LEERLIJN LEERPLAN FRANS BaO – SO 1STE GRAAD A-STROOM (Leerplan 2010) Hieronder vindt u de leerlijn van de leerplandoelen van het basisonderwijs en de 1ste graad secundair onderwijs A-stroom. In deze leerlijn krijgt u per vaardigheid een overzicht van de leerplandoelen die de leerlingen aan het einde van het basisonderwijs bereikt hebben en die in de 1ste graad SO verder ingeoefend worden. Nieuwe (delen van) leerplandoelen voor de 1ste graad SO A-stroom zijn in het grijs aangegeven.
LUISTEREN / LUISTERVAARDIGHEID LEERPLANDOELEN LUISTEREN FRANS BaO L1 De leerlingen herkennen en onderscheiden de Franse uitspraak in voor hen bestemde gesproken en gezongen teksten(1). L 1.1 Franse klanken, (voor)namen, woorden en zinnen herkennen en onderscheiden. L 1.2 De klemtoon (op laatste stemhebbende lettergreep) herkennen (bv. copain, copine). L 1.3 De intonatie bij een mededeling, een vraag, een uitroep herkennen. L 1.4 De verbinding tussen woorden als bouwsteen voor de zinsmelodie herkennen (bv. ils ont).
LEERPLANDOELEN LUISTEREN FRANS SO 1ste graad A-stroom
L2
De leerlingen kunnen de onderstaande taaltaken op beschrijvend niveau uitvoeren Lu1 Ze kunnen bij het beluisteren van informatieve en narratieve teksten - het globale onderwerp bepalen (ET 1). - de hoofdgedachte achterhalen (ET 2). - de tekststructuur -en samenhang herkennen (ET 5).
De leerlingen bepalen het onderwerp in voor hen bestemde teksten(1)(ET.1) L 2.1 Het onderwerp bepalen in informatieve teksten zoals aankondigingen, opschriften, mededelingen, gesprekken, reclameboodschappen, weerberichten.(ET.1) L 2.2 L 2.3
Het onderwerp bepalen in narratieve teksten zoals verhalen, gebeurtenissen.(ET.1)
Het onderwerp bepalen in artistiek-literaire teksten zoals liedjes, versjes, gedichten, tekenfilms.(ET.1) L3 De leerlingen begrijpen en reageren gepast op voor hen bestemde teksten(1). (ET.2) L 3.1 Prescriptieve teksten zoals korte, eenvoudige opdrachten, instructies, frequent gebruikte waarschuwingen begrijpen en er gepast op reageren: o.a. in verband met het klasgebeuren,
Fon 2 Ze zijn vertrouwd met fonetische patronen waardoor het Frans verschilt van het Nederlandse: klanksegmentering, intonatiepatronen, ‘de liaison’. (Klanksegmentering: door middel van stempauze en/of het ‘accent tonique’ onderscheidt de spreker een aantal bouwstenen of betekeniseenheden binnen de zin. Tegelijk vestigt hij de aandacht op hun organisatie.)
Lu3 Ze kunnen bij het beluisteren van artistiek-literaire teksten het globale onderwerp bepalen (ET 1).
Lu2 Ze kunnen bij het beluisteren van prescriptieve teksten - de gedachtegang volgen (ET 3).
L 3.2
L4
L5
L 5.1 L 5.2
L 5.3 L 5.4 L 5.5 L 5.6
bij een taak, bij een spel.(ET.2) De volgorde van narratieve teksten zoals een gebeurtenis, verhaal reconstrueren aan de hand van illustraties, voorwerpen, zinnen, schema’s …(ET.2) De leerlingen selecteren de informatie uit informatieve en narratieve teksten(1) aan de hand van een vooraf gegeven luisteropdracht.(ET.3) De leerlingen zetten in functie van het luisterdoel strategieën in.(ET.4) Het luisterdoel bepalen.(ET.4) Een beroep doen op hun voorkennis om zich op de luistertaak te oriënteren door na te gaan wat ze al over het onderwerp gelezen, gehoord en geleerd hebben. Hypothesen vormen over de inhoud van de tekst.(ET.4) Aandacht geven aan de intonatie, het spreekritme en de lichaamstaal van de spreker. Gebruik maken van het aangeboden ondersteunend visueel en auditief materiaal.(ET.4) De vermoedelijke betekenis van transparante woorden afleiden.(ET.4)
- relevante informatie selecteren (ET4). Lu1 Ze kunnen bij het beluisteren van informatieve en narratieve teksten de gedachtegang volgen (ET 3). Lu 1 Ze kunnen bij het beluisteren van informatieve en narratieve teksten relevante informatie selecteren (ET 4). Lu 5 De leerlingen kunnen bij het beluisteren van documenten strategieën gebruiken om hun luisterdoel te bereiken (ET 6). Ze kunnen: - het luisterdoel bepalen;
-
L 5.7
Te kennen geven dat ze iets niet begrepen hebben.
-
L 5.8
Zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen.(ET.4) L 5.9 Nadenken over mogelijke oorzaken waarom een boodschap al dan niet begrepen is. L6 De leerlingen zijn bereid om in diverse situaties mondelinge boodschappen te beluisteren en hun verworven luistervaardigheden te gebruiken. (ET.25*)
-
hypothesen vormen over de inhoud van de tekst; ondersteunende lichaamstaal correct interpreteren en eventueel zelf gebruiken gebruik maken van ondersteunend visueel en auditief materiaal; de vermoedelijke betekenis van transparante woorden afleiden; de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context. vragen om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen. zelf iets herhalen om na te gaan of ze de ander goed begrepen hebben. zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen;
Lu 7* De leerlingen tonen bereidheid om te luisteren in het Frans. (ET 37) Lu 9* De leerlingen stellen zich open voor de esthetische component van teksten. (ET 40)
LEZEN / LEESVAARDIGHEID LEERPLANDOELEN FRANS BaO
De leerlingen bepalen het onderwerp in voor hen bestemde teksten(2). (ET.5) Le 1.1 Het onderwerp bepalen in informatieve teksten zoals aankondigingen, opschriften, mededelingen, reclameboodschappen, affiches, schema’s, weerberichten, brieven, e-mails.(ET.5) Le 1.2 Het onderwerp bepalen in prescriptieve teksten zoals recepten, knutselopdrachten, stappenplannen, aanwijzingen.(ET.5) Le 1.3 Het onderwerp bepalen in narratieve teksten zoals verhalen, gebeurtenissen.(ET.5)
LEERPLANDOELEN FRANS SO 1ste graad A-stroom De leerlingen kunnen de onderstaande taaltaken op beschrijvend niveau uitvoeren. Ze kunnen
Le 1
Le 1.4 Het onderwerp bepalen in artistiek-literaire teksten zoals liedjes, versjes, gedichten, stripverhalen.(ET.5) Le 2 De leerlingen bepalen de hoofdgedachte in voor hen bestemde teksten(2). (ET.6) Le 2.1 De hoofdgedachte bepalen in informatieve teksten zoals aankondigingen, opschriften, mededelingen, reclameboodschappen, affiches, schema’s, weerberichten, brieven, e-mails. (ET.6) Le 2.2 De hoofdgedachte bepalen in prescriptieve teksten zoals recepten, knutselopdrachten, stappenplannen, aanwijzingen.(ET.6) Le 2.3 De hoofdgedachte bepalen in narratieve teksten zoals verhalen, gebeurtenissen.ET.6) Le 2.4 De hoofdgedachte bepalen in artistiek-literaire teksten zoals liedjes, versjes, gedichten, stripverhalen.(ET.6)
Le 1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten - het globale onderwerp bepalen (ET 7) - de tekststructuur en samenhang herkennen (ET 11) Le 2 bij het lezen van prescriptieve teksten - het globale onderwerp bepalen (ET 7) Le Le -
1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten het globale onderwerp bepalen (ET 7) de tekststructuur en samenhang herkennen (ET 11) 3 bij het lezen van artistiek-literaire teksten het globale onderwerp bepalen (ET7)
Le 1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten - de hoofdgedachte achterhalen (ET 8) Le 2 bij het lezen van prescriptieve teksten - de hoofdgedachte achterhalen (ET 8) Le 1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten - de hoofdgedachte achterhalen (ET 8) Le 3 bij het lezen van artistiek-literaire teksten - de hoofdgedachte achterhalen (ET8)
Le 3
De leerlingen volgen de gedachtegang in voor hen bestemde teksten(2). (ET.7)
Le 3.1 De gedachtegang volgen in prescriptieve teksten zoals recepten, knutselopdrachten, stappenplannen, aanwijzingen.(ET.7) Le 3.2 De gedachtegang volgen in narratieve teksten zoals verhalen, gebeurtenissen.(ET.7) Le 4
Le 2 bij het lezen van prescriptieve teksten - de gedachtegang volgen (ET 9)
Le 1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten - de gedachtegang volgen (ET 9)
De leerlingen selecteren de gevraagde informatie uit voor hen bestemde teksten(2). (ET.8)
Le 4.1 De gevraagde informatie selecteren uit informatieve teksten zoals aankondigingen, opschriften, mededelingen, reclameboodschappen, affiches, schema’s, weerberichten, brieven, e-mails. (ET.8)
Le 1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten - informatie selecteren (ET 10)
Le 4.2 De gevraagde informatie selecteren uit prescriptieve teksten zoals recepten, knutselopdrachten, stappenplannen, aanwijzingen.
Le 2 bij het lezen van prescriptieve teksten - relevante informatie selecteren (ET 10)
Le 4.3 De gevraagde informatie selecteren uit narratieve teksten zoals verhalen, gebeurtenissen. (ET.8) Le 5 De leerlingen zetten in functie van het leesdoel strategieën in. (ET.9)
Le 1 bij het lezen van informatieve en narratieve teksten - informatie selecteren (ET 10) Le 4 De leerlingen kunnen bij het lezen strategieën gebruiken om hun leesdoel te bereiken (ET 12). Ze kunnen - het leesdoel bepalen (ET 12).
Le 5.1 Het leesdoel bepalen.(ET.9) Le 5.2 Een beroep doen op hun voorkennis om zich op de tekst te oriënteren door na te gaan wat ze al over het onderwerp gelezen, gehoord, gezien en geleerd hebben. Le 5.3 Hypothesen vormen over de inhoud van de tekst .(ET.9) Le 5.4 Relaties leggen tussen de tekst en het aangeboden ondersteunend visueel materiaal.(ET.9) Le 5.5 De vermoedelijke betekenis van transparante woorden afleiden.(ET.9) Le 5.6 De vermoedelijke betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context.(ET.9)
- hypothesen vormen over de inhoud van de tekst (ET 12). - gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (ET 12). - de vermoedelijke betekenis van transparante woorden afleiden (ET 12). - de vermoedelijke betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context (ET 12).
Le 5.7 Herlezen wat onduidelijk is.(ET.9) Le 5.8 Al dan niet digitale informatiebronnen zoals een woordenlijst of een (beeld)woordenboek raadplegen.(ET.9) Le 5.9 Zich blijven concentreren/doorzetten ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen.(ET.9) Le 5.10Nadenken over mogelijke oorzaken waarom een tekst al dan niet begrepen is. Le 6 De leerlingen zijn bereid om Franse teksten te lezen en hun verworven leesvaardigheden te gebruiken. (ET.25*)
- herlezen wat onduidelijk is (ET 12). - indien nodig, een woordenlijst of een woordenboek efficiënt raadplegen (ET 12). - zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen (ET 12).
Le 6* De leerlingen tonen bereidheid om te lezen in het Frans. (ET 37) Le 8* De leerlingen stellen zich open voor de esthetische component van teksten. (ET 40)
SPREKEN / SPREEKVAARDIGHEID LEERPLANDOELEN FRANS BaO S1 De leerlingen zeggen beluisterde woorden en zinnen zo correct mogelijk na(3). (ET.10)
LEERPLANDOELEN FRANS SO 1ste graad A-stroom Fon 1 De leerlingen kunnen de Franse klinkers (ook de nasale klinkers) en medeklinkers uitspreken.
S2
Spr1 De leerlingen kunnen op kopiërend niveau
De leerlingen verklanken (= luidop lezen) vooraf beluisterde en/of gelezen informatieve, prescriptieve, narratieve en artistiek-literaire teksten(3). (ET.11) S 2.1 De leerlingen lezen een meermaals beluisterde tekst die ze in stilte meegelezen hebben luidop.(ET.11) S 2.2 De leerlingen lezen een meermaals beluisterde tekst die ze nadien voorbereiden luidop.(ET.11) S 2.3 De leerlingen lezen een tekst die ze voorbereid hebben luidop. (ET.11)
vooraf beluisterde en gelezen teksten (ook teksten die in stilte gelezen werden) luidop lezen (ET 13, 14); Fon2 Ze zijn vertrouwd met fonetische patronen waardoor het Frans verschilt van het Nederlands - klanksegmentering, - intonatiepatronen (voor vraag, uitroep, twijfel, aarzeling, ….) - de ‘liaison’.(bv. ils_[z]ont) (Klanksegmentering: door middel van stempauze en/of het ‘accent tonique’ onderscheidt de spreker een aantal bouwstenen of betekeniseenheden binnen de zin. Tegelijk vestigt hij de aandacht op hun organisatie.) Fon 3 Ze zijn vertrouwd met (schijnbare) inconsequenties in het Franse klank- en schriftbeeld, die tot verwarring kunnen leiden en die het omzetten van schrift- naar klankbeeld (en omgekeerd) moeilijk maken. Vb.:
le vent - ils chantent une ville – une fille – tranquille bon – long
S3
De leerlingen vertellen met een vorm van ondersteuning informatieve en narratieve teksten(3) na in de vorm van een opsomming. (ET.12)
Spr2 De leerlingen kunnen op beschrijvend niveau vooraf gekende informatie uit informatieve en narratieve teksten meedelen (ET 15); Spr3 met ondersteuning van sleutelwoorden of met visuele ondersteuning een gebeurtenis, een verhaal uit informatieve en narratieve teksten navertellen (ET 16);
S4
S5
De leerlingen beschrijven met een vorm van ondersteuning een gebeurtenis, een verhaal, iets of iemand en doen dat onder de vorm van een opsomming. (ET.13) De leerlingen maken gebruik van elementaire omgangsvormen en beleefdheidsformules. (ET.14) (ET.17)
Spr4 een spontane mening geven (ET 17); Spr5 met ondersteuning van sleutelwoorden of met visuele ondersteuning een gebeurtenis, een verhaal, iets of iemand beschrijven (ET 18);
Spr6 gebruik maken van elementaire omgangs-vormen en beleefdheidsconventies (ET 19); Spr7 op structurerend niveau aan de hand van sleutelwoorden een verwerkte tekst bondig weergeven (ET 20); Spr8 aan de hand van sleutelwoorden bondig verslag uitbrengen over een gebeurtenis (ET 21); Spr9 voorbereide informatie presenteren aan de hand van een format (een schema, een PowerPoint…) (ET 22).
S6
De leerlingen zetten in functie van het spreekdoel strategieën in. (ET.15)
Spr11 De leerlingen kunnen, indien nodig, de volgende communicatiestrategieën toepassen (ET 23): De leerlingen kunnen bij het voorbereiden van spreektaken leerstrategieën inzetten:
S 6.1 Het spreekdoel bepalen.(ET.15) S 6.2 Een beroep doen op hun voorkennis om zich op de spreektaak te oriënteren door na te gaan wat ze al over het onderwerp gelezen, gehoord en geleerd hebben. S 6.3 Gebruik maken van ondersteunende lichaamstaal.(ET.15) S 6.4 Gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal.(ET.15)
-
het spreekdoel bepalen (ET 23) (comm.strat.)
-
gebruik maken van voorkennis (ET 23) (leerstrategieën)
- gebruik maken van ondersteunende lichaamstaal (ET 23) (comm.strat.) - gebruik maken van ondersteunend visueel materiaal (ET 23)
S 6.5 Zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles kunnen uitdrukken.(ET.15)
(comm.strat.) - gebruik maken van ondersteunend visueel en auditief materiaal (ET 23) (leerstrategieën) - zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles kunnen Uitdrukken (ET 23) (comm.strat.)
S 6.6 Nadenken over de mogelijke oorzaken waarom hun boodschap al dan niet goed overkomt. - iets op een andere wijze zeggen (ET 23) (comm.strat.) -
de boodschap beperken tot of aanpassen aan wat zij echt kunnen uitdrukken (ET 23) (comm.strat.)
- zich afvragen wat men zal zeggen en in welke volgorde (ET 23) (leerstrategieën) - gebruik maken van authentieke modellen (ET 23) (leerstrategieën) S7 S8
De leerlingen durven een boodschap in het Frans formuleren. (ET.25*) De leerlingen streven naar correct en verzorgd taalgebruik. (ET.26*)
noteren van kapstokwoorden (ET 23 ) (leerstrategieën)
Spr12* De leerlingen tonen bereidheid en durf om te spreken (ET 37). Spr13* De leerlingen zijn bereid hun taal te verzorgen (ET 38).
MONDELINGE INTERACTIE / GESPREKSVAARDIGHEID LEERPLANDOELEN FRANS BaO MI 1 De leerlingen maken gebruik van elementaire omgangsvormen en beleefdheidsformules. (ET.14) (ET.17) MI 2
De leerlingen nemen deel aan een gesprek(4) door gepast te reageren op vragen, antwoorden en uitspraken en door zelf vragen te stellen, antwoorden te geven en uitspraken te doen. (ET.16)
MI 3 De leerlingen zetten in functie van de mondelinge interactie strategieën in. (ET.18)
MI 3.1 Het doel van de interactie bepalen.(ET.18) MI 3.2 Een beroep doen op hun voorkennis om zich op de interactie te oriënteren door na te gaan wat ze al over het onderwerp gelezen, gehoord en geleerd hebben. MI 3.3 Gebruik maken van ondersteunende lichaamstaal. (ET.18) MI 3.4 Te kennen geven dat ze iets niet begrepen hebben. (ET.18) MI 3.5 Vragen om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen. (ET.18)
LEERPLANDOELEN FRANS SO 1ste graad A-stroom Gespr 3 De leerlingen kunnen op gepaste wijze een aantal taaluitingen aanwenden die tijdens eenvoudige gesprekken veelvuldig voorkomen, rekening houdend met de elementaire omgangsregels (ET 26). Gespr 1 De leerlingen kunnen deelnemen aan een gesprek door - vragen, antwoorden en uitspraken te begrijpen; - erop te reageren; - zelf vragen te stellen, antwoorden te geven en uitspraken te doen (ET 24). Gespr 2 De leerlingen kunnen een eenvoudig gesprek beginnen, voeren en afsluiten (ET 25). (= zelf het initiatief tot het gesprek kunnen nemen) Lu 4 De leerlingen kunnen in een eenvoudig gesprek hun gesprekspartner voldoende begrijpen om deze te woord te staan. (ET24) Gespr 5 De leerlingen kunnen bij het spreken communicatiestrategieën gebruiken om hun doel te bereiken (ET 27). Ze kunnen bij het voorbereiden van gesprekken leerstrategieën inzetten (ET.27): In een gesprek kunnen de leerlingen daarbij strategieën gebruiken om de gesprekspartner te begrijpen (ET 27). (Luisteren) Ze kunnen - het doel van de interactie bepalen (ET.27)(comm.strat.) - gebruik maken van voorkennis (ET.27) (leerstrategieën)
gebruik maken van ondersteunende lichaamstaal (ET.27) (comm. strat.) - ondersteunende lichaamstaal correct interpreteren en eventueel zelf gebruiken. (ET.27) (Lu 5) - vragen om langzamer te spreken, iets te herhalen, iets aan te wijzen (ET.27)(Lu 5) (comm.strat.) -
MI 3.6 Zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen of kunnen uitdrukken.(ET.18)
-
zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles begrijpen of kunnen uitdrukken (ET.27)(comm.strat.)
ondanks moeilijkheden via omschrijvingen de correcte boodschap overbrengen (ET.27)(comm.strat.) - iets op een andere wijze zeggen (ET.27)(comm.strat.) - zelf iets herhalen om na te gaan of ze de ander goed begrepen hebben. (ET 27) (Lu 5) - gedeeltelijk herhalen wat iemand zegt of iets aanwijzen om wederzijds begrip na te gaan. (ET.27) (comm.strat.) - zich afvragen wat men zal zeggen en in welke volgorde (ET.27) (leerstrategieën) - uitgaan van authentieke voorbeelden en modellen (ET.27) (leerstrategieën) - hulpmiddelen gebruiken (ET.27)(leerstrategieën) - kapstokwoorden noteren (ET.27)(leerstrategieën) - oefenen in groepjes… (ET.27)(leerstrategieën) Gespr 6* De leerlingen zijn bereid de nodige spreekbereidheid en – durf op te brengen om in eenvoudige communicatieve situaties te kunnen functioneren (ET37). -
MI 4
De leerlingen durven in het Frans een gesprek(4) te voeren. (ET.25)
MI 5
De leerlingen streven naar correct en verzorgd taalgebruik. (ET.26*)
Gespr 7*De leerlingen zijn bereid hun taal te verzorgen (ET 38).
SCHRIJVEN / SCHRIJFVAARDIGHEID LEERPLANDOELEN FRANS BaO Schr 1 De leerlingen kopiëren foutloos een tekst(5) . (ET.19) Schr 1.1Een woord(groep) foutloos kopiëren(ET.19) Schr 1.2Een zin foutloos kopiëren.(ET.19) Schr 1.3Een tekst van meerdere zinnen foutloos kopiëren.(ET.19) Schr 2 De leerlingen vullen een tekst(5) aan met schriftelijk aangeboden woorden. (ET.20) Schr 3 De leerlingen stellen een tekst(5) samen aan de hand van aangereikte bouwstenen. (ET.21)
LEERPLANDOELEN FRANS SO 1ste graad A-stroom
De leerlingen kunnen volgende taken beschrijvend uitvoeren Sch 1 inlichtingen verstrekken op eenvoudige formulieren (ET 28); Sch 2 een tekst schrijven met behulp van sleutelwoorden (ET 29); Sch 3 een bericht opstellen met behulp van een voorbeeld (ET 30); Sch 4 een gebeurtenis, een verhaal, iets of iemand beschrijven door middel van een opsomming in korte zinnen; (ET31) Sch 5 gebruik maken van elementaire omgangsvormen en beleefdheidsconventies (ET 32); De leerlingen kunnen volgende taken structurerend uitvoeren Sch 6 persoonlijke (ook digitale) correspondentie voeren met behulp van een voorbeeld (ET33). Schr 4 De leerlingen zetten in functie van het schrijfdoel strategieën in. (ET.22) Schr 4.1 Het schrijfdoel bepalen.(ET.22) Schr 4.2 Het eigen werk nakijken en verbeteren.(ET.22)
Sch 7 De leerlingen kunnen volgende strategieën gebruiken om hun schrijfdoel te bereiken (ET 34). Ze kunnen - het schrijfdoel bepalen (ET 34) - de eigen tekst nakijken (ET 34)
Schr 4.3 Zorg besteden aan hun geschreven werk. Schr 4.4 Zich blijven concentreren op de schrijftaak.(ET.22) Schr 4.5 Nadenken over mogelijke oorzaken waarom de schrijftaak al dan niet vlot verlopen is.
- zich blijven concentreren ondanks het feit dat ze niet alles kunnen uitdrukken (ET 34)
-
Schr 5 De leerlingen tonen bereidheid en durf om te schrijven in het Frans. (ET.25*) Schr 6 De leerlingen zijn erop gericht om teksten(5) correct te kopiëren. (ET.26*)
gebruik maken van een model of van een in de klas behandelde tekst (ET 34) - (standaard)brieven, documenten, mededelingen … aan de eigen behoeften aanpassen (ET 34) - (vanuit een model) een antwoord formuleren op een brief (ET 34) - zich zowel naar stijl als naar inhoud laten ondersteunen door in de klas behandelde teksten (ET 34) - gebruik maken van naslagwerken, onder andere: woordenlijsten, woordenboeken, grammaticaoverzichten…(ET 34) - principes van lay-out toepassen (ET 34) Sch 9* De leerlingen zijn bereid de nodige schrijfbereidheid en –durf op te brengen (ET37). Sch 10* De leerlingen zijn bereid hun taal te verzorgen (ET38).
DOMEINOVERSCHRIJDENDE DOELEN/DE TAALKUNDIGE COMPONENT – INTERCULTURELE COMPETENTIE LEERPLANDOELEN FRANS BaO DO 1 De leerlingen maken bij het realiseren van de taaltaken voor luisteren, lezen, spreken, mondelinge interactie en schrijven functioneel gebruik van de woorden en structuren uit de woordvelden persoonlijke gegevens, relatie tot anderen, dagelijks leven, eten en drinken, tijd, ruimte, natuur en het weer. (ET.23a)
Persoonlijke gegevens, relatie tot anderen. DO1.1 Groeten en afscheid nemen. DO1.2 Begrijpen, vragen, meedelen wie iemand is, hoe iemand heet, hoe iemand er uitziet, welke nationaliteit hij/zij heeft. DO1.3 Begrijpen, vragen, meedelen wat iets is, hoe iets heet. DO1.4 Begrijpen, vragen, meedelen hoe oud hij/zij is. DO1.5 Begrijpen, vragen, meedelen wanneer hij/zij jarig is. DO1.6 Begrijpen, vragen, meedelen van welk geslacht hij/zij is. DO1.7 Begrijpen, vragen, meedelen welke de familierelaties zijn. DO1.8 Begrijpen, vragen, meedelen waar hij/zij woont. DO1.9 Begrijpen, vragen, meedelen wat zijn/haar telefoon- of gsm-nummer is. DO1.10 Begrijpen, vragen, meedelen hoe het gaat, hoe hij/zij zich voelt. DO1.11 Begrijpen, vragen, meedelen waar hij/zij pijn heeft (belangrijkste lichaamsdelen benoemen). DO1.12 Begrijpen, vragen, meedelen welke kleding hij/zij (niet) graag draagt. DO1.13 (Iemand) uitnodigen, een afspraak maken. DO1.14 Iemand bedanken. DO1.15 Een aanbod aannemen of afwijzen.
LEERPLANDOELEN FRANS SO 1ste graad A-stroom Wo 1 De leerlingen kunnen lexicale elementen (woorden, woordcombinaties en uitdrukkingen) functioneel inzetten om de voor hen relevante receptieve taaltaken uit te voeren (ET 35) Wo 2 lexicale elementen (woorden, woord-combinaties en uitdrukkingen) functioneel inzetten om de voor hen relevante productieve taaltaken uit te voeren (ET 35) Dit betekent dat de leerlingen de woorden, woordcombinaties, uitdrukkingen en structuren leren gebruiken - in gebruikelijke contexten - en via betekenisvolle taaltaken. persoonlijke gegevens: naam, leeftijd, adres, telefoon, dichte familie, kleding, gezondheid, lichaamsdelen, uiterlijke kenmerken, huisdieren
relatie tot de anderen: zich voorstellen, iemand voorstellen, begroeten, bedanken, feliciteren, beleefdheidsrituelen, gevoelens uitdrukken, zich excuseren
DO1.16 Iemand gelukwensen. DO1.17 Zich verontschuldigen. Dagelijks leven DO1.18 Begrijpen, vragen, meedelen wat hij/zij (niet) graag doet in de vrije tijd. DO1.19 Begrijpen, vragen, meedelen waar iets zich in huis bevindt. DO1.20 Begrijpen, vragen, meedelen naar welke school hij/zij gaat. DO1.21 Begrijpen, vragen, meedelen in welke klas hij/zij zit. DO1.22 Begrijpen, vragen, meedelen van eenvoudige formuleringen in klasverband. DO1.23 Begrijpen, vragen, meedelen welk schoolgerei hij/zij gebruikt. DO1.24 Begrijpen, vragen, meedelen hoe hij/zij zich verplaatst. DO1.25 De weg tonen/vragen. DO1.26 Begrijpen, vragen, meedelen waar iets is of plaatsvindt. DO1.27 Begrijpen, vragen, meedelen wat hij/zij nodig heeft, wil kopen. DO1.28 Begrijpen, vragen, meedelen hoeveel iets kost. DO1.29 Begrijpen, vragen, meedelen hoe iets is, welke kleur het heeft, wat hij/zij ervan vindt. DO1.30 Begrijpen, vragen, meedelen hoe groot iets is, hoe ver, hoe snel, hoe zwaar, … DO1.31 Begrijpen, vragen, meedelen van wie iets (niet) is.
Dagelijks leven: huis, vrijetijdsbesteding, huishoudelijke taken, boodschappen doen, school, klas, de klasafspraken en -instructies, schoolmateriaal, het schoolleven, verplaatsingen, vakantie
Eten en drinken DO1.32 Begrijpen, vragen, meedelen wat hij/zij (niet) graag eet en/of drinkt. DO1.33 Begrijpen, vragen, meedelen welke maaltijd hij/zij neemt: ontbijt, middagmaal, avondmaal.
Eten en drinken: wat men wel of niet graag eet of drinkt, de maaltijden, prijzen, menu’s, dranken, gerechten
Tijd, ruimte, natuur, het weer DO1.34 Begrijpen, vragen, meedelen hoe laat het is. DO1.35 Begrijpen, vragen, meedelen welke dag, maand of welk jaar het is. DO1.36 Begrijpen, vragen, meedelen welk weer het is, zal zijn. DO1.37 Begrijpen, vragen, meedelen van informatie over seizoenen en belangrijke feesten.
tijd, ruimte, natuur: - jaar, seizoenen, maanden, dagen, uuraanduidingen, tijdsmarkeerders, frequentie, chronologie van gebeurtenissen, feesten - reizen en verplaatsingen, landen, regio’s - vervoermiddelen, verkeer - vegetatie, dieren
DO.1.38 Begrijpen, vragen, meedelen van elementaire gegevens over de natuur, over (huis)dieren en over planten. DO1.39 Begrijpen, vragen, meedelen wanneer iets gebeurt in het heden, de toekomst en het verleden.
-
lokaliseren in tijd en ruimte hoofdtelwoorden en frequente rangtelwoorden voorzetsels voegwoorden bijwoorden
het weer
winkelen: soorten winkels, artikelen kopen, prijs, gewicht, hoeveelheid, maten, vorm, geld diensten en beroepen: post, bank, politie, gemeentehuis, ziekenhuis … Als de gespreks-, spreek- en schrijftaken kennis van woorden en uitdrukkingen veronderstellen van andere dan hierboven vermelde woordvelden, zal de leerkracht voor de nodige ondersteuning (modellen, sleutelwoorden, …) zorgen.
DO 2
De leerlingen maken functioneel gebruik van voegwoorden en voorzetsels.
DO 3
De leerlingen maken functioneel gebruik van hoofdtelwoorden en frequente rangtelwoorden.
DO 4
De leerlingen maken functioneel gebruik van frequent gebruikte hoeveelheids-aanduidingen zoals un peu, beaucoup, trop, rien.
DO 5
De leerlingen maken bij het realiseren van de taaltaken voor luisteren, lezen, spreken, mondelinge interactie en schrijven functioneel gebruik van grammaticale elementen.
Zinnen DO 5.1 Ze maken gebruik van eenvoudige bevestigende, ontkennende en vragende zinnen. DO 5.2 Ze maken gebruik van persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp. Woorden DO 5.3 Ze maken gebruik van het gepaste lidwoord. DO 5.4 Ze maken gebruik van zelfstandige naamwoorden met aandacht voor het genus en het getal en de overeenkomst met andere
woorden. DO 5.5 Ze maken gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden.
Gram 1 De leerlingen kunnen de in de klas behandelde veel voorkomende morfologische vormen gebruiken. Ze kunnen ook de belangrijkste gebruiksregels toepassen om communicatieve correctheid te bereiken.
Gram 3 Ze kunnen gepast gebruik maken van grammaticaoverzichten. Gram 4 De leerlingen zien het belang van grammaticale correctheid in voor de gesproken en geschreven communicatie. Gram 5 In teksten kunnen zij opmerken welke vormen en structuren een uitzondering zijn op de tot dan toe geldende regel. (U) Gram 6 Ze zijn vertrouwd met de Franse grammaticale terminologie die in functie van de communicatieve doeleinden in aanmerking komt. (U)
DO 5.6 Ze maken gebruik van infinitieven, werkwoordsvormen en tijdmarkeerders in functie van de tegenwoordige tijd en de ‘futur proche’. DO 5.7 Ze maken gebruik van zeer frequente vormen van de ‘passé composé’. DO 6
De leerlingen denken na over taal(gebruik) binnen de vermelde taalgebruikssituaties (luisteren, lezen, spreken, mondelinge interactie en schrijven) om zo hun functionele ondersteunende kennis te verstevigen en uit te breiden.
Wo 3 De leerlingen kunnen bij het uitvoeren van taaltaken hun functionele taalkennis inzetten en uitbreiden. Ze kunnen hierbij reflecteren over taal en taalgebruik (ET 36). Wo 4 De leerlingen kunnen bij het uitvoeren van taaltaken gebruik maken van woordenlijsten, eenvoudige vertaalwoordenboek en elektronische hulpbronnen. Lu6 De leerlingen kunnen bij het luisteren en het uitvoeren van luistertaken hun functionele taalkennis inzetten en uitbreiden. Ze kunnen hierbij reflecteren over taal en taalgebruik. (ET 36) Le5 De leerlingen kunnen bij het lezen en het uitvoeren van leestaken hun functionele taalkennis inzetten en uitbreiden. Ze kunnen hierbij reflecteren over taal en taalgebruik. (ET 36) Spr10 De leerlingen kunnen bij het spreken en het uitvoeren van
spreektaken hun functionele taalkennis inzetten en uitbreiden. Ze kunnen hierbij reflecteren over taal en taalgebruik(ET36) Gespr4 De leerlingen kunnen bij het spreken en het uitvoeren van spreektaken hun functionele taalkennis inzetten en uitbreiden. Ze kunnen hierbij reflecteren over taal en taalgebruik (ET36). Sch 8 De leerlingen kunnen reflecteren over taal en taalgebruik binnen de vermelde taalgebruiksituaties om zo hun functionele en ondersteunende kennis uit te breiden (ET36). Gram 2 De leerlingen kunnen reflecteren over taal en taalgebruiksituaties om zo hun functionele en ondersteunende kennis uit te breiden (ET 36). Dit betekent dat zij, in zinvolle communicatieve contexten, kunnen - in de klas behandelde structuren herkennen en ontleden naar aanleiding van nieuwe teksten; -
DO 7
De leerlingen maken gebruik van de suggesties en reacties van anderen om hun communicatieve vaardigheden (luisteren, lezen, spreken, mondelinge interactie, schrijven) te verbeteren.
DO 8
De leerlingen tonen belangstelling voor de aanwezigheid van moderne vreemde talen in hun leefwereld, binnen en buiten de school.
onder begeleiding, regels ontdekken en formuleren door te observeren hoe vormen en structuren functioneren.
IC 1 De leerlingen tonen belangstelling voor de aanwezigheid van moderne talen in hun leefwereld, ook buiten de school, en voor de socioculturele wereld van de taalgebruikers (ET 39*) (zie ook Lu 8*, Le 7* )
DO 9
De leerlingen tonen belangstelling voor de socioculturele wereld van de andere taalgebruikers.
IC 2 De leerlingen houden rekening met verschillen in omgangsvormen en taalgebruik. Zo begrijpen ze tijdens interacties correct de bedoelingen van Franstaligen en geven zelf geen aanleiding tot verkeerde interpretaties. (ET 19, 26, 32) IC 3 De leerlingen worden gevoelig voor verschillen en onderliggende overeenkomsten met hun eigen leefgewoonten en gevoeligheden. Ze leren ook stereotype of onterechte generaliserende opvattingen in verband met “anders zijn” te doorprikken. IC 4 Stellen zich open voor de esthetische component van teksten (ET 1,7, 8, 40*)
In het leerplan SO 1ste graad A-stroom vindt u na de leerplandoelstellingen voor elke vaardigheid telkens de respectievelijke leerlijn van de eindtermen BaO-SO. www.vvkso.be, doorklikken naar LEERPLANNEN