1
Leidraad voor afsluitende speech Martin van Rooijen 13 maart 2014 EUROPA • De politiek gebruikt Europa vaak om niets vermoedende burgers wijs te maken dat regelgeving noodzakelijk is, omdat Brussel het wil. Duidelijk is dat het pensioenstelsel in Nederland niets te maken heeft met de wereld van de verzekeraars. Bescherming van de burgers tegen faillissementen van pensioenfondsen is niet nodig, want pensioenfondsen kunnen niet failliet gaan. Het onderbrengen van pensioenfondsen onder IORP en Solvency 2 op dezelfde manier als verzekeringsmaatschappijen is dus absurd. Wij moeten de druk van buitenlandse verzekeraars weerstaan! HET STELSEL • Wij vertegenwoordigen 3 miljoen mensen die van een aanvullend pensioen genieten; we stonden op het menu, maar we zaten niet aan tafel. Maar we zijn actief gebleven met een consistent verhaal en tenslotte zitten we nu ook aan tafel bij de politiek, samen met de sociale partners, met de jongeren en met de pensioenfederatie. • We zijn er daarbij steeds van uitgegaan dat het gaat om het behoud van een evenwichtig en houdbaar pensioenstelsel. Nog steeds op basis van solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling. Voor actieve werknemers en voor gepensioneerden. Wij voelen ons immers ook verantwoordelijk voor onze kinderen en kleinkinderen. Wij willen niet dat generaties tegen elkaar uitgespeeld worden. Daardoor zijn onze organisaties essentieel geworden voor het draagvlak van welk plan dan ook. • Wat is nu onze aanpak? Samen met alle betrokkenen in het veld: de Stichting van de Arbeid, jongerenorganisatie, alle ouderenbonden en de pensioenfederatie hebben wij op 12
2
september een streep in het zand getrokken. Onze gezamenlijke brief aan het kabinet betrof een aantal belangrijke piketpalen: o één financieel toetsingskader, dus niet een nominaal en een reëel kader naast elkaar; dat wil zeggen: gelijke spelregels voor alle contracten o duidelijkheid over ambitie, de prijs, het risico en het beleggingsbeleid o duidelijkheid over de jaarlijkse indexatie o duidelijkheid over het risico op kortingen o meer stabiliteit in uitkeringen en premies, die uiteraard wel kostendekkend moeten zijn o meer vrijheid voor pensioenfondsen om hun eigen lange termijn beleggingsbeleid te voeren o geen schokken bij de overgang naar een nieuw contract o openhouden van meerdere uitwerkingsroutes • Onze brede coalitie was blij verrast toen al op 1 oktober het antwoord kwam van Staatssecretaris Klijnsma: we gaan werken aan een tussenvariant en de nominale en reële variant zijn van tafel. • Het moet duidelijk zijn dat met een regeling die tegemoet komt aan de verlangens van de brede coalitie het vertrouwen van gepensioneerden en ook van jongeren die een pensioen opbouwen weer kan groeien. Er bestaat nu een algemeen wantrouwen over de houdbaarheid van onze pensioenen op langere termijn, terwijl er toch een enorm vermogen is opgebouwd om die aanvullende pensioenen te financieren. Terwijl jongeren langer een pensioen opbouwen met een aanzienlijk grotere pensioengrondslag dan gepensioneerden ooit hadden, vrezen zij toch voor de toekomst. Die vrees moet worden weggenomen. Wij moeten de emotionaliteit uit het debat verdrijven door zakelijk naar de feiten te kijken.
3
• En als je zakelijk en feitelijk naar de realiteit kijkt dan zie je dat het in dit land mogelijk is gebleken de grootste naoorlogse financiële crisis door te komen zonder dat er één pensioenfonds is omgevallen. Dat kun je van de banken niet stellen. Het Nederlandse bankwezen is overeind gehouden met miljarden aan belastinggeld. Het Nederlandse pensioenstelsel is overeind gehouden door een ongekende soberheid op het gebied van uitkeringen en aanspraken. Bij elkaar kan het koopkrachtoffer van actieven en gepensioneerden geschat worden op ruim 10% door het passeren van de indexatie en 3% gemiddeld door de nominale kortingen die zijn doorgevoerd. Daarbij moeten we de grote uitschieters niet onderschatten. Fondsen als bij de Openbare Apothekers, Royal Leerdam Glasfabrieken en Campagne (Cebeco) hebben nominaal meer dan 20% gekort op het aanvullend pensioen. Het is onze opvatting dat de kortingen eerst ongedaan moeten worden gemaakt alvorens weer kan worden geïndexeerd. • Inmiddels is het pensioenvermogen tussen 2000 en 2014 toegenomen van € 400 miljard naar € 1.100 miljard. Die groei is de resultante van de uitstroom van middelen in de vorm van uitkeringen versus de instroom van premies en van het directe rendement plus de waardestijging van de vermogenstitels (het indirecte rendement). Het wordt tijd dat we dit enorme besparingsbedrag eens laten werken voor de Nederlandse economie. Niet door voorstellen van hoogleraren economie te volgen om dit vermogen ter beschikking te stellen van banken om de hypotheekschulden te verlagen of, zoals professor Verbon onlangs suggereerde: door het nationaliseren van het vermogen, maar door het te laten doen waarvoor het bedoeld is: verhogen van pensioenen en pensioenaanspraken!
4
• Anders dan vaak wordt gedacht pleiten wij niet voor een aanpassing van de rekenrente waardoor de dekkingsgraad kunstmatig stijgt. Waar wij wél moeite mee hebben is dat alom de indruk gewekt wordt alsof de dekkingsgraad de indexatie van pensioenen betaalt. De indexatie wordt betaald uit het overrendement. Maar waar wordt dat overrendement, dat overduidelijk wél wordt gemaakt, dan voor gebruikt als het niet wordt gebruikt voor indexatie? Daar zijn drie antwoorden op te geven: o ten eerste is een deel van dat rendement kunstmatig, vanwege het indekken tegen renterisico’s. Door het dalen van de rente stijgt de waarde van deze derivaten maar deze speculatieve winsten verdampen weer als de rente stijgt; o ten tweede wordt een deel van de rendementen gebruikt voor het financieren van de rentedaling als zodanig. De effecten van de rentedaling op de hoogte van de verplichtingen moeten immers worden gecompenseerd. De buffers hebben de eerste klap opgevangen, de overrendementen de tweede klap en de kortingen en het passeren van indexatie vingen het restant van de effecten van de rentedaling op. o ten derde worden de overrendementen gebruikt om de niet‐ kostendekkende premie te compenseren. Bij berekening van de premie wordt immers een hoger renteniveau gehanteerd dan bij berekenen van de verplichtingen. Jaarlijks wordt een groot bedrag overgeheveld vanuit de vermogens van gepensioneerden en actieven om nieuwe aanspraken te financieren. • Er is dus wel degelijk iets te doen op het gebied van verbetering van het pensioenstelsel. Al was het alleen maar omdat er sinds de Pensioenwet 2007 op papier een wettelijke zekerheid is die in de praktijk die zekerheid helemaal niet biedt. Een veel te groot deel van de resultaten wordt in buffers gestopt. Bij de huidige omvang
5
van de verplichtingen moet je nationaal gezien € 200 miljard ergens in de kast hebben liggen voordat je mag gaan indexeren. Op dit moment wordt een voor de economie zo broodnodige groei van pensioenuitkeringen en –aanspraken afgeremd om de buffers op peil te brengen. Nederland heeft nu juist geen behoefte aan extra besparingen maar aan extra consumptie. • We moeten misschien wat concreter zijn als het gaat om onze verwachtingen van een aanpassing van het financiële toetsingskader. Het moge duidelijk zijn dat we in ieder geval niets zien in een nóg strenger regime dan het huidige nominale kader. Dat zou betekenen dat indexatie nog een tiental jaren buiten beeld blijft. Dat is desastreus voor de koopkracht van gepensioneerden. Maar het is nog problematischer voor de actieve deelnemers in een pensioenfonds, die hun middelloonregeling sluipenderwijs zien afkalven naar een beginloonregeling. Wij moeten af van de onzekerheid, maar we moeten tegelijkertijd niet gaan gokken op betere tijden.
Hierbij wil ik graag aansluiten bij wat Bernard Wientjes eerder deze middag heeft voorgesteld. Ik steun van harte zijn oproep aan de politiek: “maak ook een 2‐de FTK spoor mogelijk voor fondsen die een pensioenregeling zonder een (schijn)zekerheidsmaat van 97,5% wensen”. Verder voelen wij veel voor het stabiliseren van de rekenrente. We noemen het alleen geen rekenrente meer, maar rekenrendement, omdat die term precies aanduidt wat het is: het rendement waarmee wij rekenen. Wij zetten dat rekenrendement vast op het huidige lage niveau. Niet in de vorm van een curve die de ouderen ernstig tekort doet, maar met een algemeen percentage van zeg 2,75%. Als het werkelijke rendement dan structureel daarboven ligt dan kan uit dit overschot de indexatie worden betaald. Als pensioenfondsen geen 2,75% rendement
6
halen dan moet wij ons serieus gaan afvragen of we een kapitaaldekkingsstelsel moeten continueren. Overigens kan is dit rekenrendement niet voor altijd vast. De Commissie Parameters kan periodiek vaststellen of het verwachte rendement nog actueel is en kan een aanpassing voorstellen. • In onze visie moet de premie ook worden gestabiliseerd, waarbij, bij gebruikmaking van een vast rekenrendement van 2,75% ook geen aanleiding meer bestaat voor demping. En bij het hanteren van hetzelfde rekenrendement houdt de overheveling van middelen van oud naar jong op.
• Een vast rekenrendement van 2,75% verschaft tevens de gewenste zekerheid die de buffers ons niet konden verschaffen. In algemene zin halen pensioenfondsen altijd een hoger rendement. Zelfs in de periode van de laatste twaalf jaar, waarin twee financiële crises door de wereld raasden, wisten pensioenfondsen een gemiddeld rendement te halen van meer dan 5%. • Het doel van dit symposium was om te proberen deze boodschap over te brengen en tevens duidelijk te maken dat geen politicus kan wijzen naar Brussel als spelbederver. Wij moeten dit zelf doen en wij kunnen dit ook zelf doen.