Leidse Studenten Ekklesia, maandag 14 oktober 2013 Religie buiten de kerk. Zoeken naar diepgang. Spinoza: evenveel geluk als wijsheid. Miriam van Reijen
Inleiding. De filosofie van Benedictus de Spinoza (1632-1677) werd verboden, verketterd en verafschuwd omdat hij atheïstisch, blasfemisch en zielsverderfelijk zou zijn, maar hijzelf werd ook een 'deugdzame atheïst' genoemd (Pierre Bayle), een 'der Gott betrunkene Mensch' (Hölderlin) en een 'christen zonder kerk' (Kolakowski). In deze lezing wil ik eerst kort Spinoza’s opvattingen over god, godsdienst, theologie en over de ware religie, een ‘religie buiten de kerk’ weergeven. Deze filosofie kan praktische consequensties hebben voor het dagelijkse leven, d.w.z. voor levenskunst en geluk. Spinoza wordt ten onrechte wel eens een ‘rationalist’ wordt genoemd. Voor Spinoza is de ultieme vorm van kennen immers het intuïtieve weten, dat leidt tot de intellectuele liefde tot god, die volgens Spinoza het hoogste goed is en een duurzaam geluk tot gevolg heeft. In het kader van diepgang en spiritualiteit wil ik daarna Spinoza’s filosofie bespreken in relatie tot ‘het oosterse denken’ en de vraag stellen of Spinoza een mysticus genoemd kan worden.
1. Een natuurwetmatige god. Al wat bestaat drukt gods aard of wezen op een vaste en bepaalde wijze uit. (Ethica I, st. 36, bewijs) In deel 1 van de Ethica laat Spinoza zien dat er slechts één substantie of zijnde is, dat men zowel eeuwige natuur als god kan noemen. Spinoza kent aan deze goddelijke natuur alle eigenschappen toe die ook het universum heeft: oneindig, eeuwig etc., maar niet de menselijke eigenschap van goed of liefdevol. Daarmee lost hij het probleem van de ‘theodicee’, d.w.z. de verantwoordelijkheid van god of de mens voor het kwaad in de wereld op. Het ‘al wat is’ heeft oneindig veel eigenschappen of attributen, waarvan wij mensen er twee kennen, omdat we ze zelf ook hebben: uitgebreidheid en denken. In de natuur, die dus niet door god uit het niets geschapen is, maar noodzakelijk, immanent, uit hem voortkomt, gebeurt alles door de werking van de natuurwetten. Dat betekent dat alles gevolg is van een of meerdere voorafgaande oorzaken is en dus nooit toevallig. Alleen god of de natuur zelf is oorzaak van zichzelf (causa sui). Dit betekent ook dat elke zaak en gebeurtenis in principe te begrijpen is, dat wil zeggen dat de oorzaak ervan te kennen is. Onder oorzaak verstaat Spinoza (anders dan Aristoteles) alleen werkoorzaak. Dat wil zeggen dat de gevolgen uitsluitend te begrijpen zijn vanuit een voorafgaand iets, en niet vanuit een vooropgezet doel of bedoeling. Deze opvatting heeft verregaande consequenties: alles is bepaald, er bestaat geen toeval. Alles wat is en gebeurt, is in zich volmaakt. Er bestaat geen objectief ethisch goed en kwaad. Het leven heeft geen zin of bestemming. De natuur heeft geen enkel vooropgezet doel en alle doeloorzaken zijn niets anders dan menselijke verzinselen. Al vanaf het begin is het duidelijk dat Spinoza’s filosofie een radicaal determinisme is. God, Natuur, Substantie – alles werkt volgens natuurwetmatigheden. Alles is veroorzaakt, behalve de god –natuur zelf. De nietpersoonlijke god heeft geen doel, geen plan, geen vrije wil; zijn noodzakelijke en niet te belemmeren werkingskracht is zijn vrijheid. In strikte zin is alleen god vrij, in de betekenis van zichzelf –zijn wezen of macht – onbelemmerd doorzetten. 2. Mensbeeld. Het god- en wereldbeeld van Spinoza heeft ook voor zijn opvatting van de mens verstrekkende gevolgen. De mens neemt als een van de vele verschijningsvormen (modi) van al wat is geen bijzondere plaats in de natuur in. De mens heeft altijd zijn plaats in het geheel, en zoals Hegel schreef:’Als je de mens niet in het geheel begrijpt, begrijp je hem geheel niet!’ Dat betekent letterlijk: je plaats weten. Jezelf in proporties, in de juiste verhoudingen zien. In mensen (en in andere modi) zet hun wezen (het streven naar volharden in het bestaan) zich weliswaar altijd door, maar als manifestatie van de goddelijke macht, dus als natuurwet. Ook in de mens gebeurt alles, zowel lichamelijk als geestelijk, in overeenstemming met de werking van de natuurwetten, als gevolg van eerdere
en door ons in principe te kennen oorzaken. Lichaam en geest zijn fundamenteel één. Spreken in fysieke of psychische termen zijn slechts twee manieren om hetzelfde proces te benoemen. Omdat alles god als oorzaak heeft, zijn mensen in absolute zin niet vrij. Dit is een verticale causaliteit: van ‘boven’ naar beneden. Het beeld van boven en beneden is niet spinozistisch, omdat god zich juist niet boven de mens bevindt, maar de mens zoals al wat is manifestatie van de goddelijke Natuur is. Een andere manier om deze alomvattende causaliteit uit te drukken gaat ook mank: De mens wikt, god beschikt. De spinozistische god beschikt niet in de zin van beslissingen nemen, maar werkt op een noodzakelijke manier. Mensen zijn, behalve het fundamentele bepaald zijn tot noodzakelijk pogen in het bestaan te volharden, tegelijkertijd ook op een concrete manier bepaald door de dingen om hen heen. Net als alle andere dingen op het niveau van het leven in het krachtenveld van alle modi worden ze voortdurend bepaald en gehinderd door andere modi. Dat kan men dan de horizontale causaliteit noemen: de inwerking van de modi op elkaar, die daarmee elkaar bepalen. 3. Spinoza over godsdienst/theologie en over de ware religie: religie buiten de kerk. Theologie versus filosofie en wetenschap. Spinoza maakt een onderscheid tussen filosofie en wetenschap aan de ene kant, waarbij de waarheid in het geding is en godsdienst, theologie en zijn idee van een ‘universele ware religie’, waarbij het gaat om gehoorzaamheid en vroomheid, aan de andere kant. Vervolgens wil hij laten zien dat er geen bedreiging kan uitgaan van de filosofie voor de ware religie - die niet hetzelfde is als de theologie -, noch van de religie voor de filosofie. Hij bekritiseert wel de theologen (calvinisten, contraremonstranten) die het vrije denken belemmeren, doordat zij de teksten van de Heilige Schrift geweld aandoen om het volk te onderwerpen. Hun weten is een pseudo-weten en zij gebruiken zogenaamde religieuze argumenten om bijgeloof in stand te houden en met hun macht over de geesten ook politieke macht te krijgen. Zij geven een bepaalde interpretatie van de godsdienst die dient als een politieke ideologie en introduceren nieuwe dogma‘s die ze als goddelijk laten doorgaan om hun verkeerde letterlijke uitleg te kunnen verklaren. Daardoor perverteren en usurperen zij de ware religie en daardoor krijgen zij macht. Zij wijzen andere interpretaties af en hebben het nodig de filosofie, het “natuurlijke licht” als niet vroom voor te stellen. Menselijke uitvindingen en verbeelding worden als goddelijke openbaring voorgesteld. Zo wordt geloof tot bijgeloof. Hierdoor ruïneren de theologen zowel de filosofie als de religie en maken ze de vrijheid van denken onmogelijk. Dat dit kan heeft zijn wortels in de aard van de mens zelf, in de onwetendheid, de verbeelding en de passies. Mensen kennen immers vaak niet de werkelijke oorzaken van wat gebeurt, noch van hun eigen handelen. Ook alles wat in de Schrift staat is wetenschappelijk te verklaren door het te begrijpen in de historische context, door de geschriften als menselijke documenten te zien en ze net als alles in de
natuur te behandelen en er zo de werkelijke betekenis (oorsprong en aard) van bloot te leggen. Drie soorten van kennis in verband met godsdienst en religie. Op de eerste plaats: de waarneming en de verbeelding (imaginatio), waartoe volgens Spinoza ook de bijbelverhalen, de profetie, wonderen e.d. berusten. Deze kan geen aanspraak maken op waarheid, en kan in toenemende mate door de rede, de wetenschappelijke kennis worden gecorigeerd. Voorbeelden van Spinoza zelf zijn ook de zon en de vrije wil! De wetenschappelijke ofwel redelijke kennis is waar, maar blijft uiteindelijk ook op mensenlijke waarneming berusten. Deze kennis is echter koel, verstandelijk. Alleen wanneer deze kennis niet alleen waar is, maar ook affectief beladen is ofwel verinnerlijkt, als een tweede natuur eigen gemaakt, volgt het handelen daar naadloos op. Het affectief beladen zijn is belangrijk voor de werkingskracht, en dat is zowel zo bij de verbeelding als bij het intuïtieve weten. Daarom speelt daarbij het probleem van de kloof tussen menen/geloven of weten enerzijds en anderzijds het navenant handelen niet. Bij het handelen vanuit de verbeelding kunnen er wel andere problematische neveneffecten zijn, maar in elk geval niet de smart van het besef van een kloof tussen weten en handelen. De inhoud van de verbeelding, ook de religieuze, kan zelfs zodanig zijn, dat er helemaal geen negatieve neveneffecten zijn, dat wil zeggen dat het handelen dat eruit volgt, erg veel lijkt op het handelen van de mens die onder leiding van de rede of op grond van inzicht, leeft. Dat is volgens Spinoza het geval bij de ware religie. De kern en de boodschap daarvan komt overeen met wat de rede leert, namelijk dat liefde en rechtvaardigheid voor het menselijk samenleven gewenste en zelfs de belangrijkste zaken zijn. Spinoza betoogt dan ook dat religie en gehoorzaamheid in en voor de samenleving wel degelijk een positieve en ‘legitieme’ plaats hebben. De positieve functie van religie. In het Theologisch - politiek traktaat (hoofdstuk 17) beschrijft Spinoza hoe in de Hebreeuwse staat het volk ‘wilde wat bevolen was’ en hoe het daardoor in vrijheid in plaats van in slavernij kon leven. De democratie is volgens hem, na de theocratie waarin mensen werkelijk van binnen uit geloven, in een God, niet in een koning of een regering, de meest heilzame. Er wordt dan geen tegenstelling of kloof ervaren tussen een overheid en de onderdanen, omdat zij zich volledig kunnen identificeren met de machthebber. Spinoza erkent dat deze identificatie zowel op verbeelding kan berusten als op werkelijke kennis en dat laatste is allen het geval in een werkelijke democratie. Mathéron: Christus is het heil van de onwetenden.
1
Matheron “Le Christ el le salut des ignorants chez Spinoza” Alexandre Matheron, Ed. Aubier Montaigne, Parijs, 1971 1
Volgens Mathéron geeft Spinoza in het TTP aan Christus een privilege ten opzichte van alle andere godsdiensten en religieuze figuren. Spinoza leest in de profeten hun moraal tussen de regels door: de spirituele boodschap en de aankondiging van Christus. Christus is voor Spinoza geen god, geen profeet en geen bemiddelaar. Hij heeft doorgegeven wat hij onmiddellijk van geest tot geest van God ontvangen had. Hij heeft het adequaat begrepen. Hij wist hetzelfde als Spinoza. De 7 artikelen van de universele religie die Spinoza in het TTP (hoofdstuk 14) geeft, worden door Mathéron naast de leer van Christus gelegd en blijken op hetzelfde neer te komen. Christus zelf heeft net als Spinoza’s ‘credo’ een niet- antropomorfe spinozistische manier van spreken. De 7 geloofsartikelen uit de TTP komen volgens Mathéron overeen met de stellingen uit de Ethica: 1 = Ethica I, stelling 2 2 = Ethica I, stelling 14 3 = Eth. I. st. 15 4 = Eth. I, st. 16 en 17 5 = Eth. IV, st. 38,39,40 e.v. 6 = Eth. III, ETh. IV, st. 16, 18, 33, 34 7 + Eth. IV en V, de eerste stellingen en TTP Hoofdstuk IV. In het oorspronkelijke christendom zit weinig theorie en weinig dogmatiek. Het is voor iedereen toegankelijk. Het is geschikt voor verinnerlijking want het doet een beroep op de goede bedoeling, met instemming en uit eigen wil, uit liefde. Er is vergeving voor wie zondigt en voor iedereen die er in slaagt, is er de gemoedsrust als beloning. Christus heeft het wezenlijk religieuze ontdaan van het toevallige (wetten en riten) en expliciet gemaakt wat velen konden weten en kunnen weten, maar (waren) vergeten. De liefde die bij de Joden alleen voor hun volk gold, is door Christus universeel gemaakt. De stoïcijnse filosofie heeft er al een aanzet voor gegeven, en zo waren de heidenen al rijp voor een universele religie. Die moest echter van buitenaf komen. Door de verspreiding van de joden over de wereld en de prediking van de apostelen, werd de boodschap van liefde tot de hele mensheid gebracht. ‘Was Christus spinozist?’ vraagt Mathéron zich af. Hij doet geen beroep op verbeelding/emoties die mensen verdelen en sociale onrust geven. Iedereen heeft een idee van God, - vaak niet adequaat (het begrip God volledig omvattend) - maar iedereen is in bepaalde zin spinozist, zonder het te weten. In veel teksten en meningen blijkt de grootste gemene deler spinozistisch te zijn. Kortom: Christus heeft gezegd wat een filosoof aan onwetenden moet zeggen en op de manier waarop, door bijvoorbeeld God als koning voor te stellen. Maar voor de meer filosofischen is het een spinozistische les: er is geen extrinsieke beloning, men handelt uit liefde, autonoom. Beide, de religie van de onwetenden en het spinozisme van de wijzen, hebben hetzelfde effect: geluk voor de persoon
en stabiliteit in de samenleving. Ze hebben wel een verschillende motivatie en dat heeft verschillende neveneffecten tot gevolg. De wijze is nooit in tweestrijd en altijd gelukkig. De rationele filosofische boodschap zit in de geest van Christus (de universele religie) maar niet in de historische Christus. Christus leert dat ook de onwetenden gered kunnen worden, door simpel geloof en gehoorzaamheid. Hoe kan het volk buiten inzicht om het heil bereiken? Voor Spinoza is dit een morele (niet te bewijzen) zekerheid, die niet uit zijn filosofie volgt. Maar Spinoza liegt hier niet, hij is altijd coherent en heeft zelf dus ook deze morele zekerheid. Gehoorzaamheid in strenge zin kan nooit tot heil in strikte zin leiden. Er moet dus een vorm van gehoorzaamheid zijn die tot een andere vorm van heil, maar wel een stabiele, onbedreigde vreugde, leidt. Een gehoorzaamheid die niet wordt ervaren als dwang, als heteronoom, want dat gaat gepaard met angst en verdriet. Ze moet niet ervaren worden als een offer en ook niet uit berekening plaats vinden, maar vanuit een verinnerlijkte, affectieve identificatie (een tweede natuur geworden), uit liefde plaats vinden. Alleen dan geeft het gehoorzamen dat niet meer als zodanig wordt ervaren, vreugde.2 Zich houden aan de wet kan op dus drie manieren, uit drie verschillende motieven. Het eerste is vanuit inzicht, autonoom, met vreugde. Het tweede motief is angst, uit dwang; dit is heteronoom en geeft onlustgevoelens. Het derde echter is van uit een eenvoudig geloof, een verinnerlijkt altruïsme, uit liefde. Niet vanuit de intellectuele liefde, maar vanuit een passionele liefde. Volgens het credo van Spinoza, artikel 6, er is dan geen sprake van een psychisch obstakel en dus geeft deze manier van gehoorzamen geen onlust. De gemoedsrust waarmee dit gehoorzamen gepaard gaat komt door een levend geloof en is volgens Mathéron verenigbaar met Spinoza’s filosofie. Deze (passionele) liefde tot God blijft wel onzeker. Zij is afhankelijk van beelden en tekens van God, van hoe de mens God ziet en ervaart. Deze liefde kan omslaan in haat, wanneer de mens denkt dat God hem iets heeft aangedaan of niet meer van hem houdt of hem verlaten heeft. Dat komt in de praktijk vaak voor bij eigen ziekte, of bij de dood van een kind of geliefde. Een terugval is nooit uitgesloten en bovendien berust deze passionele liefde in Spinoza’s filosofie op een illusie van een persoonlijke liefhebbende God. Maar ze geeft troost, maakt gelukkig en is bovendien nuttig voor de sociale orde. Spinoza wil als filosoof waarheid en het intellectuele geluk voor iedereen. Maar hij heeft ook de morele zekerheid dat dit bestaat en erkent dat het voor de rede niet absurd of onmogelijk is. 4. Geluk door wijsheid. Als het gaat om de mogelijkheid om gelukkig te worden door filosoferen, door wijsheid of inzicht, sluit Spinoza aan bij een traditie van de klassieke westerse filosofie en natuurlijk ook bij een authentieke joods- christelijke traditie. De traditie die theoloog Kleis Kroon contrasteerde met wat hij 2
Vergelijk Ethica III, stelling 41, met artikel 7 van de universele religie.
‘Christendommelijkheid’ noemde, het ingedommeld oude tradities napraten, zonder er kritisch bij na te denken. Het gaat in alle wijsheidstradities om een specifieke opvatting van geluk én van wijsheid. De idee dat wijsheid en geluk noodzakelijk met elkaar verbonden zijn staat haaks op populaire uitspraken als: ‘het geluk is met de dommen’, ‘meer geluk dan wijsheid‘, ‘door schade en schade wijs worden’, ‘met vallen en opstaan’ en ‘sadder but wiser’. Is de relatie tussen wijsheid en geluk wel strikt en dus noodzakelijk? Over wat voor geluk gaat het dan? Het gaat de filosoof weliswaar niet om het geluk, maar om de waarheid (inzicht, wijsheid), maar als het geluk daar (volgens Epicurus, de stoïcijnse filosofen, Augustinus, Boëthius en Spinoza) onlosmakelijk aan verbonden is, is dat mooi meegenomen. De Verhandeling over de Verbetering van het Verstand begint Spinoza met deze zin: ‘Nadat de ervaring mij geleerd had, dat al wat zo in het gewone leven voorkomt ijdel en nietig is en ik inzag dat alles waarvoor en wat ik vreesde niets goeds noch kwaads bevatte, tenzij alleen voor zover mijn gemoed er door bewogen werd, besloot ik eindelijk te onderzoeken of er ook iets bestond dat een waarachtig goed was, dat men deelachtig zou kunnen worden en waardoor alleen, met verwerping van al het overige, de ziel kon worden vervuld; kortom, of er iets bestond waardoor ik, wanneer ik het gevonden en bereikt had, een gestadige en hoogste blijheid eeuwiglijk zou genieten.’ En hij schrijft verder dat het samen met andere mensen genieten van het ‘ware goed’ uiteindelijke het ‘hoogste goed’ is. Het ‘ware goed’ hebben we al gezien, is gelegen in het besef van de eenheid van onze geest met al wat is. Citaat: ‘En voorts een zodanige samenleving te vormen als wenselijk is, opdat zovelen als mogelijk is daartoe zo gemakkelijk mogelijk en veilig geraken. Dit betekent dat het ook van belang is voor mijn geluk mij ervoor in te spannen dat vele anderen hetzelfde inzicht hebben als ik zodat hun inzicht en verlangen geheel met mijn inzicht en verlangen overeenkomen.’ Wijsheid is dus volgens Spinoza inzicht in de ware aard van de werkelijkheid, de plaats van de mens daarin en alles in de juiste proporties zien. Voor Spinoza is dit de hoogste vorm van kennen. De intuïtieve schouwing van de individuele aard, het eigen gedrag, de gedachten en de fortuin zien als volledig bepaald door god de eeuwige natuur. Zo God kennen is God liefhebben vanuit het besef alles aan hem te danken te hebben. Daarin bestaat het hoogste geluk voor de mens. Spinoza is dus een filosoof bij wie bij uitstek de relatie tussen wijsheid en geluk als een innerlijk logische noodzakelijk wordt gezien. 5. Spinoza en Oosterse denkwijzen. Er zijn volgens mij twee punten van overeenkomst in de westerse filosofie als filosofie, dus onderscheiden van zoiets als een westerse mentaliteit en de – generaliserend gesproken - oosterse denkwijze. Zowel westerse als oosterse denkers zien het denken (geest, bewustzijn) traditioneel als meer menselijk en wezenlijker dan passie, hartstocht. Beiden hechten meer belang aan het innerlijk dan aan de (oppervlakkige) buitenwereld. Dit onderscheid zien we ook terug bij de twee opvattingen over geluk: hebben en zijn.
Er is ook een punt waarop ze zich – weer in het algemeen gesproken - van elkaar onderscheiden en dat is met betrekking tot de kenleer. Oosterse denkers zien de ratio als een beperkt vermogen, als niet alleen zaligmakend en ook niet als het middel tot ware of de hoogste kennis. In de dubbele betekenis van het woord verlichting komt dit tot uiting: in het westen staat de Verlichting voor (het tijdperk van) het rationele, wetenschappelijke denken. In het oosterse denken is de verlichting eerder het niet (meer) op die rationele manier denken. Voor het zenboeddhisme is de wetenschappelijke, instrumentele rede (ratio) alleen de weg, de voorwaarde: ze ruimt belemmeringen voor bevrijding, geluk en het spirituele pad op. Het rationele denken kan het noodzakelijke voorwerk zijn, de weg effenen. Maar deze opvatting van de beperkte ratio zie ik wel weer terug bij Spinoza, in zijn opvatting over de drie vormen van kennis. De verbeelding, die gegeven is met onze beperkte zintuiglijke waarneming, met ons lichaam en die – op een systematisch geordende wijze - ook de basis is van heel veel ‘wetenschap’. De ratio staat voor het wetenschappelijke kennen van de ‘algemene begrippen’, legt de natuurwetmatigheden bloot en laat het (on)nut van iets met betrekking tot een doel zien. En ten slotte de hoogste vorm van kennen, de intuïtieve kennis, die werkelijk inzicht betekent. De ratio is dus bij Spinoza aan twee kanten beperkt in haar vermogen om adequate voorstellingen te verkrijgen. Enerzijds door het lichaam met een beperkt waarnemingsvermogen en daaraan gerelateerde beperkte en vervormde ‘kennis’. Anderzijds door de intuïtie die superieur is aan de ratio. Zowel qua kennen van het singuliere ‘in het licht van de eeuwigheid’ als qua werkingskracht. Vanuit het kennen van altijd weer beperkte samenhangen licht soms in de intuïtieve kennis een inzicht op dat verder reikt dan het inzicht in beperkte (overigens zeer waardevolle) samenhangen. Ze legt juist de onmacht van die beperkte rede en van die samenhangen van beperkte reikwijdte bloot. zoals we al hebben gezien. Andere punten van overeenkomst tussen Spinoza en bepaalde oosterse vormen van denken zijn het idee dat inzicht verlicht, ofwel dat geluk en heil samenhangen met wijsheid. Daarbij staat de mens en zeker het individu, niet in het middelpunt. Beide manieren van denken erkennen geen vrije wil en geen persoonlijke God. Vooral ook door het idee dat de ratio niet de hoogste vorm van kennis is, neemt Spinoza binnen de Westerse filosofie een aparte plaats in, en kan hij een anomalie (door Tonio Negri) worden genoemd. Spinoza’s filosofie onderscheidt zich echter expliciet van de oosterse filosofie doordat hij zijn denken heeft ontwikkeld na of ten tijde van de ‘wetenschappelijke revolutie’ en het gebaseerd is op de geometrische methode van Euclides. Spinoza hanteert daardoor – anders dan de oosterse filosofen – duidelijke definities en een logische bewijsvoering voor alles wat hij beweert. 6. Is Spinoza een mysticus? In discussies over Spinoza wordt er wel eens onderscheid gemaakt tussen twee interpretaties van Spinoza: als rationeel westers filosoof of als religieus oosters mysticus. De rationalistische interpretatie ziet hem in de lijn van Descartes, met een wetenschappelijke methode en een logische manier van redeneren en schrijven. De religieus mystieke interpretatie plaats hem in de lijn van Confucius, Lao Tse, Boeddha, Mozes en de profeten en Paulus. Ze legt de nadruk op
Spinoza’s waardering voor de intuïtie en interpreteren de intellectuele liefde tot God als een mystieke ervaring, een mystieke eenheid met God. Samuel Melamed meent dat Spinoza oosterse religieuze mystiek in westerse termen heeft gegoten, een dat hij de laatste grote wereldhistorische figuur van het spirituele denken in het westen is geweest. (in: Spinoza and Buddha.Visions of a Dead God. Chicago, Chicago University Press, 1933) Jon Wetlesen stelt echter dat voorwaarde voor de intuïtieve kennis bij Spinoza een mystieke eenheidservaring is, die Spinoza dus als een persoonlijk existentieel gebeuren gehad moet hebben. Wetlesen schrijft deze persoonlijke mystieke ervaring niet alleen aan Spinoza toe als noodzakelijke voorwaarde voor het schrijven van de Ethica. Hij zegt ook dat zo’n zelfde mystieke ervaring van mystieke eenheid noodzakelijk is om zijn leer te begrijpen. Hij verwijst naar een expliciet aanwezig zijn van een dergelijke ervaring in de inleiding van de Verhandeling over de Verbetering van het Verstand. Spinoza zou zijn idee dat ‘het wezen van het bijzondere particuliere lichaam te begrijpen is vanuit het perspectief van de eeuwigheid en dat pas dan andere zaken ook zo te begrijpen zijn en God als oorzaak wordt ingezien’ allen mogelijk is wanneer dat is gebaseerd op een ‘body-awareness’ ervaring. Dat wil zeggen door een ‘existentiële participerende, intieme, persoonlijke ervaring van het kennende subject zelf’. Het kennen zoals bewezen in de Ethica is volgens Wetlesen daarvoor niet toereikend. Het moet ervaren worden door het subject zelf, dan is pas bevrijding en geluk mogelijk. (Jon Wetlesen, The Sage and the Way. Spinoza’s Ethics of Freedom. Assen, Van Gorcum, 1979) Ik heb al eerder in mijn verhaal betoogd dat Spinoza geen ‘zuivere’ rationalist is. Misschien wel qua kenleer en methode, maar uiteindelijk denk ik dat zijn stelling ‘de rede vermag niets tegenover de aandoeningen , tenzij ze zelf tot aandoening wordt’ (Ethica, deel IV, stelling 14) een centrale plaats in zijn denken inneemt, die met alles wat hij schrijft consistent is. Ook het feit van de derde vorm van kennen, die hij zelf intuïtief noemt, is een argument tegen de rationalistische interpretatie. Maar dat betekent nog niet meteen een ‘mystieke’ of (nog) hogere dimensie in zijn denken. Het probleem is: wat is mystiek? Wat voegt een mystieke dimensie ergens aan toe? Dat is niet duidelijk en eenduidig, dus wat wordt er dan aan Spinoza toegedicht, meer dat hij zelf schrijft. In veel omschrijvingen van ‘mystiek’ wordt hetzelfde gedaan als wat Wetlesen doet. Wetlesen gebruikt volgens mij een cirkelredenering: het criterium voor mystiek is: eenheid; Spinoza heeft het over eenheid, dus is het mystiek. Feit is dat Spinoza zelf wel veelvuldig het woord rationeel en ratio gebruikt, maar het nergens over mystiek heeft. Die interpretatie komt meer van buitenaf dan een rationalistische waar hij zelf meer aanleiding toe lijkt te geven. En de christelijke mystiek is in elk geval iets heel anders, omdat de persoonlijke relatie met God daarin essentieel is, die bij Spinoza niet alleen ontbreekt maar zelfs expliciet wordt bestreden. En als met mystiek niet anders wordt bedoeld dan het overtuigd zijn van de nietigheid van de mens in het universum waarmee
men zich verbonden voelt, wat voegt het tot misverstanden aanleiding gevende woord mystiek dan toe aan wat Spinoza zelf zegt? De term ‘religieus’ heeft dezelfde betekenis en wordt door Spinoza zelf wel gebruikt. Ik zie het inzicht en de evidentie waar Spinoza het over heeft meer in de lijn van Descartes (helder, zeker weten) en dat heeft niets met voelen te maken en als je het al iets van ervaring wil noemen, (sentir), voelen, dan denk ik meer aan Freud (toch ook geen mysticus) "oceanisch gevoel". Ook de zenboeddhistische meditatie zou ik niet mystiek noemen. 7. Spinoza’s monisme is een naturalisme en een passionalisme. Mijn interpretatie is een andere. Ik stel dat Spinoza inderdaad geen rationalist (in enge zin) is, omdat naar twee kanten de ratio wordt gerelativeerd, beperkt, ze heeft niet het laatste woord noch het eerste. Ze zit ingebed tussen de conatus, de eenheid van lichaam en geest met de primaat van het lichaam; de primaire aandoeningen, de natuur wetmatigheden en de intuïtie als hoogste vorm van kennis; de ratio is als tweede, op haar plaats gezet. De ‘mystieke’ richting kijkt naar de begrenzing van de ratio aan de bovenkant. Maar er is ook een begrenzing van de ratio aan de onderkant. Ik wil er geen naam aan geven, maar misschien is er een derde weg, een derde interpretatie, die de nadruk legt op die begrenzing aan de onderkant. Misschien dan toch een naam: Spinoza is een passionalist. Of een al langer gangbare term: Spinoza is een naturalist. Beiden baseren zich op Spinoza’s radicale eenheid van lichaam en geest, waar zowel rationalisme als mystiek volgens mij aan voorbijgaan. Spinoza gaat uit de conatus, het streven en niet de ratio en dat streven heeft ook niets ‘mystieks’ of spiritueels. Het streven is het wezen van de mens, zowel naar de lichamelijke als naar de geestelijke kant, maar de geest is niet anders dan de idee van het lichaam. Spinoza heeft een naturalistische filosofie van de affecten, maar zijn naturalisme gaat verder. Hij is een natuurwetenschappelijk of naturalistisch denker. In de Ethica, deel IV, hoofdstuk VII, stelt hij expliciet: ‘Het is niet denkbaar dat de mens géén deel van de natuur zou zijn en haar algemene orde niet zou volgen’. Niet alleen Spinoza’s opvatting van God (Deus sive Natura) en dus zijn bijbelkritiek, van al wat is, de natuur en daarin de mens, als ding onder de dingen, kan men als naturalistisch betitelen, ook zijn kenleer,’en de twee meest praktische domeinen, zijn filosofie van de menselijke affecten, zijn psychologie, is naturalistisch; evenals zijn politieke filosofie. De opvatting van de mens als een onoverkomelijk passioneel wezen ligt ook ten grondslag aan zijn politieke filosofie. Tot slot zal ik kort een paar voordelen van het wetenschappelijke naturalistische denken voor geluk en blijdschap benoemen. De aanname van doeloorzaken en van antropo-centrisme in de natuur zitten het werkelijk begrijpen en kennen, dat wil zeggen het kennen van de ware oorzaken in de weg en daarmee zowel het effectief ingrijpen als het gelukkig zijn. De idee dat alles wat gebeurt
noodzakelijk was en (achtertaf bezien) niet anders had kunnen gebeuren, draagt bij aan helderheid, zekerheid en gemoedsrust. Dit moet niet verward worden met fatalisme en het kan ook op geen enkele manier het kiezen en handelen naar de toekomst toe belemmeren. Als alles verklaarbaar is, een natuurlijke oorzaak heeft, valt het veroordelen van andere mensen weg en ook van zichzelf. En last but not least: alle hierboven beschreven overtuigingen met hun voordelen, leiden tot het vermijden van polemiek en strijd. Ze bevorderen de vrede, sociale eenheid, het zien van wat mensen bindt in plaats van scheidt, contact en verdraagzaamheid tussen mensen. Conclusie: Het radicale determinisme of naturalisme ontneemt niemand het deugdzaam zijn, de ervaring van vrijheid en ook niet de gemoedsaandoening van intense blijdschap en geluk. Integendeel, want (naar analogie van de redenering in de ondertitel van de TTP kan men zeggen): ‘men kan de noodzakelijkheid van alles in de (eigen) natuur niet alleen erkennen met behoud van de individuele vrijheid en werkelijke diepe blijheid, maar men kan haar niet ontkennen zonder tevens de vrijheid en vooral ook de gelukzaligheid op te heffen!’ Miriam van Reijen (Breda,1946) is afgestudeerd in de sociale filosofie en ethiek (Nijmegen, 1974) en in de cultuur- en godsdienstsociologie (Nijmegen, 1983). Van 1973 -1985 was zij o.a. wetenschappelijk medewerker filosofie aan de medische faculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen, en docent aan diverse hogere beroepsopleidingen, o.a. voor maatschappelijk werkers en voor architecten. Na een verblijf van 6 jaar in Nicaragua woont en werkt zij sinds 1990 in Breda. Van 1998 t/m 2010 was zij als docent filosofie en ethiek verbonden aan de Academie voor Sociale Studies van Avans Hogeschool Breda. Vanaf 1996 t/m heden is zij docent aan de Senioren Academie Brabant (HOVO) van de Universiteit van Tilburg. Zij heeft een lange ervaring in het geven van lezingen, workshops, trainingen en cursussen zoals ‘Filosoferen over emoties, ‘Filosoferen over de goede keuze’, ‘Filosofie als levenskunst’ en ‘Geluk door wijsheid’ voor diverse instellingen, organisaties en verenigingen en in verschillende filosofische centra in Nederland en Frankrijk. Daarnaast houdt zij zich al jaren intensief bezig met Spinoza; in het bijzonder met zijn theorie van de passies en zijn politieke filosofie, waarop zij 21 juni 2010 promoveerde aan de Universiteit van Tilburg. Zij is bestuurslid van de Vereniging Het Spinozahuis en van de Vereniging voor Filosofische praktijk (VFP) na jarenlang voorzitter van de Vereniging voor Filosofie Onderwijs (VFO) te zijn geweest. Van 1998 tot 2008 leidde zij een eigen socratisch Filosofisch Café in Breda, en nog steeds begeleidt zij incidenteel een filosofische café in Vlaanderen en Nederland. Met ingang van het cursusjaar 2010/2011 verzorgt zij een eigen opleiding Filosofie in de Praktijk op de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden (www.isvw.nl)
Enige relevante publicaties m.b.t. Spinoza: – Filosoferen over emoties, Reeks Sociale Wetenschappen, Soest, 1995, (4e druk 2003) – Emoties.Van stoïcijnse apatheia tot heftige liefde. (red. M. van Reijen), Klement, Kampen, 2005, (2e druk 2007) – Spinoza: De geest is gewillig maar het vlees is sterk, Klement, Kampen, 2008 (vierde druk januari 2011) – Het Argentijnse gezicht van Spinoza. Passies en politiek, Klement, Kampen, 2010, (dissertatie). – Spinoza. Brieven over het kwaad. De correspondentie tussen Benedictus de Spinoza en Willem van Blijenbergh. Hertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Miriam van Reijen. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2012. -Spinoza over de vrije wil. Bijdrage aan een actueel debat. Uitg. Het Spinozahuis, Reeks Mededelingen vanwege het Spinozahuis, Voorschoten, 2013. - Spinoza in bedrijf: van passie naar actie. Klement, Zoetermeer, 2013. Vereniging Het Spinozahuis, voor meer informatie zie de website: www.spinozahuis.nl Museum Het Spinozahuis, Spinozalaan 29 in Rijnsburg, voor de openingstijden, zie de website: www.spinozahuis.