Niveau 1 (AKA en BKA) in het vmbo
vmbo reeks 10
Enschede, december 2006
AN 8.126.8523
Verantwoording © 2006 Stichting leerplanontwikkeling (SLO), Enschede
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Auteurs: Henny Jacobs (SLO), Dirk van Barneveld (CPS), Cees de Jong (CPS), Saskia Bergsma, Jan Sniekers (SLO) en Viola van Lanschot Hubrechts (SLO) Eindredactie: Henny Jacobs, Dirk van Barneveld en Jacqueline Kerkhoffs Fotografie: Hans Oostrum fotografie Den Haag Productie: Axis media-ontwerpers, Enschede Met dank aan medewerkers van: AOC Groenhorst College te Velp, RSG Wolfsbos te Hoogeveen, RSG Sophianum te Nijswiller, ROC ASA te Utrecht, ROC Op Maat te Amsterdam en Arentheem College te Arnhem. Dit boekje is tot stand gekomen in samenwerking met het project "Kwaliteit van de leerlingzorg in het vmbo en praktijkonderwijs" en CPS. In deze reeks verschijnt informatie over vmbo-vernieuwingsprojecten zoals ze door SLO worden uitgevoerd. Boekjes in de reeks vernieuwingen in het vmbo worden in een beperkte oplage gedrukt. De inhoud van de boekjes is ook te downloaden via internet: www.slo.nl/voortgezet onderwijs.
Inhoud Inleiding
5
1. LWT, BKA of AKA?
7
2. Doelgroep en determinatie 2.1 Doelgroep 2.2 Determinatie
11 11 11
3. Organisatiemodellen niveau 1
17
4. BeroepsPraktijkVorming (bpv) 4.1 Uitvoering bpv in fasen
23 32
5. Beoordelen en examineren 5.1 Examinering en diplomering 5.2 Wettelijke eisen
39 39 40
6. Aansluiting vmbo-mbo
45
7. Schoolbeschrijvingen 7.1 AOC Groenhorst College Velp 7.2 Schoolportret RSG Wolfsbos, Hoogeveen 7.3 Schoolportret Arentheem College Arnhem, locatie IJssellaan 7.4 AKA-opleiding ROC ASA in samenwerking met Delta College en Utrecht Zuid College 7.5 AKA binnen ROC Op Maat 7.6 AKA binnen RSG Sophianum, vmbo-locatie Nijswiller
51 51 64
87 97 105
Bijlage1 Competentiematrix AKA-opleiding
117
77
Inleiding
Te veel jongeren verlaten voortijdig het onderwijs. De oorzaken variëren van gebrek aan motivatie tot het maken van verkeerde beroepskeuzes. Bij de invoering van het vmbo bleek al vrij snel dat het behalen van een vmbo diploma door alle leerlingen niet haalbaar was. Zelfs het minst theoretische niveau, de basisberoepsgerichte leerweg, was voor een aantal leerlingen te hoog gegrepen. Toen werd het leerwerktraject in het leven geroepen, wat inhield dat de leerlingen binnen deze basisberoepsgerichte leerweg alleen examen doen in het beroepsgericht programma en het vak Nederlands. Ook dat bleek voor een deel van deze leerlingen een brug te ver. Gevolg was dat het leerwerktraject zich meer en meer begon te richten op niveau 1 in het ROC, dat veel meer een praktisch, beroepsgericht karakter heeft. Daardoor ontstond het idee om de niveau 1-opleidingen in te laten dalen in het vmbo. Dat ging natuurlijk niet zonder slag of stoot, want in plaats van beroepsvoorbereidend ging het vmbo opeens beroepsgerichtopleidend werken. Inmiddels is wettelijk geregeld dat vmbo-scholen niveau 1opleidingen kunnen aanbieden, waarbij de ROC’s verantwoordelijk blijven voor de diplomering. SLO, CPS en het landelijk project Kwaliteit van Leerlingenzorg in vmbo/pro hebben zich, in nauwe samenwerking met HPBO (Het Platform Beroepsonderwijs), in 2005 en 2006 gebogen over de mogelijkheden over de invoering van niveau 1 in het vmbo. Dankzij subsidiegelden van het Ministerie van OCenW waren er voldoende middelen om dit te onderzoeken. Er is gekozen voor een praktische benadering rond de opzet en realisatie van niveau 1-opleidingen binnen het vmbo. Hiervoor zijn een tweetal landelijke conferenties en een vijftal werkbijeenkomsten georganiseerd. In 2005 zijn vooral de onderwerpen rond de wet- en regelgeving, doelgroep en determinatie, organisatie, verschil leerwerktraject en niveau 1, beoordelen en examineren, bpv en aansluiting vmbo-mbo uitgediept.
⏐5
Omdat de vraag naar de opzet en de inhoud van de nieuwe experimentele AKA-opleiding groot was heeft het ministerie in 2006 opnieuw gelden beschikbaar gesteld om deze niveau 1-variant voor het vmbo te bekijken en om het bpv-deel verder te onderzoeken. Daarnaast zijn een aantal scholen bezocht en beschreven die al ervaring hebben opgedaan met de niveau 1-opleidingen, waaronder de AKA-opleiding. Deze publicatie is een samenvatting van onderwerpen rond de weten regelgeving, doelgroep en determinatie, organisatie, verschil leerwerktraject en niveau 1, beoordelen en examineren, bpv en aansluiting niveau 1 in het vmbo en niveau 2 in het mbo. Daarnaast zijn er vijf schoolbeschrijvingen opgenomen. Uitgebreide informatie en meerdere schoolbeschrijvingen zijn te vinden op www.slo.nl/voortgezetonderwijs en www.cps.nl.
⏐6
1. LWT, BKA of AKA?
Tijdens de conferenties en werkbijeenkomsten over niveau 1 in het vmbo kwam regelmatig de vraag naar voren als: Wat zijn nu precies de verschillen tussen AKA, BKA en LWT? Wat is een verstandige keuze en hoe organiseer ik al deze leerroutes binnen mijn vmbo? Scholen willen door het aanbieden van alle keuzemogelijkheden beter in staat zijn om onderwijs op maat aan te bieden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillen tussen deze drie trajecten. De vragen 'Welke mogelijkheid het meest geschikt is voor leerlingen" en 'de wijze van het organiseren' worden behandeld in de hoofdstukken 'doelgroep en determinatie' en 'organisatie'. Leerwerktraject Het leerwerktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg. Het traject is gericht op het behalen van een startkwalificatie in het mbo (artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs). Leerlingen volgen de reguliere programma's van de basisberoepsgerichte leerweg voor het vak Nederlands en het beroepsgerichte programma. Zij doen daarin mee aan zowel het schoolexamen als het centraal landelijk examen. Beide vakken moet de leerling met minimaal een 6 afronden. Het buitenschoolse praktijkgedeelte van het leerwerktraject beslaat, in de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar, ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen. Het leerbedrijf moet de status van een erkend leerbedrijf hebben. Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat ten minste binnenschools onderricht. Een leerling met het diploma van een leerwerktraject is toelaatbaar tot een verwante niveau 2-opleiding in het mbo. Hiervoor moet de vmbo-school wel een convenant met een ROC afgesloten hebben. In tegenstelling tot de assistentopleiding in het vmbo, is het vmbo verantwoordelijk voor de inhoud van het programma en het examen van het leerwerktraject.
⏐7
Assistentopleidingen Om een assistentopleiding te mogen aanbieden moet het bevoegd gezag van een vmbo-school een aanvraag indienen om toestemming te krijgen af te mogen wijken van de inrichtings- en examenvoorschriften van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). Deze aanvraag dient vergezeld te gaan met een samenwerkingsovereenkomst tussen de vmbo en één of meerdere mbo-instellingen. Een vmbo-school kan alleen een assistentopleiding aanbieden die past bij het programma-aanbod en bij de toegestane intrasectorale programma’s (afdelingslicenties) van de basisberoepsgerichte leerweg. De vmbo-school verzorgt het onderwijs, maar het ROC is verantwoordelijk voor de kwaliteit van examinering en diplomering. Beroepskwalificerende assistentopleiding (BKA) De beroepskwalificerende assistentopleiding richt zich op een beginnend beroepsbeoefenaar werkzaam in bedrijven en instellingen in de sectoren Economie, Zorg & Welzijn, Techniek en Landbouw. Het gaat om het uitvoeren van eenvoudige routinematige werkzaamheden onder toezicht van een ervaren collega. Deze beroepskwalificerende assistentopleiding wordt ook wel de "smalle" assistentopleiding genoemd. In deze "smalle" opleiding kiezen leerlingen direct voor een beroepsopleiding, bijvoorbeeld winkelassistent of zorghulp. Deze opleiding is vooral geschikt voor leerlingen met een duidelijk beroepsbeeld. Een overzicht van alle 'smalle' assistentopleidingen is te vinden op de websites van SLO en CPS. Regelgeving rond de bpv is te lezen in het hoofdstuk 'bpv'. Arbeidsmarktgekwalificerende assistentopleiding (AKA) De arbeidsmarktgekwalificeerde assistentopleiding is de officiële naam voor de “brede” assistentopleiding. In deze “brede” opleiding krijgt de leerling de mogelijkheid om te ontdekken in welke sector hij of zij werkzaam zou willen zijn. Het kwalificatieprofiel voor deze assistentopleiding bestaat uit een gemeenschappelijk deel en vier uitstroomdifferentiaties: Economie, Zorg & Welzijn, Techniek en landbouw. Gedurende de opleiding kiest de leerling uit ministens één van deze uitstroomdifferentiaties. Het verwerven van meer algemene (arbeidsmarktgerichte) competenties evenals het verwerven van leeren burgerschapscompetenties, bepalen voor een groot deel het kwalificatieprofiel. De arbeidsmarktgekwalificeerde
⏐8
assistentopleiding bevindt zich momenteel nog in een experimentele fase. Deze opleiding is vooral bedoeld voor leerlingen van een niveau 1opleiding die nog niet weten wat ze willen. In AKA-opleidingen oriënteren leerlingen zich aanvankelijk breed en maken ze pas later een beroepskeuze. Ze hebben meer tijd om zich in die keuze te verdiepen. Wat betreft de aansluiting op de niveau 2-opleidingen blijken zaken nog niet overal goed geregeld te zijn. Zolang deze opleiding zich nog in een experimentele fase bevindt is het van een nog groter belang dan bij de smalle niveau 1-opleidingen om de aansluiting met het ROC goed te regelen. Zie hiervoor ook het hoofdstuk aansluiting vmbo-mbo. Verschil tussen beroepskwalificerende en arbeidsmarktgekwalificerende assistentopleiding
In het schema wordt een aantal mogelijke routes van leerlingen geschetst, waarmee het onder andere duidelijk wordt dat "smalle" en "brede" opleidingen naar elkaar open staan. De wigwamgekleurde "top" op de profielen wijst erop dat er geen keiharde grens getrokken wordt tussen algemene competenties en competenties die in de sectorspecifieke context worden aangeleerd. De bolletjes in de
⏐9
basis geven weer dat in het arbeidsmarktgekwalificeerde assistentenprofiel gebruik gemaakt wordt van competenties die ook teruggevonden kunnen worden in de uiteenlopende beroepskwalificerende assistentenprofielen. Bron: COLO
⏐ 10
2. Doelgroep en determinatie
2.1 Doelgroep De doelgroep van assistentopleidingen omvat die leerlingen die om verschillende redenen veel moeite hebben om het reguliere vmbodiploma te behalen. Vooral de ‘algemene vakken’ (zoals Nederlands en wiskunde) vormen daarbij te hoge drempels. De exameneisen van het vmbo zijn voor hen te hoog gegrepen. Scholen geven aan dat een duidelijke scheiding tussen lwt-leerlingen en leerlingen van de niveau 1-opleidingen lastig te maken blijft binnen het vmbo. Een echt betrouwbaar instrument om dit onderscheid te maken is nooit gevonden. Een AKA-opleiding is een niveau 1-opleiding en richt zich niet op specifieke leerlingen. In dit hoofdstuk maken we dan ook geen onderscheid tussen doelgroep en determinatie voor AKA en de overige niveau 1-opleidingen. De scholen lossen het probleem van determinatie van lwt en niveau 1-leerlingen op door een combinatie van deze groepen leerlingen te maken. De vaak relatief kleine groepen lwt-leerlingen en niveau 1leerlingen worden zolang mogelijk bij elkaar gehouden. Met behulp van een flexibel, individueel onderwijssysteem wordt de keuze voor één van de varianten zolang mogelijk uitgesteld. De leerlingen krijgen hierbij zolang mogelijk een op maat gemaakt onderwijstraject, opklimmend in moeilijkheidsgraad van niveau 1 tot lwt. Op een zo laat mogelijk moment wordt bepaald welk diploma (lwt of niveau 1) voor de leerling haalbaar zal zijn. De uiteindelijke keus hoeft dan pas vroeg in het voorjaar van het vierde leerjaar gemaakt te worden.
2.2 Determinatie Bij het begrip determinatie gaan wij uit van de omschrijving zoals vastgesteld door het Platform Determinatie: “Determinatie is een proces om elke leerling op een passende, uitdagende en perspectiefrijke plek in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te
⏐ 11
krijgen.” Determinatie is daarmee geen koud selectiemiddel, maar een middel om ontwikkeling van leerlingen op een verantwoorde manier te begeleiden. Behalve de ervaringen op school, zoals getoond gedrag en prestaties (cijfers), betrekken veel scholen bij de determinatie van niveau 1leerlingen diverse test-, meet- en overige gegevens. Hiervoor worden diverse gedrag-, intelligentie- en beroepskeuzetesten gebruikt. Veel scholen zetten ‘gedragobservatielijsten’ in. Verslagen van de oudergesprekken, leerlingbesprekingen, verzuimgegevens en dergelijke leveren aanvullende informatie. Daarnaast wordt teruggegrepen op onderwijskundige rapporten van de basisschool, het eindrapport en de Cito-score. Elke test en verslag levert ten slotte een indicatie op. Testen en verslagen hebben echter hun beperkingen. Niet alle gegevens en resultaten zijn bijvoorbeeld uit dezelfde fase van de ontwikkeling van de leerling afkomstig en dat maakt de interpretatie ervan lastig. Bovendien belicht elk apart resultaat of testgegeven vaak maar één facet van de leerling en levert op deze wijze te weinig informatie om conclusies over de leerling te kunnen trekken. Belangrijk is de verschillende resultaten en gegevens onderling op waarde te schatten en te integreren tot een compleet beeld van de leerling dat breed wordt (h)erkend. Pas dan kan de determinatie worden voltooid door met alle partijen te zoeken naar de beste oplossing voor de leerling in de gegeven situatie. Deze fase wordt op de meeste scholen ondersteund door een duidelijke procedure, waarbij de kwaliteit van de communicatie tussen alle partijen van doorslaggevende betekenis is. Procedure Veel scholen wijzen op het belang tijdig te starten met de determinatie en daarbij een zorgvuldige procedure in acht te nemen. In het algemeen zijn alle leerlingen hierbij gebaat, in het bijzonder is het belangrijk voor de groep van leerlingen die terechtkomen in leerwerktrajecten en niveau 1-opleidingen. De procedure moet idealiter starten met testen en observaties in leerjaar 1 en via een goed pso-traject in leerjaar 2 leiden tot een betrouwbaar beeld over mogelijkheden en wensen van de leerling.
⏐ 12
Voor de overzichtelijkheid beperken wij ons hier tot een beschrijving van een procedure die bij de huidige niveau 1-scholen het meest voorkomt in leerjaar 3 en 4. Leerjaar 3 Het tijdstip van plaatsing van een leerling in een voor hem geschikte opleiding varieert per school en wel van eind leerjaar 2 tot en met het begin van het 4e leerjaar. Dit moment wordt bepaald door een aantal aspecten, zoals onderwijsvisie van de school, kwaliteit van determinatieprocedure, het aantal leerlingen voor niveau 1opleiding en de flexibiliteit van het onderwijs op de school. Sommige scholen willen de definitieve beroeps- of studiekeuze zolang mogelijk uitstellen en laten de leerlingen pas aan het einde van leerjaar 3 kiezen voor een niveau 1-opleiding. Andere scholen met veel leerlingen voor niveau 1 en een goede determinatieprocedure in de onderbouw starten begin leerjaar 3 met aparte klassen voor niveau 1-opleidingen. Op de meeste scholen vindt de uiteindelijke determinatie van de leerlingen voor de niveau 1-opleiding gedurende het derde leerjaar plaats. Regelmatig worden daartoe de leerresultaten en lesobservaties van de leerlingen in de bb-leerweg geëvalueerd met de docenten. De resultaten van deze evaluaties worden aansluitend besproken in het zorgteam. Bij een eventuele voordracht voor de niveau 1-opleiding van de leerling voert de mentor meestal samen met de zorgcoördinator in een zo vroeg mogelijk stadium gesprekken met de ouders/verzorgers. In het derde leerjaar proberen de meeste scholen zo lang mogelijk de leerling in de bb-leerweg te houden. Indien noodzakelijk wordt daarvan afgeweken met een persoonlijk leerplan op maat voor de leerling. Behalve screening van potentiële leerlingen voor de niveau 1-opleiding vindt tijdens de periode tot Kerst voorlichting plaats aan leerlingen en zijn ouders/verzorgers over de niveau 1-opleiding, inclusief determinatieprocedure en toelatingscriteria. Bij voldoende aantal potentiële lwt- en niveau 1-leerlingen worden deze leerlingen in een aparte gecombineerde lwt/niveau 1-groep gezet. Er wordt rond de kerstvakantie een pré-advies opgesteld en besproken met de docentenvergadering. Tijdens de periode in het voorjaar vinden oriënterende gesprekken plaats met de kandidaatleerlingen en zijn ouders/verzorgers. Op basis van de toelatingscriteria worden de (on)mogelijkheden van de leerling
⏐ 13
besproken. Aan het einde van het derde leerjaar wordt op basis van het intakegesprek een definitief advies opgesteld. Dit definitief advies wordt schriftelijk vastgelegd en ter ondertekening aangeboden aan de kandidaat-leerling en zijn ouders/verzorgers. Toelatingscriteria Veel scholen uit het niveau 1-project hanteren de volgende toelatingscriteria voor de ‘smalle’ niveau 1-opleidingen: De leerling: • is niet in staat het reguliere diploma basisberoepsgerichte leerweg te behalen • is gemotiveerd voor de (beroeps)praktijk en/of vakrichting • ziet de niveau 1-opleiding als een nieuwe kans • is in staat zich te handhaven op een bpv-bedrijf Hierna worden deze criteria nader toegelicht. De leerling is niet in staat het reguliere diploma basisberoepsgerichte leerweg te behalen, Met name de score van de leerlingen voor de avo-vakken is dermate laag, dat op de relevante vakken geen voldoende kan worden behaald en daarmee geen diploma. Ook een lwt traject is niet haalbaar of wordt niet aangeboden. Vaak is remediale hulp en/of begeleiding van leeraanpak en leerstijl wel toegepast, maar heeft niet (of weinig) tot verbetering geleid. Duidelijk dient te zijn dat de leerling altijd zijn best heeft gedaan om de resultaten te verbeteren. De resultaten voor de beroepsgerichte vakken zijn in de regel wel iets beter dan de resultaten voor de avovakken. Observaties van de docenten en verslagen van leerlingbesprekingen in het dossier van de leerling bevestigen deze vaststelling. De leerling is gemotiveerd voor de (beroeps)praktijk en/of vakrichting Belangrijk is dat de leerling deze motivatie aantoont. In het algemeen zet de leerling zich in voor het praktijkvak. De wijze van praktijkleren sluit beter aan bij de vermogens van de leerling. Verslagen van leerlingbesprekingen en observaties van praktijkdocenten tonen dit aan.
⏐ 14
De affiniteit van de leerling voor een bepaalde sector en/of beroep valt op te maken uit bijvoorbeeld een hobby en/of een voorkeur voor een bepaalde bedrijfstak. De leerling ziet de niveau 1-opleiding als een nieuwe kans De leerling en zijn ouders/verzorgers zien in dat deze nieuwe leerroute tot meer succes zal leiden. De leerling wil graag het diploma niveau 1 halen en onderschrijft het nut ervan en blijft dus gemotiveerd voor school. Er is geen sprake van vluchtgedrag van de leerling. Aan de hand van concrete voorbeelden wordt aangetoond dat de manier van leren, de leeromgeving en de aanpak van de niveau 1-opleiding beter past bij de leerstijl van de leerling. Leerlingverslagen en observaties van docenten, mentor en zorgcoördinator beamen deze keuze. De leerling is in staat zich te handhaven op een bpv-bedrijf De leerling is zowel geestelijk als lichamelijk voldoende in staat zich te handhaven op het bpv-bedrijf. De leerling toont aan dat hij over een positieve werkhouding beschikt, kan afspraken nakomen en staat positief tegenover werkend leren. Observaties van docenten ondersteunen dit onderdeel. Leerlingen die bij gebleken gedrags- en/of motivatieproblemen hun gedrag moeilijk aanpassen en veranderen zijn hierdoor niet plaatsbaar in de bpv. Voor deze instanties dient een andere oplossing te worden gezocht binnen de schoolorganisatie. Een aantal scholen heeft samen met plaatselijke groepen interne stagebedrijven voor deze groep kunnen inrichten. Tijdens de stagevaardigheidstraining wordt vooral op de ontwikkeling van sociale aspecten gelet. Na een ‘proeve’ kan de leerling alsnog naar een extern stageadres. Nadat een goed beeld is verkregen van de leerling aan de hand van bovenstaande toelatingscriteria ronden veel scholen de determinatiefase af met een samenvattend toelatingsgesprek. Voor dit gesprek worden zowel de leerling als zijn ouders/verzorgers uitgenodigd. Tijdens dit gesprek wordt aan de hand van de criteria de beste oplossing voor de leerling gezocht. Om een negatief imago te voorkomen laten scholen leerlingen soms “solliciteren” om toegelaten te worden tot een niveau 1-opleiding. Men wil daarmee aangeven dat je niet zo maar op de opleiding kunt komen, maar een plek moet verdienen. Een dergelijk
⏐ 15
sollicitatieprocedure kan ook gekoppeld worden aan een toelatingsof intakegesprek Intakegesprek Determinatie eindigt met het intakegesprek voor de niveau 1opleiding. Het gesprek wordt door de mentor en/of coördinator van de opleiding gevoerd met de kandidaat-leerling en zijn ouders/verzorgers. In het intakegesprek komen minimaal de volgende onderwerpen aan de orde: • motivatie voor de opleiding • organisatie van de opleiding • plek van bpv in de opleiding • organisatie bpv • toekomst via niveau 1-opleiding Bij het intakegesprek zijn minimaal twee docenten aanwezig. Tijdens het gesprek wordt met de kandidaat-leerling en zijn ouders/ verzorgers gesproken. Belangrijk is een duidelijke taakverdeling te maken, waarbij een docent het gesprek voert en de andere docent observeert en eventueel vragen ter verduidelijking stelt. Van het intakegesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt voor het dossier van de leerling en voor de leerling en zijn ouders/verzorgers zelf. Bewustwordingsproces Vanuit de leerling en zijn ouders/verzorgers gezien is determinatie vooral een bewustwordingsproces, waarbij vragen als ‘wie ben ik’, ‘wat wil ik’ en ‘wat kan ik’ beantwoord dienen te worden. Met name voor de leerlingen, waarvoor de reguliere leerwegen geen pasklare oplossing bieden om een diploma te behalen, is hierbij veel extra en tijdige aandacht nodig. De benodigde investering in de band tussen enerzijds de school en anderzijds de leerling met zijn ouders/verzorgers is basisvoorwaarde voor een goede afwikkeling van de determinatie.
⏐ 16
3. Organisatiemodellen niveau 1
Een van de eerste zaken waar scholen bij de invoering van niveau 1opleidingen tegen aanlopen is de organiseerbaarheid. Het aantal leerlingen voor de niveau 1- opleidingen is meestal klein en de keuze van de leerling voor een beroep/opleiding is niet altijd duidelijk en vaak wisselend. De schoolleiding wordt bovendien geconfronteerd met allerlei vragen zoals: Wanneer determineer ik de leerlingen voor een niveau 1-opleiding? Welke vakken moeten aangeboden worden? en Hoe houd ik de opleiding betaalbaar? In dit hoofdstuk geven wij enkele aanbevelingen of richtlijnen over de organiseerbaarheid van niveau 1-opleidingen. We benaderen het probleem vanuit het vakkenaanbod en vanuit de groepering van de leerlingen. Voor de groepering van leerlingen worden zes organisatiemodellen beschreven. Het blijven grondvormen, omdat in de praktijk ook mengvormen van de modellen zullen ontstaan. Vakkenaanbod niveau 1 Binnen het vmbo worden vanuit pedagogisch didactische overwegingen een beperkt aantal docenten en een beperkt aantal vakken voor deze doelgroep nagestreefd. In de praktijk blijkt dat scholen meestal bij het aanbieden van de leerstof voor een van de volgende modellen kiezen: Mogelijkheid 1
2
3
⏐ 17
Vakkenaanbod Nederlands maatschappijleer
Geïntegreerd: Nederlands/ maatschappijleer/ vaktheorie Geheel geïntegreerd aanbod Geïntegreerd: Nederlands/ maatschappijleer
Beroepsgericht programma • vaktheorie • praktijk Beroepsgericht programma • (vaktheorie) • praktijk
Een eerste mogelijkheid is een aanbod van alleen een beroepsgericht programma en een beperkt aantal avo-vakken, bijvoorbeeld minimaal Nederlands en maatschappijleer. Het beroepsgerichte programma kent zowel een praktijk- als (vak)theoriecomponent, die al dan niet geïntegreerd worden aangeboden. Een tweede mogelijkheid is om alle “theoretische” eindtermen van de opleiding in een modulair systeem aan te bieden. Daarnaast krijgt de leerling nog les in de praktijkcomponent van het beroepsgerichte programma. Dit theoretische deel van de opleiding wordt verzorgd door een beperkt aantal docenten (max. twee tot drie). Deze mogelijkheid komt in twee varianten voor: a. combinatie van alle avo-vakken (bijvoorbeeld Nederlands, (Engels) en maatschappijleer) met daarnaast vaktheorie beroepsgericht, al dan niet geïntegreerd met praktijk b. combinatie van alle theoretische onderdelen, inclusief vaktheorie beroepsgericht De eindtermen van de deelkwalificaties voor niveau 1-opleidingen zijn anders dan van het vmbo van een basaal niveau en nauw verweven met de beroepspraktijk. Dit maakt het mogelijk dat avo-docenten met enige kennis en ervaring in het betreffende werkveld en met goed lesmateriaal ook de bestudering van deze vaktheorie kunnen begeleiden. De derde variant is een totaal geïntegreerd aanbod binnen een beroepsgericht programma. Zowel de avo-vakken als het beroepsgerichte programma worden verzorgd door de docenten beroepsgericht, al dan niet in samenwerking met avo-docenten. Het mag duidelijk zijn dat een heel flexibel programma, een goede organisatie en registratie en deskundige docenten voorwaarden zijn om deze variant uit te kunnen voeren. In de dagelijkse praktijk zien we dit geïntegreerde aanbod ook terug bij het (nieuwe) competentiegerichte onderwijs. Deze variant past goed binnen de ontwikkeling van de competentiegerichte kwalificatiestructuur van het mbo, waarin ook een integratie van vakken wordt voorgestaan. Om het succes van leerlingen in het vervolgonderwijs te verhogen worden per opleiding soms ook vakken aangeboden die in de vervolgopleiding op het rooster staan. Bij een aantal vervolgopleidingen op niveau 2 staat Engels op het programma,
⏐ 18
terwijl dit vak in de eindtermen van het voorafgaande niveau 1opleidingen niet voorkomt. Vmbo-scholen bieden dit vak dan toch aan om de aanwezige kennis van dit vak niet verloren te laten gaan. Bovendien is de beheersing van deze taal ook van belang voor het functioneren in de huidige maatschappij. In de schoolportretten zijn lessentabellen van niveau 1-opleidingen volgens bovenstaande varianten opgenomen. Organisatiemodellen niveau 1 Leerlingaantallen blijven bij de invoering van niveau 1-opleidingen een belangrijke factor voor de organisatie. Vanuit financieel oogpunt bekeken moeten de groepen, zelfs met alleen lwoo-leerlingen, ongeveer 12 leerlingen groot zijn. Dit zal niet in alle gevallen haalbaar zijn. Scholen ontwikkelen creatieve oplossingen op organisatieniveau. Op basis van de prille ervaringen in de praktijk en vertaalde ervaringen vanuit andere projecten kunnen zes modellen voor de organisatie van niveau 1-opleidingen worden onderscheiden. Model 1 Een gezamenlijke opvang binnen het vmbo. Model 4 Een groep leerlingen met verschillende opleidingen: AKA + BKA.
Model 2 Een aparte groep voor een niveau 1-opleiding: AKA of BKA. Model 5 Een heterogene groep leerlingen van niveau 1 t/m GL.
Model 3 Een heterogene groep van lwt en niveau 1leerlingen: binnen eenzelfde sector. Model 6 Een samenwerkingsproject met het mbo.
Model 1: Een gezamenlijk opvang binnen het vmbo In dit model worden leerlingen vanuit meerdere scholen bij elkaar gebracht om de groep voor een opleiding voldoende omvang te geven. Zo kunnen alle leerlingen voor de opleiding winkelassistent bijvoorbeeld opgevangen worden op een school met de sector Economie. Voor opleidingen in de andere sectoren kan dezelfde oplossing worden gevonden. Mogelijk dat één school alle niveau 1opleidingen voor de andere scholen in de stad of regio gaat verzorgen. Vanuit organiseerbaarheid lijkt dit een goede oplossing.
⏐ 19
Daarnaast kunnen docenten met specifieke begeleidingsvaardigheden op deze groepen worden gezet. Bekeken vanuit de leerling is het de vraag of de leerling gebaat is bij dit model. De leerling moet in de meeste gevallen naar een andere school en moet daar opnieuw beginnen. Het kan ook stigmatiserend en demotiverend werken, wanneer deze groep ook nog in een apart gebouw of school wordt geplaatst. Model 2: Een aparte groep voor een niveau 1-opleiding Dit is een veel voorkomende oplossing voor de opvang van leerlingen: groepeer alle leerlingen van de niveau 1-opleiding in een qua niveau homogene groep. Verschil met model 1 is dat de leerlingen nu alleen vanuit de eigen school komen. Voor- en nadelen van deze standaardoplossing mogen bekend worden verondersteld. Het onderwijs is bijvoorbeeld makkelijk af te stemmen op de doelgroep, maar het grootste probleem blijft het aantal leerlingen dat nodig is voor de formering van een klas per opleiding. Model 3: Een heterogene groep van lwt- en niveau 1-leerlingen Leerlingen van het lwt en van niveau 1 van een zelfde afdeling worden bij elkaar in een groep geplaatst, bijvoorbeeld lwt-leerlingen van de afdeling Bouwtechniek en leerlingen voor niveau 1-opleiding bouwplaatsassistent. Vakinhoudelijk bestaat er een grote overlap tussen de programma’s, zodat vanuit dat gezichtspunt bekeken de groepen samengevoegd kunnen worden. Leerlingen hebben hierin de mogelijkheid om de keuze tussen lwt of niveau 1 zolang mogelijk uit te stellen. In de praktijk starten alle leerlingen met het lwt en op een bepaald moment (uiterlijk Kerst leerjaar 4) moet een keus gemaakt worden voor lwt of niveau 1. Er zijn scholen die leerlingen de mogelijkheden bieden beide trajecten af te sluiten. Deze leerlingen verlaten de school met een vmbo-diploma lwt en een mbo-diploma op niveau 1. Een andere variant is het starten met het aanbieden van een niveau 1-opleiding aan alle lwt/niveau 1-leerlingen. Leerlingen die geslaagd zijn voor deze opleiding kunnen dan verder gaan met het behalen van een lwt-diploma of zelfs voortijdig doorstromen naar een niveau 2-opleiding op het mbo.
⏐ 20
Model 4: Een groep leerlingen met verschillende niveau 1opleidingen In dit model worden leerlingen van verschillende niveau 1opleidingen bij elkaar in een groep geplaatst. Dit kunnen opleidingen zijn binnen een sector, maar ook opleidingen vanuit meerdere sectoren. Bij deze oplossing ligt het accent sterk op de begeleiding van de leerlingen. Binnen de eigen groep, meestal in een eigen lokaal, wordt vooral gewerkt aan de algemene beroeps- en maatschappelijke competenties. De ontwikkeling van vakinhoudelijke praktische vaardigheden komt aan bod tijdens de beroepspraktijkvorming en/of bij opdrachten, die de leerling onder begeleiding van vakdocenten gaat uitvoeren. Leerlingen zullen vanuit het eigen lokaal dan uitzwermen naar praktijkruimtes. Dikwijls worden zij dan geclusterd met andere leerlingen (bb) van de betreffende afdeling. Model 5: Een heterogene groep leerlingen van niveau 1 t/m GL Een ander model is het werken met heterogene groepen binnen de beroepsvoorbereidende vakken: alle leerlingen van een afdeling, van niveau 1-opleidingen, bb, kb tot gl, worden geplaatst in een groep. De meeste scholen die van dit model gebruik maken beschikken over zogenaamde 'techniekpleinen' of 'zorgpleinen'. Dit model vraagt echter docenten met grote deskundigheid in het omgaan met heterogene groepen. Het betreft meestal alleen het beroepsgerichte deel van de opleiding. Het avo-gedeelte kan apart verzorgd worden in horizontaal geclusterde groepen. Een integratie of minimaal een afstemming avo- beroepsgericht blijft daarbij natuurlijk ook mogelijk. Model 6: Een samenwerkingsproject met het mbo In deze oplossing krijgen leerlingen van vmbo en mbo gezamenlijk onderwijs. De omvang en vorm van dit onderwijs kan per situatie verschillen. Dit kan een kortlopend project zijn, maar kan ook bijna de gehele opleiding omvatten. Vaak zijn leerlingenaantallen de basis voor de samenwerking, hoewel ook uit andere motieven kan worden samengewerkt. Een voorbeeld hiervan is te lezen in de schoolbeschrijving van ROC-ASA, waarbij de AKA-opleiding van verschillende vmbo-scholen op het ROC wordt verzorgd.
⏐ 21
Financiële voorwaarden voor samenwerking vmbo-mbo Sinds enige tijd is het toegestaan dat scholen voor voortgezet onderwijs gelden van het Rijk inzetten bij een ROC. Scholen voor voortgezet onderwijs mochten hun onderwijs daar niet uitbesteden. In de praktijk waren er echter creatieve oplossingen voor deze wettelijke beperking. Voor een ROC was het al langer mogelijk om geld over te hevelen naar het vmbo, zodat het vmbo diensten kan verlenen aan het mbo. Onlangs is de ’Wijziging van de WVO en WEB om meer ruimte te scheppen voor samenwerking tussen in die wetten geregelde onderwijsinstellingen’ aangenomen, die mogelijkheden biedt om onder bepaalde voorwaarden de samenwerking tussen vmbo en mbo formeel te regelen. Dit kan vooral op basis van onderwijskundige motieven, zoals: • het plaatsen van bepaalde risicoleerlingen op ROC’s die daar maatwerktrajecten volgen • het aanbieden van doorstroomtrajecten waarin vo-leerlingen alvast kennis kunnen maken met het onderwijsklimaat op een ROC • het efficiënt aanbieden van onderwijs, waarbij leerlingen van verschillende scholen gebruik maken van onderwijsvoorzieningen (bijvoorbeeld praktijklokalen) van een andere onderwijsinstelling of waarbij kleine groepjes leerlingen van verschillende scholen worden samengevoegd om specialistische vakken (lees een niveau 1-opleiding) toch te kunnen aanbieden De samenwerking moet worden vastgelegd in een overeenkomst. Deze overeenkomst omvat in elk geval: a. het doel van de samenwerking b. de doelgroep c. de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt d. het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven e. de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen (in geval van overdracht van een deel van de rijksvergoeding met toepassing van artikel 99, achtste lid), en f. een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering van de overeenkomst
⏐ 22
4. BeroepsPraktijkVorming (bpv)
Inleiding De beroepspraktijkvorming (bpv), een bekend gegeven in het mbo, is een nieuw begrip in het vmbo. COLO omschrijft bpv als volgt: “Beroepspraktijkvorming is onderwijs dat plaatsvindt in de praktijk (dus in een bedrijf of organisatie) en vormt onderdeel van elke opleiding binnen het middelbaar onderwijs, of deze nu wordt gevolgd in de beroepsbegeleidende (BBL) of in de beroepsopleidende leerweg (BOL). Een vak leer je namelijk niet op school, maar juist in de praktijk. Dit leren in de praktijk maakt het onderwijs voor vele leerlingen aantrekkelijk(er)." Behalve dat de naam binnen het vmbo nieuw is, zijn ook de eisen die aan een bpv gesteld worden anders dan aan de traditionele stage in het vmbo. De bpv is binnen de niveau 1-opleiding in het mbo een verplicht onderdeel van de certificering en vindt plaats in daartoe geaccrediteerde bedrijven. In dit hoofdstuk gaan we in op de inrichting van de bpv binnen het vmbo. Verschillen tussen stage en bpv Voordat de mogelijkheid tot het aanbieden van een niveau 1opleiding binnen het vmbo bestond kende het vmbo alleen de stage als vorm van buitenschools leren. Deze stages worden zowel in de basisberoepsgerichte als in de kaderberoepsgerichte leerweg aangeboden. De vormen waarin zij plaatsvinden zijn zeer divers, van ‘snuffelstages’ tot beroepsopleidende stages. Met een duur van de stage die uiteen loopt van een enkele dag tot enkele weken gedurende het schooljaar in leerjaar 3 en/of 4. Met de komst van het leerwerktraject (lwt) kreeg de stage binnen het vmbo een wat meer professioneel karakter. De kenniscentra ontwikkelden, in opdracht van het ministerie, hun eigen praktijkboeken voor deze leerwerktrajecten. Voor het eerst werd de mogelijkheid geboden om leerlingen exameneenheden buiten de school te laten oefenen, te beoordelen en te examineren. Bovendien werden er ook duidelijke eisen gesteld aan de stagebedrijven of liever gezegd leerbedrijven. Zo moet een school
⏐ 23
voor de lwt gebruik maken van de door de kenniscentra erkende leerbedrijven. Op de websites van CPS en SLO is een beschrijving opgenomen van de taken van de kenniscentra richting het vmbo en de producten die de kenniscentra voor de bpv binnen het vmbo hebben ontwikkeld. In deze beschrijving wordt tevens aangegeven waar lesmaterialen voor niveau 1-opleidingen te bestellen zijn. Wat is nu het verschil tussen een stage en een bpv? Een bpv stelt beroepsgerichte eisen, eisen die door de kenniscentra zijn vastgesteld. Terwijl stages binnen de eisen van het vmbodiploma vallen en daardoor vaak slechts beroepsoriënterend hoeven te zijn. Scholen moeten de inhoud, omvang, e.d. van een stage wel vastleggen, maar scholen zijn vrij in het bepalen van de inhoud van de stage en de keuze van een stageplek. Een leerling kan bijvoorbeeld stagelopen bij niet erkende stagebedrijven of in het vrijwilligerswerk. Dit in tegenstelling tot de bpv, die in principe uitsluitend in daartoe geaccrediteerde bedrijven, plaatsvindt. De organisatie van een bpv kan in grote lijnen gelijk zijn aan de stage voor het leerwerktraject (lwt). Aan de duur van de ‘normale’ stage in het vmbo worden geen eisen gesteld (het maximale aantal uren van 60 in leerjaar 3 van het vmbo vervalt met ingang van 1 augustus 2007. Voor de stage binnen lwt en de bpv binnen niveau 1-opleidingen zijn er wel normen voor de omvang. Voor zowel de stage als bpv binnen lwt en niveau 1 moeten overeenkomsten opgesteld worden, resp. een stageovereenkomst, leerwerkovereenkomst en praktijkovereenkomst. Er zijn dus verschillen tussen bpv en de stage in het vmbo. In de praktijk worden, zowel in het vmbo als in het mbo, de termen bpv en stage door elkaar heen gebruikt. Je loopt bijvoorbeeld geen bpv, maar wel stage. Ook in dit hoofdstuk komen beide termen voor. De term bpv gebruiken we om het buitenschoolse deel van de opleiding aan te duiden. Bij de concrete duiding van uitwerkingen van dit deel van de opleiding zal zo nu en dan ook de term stage worden gebruikt.
⏐ 24
Vormen van stage Grofweg zijn stages onder te verdelen in lintstages, sandwich- of blokkenmodel of een combinatie van beide vormen. Bij een lintstage loopt de leerling één of meerdere dagen in de week stage over een langere periode. Daarnaast gaat de leerling nog een aantal dagen naar school. Bij een sandwich- of blokkenmodel loopt de leerling een aaneengesloten periode stage (bijvoorbeeld twee weken achter elkaar). Vmbo-scholen met niveau 1-opleidingen kiezen vaker voor een lintstage van 2 tot 3 dagen in de week omdat niveau 1-leerlingen toch geregeld steun nodig hebben vanuit de veilige omgeving van de school. Docenten kunnen zo ook beter grip houden op het leerproces van de leerling. Het sandwichmodel als hoofdvorm binnen een niveau 1-opleiding komt bijna nergens voor. Scholen bieden deze stagevorm meestal alleen aan als oriënterende weekstage in het derde jaar en als een verdiepingsstage van enkele weken in het vierde leerjaar, wanneer de leerling al een duidelijke keuze voor een beroep heeft gemaakt. Wat is een goede bpv-plaats? Formele eisen vanuit de wetgeving In de tijdelijke beleidsregel van december 2003 staat over de bpvplaatsen het volgende: “Om een assistentopleiding aan te mogen bieden moet ook aan de volgende voorwaarde worden voldaan. Voor leerlingen jonger dan 16 jaar geldt naast de vereisten voor een beroepspraktijkvormingsplaats in de WEB: • dat deze geschikt is voor de betrokken leeftijdsgroep • dat elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar zowel binnenschools- als buitenschools onderricht in de praktijk omvat • in de praktijkovereenkomst voor deze leerlingen wordt gewaarborgd dat aan de kwaliteitseisen genoemd in artikel 10b6, lid 1 a t/m k VWO wordt voldaan, en • het bevoegde gezag draagt voor deze leerlingen zorg voor de beschikbaarheid van een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider die de voortgang op de praktijkplaats en de
⏐ 25
integratie tussen het binnenschools- en buitenschools programma bewaakt". Artikel 10b6. van de WVO gaat over de kwaliteitseisen van leerbedrijven Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd bedrijven en organisaties ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de volgende eisen: a. op de leerwerkplek of combinatie van leerwerkplekken kunnen de door het bevoegde gezag vastgestelde praktijkopdrachten daadwerkelijk worden uitgevoerd b. elke praktijkopdracht als zodanig kan in één bedrijf of organisatie worden uitgevoerd c. in het bedrijf of de organisatie is een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester aanwezig, die in staat is om kennis, inzicht en vaardigheden van de leerling te beoordelen, evenals vorderingen daarin, en de leerling zowel werkinhoudelijk als pedagogisch-didactisch te begeleiden d. het bedrijf of de organisatie is bereid met de in het tweede lid bedoelde mentor of docentbegeleider contact te onderhouden e. de mogelijkheid om binnen hetzelfde bedrijf of dezelfde organisatie, dezelfde moederorganisatie of dezelfde branche de leerdoelen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en de eindtermen van de assistentopleiding of basisberoepsopleiding, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs te behalen, zonder grote overgangsdrempels voor de leerling f. het bedrijf of de organisatie waarborgt dat een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester is gekoppeld aan een leerling, en dat deze leermeester ervoor zorgt dat de leerling voldoende hulp en tijd krijgt om de praktijkopdrachten uit te voeren g. het productie- of dienstverleningsproces is technisch en organisatorisch voldoende gevarieerd en kan leerlingen goed praktijkmateriaal bieden en hen gedegen opleiden h. de leerwerkplek past binnen de dagelijkse bedrijfsvoering i. het bedrijf of de organisatie is bereid de leerling de vereiste praktijkopdrachten uit te laten voeren en het werk en het stageverslag te bespreken en te beoordelen
⏐ 26
j.
k.
het bedrijf of de organisatie is geschikt voor de betrokken leeftijdsgroep waar het gaat om onder meer ruimte om te leren of fouten te maken, erkenning van jong zijn het bedrijf of de organisatie respecteert, voor zover van toepassing, het multiculturele karakter van de leerlingenpopulatie.
Overige kenmerken van een goede bpv-plaats Bovenstaande formele eisen vanuit de wetgeving komen overeen met de eisen die in het mbo aan een erkend leerbedrijf worden gesteld. Ook in de literatuur komen deze kwaliteitseisen, zij het soms anders geformuleerd, terug. Vanuit de literatuur worden de volgende eisen aan goede leerbedrijven gesteld: • er wordt veel informatie gegeven • er kunnen relevante werkzaamheden verricht worden • afwisselende werkzaamheden, ook wat betreft complexiteit • experimenteerruimte voor bpv-ers, met andere woorden fouten maken mag, mits je ervan leert • inspraak is mogelijk vanuit school en leerling • goede collegiale communicatie en interactievormen • geschikte praktijkbegeleider (deskundigheid en beschikbare tijd) • leerbedrijf en school hebben regelmatig overleg over opzet en inhoud van bpv op dat bedrijf Naast deze formele en inhoudelijke eisen is het belangrijk dat het bedrijf en zeker de praktijkbegeleider voldoende affiniteit hebben met vmbo-leerlingen of met leerlingen die extra zorg nodig hebben. Dit is niet te meten aan diploma’s of aan formele vereisten, maar dit zal meer moeten blijken uit de ervaring met het bedrijf of de praktijkopleider. Goede match tussen leerling en leerbedrijf Het succes van een bpv wordt voor een deel ook bepaald door een goede match tussen leerling en leerbedrijf. Wat kan een bedrijf aan werkzaamheden en begeleiding bieden en past dat bij de wensen van de leerling? Om een succesvolle koppeling tussen leerling en bedrijf mogelijk te kunnen maken is een goede analyse en beschrijving van de mogelijkheden van een leerbedrijf noodzakelijk. Niet alleen van de
⏐ 27
zakelijke aspecten van een bpv-plaats maar ook een analyse en beschrijving van de kritische factoren van een goed leerbedrijf. Relevante aspecten van een leerbedrijf bij deze beschrijving betreffen: • welke basisvaardigheden zijn noodzakelijk op deze bpv-plaats (taal, rekenen, sociale vaardigheden en algemene beroepscompetenties) • fysieke eisen die gesteld worden aan een bpv-er • veiligheidsaspecten • begeleidingsmogelijkheden (deskundigheid praktijkbegeleider, maar ook sfeer binnen het bedrijf) • kleinschaligheid van het bedrijf • werkzaamheden (welke werkzaamheden zijn daar uit te voeren, keuzemogelijkheid daarbij, welke leeractiviteiten zijn er uit te voeren) • contacten met klanten (welke soort contacten zijn er en met welke frequentie • contacten met collega’s (veelsoortige contacten of beperkt aantal contacten) • stressgevoeligheid van werkzaamheden omgaan met werkdruk/spanningen • welke mogelijkheden zijn er in het algemeen bij dit bedrijf gelet op toekomstige werkgelegenheid stagiaires • mogelijkheden voor allochtone leerlingen • stagevergoeding of onkostenvergoeding • meest geschikte bpv-dagen Een voorbeeld van een beschrijvingsformulier is te vinden op de website van CPS en SLO. Het verwerven, analyseren en beschrijven van goede leerbedrijven is een proces van jaren. Zeker bij startende scholen met weinig ervaring met stages zal voldoende tijd en energie in het vinden van goede leerbedrijven moeten worden gestoken. Verwerving van bpv-plaatsen Alle erkende bpv-plaatsen zijn tegenwoordig eenvoudig te vinden via www.stagemarkt.nl. Stagemarkt.nl is een initiatief van de gezamenlijke kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Deze website is een link tussen de bedrijvenregisters van alle deelnemende kenniscentra.
⏐ 28
Men kan via trefwoord (bijvoorbeeld AKA of andere opleiding) en/of per plaats of regio zoeken naar bedrijven die bpv-plaatsen aanbieden. Bij elk geselecteerd bedrijf staat de beschikbaarheid van de bpv-plaats aangegeven, met de schaalverdeling van ‘niet bekend” tot ‘bedrijf heeft een vacature’. Zoekt men naar een specifieke bpv-plaats dan is de website van het desbetreffende kenniscentrum de meest snelle weg. Elk kenniscentrum, beheert een bedrijvenregister waarin alle erkende bedrijven of instellingen staan opgenomen. Van elke bedrijf wordt aangegeven voor welke opleidingen en voor welk niveau het bedrijf erkend is. Via deze bedrijvenregisters is het mogelijk om alle erkende bedrijven voor niveau 1 in de eigen regio te vinden. Voor AKA is het moeilijker omdat niet alle kenniscentra in hun bedrijvenregister een onderscheid maken tussen AKA en niveau 1. Wettelijk gezien is de AKA een niveau 1 opleiding en kunnen bedrijven met een niveau 1erkenning ook gebruikt worden voor AKA. Het vinden van erkende bedrijven of instellingen is dus niet het probleem. Het probleem zit hem veel meer in het feit of het bedrijf een vacature heeft en bereid is om vmbo-leerlingen voor een niveau 1-opleiding op te vangen. Om een antwoord op deze vragen te krijgen zal de school veel tijd en energie moeten steken in het persoonlijk benaderen van deze bedrijven. De praktijk wijst uit dat de persoonlijke benadering de aanpak is die het meeste resultaat oplevert. Scholen hebben de afgelopen jaren, onder andere door de leerwerktrajecten, veel ervaring opgedaan in het verwerven van bpv-plaatsen. De voornaamste manieren bij het verwerven van stageplaatsen worden in een willekeurige volgorde opgesomd. U kunt zelf nagaan welke manier in uw situatie toepasbaar kan zijn. Manieren om bpv-plaatsen te verwerven: • Via de stagecoördinator van de eigen school. In onderling overleg kunnen uit het schoolbestand de geschikte bpvplaatsen voor de niveau 1-opleiding worden geselecteerd. Er is dan direct ook een goede ingang bij dat bedrijf. • Via het bestand van een ROC. ROC’s hebben stagebureaus die dikwijls meer leerbedrijven in hun bestand hebben dan de stagecoördinator van de eigen vmbo-school. Ook hier is een
⏐ 29
•
•
•
•
•
• •
•
⏐ 30
selectie noodzakelijk en is de samenwerking met de docenten vanuit dezelfde niveau 1-opleiding in het mbo zeer gewenst. Helaas zijn lang niet alle ROC’s bereidt hieraan mee te werken. Medewerking op directieniveau van zowel vmbo als mbo is dan noodzakelijk. Via regionale stagebank vmbo en mbo: in meerdere regio’s zijn al samenwerkingsconstructies gemaakt om het werven van stage/bpv-plaatsen gezamenlijk aan te pakken. Via advertenties in regionale bladen. De functieomschrijving in de advertentie kan aangeven of een bepaalde vacature mogelijk ook geschikt is voor niveau 1-leerlingen. Bedrijven kunnen dan gericht benaderd worden voor potentiële bpv-plaatsen. Via een brievencircuit. Selecteer die bedrijven die in aanmerking komen als potentieel leerbedrijf. Stuur een korte en duidelijke brief over het belang van bpv voor leerling, school en bedrijf. Maak de brief niet te lang en probeer niet alles in één brief te vatten. Dat lukt toch niet, maar probeer minimaal enige belangstelling te wekken. Bel na een week op over de brief. Kondig dit eventueel aan in de brief. In dit telefonisch gesprek kan de brief toegelicht worden en probeer je jezelf uit te laten nodigen voor een gesprek op het bedrijf. Via leden van het schoolbestuur, oudercommissies en de MR en dergelijke, met een eigen bedrijf of goede relaties in het bedrijfsleven. Er is vaak enige overtuigingskracht nodig om bedrijven over de streep te halen. Overleg daarom met bestuursleden, die zelf een bedrijf hebben of zij geen geschikte plek voor leerlingen hebben. Anders hebben zij wel persoonlijke contacten met andere bedrijven, die wel die plekken hebben. Vooroverleg met eigen directie over het benaderen van deze personen is natuurlijk wel gewenst. Gewoon binnenstappen bij “geschikte” bedrijven in de regio. Persoonlijk contact blijft altijd nog het beste wervingsmiddel. Leerlingen gaan zelf op zoek naar een bpv-plaats. Deze bpv-plaatsen moeten gezocht worden met een aantal duidelijke criteria waaraan ze moeten voldoen. Dit kan vooraf meegegeven worden aan de leerlingen, maar zal minimaal achteraf nagegaan moeten worden door de bpv-begeleider. Via andere groeperingen verbonden aan de school. Scholen onderhouden verschillende contacten met externe organisaties,
•
•
bijvoorbeeld “Vrienden van SG X”, specifieke bedrijvengroepen of kerkelijke instanties. In sommige steden heeft men goede ervaringen opgedaan met het vinden van bpv-plaatsen binnen woningbouwcorporaties of bij gemeentelijke instanties. Benader vertegenwoordigers van politieke partijen of B&W voor medewerking bij het vinden van een goede ingang bij deze gemeentelijke instanties. Via eigen kennissen- of familiekring. Verander het gesprek tijdens het sporten of op een verjaardag eens naar stage voor niveau 1 leerlingen.
Probeer bij de verwerving van bpv-plaatsen niet alleen onderwijskundige of pedagogische argumenten aan te dragen. De bpv is niet alleen goed voor de leerling, maar kan ook iets betekenen voor het bedrijf zelf. Overtuig bedrijven met argumenten in hun belang. Het COLO noemt de volgende argumenten voor leerbedrijven om stages aan te bieden: • u straalt als bedrijf of persoon deskundigheid, vakbekwaamheid en professionaliteit uit • een leerling neemt werk uit handen • bpv vormt een onmisbare schakel tussen praktijk en onderwijs • u blijft op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in het onderwijs • er zijn fiscale voordelen via afdrachtvermindering en sectorgebonden fondsen • het draagt bij aan de professionaliteit van uw vak • het verhoogt het maatschappelijk imago van uw bedrijf Uitvoering bpv in fasen Bij de uitvoering van de bpv kunnen verschillende fasen onderscheiden worden. In onderstaand schema worden zowel voor de school als voor het bpv-bedrijf en de leerling activiteiten benoemd, die relevant zijn in de betreffende fase. Dit schema is bedoeld als een checklist.
⏐ 31
4.1 Uitvoering bpv in fasen Leerling
Schoolbegeleider
Praktijkopleider
Contacten leggen met
Oriëntatie op soorten bedrijven en
•
Gesprekken met de leerling over
•
Reageren op contact uit scholen •
Gebruik maken van een
bedrijf/afdeling
verschillende typen bpv-plaatsen.
belangstelling, motivatie,
•
Heb ik ruimte voor een leerling?
stagebureau in de regio.
Beantwoording van vragen:
mogelijkheden en beperkingen.
•
Wat is het doel van de opleiding
•
Contacten leggen met het mbo.
van de leerling?
•
Gebruik maken van de branche-
Fasen 1.
•
Wat wil ik?
•
Werven van geschikte bedrijven.
•
Wat kan ik?
•
Wie is de contactpersoon in het
•
Wat wil ik leren?
•
Welk bedrijf ken ik?
•
Wat zit in de buurt?
•
bedrijf? •
Gesprekken aangaan met de bedrijven over de doelstellingen van de niveau 1-opleidng.
•
•
organisaties. •
Kennismaken met de school: kijkje nemen op de school
Contacten onderhouden met bedrijven door te bellen,
Wat wordt er van het bedrijf verwacht?
•
Extra info
Bedrijven in de regio persoonlijk benaderen.
•
Rekening houden met de vraag
Inzetten op een WIN-WIN situatie met het bedrijfsleven.
uit scholen. •
persoonlijk contact, mailen,
Welk dagen zijn het meest geschikt?
brief schrijven, enzovoort. 2.
Afspraken maken over de
•
Keuze maken voor een bedrijf.
leerroute
•
Past de gemaakte keuze bij mij?
•
Sollicitatieprocedure starten.
•
Kennismakingsgesprek oefenen.
•
Nadere kennismaking met
•
Met de school in overleg gaan
Bpv-boek met duidelijk
over de mogelijke opdrachten
omschreven taken voor de
•
Wat is bij het bedrijf mogelijk?
voor de leerling: wat kan het
leerling, de docent en de
•
Afstemming binnen- en
bedrijf aanbieden, wat mag een
buitenschoolse programma.
leerling doen.
•
Warme overdracht van de
•
leerling. •
Afspraken maken over voortgang en beoordelen.
praktijkopleider. •
Een gevarieerd programma
•
Verdiepen in het type leerling dat komt: warme ontvangst.
•
Met docent wederzijdse verwachtingen afspreken.
'Regels' waar iedereen zich aan heeft te houden: absentie,
opstellen.
verantwoordelijkheden rond
⏐ 32
•
bedrijf.
bereikbaarheid, enzovoort. •
Contract/overeenkomst.
•
Past dit bedrijf, deze
•
praktijkopleider, dit klimaat bij
Leerling uitnodigen voor een gesprek.
deze leerling? •
Trainen van de leerling op sociale en algemene vaardigheden.
•
Voorbereiding van de leerling op
•
Informatie geven over het
sollicitatie. 3.
Kennismaken met collega's en
•
Hoe ziet het bedrijf eruit?
bedrijf/afdeling
•
Wie zijn de collega's?
bedrijf: zakelijke gegevens en
•
Hoe stel ik mezelf voor?
een 'kijkje' achter de schermen.
•
Weten wat in het bpv-boek
•
• •
Eerste contact volgen tussen
ondertekenen.
leerling en praktijkopleider. Klikt •
Belangstelling tonen.
Werkafspraken maken.
het?
•
Leerling aan collega's
•
Praktijkovereenkomst (BPVO)
sollicitatiegesprek.
•
Wegwijs maken.
Bpv-boek bespreken met
•
Traject met de leerling
•
Kennis hebben van het
•
voorstellen.
leerlingen. •
Trajectadvies bestuderen en
bespreken.
leerlingen voorbereiden op eerste werkafspraak. •
BPVO ondertekenen.
•
Telkens met de leerling
Meelopen, kijken, vragen en
•
Wat is de opdracht?
luisteren
•
Hoe wordt hij uitgevoerd?
bespreken wat hij in het bedrijf
•
Begrijp ik het?
heeft gezien en gedaan.
•
Welke vragen stel ik?
⏐ 33
moeten de ouders ook de BPVO
stellen.
Reflecteren op
Als leerling minderjarig is
De leerling op zijn gemak
staat. •
•
ontvangen.
•
ondertekenen.
4.
Tijd maken om de leerling te
praktijkhandboek. •
BPVO ondertekenen.
•
Vertel de leerling wat er gaat
•
Zeggen waar hij op moet letten.
•
Vragen of hij het begrijpt..
gebeuren.
•
Zou ik het zelf ook kunnen
•
Achterhalen of hij alles begrijpt
uitvoeren?
en of er barrières zijn in het
•
Leren omgaan met kritiek/tips
leerproces.
•
Afspraken nakomen.
•
Bpv-boek invullen.
•
•
Vragen of hij een onderdeel nu
•
Reflecteren met de leerling op
zelf wil proberen.
De leerling de gelegenheid geven vaardigheden op school
opdrachten en gedrag. •
Functionele, zinvolle en
•
Leerlingen stimuleren en
te oefenen. •
Zelfbeeld versterken.
gevarieerde opdrachten geven. motiveren.
5.
Opdrachten uitvoeren
•
Controleren of je de opdracht
•
In overleg met het bedrijf bevat
•
Positieve feedback geven.
•
Met de leerling een schema
goed begrepen hebt.
het bpv-boek opdrachten die de
opstellen over de opdrachten:
•
Werkvolgorde weten.
leerling in het bedrijf kan
welke worden wanneer gedaan
•
Opdracht plannen.
uitvoeren.
•
Materialen en gereedschappen
•
•
•
Een stap verder helpen, zodat hij
Uitgevoerde opdracht
naar het bedrijf: aansluiting
hand nemen, maar hem steeds
controleren en aan je
school - bedrijf.
meer verantwoordelijkheden
POP-gesprekken voeren.
•
Werkplek weer opruimen.
•
Afspraak maken om langs te
•
Leerpunten: wat doe ik de •
Afspraak maken met je
•
Bpv-boek.
De leerling aanvankelijk aan de
geven. •
komen in het bedrijf.
volgende keer anders?
brancheorganisaties. •
de uitgevoerde taken. •
met meer bagage terug kan
•
Opdrachten vanuit de
De leerling feedback geven op
op de juiste manier gebruiken.
praktijkopleider laten zien.
•
Zorgen voor variatie in opdrachten.
Contact houden met de praktijkopleider.
6.
Het werk laten begeleiden en
•
beoordelen
⏐ 34
Met de leerling in overleg gaan
•
Aan de leerling vertellen waarop •
praktijkopleider voor een
over welke vaardigheden hij
gelet wordt tijdens de
beoordeling.
denkt te kunnen laten
uitvoering van de opdracht: wat
•
Invullen in bpv-boek.
beoordelen op de bpv-plaats.
moet het eindresultaat zijn?
•
Reflecteren op opdracht.
•
Beoordelingscriteria. Portfolio.
•
Beoordelingscriteria helder
•
maken aan de leerling en aan •
Mogelijkheden aangeven voor herkansingen.
het bedrijf.
•
Leerling op zijn gemak stellen.
Werkwijze en nut van het
•
Het resultaat van de
portfolio/.
beoordeling bespreken.
•
Volgsysteem uitleggen.
•
Reflecteren op het resultaat met
•
De leerling voorbereiden op het
•
Gesprekspunten en uitkomsten
•
Gespreksformulieren.
eindgesprek: doel en status.
mogen nooit een verrassing zijn
•
Reflectieformulieren.
Een gesprek arrangeren samen
voor de leerling: alles wat
•
Bpv-boek.
met de praktijkopleider en de
gezegd wordt moet al eerder
de leerling. 7.
Eindgesprek en verslag
•
Wat heb ik geleerd?
•
Vond ik het leuk?
•
Waaraan moet ik een volgende
•
stageperiode werken? •
Zelfbeoordelingsformulier invullen.
•
Praktijkopleider bedanken.
•
Afscheid nemen van collega's.
•
Wat wil ik in de toekomst: werken of verder leren?
leerling. • •
Rolverdeling tijdens het gesprek
door een vervolgtraject te
Bpv-boek bekijken en
schetsen (ook waar het gaat om
beoordelen. •
De leerling helpen bij het vervolgtraject.
•
Toekomstperspectief bieden
uitleggen.
vormgeven van zijn
⏐ 35
aan de orde geweest zijn. •
Stimuleren van de leerling.
buiten het bedrijf). •
Positief einde voor de leerling.
Onderhouden relatie met bedrijven De kloof tussen het vmbo-onderwijs en het bedrijfsleven kan groot zijn. Docenten zijn bijvoorbeeld al jaren niet meer werkzaam in het bedrijfsleven en weten onvoldoende wat bedrijven van het onderwijs verwachten. Ook bedrijven hebben lang niet altijd een goed beeld van wat er op een school gebeurt en binnen het onderwijs veranderd is. Voor een succesvolle niveau 1-opleiding is een goede relatie met de bpv-bedrijven van groot belang. Het verwerven van bpv-plaatsen is hiervoor al besproken. Het hebben van een goed bpv-bestand is één kant van de medaille. Het behouden van dit bestand is de andere kant. Scholen met een niveau 1-opleiding zullen ook aan dit aspect meer aandacht moeten besteden. Probeer bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken te achterhalen of er belangstelling is voor meer informatie over het nieuwe vmbo-onderwijs. Inventariseer waarover men geïnformeerd wil worden. Biedt aan om een informatiebijeenkomst te regelen voor bpv-bedrijven. Doe dit wel op een gunstig moment voor bedrijven. Dit kan een ongunstig moment voor het onderwijs zijn, bijvoorbeeld aan het eind van de dag of ’s avonds. Regel eventueel een hapje en een drankje. Schakel leerlingen in en betrek de deelnemers actief bij het programma. Laat ze bijvoorbeeld zelf aan de slag gaan met een opdracht voor leerlingen. Maar probeer ook te achterhalen wat zij concreet van het onderwijs op jouw school verwachten. Nodig bedrijven ook uit voor de diploma-uitreiking van leerlingen die daar stage hebben gelopen. Verwacht niet dat veel bedrijven zullen komen, maar het feit dat de school laat merken dat de bedrijven ook bijgedragen hebben geleverd aan het slagen van het onderwijstraject voor die leerling verbetert de relatie met het bedrijf. Zorg dan wel voor een persoonlijke uitnodiging, op naam gesteld. Koppel anders een overleg met bpv-bedrijven aan een feestelijke bijeenkomst op de school. Doe eens iets terug voor het bedrijf is een advies dat gegeven kan worden. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Welke mogelijkheden heb je als vmbo-school of zelfs als individuele vmbo-docent? Wees minimaal attent voor speciale gebeurtenissen van een bedrijf, contactpersoon of praktijkbegeleider. Dit kan een opening van een nieuw gebouw of afdeling zijn, een jubileum of gewoon de
⏐ 36
verjaardag van de praktijkbegeleider. Stuur een kaart of zet de contactpersoon en/of praktijkbegeleider op de verzendlijst voor de nieuwjaarskaarten van de school. Regel desnoods iets samen met de leerlingen. Laat hen iets bedenken om te doen bij speciale gebeurtenissen of voor de afsluiting van de bpv-periode. Hoe wordt de bpv-periode afgesloten? Meestal met een evaluatiegesprek, maar wie neemt er eens een bloemetje, een fles wijn of gebak mee om de afsluiting van de bpv te vieren of om de praktijkopleider te bedanken? Het is een kleine moeite en het hoeft weinig geld te kosten, maar de relatie met het bedrijf wordt er wel beter door. Het is elders ook al gesteld: laat je gezicht als schoolbegeleider geregeld zien, ook wanneer het goed gaat. Toon belangstelling voor het bedrijf en zorg er voor dat het bedrijf je altijd kan bereiken wanneer er leerlingen stagelopen. Ga voor je eigen situatie na wat de beste oplossing kan zijn. Scholen zijn soms heel slecht bereikbaar. De relatie met het bedrijf wordt er niet beter op wanneer zij een acuut probleem met een leerling nergens kwijt kunnen. Een laatste suggestie om de relatie te verbeteren kan een docentenstage zijn. Loop eens een dag mee in een bedrijf en ondervind zelf hoe een bedrijf in elkaar steekt, welke werkwijzen er gehanteerd worden en hoe de processen tegenwoordig lopen. Docenten krijgen zo een veel beter beeld van die praktijk en kunnen hun ervaring inbouwen in hun onderwijs. Daarnaast verstevigt zo’n docentenstage ook de relatie met het bedrijf. Je toont belangstelling voor hun bedrijf en dat wordt meestal zeer gewaardeerd.
⏐ 37
5. Beoordelen en examineren
In dit hoofdstuk gaan we in op wettelijke eisen en regelgeving omtrent het examineren van een niveau 1 in het vmbo. Vervolgens wordt het gebruik van een portfolio belicht, omdat juist het portfolio een grote rol blijkt te spelen bij het vastleggen van gegevens en het begeleiden van de niveau 1-leerling.
5.1 Examinering en diplomering De tijdelijke beleidsmaatregel stelt over examinering en diplomering het volgende: • De leerling kan na afronding van zijn opleiding binnen het vmbo als examendeelnemer examen doen op het ROC, of het AOC, dan wel via een EVC-procedure een diploma verkrijgen van het ROC/AOC. De eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de diplomering ligt bij het ROC, c.q het mbo op het AOC. • Bij de EVC-procedure (elders verworven competenties) voor het mbo volgt de examencommissie de EVC/vrijstellingsprocedure, zoals vastgelegd in de OER. • Eventuele examens worden door het ROC of AOC afgenomen. Overigens kan in de samenwerkingsovereenkomst of het overzicht van afspraken worden vastgelegd dat in de OER een verklaring van de vmbo-school wordt opgenomen, waarin staat dat deze leerling voldoet aan de eindtermen en dat dat voldoende is voor een vrijstelling en zal leiden tot diplomering voor de assistentopleiding. Bovenstaande komt grofweg neer op twee manieren van examineren: 1. de leerling doet examen op de mbo-instelling of 2. de examinering vindt plaats binnen het vmbo-onderwijs In beide gevallen blijft de mbo-instelling verantwoordelijk voor de examinering. Een mengvorm is ook denkbaar.
⏐ 39
Bij de samenwerkingsovereenkomst moet de wijze van examinering in grote lijnen worden beschreven. Bijvoorbeeld door aan te geven: • wie de toetsen afneemt • wie de toetsen maakt en wie verantwoordelijk is voor de inhoud van de toetsen • dat gebruik wordt gemaakt van de toetsvormen die de landelijke organen aanbevelen • dat er gezamenlijk een examenreglement wordt opgesteld, waarin de wijze van afname van het examen wordt beschreven, inclusief regels daaromtrent • de manier waarop een leerling een diploma verkrijgt
5.2 Wettelijke eisen Onderwijs- en examenreglement (OER) Zowel het vmbo als het mbo zijn wettelijk verplicht om in één of meerdere documenten de inhoud en inrichting van het onderwijs en/of examinering vast te leggen. Het vmbo kent het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) op basis van het WVO Examenbesluit 31. Voor een mbo-opleiding is een Onderwijs -en Examenreglement (OER) verplicht. Dit is een document waarin de belangrijkste kenmerken van de inhoud en inrichting van het onderwijs en examens worden vastgelegd. Bij het aanbieden van een assistentopleiding in het vmbo is het wettelijk verplicht om aan de verplichte onderdelen van het OER vermeld in WEB Artikel 7.4.8. lid 1 en de KCE-standaarden te voldoen. De wettelijke bepalingen rondom het examen van het OER en het PTA komen grotendeels overeen. Het OER is uitgebreider met tevens een beschrijving van de inhoud en inrichting van het onderwijs. De vmbo-school stelt in overeenstemming met het mbo een eigen document over de toetsing vast. Examenreglement Het vmbo moet voldoen aan de kwaliteitseisen die binnen het mbo worden gesteld rondom examenprocedures. Het vmbo en mbo stellen gezamenlijk vast welke examenregels vanuit ROC/AOC op basis van WEB Artikel 7.4.8. lid 2 moeten worden opgenomen in het vmbo examenreglement (WVO Examenbesluit 31). De wettelijke bepalingen van het PTA en het OER over het examenreglement komen
⏐ 40
grotendeels overeen. In het examenreglement moet in ieder geval een aantal zaken verplicht worden opgenomen. Een examenreglement bevat ten minste informatie over: • Inhoud en inrichting van het examen (onder andere duur en tijdvakken) • Organisatie van het examen of onderdelen daarvan • Herkansingsmogelijkheden • Vrijstellingen • Inzagerecht (onder andere termijn) • Examencommissie (onder andere taken) • Commissie van Beroep Examens Het mbo is verantwoordelijk voor de examens en diplomering. De examinering kan zowel in het vmbo als het mbo plaatsvinden. Door het maken van gezamenlijke afspraken tussen het vmbo en mbo kan worden bepaald hoe de examinering wordt geregeld. De examens behoren te voldoen aan de KCE-standaarden. Diplomering Leerlingen die voldoen aan de eindtermen of competenties voor de assistentopleiding ontvangen een niveau 1-diploma van het ROC/AOC, waarmee de vmbo-school in dit kader afspraken heeft gemaakt. Leerlingen die via het vmbo de assistentopleiding volgen en deelnemers die deze opleiding volgen via een ROC/AOC verkrijgen een zelfde, en dus gelijkwaardig, diploma van het ROC/AOC. De leerling kan na afronding van zijn opleiding binnen het vmbo als extraneus examen doen op het ROC/AOC dan wel via een EVCprocedure (Eerder Verworven Competenties) een diploma verkrijgen van het ROC/AOC. Dit is afhankelijk van de gemaakte afspraken tussen het vmbo en mbo. Bij een EVC-procedure wordt in het OER van een ROC vastgelegd dat een vmbo-leerling die voldoet aan de eindtermen of competenties van de betreffende niveau 1-opleiding in aanmerking komt voor een diploma van die opleiding. De wijze van beoordeling en toetsing worden voor aanvang van de opleiding vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de vmbo- en mbo-school.
⏐ 41
Voor het behalen van een diploma AKA-opleiding dient aan de kwalificatie-eisen van het kerndeel en van ten minste één instroomdifferentiaties te zijn voldaan. Op het diploma van de AKAopleiding wordt vermeld in welke van de vier sectoren de leerling de competenties heeft verworven. Certificeerbare eenheden Indien deelname aan een volledige opleiding op niveau 1 niet haalbaar blijkt dan kan een maatwerkvoorziening worden ingericht naar het model van het certificaattraject. In een dergelijk traject wordt ten minste één deelcertificaat van een reguliere opleiding gerealiseerd. Voor het overige kan een maatwerkprogramma worden aangeboden, gericht op de specifieke behoeften van de leerling en op het zoveel mogelijk realiseren van de bedoelde kwalificatie. De leerlingen stromen uit als ongediplomeerden. Voor het verlenen van certificaten ontvangt de mbo-instelling geen outputbekostiging. Voor de arbeidsmarktgekwalificeerde assistentopleiding is er geen sprake van certificeerbare eenheden. Kwaliteitscentrum Examinering (KCE) Vanaf augustus 2004 heeft het Kwaliteitscentrum Examinering (WEB Artikel 7.4.9a) de taak gekregen de externe waarborging op de kwaliteit van de examens van de mbo-instellingen uit te voeren. Deze uitvoering vindt plaats op basis van de door OCW vastgestelde standaarden en leidt tot een onafhankelijke verklaring omtrent de kwaliteit van examens. De standaarden en indicatoren zijn op basis van de examencyclus geclusterd in vijf verschillende domeinen, te weten: 1. Het managen van het examen 2. Deskundigheid, inkoop en uitbesteding 3. Examenproces 4. Examenproducten 5. Verantwoording De examens en diplomering behoren te voldoen aan deze KCE-standaarden. Meer informatie over de KCE: www.kce.nl.
⏐ 42
Kwaliteitskaart Op de kwaliteitskaart vo wordt aangegeven hoe groot het percentage leerlingen is dat vanaf leerjaar 3 zonder zittenblijven het diploma behaald. Indien de leerling die de assistentopleiding in het vmbo volgt niet meedoet aan het examen basisberoepsgerichte leerweg en er ook geen sprake is van zittenblijven, heeft dit een neutraal effect op de kwaliteitskaart. Meer informatie over de kwaliteitskaart: www.kwaliteitskaart.nl.
⏐ 43
6. Aansluiting vmbo-mbo
Inleiding Het onderwerp 'aansluiting vmbo- mbo' is veel omvattend. De overstap van de ene vorm van het onderwijs naar de andere verloopt meestal nog lang niet zo geleidelijk als we graag zouden willen zien. Hoe kwetsbaarder de leerling, hoe zorgvuldiger deze overstap begeleid zou moeten worden. De aansluiting van niveau 1 in het vmbo naar het mbo is nog vrijwel helemaal nieuw. Er zijn al wel ervaringen met leerlingen uit het leerwerktraject (lwt), die toelaatbaar zijn tot een verwante niveau 2opleiding in het mbo, maar ervaringen met op het vmbo gekwalificeerde niveau 1-leerlingen zijn er nog nauwelijks te vinden. Voor een deel van de leerlingen zal het niveau 1-diploma het hoogst haalbare diploma zijn dat zij gezien hun capaciteiten kunnen halen. Doorstroom naar een niveau 2-opleiding is voor hen niet reëel. Deze leerlingen zullen na hun niveau 1-opleiding gaan werken en kunnen zich door bedrijfsopleidingen nog verder scholen. De school kan die leerling helpen door samenwerking te zoeken met daarvoor bestemde instellingen (CWI, KvK, RMC en dergelijke) om leerlingen aan het werk te krijgen. Goede relaties met het bedrijfsleven en succesvolle bpv-periodes kunnen hiervoor van grote waarde zijn. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de wet- en regelgeving rond de doorstroming en schetsen we een aantal mogelijkheden voor scholen om de doorstroom van niveau 1 naar niveau 2 zo succesvol mogelijk te laten verlopen. Doorstroomrecht van niveau 1 naar niveau 2 Leerlingen met een niveau 1-opleiding zijn wettelijk toelaatbaar tot een verwante niveau 2-opleiding. Voor niet-verwante niveau 2-opleidingen zullen zij eerst het daarbij behorende niveau 1-diploma moeten halen. Voor niveau 2opleidingen zonder een voorafgaand niveau 1-opleiding geldt dat de niveau 2 -opleiding drempelloos is.
⏐ 45
Voor de AKA-opleiding zijn er, ook in het mbo, nog geen wettelijke voorschriften voor de doorstroming naar niveau 2-opleidingen. De AKA-opleiding verkeert in een experimentele fase en de doorstroom wordt nog op basis van onderlinge afspraken geregeld. Het opstellen van een samenwerkingsovereenkomst tussen het vmbo en één of meerdere mbo-instellingen is een voorwaarde voor het mogen aanbieden van een assistentopleiding (incl. AKA) in het vmbo. In deze overeenkomst moet de doorstroom van de leerling na afronding van de assistentopleiding worden vastgelegd. Zo'n overeenkomst is zeker ook voor een AKA-opleiding nodig, omdat daarbij verwante doorstroom minder duidelijk is. Voor de overheid is met de eis om een samenwerkingsovereenkomst op te stellen de doorstroming naar niveau 2 wettelijk geregeld. In de praktijk blijkt echter dat, ondanks de doorstroomrechten, een gediplomeerde niveau 1-leerling niet altijd automatisch tot de verwante niveau 2-opleiding wordt toegelaten. Het ene ROC hanteert andere toelatingseisen dan de andere ROC, en binnen het ROC gaat de ene sector/unit hier weer anders mee om dan de andere sector/unit. Belangrijk is om hierover als vmbo-school duidelijke afspraken te maken met het ROC. Maak deze afspraken niet alleen op het niveau van het College van bestuur, die de samenwerkingsovereenkomst tekent, maar op ook unitniveau, die de niveau 2-opleidingen verzorgt. Doorstroom naar niveau 2 Leerlingen die van de niveau 1-opleiding doorstromen naar niveau 2 blijken het in de praktijk moeilijk te hebben en wel om de volgende redenen: • Bepaalde kennis ontbreekt. Leerlingen hebben soms te weinig vaktheoretische kennis. Het Nederlands beheersen ze vaak nog onvoldoende en ze missen dikwijls de theorie van de sectorondersteunende vakken. • De niveau 2-opleiding is veel theoretischer dan de niveau 1opleiding. • De niveau 2-opleiding is taliger. Leerlingen met een taalachterstand hebben hier veel moeite mee.
⏐ 46
•
Het komt voor dat leerlingen door een gebrek aan sociale vaardigheden en discipline de niveau 2-opleiding niet aankunnen.
Om de leerlingen beter voor te bereiden kan een vmbo-school minimaal zorgen voor een goede programmatische en een pedagogisch didactische afstemming met de verwante niveau 2opleidingen. Programmatische afstemming De vmbo-school stelt in overeenstemming met het ROC/AOC vast op welke wijze de inrichting en kwaliteit van de assistentopleiding wordt ingevuld zodat de leerling uiteindelijk voldoet aan alle eindtermen of competenties van de desbetreffende assistentopleiding. In de praktijk komt het er meestal op neer dat docenten vanuit het vmbo en mbo uit verwante opleidingen met elkaar in overleg gaan om eindtermen te vergelijken en van elkaar te horen welke eisen zij stellen. Vooral de eindtermen van het vmbo zijn vaak erg ruim gesteld en kennen geen duidelijk beheersingsniveau. Docenten vanuit het mbo hebben moeite met de interpretatie hiervan. Om tot een goede afstemming te komen worden dikwijls de methodes van het vmbo en mbo naast elkaar gelegd. Het blijkt dat de methodes uit het vmbo minder talig zijn en daardoor beter toegankelijk voor de niveau 1- leerling. Omdat de vmbo-methode de lading van het mbo niet (altijd) dekt, wordt dan toch besloten de veel taliger mbo-methode te hanteren. Mogelijke oplossingen hiervoor zijn: • Stel een programma samen dat vooral gebaseerd is op de eisen vanuit het mbo, maar leg wel de link naar de eindtermen van het vmbo. Door dit laatste kan het invoegen van vmbomateriaal worden vergemakkelijkt. • Bekijk per leerling welke eisen relevant zijn om het benodigde diploma te behalen: stel een programma op maat op. • Maak het onderwijs minder talig. • Besteed voldoende tijd aan taal en taalgericht vakonderwijs: goed lezen en begrijpen is altijd nodig (zie www.taalgerichtvakonderwijs.nl). • Bied in de opleiding een aantal vakken aan die de leerlingen in een niveau 2-opleiding weer krijgen. Maak van deze
⏐ 47
• •
ondersteunende vakken geen examenvak, maar maakt het vak praktisch en meer beroepsgericht. Hetzelfde geldt ook voor het vak Nederlands. Besteed naast aandacht aan de beroepscompetenties ook aandacht aan de algemene (studie)vaardigheden. Ontwikkel samen (vmbo-mbo) competentiegerichte opdrachten: leer van elkaar.
Pedagogische didactische afstemming Het blijkt dat leerlingen die doorstromen naar niveau 2 op het ROC vaak te maken krijgen met een ander soort onderwijs dan zij gewend zijn. Het vmbo heeft een relatief intensief begeleidingssysteem en verzorgt onderwijs in overzichtelijke afdelingen. En op het vmbo is het streven steeds meer om het onderwijs op school zoveel mogelijk praktijknabij in te richten. De units binnen ROC's daarentegen zijn groter en massaler en de begeleidingsmogelijkheden van leerlingen zijn beperkter. Tot nu toe was het onderwijs binnen de ROC's theoretischer van opzet dan binnen het vmbo. Met de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur zal hierin zeker verandering komen. Afstemming op pedagogisch didactisch gebied is het moeilijkste onderdeel in de doorstroom vmbo-mbo. Uit allerlei projecten rond doorstroom en afstemming vmbo-mbo is gebleken dat de samenwerking en afstemming op docentenniveau bepalend is voor het succes van de doorstroom. Maar hoe kan je de samenwerking en afstemming tussen vmbo- en mbo-docenten bevorderen? Hoe zorg je ervoor dat vmbo-docenten meer zicht krijgen op de opleidingen en op de organisatie van het ROC, de afdelingen en de daarbij horende personen? En hoe zorg je ervoor dat het mbo zich verdiept in de vmbo-leerling, de werkwijze op het vmbo en de inhoud van het programma? Een wijze raadgeving hierbij is: "afstemmen doe je met de voeten" of "niet door regels maar door relatie". Voorbeelden van good-practices zijn: • docenten lopen wederzijds een dag stage op de andere onderwijsinstelling • organiseer samen met mbo-docenten proeflessen of een proefperiode voor niveau 1-leerlingen op een ROC • docenten van het ROC worden als tweede examinator bij het examen op het vmbo gevraagd
⏐ 48
• • • •
docenten van het ROC worden betrokken bij de ontwikkeling van de toetsing op het vmbo kennis en ervaringen worden uitgewisseld in het kader van de examencommissie voor de niveau 1-opleiding uitvoering van gemeenschappelijke projecten docenten verzorgen op beide instituten (vmbo en mbo) hun lessen
Voor alle voorbeelden geldt dat de eerste aanzet kan komen vanuit de directies van vmbo en mbo, maar dat het echte werk op docentenniveau moet worden gedaan. Blijvende belangstelling en stimulering vanuit de directies verhoogt bovendien de kans op succes. Bovenstaande activiteiten kunnen leiden tot een 'warme overdracht' van leerlingen van vmbo naar mbo. Het gaat daarbij niet alleen om de overdracht van feitelijke zakelijke gegevens maar om het doorgeven van informatie over een mogelijke aanpak van de leerlingen. Eén van de stappen om te komen tot een gezamenlijke pedagogisch didactische aanpak binnen vmbo en mbo.
⏐ 49
7. Schoolbeschrijvingen
7.1 AOC Groenhorst College Velp Karakteristiek van de school Naam school AOC Groenhorst College Velp Contactpersoon Jan Kostelijk, coördinator/docent niveau 1 opleiding Adres locatie Velp Pinkenbergseweg 5f Postbus 301 6880 AH VELP telefoon: 026-3559111 website: www.groenhorstcollege.nl locaties Het AOC Groenhorst College maakt deel uit van de Aeres Groep. Naast de scholen voor groen vmbo bestaat deze groep uit groen mbo en hbo. Ook een vestiging voor Praktijkonderwijs maakt deel uit van de Aeres Groep. Het College van Bestuur en de Centrale Administratie zijn gevestigd in Ede. De vmbo-locatie in Velp is een van de acht vmbo-locaties van het Agrarisch opleidingscentrum (AOC) Groenhorst College. Behalve op de vmbo-locatie in Velp verzorgen ook de vmbo-locaties Ede, Nijkerk, Maartensdijk en Lelystad de assistentenopleiding. Oprichting Naast de vmbo-locatie beschikt het Groenhorst College tevens over een mbo-locatie in Velp. Er is sprake van een uni-locatie. Leerlingen In totaal telt de locatie Velp ongeveer 500 leerlingen, ca. 300 leerlingen in het vmbo en ca. 200 in het mbo. Schoolsoort Het vmbo (inclusief LWOO) bestaat uit een onderbouw en bovenbouw. De assistentopleiding (uitstroom mbo-niveau 1) maakt deel uit van het vmbo.
⏐ 51
Het mbo kent opleidingen Bloem, Plant en Groen op niveau 2 en 3. Voor Bloem en Plant is ook uitstroom op niveau 4 aanwezig. Alle mboopleidingen worden zowel in bol- als in bblvariant aangeboden. Leerwegen Op de vmbo-locatie wordt de basis-, kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg aangeboden. Er zijn geen leerwegtrajecten (lwt) binnen de basisberoepsgerichte leerweg. Vakrichtingen Op de locatie worden alle vakrichtingen van Groen vmbo aangeboden: • Verwerking Agrarische Producten (VAP) • Dierverzorging • Plantenteelt • Bloemschikken • Groene ruimte Deze vakrichtingen worden ondersteund met agrarische (bedrijfs)Economie en Agrarische Techniek. Overige informatie Op de uni-locatie is een begin gemaakt met een nieuw organisatiemodel waarbij sprake is van de splitsing in organisatorische eenheden te vergelijken met kernteams. Dit model wordt de komende jaren verder ontwikkeld en uitgebouwd. Het AOC Groenhorst College wil instaan voor de vorming van jongeren en volwassenen waardoor zij met succes kunnen deelnemen aan de steeds veranderende samenleving. De groene onderwijsinstelling wil dit bereiken door: • binnen kleinschalige samenwerkende eenheden aan leerlingen zorg te besteden en hun zelfstandigheid te bevorderen • het aanbieden van vernieuwend onderwijs dat aansluit bij vervolgonderwijs, bedrijfsleven en maatschappij • onderwijs aan te bieden dat van regionale, nationale en internationale betekenis is • een lerende organisatie te zijn, waarbij elke medewerker in collegiale samenwerking eigen verantwoordelijkheden kan en mag dragen
⏐ 52
•
een open instelling te zijn waarin respect is voor de natuur en de mens als uniek wezen • zoveel mogelijk maatwerk voor de leerlingen, bestaande uit maatwerkopleidingen en individuele zorg en begeleiding Het AOC Groenhorst College geeft onderwijs in overeenstemming met de algemene christelijke beginselen. Aanleiding tot de invoering van assistentopleiding Een aantal leerlingen heeft om verschillende redenen veel moeite om het reguliere vmbo-diploma te behalen op de locatie Velp van AOC Groenhorst College. Vooral algemene vakken (zoals Nederlands en wiskunde) vormen daarbij struikelblokken. Voor deze leerlingen was ‘zakken’ een zeker vooruitzicht; wellicht dat de school nog kon worden afgesloten met een aantal certificaten, vooral voor de praktische vakken. Minder gemotiveerd viel een relatief groot aantal leerlingen hierdoor uit en verliet de opleiding voortijdig. Voor deze leerlingen is de assistentopleiding gemaakt, waarmee een erkend mbo-diploma niveau 1 kan worden behaald. Het AOC Groenhorst College heeft met de ontwikkeling van deze doorstroomvariant binnen het groene beroepsonderwijs (en daarmee binnen het gehele beroepsonderwijs) een voortrekkersrol gespeeld in de jaren 2000-2003. In deze periode is het project Track 21 uitgevoerd in het groene vmbo (zie inzet).
Track 21 In de periode 2000-2003 werd in opdracht van de AOC Raad en het Ministerie van LNV het project Track 21 uitgevoerd op een aantal vmbo-locaties van Agrarische Opleidingscentra. De doelstelling van het project Track 21 bestond uit de ontwikkeling van doorlopende leerlijnen voor die groep leerlingen in het vmbo Groen die om verschillende redenen achterop raken en mogelijk geen vmbodiploma halen. Het project beoogde daarbij een passende leerweg te ontwikkelen voor deze groep ‘risicoleerlingen’ en daarmee het onderwijs aan te passen. Nog tijdens de projectperiode van Track 21, in het schooljaar 20022003, is de locatie Velp gestart met de niveau 1-opleiding. Het aantal leerlingen bedroeg bij de start 6 (zie tabel 1). Zij waren allen
⏐ 53
afkomstig uit de eigen vmbo-populatie. De instroomcijfers laten zien dat het aantal leerlingen afkomstig uit het regionale praktijkonderwijs (PrO) in de loop der jaren toenam. Schooljaar Aantal leerlingen Opmerkingen 2002-2003 6 start niveau 1 opleiding 2003-2004 8 (instroom via PRO: 1) 2004-2005 9 (instroom via PRO: 2) 2005-2006 10 (instroom via PRO: 6) Tabel 1: leerlingaantal niveau 1 opleiding (2002-2006) In Velp is voor de niveau 1-opleiding een keuze mogelijk uit vijf (smalle) opleidingsvarianten die allen leiden tot het mbo diploma ‘Assistent medewerker Voedsel & Groen’, te weten: • bloemenbranche & tuincentra • dierverzorging • plantenteelt • groene ruimte • voedingsindustrie Hoewel nu het programma vakgericht wordt ingevuld is er door de school steeds meer aandacht voor het intrasectorale programma Landbouw-breed. Het personeel en de leerlingen ervaren de assistentopleiding in het algemeen als zeer positief. In toenemende mate worden deze ervaringen door een bredere groep docenten buiten de assistentopleiding gedeeld. De ontwikkeling en uitvoering van de niveau 1-opleiding heeft innovatieve effecten op het onderwijs in alle leerwegen van de vmbo-locatie. In het algemeen komt de leerling meer centraal te staan in het onderwijs. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de ontwikkeling van een digitaal portfolio, waarmee de leerling zijn individuele prestaties kan bijhouden. Ook de aanpak van ‘minder handen voor de klas’ wordt in de andere leerwegen overgenomen. Daarnaast plukken deze leerwegen de vruchten van onder andere het ‘buitenschools leren’ en de voorbeelden van integratie van algemene en beroepsgerichte vakken van de niveau 1opleiding.
⏐ 54
Leerwerktrajecten Onder meer door de focus op de assistentopleiding zijn de afgelopen jaren geen leerwerktrajecten (lwt) ontstaan op de vmbo-locatie. Vanuit de ervaring dat met de assistentopleiding het huidige aanbod aan leerroutes binnen het vmbo voldoet, wordt deze variant op de basisberoepsgerichte leerweg niet op korte termijn ontwikkeld. Dit geldt ook voor de overige vmbo-locaties met de niveau 1-opleiding van het AOC Groenhorst College. Ervaringen assistentopleiding Het AOC Groenhorst College beschouwt de assistentopleiding als een passend antwoord op de leervraag van een specifieke groep leerlingen binnen het vmbo. Met deze ‘doorlopende leerlijn’ kunnen leerlingen een gerichte stap zetten voor hun toekomst, met een diploma de school verlaten en verder leren in het mbo. Op deze wijze probeert de school ook voor deze risicoleerlingen een zo hoog mogelijke kwalificatie te realiseren en ‘eruit te halen wat erin zit’. De opleiding niveau 1 binnen het vmbo Groen is een praktische opleiding en duurt 1 jaar. Bij voorkeur start de leerling in het 4e leerjaar van het vmbo met de opleiding. Deze voorkeur heeft voor een deel te maken met de relatief zware belasting die de leerlingen ervaren in de beroepspraktijkvorming (bpv) van de opleiding. Daarnaast wil de school leerlingen zolang mogelijk de kans bieden een reguliere leerweg af te ronden. Bij weinig alternatief is in voorkomende gevallen wel een start tijdens het 3e leerjaar mogelijk. Vanaf dat moment volgt de leerling een aangepast programma. Organisatie van de assistentopleiding De opleiding wordt gecoördineerd door een aparte coördinator, die tevens de contacten met het bedrijfsleven, als bpv-begeleider vanuit de school, verzorgt. Op het bpv-bedrijf heeft de leerling een vaste begeleider van het bedrijf zelf. Een beperkt aantal (ca. drie) docenten is betrokken bij de uitvoering van de opleiding op school (‘minder handen voor de klas’). Er is een docent voor het beroepsgericht deel en een of twee docenten voor het sociaalcommunicatieve deel. Daarbij wordt nauw samengewerkt met het zorgteam en de zorgcoördinator van de locatie. Het team van de niveau 1-opleiding komt in elk geval wekelijks bijeen om de leerresultaten en ontwikkeling van de niveau 1-leerlingen te bespreken.
⏐ 55
De leerlingen van de assistentopleiding hebben geen apart lokaal. Mede door ruimtegebrek vindt invulling plaats aan de hand van de mogelijkheden op de locatie. Dit betekent dat voor de praktijklessen de niveau 1-leerlingen meedraaien met de reguliere basisberoepsgerichte opleiding. De andere lessen volgen de leerlingen als aparte groep in wisselende lokalen. De ouders worden door het docententeam sterk betrokken bij de opleiding. Zo vaak als nodig maar ten minste tweemaandelijks vinden gesprekken plaats, meestal met de coördinator en docenten van de opleiding dan wel samen met de zorgcoördinator van de school. Bij presentaties en bepaalde activiteiten door de leerlingen zijn vaak ouders aanwezig. De ouders ervaren de opleiding als zeer positief. De betrokkenheid van de ouders bij de opleiding stimuleert de leerlingen en vergroot de kans op succes. Determinatie Het initiatief voor deelname aan de niveau 1-opleiding ligt bij de school. De school beslist welke leerling het aparte traject mag volgen. Vanaf het 3e leerjaar vindt determinatie van de leerlingen voor de niveau 1-opleiding plaats. Regelmatig worden daartoe de leerresultaten van de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg geëvalueerd met de docenten. De resultaten van deze evaluaties worden aansluitend besproken in het zorgteam. Bij een eventuele voordracht voor de niveau 1-opleiding van de leerling voeren de zorgcoördinator en decaan in een zo vroeg mogelijk stadium gesprekken met de ouders/verzorgers. Er is geen vast protocol voor de determinatie op school aanwezig. In de praktijk wordt gelet op de volgende zaken: • niet in staat het reguliere diploma van de basisberoepsgerichte leerweg te behalen • fysieke en/of sociale problemen • motivatie voor vakrichting • mogelijkheden bpv • resultaat intakegesprek Leerlingen, die in principe wel de basisberoepsgerichte leerweg kunnen afronden, maar die door ziekte of door sociale
⏐ 56
omstandigheden thuis te sterk achterlopen met hun studie kunnen toch worden toegelaten tot de assistentenopleiding. Het intakegesprek wordt door de coördinator gevoerd met de leerling en de ouders/verzorgers. In het intakegesprek komen de volgende onderwerpen aan de orde: • motivatie voor de opleiding • afspraken bpv-bedrijf • rol van de school • bpv niet gericht op vergoeding • werk- , reis- en schooltijden • opdrachten en beoordeling op het bpv-bedrijf • gedrag op het bpv-bedrijf en op school • begeleiding door de school en bpv-bedrijf • toekomst via niveau 1-opleiding Inhoud van de niveau 1-opleiding Het weekrooster kent twee dagen bpv en drie dagen school maandag dinsdag woensdag donderdag ochtend school bpv school bpv middag school bpv school bpv Tabel 2: Bpv tijdens weekindeling niveau 1-opleiding
vrijdag school school
Zoals weergegeven in Tabel 2 vindt de bpv niet in een aaneengesloten blok plaats maar in twee aparte dagen per week. Op deze wijze wordt de relatief zware belasting van de bpv voor de leerlingen meer gespreid over de week. Bovendien kan binnenschools worden ingesprongen op de ervaringen en leervragen van de leerling over de bpv (participerend leren).
⏐ 57
Het binnenschools programma omvat de volgende onderdelen: Maatschappelijk Cultuur 3 lesuren per week Kwalificatie LO/ergonomie 2 lesuren per week Planning/begeleiding/algemene 5 lesuren per week* zaken Vakonderwijs 7 lesuren per week** Daarnaast vindt wekelijks individuele stagebegeleiding plaats. *) bij algemene zaken worden opdrachten algemene Techniek, Economie, Nederlands, rekenen gegeven; deze opdrachten worden afgestemd op de mogelijkheden van de leerling **) 5 lesuren met 4e klas basisberoepsgerichte leerweg én 2 lesuren met 3e klas basisberoepsgerichte leerweg status deelkwalificatie V V VK VRK
VR
deelkwalificaties
sbu
sp
MCK A Assisteren bij dagelijkse werkzaamheden Assisteren deelsector diverse deelkwalificaties
200 330
3 5
266 *)
4 4
LO, sociaal/communicatieve training
*)
5
200
3
bpv
opmerkingen
afhankelijk van doorstroom
Tabel 4: Curriculum Niveau 1 opleiding (BOL) V VRK bpv SBU
Verplicht Vrije keuze Beroepspraktijkvorming studiebelastingsuren
VK VR SP *)
Verplichte keuze Vrije ruimte studiepunten nader in te vullen
De coördinator voert zeer regelmatig voortgangsgesprekken met de leerlingen. Zowel tijdens de verschillende lessen als de leerlingen zelfstandig werken, maar ook bij gesprekken na schooltijd en tijdens de bedrijfsbezoeken.
⏐ 58
Pedagogische & didactische aanpak De beroepspraktijk is leidend bij de invulling van de lesstof. Er is sprake van het principe ‘leren door doen’. Dit betekent dat theorie en praktijk geïntegreerd aan bod komen. Direct aangrijpingspunt is de praktische handeling. Bovendien wordt alleen die theorie aangeboden die strikt noodzakelijk is voor een bepaalde praktische opdracht. Algemene (beroeps)vaardigheden worden zoveel als mogelijk geïntegreerd aangeboden bij praktische opdrachten. De lessen op school vinden niet plaats in een vast lokaal. Wel wordt er gebruik gemaakt van de vaste vaklokalen. Bij het groene vakonderwijs lopen de leerlingen mee met de reguliere vaklessen van de leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg. Deze leeromgeving ziet er realistisch uit. De werkvormen zijn activerend van opzet. Tijdens de lessen werken de leerlingen zo veel mogelijk samen, zodat allerlei sociale vaardigheden worden gestimuleerd. Daarbij wordt ICT regelmatig ingezet, zodat de leerlingen ook zelfstandig aan de slag gaan. Ten slotte zijn de opdrachten realistisch geformuleerd. Ze komen als het ware zo uit de beroepspraktijk vandaan. De leerlingen ervaren dit als zeer stimulerend en motiverend. De docenten van de opleiding stimuleren en begeleiden de leerlingen in hun individuele ontwikkeling. Vertrouwen in zichzelf en in elkaar zijn sleutelbegrippen tijdens de opleiding. De begeleidend docent focust tijdens de start van de opleiding vooral op wat de leerling wel kan en niet op wat er nog niet inzit. Met de verschillende opdrachten wordt aangehaakt aan een vaardigheid die de leerling al enigszins heeft ontwikkeld. Met de daaropvolgende opdrachten worden nog onbekende vaardigheden verkend en stukje bij beetje veroverd. Op deze wijze neemt het zelfvertrouwen van de leerling toe en treedt groei op. Eigen initiatieven van de leerling worden beloond. Na de eerste positieve ervaringen kan een leerling ook veilig terug leren kijken op zichzelf. De terugblik (zelfreflectie) is niet meer bedreigend en negatief, maar geeft dan mogelijkheden voor verbetering en groei. De begeleidende docent is sterk gericht op het realiseren van dit zelfreflectieproces bij de leerling. Alle docenten van de niveau 1-opleiding zijn tevens voor een deel werkzaam op het groene mbo. Hierdoor worden de
⏐ 59
aansluitingsmogelijkheden van de opleiding bij de groene vervolgopleidingen op niveau 2 vergroot. Beoordeling In de opleiding op school en op het bpv-bedrijf werkt de leerling allerlei verplichte en vrij te kiezen onderdelen door, die bij voldoende resultaat toegang geven tot een ‘proeve van bekwaamheid’ of eindtoets. Van tevoren wordt afgesproken wat de minimale eisen zijn. Er is per opleiding één eindtoets. De eindtoets integreert binnen- en buitenschoolse elementen, theorie en praktijk. Bij de onderdelen wordt de leerling in hoofdzaak vakmatig beoordeeld. Beoordelingen dienen daarbij vooral als instrument om individuele vervolgtrajecten uit te zetten en af te spreken. Stage en stageorganisatie Buitenschools werkt de leerling een set praktijkopdrachten door die samen het praktijkwerkboek vormen. Deze praktische handelingen uit de beroepspraktijk worden met behulp van een vaardigheidslijst beoordeeld. De praktijkopdrachten zijn gekoppeld aan de eindtermen van de opleiding. Deze eindtermen zijn gericht op specifieke beroepsvaardigheden en op algemene (beroeps)vaardigheden of sleutelvaardigheden (zie Tabel 3). Hoofdcriteria Vakvaardigheid Communicatief vermogen
Klantvriendelijkheid
Werken in teamverband
Werkuitvoering en zelfsturing
⏐ 60
Sleutelvaardigheden vak bijhouden inzicht in arbeidsorganisaties vermogen om kennis te vergaren registreren en rapporteren representatief handelen behoefte klant vaststellen klantvriendelijk handelen commercieel inzicht samenwerken met collega’s samenwerken met leidinggevende loyaal handelen solidariteit tonen zelfstandig functioneren zorgvuldig handelen
nauwkeurig handelen bereidheid verder te leren flexibiliteit tonen kwaliteitsbewust handelen Besluitvaardigheid controleren Analyserend vermogen kritische instelling tonen Werkhouding verantwoordelijkheid inzet tonen Tabel 3: Verzamellijst sleutelvaardigheden niveau 1/2 Buitenschools in het bpv-bedrijf werken de leerlingen de opdrachten van het praktijkwerkboek door. De bpv-opdrachten/handelingen worden aan de hand van vaardigheidslijsten in eerste instantie beoordeeld door de begeleider van het bpv-bedrijf, uiteraard onder verantwoordelijkheid van de school. Regelmatig brengt de stagebegeleider een bezoek aan het bpv-bedrijf, waarbij de resultaten samen de bpv-begeleider en de leerling worden doorgenomen. Bedrijfsleven en beroepspraktijkvorming (bpv) De ervaringen met het bij de assistentopleiding betrokken bedrijfsleven zijn overwegend positief. Niet elk bpv-bedrijf is geschikt als leerwerkplaats voor de niveau 1-opleiding. Naast de accreditatie voor de niveau 1-opleiding door Aequor wordt met name door de school gekeken naar de begeleidingskwaliteiten van de bpv-begeleider en de ervaringen in het verleden. De bpv-bedrijven bevinden zich allen op relatief korte afstand van de school. In principe werkt en leert een leerling op één bpv-bedrijf tijdens de opleiding. In een veilige, positieve en vertrouwde werksfeer en door een gerichte begeleiding en persoonlijke band groeien de meeste leerlingen uit tot gewaardeerde assistenten. Het initiatief voor de benadering van het stagebedrijf ligt in principe bij de leerling zelf. Om succesvol een bedrijf te kunnen benaderen vindt een voorbereiding met een gerichte training (onder andere in het voeren van een telefoongesprek) plaats. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het cursusaanbod van een regionaal IPC (InnovatiePraktijkCentrum of praktijkschool).
⏐ 61
De school beheert een bestand aan geschikte bpv-adressen (netwerk). De mate van begeleiding door de school van de werving is afhankelijk van de situatie per leerling. In principe wordt de leerling zowel vanuit school begeleid als door een vaste begeleider op de bpv-plaats. De bpv-begeleiders worden jaarlijks uitgenodigd op een informatieavond. Tijdens deze bijeenkomst wordt informatie uitgewisseld over de opleiding in het algemeen en het buitenschools leren in het bijzonder. Ook staat men uitvoerig stil bij de beoordeling van het werk van de leerlingen. Naast de praktijkopdrachten, die met behulp van een vaardigheidslijst worden beoordeeld, is er aandacht voor de beoordeling van de ‘proeve van bekwaamheid’ waarmee de bpv wordt afgesloten. De praktijkopdrachten staan in principe vast en zijn gekoppeld aan eindtermen. Per bpv-bedrijf is aanpassing van de praktijkopdrachten mogelijk; overblijvende essentiële opdrachten kunnen dan op school of in het uiterste geval op een ander bpvbedrijf worden uitgevoerd. Administratie resultaten leerlingen Naast de administratie van de docenten houdt een leerling zelf ook zijn resultaten schriftelijk via een scorelijst bij. Een digitaal portfolio, in de vorm van een prestatiedossier, is in ontwikkeling. Op de site Livelink van Groen Kennisnet wordt daartoe een aparte digitale omgeving voor de leerlingen van de niveau 1-opleiding ingericht. Dit sluit ook aan bij de gedachte van de school maatwerk te willen leveren aan de individuele leerling van de niveau 1-opleiding. Het is de bedoeling dat niet alleen specifieke vak- en beroepsvaardigheden aan bod komen maar dat in de nabije toekomst tevens de ontwikkeling van meer algemene (beroeps)vaardigheden of competenties van de leerling wordt beschreven. Doorstroom Tot nu toe sluit ca. 50% van de leerlingen het onderwijs (voorlopig) af met de niveau 1-opleiding. De overige 50% van de leerlingen gaat door met een niveau 2-opleiding. Van de groep die doorgaat haalt ca. 80 % ook inderdaad het diploma mbo niveau 2.
⏐ 62
Samenwerking met mbo In het algemeen gaat ca. 60% van de vmbo leerlingen in Velp door in mbo Groen. De assistentopleiding wordt uitgevoerd in Velp op een zogenoemde uni-locatie van het AOC Groenhorst College, waar zowel een vmbo- als een mbo-locatie is gevestigd. Alle docenten van de niveau 1-opleiding zijn tevens werkzaam in het groene mbo. Het programma en de handelingslijsten voor de bpv van de niveau 1opleiding lopen door in de niveau 2- opleiding. Er is sprake van een ‘warme overdracht’, waarbij in de niveau 2-opleiding op individuele wijze wordt ingehaakt op de resultaten van de niveau 1 opleiding. De wijze van lesgeven sluit aan bij het pedagogisch klimaat van de assistentopleiding. Ook de wijze van examineren via een voorwaardelijk prestatiedossier en afsluitende ‘proeve van bekwaamheid’ sluit aan bij de niveau 2-opleiding. Ca. 40% van de vmbo leerlingen stroomt door naar het regionale ROC, naar de sector Zorg & Welzijn. De leerlingvolggegevens worden bij aanmelding doorgegeven. In principe kunnen de leerlingen met het diploma niveau 1 ‘Assistent medewerker Voedsel & Groen’ allen doorstromen naar de niveau 2opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. De leerlingen die deze weg kiezen hebben in het algemeen een assistentopleiding dierverzorging of voedingsindustrie afgerond. Leerlingen die de groene kant hebben gekozen blijven daar veelal werkzaam, een enkeling gaat verder in de technische sector.
⏐ 63
7.2 Schoolportret RSG Wolfsbos, Hoogeveen De invoering van de Arbeidsmarktgekwalificeerde assistentopleiding (AKA) in het vmbo. Karakteristiek van de school: Naam school Vmbo: Regionale ScholenGemeenschap (RSG) Wolfsbos Mbo: Alfa College Contactpersoon Fijbe Kruizinga: beleidsmedewerker Onderwijs, Alfa College telefoon: 050 5973016 Adres RSG Wolfsbos Wolfsbosstraat 3 7905 BZ Hoogeveen telefoon: 052 8227888 website: www.wolfsbos.nl Alfa College Verschillende locaties in Emmen, Groningen, Hardenberg, Hoogeveen, Leek & Veendam. website: www.alfa-college.nl “In mei 2005 kregen wij de vraag van het Wolfsbos om in het schooljaar 2005-2006 gezamenlijk de Arbeidsmarktgekwalificeerde assistentopleiding in hun school te starten”, vertelt Fijbe Kruizinga, beleidsmedewerker onderwijs van het Alfa College. “Zeer kort dag dus, in allerijl hebben we gezamenlijk gezocht naar een gangbare weg voor deze opleiding.” De enorme inzet is beloond: RSG Wolfsbos is in samenwerking met het Alfa College in het schooljaar 2005-2006 gestart met de Arbeidsmarktgekwalificeerde assistentopleiding (AKA) voor 12 leerlingen in het vmbo. Aanleiding om de AKA te starten RSG Wolfsbos werd in de tweede klas geconfronteerd met een aantal probleemjongeren, die dreigden voortijdig de school te verlaten. De groep had invloed op de sfeer van de school. Voor RSG Wolfsbos was dit, als school in een kleine stad in het noorden, zeer ongebruikelijk. Alle reden om in te grijpen. RSG Wolfsbos zag in de AKA een goede
⏐ 64
oplossing voor deze leerlingen. De leerlingen werden in één groep geplaatst en kregen een andere kleinschalige pedagogischdidactische benadering met intensieve begeleiding aangeboden. Determinatie “De AKA is een heel mooi vangnet voor mensen die binnen onze opleidingsstructuur vast lopen of buiten de boot vallen” geeft Fijbe aan. "Het gaat om een groep leerlingen waarbij wordt verwacht dat ze geen diploma in een reguliere opleiding van het vmbo of in het mbo een niveau 1 of 2–opleiding zouden halen zonder alternatieve route." De leerlingen maken niet zelf de keuze voor een AKAopleiding, maar krijgen dit advies van de school. Organisatie van de AKA De AKA is een traject over twee jaar: het derde en vierde leerjaar vmbo. “De leerlingen kunnen op elk willekeurig moment zowel inals uitstromen”, vertelt Fijbe. “Het gaat om leerlingen waarmee het vmbo of andere opleidingen zich geen raad weten en hiervoor moet direct opvang zijn, waardoor de instroommomenten niet aan het jaarsysteem verbonden zijn". Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van een lesrooster voor de AKA op basis van 60% beroepspraktijkvorming (bpv). De leerlingen gaan drie dagen per week op interne of externe bpv. De overige twee dagen zijn de leerlingen op school. Er worden dan allerlei vaardigheden behandeld, zoals werknemersvaardigheden, vakvaardigheden of een bepaald thema.
⏐ 65
Maandag Vakvaardigheden Vakvaardigheden Praktijk samenwerken Praktijk samenwerken Lunch Thema Thema Mentor/olc
uren 1 1 2 2 1 1 1
Dinsdag Werknemersvaardigheden Werknemersvaardigheden Praktijk individueel Praktijk individueel Lunch Mentor/olc Mentor/olc
uren 1 1 2 2 1
Woensdag
Interne/ externe bpv
uren 1 1 1 1 1 1 1
9 7 8 Totaal lessen: 16 (lesuren) Totaal bpv: 24 (klokuren) Figuur 1: Voorbeeld lesrooster AKA lesrooster (op basis van 60% beroepspraktijkvorming)
⏐ 66
Donderdag
Interne/ externe bpv
uren 1 1 1 1 1 1 1 8
Vrijdag
Interne/ externe bpv
uren 1 1 1 1 1 1 1 8
De school heeft voor de 12 leerlingen drie mentoren. Een mentor is verantwoordelijk voor vier leerlingen. Hij kent de leerlingen goed en is in staat een goede vertrouwensband op te bouwen. Inhoud AKA Het kwalificatiedossier van de AKA bestaat uit een kerndeel en sectorspecifieke competenties. Het kerndeel bestaat uit 9 algemene competenties voor alle sectoren. Daarnaast maakt de leerling een keuze uit een uitstroomdifferentiatie: Techniek, Economie en Handel, Voedsel & Leefomgeving en/of Zorg & Welzijn. In de bijlage is de competentiematrix weergegeven. Op RSG Wolfsbos werken de leerlingen individueel of in groepjes aan praktische opdrachten oftewel complexe leertaken. In elke opdracht worden minstens één algemene en één sectorgebonden competentie centraal gesteld. Voorbeelden van opdrachten zijn het maken van een vuurkorf (Techniek) en het opmaken van een bed in een verzorgingstehuis (Zorg & Welzijn). De opdrachten zijn geclassificeerd in een A, B of een C-variant. De varianten A en B zijn vooral opdrachten om van te leren en geeft de leerling de ruimte om zich te ontwikkelen. Bij de A-variant richt de leerling zich op een beperkt aantal competenties. Bijvoorbeeld bij het opmaken van een bed wordt alleen gekeken of het opmaken van het bed goed is uitgevoerd. De B-variant is al lastiger: er komen meerdere competenties in samenhang aan bod. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opmaken van het bed én de daarbijhorende communicatie met de zorgvrager. In de C-variant voert de leerling de gehele complexe opdracht uit. Deze opdracht is te vergelijken met een kleine proeve van bekwaamheid. De Competentiemeter Het Alfa College en het Noorderpoort College hebben een instrument ontwikkeld om de voortgang van de leerlingen in de AKA te volgen. Het instrument was eerst in Excel gemaakt, maar het enthousiasme over de competentiemeter was zo groot dat het ICT Innovatiecentrum van het Noorderpoort College hiervan een webbased leerlingvolgsysteem heeft gemaakt, de zogenoemde competentiemeter.
⏐ 67
In bovenstaande schermafbeelding is een overzicht van de opdrachten vier tot en met eenentwintig te zien. In de linkerkolom zijn de kerntaken met de competenties weergegeven. Het bovenste gedeelte van deze kolom staat voor de algemene competenties; daaronder de sectorspecifieke competenties. Als een leerling de keuze maakt voor de uitstroomdifferentiatie Techniek zal hij de algemene competenties, de eerste negen, moeten behalen én de sectorspecifieke competentie voor Techniek: competentie tien. Deze competenties kunnen aan- en uitgevinkt worden. In de middelste kolom is te zien welke competenties in de opdrachten vier tot en met eenentwintig aan bod komen. De w staat voor een opdracht op de werkplek oftewel leerbedrijf en de s voor een opdracht in de school. De kruisjes geven aan dat deze opdracht nog niet beoordeeld is. Opdracht twaalf is voor de leerling met uitstroomdifferentiatie Techniek geschikt. Hier komen namelijk de competenties één, vier, negen en tien in het leerbedrijf (w) aan bod. Alle blokjes hebben een kleur en dit heeft te maken met de beoordeling.
⏐ 68
Beoordeling De beoordeling van de opdrachten is opgenomen in de competentiemeter. In het instrument kunnen meerdere beoordelaars worden toegevoegd, zoals de mentor, een medeleerling of de leermeester. De beoordelaar kan met behulp van de schuifbalk aangeven hoe bekwaam ze de leerling inschatten op de desbetreffende competentie. Er zijn vier mogelijkheden: a. beginner b. op weg c. AKA-proof d. doorstroom niveau 2. “Het verschil tussen AKA-proof en de doorstroom niveau 2 is het
cijfer zeven en een negen ”, licht Fijbe toe. “Als de leerling wil doorstromen naar een niveau 2-opleiding, dan zal hij net iets extra’s moeten laten zien. Hiermee proberen wij aan te geven dat niet voor iedere leerling een niveau 2-opleiding is weggelegd. Het kan soms juist goed zijn voor een leerling om eerst een tijdje aan het werk te gaan en daarna alsnog een niveau 2-opleiding te volgen. De leerling heeft dan meer ervaring en is dan toch net iets ouder.” Daarnaast zijn aan deze beoordeling kleuren gekoppeld, beginnend van geel, groen en uiteindelijk naar blauw. Het gaat om kleurnuances. "De leerlingen beginnen in de woestijn en eindigen in de hemel.", voegt Fijbe hier lachend aan toe.
⏐ 69
Maar hoe wordt nu beoordeeld of een leerling wel of niet AKA-proof is? Bij dit niveau wordt aangegeven wat het vereiste eindniveau van de competentie is. Bijvoorbeeld voor de eerste competentie van de AKA uit het kwalificatiedossier, te weten 'Ik bereid mijn eigen werk voor' is dat vertaald naar 'Ik begrijp de opdracht en kan het werk in de juiste volgorde uitvoeren'. “In het kwalificatiedossier staat het formeler", licht Fijbe toe, maar wij hebben er bewust voor gekozen om het in eenvoudige Nederlandse ik-zinnen te verwoorden. Dan is het ook begrijpelijk en aantrekkelijk voor de leerling. Zij beoordelen immers zichzelf en soms ook elkaar.” Daarnaast worden er bij iedere competentie 'checkers' aangegeven. Deze checkers bieden een hulpmiddel voor de beoordelaar om een betrouwbaar oordeel te geven over de desbetreffende competentie. Bijvoorbeeld bij de checker Zelfstandigheid kan de beoordelaar bij zichzelf de vraag stellen of de leerling veel hulp nodig heeft gehad. De beoordelingen van de verschillende beoordelaars kunnen soms flink uiteenlopen. Dat biedt een goed uitgangspunt om met de leerling in gesprek te gaan. Eén beoordelaar wordt ingesteld als eindbeoordelaar en hij geeft de uiteindelijke doorslag of de leerling wel of niet een competentie heeft behaald. Vrijwel altijd is dat de mentor. Het kan voorkomen dat de mentor een onvoldoende beeld heeft kunnen vormen van wat er op de bpv-plek heeft plaatsgevonden en dan wordt het oordeel van de leermeester overgenomen. In het programma wordt automatisch de kleur van het oordeel overgenomen in het totaaloverzicht. Dit geeft meteen een overzicht van de stand van zaken van de leerling. De competentiemeter is een commercieel product. Een school kan hiervoor licenties aanschaffen. Voor ca. € 2,- kan een leerling een jaarlang gebruik maken van de competentiemeter door middel van een inlogcode.
⏐ 70
Spaarkaart
Naast de competentiemeter werken ze op RSG Wolfsbos ook met een spaarkaart. Voor het behalen van een AKA-diploma moet deze kaart groen en blauw gekleurd zijn. De eis is, dat er minimaal acht Copdrachten uitgevoerd moeten worden, waarvan minimaal drie in een bpv-plaats. Daarnaast moet de leerling per competentie minimaal drie keer hebben aangetoond, dat de competenties in een opdracht met een blauwe of groene kleur zijn afgerond. De competentie kan dan worden verzilverd. Bij een overwegend blauwe spaarkaart wordt de leerling geadviseerd door te stromen naar een niveau 2-opleiding. De leerlingen vinden de spaarkaart handig werken, omdat het een goed overzicht geeft. Ook werkt het motiverend om af te vinken als een opdracht of een competentie is afgerond. Ook de ouder(s)/verzorger(s) krijgen deze spaarkaart en zij vinden het prettig om in een oogopslag de stand van zaken te zien.
⏐ 71
POP en PAP Er is een formulier ontwikkeld waarbij de leerling hun Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP) en Persoonlijk ActiePlan (PAP) voor een bepaalde periode kunnen vast leggen. Hierboven wordt een voorbeeld gegeven van de uitstroomdifferentiatie Techniek. De leerling geeft op het formulier aan wat de stand van zaken is voor iedere competentie: beginner (B), onder weg (O), AKA-proof (A), of doorstroom niveau 2 (D). De leerling heeft dan een overzicht van de competenties waaraan nog gewerkt moet worden. De leerling stelt vast aan welke competenties
⏐ 72
hij of zij de komende tijd wil gaan werken. Op basis hiervan kiest de leerling uit de opdrachtenbak een aantal opdrachten (A, B of Cvariant). Op dit formulier, zijn PAP, geeft de leerling ook z'n 'eigen ontwikkelpunten' aan. Dit zijn punten waar de leerling de komende periode op gaat letten, maar die buiten het kwalificatiedossier valt. Zo kan een leerling als eigen ontwikkelpunt aangeven dat hij op tijd wil komen, omdat hij vaak te laat komt. Dat scoort niet direct voor de spaarkaart maar de leerling besteedt hier de komende periode extra aandacht aan. De mentor kan dan hierop terugkomen in een volgend POP-gesprek. In elke POP-periode moet ministens één competentie op C-niveau worden verzilverd. Dus ook in de eerste maand van de opleiding werkt de leerling al aan een C-opdracht. "Wij hebben daarvoor bewust gekozen", vertelt Fijbe. "Zo wordt voorkomen, dat de leerling aan het einde van de opleiding nog de gehele spaarkaart vol moet maken." De leerling en de mentor bespreken het formulier en bij akkoord ondertekenen beide partijen. Het formulier leent zich uitstekend om een gesprek aan te gaan met de leerling. Tevens wordt er direct een nieuwe afspraak gemaakt voor een volgend POP-gesprek en de tijd en het lokaal vastgelegd. Portfolio Alle formulieren en bewijsstukken worden verzamelen in een portfolio. RSG Wolfsbos gebruikt een deel van de Talentenmap met toevoegingen voor het vmbo. De Talentenmap is het resultaat van een samenwerkingsverband van het Alfa College met een aantal vmbo-scholen in de provincie Groningen, Drenthe en de kop van Overijssel. De leerling is zelf eigenaar van zijn Talentenmap. De Talentenmap is een papieren uitgave in de vorm van een multomap. Voor meer informatie kan Fijbe Kruizinga (06 54752137/050 5973016) of Hans Hoogeveen van de SLO (
[email protected].) worden benaderd. Beroepspraktijkvorming De AKA kan zowel een BOL-opleiding (20-60% bpv) als een BBLopleiding (meer dan 60% bpv) zijn. “De leerlingen vinden het werken op de werkplek het leukst”, vertelt Fijbe, “maar nog niet alle leerlingen zijn er al klaar voor of er is nog geen geschikte bpv-plek gevonden.” RSG Wolfsbos werkt daarom met zowel interne als externe bpv-plaatsen. “Voor de interne beroepspraktijkvorming hebben wij de beheerder van de kantine gevraagd of hij een leerling
⏐ 73
kon begeleiden”, vertelt Fijbe. “En ook bij de facilitaire dienst zijn leerlingen ondergebracht. Het gaat dan om kortere bpv-periodes van 6 tot 8 weken.” Er zijn voornamelijk problemen bij het vinden van bpv-plaatsen in de zorg. In het noorden van het land lopen alle bpvplaatsen in de zorg via het bureau Zorgplein noord. Dit is een centraal bureau dat vraag en aanbod van de bpv-plaatsen coördineert naar de scholen en de bedrijven. De gezondheidsinstellingen willen best stagiaires begeleiden en zien ook zeer zeker de meerwaarde ervan, maar hebben er geen belang bij om steeds weer andere mensen over de vloer te krijgen die vragen om bpv-plaatsen. Daarom wordt het nu centraal geregeld. Fijbe: "De AKA is nog een nieuwe opleiding en valt daarom nog niet in dit systeem voor de beroepspraktijkvorming. Dat zou betekenen, dat weer op eigen initiatief de zorginstellingen benaderd moeten worden en die staan daar dus niet op te wachten. Dit is zeker een aandachtspunt, waarvoor nog een oplossing gezocht moet worden." Er zijn afspraken met de leerbedrijven over de aanpak op de bpvplaats. Er wordt niet gewerkt met vooraf vastgelegde opdrachten in een bpv-boek. Fijbe licht toe: “Er mag niet uit het oog verloren worden wat het oorspronkelijke doel van de AKA is, namelijk het opleiden van de leerling tot assistent. Hij of zij hoeft geen vakman te worden. Laat de leerling maar een dag meegaan op de klussenbus en kijken wat de dag brengt.” De bpv-begeleider heeft de vrijheid om op de werkplek de leerling, in assistentenrol, in te zetten voor klussen die op dat moment voor handen zijn. Zoveel mogelijk plant de bpvbegeleider de opdrachten vooruit. Maar het kan ook zijn dat er klussen zijn die niet vooraf te overzien zijn. Hierover verantwoordt de bpv-begeleider zich achteraf. Bij een zware klus kan hij de opdracht typeren als een C-opdracht. De bpv-begeleiders hebben onderling contact over de wijze van beoordelen en het indelen van de opdrachten in een A, B of C-variant. Zij zijn erg enthousiast over deze manier van werken. Voor de beoordeling logt de bpv-begeleider in op de competentiemeter. Er zijn intensieve contacten met de leerbedrijven. In de bekostiging van de AKA is daar ook bewust rekening mee gehouden om de bpvbegeleider niet te laten zwemmen. Dat is van belang, omdat de hij veel eigen vrijheid bij de invulling van het dagprogramma heeft. Vooral in het begin van de bpv-periode is er een intensieve
⏐ 74
begeleiding vanuit school, deze begeleiding wordt daarna geleidelijk afgebouwd. Voor vier leerlingen krijgt de coach vier uur in de week. Een bezoek zal dus niet iedere week plaatsvinden, maar wel regelmatig. Samenwerkingsverband RSG Wolfsbos en het Alfa College hebben een nauw samenwerkingsverband. Zoals wettelijk is vastgelegd, hebben de beide scholen een samenwerkingsovereenkomst getekend. Hierin is aangegeven dat RSG Wolfsbos het onderwijs uitvoert. Het Alfa College staat garant voor een juiste manier van examinering en diplomering. Deze scheidslijn is echter niet zo strikt. Er wordt veel overleg gevoerd over de aanpak en inrichting van de AKA. Vanuit de mbo-wereld zijn er bijeenkomsten Herontwerp Clusterbijeenkomsten AKA van de proeftuinen noord-oost Nederland. Tijdens deze bijeenkomsten wordt gesproken over de invulling en inrichting van de AKA. De projectleider AKA van RSG Wolfsbos is ook aanwezig bij deze ontwikkelgroep en heeft daarbij haar eigen inbreng vanuit de vmbo-kant. Ook zijn er contacten met AOC Terra om invulling te geven aan de beroepspraktijkvorming in de sector voedsel & leefomgeving. KwaliteitsCentrum Examinering Onlangs heeft er een gesprek plaatsgevonden over de systematiek van de AKA met het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE). De KCE mag geen oordeel geven of ze de inrichting van de AKA wel of niet goed vinden. Wel hebben ze het advies gegeven om het examineren van een AKA zo minimaal mogelijk te houden. De leerlingen moeten niet belast worden met te veel en te zware examens. Dat zou afbreuk doen aan het oorspronkelijk doel van de assistentopleidingen. De opdrachten worden beoordeeld aan de hand van de competentiemeter. Eindonderwijs of niveau 2? Officieel is de AKA geen eindonderwijs. Fijbe geeft aan dat de uitstroom naar de arbeidsmarkt en naar niveau 2 ongeveer fifty-fifty is. “Als een leerling wil doorstromen naar een niveau 2-opleiding zijn andere eisen nodig. Uiteraard mag de leerling doorstromen, maar dat is niet voor iedere leerling weggelegd. Daarnaast is de aansluiting met het mbo vrij zorgelijk", voegt hij hieraan toe. “Vooral nu
⏐ 75
moderne vreemde talen weer terug dreigen te komen in de niveau 2opleidingen. De instroom van een AKA zal hierdoor problematischer worden. Leerlingen hebben net weer plezier in het onderwijs gekregen door de AKA en de kans is groot dat in een reguliere niveau 2-opleiding zij weer in hun oude gedrag vervallen.” Het liefst ziet Fijbe dat het systeem van de AKA doorgetrokken wordt. Het eisenpakket kan worden opgeschroefd en op dezelfde manier doorgewerkt worden. In onderwijsland zijn al geruchten over de AKA niveau 2. Hoe nu verder? In het schooljaar 2005-2006 zijn 12 leerlingen gestart met de AKA op RSG Wolfsbos. Er zijn twee leerlingen weggegaan, waarvan één leerling is teruggestroomd naar de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo. De andere leerling hebben ze helaas niet kunnen vasthouden en is van school gegaan. De overige tien leerlingen gaan in het schooljaar 2006-2007 verder met de AKA in leerjaar 4. De leerlingen hebben een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Fijbe geeft aan dat al binnen een paar maanden de sfeer op school op positieve wijze beïnvloed was. Het schooljaar 2006-2007 heeft minder leerlingen, die in aanmerking komen voor de AKA voor leerjaar 3. Er zijn plannen om met andere vmbo-scholen in de omgeving een samenwerkingstraject te starten om deze leerlingen bijeen te brengen. Daar moet nog verder over worden nagedacht. Daarnaast is het voortbestaan van de AKA nog niet helemaal zeker. De scholen zijn enthousiast over de opleiding. In het bedrijfsleven is er echter twijfel over het civiele effect van de AKA-opleiding. “Het bedrijfsleven zal er uiteindelijk wel mee gebaat zijn”, is Fijbe van mening. “Uiteindelijk zal de opleiding zijn civiele waarde wel gaan bewijzen. De eerste negen algemene competenties van het kwalificatiedossier zijn verreweg het belangrijkst. We moeten mensen afleveren waar het bedrijf wat mee kan. De leerling is nog niet klaar om in te zetten, maar staat al wel in de goede stand.” In 2008 zal worden bepaald of de AKA een wettelijke opleiding wordt. Het is zeer een leerzaam jaar geweest voor RSG Wolfsbos. Er moet nog veel ontwikkeld en nagedacht worden, maar er zijn in het schooljaar 2005-2006 hele mooie resultaten afgeleverd.
⏐ 76
7.3 Schoolportret Arentheem College Arnhem, locatie IJssellaan De opleiding tot Bouwplaatsassistent Karakteristiek van de school Naam school Arentheem College Arnhem Contactpersoon André van der Stel, docent Bouwtechniek Adres Locatie IJssellaan IJssellaan 89 6802 CE Arnhem telefoon: 026-3629152 website: www.Arentheemcollege.nl Locaties Arentheem College bestaat uit vier locaties in Arnhem. De locatie IJssellaan is één van deze locaties. Leerlingen Op de locatie IJssellaan: 460 leerlingen Schoolsoort Vmbo, praktijkonderwijs, VSO, havo/vwo/gymnasium Leerwegen Op de IJssellaan worden de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg, Leerwerktrajecten en Mbo niveau 1 opleidingen aangeboden. Op een andere locatie worden de gemengde en theoretische leerweg aangeboden. Vakrichtingen Op de IJssellaan: Bouwtechniek, Electrotechniek, Metaaltechniek, Voertuigentechniek, Handel en Administratie, Consumptief breed, Zorg & Welzijn breed Specialisme Zoveel mogelijk maatwerk voor de leerlingen, bestaande uit maatwerkopleidingen en individuele zorg en begeleiding Overige informatie Vanaf 2005 - 2006: Mbo niveau 1 opleidingen voor Bouwtechniek, Electrotechniek, Metaaltechniek, Voertuigentechniek, Handel en Administratie, Consumptief breed, Zorg & Welzijn.
⏐ 77
Van traditionele vakkenschool naar vernieuwingsschool Het onderwijs op de locatie IJssellaan van het Arentheem College in Arnhem is de laatste jaren sterk in beweging. Terwijl de docenten veelal nog vakgericht werken en er sprake is van leerstofjaarklassen, wordt er in alle beroepsgerichte programma's geleerd aan de hand van een werkplekkenstructuur. Momenteel biedt de school zowel brede (intrasectorale) als smalle beroepsgerichte programma's aan. Het onderwijsconcept voor de toekomst bestaat voor de locatie IJssellaan uit twee leerlandschappen - Dienstverlening en Techniek - waarin alle beroepsprogramma's zullen opgaan. In dat kader vindt er volgend jaar een experiment (van twee keer twee weken) plaats met prestatieleren, waarin de vakken per sector worden geïntegreerd. De begeleiding van leerlingen is georganiseerd via mentoren. De aanleiding tot invoering van de opleiding Bouwplaatsassistent De afgelopen jaren zag André van der Stel, docent Bouwtechniek, regelmatig dat er leerlingen waren die moeite hadden om het diploma voor het Leerwerktraject (Lwt) te halen, omdat zij theoretisch zwak zijn. Deze leerlingen waren vaak wel gemotiveerd voor de bouw en ook heel handig. Sommige leerlingen werkten in hun vrije tijd al bij een aannemer. Voor deze leerlingen zou de niveau 1-opleiding tot Bouwplaatsassistent een uitkomst zijn. Dit soort constateringen leidde ertoe dat de samenwerkende (vmboen mbo-)scholen in de Lerende Regio Arnhem begin 2004 besloten een gezamenlijke aanvraag in te dienen voor het aanbieden van niveau 1- opleidingen in het vmbo. Toen een vergelijking van de eindtermen van vmbo en niveau 1 mbo vervolgens duidelijk maakte dat er grote overeenkomsten waren in de examenprogramma's, besloot de school de niveau 1- opleiding bouwplaatsassistent verder te ontwikkelen en aan te bieden. ROC Rijn IJssel was enthousiast over deze ontwikkeling. Vanwege het kleine aantal leerlingen dat zich aanmeldt voor de niveau 1 op het ROC zouden deze leerlingen geplaatst moeten worden bij de niveau 2-opleidingen. Dit zou bij de toch al grote diversiteit aan instroom in niveau 2 een extra belasting zijn. In de nieuwe situatie zouden de niveau 1-leerlingen een eigen onderwijsaanbod krijgen in een eigen vertrouwde omgeving.
⏐ 78
Voor welke leerlingen? De niveau 1-leerling kan worden getypeerd als een cognitief zwakke leerling die vooral gemotiveerd wordt door de praktijk. Niveau 1leerlingen hebben grote moeite met theoretische kennis, ook die van het praktijkvak, en weten geen voldoende voor Nederlands te halen waardoor ze niet in aanmerking komen voor een leerwerktraject. De leerlingen hebben behoefte aan een veilige en vertrouwde omgeving, waarin zij zich gezien weten. Zij hebben vooral op sociaal emotioneel vlak veel aandacht en begeleiding nodig. André van der Stoel: 'Je moet deze leerlingen veel structuur bieden en voor hen klaar staan. Je moet hen vertrouwen geven, ernaast gaan staan en hen helpen de dingen zelf te leren oplossen. Als docent moet je er gewoon voor hen zijn'. Arentheem biedt de opleiding tot Bouwplaatsassistent niet alleen aan de eigen leerlingen, maar ook aan leerlingen van andere scholen. Dat zijn bijvoorbeeld leerlingen die eerder voor hun vmboexamen zijn gezakt en cognitief zwak zijn of leerlingen die eerst een andere beroepsopleiding hadden gekozen en van opleiding willen veranderen. Soms betreft het ook oudere leerlingen (grens: 19 jaar), die volgens de school gebaat zijn bij de persoonlijke begeleiding in de overzichtelijke en veilige omgeving van het vmbo en daarom minder tot hun recht komen in het mbo. Determinatie Op het Arentheem College, locatie IJssellaan, worden de leerlingen aan het eind van het tweede jaar uitgesplitst naar de kader- en basisberoepsgerichte leerweg en het leerwerktraject. Dit gebeurt op basis van cijfers en leerlingbesprekingen. LWOO-leerlingen zijn al bij de instroming in het eerste leerjaar zoveel mogelijk in aparte klassen gegroepeerd. De uitsplitsing lwt of niveau 1 vindt eind leerjaar 3 plaats. De meeste LWOO-leerlingen komen terecht in het leerwerktraject of in de niveau 1-opleiding. In de praktijk wordt zo lang mogelijk geprobeerd om zoveel mogelijk leerlingen een regulier diploma basisberoepsgerichte leerweg te laten halen. Leerlingen die de reguliere basisberoepsgerichte leerweg niet aankunnen, stappen in eerste instantie over op het leerwerktraject. Kunnen zij ook het leerwerktraject niet aan, bijvoorbeeld omdat zij geen voldoende kunnen halen voor Nederlands, dan kunnen zij overstappen naar de niveau 1-opleiding. Dat gebeurt meestal aan het begin van het vierde leerjaar. Om het onderwijsrendement te verhogen, de kans op zakken te beperken en de motivatie te behouden, kan de leerling
⏐ 79
vanaf het komend jaar eventueel al vanaf januari van het 3e leerjaar met de niveau 1-opleiding beginnen. De intake en determinatie voor niveau 1 vinden plaats in samenwerking met het ROC Rijn IJssel. Daarbij wordt vooral gekeken of een leerling voldoende gemotiveerd is voor en feeling heeft met het vak en of hij tijdig vaardig genoeg is om op stage te gaan. In deze leerroute is leren vanuit de praktijk immers het belangrijkste uitgangspunt. Ook de erkenning van EVC's vindt plaats in overleg met het ROC. De inhoud van de niveau 1 opleiding De opleiding tot Bouwplaatsassistent kent vier uitstroomvarianten en even zovele daarbij behorende diploma's: • diploma bouwplaatsassistent, differentiatie timmeren; in twee varianten • diploma bouwplaatsassistent, differentiatie metselen; in twee varianten Elk van de varianten bestaat uit verschillende deelkwalificaties Bouwtechniek en daarnaast uit de deelkwalificatie 'Maatschappelijk Culturele Kwalificatie assistent'. Arentheem heeft ervoor gekozen de niveau 1-leerlingen een breder programma te bieden dan het examen niveau 1 zou vereisen, dit vooral om de leerlingen meer kansen te bieden op succesvolle doorstroming naar niveau 2 of de arbeidsmarkt. Zo wordt er extra aandacht besteed aan Nederlands en krijgen de niveau 1-leerlingen in de Techniek wiskunde en natuurkunde als extra vakken aangeboden. In tegenstelling tot de leerling in een leerwerktraject (lwt-leerling) doet de niveau 1leerling geen examen in Nederlands. In het schooljaar 2004 - 2005 werd de niveau 1-opleiding aangeboden in het vierde leerjaar. Dit leerjaar bestond uit vier blokken van elk ongeveer acht weken. In de blokken 2 en 4 gingen de leerlingen op stage. In de blokken 1 en 3 volgden de leerlingen les op school. De lessentabel zag er in het schooljaar 2004 - 2005 als volgt uit:
⏐ 80
Vakken
Aantal lessen 15
Bouwtechniek
Maatschappelijk Culturele Kwalificatie (MCK)
3
Nederlands
3
Wiskunde
1
Natuurkunde
1
Sleutelvaardigheden
2
Trajectbegeleiding
1
Keuzewerktijd
2
Lichamelijke opvoeding
2
⏐ 81
Toelichting Het onderwijs in Bouwtechniek is modulair opgebouwd en vindt grotendeels plaats in blokuren. De leerlingen doen zowel praktische als theoretische vakkennis (vaktermen, materialen- en gereedschapskennis) op aan de hand van praktijkgestuurde opdrachten. Bij MCK bestaat uit De deelkwalificatie 'Maatschappelijk Culturele Kwalificatie' bestaat uit de onderdelen 'Burger in de samenleving', 'Werknemer in arbeidsorganisatie en samenleving'. Dit vak wordt voor een deel in blokuren gegeven. Nederlandse taal en Lichamelijke oefening. Nederlandse taal en Lichamelijke oefening staan apart op het rooster. Er wordt gebruik gemaakt van de methode Hoogspanning; de methode sluit aan op de sector Techniek, maar wordt in het algemeen als erg talig en abstract ervaren. Bij Nederlands wordt leerlingen ook geleerd sollicitatiebrieven te schrijven, het stagewerkboek te gebruiken en verslagen te schrijven. De opdrachten voor wiskunde zijn zoveel mogelijk geënt op situaties uit de praktijk. Bepaalde onderdelen, zoals breuken en staartdelingen die ook terugkomen in het mbo, worden theoretisch aangeboden. De opdrachten voor natuurkunde zijn zoveel mogelijk geënt op situaties uit de praktijk. Centraal staat hier de training van sociale vaardigheden. Ook worden daarbij de in de stages opgedane ervaringen uitgewisseld. De gang van zaken in de stage is hier het belangrijkste onderwerp van gesprek. Hierbij wordt gekeken hoe in het programma op school het beste op de stage kan worden aangesloten. Tevens vinden er in dit kader POP-gesprekken met leerlingen plaats. In de keuzewerktijd kan de leerling extra ondersteuning krijgen voor de vakken waarvoor dat nodig is. Lichamelijke opvoeding is naast de gebruikelijke inhoud gericht op goed tillen, sjouwen en leren samenwerken.
Arentheem maakt voor bouwtechniek, Nederlands, wiskunde en natuurkunde gebruik van methodes van het mbo. Deze zijn het meest praktijkgericht en bieden de beste aansluiting naar niveau 2. Over het algemeen zijn deze methodes echter te talig en zou er meer gebruik gemaakt moeten worden van ontdekkend en ervaringsgericht leren. Samenwerking met ROC Rijn IJssel Het aanbieden van de opleiding tot Bouwplaatsassistent in het vmbo levert niet alleen Arentheem, maar ook ROC Rijn IJssel voordeel op. Voor de ontwikkeling van het onderwijsprogramma kon Arentheem grotendeels terugvallen op de kennis en ervaringen van het ROC. De samenwerking heeft na de introductie van het programma op het vmbo vooral vorm gekregen in de examencommissie, die bestaat uit docenten van zowel ROC Rijn IJssel als het Arentheem College. Deze commissie bewaakt de uitvoering en afname van de examentoetsen en komt ongeveer vijf keer per jaar bijeen. Omdat de toetsen plaatsvinden op het Arentheem College, leggen de vmbo-docenten in de examencommissie verantwoording af over de kwaliteit van de afgenomen examens. Ook perspectieven op doorstroming van individuele leerlingen komen in dat kader aan de orde. Stages en stagevoorbereiding In het vierde leerjaar (waarin de niveau 1-opleiding plaatsvindt), is het leerjaar opgedeeld in vier perioden van ongeveer acht weken. De eerste en derde periode zijn de leerlingen op school, de tweede en vierde periode gaan ze op stage. In de eerste schoolperiode wordt er veel aandacht besteed aan de stagevoorbereiding. Daarbij ligt het accent op gedrags- en sociale vaardigheidstraining: je gedragen, op tijd komen, leren samenwerken, kunnen omgaan met kritiek, reflecteren op jezelf etc. Daarnaast wordt ingegaan op het leren schrijven van sollicitatiebrieven, het gebruiken van het stagewerkboek, het maken van stageverslagen, het leren plannen van het werk en het toepassen van veiligheidsmaatregelen. De leerlingen van de eigen school hebben in het derde leerjaar al een half jaar een lwt-stage van een dag per week gedaan. Leerlingen die van andere scholen of sectoren afkomstig zijn hebben deze ervaring meestal niet.
⏐ 82
De school heeft om verschillende redenen voor blokstages gekozen. Als leerlingen een aaneengesloten periode op een bouwplaats zijn, kunnen zij het bouwproces intensiever meemaken. Zij krijgen daardoor meer feeling met het werk en met de eisen die het werk stelt. Ook voor een aannemer is een aangesloten periode aantrekkelijker, de leerling kan daardoor effectiever worden ingezet en de veiligheidsinstructie hoeft niet elke dag opnieuw te worden herhaald. Tenslotte eist de Revabo (Regionale vereniging van aannemers in de bouw) dat leerlingen in een aaneengesloten periode stage lopen. Stagewerkzaamheden en stagebegeleiding Tijdens de stage voert de leerling in principe de werkzaamheden uit, die zich op dat moment op de bouwplaats voordoen. In eerste instantie gaat het daarbij vaak om ondersteunende werkzaamheden en om de ontwikkeling van bepaalde routines onder de begeleiding of het toeziend oog van de leermeester. Geleidelijk aan gaat de leerling bepaalde aangeleerde routines meer zelfstandig uitvoeren en ziet hij steeds meer zelf waar zijn hulp nodig is. Dagelijks, meestal aan het eind van de middag, vinkt de leerling in zijn stagewerkboek aan welke werkzaamheden hij heeft verricht en schrijft daar korte verslagen over. De leermeester controleert - in het begin intensiever, maar uiteindelijk minimaal één keer per week - of de leerling zijn stageboek goed bijhoudt. Het is tevens het moment om soms wat explicieter bij de gang van zaken op de bouwplaats stil te staan. Voor een goede begeleiding van een niveau 1 leerling is het van belang dat een leermeester rekening houdt met het niveau van de leerling en met de wijze waarop deze leerling leert, dat hij er voor hem is en hem vertrouwen geeft maar hem ook uitdaagt om nieuwe dingen te leren. Gedurende een stageperiode bezoekt de docent gemiddeld twee of drie keer de stageplek. De leerling leidt de docent rond op de bouwplek en vertelt wat hij de afgelopen tijd heeft gedaan. De docent stelt hem vragen en probeert zo meer zicht te krijgen op de voortgang van het leerproces. Vervolgens neemt hij het stageboek met de leerling door en bekijkt de verslaglegging. Dan komt de leermeester erbij om zijn oordeel te geven over de gang van zaken. In overleg met hem wordt gekeken waar de leerling mee verder zal
⏐ 83
gaan en welke onderdelen hij op korte termijn in een (officiële) praktijktoets kan afronden. Na de stage wordt in de school doorgeborduurd op de opgedane praktijkervaringen en in de programmering aangesloten bij de onderdelen en modules waar de leerling in de stage mee bezig is geweest. De modulaire opzet van het programma maakt dit mogelijk. Organisatie van de stage De school werft zelf geen stagebedrijven, zij maakt hiervoor gebruik van de diensten van Revabo (Regionale vereniging van aannemers in de bouw). Tot nu toe is dat zonder problemen verlopen. Revabo maakt alleen gebruik van geaccrediteerde leerbedrijven. Mogelijk geschikte leerbedrijven waar de school contact mee heeft maar die niet zijn geaccrediteerd, wordt geadviseerd zich door Revabo te laten accrediteren (dit kan gratis). Met betrekking tot verzuim is afgesproken dat de leerling dat meldt bij de leermeester en de school en dat de leermeester dat vervolgens doorgeeft aan Revabo. Geconstateerd wordt dat deze procedure niet altijd sluitend is en dat beter kan worden afgesproken dat de leermeester bij afwezigheid van de leerling ook altijd naar school belt. Volgen van de leerling De docent volgt en begeleidt de leerling intensief. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een portfolio. Het portfolio bestaat uit een afvinklijst van uit te voeren beroepstaken, een overzicht van algemene competenties, mentorverslagen (vier per jaar), bewijsmateriaal van de leerling, de verslagen en de beoordeling van de stages, verslagen van de voortgangsgesprekken. Het portfolio functioneert momenteel vooral als een leerlingvolginstrument voor de docent. Hij legt de meeste zaken vast. Sommige onderdelen, zoals de afvinklijst van beroepstaken en het overzicht van algemene competenties vult de docent samen met de leerling in. Dit zijn aspecten die tijdens de voortgangsgesprekken, die eens in de twee à drie weken plaatsvinden, altijd aan de orde komen. Op grond daarvan wordt ook steeds gekeken waar de leerling zich in de komende periode het beste op kan gaan richten. Op termijn is het de bedoeling dat het portfolio steeds meer als ontwikkelingsinstrument van de leerling zelf gaat functioneren. In
⏐ 84
het schooljaar 2005 - 2006 zal hierin extra worden geïnvesteerd, onder andere in de vorm van ict-ondersteuning en extra hulp bij de verslaglegging. Voortgangsgesprekken vinden ook plaats op de stageplekken, deels tussen de leermeester en de leerling, deels tussen de docent en de leerling en deels tussen docent, leerling en leermeester. De leerling doet hiervan verslag in zijn stageboek. Beoordeling De toetsen bestaan uit theorie- en praktijktoetsen. Deze meeste toetsen zijn een combinatie van theorie en praktijk. Een deel van de praktijktoetsen wordt afgenomen op de stageplek, door de leermeester. De af te nemen toetsen worden een week tevoren aangemeld bij de Commissie Branche Gecommitteerdenbouw van Savantis. De gecommitteerde wordt zo in de gelegenheid gesteld om de toets eventueel bij te wonen. De leerling legt een toets af wanneer hij er voldoende praktijkervaring voor heeft opgedaan, bijna altijd valt de beoordeling dan ook positief uit. Mocht dat niet het geval zijn, dan kan de leerling de toets herkansen. De onderwijseenheden, die door omstandigheden niet op de stageplek aan bod komen, worden in gesimuleerde situaties op school getoetst. De toetsen vullen op deze wijze elkaar aan. Eindverantwoordelijke voor de algehele beoordeling ook op de stageplaats blijft de docent. Vervolgtraject Voor de meeste leerlingen tot nu toe is de niveau 1-opleiding eindonderwijs. Hoewel de leerlingen met een niveau 1-diploma wettelijk het recht hebben op verwante doorstroming naar niveau 2, is de praktijk anders. Zij moeten alsnog een intaketoets op het ROC afleggen om toelating voor niveau 2 af te dwingen. Dit leidt ertoe dat niveau 1-leerlingen in de bouwtechniek nauwelijks doorstromen naar niveau 2. Ook het perspectief op werk is voor de meeste leerlingen gering, zeker nu de economische ontwikkeling stagneert. Van de drie leerlingen die in het schooljaar (2004-2005) hun diploma haalden, heeft er één nog geen werk en gaan de andere twee vanwege het beperkte arbeidsperspectief het leger in (waar zij hun opleiding overigens kunnen voortzetten). De genoemde leerling zonder werk maakt mogelijk kans om op zijn stageplek aan het werk te komen. Hij
⏐ 85
heeft zich intussen voor bemiddeling gemeld bij het arbeidsbureau (CWI). Omdat hij nog partieel leerplichtig is, maar niet kan doorstromen naar niveau 2, is voor hem vrijstelling van de leerplicht aangevraagd bij Leerplichtzaken. Informatie naar ouders/verzorgers In september van het derde leerjaar vindt voor wat betreft de bovenbouw de eerste informatieavond voor ouders/verzorgers plaats. Zij worden dan onder andere geïnformeerd over de verschillende leerwegen en trajecten in de bovenbouw en over de wijze van determineren. Op het moment dat duidelijk wordt dat leerlingen beter een niveau 1-opleiding kunnen volgen in plaat van bijvoorbeeld het leerwerktraject, wordt er een persoonlijk gesprek met de leerling en de ouders/verzorgers afgesproken. Dat gesprek vraagt veel zorgvuldigheid. De ouders/verzorgers zijn vaak niet blij met de mededeling dat hun kind beter de niveau 1-opleiding kan gaan volgen. Zij zien het als een degradatie. Soms hebben de ouders/verzorgers en ook de leerling tijd nodig om aan dat idee te wennen. Dan kan het goed zijn een afspraak te maken voor een vervolggesprek. Soms werkt het argument dat de leerling op deze manier en tegelijkertijd met de andere leerlingen in ieder geval een diploma kan halen en dat hij met dat diploma misschien ook nog kan doorstromen naar niveau 2, geruststellend en overtuigend. In de loop van de opleiding zijn er verder de nodige voortgangsgesprekken, op basis van cijfers en voortgangsverslagen. Daarbij zijn steeds zowel de ouders/verzorgers als de leerling aanwezig. Succesfactoren en verbeterpunten Voor een succesvolle invoering van de niveau 1-opleiding is het goede contact met ROC Rijn IJssel van groot belang geweest. Arentheem heeft dankbaar gebruik kunnen maken van de daar opgedane ervaringen en ontwikkelde lessuggesties en leermiddelen. Wat ook tot een succesvolle invoering heeft bijgedragen is het vermogen van de docenten om de niveau 1-leerlingen te laten meedraaien in klassen met basisberoepsgerichte leerlingen en lwtleerlingen en hen daarbinnen een eigen programma aan te bieden. Als meest positieve punt van de niveau 1-opleiding ziet de school de mogelijkheid van een extra maatwerktraject voor bepaalde
⏐ 86
leerlingen. Hoewel er in korte tijd veel is bereikt, is er ook nog een aantal verbeterpunten. Zoals gezegd, zou de leerling eerder met de niveau 1-opleiding moeten kunnen beginnen, bijvoorbeeld in januari van het derde jaar.
7.4 AKA-opleiding ROC ASA in samenwerking met Delta College en Utrecht Zuid College Een opzet van de opleiding tot Arbeidsmarktgekwalificeerde assistent (AKA) Karakteristiek van de school: Naam school mbo: ROC ASA vmbo: Delta College vmbo: Utrecht-Zuid College Contactpersoon Cisca Wolterbeek: projectleider telefoon: 030 2815163 e-mail:
[email protected] Adres ROC ASA Columbuslaan 540 3526 EP Utrecht telefoon: 030 2815163 Delta College Lieven de Keylaan 9 3555 VZ Utrecht telefoon: 030 244 03 34 website: www.delta-college.nl Utrecht-zuid College Europalaan 89 3526 KP Utrecht telefoon: 030 2880862 website: www.utrecht-zuid-college.nl Met ingang van het schooljaar 2005 - 2006 is op ROC ASA in Utrecht gestart met de opzet van een AKA-opleiding. ROC-ASA heeft voor het vormgeven van de opleiding, samen met de SLO, heldere kaders
⏐ 87
neergezet zowel op organisatorisch als op pedagogisch en didactisch terrein. Aanleiding om een AKA-opleiding te starten De belangrijkste aanleiding om een AKA-opleiding te starten is te voorkomen dat jongeren voortijdig het onderwijs verlaten. ROC ASA, Delta College (vmbo) en Utrecht Zuid College (vmbo) zijn hiervoor rond de tafel gaan zitten en hebben besloten de problematiek van deze jongeren aan te pakken. De problemen van deze jongeren zijn vaak complex en meervoudig. Het gaat om een combinatie van slechte schoolprestaties, geen of een onduidelijk beroepsbeeld, geen keuze kunnen maken, verzuimgedrag en gedragsproblemen. Het doel is jongeren toe te rusten, voor te bereiden en te begeleiden naar een reguliere niveau 2 opleiding, zodat zij een startkwalificatie kunnen behalen of jongeren zodanig toe te rusten, voor te bereiden en te begeleiden dat zij zelfstandig kunnen functioneren op de arbeidsmarkt. Determinatie De doelgroep van jongeren die in aanmerking komen voor de AKAopleidingen is als volgt gedefinieerd: • De deelnemers moeten in principe in staat zijn een startkwalificatie te halen, dus een niveau 2 opleiding binnen het mbo. • Leeftijd van de deelnemers tussen veertien en achttien jaar. • Jongeren die uitvallen door een tekort aan sociale vaardigheden en door onvoldoende zelfredzaam gedrag. • Jongeren die extra accent moeten leggen op de ontwikkeling van bepaalde competenties, zoals sociaalcommunicatieve competenties, loopbaancompetenties en leer- en burgerschapscompetenties. Algemeen plan van aanpak om te komen tot een leerroute in een AKA-opleiding Hiervoor zijn eerst algemene uitgangspunten geformuleerd wat geleid heeft tot vijf stappen: Stap 1: Wat is het einddoel van de leerroute? Stap 2: Wat is de wens van de leerling? Stap 3: Het doel voor de leerling is nu duidelijk, hoe ziet zijn traject er uit?
⏐ 88
Stap 4: De leerling aan het werk Stap 5: Hoe wordt de leerling begeleid/beoordeeld Stap 1 Wat is het einddoel van de leerroute? Minimale eisen om een AKA-diploma te verkrijgen • AKA is een beginnend beroepsbeoefenaar • werkt onder toezicht/begeleiding • voert eenvoudige, routinematige werkzaamheden uit • is alleen verantwoordelijk voor kwaliteit en snelheid van de eigen werkzaamheden • controleert het eigen werk • past zich aan aan de bedrijfscultuur en -voorschriften • heeft oog voor de eigen werkzaamheden in relatie tot de omgeving • werkt veilig • kan samenwerken • is communicatief vaardig • denkt aan eigen loopbaanperspectief Uitgaande hiervan is door COLO de competentiematrix met negen punten ontwikkeld Competenties De assistent is in staat op adequate wijze 1 zijn eigen werkzaamheden voor te bereiden 2 veilig en milieubewust te werken 3 zorg te dragen voor kwaliteit 4 samen te werken 5 tijdens werkzaamheden te communiceren 6 klantgericht te handelen 7 om te gaan met problemen 8 beroepscompetenties te blijven ontwikkelen 9 de werkrelatie te onderhouden Stap 2: Wat is de wens van de leerling? De richting bepalen De keuze voor de richting van het leertraject wordt samen met de leerling bepaald. Dit gebeurt aan de hand van belangstelling, werkervaring en capaciteiten: "wie ben ik, wat wil ik, wat kan ik".
⏐ 89
Aan deze drie basale vragen kunnen activiteiten worden gekoppeld om antwoord te geven op deze vragen. Denk aan het maken van een collage waarbij een leerling laat zien wie hij is (welke hobby's, welke bijzonderheden et cetera), interview houden met een beroepsbeoefenaar of het volgen van een stage. Al deze ervaringen kunnen dan bijvoorbeeld worden opgeslagen in een portfolio. Stap 3: Het doel voor de leerling is nu duidelijk, hoe ziet zijn traject er uit? De keuze is in dit voorbeeld gevallen op werken in de Horeca. Vanuit het kwalificatiedossier Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent van COLO blijkt dat de leerling nu gaat werken aan: • de negen punten uit de competentiematrix • kerntaak 1 • kerntaak 3 • uitstroomdifferentiatie 20 • delen uit uitstroomdifferentiatie 10 en 15 Door ook delen uit andere uitstroomdifferentiaties te nemen, kan de inrichting van een leerroute meer flexibel worden samengesteld. De leerling gaat zich bekwamen d.m.v. levensechte opdrachten/prestaties, die gebaseerd zijn op bovengenoemde competenties, kerntaken en uitstroomdifferentiaties. Op deze manier maken zij zich de beroepscompetenties eigen. In de opdrachten zijn dus de algemene beroepscompetenties en vakgerichte beroepscompetenties van het kwalificatieprofiel AKA verwerkt. Stap 4: De leerling aan het werk In het didactisch concept van ROC ASA voor de opleiding Arbeidsmarkt geKwalificeerd Assistent staan de volgende begrippen centraal: • ontwikkellijnen, deze hebben betrekking op de persoonlijke ontwikkeling: algemene beroepscompetenties • leerlijnen, deze hebben betrekking op de aspecten van de beroepsmatige ontwikkeling: vakgerichte beroepscompetentie • prestaties/levensechte opdrachten • praktijkgerichte toetsing, de AKA beoordelingslijst • portfolio
⏐ 90
Stap 5: Hoe wordt de leerling begeleid/beoordeeld Bij de AKA-leerling ligt het accent meer op het begeleiden dan op het beoordelen. Zowel de begeleiding als de beoordeling hebben vooral tot doel de leerling inzicht te geven in wat hij al kan, waar hij goed in is en wat hij nodig heeft om nog beter te worden. Het is belangrijk de tijd te nemen om samen met de leerling te reflecteren op wat hij heeft gedaan. 'Leer de leerling op school kritisch naar zijn eigen handelen te kijken. Leer hem te reflecteren en leer hem vooral om te gaan met kritiek, zodat hij weerbaarder is als hij in het bedrijf gecorrigeerd wordt' aldus Cisca Wolterbeek. Het pedagogische en didactische concept van de AKA van ROC ASA Er zijn een aantal uitgangspunten gedefinieerd op het gebied van de pedagogische aanpak en de didactiek. Vervolgens zijn randvoorwaarden opgesteld en zijn de taken van de coach/begeleider op een rijtje gezet. Uitgangspunten bij het pedagogische model: • Ongeveer 8 - 10 leerlingen vormen met elkaar een hechte groep, waarbij sprake is van een diversiteit in samenstelling. Verschillen in belangstelling, motivatie, cognitie, culturele en sociale achtergronden. • Deze groep wordt begeleid door één vaste persoon. Deze persoon heeft de rol van een veelzijdige docent, stage-/bpvbegeleider en mentor. • Dagelijks is er een gezamenlijke moment, waarbij teamgeest een belangrijk item is. • Ouders spelen een belangrijke rol, zij worden nauw bij het onderwijs betrokken, ook bij positieve resultaten (trots zijn op hun kind, samen successen vieren). • Nauwere samenwerking: onderwijs - ouders - ambulante begeleiders, in ieder geval bij de start van de AKA-opleiding (warme overdracht), maar ook tijdens het gehele leertraject. • De contacten tussen de coach en de bpv-begeleider in het bpvbedrijf zijn intensief.
⏐ 91
Didactische uitgangspunten: • Er wordt gewerkt volgens interessegestuurd leren. De coach/mentor laat de leerling ontdekken waar zijn belangstelling ligt, welke talenten hij bezit en hoe met deze factoren een leerroute uitgestippeld kan worden • Leerlingen bepalen hun eigen tempo • Leerlingen ontdekken hun eigen leerroute door uit te gaan van een beroepsbeoefenaar. Gezamenlijk, onder leiding van de coach, worden de taken die de beroepsbeoefenaar opgedragen zal krijgen helder neergezet met daarbij de eisen die aan hem gesteld worden. • Er wordt gewerkt in levels, waarbij de indeling er als volgt uitziet: Level 1: oriëntatie op a. de mogelijkheden en sectoren/uitstroomdifferentiaties, bijvoorbeeld doormiddel van opdrachten binnen de school, maar ook door oriënterende (dag)stages, interviews, enzovoort b. de eisen gesteld worden aan een bepaald beroep Level 2: aanleren van basisvaardigheden en competenties om met voldoende bagage de bpv in te kunnen gaan. NB. Bij de ene leerling zal deze periode veel langer zijn dan bij de andere leerling. Level 3: bpv-periode • De POP-gesprekken laten steeds duidelijker zien waar een leerling staat, de leerling verwoord dat in een werkplan Randvoorwaarden: • Onder alle mogelijke leerroutes moet een basis liggen aan kennis, houding en vaardigheden, van waaruit de coach met de leerling de route kan bepalen. • POP-gesprekken worden gevoerd aan de hand van een vaste leidraad. Daardoor wordt het inzichtelijk voor leerlingen, coach en ouders waarop gereflecteerd is, wat de resultaten zijn en op welke punten actief ingezet gaat worden. • Er is een duidelijk leerlingvolgsysteem nodig. • De groep leerlingen mag niet te groot zijn in verband met het grote takenpakket van de coach.
⏐ 92
Taken van de coach/begeleider: • teambuilding met de groep leerlingen • contacten leggen en onderhouden met de ouders • contacten leggen en onderhouden met de leerbedrijven • contacten leggen en onderhouden met de ambulante begeleiding • met de leerlingen algemene koersen bepalen horende bij een bepaald beroep • leerling individueel coachen, door middel van POP-gesprekken en het opstellen van een werkplan • leerlingen algemene vaardigheden aanleren, zoals leren leren, leren plannen, enzovoort • leerlingen voldoende bagage meegeven aan kennis • leerlingen bewust maken van hun houding De opbouw en de organisatie van het curriculum van de AKAopleiding van ROC ASA Uitgangspunten: • AKA-opleiding duurt gemiddeld 1 jaar • Er wordt gewerkt in drie fasen: oriëntatiefase, voorbereidingsfase en bpv-fase • Er wordt gewerkt met één coach op een groep van acht - tien leerlingen • Iedere schooldag bestaat uit 4 blokken, algemene invulling: 09.00 - 10.20 blok 1 teambuilding, sova-training, enzovoort 10.40 - 12.00 blok 2 workshops, stilte werkmomenten, enzovoort (rust en concentratie) 12.40 - 14.00 blok 3 werken aan projecten en afsluiting met een reflectiemoment 14.00 - 15.20 blok 4 POP-gesprekken, uitloop projecten/bpv Fase 1: oriëntatiefase Duur: ca. 4 weken Blok 1 Dit blok is vooral gericht op het leren kennen van zichzelf en de ander: teambuilding. Teambuilding wordt bevorderd door een groot scala van verschillende opdrachten, dramaoefeningen en gesprekken. Blok 2 Dit blok vraagt om rust en concentratie. Het wordt gebruikt ter ondersteuning van het uitvoeren van de projecten in blok 3.
⏐ 93
In fase 1 begint dit blok met algemene richtlijnen over onder andere • de aanpak van een project • het maken van een planning • wanneer werk je samen en wanneer individueel • waarop wordt het project beoordeeld en door wie Per project is er een studiewijzer, waarin staat welke onderdelen van bijv. Nederlands, wiskunde, Engels, of een ander relevant vak, uitgewerkt moeten worden. Tijdens dit blok wordt in alle rust aan deze onderdelen gewerkt. Blok 3 Leerlingen gaan aan de slag, hiervoor worden de pso-modules van SLO gebruikt. Door het werken aan deze projecten krijgen de leerlingen een beter beeld van zichzelf en zien zij meer mogelijkheden voor beroepskeuzes. Ieder project (module) duurt ongeveer een week. Dit is afhankelijk van de omvang van de module en het tempo van de leerling. De leerlingen werken altijd samen aan een module. Aan het einde van de week geven zij een presentatie aan de rest van de groep. De beoordeling van het project gebeurt door de leerlingen -die het project heeft uitgevoerd- zelf, door de medeleerlingen die bij het project betrokken waren, door de grotere groep waarin zij thuis horen en door de docent. Blok 4 Voeren van POP-gesprekken, afmaken van het project, enzovoort Aan het einde van fase 1 heeft de leerling een (voorlopige) sector keuze gemaakt. Fase 2: voorbereidingsfase Duur: gemiddeld 4 weken Deze fase kenmerkt zich door het voorbereidende karakter op de bpv. Blok 1 Het eerste deel van het blok wordt gebruikt voor teambuilding en sova-training. Het accent verschuift geleidelijk naar meer sovatraining. Het tweede deel is vooral bedoeld om met de leerlingen een beeld van een bepaald beroep te schetsen. Neem bijvoorbeeld de Horeca: welke beroepen komen in die sector voor? Van elk beroep wordt aan de hand van een foto een woordspin gemaakt over de activiteiten die uitgevoerd moeten worden en welke handelingen daarbij horen.
⏐ 94
Welke kennis (vakkennis en algemene kennis) en welke vaardigheden (vakvaardigheden en algemene vaardigheden) heeft de leerling of iemand die werkt in de horeca nodig? Welke eisen stel je aan iedere activiteit, en welke eisen stel je aan die beroepsbeoefenaar? Het hele team/groep helpt om hierover een duidelijk beeld te krijgen. Blok 2 Dit blok richt zich vooral op het stagevaardig maken van de leerling: telefoneren, solliciteren, brief schrijven, bpv-boek leren kennen. Welke kennis is noodzakelijk voor het uitoefenen van het beroep. De leerling verdiept zich in de vakkennis, Nederlands, enzovoort. Blok 3 Het beroep wordt uitgediept door middel van een dag meelopen, interviews afnemen, een beroepsbeoefenaar filmen, via internet informatie opzoeken, enzovoort. Activiteiten (beroepsactiviteiten) die binnen school gerealiseerd kunnen worden, worden uitgevoerd. De leerling leert zo in een veilige situatie al de eerste beginselen van het beroep kennen. Ook wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheden van de DDU ( diensten desk Utrecht). Blok 4 Voeren van POP-gesprekken en afmaken projecten Fase 3: bpv-periode duur: ca. 6 maanden Wenselijk lijkt het als de leerlingen drie dagen op de bpv-plaats werkzaam zijn, dit is gebaseerd op de ervaringen vanuit het schooljaar 2005-2006. De dagen dat de leerlingen op school zijn kunnen als volgt worden ingevuld: Blok 1 Het bespreken van ervaringen op de bpv-plaats: serieuze zaken en leuke anekdotes. De inbreng vanuit de leerlingen is hierbij erg groot. Belangrijk is om naar elkaar te luisteren en elkaar te helpen. Blok 2 Verslaglegging van de bpv en het werken aan de eisen die gesteld worden aan het diploma. Daarnaast zal per leerling bekeken worden welke extra eisen gesteld worden binnen de verwante niveau 2opleiding, zodat hij met voldoende bagage aan de niveau 2-opleiding kan beginnen. Blok 3 Hierin komen projecten aan de orde die te maken hebben met burgerschap. Deze projecten worden zoveel mogelijk gekoppeld aan
⏐ 95
de ervaringen vanuit het bpv-bedrijf en aan actuele maatschappelijke onderwerpen. Blok 4 Voeren van POP-gesprekken en afmaken projecten Opmerkingen: 1. Het doorlopen van de fasen kan herhaald worden als een leerling te kennen geeft niet op het goede spoor te zitten. Met de leerling wordt dan opnieuw gezocht naar mogelijkheden en kansen. 2. Fase 3 kan ook ingevuld worden door twee verschillende bpvperiodes achter elkaar, zodat een leerling ook met een andere bedrijfscultuur kennis maakt. Randvoorwaarden: • Methodes Nederlands, Engels, wiskunde en maatschappijleer zijn als bronnenmateriaal in het lokaal aanwezig. • Voor het beroepsgerichte deel moeten vanuit de kenniscentra en vanuit het ROC materialen en middelen gericht op niveau 1 in het lokaal liggen. • Liefst vaste instroommomenten, bijvoorbeeld één keer per maand of per kwartaal, zodat op dat moment met een nieuwe groep gestart kan worden. • Vaste overlegmomenten met de ambulante begeleiding, zodat er over en weer gegevens uitgewisseld kunnen worden. Zeker ook aan het begin van het leertraject moet er een warme overdracht plaatsvinden. • Een 'leerovereenkomst' met de leerling en zijn ouders, zodat de opleiding een serieuzer karakter krijgt. • POP-gesprekken worden minimaal eens in de vier weken gevoerd: individueel en na twee uur 's middags. • Een studiegids voor de opleiding, waarin alle belangrijke gegevens over de opleiding te vinden zijn. • Studiewijzers horende bij projecten of opleiding. • Een leerlingvolgsysteem, waarin de resultaten van de studiewijzers staan, de resultaten van de sova-training en teambuilding, uitslagen van de POP-gesprekken, bewijsstukken van de bpv en eventueel ook gegevens vanuit de ambulante begeleiding.
⏐ 96
7.5 AKA binnen ROC Op Maat Karakteristiek van de school Naam school ROC van Amsterdam Contactpersoon Thom de Vries Opleidingsmanager telefoon: 020-4878686/5791196 e-mail:
[email protected] Adres Erik de Roodestraat 18 1056 AM Amsterdam West Bijlmerdreef 1289 1103 TV Amsterdam Zuidoost www.rocva.nl/vmbo ROC Op Maat is een onderdeel van de werkmaatschappij vmbo van het ROC van Amsterdam en formeel een vmbo-school voor leerlingen van 15 jaar tot 23 jaar. Afhankelijk van leeftijd en de verblijfsduur in het voortgezet onderwijs worden leerlingen ingeschreven op het vmbo of op het mbo. ROC Op Maat is te omschrijven als een verticaal samenwerkingsproject tussen vmbo en mbo. De leerlingen worden voornamelijk aangemeld vanuit andere vmboscholen, de leerplichtambtenaar of via de RMC-coördinator. Leerlingen worden toegelaten op basis van psychosociale problematiek, leerachterstanden en problematisch gedrag. Op basis daarvan is een risicoprofiel voor de aanname van de leerlingen opgesteld, die vergelijkbaar is met de RVC-indicatie. Leerlingen kunnen op elk moment van het jaar worden aangemeld en instromen. In het schooljaar 2006-2007, nemen zo’n 180 leerlingen, verdeeld over twee locaties, deel aan het AKA-traject. Ondersteund door 12 fte. voor docenten, 2,5 fte voor onderwijsassistent, 1,6 fte. voor leerlingbegeleiding en 0,8 fte. voor de stagecoördinatie. Daarnaast is een orthopedagoog voor 1 fte. werkzaam voor beide locaties.
⏐ 97
Deze omvang aan ondersteuning is mogelijk gemaakt door de nieuwe middelen die beschikbaar zijn gekomen voor de begeleiding van zorgleerlingen binnen het mbo. Daarnaast ondersteunt de gemeente Amsterdam deze opleiding door middel van financiering van vakmentoren bij de stages. Het onderwijsmodel van ‘ROC Op Maat’ drijft op drie peilers: A. een goed pedagogisch didactisch klimaat voor de doelgroep B. een goede opzet en organisatie van de stage C. goede samenwerking met hulpverlenende instanties
A. Een goed pedagogisch didactisch klimaat De opleiding zelf ROC op Maat biedt de leerlingen de opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent intersectoraal aan, conform het Kwalificatiedossier Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent, ontwikkeld onder regie van COLO voor de proeftuinen AKA. De stageplaats bepaalt uiteindelijk de uitstroomdifferentiatie (sector) van de leerling. Elke lesdag op school begint om negen uur en eindigt voor de leerlingen om half vier uur. Elke week kent de volgende opbouw: • tweeënhalve dag per week werkt de leerling op school • twee aaneengesloten dagen loopt de leerling stage De schoolcomponent omvat begeleidingsgesprekken, werken in projecten en (keuze-) workshops. 1. Begeleidingsgesprekken Leerlingen worden geplaatst in een mentorgroep van ongeveer vijftien leerlingen. Deze is intersectoraal samengesteld, dat wil zeggen leerlingen met interesse voor verschillende branches of sectoren zitten bij elkaar. Voor deze heterogene samenstelling is bewust gekozen vanwege het belang van een vaste mentorgroep en het gegeven dat leerlingen tijdens de opleiding kunnen wisselen van sector. Nu kunnen ze bij de keuze voor een andere sector in de eigen mentorgroep blijven zitten. De groep wordt begeleid door een vaste mentor. Elke dag op school wordt gestart in de mentorgroep en de dag eindigt ook met een
⏐ 98
bijeenkomst in deze groep. De organisatie van de dag, succeservaringen maar ook actuele problemen of maatschappelijke thema’s komen in deze bijeenkomsten aan bod. De bijeenkomsten in de mentorgroep vormen voor de leerlingen een vaste en belangrijke ontmoetingsplek binnen de opleiding. De onderwerpen voor de bijeenkomsten werden in de beginfase van de opleiding meer ad-hoc bepaald. Op basis van ervaringen met deze wat lossere planning is besloten om meer structuur in deze bijeenkomsten aan te brengen. Er wordt nu gewerkt met een relatief vast programma met daarin de belangrijkste thema’s voor de mentorbijeenkomsten. Thema’s kunnen zijn: besprekingen maatschappelijke ontwikkelingen, zoals verkiezingen en racisme, voorlichting (bijvoorbeeld over verslaving), specifieke schoolonderwerpen (organisatie algemeen of bijdrage aan open dag) of inhoudelijke onderwerpen zoals examens en competentiegericht werken. Tijdens of rond deze bijeenkomsten vinden ook individuele gesprekken met leerlingen plaats over hun vorderingen. De mentor voert daarnaast, ongeveer om de acht weken, voortgangsgesprekken met de leerlingen, waarin de persoonlijke ontwikkeling van de leerling centraal staat. Deze gesprekken worden gevoerd met twee leerlingen tegelijk wat een toegevoegd leereffect heeft. In bijzondere gevallen worden er individuele gesprekken gehouden. In de gesprekken worden samen met de leerling de ontwikkelingsdoelen geformuleerd voor de komende periode en wordt bekeken welke projecten daarbij passen. 2. Werken in projecten Leerlingen werken in groepjes van twee tot vijf aan een project. Projecten kunnen variëren in grootte, diepgang en looptijd. Voor elke sector zijn projecten ontwikkeld waarbinnen een leerling kan werken aan de ontwikkeling van bepaalde vakspecifieke vaardigheden of competenties. Bijvoorbeeld het voorbereiden van een lunch, het verzorgen van de catering bij een conferentie in het eigen gebouw, het maken van een poppenkast voor een kinderdagverblijf, het verwerken van gegevens van een tevredenheidsonderzoek, enzovoort Leerlingen kunnen met meerdere projecten tegelijkertijd bezig zijn.
⏐ 99
Per week zijn de leerlingen ongeveer twee dagen aan het werk met de projecten. Effectief per dag is dat ongeveer 4 klokuren, vanwege de tijd die besteed wordt aan de mentorbijeenkomsten. De projecten worden gecoacht door een vaste docent, vaak een vakdocent van een sector. Hij koppelt de voortgang één keer per vier weken in een coachverslag terug naar de mentor van de leerlingen. In deze terugkoppeling worden steeds twee goede punten en twee nog te verbeteren punten aangegeven. Deze punten hebben een relatie met de ontwikkeldoelen die de leerling tijdens de voortgangsgesprekken met de mentor heeft geformuleerd. De school wil de opdrachten een zo hoog mogelijk realiteitsgehalte geven door te werken met opdrachten van buiten de school. Een probleem is om voldoende echte opdrachtgevers van buiten de school te vinden. Opdrachten die tevens passen bij de leerlijn en de wens van de leerling en die uitgevoerd kunnen worden op een moment dat de leerling daar aan toe is. Docenten proberen daarom in de omgeving van de school concrete opdrachten te creëren. Zoals het draaien van koffiediensten in instellingen in de buurt, meewerken in de dagopvang van ouderen of het samen leggen van een bloembollentapijt in een plantsoen in de wijk. Vijf keer per jaar wordt door leerlingen gezamenlijk een activiteitendag voor alle leerlingen georganiseerd. Dit kan bijvoorbeeld een sportdag zijn, een excursie naar een bedrijf of instelling, een filmvoorstelling of gastspreker. 3. Workshops Er worden twee soorten workshops verzorgd: • aanbod van keuzeworkshops bijvoorbeeld Nederlands, Engels, Dans en Sport/fitness • vakworkshops De keuzeworkshops worden verzorgd tijdens de uren die ingepland staan voor projecten. Op een vast dagdeel in de week krijgen de leerlingen vakworkshops. In homogeen samengestelde groepen krijgen de leerlingen “les” in sectorspecifieke kennis en vaardigheden, zoals uitleg over een moeilijk stukje vaktheorie of een gastdocent die komt vertellen over de hygiëne in de zorg.
⏐ 100
De leerlingen kunnen zelf ook met voorstellen komen voor de workshops, zowel voor de keuzeworkshops als de vakworkshops. Zo zijn er vorig jaar bijvoorbeeld workshops georganiseerd rond ’Theorie rijexamen’, ’Rijwieltechniek’ en ‘Streetdance’. Leerlingen zijn vrij om zich in te schrijven op alle workshops, maar kunnen van een mentor wel een advies krijgen een workshop te volgen, bijvoorbeeld om een ontwikkelingsdoel van de leerling te kunnen halen. Heeft men zich eenmaal ingeschreven dan is men wel verplicht te komen. B. Opzet en organisatie van de stage ROC Op Maat besteedt veel aandacht aan het opzetten en bijhouden van een bestand van goede stagebedrijven. Daarvoor is een stagecoördinator aangesteld voor 0,8 fte. Hij is verantwoordelijk voor de acquisitie van bedrijven en het onderhouden van de contacten met die bedrijven. Voorbeelden van bedrijven waar de leerlingen stagelopen zijn: Hema, C1000, Thuiszorg Amsterdam, Slotervaart Ziekenhuis, verpleegtehuizen, Nuon en woningbouwverenigingen. De leerlingen lopen in principe maximaal twee stages per jaar. De voorkeur gaat uit naar één lange stage, zodat de leerling een duidelijke groei kan laten zien. Er zijn natuurlijk ook hier uitzonderingen. De omvang van de stage binnen de totale opleiding van één jaar is minimaal zestig dagen. Vanuit school begeleiden de eigen mentoren de leerlingen op de stagebedrijven. Zo kan de afstemming tussen het binnenschoolse en buitenschoolse leren goed worden geregeld. De gemeente Amsterdam geeft bedrijven, die meerdere stageplekken voor deze doelgroep aanbieden, extra subsidie voor hun inzet tijdens de stage voor deze doelgroep. Zo worden er vakmentoren, werknemers van de deelnemende bedrijven, door de gemeente betaald om leerlingen en praktijkopleiders op de werkplek te begeleiden. Kleinere bedrijven met maar één stageplek komen niet in aanmerking voor deze subsidie. Bedrijven komen zelf met een plan hoe zij die subsidie inzetten. Grotere bedrijven met veel stageplaatsen kunnen een medewerker vrijmaken om als vakmentor leerlingen te gaan begeleiden. Zorginstellingen maken het takenpakket van vakmentor iets lichter, zodat zij meer tijd hebben voor stagebegeleiding. Een aantal kleinere bedrijven rond het
⏐ 101
Mercatorplein hebben gezamenlijk een vakmentor aangesteld, voor de leerlingen die op dit plein stagelopen. Ongeveer de helft van de leerlingen wordt nu begeleid door zo’n vakmentor. Dit betekent in de praktijk dat de eigen mentor deze leerlingen niet op de stageplekken zelf hoeft te begeleiden. De begeleiding verloopt indirect via de vakmentoren. Dit betekent een vermindering van het aantal leerlingen per mentorgroep dat begeleid moet worden door de mentor. Het werken aan en het beoordelen van de kerntaak behorend bij de uitstroomdifferentiatie staan centraal in de stage. Vijf keer tijdens de stage worden leerlingen beoordeeld op het bereiken van de beheersingscriteria van een bepaalde beroepscompetentie in het kwalificatiedossier AKA. Van tevoren is per periode vastgesteld aan welke beheersingscriteria de leerling wil gaan werken. Op basis van deze leerdoelen van de stage let de praktijkopleider via gerichte observatie of de leerling deze criteria beheerst. Leerlingen moeten op deze criteria een drie of hoger scoren op een vier-puntsschaal (van slecht tot goed). Een stage wordt met een voldoende afgesloten wanneer de leerling meer dan de helft (=de helft plus één) van de aangewezen beheersingscriteria met een score van drie of hoger heeft afgesloten. C. Samenwerking met hulpverlenende instanties Leerlingen komen met verschillende soorten problemen naar ROC Op Maat. Deze problemen belemmeren de verdere ontwikkeling van de leerling en moeten daarom samen met hulpverlenende instanties worden aangepakt. Er is een goed netwerk met deze instanties zoals jeugdzorg, reclassering, schuldsanering en maatschappelijk werk. In dit netwerk kunnen de meeste problemen bilateraal (school en instantie) aangepakt worden. Een keer in de zes tot acht weken komt een zorgbreedtecommissie bij elkaar die complexere problemen of algemene problemen bespreekt. Afhankelijk van de onderwerpen wordt de samenstelling van die commissie bepaald. Een deel van deze begeleiding van leerlingen kan door de school zelf gedaan worden. Voor de extra begeleiding van de leerlingen is een leerlingbegeleider aangesteld voor 0,8 fte per locatie, die ook als schakel functioneert tussen de school en de hulpverlenende
⏐ 102
instanties. Daarnaast kan ook de deskundigheid van de eigen orthopedagoog ingezet worden. Examinering Leerlingen krijgen een AKA-diploma van het ROC van Amsterdam op basis van een eigen procedure. De school heeft zelf een eigen toetsing ontwikkeld en vastgelegd. Een belangrijk onderdeel van deze toetsing vormt de ontwikkeling van een eigen portfolio en het panelgesprek dat aan het eind van de opleiding wordt gehouden. Aan dit panelgesprek nemen deel: de leerling, een docent van een andere locatie en iemand vanuit het werkveld, waar de leerling wil gaan werken. Twee vragen staan in dit panelgesprek centraal: 1. wat zijn jouw kwaliteiten? 2. waarom moet het bedrijf/instelling jou aannemen? In dit panelgesprek wordt vooral de kern van het kwalificatieprofiel (Functioneert als medewerker in een werkorganisatie) beoordeeld. Daarbij wordt vooral gelet op bereiken van de negen algemene beroepscompetenties van dit kerndeel. Dit panelgesprek wordt gehouden wanneer de leerling in de voortgangsgesprekken met behulp van z’n portfolio heeft aangetoond te beschikken over de noodzakelijke beroepscompetenties. De beoordeling van de overige kerntaken wordt afgesloten in de stage. Deskundigheden docenten Deze vorm van werken vergt andere deskundigheden en attitudes van alle begeleiders van de leerlingen. Docenten zijn meer coach dan docent en zullen de daarbijbehorende vaardigheden moeten bezitten, zoals het kunnen observeren en het kunnen voeren van voortgangsgesprekken. Als team zijn de docenten verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de groep leerlingen, zodat docenten ook goed moeten kunnen overleggen en samenwerken. Om deze doelstelling waar te kunnen maken wordt aan het begin van elke schooldag gezamenlijk gestart en wordt de dag ook gezamenlijk afgesloten met het totale personeel. Problemen en successen kunnen op deze momenten worden besproken.
⏐ 103
Het project vergt veel creativiteit van de docenten en de bereidheid om een goede relatie op te bouwen met de maatschappij buiten de school. Docenten proberen elkaar via intervisietrajecten constant te scholen. Adviezen voor andere scholen • Kies voor een betere en bredere oriëntatie op beroepsmogelijkheden; kies dus voor intersectoraal. • Werk met een kernteam met een beperkt aantal spelers, die binnen een eigen speelveld aan de slag kunnen. • Stel zo’n team samen met verschillende deskundigheden. • Let als leidinggevende niet alleen op de vakinhoudelijke deskundigheid van de docenten, maar zorg ook voor een goed opzet en organisatie van het onderwijs. • Wees bij de ontwikkeling pragmatisch, plan niet te ver vooruit en vergader vooraf niet alles dicht. • Neem bij grote problemen desnoods even een rustpauze om probleem op te kunnen lossen. • Zorg voor een goede relatie met stagebedrijven, niet ad-hoc maar onderhoud altijd deze relatie. • Geef bedrijven voldoende informatie over de leerlingen en de werkwijze op school en reflecteer op tijd over de voortgang op de stageplek. • Probeer samen met de bedrijven de praktijkboeken op maat te maken, zodat de leerling er optimaal kan leren en duidelijk wordt wie voor bepaalde competenties of vaardigheden verantwoordelijk is. • Zorg voor een goede afstemming tussen het binnenschoolse leren en buitenschoolse leren. Probeer op school thema’s te behandelen die voor de bedrijven van belang zijn. • Inventariseer of je geen extra middelen voor bedrijven kunt vinden. Bekijk ook eens wat de school voor het bedrijf kan doen of betekenen. Een kerstkaart of een beterschapskaart voor de praktijkopleider is dan wel het minste wat je kunt doen, maar dat kan veel betekenen voor de relatie met het bedrijf of praktijkopleider.
⏐ 104
7.6 AKA binnen RSG Sophianum, vmbo-locatie Nijswiller Karakteristiek van de school Naam school vmbo: Regionale Scholengemeenschap Sophianum mbo: Arcus College Contactpersoon R.S.W. (Rob) Riedl: afdelingsleider 1 t/m 4 lwoo/AKA, Sophianum, locatie Nijswijller (vmbo) telefoon: 043 4518142 e-mail:
[email protected] Adres RSG Sophianum twee locaties: Gulpen en Nijswiller vmbo locatie Nijswiller Hofsstraat 14 6286 CG Nijswiller telefoon: 043 4518151 website: www.sophianum.nl
Leerlingen (op basis gegevens 2005) Sectoren/ afdelingen
Arcus College verschillende locaties in Heerlen. Unit Educatie Diepenbrockstraat 15 postbus 2696 6401 DD Heerlen telefoon: 045 5609000 website: www.arcuscollege.nl 24
Economie: administratie Techniek: elektro, metaal, bouw Zorg & Welzijn: verzorging
Aanleiding AKA 'In het lwoo heeft het docententeam de afgelopen jaren zich bezig gehouden met het zoeken naar en het ontwikkelen van een andere
⏐ 105
manier van werken en beoordelen. Het traditionele vmboprogramma en bijbehorende onderwijsinrichting sloot niet langer aan bij onze lwoo-leerlingen'. Rob Riedl, afdelingsleider lwoo van de vmbo-locatie Nijswiller van RSG Sophianum, is aan het woord. Leerlingen waren steeds minder te motiveren voor de standaard lesmethoden en uitermate gestrest voor de bijbehorende toetsen. Het programma van toetsing & afsluiting stond centraal in de opleiding in plaats van de leerling. Er was te weinig samenhang tussen de vakken. Praktijk en theorie stonden te veel apart. Leerlingen haakten af, waardoor de ongediplomeerde uitstroom opliep. Alle reden om een nieuwe ontwikkeling in te zetten voor de lwoo-afdeling. Keuze AKA Door de school is in 2005-2006 voor de bovenbouw van de lwooafdeling de keuze gemaakt voor AKA om een aantal redenen: • AKA maakt een bredere oriëntatie mogelijk in vergelijking met de standaard BB-opleidingen (inclusief de relatief smalle leerwerktrajecten (lwt). Leerlingen hebben bij AKA door middel van stages de mogelijkheid om ook in sectoren buiten hun gekozen sector te kijken. Op deze wijze kunnen leerlingen beter gemotiveerd kiezen voor een vervolgopleiding in het mbo. • AKA geeft meer mogelijkheden voor de inrichting van het onderwijs en de examinering. Er is aan het einde van de opleiding geen standaard cspe (centraal schriftelijk praktijkexamen) of cse (centraal schriftelijk eindexamen), dat uiteindelijke in grote lijnen de standaard opbouw van de opleiding bepaalt. AKA maakt de afstemming van het onderwijs op het individu (maatwerk) beter mogelijk. ‘Allerlei opleidingsonderdelen, zowel in de onder- als bovenbouw van de lwoo-opleiding, zijn inmiddels vernieuwd/veranderd’, licht Riedl toe. Diverse principes van 'natuurlijk leren' zijn daarbij toegepast, zoals de inzet van leer- en ontwikkelingslijnen tijdens de opleiding en de invoering van prestaties. De stage werkt zeer motiverend voor de leerlingen en is daarmee ook een succesfactor in deze opleiding. Onderwijs waarin de leerling zich herkent en waarbij de leerling meer individueel aan bod komt is een belangrijke doelstelling voor RSG Sophianum in het algemeen en de lwoo-afdeling in het bijzonder. ‘De school moet van de leerlingen zijn’, aldus Rob Riedl.
⏐ 106
Contacten andere scholen Voor de start met AKA in 2005-2006 is gedurende een aantal jaren tijd geïnvesteerd in landelijke en regionale contacten met andere scholen, waarmee samen naar oplossingen voor de opleiding van de lwoo-leerlingen is gezocht. Met name is samengewerkt met het vmbo Vader Rijn College uit Utrecht en het vmbo Emma College in Heerlen. In de samenwerking wordt bijvoorbeeld gesproken over de opzet en organisatie van de opleiding, stage en portfolio en wordt onderling lesmateriaal uitgewisseld. Determinatie In principe gaan alle lwoo-leerlingen naar AKA. ‘We proberen daarbij het patroon van de negatieve keuze, zoals dat tot nu toe voorkwam op school te voorkomen’, vertelt Rob Riedl. In de praktijk tot nu toe sluit deze opleidingsweg voor de meeste leerlingen van de lwooafdeling goed aan. De grotere instroom op de school de afgelopen jaren van leerlingen die qua niveau tussen pro en lwoo inzitten, rechtvaardigt deze keuze. Leerlingen lwoo die volgens de school evenwel gebaat zijn bij een reguliere bb-opleiding (of de lwt-variant daarvan) krijgen deze mogelijkheid aangeboden bij de overstap van onderbouw naar bovenbouw op school. Rob Riedl: ‘De mogelijkheid tot een BBopleiding wordt bekeken in leerjaar 2. Met name cognitieve aspecten zijn hier van belang. Als blijkt dat een leerling niet in staat is om het hele pakket aan vakken met een examen voldoende af te sluiten gaan we voor AKA. Vervolgens worden deze leerlingen allemaal ingeschreven als lwt-leerlingen in leerjaar 3. Ontwikkelt iemand zich in leerjaar 3 dusdanig dat wij (lwoo-team) en de vakdocenten uit de beroepsafdeling van mening zijn dat een leerwerktraject goed bij een leerling past en deze leerling in staat is om voor het beroepsgerichte programma en Nederlands met goed gevolg examen te doen, dan start deze leerling in leerjaar 4 (of eventueel gedurende leerjaar 3) in dit traject’. Voor de lwt-variant wordt dus aan het einde van leerjaar 3 definitief besloten. De leerlingen maken niet zelf de keuze voor een AKA-opleiding, maar krijgen een bindend advies van de school. Behalve de lwooindicatie van de vmbo-leerling vormen cognitieve aspecten en
⏐ 107
motivatie voor het beroepsgericht programma belangrijke determinatiefactoren voor AKA op RSG Sophianum Nijswiller. ‘Met AKA krijgen onze lwoo-leerlingen volop kans aan zichzelf te werken in hun eigen tempo en ontwikkelingsrichting. Wij verwachten dat de lwoo-leerlingen met AKA, door de andere wijze van werken en leren een betere aansluiting krijgen naar een vervolgopleiding in het mbo’. Inhoud AKA Kwalificatiedossier Het kwalificatiedossier van de AKA bestaat uit vijf kerndelen, één algemeen kerndeel en vier sectorspecifieke kerndelen. Kerndeel 1 bestaat uit de negen algemene competenties voor alle sectoren. Daarnaast kan de leerling op RSG Sophianum een keuze maken uit de volgende uitstroomdifferentiaties: Techniek en Zorg & Welzijn. Contacten met ouders/verzorgers De opzet van de opleiding AKA en bijvoorbeeld de rapportage over de vorderingen van de leerlingen wijken sterk af van de andere meer gangbare opleidingen die op school worden aangeboden. Rob Riedl: ‘het contact en de communicatie met de ouders/verzorgers van de leerlingen is van het grootste belang voor het (eind)resultaat’. Van oudsher is de opkomst van de ouders/verzorgers van deze groep leerlingen tijdens informatiemomenten gering. De school bereikt nu stijgende opkomstcijfers op ouderavonden door de leerlingen hierin een actieve rol te geven, bijvoorbeeld door het verzorgen van rondwandelingen in het gebouw en presentaties over onderdelen van de opleiding. Organisatie AKA Leerlingen Op dit moment volgen drieënveertig leerlingen de AKA-opleiding. In het 3e leerjaar zijn de leerlingen allemaal ingeschreven in het lwt bij het vmbo. In het 4e leerjaar worden de leerlingen voor de AKA uiteindelijk als examenkandidaat AKA ingeschreven bij ROC Arcus. Docenten In de lwoo-afdeling van RSG Sophianum werken ca. tien docenten onder leiding van een afdelingsleider in de leerjaren 1 tot en met 4.
⏐ 108
Een kenmerk van de docenten is de sterke betrokkenheid bij de lwoo-leerlingen. Van oudsher zijn de docenten sterk pedagogisch geïnteresseerd en hebben veel ervaring op dit gebied kunnen opbouwen. Het lesgeven met prestaties, de individuele leerweg van de leerlingen, portfoliobesprekingen en dergelijke vergen evenwel veel van het team. Het materiaal voor en de organisatie van de opleiding is niet allemaal ‘kant-en-klaar’. Wel wordt uitgewisseld met docenten van andere scholen met AKA-opleiding zowel regionaal als landelijk. Bijna al het lesmateriaal van workshop tot repeterende taaltoets, van prestatie tot bpv-opdracht wordt door het team zelf samengesteld en afgestemd in een aantal integrale thema’s. De organisatie van de opleiding, zowel binnenschools als buitenschools (bpv) wordt met voortschrijdend inzicht opgepakt door het team. De docenten worden in de lessituatie in de verhouding één docent op vijftien leerlingen ingezet. Docenten kunnen meer rollen binnen de opleiding AKA invullen. Behalve mentor, kan een docent ook de rol van vakdocent (werkmeester) en/of stage- en bpv-begeleider uitvoeren. Lokalen De school is bezig plannen te ontwikkelen voor een eigen ruimte voor de AKA-opleiding. Een leerplein met diverse werkplekken staat op het verlanglijstje. Een verbouwing voor de gehele vmbo-locatie is op handen. In de toekomst kan de leerling op het AKA-leerplein in zijn eigen tempo aan leeractiviteiten werken. Daarnaast volgt de leerling volgens de werkplekkenstructuur modulair onderwijs in de beroepsgerichte afdeling van de gekozen sector. Klassebudget Jaarlijks krijgt elke klas een klassebudget van € 100,- waarmee bepaalde projecten of prestaties kunnen worden gefinancierd. In 2005-2006 bijvoorbeeld heeft een klas het project ‘kantinebroodje’ georganiseerd. Uiteindelijk heeft het project genoeg winst opgeleverd voor vier klassen om daarmee zelfs een dagje uit te gaan naar een pretpark. ‘Het was geweldig om te zien hoe de leerlingen van twee klassen met elkaar hebben samengewerkt voor dit resultaat’.
⏐ 109
Leermateriaal In plaats van met boeken werken alle lwoo-leerlingen van klas één tot en met vier met readers waarin bepaalde lesstof is gebundeld. Iedere periode (bijvoorbeeld periode herfst tot Kerst, periode Kerst tot carnaval, ….) staat in het teken van een bepaald thema, bijvoorbeeld wonen, gezondheid, en dergelijke. Gedurende een periode werken de leerlingen aan prestaties (praktische opdrachten) die te maken hebben met het thema van de periode. Daarnaast werken zij uit hun reader aan lesstof die ook weer verbonden is aan hetzelfde thema. In de bovenbouw worden er naast de prestaties workshops gegeven die verbonden zijn met het thema van de periode, rekenen, Nederlandse taal en ‘actueel’. Theorie en praktijk staan op deze wijze met elkaar in verbinding. Voorbeelden van thema’s zijn voedsel, veiligheid en gezondheid. Het meer zelfstandig werken met prestaties komt niet uit de lucht vallen. In de onderbouw wordt al geoefend met zelfstandig werken door de leerlingen. Ook werken de leerlingen groepsgewijs al aan (minder complexe) prestaties. Door prestaties af te ronden en door te bewijzen dat ze bepaalde lesstof beheersen laten de leerlingen zien dat zij groeien op vooraf bepaalde leer- en ontwikkelingslijnen. De vorderingen worden vastgelegd in hun portfolio. De leerlingen krijgen geen traditionele cijfers meer op hun rapport maar een uitdraai van hun portfolio waarin tot het moment van uitdraai hun voortgang op de verschillende leer- en ontwikkelingslijnen is vastgelegd. Leer- en ontwikkelingslijnen Leer- en ontwikkelingslijnen zijn instrumenten die de leerling en zijn begeleider(s) helpen bij het beoordelen van persoonlijke kwaliteiten en vaardigheden van de leerlingen. Leerlijnen kennen een schaalverdeling van ‘beginner’ naar ‘expert’ en ontwikkelingslijnen van ‘te weinig’ naar ‘te veel’. Ergens tussen beide uiteinden bevindt de leerling zich in zijn of haar ontwikkeling op school. Bij beide uiteinden horen waarneembare gedragsomschrijvingen. De leerling moet tijdens voortgang- en evaluatiegesprekken middels bewijsstukken aantonen waar hij volgens zichzelf op de lijnen staat. De mentor, een docent, eventueel ouders/verzorgers kunnen dit vanuit hun ervaringen ook aangeven. In de gesprekken met de mentor worden steeds alle bewijsstukken op tafel gelegd en wordt
⏐ 110
door middel van vergelijken van alle gegeven beoordelingen een uiteindelijke beoordeling door de mentor vastgesteld. Portfolio Het door de leerling opgebouwde portfolio wordt allereerst gezien als een instrument om hem te laten reflecteren op zijn eigen ontwikkeling en leren. Daarnaast heeft het portfolio ook een bewijsfunctie voor het leren en de ontwikkeling. Op deze wijze kan de leerling zelf, maar ook de mentor of begeleider kennis nemen van de ontwikkeling die hij doormaakt. Het portfolio bevat bewijzen van ervaringen, resultaten, toetsen en werkzaamheden. Voorbeelden zijn (digitale) foto’s van producten van prestaties, behaalde toetsen, producten van workshops, practica, certificaten, sollicitatiebrieven, bpv-beoordelingen, verslagen, enzovoort. Het portfolio bij de AKAopleiding wordt door de leerlingen zelf beheerd. In zijn portfolio kan de leerling allerlei bewijzen van zijn leerloopbaan verzamelen. Uit die collectie kiest hij bewijsstukken om zijn mentor duidelijk te maken op welk niveau hij functioneert op de gekozen leer- en ontwikkelingslijnen. Dit is zijn beoordelingsportfolio. In tussentijdse portfoliogesprekken wordt de leerling bevraagd op de relatie tussen de bewijzen en zijn vorderingen op de leer- en ontwikkelingslijnen. Een eis voor de opgevoerde bewijzen is dat ze authentiek moeten zijn: akkoord bevonden door een docent en/of externe begeleider. Daarnaast hanteert de school zelf een administratief beoordelingsdossier. Deze bewijzen vormen uitgangspunt voor de beoordeling in het kader van een diploma. Het administratief beoordelingsdossier bevat de bewijzen die de leerling gepresenteerd heeft tijdens portfoliogesprekken. Vertraagde weken Aan het einde van iedere periode wordt een ’vertraagde week’ georganiseerd. In deze week wordt rustig de tijd genomen om terug te kijken naar alles wat een leerling heeft uitgevoerd. Terugkerende activiteiten in de vertraagde week zijn: • afronden van prestaties en workshops • houden van portfoliogesprekken • opstellen POP • maken repeterende kennistoets taal en rekenen • organiseren van oudergesprekken • een klassenactiviteit
⏐ 111
Portfoliogesprek De school onderscheidt twee soorten portfoliogesprekken. Tijdens iedere periode wordt er met de leerlingen minimaal een keer per twee weken een voortgangsgesprek gehouden. Tijdens dat gesprek is er een mogelijkheid om bewijzen in te zien die de voortgang van de leerlingen op de vooraf gekozen leer- en ontwikkelingslijnen aantonen. Ook nu dienen bewijsstukken die door de leerling worden opgevoerd in het gesprek authentiek te zijn. De beoordeling van de bewijsstukken wordt vastgelegd in het leerlingportfolio en in het administratief beoordelingsdossier. Aan het einde van elke periode is er een evaluatiegesprek waarin wordt teruggekeken naar de gehele afgelopen periode, de ontwikkeling op alle lijnen en naar alle verzamelde bewijsstukken. Tijdens dit gesprek heeft de leerling ook weer de mogelijkheid nieuwe bewijsstukken in te brengen. Samen met de mentor wordt bepaald wat de stand is van de leerling op de diverse leer- en ontwikkelingslijnen, waaraan in de periode is gewerkt. Tevens worden nieuwe lijnen gekozen voor de volgende periode. Gangbaar hierbij is dat de leerling twee (nieuwe) lijnen uitkiest en de mentor één. Deze lijnen worden vastgelegd in een POP-formulier. Op dit formulier staan behalve de lijnen tevens de uitslagen van de repeterende kennistoetsen taal en rekenen en de hieruit gebleken leerpunten. Repeterende kennistoetsen taal en rekenen In de vertraagde weken worden repeterende kennistoetsen gegeven voor zowel taal als rekenen. ‘Een toets bestaat uit verschillende basisonderdelen, op het taal- en rekenniveau dat wij verwachten van de leerlingen aan het einde van de tweejarige brugperiode van de onderbouw of het taal- en rekenniveau aan het einde van leerjaar 4 van de bovenbouw waarbij in de bovenbouw nog sectorspecifieke onderdelen zijn toegevoegd’, aldus Rob Riedl. De onderdelen van de toetsen zijn steeds hetzelfde alleen zijn steeds andere vragen afgedrukt. De score van de toetsen wordt uitgedrukt in procenten en is terug te vinden op de uitdraai van het portfolio en op het POPformulier. Uit de score is af te lezen welke onderdelen inmiddels op het gewenste niveau zijn gemaakt en welke onderdelen nog verder dienen te worden ontwikkeld door extra oefening. Naar aanleiding van de resultaten in de voorgaande periode worden (deels door de docenten voor de leerlingen verplicht gestelde) workshops aangeboden. Vanuit organisatorisch oogpunt wordt gewerkt met
⏐ 112
groepen in de workshops, waarbij ook de leerlingen elkaar kunnen begeleiden bij de verschillende leerpunten. Door het maken van een volgende repeterende kennistoets taal en rekenen kan worden gezien of vooruitgang is geboekt op de onderdelen. AKA-agenda De opleiding AKA, waarin het werken met prestaties centraal staat, vraagt relatief veel op het gebied van planning en organisatie van de leerlingen. Om deze vaardigheden te ondersteunen werkt de school met een speciale AKA-agenda. Naast de normale pagina’s met dagplanningen zijn speciale prestatiepagina’s opgenomen. Ook zijn omschrijvingen van de leer- en ontwikkelingslijnen opgenomen. Het gebruik van de agenda is voor de leerlingen verplicht. Rooster De leerlingen van het 3e leerjaar en het 4e leerjaar werken individueel of in groepjes aan prestaties en aan reken- en taaltaken, volgen in groepen workshops en/of werken individueel aan praktische sectormodulen. Het rooster is daarbij elke dag in twee dagdelen verdeeld. De ordenende eenheid in de periode is het thema, waarin alle opleidingsonderdelen worden geïntegreerd en op elkaar afgestemd. De beschikbare lokalen worden verdeeld over de 3e-jaars leerlingen en de 4e-jaars leerlingen. De leerlingen zijn de gehele week op school. De (snuffel)stage in het 3e leerjaar en de bpv in het 4e leerjaar is georganiseerd in blokperioden (zie beroepspraktijkvorming). Beroepspraktijkvorming De AKA op RSG Sophianum is als BOL-opleiding met daarin 20 % bpv ingericht. Stage ervaren de leerlingen als zeer motiverend. De school heeft al een uitgebreid netwerk aan stageadressen, die nu door de kenniscentra geaccrediteerd worden voor AKA. Tot nu toe zijn er relatief weinig problemen geweest met het plaatsen van de leerlingen. Binnen RSG Sophianum werkt een aparte stagecoördinator aan deze taak. Wel komt het voor dat een bepaalde leerling nog niet klaar is voor een bpv-werkplek. De betreffende leerling dient dan eerst op school een speciaal voorbereidend programma door te lopen, ter goedkeuring van de stagecoördinator (bijvoorbeeld: het helpen bij opdrachten bij het onderwijs ondersteunend personeel). Voorbeelden van stagebedrijven zijn
⏐ 113
klusbedrijven, een winkel, transportbedrijf, schildersbedrijf en dergelijke. Vooraf is duidelijk voor de bedrijven dat de opleiding geen vakmensen hoeft op te leveren. Als leerlingen goed kunnen meewerken en eenvoudige taken goed kunnen uitvoeren is het doel voorlopig gehaald. In het derde leerjaar van hun opleiding gaan de leerlingen in het voorjaar (periode na de voorjaarsvakantie) op snuffelstage gedurende zes tot twaalf weken, afhankelijk van hoe snel er een geschikt stagebedrijf gevonden is en of de leerling ‘stagerijp’ is. Tijdens de snuffelstage gaan de leerlingen een dag per week kijken en meedraaien in een of meerdere bedrijven. Doel van deze dagstage is kennismaking met de werkcultuur en de werkzaamheden die in het bedrijf worden uitgevoerd. De stage heeft een oriënterend karakter. De snuffelstage hoeft (nog) niet op een geaccrediteerd bedrijf te worden doorgebracht In het vierde leerjaar hebben de leerlingen te maken met vier verplichte blokken van twee weken (of 80 uur) bpv (blokstage) op geaccrediteerde bedrijven. De leerling werkt en leert in totaal 320 uur tijdens de bpv aan algemene beroepsgerichte competenties. Het aantal leerbedrijven varieert per leerling. Zo zijn er leerlingen met één bedrijf en leerlingen met meer leerbedrijven. ‘Daarbij speelt ook de kwaliteit en de geboden variatie aan werkzaamheden van het leerbedrijf een belangrijke rol’ zegt Rob Riedel. Net als op school gaat de leerling op de bpv-werkplek aan de slag met leer- en ontwikkelingslijnen. Tijdens zijn werkzaamheden voeren de leerlingen de taken uit die zijn afgesproken met de bpvbegeleider (of praktijkopleider) van het leerbedrijf. De taken liggen in het verlengde van de leer- en ontwikkelingslijnen die ze hebben gekozen voor het bpv-blok. Ook hier kiest de leerling, afhankelijk van de mogelijkheden op het bedrijf, zelf twee lijnen en de begeleider een per blok. De werkzaamheden worden in moeilijkheidsgraad opgebouwd afhankelijk van de mogelijkheden van de leerling en die van de werkplek.
⏐ 114
Bpv-beoordeling In feite werkt het begeleidings- en beoordelingproces tijdens de bpv hetzelfde als op school. De bpv-begeleider vult minimaal twee keer per periode een observatieformulier in over de leer- en ontwikkelingslijnen die aan de orde zijn. De leerling verzamelt bewijzen van zijn vorderingen op de vooraf gekozen lijnen in zijn portfolio. De bpv-begeleider en de mentor helpen hierbij. Tijdens de bpv-portfoliogesprekken waar de leerling, de mentor en de bpv-begeleider bij aanwezig zijn worden het portfolio en de observaties besproken. Per bpv-bedrijf vindt minimaal één portfoliogesprek plaats. De vorderingen worden op de lijnen gescoord. Voor de volgende periode, die niet op hetzelfde leerbedrijf hoeft te worden ingevuld, worden nieuwe leer- en ontwikkelingslijnen afgesproken en vastgelegd. Het verslag van het gesprek wordt door de docent ingevuld op het POP-formulier en ondertekend voor gezien door de aanwezigen. Bpv-begeleiding De school vindt de contacten met de bedrijven belangrijk. Vanwege continuïteit in de contacten tussen school en bedrijf heeft elk bvpbedrijf zijn vaste praktijkbegeleider van school (of bpv-begeleider). De bpv-begeleider komt zeer regelmatig op het leerbedrijf. Uiteraard wordt de bezoekfrequentie aangepast aan de behoefte van de bpvbegeleider en de leerling. De mentor van de leerling heeft tijdens ieder stageblok contact met de vaste bpv-begeleider om de voortgang van de leerling te bespreken. Eén keer per periode vindt het portfoliogesprek plaats. De eindverantwoordelijkheid van de beoordeling in de stage ligt bij school. Vanzelfsprekend is de mening van de bpv-begeleider in de regel doorslaggevend. Bij onenigheid over de score van de leer- en ontwikkelingslijnen kan een onafhankelijke derde deskundige worden uitgenodigd, die een knoop kan doorhakken. De bpv is een wezenlijk onderdeel van de opleiding AKA. Het behalen van de specifieke leerlijnen voor de gekozen beroepsrichting in de bpv is een essentiële voorwaarde voor het behalen van een diploma.
⏐ 115
Samenwerkingsverband RSG Sophianum heeft voor de opleiding AKA een samenwerkingsverband met ROC Arcus in Heerlen. Binnen dit verband is sprake van een typische verdeling van taken: RSG Sophianum voert het onderwijs van de opleiding AKA uit en ROC Arcus regelt de examinering en diplomering. De afspraken en onderliggende documenten worden met name in 2006-2007 verder ingevuld en opgebouwd. In 2006-2007 wordt de lwoo/AKA-afdeling daarbij ondersteund door ROC Arcus. De communicatie zal sterk toenemen. Met name de vertaling van de inrichting van de examens (zoals in de OER neergelegd) naar de onderwijsleeractiviteiten op het vmbo is komend jaar van belang. Hoe nu verder? In het schooljaar 2005-2006 zijn ca. 25 leerlingen gestart in het 3e leerjaar met de AKA op RSG Sophianum. Deze leerlingen gaan allemaal door in het 4e leerjaar van de opleiding. De invulling en ontwikkeling van het 4e leerjaar met examinering en diplomering zal komend jaar centraal staan. De contacten met ROC Arcus en het vmbo Emma College (ook met een AKA-opleiding) in Heerlen zullen worden geïntensiveerd. Er is nog geen zicht op het loopbaanvervolg van de AKA-leerlingen. Daar is nog geen ervaring mee opgedaan. Rob Riedl, afdelingsleider lwoo, verwacht wel dat een aantal leerlingen zal kunnen doorgaan in een mbo niveau 2 opleiding op het ROC. ‘De aansluiting van het ROC/AOC op het vmbo is daarbij, naast de kwaliteiten van de leerling, van doorslaggevende betekenis’. Aan het lwoo/AKA-team binnen RSG Sophianum zal het niet liggen. Met veel enthousiasme werken ze gezamenlijk verder aan het invullen van de AKA-opleiding.
⏐ 116
Bijlage1 Competentiematrix AKA-opleiding De assistent is in staat op adequate wijze Kerndeel 1. 2.
zijn eigen werkzaamheden voor 6.
klantgericht handelen
te bereiden
7.
om te gaan met problemen
veilig en milieubewust te
8.
beroepscompetenties te blijven
werken 3.
zorg te dragen voor kwaliteit
4.
samen te werken
5.
tijdens werkzaamheden te
ontwikkelen 9.
de werkrelatie te onderhouden
communiceren Uitstroomdifferentiatie Techniek 10.
met materiaal, apparatuur en gereedschap te werken
Uitstroomdifferentiatie Economie en handel 10.
met materiaal, apparatuur en gereedschap te werken
12.
facilitaire werkzaamheden uit te voeren
13.
administratieve werkzaamheden uit te voeren
14.
om te gaan met bezoekers
15.
schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren
20.
horecawerkzaamheden uit te voeren
Uitstroomdifferentiatie Voedsel en leefomgeving 10.
met materiaal, apparatuur en gereedschap te werken
11.
te werken in de natuurlijke omgeving en/of ten behoeve van de voedselketen
15.
schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren
Uitstroomdifferentiatie Zorg & Welzijn 15.
schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren
16.
was en schoeisel te verzorgen
17.
te helpen bij recreatieve activiteiten
18.
een bijdrage te leveren aan de voeding
19.
om te gaan met zorgvragers/cliënt
⏐ 117
⏐ 118