Kerstochtend 2015, Leidse Studenten Ekklesia, Mt 2, 1-12
De magiërs uit het oosten. Geleerde mannen zijn het. Sterrenkundigen. Wetenschappers. Hun kennis en kunde stellen hen in staat om de tekenen van de tijd te zien en te duiden. Zij verstaan dat de ster die zij hebben zien opgaan, de geboorte aankondigt van de koning der Joden. En dat niet alleen. Want zij zien niet alleen wat er gebeurt, maar zij verbinden wat zij zien ook met hun eigen leven. Zij zien de ster en zij komen in beweging. Zij zien de ster en zij gaan op reis. Zij zien de ster en zij vertrekken naar Jeruzalem om de nieuwe koning eer te bewijzen. In Jeruzalem lijkt die gerichte beweging van de wijzen wat tot stilstand te komen. Want de nieuwgeboren koning van de Joden is er niet en de koning die er wel is, Herodes, die schrikt van het bericht. In plaats van de gerichte beweging van de wijzen ontstaat er nu een hoop bedrijvigheid. Gelijk zet Herodes van alles in beweging. En gelijk zet hij allemaal mensen aan het werk. Van iedereen eist hij nauwkeurig onderzoek en nauwkeurige beschrijvingen. Zelf ziet hij geen ster en hij gaat ook niet zelf naar de hemel kijken. Zelf komt hij niet in beweging. Hij blijft zitten waar hij zit.
1
Op grond van het onderzoek van priesters en schriftgeleerden worden de wijzen door Herodes naar Bethlehem gestuurd met de opdracht daar vervolgonderzoek te doen en verslag uit te brengen van hun bevindingen. En de wijzen laten zich door Herodes sturen, zij gaan weer op weg. En dan is daar weer die ster. Die ster die zij hadden zien opgaan. Die ster gaat nu voor hen uit. In plaats van Herodes wijst nu de ster hen de weg. Totdat de ster stil blijft staan boven de plaats waar het kind is. En als de wijzen dat zien zijn ze echt ontzettend blij. Die enorme en hier misschien wat zwakjes vertaalde blijdschap van de wijzen valt op. Want verder vertelt Matteüs eigenlijk maar heel weinig over deze wijzen. Wat hun motivaties zijn om deze reis te ondernemen en wat hun verwachtingen zijn aan deze nieuwgeboren koning der Joden, dat horen wij niet. Als personen blijven zij heel oningevuld. Zo oningevuld dat latere hoorders de lacunes maar zijn gaan aanvullen. Met onder meer Bijbelcitaten op de achtergrond werden de wijzen in de loop der eeuwen tot koningen en werden zij voorzien van namen en van leeftijden en van kamelen en van landen van herkomst. En in de loop van de tijd ontstonden er tal van verhalen en legendes rond hun reis en rond de wonderbaarlijke ster die zij zijn gaan volgen. Maar Matteüs zelf vertelt ons bijna niets over de wijzen. In een tijd en in een cultuur waarin persoonlijke en individuele ervaringen niet dezelfde overtuigingskracht hebben als nu bij ons, kiest hij voor een andere manier voor het vertellen van zijn verhaal. Volgens Matteüs is Jezus de vervulling van de eeuwenoude verwachting van Israël. Zijn naam is program. Jezus, Hij redt. God redt. Dat is wat Matteüs ons in zijn evangelie probeert te vertellen. En via tal van Schriftcitaten en toespelingen op de Schrift verbindt Matteüs Jezus met de ervaringen die het volk Israël maakt met zijn God. Op die manier verbindt Matteüs het leven van Jezus met de geschiedenis en met de verwachting en met het verlangen van Israël. De stamboom van Jezus die via koning David teruggaat op Abraham. Zijn naam Immanuël, God met ons. Zijn geboorte in de Davidsstad Bethlehem. De wijze waarop de bedreiging en de redding van de wetgevende Mozes model heeft gestaan voor de bedreiging en de vlucht van Jezus die volgens Matteüs de vervulling is van de wet. Wij lezen vandaag niet door tot de kindermoord in Bethlehem, maar wij voelen al wel de dreiging die uitgaat van het angstige navorsen van Herodes. Maar ook de wijze waarop Matteüs hier de oude eschatologische verwachting opneemt van de tocht van volkeren en koningen naar Sion. In vrede en beladen met geschenken. Om Israëls God te eren.
2
Door het verhaal van Jezus Christus te verbinden met het verhaal en met het verlangen van een heel volk, verbindt Matteüs dit verhaal met de formatieve verhalen die aan het leven van de mensen van dit volk ten grondslag liggen. Op die manier verbindt Matteüs dit verhaal met het heel persoonlijke levensverhaal van zijn hoorders. Wij komen zo’n verbinding ook elders tegen. Zo zingt bijvoorbeeld Maria haar eigen ervaring als zij op bezoek bij haar nicht Elisabeth het lied zingt van Hannah: “Niemand dan jij is mijn bevrijder.” En wij creëren deze verbinding ook zelf, telkens opnieuw. Wij verbinden ons en ons leven met de verwachting en de ervaring van de mensen in de Bijbel en richten op die manier ons en ons leven op God. Zo zingt Huub Oosterhuis psalmwoorden en schaart zich onder het verlangen van Israël als hij een heel persoonlijk, soms haast aanstootgevend persoonlijk en amicaal liefdeslied zingt voor God, wij horen het zo meteen: “Wie zal ik zingen? Jou zal ik zingen. Geen ander, geen vreemde, jou, alleen jou, en weer jou.” En zo mogen ook wij woorden lenen om onze ervaringen en ons verlangen te verbinden met de grote verwachting. Wij zingen dit liefdeslied van Huub Oosterhuis zo meteen, wij lenen zijn woorden om zo ons eigen verlangen uit te drukken en aan te wakkeren. Maar de verbinding komt niet alleen daar tot stand, waar wij oude woorden lenen, niet alleen daar waar wij ons bewust scharen onder de verwachting. Soms worden wij opeens geraakt en getroffen door parallellen van het Bijbelse verhaal met ons eigen leven. Hoe ontzettend herkenbaar zijn de thema’s niet die wij tegenkomen in het verhaal van Jezus’ geboorte. De angst voor de steeds talrijker wordende Hebreeuwse buitenlanders in Egypte in het verhaal van de geboorte van Mozes dat wij op de achtergrond aanwezig weten als wij het geboorteverhaal bij Matteüs lezen. De gevaarlijke vlucht van een jong gezin met een klein kind naar een vreemd en ver land. En dan de velen die niet kunnen vluchten. De vele kinderen die doelwit worden van geweld waar zij niets mee te maken hebben. De vele kinderen die worden gedood. En het ontroostbare verdriet van hun moeders.
3
Deze zo herkenbare wereld vol geweld vormt de achtergrond waartegen Matteüs ons over de geboorte van Jezus vertelt. Jezus, Hij redt. Immanuël, God met ons. In zijn evangelie vertelt Matteüs van mensen die in de ontmoeting met Jezus redding hebben ervaren. Matteüs vertelt van mensen die in de ontmoeting met Jezus God hebben ervaren. Maar nu is deze Jezus een baby. Klein en kwetsbaar. En bedreigd. Nu behoeft hij bescherming. Nu moet hij worden gered voor het geweld van de angstige koning Herodes. Nu heeft hij mensen nodig die, zoals de wijzen uit het oosten, Gods stem horen en handelen. Tegen de achtergrond van een wereld vol geweld beeldt meester Gislebertus in de 12e eeuw op een van de kapittelen in de kathedraal Saint Lazere in Autun in Bourgogne de drie koningen af. Slapend. Ontroerend dicht tegen elkaar aanliggend onder één deken, met hun kronen op hun hoofd. En in het duister van de nacht en van een wereld vol geweld is er een engel. Heel zacht en teder raakt hij één van de koningen aan. Heel zacht en teder raakt hij zijn hand. Met zijn andere hand wijst de engel naar de ster boven de koningen. Twee koningen slapen. Maar de derde wordt wakker door de zachte aanraking. Hij opent zijn ogen. De tederheid van de aanraking van de engel van Gislebertus raakt mij. En de koningen raken mij, die, wakker geworden, deze zachte aanraking in de nacht niet vergeten. Die de zachte aanraking door een engel in de nacht niet kwijtraken als het weer licht wordt. Die de zachte aanraking van de engel weten vast te houden als het dag wordt en als alle daggedachten er weer zijn die zo makkelijk onze dromen en droomflarden verdringen uit ons bewustzijn. Als alle dagrationaliteit er weer is waarmee wij doelgericht en voortvarend de nieuwe dag en alles wat de nieuwe dag van ons vraagt en van ons eist tegemoet treden. Door alle dagrationaliteit heen en door alles heen wat de dag van hen vraagt en wat gedurende de dag op hen afkomt, houden deze wijzen de zachte aanraking van de engel vast. Of, beter gezegd, uit het handelen van de wijzen blijkt hoe zij hun dagrationaliteit en hun kennis en hun kunde juist in zetten om gehoor te geven aan wat zij hoorden in een droom. Zij wijzigen hun route en keren via een andere weg terug naar hun land. Doelgericht en voortvarend handelen zij. Maar leidend is de heel tedere en zachte aanraking in de nacht. En wij? Zouden wij gaan? Deze vraag hebben wij ons gesteld toen wij op bezoek bij de Franciscanen in Megen spraken over deze tekst. Waar is de ster die ons de geboorte van de koning aankondigt? En waar vinden wij Hem? Hoe slagen wij erin om de verbinding met ons eigen leven te maken en om Jezus’ komst in onze wereld richtingwijzend te laten zijn voor ons? Afsluitend enkele pogingen een richting te ontwaren:
4
Matteüs schetst Jezus aan het begin van zijn evangelie als een kwetsbaar en bedreigd kind. In het kleine en kwetsbare is God zelf aanwezig vertelt ons dit verhaal. In het kleine en kwetsbare is God met ons en kunnen wij Hem ervaren. In het kleine en kwetsbare kunnen wij hem vinden. Met woorden van Jezus die wij tegen het einde van het Matteüsevangelie tegenkomen: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.” In harde steen beitelt meester Gislebertus de tederheid van Gods aanraking. Heel licht raakt de engel één vinger van de slapende koning. Je zou het haast niet opmerken, zo zachtjes. Misschien voelen wij de aanraking van God alleen als we de harde pantser van onze dagrationaliteit een stukje laten zakken. Als we raakbaar worden en zacht. ‘Stem ons af op uw stem. Op uw stilte.’ Om de aanraking te kunnen voelen moeten we ontvankelijk zijn en open, telkens opnieuw. Maar om de stem niet kwijt te raken in het geroezemoes van de vele stemmen, om de zachte aanraking in de nacht richtingwijzend te laten zijn voor onze dagen, daar hebben wij denk ik ook wilskracht voor nodig. Dat vraagt oefening. Dat doen wij met vallen en opstaan ons leven lang. Het licht tegemoet. Met woorden van de profeet Jesaja: ‘ Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de Eeuwige.’ Amen
5