LEERPLAN "NEDERLANDS VOOR OUDERS" WAYSTAGE (RG 1.1) Periode
Thema
Vaardigheden
woordenschat / grammatica
context
Week 1
Aangenaam!
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven over personalia.
woordenschat personalia
onthaal
SCHR 2: De cursist kan een kort berichtje schrijven met enkele personalia.
spellen (naam + familienaam)
LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp halen uit een mededeling.
Week 2
Week 3
Mijn dochter, mijn zoon
Wie bent u?
Week 4
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven over personalia.
woordenschat personalia
SCHR 2: De cursist kan een kort berichtje schrijven met enkele personalia.
vervoeging hebben / zijn
LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp halen uit een mededeling.
spellen (naam + familienaam)
SPR 6: De cursist kan een leerkracht eenvoudige personaliavragen stellen
woordenschat personalia
SPR 6: De cursist kan de verworven informatie rapporteren
vervoeging regelmatige ww.
LUI 1: De cursist kan de informatie die gegeven wordt begrijpen
het artikel: de - het - een
onthaal
onthaal
persoonlijke voornaamwoorden
Week 5
Inschrijven
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven over personalia.
woordenschat personalia
SCHR 1: De cursist kan een formulier of document m.b.t de personalia invullen.
persoonlijke voornaamwoorden
SCHR 3: De cursist kan uit mondelinge informatie concrete gegevens noteren.
de getallen (telefoonnr, huisnr)
onthaal
LE 1: De cursist kan informatie herkennen in belangrijke formulieren en documenten. LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp bepalen in een gesprek.
Week 6 Week 7
Hoe laat begint de school?
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven
het uur
oriëntering in de tijd
SCHR 3: De cursist kan uit mondelinge informatie concrete gegevens noteren.
de getallen
afspraken en regelingen
Huis van het Nederlands Brussel
LE 2: De cursist kan relevente gegevens noteren uit een informatieve tekst.
modale ww (kunnen, moeten)
LUI 4: De cursist kan alle gegevens in een eenvoudige instructie begrijpen.
Week 8
Wat zit er in je rugzak?
LE 1/4: De cursist kan een eenvoudige schoolbrief begrijpen
woordenschat schoolmateriaal
consumptie
vragen stellen: inversie/vraagwoorden
Week 9
Wat moet je meebrengen?
LE 1/4: De cursist kan een eenvoudige brief begrijpen
woordenschat: schoolmateriaal
consumptie
de zinsconstructie: woordvolgorde
Week 10 Wat heb je nog nodig?
SPR 6: De cursist kan de informatie uit een tabel verwoorden
woordenschat: schoolmateriaal
LE 2: De cursist kan een eenvoudige tabel lezen en begrijpen
enkelvoud - meervoud
consumptie
LUI 1: De cursist kan de belangrijkste informatie in een uiteenzetting begrijpen
Week 11 Briefjes van de school
SPR 3: De cursist kan zijn beleving verwoorden en vragen naar die v gesprekspartner
woordenschat schoolmateriaal
Week 12
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven
niet - geen
consumptie
LE 4: De cursist kan de informatie overzichtelijk ordenen in een oproep
Week 13 Wat staat er in de schoolagenda?
SCHR 2: De cursist kan een eenvoudig agendabericht schrijven
beoordelen: goed-neutraal-slecht
LE 1/4: De cursist kan een eenvoudig agendabericht begrijpen
schoolwoordenschat
consumptie
possessief pronomen
Huis van het Nederlands Brussel
Week 14 Een rondleiding op school Week 15
SPR 3: De cursist kan zijn beleving verwoorden
woordenschat: plaatsnamen
SPR 6: De cursist kan informatie vragen
preposities: boven, onder, naast…
LE 2: De cursist kan relevante gegevens selecteren uit een plattegrond
aan het - constructie
ruimtelijke oriëntering
LE 4: De cursist kan de informatie overzichtelijk ordenen in een uitnodiging LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp bepalen in een rondleiding
Week 16 Inrichten van het leslokaal
SPR 1: De cursist kan een instructie geven aan een bekende taalgebruiker
woordenschat: klasmateriaal
SPR 5: De cursist kan een probleem of klacht formuleren.
grammatica: preposities
LUI 4: De cursist kan alle gegevens bepalen in een eenvoudige instructie.
grammatica: positieww.
Week 17 Snoep gezond
SPR 3: De cursist kan zijn beleving verwoorden
woordenschat: voeding
Week 18
SPR 6: De cursist kan informatie geven en vragen
woordenschat: de kleuren
Week 19
SCHR 1: De cursist kan een formulier m.b.t. personalia invullen
graag/niet graag/ (niet) houden van
SCHR 3: De cursist kan uit mond./schrift.informatie eenvoudige gegevens noteren
gramm: en - maar - want - omdat
leefomstandigheden
consumptie
LUI 1: De cursist kan het onderwerp bepalen in een informatief gesprek LUI 4: De cursist kan alle gegevens in een eenvoudige instructie begrijpen
Week 20 Marco is ziek
LE 1: De cursist kan een ziekenbriefje begrijpen
woordenschat: ziek zijn
gezondheidsvoorzieningen
Week 21
LUI 1: De cursist kan belangrijke info in een telefoongesprek begrijpen
woordenschat: lichaamsdelen
contact offic. Instanties
Week 22
grammatica: omdat
Week 23 Wat doe jij op maandag?
SPR 6:De cursist kan vertellen over / vragen stellen over dagelijkse activiteiten.
dagen van de week
oriëntering in de tijd
Week 24 Zo gezegd 1.1 Thema 7
SCHR 3: De cursist kan zijn agenda invullen a.d.h. van agendaberichten
bijwoorden van frequentie
leefomstandigheden
LE 1/4: De cursist kan eenvoudige agendaberichten begrijpen
graag / niet graag (herh.)
Huis van het Nederlands Brussel
reflexieve werkwoorden scheidbare werkwoorden
Week 25 De vakken van mijn zoon / dochter
SPR 1: De cursist kan een instructie geven aan een bekende taalgebruiker
woordenschat: de vakken
SPR 6: De cursist kan informatie geven en vragen
graag / niet graag / (niet) houden v
SCHR 3: De cursist kan uit schriftelijke informatie concrete gegevens noteren
comparatief - superlatief
consumptie
LE 2: De cursist kan relevante gegevens selecteren uit een tabel LUI 4: De cursist kan alle gegevens in een instructie begrijpen
Week 26 De leerkrachten van mijn kind
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven
graag / niet graag
SCHR 3: De cursist kan uit mondelinge informatie concrete gegevens noteren.
de vakken
onthaal
LE 2: De cursist kan relevante gegevens selecteren uit een tabel
register (begroeten / vraag stellen)
LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp bepalen in een gesprek LUI 2: De cursist kan het globale onderwerp bepalen in de beleving van een spreker
Week 27 Hoe gaat het?
Week 28 Oudercontact Week 29
SPR 3: De cursist kan zijn beleving verwoorden en vragen naar die v gesprekspartner
personalia
onthaal
SPR 6: De cursist kan informatie vragen en geven.
taalregister
SPR 3: De cursist kan zijn beleving van het oudercontact verwoorden
het uur (herh.)
SPR 4: De cursist kan een afspraak maken en afzeggen.
rangtelwoorden: de hoeveelste?
voorlichtingsdiensten
SCHR 2: De cursist kan een kort berichtje schrijven
Huis van het Nederlands Brussel
Week 30 Waar is…?
SPR 1: De cursist kan instructies geven i.v.m. de te volgen route
grammatica: instructie
Week 31 Zo Gezegd 1.1 hfst 10
SPR 5: De cursist kan een probleem formuleren: de weg vragen
woordenschat: plaatsen, winkels
Week 32
SPR 6: De cursist kan informatie geven en vragen: de weg vragen en wijzen
woordenschat: richting
LE 1: De cursist kan informatie herkennen in alledaagse documenten
grammatica: scheidbare ww
oriëntering in de ruimte
LUI 2: De cursist kan relevante gegevens selecteren LUI 3: De cursist kan informtie ordenen (aanduiden op een plan)
Week 33 Knutselen met de kinderen
Week 34 Gelukkige verjaardag!
SPR 1: De cursist kan een instructie geven aan een bekende taalgebruiker.
imperatief (instructies)
SPR 2: De cursist kan reageren op een uitnodiging
demonstratief pronomen
SPR 3: De cursist kan zijn beleving verwoorden en vragen naar die v gesprekspartner
woordenschat: knutselmateriaal
LUI 4: De cursist kan alle gegevens in een eenvoudige instructie begrijpen
de kleuren
SPR 6: De cursist kan informatie geven en vragen i.v.m. leeftijd en verjaardag
getallen (herhaling)
vrije tijd
oriëntering in de tijd
(Verjaardagskalender
maanden
kinderen, leerkrachten,
seizoenen
cursisten)
typische uitdrukkingen (wensen)
(Zo Gezegd 1.1 thema 5)
superlatief (jongste - oudste)
Week 35 Wat nu?
SPR 3: De cursist kan zijn beleving verwoorden en vragen naar die v gesprekspartner
taalregister
voorlichtingsdiensten
Week 36
SPR 4: De cursist kan een afspraak maken en afzeggen.
woordenschat: beleving NL leren
contacten met officiële
LE 2: De cursist kan relevante gegevens selecteren uit een informatieve tekst (folders)
Modale ww (mogen, kunnen)
instanties
LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp bepalen in een gesprek. LUI 2: De cursist kan relevante gegevens bepalen in de beleving van de spreker.
Huis van het Nederlands Brussel
Week 37 geïntegreerde activiteiten week 38
(af te spreken met de
Week 39 scholen)
Week 40 Feest in de klas
SPR 6: De cursist kan informatie geven en vragen.
woordenschat: culturen, gewoonten
SCHR 2: De cursist kan een kort informatief berichtje / uitnodiging schrijven
woordenschat: recept
LUI 1: De cursist kan het globale onderwerp bepalen in een gesprek.
grammatica: de instructie
consumptie
Huis van het Nederlands Brussel