Leren met AAP Je gaat aan de slag met AAP. ‘AAP’ staat voor Apothekers Assistenten in de Praktijk. AAP bestaat uit zeven hoofdstukken. In elk hoofdstuk zit een aantal opdrachten waarmee je het beroep van apothekersassistente leert. Die opdrachten lijken zoveel mogelijk op wat je straks in de dagelijks praktijk van de apotheek gaat doen. Lees deze handleiding even goed door. Dan weet je hoe jij op een fijne manier met AAP kunt werken. Inhoudsopgave Je leert een beroep
1
Met verschillende soorten opdrachten
2
Opdrachten hebben een vaste indeling
4
Leren met boeken en websites
7
Zelf verantwoordelijk voor wat je leert, voor je tempo en je volgorde
8
Werken met het protocol
8
Laat zien wat je kunt: Toetsen en Proeves
15
Je leert een beroep Het beroep van apothekersassistent trekt jou aan. Het lijkt je leuk om mensen hun geneesmiddelen te geven en hen voorlichting en advies daarover te geven. Of misschien vind je vooral het bereiden van middelen interessant. In de komende drie jaar leer je al deze onderdelen van het beroep. Ze worden ook wel ‘kerntaken’ genoemd. Met de opdrachten in AAP leer je deze kerntaken uitvoeren.
1
1
Bronnen plaatjes: mongabay.com en nha.nl 1 van 16
Er zijn drie kerntaken en elke kerntaak is weer onderverdeeld in werkprocessen. Die werkprocessen kom je tegen in de opdrachten. Je krijgt bijvoorbeeld de opdracht om het gebruik van pijnstillers door een kankerpatiënt te bewaken (kerntaak 1.2), of de opdracht om een zetpil te maken van een geneesmiddel (kerntaak 2.1) of om fouten in het voorraadbeheer van een apotheek op te sporen (kerntaak 3.3). Kerntaak 1: Bieden van Farmaceutische patiëntenzorg 1. Neemt de zorgvraag aan en kanaliseert deze 2. Voert medicatiebewaking uit 3. Handelt recepten af 4. Behandelt de zelfzorgvraag 5. Geeft voorlichting en advies Kerntaak 2: Bereiden van geneesmiddelen 1. Bereidt geneesmiddelen uit grondstoffen 2. Past handelspreparaten aan Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie- en beroepsgebonden taken 1. Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep 2. Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg 3. Voert beheertaken uit 4. Voert administratieve taken uit Kerntaak 1 en 2 kom je in alle hoofdstukken tegen. Aan kerntaak 3 werk je vooral in de latere hoofdstukken. Leren met AAP is daardoor net zo afwisselend als het beroep AA. Op één AAP-dag kun je opdrachten doen waarin je een recept in de computer zet, het geneesmiddel op het recept bereidt en aan een plan werkt voor kwaliteitsverbetering in de apotheek.
Met verschillende soorten opdrachten In elk hoofdstuk kom je verschillende soorten opdrachten tegen.
Doen (vaardigheidsopdrachte n)
Denken (theorie-opdrachten)
Denken en doen (integrale opdrachten)
Doen 2 van 16
Dit zijn opdrachten waarbij je oefent met een praktische vaardigheid. Je voert ze uit in het praktijklokaal. Denk aan: • Inbrengen van recepten • Pakken, etiketteren en afleveren van geneesmiddelen • Bereiden • Baliegesprekken over zelfzorgvragen of over gebruik van voorgeschreven geneesmiddelen In deze opdrachten ben je vooral aan het DOEN. Het zijn handelingen die je in je vingers moet krijgen en die als routines tussen je oren moeten komen. Je denkt er natuurlijk ook wel bij na, want je bent geen robot. Daarom krijg je tussendoor vaak even een vraag om stil te staan bij wat je doet: ‘Wat gebeurt er nu eigenlijk in de vijzel waarin je aan het roeren bent?’ Als je dat begrijpt, ga je daarna weer verder oefenen. Denken Je leert in de opleiding ook het ‘waarom’ van die praktische handelingen. Waarom smelt de ene stof wel bij een bepaalde temperatuur en de andere niet? Waarom moet je een patiënt vragen over zelfzorg stellen in een vaste volgorde? Waarom mogen bepaalde medicijnen niet tegelijk gebruikt worden? In de theorie-opdrachten leer je de theorie begrijpen en toepassen. Je bent dan vooral aan het denken. Deze opdrachten kun je doen in een gewoon lokaal. Soms beantwoord je in de opdracht een aantal vragen. Door die antwoorden op te zoeken in boeken of op internet en op je eigen manier op te schrijven, leer je de theorie begrijpen. Ook krijg je vaak de opdracht om iets te maken of te laten zien. Bijvoorbeeld een presentatie voor je medestudenten waarin je uitlegt hoe jullie voorlichting gaan geven over zelfzorg bij griep. Of een kleine folder waarin je uitlegt hoe een inhaler werkt. Je kunt ook een casus krijgen over een patiënt bij wie een vergissing is gemaakt in de medicatiebewaking. Jij zoekt dan uit hoe dat gebeurd kan zijn en wat de gevolgen voor de patiënt zijn. Toetsen In elk hoofdstuk krijg je ook een aantal theorietoetsen. Daarmee kunnen de docent en jij controleren of je alle theorie goed begrijpt en of je kennis die je echt uit je hoofd moet kennen ook goed onthouden hebt. Een toets maak je dus zonder boek of internet. Je kunt immers in de apotheek ook niet altijd alles opzoeken, dan moeten patiënten veel te lang wachten. Toetsen zijn dus een bijzonder soort opdrachten. Een hoofdstuk van AAP wordt afgesloten met een proeve, waarin je de theoretische kennis moet gebruiken. Daarom mag je pas een proeve doen als je alle theorietoetsen hebt gedaan. Denken en doen Dan zijn er ook opdrachten waarbij denken en doen even belangrijk zijn en elkaar afwisselen (integrale opdrachten). Dit zijn opdrachten waar je langer aan bezig bent. Je krijgt bijvoorbeeld een aantal recepten en moet die volledig afhandelen: inbrengen in de computer, bereiden, etiketteren en afleveren aan de patiënt. Je kunt aan de docent uitleggen wat je doet. Daarmee laat je zien dat je zo’n hele beroepstaak goed kunt uitvoeren en ‘met verstand’. Daar ben je dan wel een dagdeel mee bezig. Een opdracht kan ook nog uitgebreider zijn. Een opdracht kan ook nog uitgebreider zijn. Dan moet je bijvoorbeeld in een groepje informatie over een onderwerp zoeken, verbanden leggen, conclusies trekken en daarover discussiëren. Of je moet in een kleine groep voorlichting geven aan de rest van de groep. 3 van 16
Ten slotte zijn er grote projecten die geen onderdeel uitmaken van de AAP-lessen, maar op een ander moment worden uitgevoerd. Zo’n project doe je (meestal) in een groepje. Daar werk je dan tien weken aan verdeeld over twee dagdelen per week. Je krijgt bijvoorbeeld de opdracht om een voorlichtingsweek in de apotheek te organiseren en uit te voeren. Je krijgt dan een aantal eisen mee waaraan die voorlichtingsweek moet voldoen en tips voor de aanpak van de opdracht. Verder bedenk je alles zelf en wordt het helemaal je eigen product.
iden e r e b r o Vo
In de loop van zo’n project en als je klaar bent, evalueer je samen met de docent hoe het is gegaan. De docent vraagt je uit te leggen (te ‘verantwoorden’) waarom je het zo gedaan hebt. Als je het goed hebt gedaan en er ook goed over hebt nagedacht, krijg je een voldoende beoordeling.
Eva
lue ren
U i t v o e ren
Je bereidt voor en denkt na over hoe je het werk het beste kunt plannen en organiseren, verdeelt taken in je groep, zoekt in bronnen naar theorie die je kunt toepassen. Je gaat taken uitvoeren: je maakt zelf allerlei voorlichtingsmiddelen en geeft ook zelf de voorlichting, bijvoorbeeld aan andere leerlingen van het ROC.
Opdrachten hebben een vaste indeling Een opdracht mag natuurlijk geen doolhof zijn. Daarom heeft elke opdracht een vaste indeling. Je komt altijd dezelfde koppen tegen. (Behalve de grote projecten, die zien er een beetje anders uit.) Inleiding Dit kopje spreekt voor zich. Waarover gaat deze opdracht en waarom is het belangrijk? Onder dit kopje lees je wat het leerdoel is van de opdracht. Dat doel is altijd afgeleid van één van de kerntaken van het beroep. Je leest waarom het belangrijk is voor jouw ontwikkeling als AA om dat leerdoel te halen. Als je de opdracht goed gemaakt hebt, heb je dat doel bereikt. Je kunt dan bijvoorbeeld vaste stoffen mengen, snel opzoeken in de naslagwerken of uitleggen hoe een pijnstiller werkt. Vraag jezelf voordat je met een opdracht begint even af: snap ik waarom ik deze opdracht moet doen? Kun je daar geen goed antwoord op geven, stap dan naar de docent. Wat ga je doen of maken? 4 van 16
Je weet nu het leerdoel, maar nog niet hoe je daar komt. Onder dit kopje lees je in grote lijnen wat je in de opdracht gaat doen. Soms is dat een aantal handelingen uitvoeren om een recept te bereiden of een aantal vragen beantwoorden bij een casus en soms lees je dat je een product gaat maken: een folder, presentatie, een advies aan een patiënt of de oplossing van een lastig probleem in de apotheek. Je leest ook aan welke eisen je uitwerking moet voldoen. Als je alleen vragen beantwoordt, zijn die eisen natuurlijk: • Je hebt zelf de antwoorden opgezocht • Je hebt ze in je eigen woorden opgeschreven zodat je begrijpt wat je in een boek of op een site gevonden hebt • De antwoorden zijn volledig • En ze zijn juist (denk ook aan de juiste schrijfwijze van moeilijke woorden) Bij de bereidingsopdrachten werk je altijd volgens dezelfde eisen: veilig, hygiënisch, zorgvuldig en zuinig. Omdat dat altijd zo moet, staat dat niet steeds weer bij de opdracht. Hou je je er niet aan, dan krijg je daar natuurlijk wel feedback op. Als er in de opdracht specifieke eisen gelden, vind je die onder dit kopje. Je vindt hier ook tips en aanwijzingen voor de aanpak van de opdracht. Bijvoorbeeld welke instrumenten of hulpmiddelen je nodig hebt, in welke volgorde je het beste kunt werken, of een handige manier om de taken te verdelen als je moet samenwerken. Welke bronnen kun je gebruiken? Hier vind je een lijstje met boeken en websites waarop je informatie en uitleg kunt vinden die je nodig hebt om de opdracht goed te maken. Zoek die bronnen op voordat je met de opdracht begint. Lees globaal door wat je erin kunt vinden en ga dan met de vragen in de opdracht aan de slag. Begrijp je iets niet van wat je leest, vraag dan eerst een andere leerling die met dezelfde opdracht bezig is of de opdracht al klaar heeft. Kom je er samen ook niet uit, stap dan naar de docent of instructeur. Je kunt een opdracht alleen goed maken als je de theorie echt begrijpt. Iets opschrijven zonder te begrijpen wat je zegt, heeft natuurlijk weinig zin. Hoe krijg je feedback? Vragen mag altijd Terwijl je met een opdracht bezig bent, mag je altijd vragen stellen aan de docent of instructeur. Verwacht dan niet dat je het goede antwoord krijgt voorgezegd. Je krijgt hulp waarmee je zelf het antwoord kunt vinden of bedenken. Krijg je het voorgezegd, dan leer je niets. Heb je zelf (misschien met een beetje hulp) de opdracht uitgewerkt, dan moet je nog horen of je het goed gedaan hebt. Dat heet ‘feedback’. De docent moet je uitwerking beoordelen om te controleren of je aan de eisen hebt voldaan en of je inderdaad het leerdoel van de opdracht gehaald hebt. Als je dat met de docent bespreekt leer je het meest van de opdracht. Heb je het doel gehaald, dan kun je aan een volgende opdracht beginnen. Onder dit kopje lees je wanneer je feedback krijgt. Feedback tijdens de opdracht Soms moet je al tijdens de opdracht horen of je het goed hebt gedaan, voordat je een volgend stapje kunt zetten. Bij het bereiden en afleveren is dat heel belangrijk. Deze vorm 5 van 16
van feedback noemen we ‘in-proces-controles’. Soms vind je in de opdracht tabelletjes waarin zowel de bereider (jij dus) en de controleur hun paraaf moeten zetten naast elke handeling. In het begin van de opleiding is de controleur altijd de instructeur of de docent. Later kan dat ook een andere leerling zijn. Je leert er immers ook veel van om iemand anders te observeren en te beoordelen. In de apotheek doe je trouwens ook in-procescontroles bij elkaar, dus het is goed als je dat nu al leert. Als je samen bespreekt wat wel en niet goed ging en vooral waarom, leer je het steeds beter doen. Of feedback na afronding Bij de conceptuele en integrale opdrachten krijg je pas een beoordeling van de docent als je klaar bent. Meestal gebeurt dat in een werkcollege. Je bespreekt de opdrachten dan samen met een aantal andere leerlingen die dezelfde opdrachten gedaan hebben. Je gaat dan nog wat dieper op de opdracht in. De docent legt nog wat uit en geeft meer voorbeelden. Soms doe je nog een extra opdracht in het werkcollege, bijvoorbeeld een discussie of een rollenspel. Daarin pas je de theorie dan nog een keer toe.
Feedback is een kado, al ben je er niet altijd blij mee...
Het heeft alleen zin om naar het werkcollege te komen als je de opdrachten hebt gemaakt, anders begrijp je niet waar het over gaat. Als je vragen stelt in het college die je had kunnen beantwoorden als je de opdrachten had gemaakt, dan krijg je geen antwoord van de docent. Duurt het te lang voordat er een werkcollege is waarop de opdrachten besproken worden, dan bespreek je samen met de docent of instructeur je uitwerking. Vraag op welk moment in de les hij of zij tijd voor je heeft. Als blijkt dat je de theorie waarover de opdracht ging nog niet goed begrijpt of de vaardigheid nog niet goed genoeg kunt uitvoeren, krijg je van de docent het advies om nog een extra opdracht te doen. Kun je het al heel goed, dan kun je misschien een opdracht overslaan. Uiteindelijk bepaal je dat zelf. Start van de opdracht Onder dit kopje begint de opdracht echt. Je vindt vaak afwisselend uitleg en vragen. De vragen zijn vet en cursief afgedrukt zodat je ze niet kunt missen. De vragen zijn ook genummerd. Schrijf je antwoorden op een vel lijntjespapier en niet ze achter de opdracht. Stop alles in je map. Bespreek dan de antwoorden met de docent of neem ze mee naar het werkcollege.
6 van 16
Leren met boeken en websites In AAP vind je alle opdrachten, maar niet alle theorie die je nodig hebt. Die vind je in de boeken die je voor de opleiding hebt moeten kopen. En ook in naslagwerken als het Informatorium en de KNMP Kennisbank. Welke bronnen je moet gebruiken, vind je altijd in de opdracht. Een website die je heel veel gaat gebruiken is www.aainfo.nl. De website www.aainfo.nl beschikt over een schat aan informatie, gerangschikt onder tabbladen. Onder het tabblad Geneesmiddelen vind je alfabetisch gerangschikte hoofdstukken waarin allerlei onderwerpen worden behandeld. De hoofdstukken bevatten niet alleen omschrijvingen, maar ook allerlei doorverwijzingen en links naar verwante onderwerpen. Ook vind je een overzicht van farmaceutische sites waar je rechtstreeks naar kunt doorklikken. Onder het tabblad ‘School’ kun je oefenen met allerlei rekenopgaven en met toetsen waarop je meteen het goede antwoord krijgt. Je vindt dit allemaal wel als je voor de eerste keer op www.aainfo.nl kijkt.
Zo werkt het leren met AAP
Je startpunt.
Soms bestudeer en bespreek je een casus.
Je hebt altijd wel theorie nodig om de opdracht te doen. Die zoek je zelf op.
Je krijgt altijd feedback, soms tijdens de opdracht, soms erna. Soms individueel, soms met een groep in een werkcollege.
Tussen de opdrachten door kun je toetsen doen op www.aainfo.nl of theorietoetsen vragen aan de docent. Daarmee controleer je jezelf.
Heb je genoeg opdrachten en toetsen gedaan, dan laat je zien dat je alles uit het hoofdstuk kan in de Proeve.
7 van 16
Zelf verantwoordelijk voor wat je leert, voor je tempo en je volgorde Oefenen met opdrachten en toetsen om Proeves te halen Je bent zelf verantwoordelijk voor je leerproces. De docenten en instructeurs zijn verantwoordelijk voor een goed leeraanbod. Wat betekent dat? De docent staat niet de hele tijd over je schouder te kijken wat je aan het doen bent. En je krijgt ook niet elke dag met de hele klas tegelijk dezelfde les. Je zet jezelf aan het werk en kiest welke opdracht je gaat doen en hoe snel je die opdracht af maakt. Ook bepaal je zelf wanneer je een hoofdstuk wilt afsluiten met de Proeve. De docenten geven je zo goed mogelijk ondersteuning en feedback wanneer je dat nodig hebt, zowel in individuele gesprekken als in de werkcolleges en soms ook hoorcolleges. Maar je moet eerst zelf aan de bak! Je hoeft niet in elke hoofdstuk alle opdrachten te maken. Als je het snapt, kun je door naar een volgende serie. Begrijp je het nog niet, dan maak je meer opdrachten. Dit bespreek je met de docent. Het gaat om de Proeven die je aan het eind van elk hoofdstuk maakt. Die moet je echt allemaal voldoende maken, anders kun je geen examen doen. De opdrachten zijn hulpmiddelen om die Proeves goed te maken en met de Toetsen kunnen we bepalen of je toe bent aan de Proeve. De opdrachten zijn de training, de Proeve is de wedstrijd. Als je de opdrachten goed hebt gemaakt en ook de toetsen voldoende scoort, dan is de kans heel groot dat je de Proeve ook in één keer haalt. (Elke school heeft eigen regels voor de cijfers die je moet halen. Die vind je in het examenreglement.) Je bepaalt dus zelf of je genoeg geleerd hebt om de Proeve aan te vragen. Ben je zover, dan kijkt de docent in je protocol en naar je toetsresultaten en overlegt met jou of je echt klaar bent voor de Proeve. De docent moet daar van alles voor klaar zetten en ook zorgen dat hij zelf of een andere docent of instructeur beschikbaar is. Met een Proeve ben je een halve lesdag bezig, inclusief het bespreken van je prestatie met de docent. Je gaat dus geen Proeve op de gok doen. Stel dat je niet goed voorbereid bent en de Proeve niet haalt, dan is dat heel zonde van de tijd en moeite. Je mag de Proeve natuurlijk overdoen, maar pas als je twee weken tijd genomen hebt om meer opdrachten te maken om je beter voor te bereiden. Je begrijpt nu dat jij misschien sneller met een hoofdstuk klaar bent dan je buurvrouw. Jij maakt misschien minder opdrachten, werkt sneller of allebei!
Werken met het protocol De docent print aan het begin van een hoofdstuk eerst een protocol voor je. Hieronder zie je daarvan een voorbeeld. In het protocol kun je zien welke opdrachten er in een hoofdstuk zitten. En ook zie je in welke volgorde je de sets opdrachten het beste kunt doen. Je moet bijvoorbeeld eerst veilig leren werken voordat je kunt gaan beginnen met bereiden. Bij het protocol krijg je ook meteen de Inleiding van het hoofdstuk. Hierin lees je een overzicht van de onderwerpen in het hoofdstuk. Als je die gelezen hebt, vraag je de 8 van 16
docent om de eerste opdracht. In het begin van de opleiding stuurt de docent de keuze voor opdrachten sterk, later kies je meer zelf. De docent adviseert dan alleen. Hier zie je de eerste pagina van het protocol van hoofdstuk 1, als voorbeeld. Alle protocollen zijn op deze manier opgebouwd. Pagina 1 van het protocol 1. Start met invullen van je naam op het protocol en de datum waarop je met dit hoofdstuk bent begonnen. 2. Daarna vul je de data in waarop jij met week 1 van dit hoofdstuk begint. Dat kan namelijk per school verschillen omdat de vakanties en de stageperiodes anders gepland worden. Maar straks gaat dat ook per leerling verschillen. Jij werkt misschien sneller dan je buurvrouw, dus de eerste week waarin jij met een volgend hoofdstuk begint, valt misschien wel twee weken eerder op de kalender dan de eerste week van je buurvrouw.
9 van 16
Pagina 2 van het protocol 1. Je hebt op pagina 1 gezien dat er drie onderwerpen zijn in Hoofdstuk 1. Voor elk onderwerp zie je op pagina 2 een tabel. Je mag zelf bepalen of je begint met Bereiden, met de Naslagwerken of met Farmaceutische patiëntenzorg (FPZ). 2. In de kolom ‘Planning week’ zie je in welke week je het beste de opdrachten kunt maken. Ik week 1 maak je dus de eerste twee opdrachten van Bereiden, de eerste twee van de opdrachten over de Naslagwerken en de opdracht Afkortingen uit FPZ. 3. In de kolom ‘Gestart week’ vul jij zelf het weeknummer in waarin je met de opdracht gestart bent. Als het goed is, is dat hetzelfde nummer als in de kolom ‘Planning week’. Maar het kan zijn dat jij sneller of langzamer bent dan het aantal minuten dat in de kolom ‘Duur’ staat. 4. Als je klaar bent met de opdracht neem je je uitwerking mee naar de docent. Je laat je werk zien en bespreekt wanneer je feedback krijgt. Dat kan meteen, of pas bij een 10 van 16
werkcollege. Als de docent vindt dat je goed aan de opdracht gewerkt hebt, kun jij of de docent het weeknummer invullen waarin je de opdracht hebt afgerond. Je bespreekt dan met de docent met welke opdracht je verder gaat en de docent print de volgende opdracht voor je uit. Niemand komt je dus opdrachten brengen! Zo leer je zelfstandig werken en je eigen verantwoordelijkheid nemen. Dat moet je straks in de apotheek ook kunnen. Door steeds de weeknummers in te vullen waarop je begint en klaar bent, leer je steeds beter plannen. In de loop van de opleiding ga je steeds meer zelf de kolommen ‘Planning week’, ‘Gestart week’ en ‘Afgerond week’ bijhouden. 5. In de eerste kolom vind je altijd de volgorde waarin je de opdrachten binnen een onderwerp doet. Bij Bereiden vinden we het dus belangrijk dat je opdracht 1 tot en met 6 in die verplichte volgorde doet. Je hebt namelijk kennis uit opdracht 1 nodig voor opdracht 2, enzovoort. 6. Opdracht 6 is de startopdracht van een serie opdrachten Bereiden van eenvoudige crèmes en zalven. Als je opdracht 6 hebt afgerond, kun je verder met de vervolgopdrachten. Deze opdrachten hebben allemaal volgorde 7. Ze zijn wel genummerd van 2 tot en met 5, maar dat is alleen om ze uit elkaar te kunnen houden. Ze zijn allemaal even moeilijk en duren allemaal even lang. Het zijn alleen andere recepten. De volgorde waarin je ze maakt, maakt dus helemaal niet uit. Als je er een paar hebt gemaakt, en het gaat goed, dan bespreek je met de docent of het nodig is dat je de rest van de serie ook nog maakt. Je ziet ook in de kolom ‘Planning week’ dat je van de vervolgopdrachten zelf kunt bepalen wanneer je ze maakt. 7. Bij de Naslagwerken zie je, als je heel goed kijkt, ‘(Met uitleg)’ staan. Er zijn ook twee opdrachten over Naslagwerken waarbij je meer zelf gaat uitvinden hoe ze in elkaar zitten. De docent kiest voor jou welke variant van de opdracht jij het beste kunt gaan doen. In latere hoofdstukken zijn er ook varianten van opdrachten. Het leerdoel is dan hetzelfde maar de weg ernaartoe is anders. Zo valt er iets te kiezen! 8. Opdrachten worden soms afgesloten met een werkcollege. Dat zie je dan ook in het protocol. Je docent kan besluiten om meer werkcolleges aan te bieden om opdrachten te bespreken. Hij kan het protocol dan aanpassen.
11 van 16
Laatste pagina protocol: Toetsen 1. In elk hoofdstuk maak je een aantal toetsen. Die maak je nadat je de opdrachten hebt gedaan waarin je de theorie en de vaardigheden leert. Met de Toetsen kun je controleren of je de stof goed in je hoofd hebt. In het lijstje zie je welke opdracht en/ of pagina’s uit een boek of van www.aainfo.nl je moet bestuderen. 2. In hoofdstuk 1 is ook al voor je ingepland in welke week je de toetsen moet doen. De Proeve is ook een soort toets. Die doe je natuurlijk in de laatste week.
12 van 16
Als je hebt laten zien dat je goed kunt plannen en een aantal hoofdstukken hebt afgerond, kun je met de docent bespreken of je zelf toegang kunt krijgen tot rocaap.nl. Dit is de website waarop de opdrachten staan. Je kunt dan zelf opdrachten zoeken, kiezen en printen. Volgorde van hoofdstukken is vrij Je werkt met AAP in je eigen tempo en ook in je eigen volgorde. Er zijn zeven hoofdstukken: Hfd 1 Inleiding Hfd 2 Pijn en capsules Hfd 3 Autonome zenuwstelsel/astma en COPD, Anticonceptiepil en overgang en Dermatologische preparaten Hfd 4 Maag, darmen en zetpillen Hfd 5 Infecties, oogpreparaten Hfd 6 Hart en vaat Hfd 7 De afronding Hoofdstuk 1 doe je verplicht aan het begin van de opleiding. In hoofdstuk 1 zit basiskennis die je nodig hebt om de andere hoofdstukken te kunnen doen. Hoofdstuk 7 bevat naast een aantal nieuwe onderwerpen ook veel herhalingsopdrachten die je voorbereiden op het examen, dus die doe je ook verplicht aan het eind. De hoofdstukken daartussen zijn allemaal los van elkaar te bestuderen. Je kunt dus eerst hoofdstuk 5 doen en dan hoofdstuk 4, als je dat hoofdstuk bijvoorbeeld nog moet inhalen doordat je ziek geweest bent of omdat je nog extra moet oefenen om de Proeve van hoofdstuk 4 te halen. Maar waarschijnlijk volg je toch deze volgorde in hoofdstukken. Het is toch wel handig als alle leerlingen in de klas ongeveer met hetzelfde bezig zijn. Dan kun je makkelijker in groepjes werken aan opdrachten. Ook is er dan steeds wel een groepje dat behoefte heeft aan hetzelfde werkcollege om feedback te krijgen. 13 van 16
Je opleiding plannen met het protocol Nu is het natuurlijk niet handig om in het eerste jaar maar één hoofdstuk af te maken, want dan kom je in tijdnood. In het eerste jaar moet je hoofdstuk 1 tot en met 3 kunnen afronden. In jaar 2 doe je dan hoofdstuk 4 en 5. Je bent dan lang op stage dus je hebt minder AAP-tijd. In het laatste jaar doe je nog de laatste twee hoofdstukken. Je hebt gemiddeld tien weken nodig om een hoofdstuk te doen. Plannen moet je leren. Je wordt er steeds beter in. En we laten je ook niet aan je lot over. Je hebt al gelezen dat het protocol daarvoor heel belangrijk is en dat je steeds opdrachten bij de docent gaat halen. Dan bespreek je meteen je planning (vooraf) en je voortgang (achteraf) met hem. In het eerste blok van het eerste jaar hebben de docenten voor jou een planning gemaakt. Je weet dan precies welke opdrachten je per week af moet hebben. Zo krijg je inzicht in je eigen snelheid en in je voorkeuren voor bepaalde opdrachten. Dan ontdek je dat iedereen op zijn eigen manier leert. Voor het tweede hoofdstuk spreek je met de docent een einddatum af en leg je aan de docent voor welke opdrachten je in welke week af wilt hebben. Je gebruikt het protocol om je werk aan een hoofdstuk te plannen. Je kunt op het protocol zien hoeveel tijd elke opdracht kost. Zo kun je de opdrachten verdelen over de komende periode. Je kunt jezelf als doel stellen om in een bepaalde week de Proeve te gaan doen. Vertel dat doel ook aan je docent, dan kan hij je daarbij helpen. Volgorde binnen een hoofdstuk Op het protocol kun je dus zien welke opdrachten en toetsen er in een hoofdstuk zitten. Er zitten altijd vaardigheidsopdrachten en theorieopdrachten in. (De grote projecten worden apart gepland.) Op het protocol kun je zien of je opdrachten in een verplichte volgorde moet doen en welke je in willekeurige volgorde kunt doen. Zoek naar je eigen voorkeuren. Voor sommige leerlingen zijn de bereidings- of afleveropdrachten de beloning na de theorieopdrachten en misschien is het voor jou precies andersom. Houd er wel rekening mee dat je voor het halen van de Proeve zowel met theorie als met vaardigheid geoefend moet hebben!
14 van 16
Eerst spruitjes...
en dan snoep? Of andersom? Of vind je spruitjes lekker en snoep vies?
Laat zien wat je kunt: Toetsen en Proeves Je weet nu dat je zelf het tempo en voor een deel de volgorde bepaalt waarin je leert. Je weet ook dat de docenten en instructeurs je daarbij helpen. Je krijgt na elke opdracht feedback zodat je goed begrijpt en onthoudt wat je hebt geleerd. Maar dan komt er een moment dat je echt helemaal zelfstandig moet laten zien dat je al die theorie en vaardigheid beheerst. Pas dan kun je een hoofdstuk helemaal afronden. Je moet alle hoofdstukken afronden voordat je examen mag doen. Proeve aanvragen Je rondt een hoofdstuk af je met de Proeve. Heb je goed gescoord op de Toetsen dan mag je de Proeve gaan doen. (Let op, misschien hoef je bij jouw opleiding alleen de Proeve voldoende te maken.) De Proeve doe je in het praktijklokaal en je prestatie wordt opgenomen op video (als je school daarover beschikt). Vraag even aan je docent hoe je een Proeve moet aanvragen. De docent kijkt of het zinvol is de Proeve te maken en laat je vervolgens weten of je de Proeve mag maken of nog niet. Als de docent het afraadt, maar je wilt het toch doen, dan mag dat. Je bent immers zelf verantwoordelijk. Hoe werkt een Proeve? De proeve start met het aannemen van een aantal recepten. Hierbij goed opletten dat je alle nodige informatie hebt om de recepten goed af te handelen (bijvoorbeeld het lichaamsgewicht van een kind). Heb je deze informatie niet dan moet je dit direct vragen aan de patiënt die de recepten aanbiedt. Vervolgens ga je de recepten uitwerken en verder afhandelen. Na ongeveer 2 uur komt de patiënt de geneesmiddelen ophalen. De patiënt kan je dan vragen over de geneesmiddelen stellen. Vragen die je in de opdrachten hebt bestudeerd. Wat je geleerd hebt, moet je dus direct in de praktijk kunnen toepassen. Je krijgt van tevoren het beoordelingsformulier te zien dat de docent of instructeur gaat invullen terwijl hij de Proeve afneemt. Zo weet je goed waarop je allemaal moet letten. Controleer of je alles begrijpt wat er op staat. Geslaagd? Voor de proeve moet je een voldoende halen (bij de ene school is dat een 5,5 en bij de andere een 6). Lukt dit niet dan moet je de Proeve overdoen. Tussen de eerste en de 15 van 16
tweede poging zit minimaal 14 dagen. Haal je de Proeve dus niet in één keer, dan kan dat leiden tot vertraging van je studie. Maar als je een volgend hoofdstuk sneller werkt, dan kun je de vertraging weer inhalen. Bereid je daarom goed voor. Je kunt altijd om extra opdrachten of recepten vragen om meer te oefenen. Veel succes en plezier met AAP!
16 van 16