaire beleid gezorgd heeft voor een sterkere samenhang van de rente in de Antillen met de rente in de V.S. Alle hiervoor beschreven factoren beïnvloeden het rente niveau in de markt voor zakelijke leningen aan bedrijven en leningen in de consumptieve sfeer. Ook hebben we een verklaring gegeven voor het feit dat klant X en klant Y van bank A voor een lening met identieke looptijden en met dezelfde hoofdsom verschillende rentevoeten kunnen bedingen. 4. De rentevoet in de hypothecaire markt. In de periode 1990-2006 vertoonde de rente op de hypotheekmarkt een dalend verloop.(zie figuur 2). Betaalde de kredietnemer bijvoorbeeld in de hypothecaire markt in de periode 1991-1992 een rente van gemiddeld 12.5%, op dit moment brengen banken voor hypothecaire leningen gemiddeld 8.3% rente in rekening. Voor ‘starters’ in deze markt zijn er banken die voor een beperkte periode zelfs met 7% rente adverteren.
Figuur2: Hypotheek rente op Curaçao. Hypotheek rente op Curacao 16
14
12
10
8
6
4
2
0 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Jaren
Bron: “Statistical Supplement Annual Report” van de Bank van de Nederlandse Antillen, 2005.
Eén belangrijke factor achter de dalende hypotheek marktrente is de heersende structurele overliquiditeit in de kapitaalmarkt door de toegenomen besparingen bij zowel banken als institutionele beleggers (verzekeraars en pensioenfondsen). Daarnaast ontstond na 1992 door de hevige concurrentie tussen banken enerzijds en institutionele beleggers anderzijds een neerwaartse druk op de rente waardoor de rente op deze (deel) kredietmarkt structureel een dalende tendens is gaan vertonen. Een derde verklarende factor achter de daling van de hypotheek rente ligt in het feit dat ook buitenlandse aanbieders van hypotheekproducten tegen zeer scherpe prijzen spaarhypotheken ( combinatie spaaren levensverzekeringsproducten) en beleggingshypotheken ( combinatie van een hypothecaire lening en een beleggingsportefeuille) op de lokale markt hebben weten te brengen die vooral in de periode 1998-2003 naast een rentevoordeel (rente niveau was tussen de 6% en 7%) ook een wisselkoersvoordeel hadden. De in Euro genoteerde hypotheken waren relatief goedkoop omdat de
4
dollar als internationale valuta in genoemde periode hoog noteerde t.o.v. de Euro. Dit maakte het lenen in Euro’s aantrekkelijk. Na 2003 is door de appreciatie van de Euro t.o.v. de dollar het wisselkoersvoordeel geleidelijk omgeslagen in een nadeel waardoor deze factor minder belangrijk werd in de verklaring van de daling in de hypotheek rente. 5. De rentevoet in de markt voor overheidsleningen. Nu iets over een ander segment van de kapitaalmarkt. Figuur 3 illustreert hoe de markt voor 5-jarige overheidsleningen zich ontwikkelde in de periode 1987-2006. Betaalde de overheid eind jaren 80 gemiddeld ruim boven de 10% aan rente, op dit moment is de rente op overheidsleningen sterk gedaald en betaalt de overheid nu circa 6.5% aan rente. Evenals de renteontwikkeling in de hypotheekmarkt kenmerkte de renteontwikkeling in de markt voor overheidsleningen zich als een markt van overschotten. Deze ontwikkeling heeft vooral te maken met de overmatige beschikbaarheid van fondsen ( i.c. de overliquiditeit) bij de institutionele beleggers waardoor per saldo de rente is gaan dalen. Figuur 3: Rente op 5-jarige overheidsleningen Rente op Overheidsleningen ( 5 jaar) 12
10
8
I n
6
%
4
2
0 1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Jaren
Bron: “Statistical Supplement Annual Report” van de Bank van de Nederlandse Antillen, 2005.
De hierboven geschetste renteontwikkeling doet zich ook voor in andere segmenten van de kredietmarkt. Ik wil hier niet onvermeld laten dat voor het verkrijgen van meer inzicht in de renteontwikkeling in de tijd, de analyse gebaseerd moet zijn op een voldoende lange rentereeks opdat pieken en dalen in de tijd verklaard kunnen worden en zodat de statistische analyse van de data zinvoller wordt. Alle drie de soorten rentes laten een dalende trend zien over de laatste twintig jaar. Deze trend lijkt mede veroorzaakt door het veranderende beleid van de BNA (van direct naar indirect monetair beleid) maar ook toezicht, marktwerking en transparantie van de markt lijken hierbij een voorname rol gespeeld te hebben. 6. Macro-prudentiële indicatoren voor het lokale bankwezen. De Bank publiceert elk kwartaal een cijferoverzicht met kernvariabelen over het lokale bankwezen. Deze macro-prudentiële indicatoren benadrukken de rol van de BNA als toezichthouder van financiële
5
instellingen die actief zijn in de Nederlandse Antillen. De macro-prudentiële indicatoren betreffen onder andere de liquiditeit, de solvabiliteit, de kwaliteit van de activa van de banken en de netto rente marge. Met deze kern gegevens kan in een oogopslag worden geanalyseerd hoe gezond (“sound”) het bankwezen is. Tabel 1 geeft voor de periode 2000-2005 een beknopte weergave van de financiële gezondheid van het bankwezen. Laten wij eerst kijken naar de toereikendheid van het kapitaal (solvabiliteit) van het binnenlandse bankwezen. In de tijdspanne 2000-2005 lag de solvabiliteit, het verhoudingsgetal totaal kapitaal als percentage van de totale activa, van het bankwezen, met uitzondering van het jaar 2003 boven de 8%. Volgens internationale normen (Bazel normen) dient de solvabiliteit minimaal 8% te zijn, uitgaande van gecorrigeerde activa. De activa van banken wordt gecorrigeerd voor de risico’s voor elk activa groep. Indien wij op de vermogencijfers de correctie zoals voorgeschreven door Bazel toepassen op de totale activa, dan lag gedurende deze hele periode dit verhoudingsgetal in de Nederlandse Antillen op circa 10%. Wij mogen concluderen dat het lokale bankwezen ruimschoots voldoet aan de internationale solvabiliteitsnormen van Bazel. Een indicator voor de gezondheid van de leningen portefeuille bij banken (“ kwaliteit van de activa”) kan worden afgeleid uit het verhoudingsgetal achterstallige (“nonperforming”) leningen als percentage van de totale leningen portefeuille. Sinds het jaar 2001 vertoont deze indicator een dalende trend wat betekent dat de banken minder worden geconfronteerd met klanten die hun contractuele betalingsverplichtingen niet correct nakomen. Deze positieve ontwikkeling resulteerde in 2005 in een verhoudingsgetal van slechts 2.8% van leningen die achter liggen op hun normale betalingsschema. In datzelfde jaar is het verhoudingsgetal algemene voorziening ten opzichte van achterstallige (‘nonperforming’) leningen 106%. Het lokale bankwezen heeft dus meer dan voldoende voorzieningen getroffen voor de leningen in hun portefeuille die mogelijk tot aflossingsproblemen kunnen leiden. Tabel 1: indicatoren voor financiële gezondheid van het bankwezen 2000
2001
2002
2003
2004
2005
8.9% 81.3
8.2% 67
8.2% 69.7
7.7% -21.2
8.1% -0.7
8.0% -31.4
4.6% 70.40%
6.0% 60.80%
5.9% 73.60%
5.9% 61.10%
3.6% 92.70%
2.8% 106%
79.1% 25.70
68.7% 85.50
67.6% 85.10
66.3% 103.40
64.9% 106.60
57.6% 131.40
6.1%
5.1%
4.8%
4.7%
4.9%
5.4%
Capital adequacy (excl. branches) Total capital/total assets Solvency surplus/deficit (Naf mln.)
Asset quality nonperforming loans/total loans General provision/nonperf. Loans
Liquidity Total loans/total deposits Av. Liquidity surplus per bank (Naf mln.)
Earnings Net interest margin
De totale liquiditeit van het bankwezen laat in de afgelopen jaren steeds een significant overschot zien. Dit is het geval zowel gemeten in absolute cijfers als ook naar de verhouding van de totale leningen als percentage van de totale deposito’s. De afnemende trend in dit verhoudingsgetal in de afgelopen jaren kan geïnterpreteerd worden als een proportioneel sterkere groei van de deposito’s (aanwas van gelden) dan kredieten (uitzettingen van gelden). Banken zien daardoor dat een deel van de aangetrokken gelden niet direct uitgezet kan worden met als gevolg per saldo een aanwas van de aan hen toevertrouwde gelden. Dit resulteert vaak in een toename van de liquiditeiten bij het bankwezen.
6
Het laatste kerncijfer dat onder de macro-prudentiële indicatoren valt is de netto interest marge of de ‘spread’- i.c. het verschil tussen de debet (ontvangen) en credit (betaalde) rente bij banken – die (wereldwijd) gezien wordt als de belangrijkste bron van rendement en winstgevendheid bij banken. Bij de Antilliaanse banken bedraagt de opbrengst van de netto interest marge (‘spread’) circa 62%5 van de totale operationele opbrengsten van het bankwezen. Daarnaast genereren banken andere opbrengsten (“fee-income”) uit hoofde van de diensten die zij verlenen aan klanten en derden. De discussies over de hoogte van deze ‘spread’ worden hier te lande al jarenlang gevoerd. De vraag is wat een redelijke ( normale) ‘spread’ voor het Antilliaanse bankwezen is, gegeven de kostenstructuur? In de periode 2000-2005 fluctueerde de ‘spread’ op de Antillen tussen 4.7% en 6.1% en werd in het jaar 2005 een gemiddelde ‘spread’ van 5.4% geregistreerd. Dit betekent dat banken bij een gemiddelde vergoeding van 4% op spaar- termijn tegoeden een kredietrente van gemiddeld 9.4% in rekening brengen. Naarmate de vergoeding op spaar- en termijn tegoeden daalt, kan de rente op leningen meedalen en omgekeerd betekent een stijging van de rente op de spaar- en termijn tegoeden dat de kredietrente meestijgt ervan uitgaande dat de ‘spread’ constant blijft. Uit onderzoek blijkt dat in onze regio een minimum ‘spread’ van 4% noodzakelijk is. Instellingen die tegen dit minimum aan opereren realiseren zeer marginale rendementen in het bancaire systeem en zullen daardoor na verloop van tijd geforceerd worden om de instelling te kapitaliseren met extern vermogen. Een marginaal rendement kan dus tot gevolg hebben dat de kapitalisatie van de bank instellingen op termijn in gevaar komt omdat de interne capaciteit om winsten te genereren marginaal blijft. Om een beter inzicht te geven in de ‘spread’ (netto interest marge) bij de ons omliggende eilanden in het Caribische gebied, die qua economische- en kostenstructuur vergelijkbaar zijn met de Nederlandse Antillen kan het volgende worden weergegeven: Tabel 2 . De interest marge (“spread”) Nederlandse Antillen Dominica St.Lucia Grenada St.Vincent Antigua & Barbuda St.Kitts & Nevis Barbados Trinidad & Tobago Jamaica Domincaanse Republiek
2001 5.1% 4.5% 4.5% 4.8% 5.0% 5.5% 6.7% 5.6% 7.6% 10.7% 8.9%
2005 5.4% 7.1% 7.4% 7.3% 6.5% 7.8% 5.6% 6.0% 6.9% 9.9% 10.3%
Een analyse van de ontwikkeling in de “spread” van de (ei)landen die aangesloten zijn bij monetaire unie van de “Eastern Caribbean Central Bank” (ECCB)6 wijst uit dat, in 2001 en 2005 de meeste regionale economieën een netto interest marge hadden die hoger lag dan 4%. Bovendien valt op te merken dat met uitzondering van St.Kitts en Nevis, Trinidad & Tobago en Jamaica, deze “spread” in de regio in de afgelopen jaren alleen maar is toegenomen. Ter vergelijking was de ‘spread’ in de V.S. en het Eurogebied 2.7% en 3.2% in 2005. Deze lagere ‘spreads’ duiden op het feit dat genoemde markten efficiënter zijn dan de regionale financiële markten. 5
Voor het jaar 2005 kan dit als volgt worden berekend: 407.2 miljoen gulden (netto interest marge) gedeeld door 660.4 miljoen gulden (totale operationele opbrengsten). 6 ECCB landen: Dominica,St.Lucia, Grenada, St. Vincent, Antigua & Barbuda en St Kitts & Nevis.
7
Dit heeft te maken met een snellere, goedkopere, betere allocatie en gevarieerd producten aanbod in ‘volwassen’ financiële markten . De regionale markten kenmerken zich door hun kleinschaligheid (“diseconomies of scale”) en hoger kosten niveau (“overhead”). Een vaak gehoorde stelling is dat de overheid moet ingrijpen in de rentevorming indien de “spread” te hoog is. Is dat een goede zaak? Het antwoord op deze vraag is nee, en wel om de volgende reden. Een direct gevolg van overheidsingrijpen in de rentevorming, i.c. het instellen van een maximum rente niveau voor kredieten is dat er een ‘credit crunch’ ontstaat. Bij maximum rentes7 is de kredietvraag groter dan het kredietaanbod waardoor niet iedereen die in aanmerking zou kunnen komen voor een lening deze inderdaad krijgt. Banken zullen onder deze omstandigheden hun kredietvoorwaarden aanscherpen en het zijn juist de lage inkomensgroepen en de minder solide bedrijven die de overheid denkt te moeten beschermen, die met een dergelijke maatregel als eerste getroffen worden. In de V.S. werd vooral in de jaren ‘70 en ‘80 veelvuldig gebruik gemaakt van de maatregel van een rente maximum voor leningen. In die periode was de inflatie vrij hoog en werd de hoge prijsverwachting doorgerekend in de rente op de kredietmarkt. Zoals al eerder werd aangegeven was het resultaat van deze maatregel dat juist de lage inkomensgroepen, of jonge mensen die geen krediet ervaringen hebben weten op te bouwen bij bank instellingen, of de financieel zwakkere bedrijven de dupe werden van deze maatregel. In deze paragraaf hebben we laten zien dat de het bankwezen in de Antillen gezond is. Alle macroprudentiële indicatoren zijn positief in vergelijking met de gestelde norm. De enige indicator die afwijkt van de ‘grote’ economieën is de netto interest marge. Echter in vergelijking met (ei)landen met een zelfde structuur van de economie is de spread op de Antillen niet significant hoger. Bovendien is de hoogte van de spread te verklaren door specifieke kenmerken van de Antilliaanse markt. 7. De rol van de Centrale Bank (BNA) in de kredietmarkt. Anders dan wat veel mensen denken heeft de BNA geen directe rol bij de bepaling van de hoogte van de rente in de kredietmarkt. De hoogte van de rente wordt dus primair bepaald door de vraag en aanbod. In de jaren '80 maakte de BNA gebruik van een direct monetair beleidsinstrument om de hoogte van de rente te beïnvloeden. De BNA stelde in die tijd een absoluut kredietplafond voor de consumptieve leningen vast. Als het plafond bereikt was mochten geen consumptieve leningen meer worden verstrekt. Dit instrument werd later aangepast in een algemeen kredietplafond (dus niet alleen voor consumptieve leningen), dit wordt ook wel de monetaire kasreserve regeling genoemd. Zo kon de BNA de uitstaande kredieten beheersen zonder dat de BNA een rente niveau bepaalde. In 2000 is de BNA overgestapt op een indirect monetaire beleid ( “Reserve Requirement”). Door de verhandeling van Certificate of Deposits (CD's) en overheidsschuldtitels kan de bank de vrij beschikbare liquiditeiten van commerciële banken beïnvloeden. Als resultaat van deze beleidswijziging schept de BNA nu wel condities opdat de rente op een transparante wijze tot stand komt en dat het publiek goed geïnformeerd is en blijft over de werkelijke kosten van kredieten. Uiteraard blijven de meer traditionele prudentiële zaken ook van groot belang bij het beoordelen van en het gezond houden van het financiële stelsel. In dit kader heeft de BNA de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het uitvaardigen van richtlijnen die de transparantie in de markt moeten optimaliseren. In 2005 resulteerde dit bijvoorbeeld in het uitvaardigen van richtlijnen ten aanzien van de publicatie van de effectieve rente ( of de APR= annual percentage rate) wat erop neerkomt dat banken en andere financiële instellingen verplicht zijn om bij het aanbieden en adverteren van kredieten de APR te vermelden. Dit maakt een goede onderlinge vergelijking van de ‘echte’ rente die de klant moet betalen bij het aangaan van een kredietovereenkomst inzichtelijker. Daarnaast zijn banken verplicht om zowel een balans als een winst en verliesrekening in een door de BNA opgesteld formaat te publiceren. Hiermee wordt beoogd de 7
De maximum rente is een door de wetgever afgedwongen rente dat ligt onder de evenwichtsrente waardoor het voor kredietvragers goedkoper is om leningen aan te gaan.
8
klant meer informatie te geven over de financiële positie van de instellingen waar ze hun spaarcenten aan toevertrouwen. Verder is het toezicht op het marktgedrag ( market-conduct) meer op de voorgrond getreden, met als resultaat dat een betere uniformering van de kredietovereenkomsten zal worden nagestreefd. Dit komt de vergelijkbaarheid van kredietvoorstellen beter tot haar recht. Naast de Centrale Bank worden er particuliere initiatieven genomen om meer transparantie in de kredietmarkt te bestendigen. Zo worden sinds het begin van dit jaar de klanten van financiële instellingen geconfronteerd met het feit dat banken onderling via een hiertoe gespecialiseerd bedrijf en met goedkeuring vooraf van de klanten, kredietinformatie over vooral het betaalgedrag van klanten kunnen opvragen. Het voordeel van een dergelijk systeem, dat bijvoorbeeld in Nederland bekend staat als de Bureau Krediet Registratie (BKR) toetsing, is dat enerzijds klanten tegen het opnemen van teveel leningen (“overkreditering”) beschermd worden terwijl anderzijds bankinstellingen beter het risico van “non-betaling” van notoire ‘slechte betalers’ kunnen beheersen door deze groep uit het systeem te houden. Voor de instelling vertaalt een goed functionerend systeem van krediettoetsing zich in een lagere verhouding achterstallige, ‘nonperforming”, leningen in de totale leningen portefeuille en in lagere voorzieningen voor achterstallige leningen. Veel centrale banken streven naar interne prijsstabiliteit, wat beter bekent staat als inflatiebestrijding. Dit wordt meestal nagestreefd via het inzetten van de officiële rentetarieven van de Centrale Bank, de zogenaamde discontopolitiek. Gegeven het open karakter van de Nederlandse Antillen, wordt inflatie bij ons voor een groot deel geïmporteerd. Hierdoor is de hoofddoelstelling van het monetaire beleid van de BNA om de externe stabiliteit van de Nederlands-Antilliaanse gulden te garanderen, en niet zozeer om inflatie te beteugelen.8 De vraag die nog steeds beantwoord dient te worden is: is de rente in de Antillen (te) hoog? Gegeven de vergelijkende regionale analyse van de ‘spread’ die als grondslag kan worden gebruikt voor de bepaling van de debet- en credit rente moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. Men moet deze conclusie vooral plaatsen in de context van de regionale financiële markten die ‘an sich’ inefficiënter zijn en daardoor ligt de ‘spread’ hoger dan de ‘volwassen’ markten in Europa of de V.S.
Drs.A.G.RomeroFinancieel-economische Directeur. 31 oktober 2006.
8
Artikel in Antillen Special van “Bank en effectenbedrijf: Het monetaire beleid op de Nederlandse Antillen. Door A.G.Romero en M. Hammann Januari 2004.
9