EINDTERMENDOCUMENT EN COMPETENTIEMATRIX
Post-HBO Registeropleiding
Leergang Arbeidsdeskundige Regie op mogelijkheden en schadelastbeperking
Een opleiding van:
CS Opleidingen BV
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen: HAN Kenniscentrum
2
Inhoudsopgave Typering van de opleiding ............................................................................................................ 3 Module 1. Wet- en regelgeving omtrent mens, werk en inkomen .............................................. 6 Module 2. Veiligheidskunde en integraal gezondheidsmanagement ........................................ 11 Module 3. Belasting-belastbaarheid en vaststelling arbeidsongeschiktheid / mogelijkheden.. 15 Module 4. Medische aspecten en functionele mogelijkheden .................................................. 21 Module 5. Verzuimbegeleiding en re-integratie ........................................................................ 23 Module 6. Regievaardigheden ................................................................................................... 25 Module 7. Bedrijfskunde ............................................................................................................ 27 Module 8. Financiële doorvertaling (schadelastbeperking) ....................................................... 28 Module 9. Adviesvaardigheden en positionering ...................................................................... 30 Competentiematrix .................................................................................................................... 32
3
Typering van de opleiding Dit eindtermendocument heeft betrekking op de Post-hbo Registeropleiding ‘Leergang Arbeidsdeskundige: regie op mogelijkheden en schadelastbeperking’. De Post-hbo Registeropleiding Leergang Arbeidsdeskundige is een financieel-juridisch georiënteerde opleiding. De opleiding is onderverdeeld in tien modules: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Wet – en regelgeving Veiligheidskunde en integraal gezondheidsmanagement Belasting-belastbaarheid Medische aspecten Verzuimbegeleiding en re-integratie Regievaardigheden Bedrijfskunde Financiële doorvertaling Adviesvaardigheden Praktijk en intervisie
Daarnaast kent de opleiding minimaal tien meeloopdagen met een gediplomeerd Arbeidsdeskundige. Bij de eindopdracht komen alle modules samen en dienen de studenten: een simulatiecasus te analyseren een taak-functie analyse te kunnen maken een bedrijfskundige analyse te maken een financiële analyse te maken waarbij ze het eigen werk doorvertaald hebben in de gerealiseerde schadelastbeperking voor werkgever, werknemer en verzekeraars verslaglegging volgens protocol te kunnen uitvoeren een adviesgesprek te voeren. De student wordt beoordeeld op juistheid van de theoretische kennis, de analyse van de situatie, algemene communicatieve – en gespreksvaardigheid, omgaan met weerstand, adviesvaardigheden en de juistheid van het advies. Competentieontwikkeling In een apart overzicht op pagina 32 is per module bij de eindtermen aangegeven welke beroepsspecifieke competenties en algemene competenties van toepassing zijn. Hierbij zijn alleen de koepeltermen genoemd; de genoemde competenties hebben ook betrekking op de subeindtermen.
4 Beroepsspecifieke competenties Arbeidsdeskundige: Probleemanalyse: signaleren van problemen, herkennen van belangrijke informatie, verbanden leggen tussen gegevens. Opsporen van mogelijke oorzaken van problemen, zoeken naar ter zake doende gegevens. (A) Samenwerken: actieve bijdrage leveren aan een gezamenlijk resultaat of probleemoplossing, ook wanneer de samenwerking een onderwerp betreft dat niet direct van persoonlijk belang is. (B) Besluitvaardigheid: beslissingen nemen door middel van het ondernemen van acties of zich vastleggen door middel van het uitspreken van oordelen. (C) Organiseren eigen werk: effectief het eigen werk organiseren door het formuleren van doelstellingen en het plannen van activiteiten; beschikbare tijd en energie richten op de hoofdzaken en actuele problemen. (D) Mondelinge en schriftelijke communicatie: ideeën en meningen aan anderen duidelijk maken, gebruikmakend van duidelijke taal, gebaren en non-verbale communicatie. Taal en terminologie aanpassen aan anderen. Idem in een rapport of document dat de juiste opzet en structuur heeft, grammaticaal correct is en de juiste taal en terminologie voor de lezer bevat. (E) Ondernemerschap: kansen signaleren en ernaar handelen. Liever uit zichzelf beginnen dan passief afwachten. Kansen signaleren en zakelijk afwegen; risico’s aangaan teneinde zakelijk voordeel te behalen. (F) Algemene competenties Arbeidsdeskundige: Klantgericht handelen: de arbeidsdeskundige is in staat om op adequate wijze contact te onderhouden met de klant, zodat de werkzaamheden naar wensen van de klant kunnen worden uitgevoerd. (G) Ethisch en integer handelen: de arbeidsdeskundige houdt rekening met ethische aspecten tijdens de beroepsuitoefening en geeft blijk integer te handelen. (H) Competenties (beroepsmatig) ontwikkelen: de arbeidsdeskundige is in staat om op adequate wijze zijn competenties te ontwikkelen om goed in het beroep te kunnen blijven functioneren. (I)
Taxonomie eindtermen Voor elke module zijn eindtermen geformuleerd, in de vorm van koepeleindtermen en subeindtermen. De koepeleindtermen zijn breder en/of abstracter dan de subeindtermen. De koepeleindtermen zijn geformuleerd op het niveau van subclusters van taken. De subeindtermen zijn een specificering van de koepeleindtermen. Ze zijn geformuleerd op het niveau van taken of hebben betrekking op benodigde kennis met betrekking tot de koepeleindterm. De eindtermen van de deelkwalificaties zijn gecodeerd volgens de taxonomie van Romiszowski. Deze taxonomie onderscheidt kennis en vaardigheden: Kennis Kennis is op te splitsen in feitelijke kennis (F) en begripsmatige kennis (B).
5
Vaardigheden Bij de vaardigheden kan een onderscheid gemaakt worden in Reproductieve (R) en Productieve vaardigheden (P). Bij reproductieve vaardigheden gaat het om routinematige beroepsactiviteiten die zijn gebaseerd op voorschriften en standaardprocedures. Productieve vaardigheden doen een beroep op de creativiteit en het probleemoplossend vermogen van de student. Geleerde strategieën en handelingsprincipes kunnen worden toegepast in nieuwe situaties. Naast het onderscheid in reproductieve en productieve vaardigheden zijn de vaardigheden onder te verdelen in: cognitieve vaardigheden (c); interactieve vaardigheid (i); reactieve vaardigheid (r).
Hoe heeft de toekenning plaats gevonden? Bij de subeindtermen zijn de volgende vragen gesteld: 1. Gaat het in deze eindterm om kennis of een vaardigheid? In geval van kennis: gaat het om feitenkennis? (F) gaat het om inzicht? (B)
In geval van vaardigheid: kan de student een beroep doen op voorschriften of standaardprocedures? (R) moet de student zelf oplossingen / aanpakken bedenken? (P)
2.
Waar ligt het accent? gaat het vooral om een cognitieve vaardigheid? (c) gaat het vooral om een interactieve vaardigheid? (i) gaat het vooral om een reactieve vaardigheid? (r)
Omdat een koepeleindterm de subeindtermen moet dekken, is de taxonomiecode van de koepeleindterm die van de subeindterm met de taxonomiecode van de hoogste orde. Daarnaast zijn de accenten (c, i, r), genoemd bij de betreffende subeindtermen, in de code van de koepeleindterm opgenomen.
6
Module 1. Wet- en regelgeving omtrent mens, werk en inkomen Informatie vooraf Deze module is uitgesplitst in specifieke sociale wetgeving (wettelijk kader van de volksverzekeringen en werknemersverzekeringen) met uitvoeringspartijen en de wet- en regelgeving omtrent alles wat met mens, werk en inkomen te maken heeft inclusief het arbeidsrecht. Eindtermen 1.1. De student heeft basiskennis van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland (F) . Dit betekent dat de student: de historie van de sociale zekerheid in Nederland en de problemen die zijn ontstaan kan beschrijven (F) de huidige situatie van de sociale zekerheid in Nederland kan beschrijven (F) de ontwikkelingen en trends op het gebied van sociale zekerheid beschrijven (F) de financiering van het sociale zekerheidsstelsel kan beschrijven en welke prikkels de overheid heeft ingevoerd om de lasten van de sociale zekerheid te beperken (F).
1.2. De student heeft kennis van de Ziektewet en subsidies (F). Dit betekent dat de student: doel en inhoud van de Ziektewet kan beschrijven (F) het begrip “arbeidsgehandicapte” en “structureel functioneel beperkt” kan definiëren (F) historische wijzigingen in de Ziektewet kan beschrijven (F) kan aangeven wanneer er recht is op het vangnet van artikel 29a, 29b en 29d Ziektewet (B) recht, duur en hoogte van de ZW-uitkering kan bepalen of de juistheid van een genomen beslissing kan beoordelen (B) doel en inhoud van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte kan beschrijven (F) de begrippen zorgverlof, adoptieverlof, kraamverlof, financiering loopbaanonderbreking en ouderschapsverlof kan beschrijven (F) de financiering van verlof kan beschrijven (F) Relevante technische begrippen als maatmanloon, mediane RVC en reductiefactor kan hanteren (B) 1.3 De student heeft kennis van WAO en WIA en de samenhang met de Ziektewet (F) Dit betekent dat de student: doel en inhoud van WIA kan beschrijven (F) historische wijzigingen in de WAO kan beschrijven (F)
7
artikel 38, 39a, 43a WAO-artikelen (toepassing 4 weken wachttijd) kan herkennen en beschrijven (F) doel en inhoud WIA kan beschrijven (F) hoogte en duur van de WIA-uitkering kan beschrijven en vaststellen (B) doel en inhoud Schattingsbesluit kan beschrijven (F) hoogte en duur van het Schattingsbesluit beschrijven en vaststellen (B) doel en inhoud van het hybride systeem (premiedifferentiatie of marktwerking) bij de regeling WGA en ZW kan beschrijven (F) de achtergrond en inhoud kent van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeVaZa) (F) de gedifferentieerde WGA-premie en de gedifferentieerde ZW premie kan vaststellen en beoordelen (B).
1.4 De student heeft kennis van de AAW/WAO/WAZ (F) Dit betekent dat de student: de relevante overeenkomsten en verschillen van AAW/WAO en WAZ met de WIA kan omschrijven (F) kan aangeven op welke wijze hiaten als gevolg van de afschaffing van wetten zijn opgelost (F) voor niet complexe gevallen o.b.v. het relevante overgangsrecht de juiste uitkering kan vaststellen of de genomen beslissing kan beoordelen (B) toegepaste overgangsregels en polisvoorwaarden op juistheid kan toetsen (B).
1.5 De student heeft basiskennis van relevante wetgeving op het gebied van sociale zekerheid ten behoeve van mensen die niet aan het arbeidsproces deelnemen (F). Dit betekent dat de student: doel en inhoud van de Werkloosheidswet (WW) kan beschrijven (F) recht op WW-uitkering kan vaststellen (B) hoogte en duur van de WW-uitkering kan beschrijven en vaststellen (B) verplichtingen van een werkloze werknemer m.b.t. WW-uitkering kan beschrijven (F) beëindiging WW-uitkering kan beschrijven (F) doel en inhoud van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) kan beschrijven (F) doel en inhoud Toeslagenwet kan beschrijven (F) doel en inhoud van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IAOW) kan beschrijven (F) doel en inhoud van de Wajong kan beschrijven (F) recht, duur en hoogte van de WWB of Wajong-uitkering kan vaststellen of beoordelen (B) de relatie tussen de WW, WIA, ZW en Wajong kan beschrijven (F) de veranderingen als gevolg van de nieuwe Participatiewet kent (F)
8
verschillende loonwaardemethodieken kan analyseren (B).
1.6 De student is in staat om subsidies, no-risk en premiekorting aan te vragen (B). Dit betekent dat de student: op de hoogte is van de voorwaarden die gelden voor diverse beschikbare instrumenten (F) bekend is met de relevante formulieren en deze correct kunnen gebruiken (R).
1.7 De student heeft inzicht in de financiële consequenties van wetgeving voor werkgevers en werknemers (B). Dit betekent dat de student: de wettelijke regelingen kan toepassen op de werkelijke situatie van werkgever en werknemer (R) inzicht heeft in de kosten die een werkgever heeft bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid voor de werknemer, inclusief toekomstscenario’s (B).
1.8 De student heeft basiskennis van de arbeidsrechtelijke aspecten bij re-organisaties, verzuim en ontslag (F). Dit betekent dat de student: weet welke plichten de werknemer heeft bij het uitvoeren van zijn werk (F) weet welke plichten de werknemer heeft indien hij of zij verzuimt (F) weet welke rechten een werkgever heeft bij de aanpak van een onwillige werknemer (F) de verschillende ontslagprocedures kent (F) de verschillende ontslagprocedures kan toepassen (B) de kosten van ontslag kan vaststellen en berekenen (Pr) doel en inhoud van de arbeidsrechtelijke regels bij bepaalde tijd dienstverbanden en onbepaalde tijd dienstverbanden kan beschrijven (F) jurisprudentie t.a.v. verplichtingen van werkgever en werknemer kan beschrijven (F).
1.9 De student kan de wetgeving zoals die is genoemd onder punt 1.1, 1.2, 1.3 en 1.4 toepassen op individuele case-situaties en kan hierbij aangeven wat de consequenties zijn voor zowel werkgever als werknemer (R). Dit betekent dat de student: kan bepalen welke wettelijke regels in welke situatie van toepassing zijn (B) per situatie het juridisch kader kan uitwerken (Pr) de financiële consequenties voor werkgever en werknemer kan doorrekenen (Pr)
9 1.10 De student kan de werkgever en werknemer adviseren m.b.t. de geldende wetgeving op het terrein van sociale zekerheid, ontslag en arbeidscontracten (P). Dit betekent dat de student: per praktijksituatie kan bepalen welke stappen/acties het best ondernomen kunnen worden (Pr) de voorwaarden kent die gelden bij alle verschillende regelingen en de consequenties indien werkgever of werknemer zich niet aan deze voorwaarden houdt (B).
1.11 De student is in staat om zelfstandig extra dan wel nieuwe informatie te vergaren m.b.t. de Wetgeving Sociale Zekerheid (B). Dit betekent dat de student: relevante internetsites raadpleegt (B) maandelijks de VeReFi nieuwsbrieven en whitepapers bestudeert (B) vakliteratuur bijhoudt (B).
1.12 De student kan de uitvoeringsstructuur sociale zekerheid beschrijven en de werking van de private re-integratiemarkt (F). Dit betekent dat de student: taken van het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen) kan beschrijven (F) kan benoemen welke uitvoeringspartijen een publiek of privaat karakter hebben (F) taken van het UWV WERKbedrijf kan beschrijven (F) de verschillende typen re-integratiebedrijven kent (F).
1.13 De student heeft inzicht heeft in de samenhang tussen de arbeidsovereenkomst, de CAO, de inkomenspositie van de werknemer bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en het belang van werk. Nadruk ligt op de financiële prikkels voor de werknemer en de wijze waarop zekerheid is te krijgen met verzekeringen (B). Dit betekent dat de student: basiskennis heeft van het arbeidsrecht in Nederland (F) de eisen waaraan een arbeidsovereenkomst moet voldoen kent (F) kan aangeven wat de gevolgen zijn als de overeenkomst niet voldoet aan deze eisen (F) doel en inhoud van de arbeidsrechtelijke regels bij bepaalde tijd dienstverbanden en onbepaalde tijd dienstverbanden kan beschrijven (F) kan aangeven welke gevolgen de Wet Flexibiliteit en Zekerheid kunnen hebben voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (F) kan aangeven welke plichten heeft de werknemer bij verzuim (F) de verschillende ontslagprocedures kent (F) de verschillen tussen de verschillende ontslagprocedures kent (F)
10
kan aangeven voor welke procedure in een specifieke situatie het best kan worden gekozen (B) de opbouw van de “kosten van ontslag” kent (F) in een specifieke situatie de “kosten van ontslag” kan duiden (F) jurisprudentie kent t.a.v. verplichtingen van werkgever en werknemer (F).
1.14 De student kan de werkgever en werknemer adviseren m.b.t. de geldende wetgeving op het terrein van sociale zekerheid, ontslag en arbeidscontracten(P) Dit betekent dat de student: in een specifieke situatie kan bepalen welke stappen/acties het best ondernomen kunnen worden om kosten voor de werkgever laag te houden en inkomenspositie van de werknemer te optimaliseren (Pr) de voorwaarden kent die gelden bij alle verschillende regelingen en de consequenties indien werkgever of werknemer zich niet aan deze voorwaarden houdt (B).
1.15 De student heeft basiskennis van het ontstaan en de reikwijdte van Collectieve Arbeidsovereenkomsten (cao)(F) Dit betekent dat de student: kan beschrijven hoe een cao tot stand komt en welke partijen bij de totstandkoming betrokken zijn (F) kan aangeven welke onderwerpen in een cao geregeld kunnen zijn (F) kan aangeven wat de gevolgen van een algemeen verbindendverklaring zijn voor werkgever en werknemer (B).
1.16 De student is bekend met de Wet bescherming persoonsgegevens (F) Dit betekent dat de student:
de Wet bescherming Persoonsgegevens op de juiste wijze toepast en op de juiste wijze omgaat met vertrouwelijke informatie (B).
11
Module 2. Veiligheidskunde en integraal gezondheidsmanagement
Informatie vooraf Deze module is erop gericht dat de student kennis verkrijgt op welke wijze organisaties veilig ingericht kunnen worden. Ze dienen de arbowetgeving te kennen, een RIE te begrijpen en te weten hoe arbeidsongevallen en beroepsziekten voorkomen moeten worden. Ze kennen de rol van de Ondernemingsraad en herkennen alle patronen en ontwikkelingen in bedrijf en omgeving die van invloed zijn op het gezondheidsmanagement. De belangrijkste competentie is het mondeling en schriftelijk adviseren van bedrijven over alle onderwerpen die met gezondheidsmanagement te maken hebben. Daartoe is inzicht in samenhang tussen inzet van management, middelen en mensen en de resultaten van het bedrijf nodig en inzicht in de wijze waarop het effect van inspanningen rond gezondheidsmanagement kunnen worden gemeten. In module 2 draait het om de kennis van samenhang tussen sociale wetgeving, investeringen in gezondheidsmanagement en bedrijfsresultaten. De belangrijkste vaardigheid is het herkennen van patronen en systemen in ontwikkelingen in bedrijf en omgeving, die van invloed zijn op gezondheidsmanagement. Na afloop dient de cursist een paper te schrijven waarin de rol van de AD binnen Integraal Gezondheidsmanagement aan de hand van een zelf ingebrachte casus wordt uitgewerkt.
Eindtermen 2.1. De student heeft basiskennis van de arbowet en regelgeving (F). Dit betekent dat de student: de historie van de arbowetgeving kent (F) de huidige situatie van de arbowet en regelgeving kent (F) ontwikkelingen en trends van de arbowet en regelgeving kent (F) de relatie met Europese wetgeving kent (F en P) kennis van informatiebronnen op internet heeft (P) inzicht heeft in het arbobeleid van een onderneming (P) de uitgangspunten voor het arbobeleid vanuit de wetgeving kan vertalen (F) weet hoe een beleid vertaald kan worden naar doelstellingen op alle niveaus binnen een organisatie (P) de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de preventiemedewerker kent (F) relevante kennis heeft over de Risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) (F) kan beoordelen of een RI&E van een bedrijf de bedrijfsrisico's afdoende omschrijft (P) een plan van aanpak naar aanleiding van de RI&E kan beoordelen (P) weet welke RI&E instrumenten beschikbaar zijn voor de diverse branches (F) de eisen kent die aan een plan van aanpak naar aanleiding van de RIE worden gesteld (F)
12
de eisen kent die aan een RI&E worden gesteld (F) risico’s kan vaststellen en een risicoberekening maken voor deze arborisico's (P) de verschillende systemen voor arbomanagement kent (P) de demingcirkel kent (F) kennis heeft van de wet- en regelgeving rondom arbeidsongevallen (F) weet hoe en wanneer arbeidsongevallen moeten worden gemeld (F) kennis heeft van de mogelijke juridische strafrechtelijke gevolgen van arbeidsongevallen (F) kennis heeft van de mogelijke juridische burgerrechtelijke gevolgen van arbeidsongevallen (F) kennis heeft van de wet- en regelgeving rondom beroepsziekten (F) weet hoe en wanneer beroepsziekten moeten worden gemeld (F) kennis heeft van de mogelijke juridische strafrechtelijke gevolgen van arbeidsongevallen (F) kennis heeft van de mogelijke juridische burgerrechtelijke gevolgen van arbeidsongevallen (F) mogelijke beroepsziekten of risicoprofielen van beroepen kan opzoeken (F) kennis heeft van de wetgeving over ondernemingsraden en personeelsvertegenwoordiging in relatie met de Arbowetgeving (F) kennis heeft van de rechten van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. (F).
2.2. De student is in staat bedrijven te adviseren over de beste wijze waarop zij Integraal Gezondheidsmanagement kunnen inzetten binnen de onderneming (B). Dit betekent dat de student: kennis heeft van gangbare theorieën rond gezondheidsmanagement (F) de specifieke situatie binnen een bedrijf kan analyseren met behulp van deze theorieën (P) inzicht heeft in samenhang tussen inzet van management, middelen en mensen en de resultaten van het bedrijf (B).
2.3. De student heeft kennis van de samenhang tussen sociale wetgeving, Arbowetgeving, bedrijfsprocessen en bedrijfscultuur en is in staat die te koppelen aan de theorieën van gezondheidsmanagement (F). Dit betekent dat de student: kennis heeft van de sociale wetgeving in Nederland (F) kennis heeft van de Arbowetgeving in Nederland (F) kennis heeft van bedrijfskundige processen (F) kennis heeft van factoren die van invloed zijn op de bedrijfscultuur (F) kennis heeft van de elementaire boekhoudkundige principes, zodat een investering op een juiste manier kan worden doorgerekend (B)
13
in staat is om in een specifieke bedrijfssituatie de samenhang op een juiste wijze te analyseren (Pr).
2.4. De student herkent patronen en systemen in ontwikkelingen in bedrijf en omgeving, die van invloed zijn op de gezondheid van de medewerkers en vanuit gezondheidsmanagement beïnvloed kunnen worden (B). Dit betekent dat de student: de verzuiminfrastructuur van een bedrijf kan inventariseren en analyseren (Br) trends en structuren in de verzuiminfrastructuur kan onderkennen (Br) andere relevante informatie als verloop, medewerkerstevredenheid, medewerkersbeleving, RI&E, Arbojaarplan, ongevalsrapportage enz. , voor zover relevant, kan koppelen aan de onderkende trends en structuren (Br) nieuwe ontwikkelingen kan duiden en kan aangeven hoe die van invloed kunnen zijn op het gezondheidsmanagement binnen een bedrijf (P).
2.5. De student is in staat bedrijven mondeling en schriftelijk te rapporteren en te adviseren over alle onderwerpen die met integraal gezondheidsmanagement te maken hebben. Dit betekent dat de student: inzicht heeft in de wijze waarop effect van inspanningen rond gezondheidsmanagement kunnen worden gemeten (F) de startsituatie bij een bedrijf op een heldere manier kan beschrijven (B) de geconstateerde knelpunten op een heldere manier kan beschrijven (Pr) de gewenste veranderingen op een heldere manier kan beschrijven (B) de wijze waarop de gewenste veranderingen kunnen worden bereikt op een heldere manier kan beschrijven (P) de effecten van de veranderingen op een heldere manier kan beschrijven en rapporteren (R); de effecten kan op een begrijpelijke en inzichtelijke manier kan kwantificeren (Rr) de samenhang tussen verschillende factoren op een begrijpelijke manier kan rapporteren (P).
2.6. De student is in staat om de gegeven adviezen op een gestructureerde manier te implementeren bij bedrijven(P). Dit betekent dat de student: de vereiste activiteiten om tot beter gezondheidsmanagement te komen op een heldere manier kan beschrijven (P) voldoende draagvlak binnen een onderneming kan verkrijgen om de vereiste activiteiten op een goede manier uit te kunnen voeren (Pi)
14
de vereiste activiteiten op een goede manier uitvoert (Ri) de effecten van de uitgevoerde activiteiten op een goede manier registreert en rapporteert (Ri) de juiste begeleiding geeft om de bereikte resultaten te borgen binnen de organisatie (Pi).
15
Module 3. Belasting-belastbaarheid en vaststelling arbeidsongeschiktheid / mogelijkheden Informatie vooraf Deze module bevat twaalf ‘les’-dagdelen onderverdeeld in zes deelmodules: a. b. c. d. e. f.
Kernbegrippen voor de AD’er (1 dagdeel) Taak-functie analyse (4 dagdelen) Functionele mogelijkhedenlijst (1 dagdeel) Loonwaardebepaling (1 dagdeel) CBBS (3 dagdelen) Ergonomie (2 dagdelen)
Deze module raakt het inhoudelijke hart van het werk van een AD’er en is zeer veelomvattend. De eerste lesdag van de opleiding start met de kernbegrippen voor de AD’er. Hij krijgt als voorbereiding reeds een mooi uitgewerkt voorbeeld van een AD-rapportage zodat hij al een beeld krijgt van wat hij na afloop van de opleiding dient te beheersen. Veel aandacht is er voor het zelfstandig kunnen maken van een taak-functie analyse. Het in kaart brengen van het bedrijf wordt gecombineerd met module 9 - Bedrijfskunde. Zo ontstaat er een geïntegreerd advies. Ook is kennis van de Functionele mogelijkhedenlijst (opgesteld door de bedrijfsarts) essentieel en hoe deze te vertalen is naar een goede arbeidsdeskundige rapportage. Daarnaast wordt op methodische wijze inzicht gegeven in de vaststelling van loonwaarden bij re-integratie en de belangen die werkgevers, werknemers daarbij hebben. In de deelmodule CBBS staat de kennis over het systeem en de taak en de rol van de arbeidsdeskundige bij het bepalen van de restverdiencapaciteit in het kader van de WAO, WAZ, Wajong en de WIA centraal. Bij de deelmodule Ergonomie leert de student het vakgebied dat zich richt op het (her)ontwerpen van processen, functies, taken, producten en diensten, zodat de mens daarin of daarmee veilig en gezond kan werken, terwijl een optimaal (arbeids)resultaat wordt bereikt. In grote lijnen kun je fysieke, cognitieve en organisatorische aspecten onderscheiden die een rol spelen in de balans tussen belasting en belastbaarheid. De ergonomie streeft ernaar de omgeving of de producten aan te passen aan de mogelijkheden, capaciteiten en wensen van de mens. De kennis, methoden en technieken die worden toegepast gaan uit van een systematische analyse van de context van een (arbeids)situatie. De uitkomst van een ergonomische interventie is zowel gericht op het welzijn van de persoon als op de prestatie van het systeem waar die mens op dat moment onderdeel vanuit maakt.
16 In dit blok voor de opleiding arbeidsdeskundige ligt de nadruk op de ergonomie in arbeidssituaties inclusief de interactie die men maakt met diverse arbeidsmiddelen. Er zal beperkt aandacht worden besteed aan het ergonomisch ontwerpen van die arbeidsmiddelen of producten.
Eindtermen De eindtermen module 3 zijn per deelmodule gegeven.
Ad. A. Kernbegrippen voor de AD’er 3.1. De student leert het werk- en speelveld van de AD’er kennen met alle belangrijke termen en de onderlinge samenhang daartussen (Bi). Dit betekent dat de student: weet wat een FML is (F) weet welke wetten een relevante rol spelen (F) weet welke begrippen een belangrijke rol spelen bij het werk van de AD’er (F) weet welke uitvoeringspartijen er zijn (B) verschillende loonwaardebegrippen kan onderscheiden (B) weet welke partijen in het speelveld van de AD’er veel voorkomen en welke rol hij zelf heeft (B).
Ad. B. Taak-functie analyse 3.2. De student is zelfstandig in staat een taak-functieanalyse op te stellen waarbij d.m.v. de systeemtheorie organisaties efficiënt geanalyseerd kunnen worden en alle taken en verrichtingen in een hiërarchische plaats in beeld gebracht kunnen worden (Pi). Dit betekent dat de student: een organisatie in beeld moet brengen met alle werkzaamheden en taken op verschillende hiërarchische niveaus (Pi) taken, werkzaamheden, verrichten van handelingen van verschillende functies moet kunnen beschrijven door op een analytische wijze naar taken en verrichtingen te kijken (Pi) het uitgebreide belasting-belastbaarheidsmodel van Van Dijk en Dormolen en het ICF classificatiesysteem gebruikt om disbalans on arbeid te lokaliseren, benoemen en zo mogelijk te verhelpen (B) gestructureerd vragen over taak en functies moet leren stellen, goed leren luisteren, feedback moet geven en het goed leren kijken naar mogelijkheden.
3.3. De student heeft zicht op de verschillen binnen het beoordelingsveld van verzuim en arbeidsongeschiktheid (AOV) en de rol van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) in relatie tot de taak-functieanalyse (Bi).
17
Dit betekent dat de student:
de verschillende verzekeringsvormen van de AOV moet kennen en de gevolgen daarvan (Bi) het verschil moet kennen tussen beroepsarbeidsongeschiktheid en passende arbeid en gangbare arbeid (Bi) begrip moet hebben voor de polisvoorwaarden van de verzekeraar (Bi) het beroep moet kunnen uitvragen, de werkzaamheden en de beperkingen met elkaar in verband kan brengen en leert te kijken naar mogelijkheden (Pi) oplossingsgericht en creatief oplossingen moet kunnen bieden (Pi).
Ad. C. Functionele mogelijkhedenlijst 3.4. De student heeft praktische basiskennis van het door UWV gebruikte instrument de functionele mogelijkhedenlijst en weet hoe de FML tot stand komt, welke FML-definities aan de scoringsmogelijkheden ten grondslag liggen en hoe dit wordt toegepast binnen de reintegratie (Bi). Dit betekent dat de student: kennis heeft van de aan de items op de functionele mogelijkhedenlijst ten grondslag liggende definities (F) inzicht heeft in de samenhang tussen de betreffende items (Bi) zelf moet oefenen en een FML invullen op basis van genoemde gegevens door een arts (Pi).
3.5. De student heeft inzicht in de mogelijke re-integratiemogelijkheden op grond van een FML-score door een verzekeringsarts/bedrijfsarts (P). Dit betekent dat de student: op basis van de opgedane kennis een oordeel kan geven van de passendheid van werk en/of van de mate waarin er overschrijdingen op de belastbaarheid in werk plaatsvinden (Pi) de arbeidsbelasting binnen een functie op basis van FML-criteria in kaart kan brengen (Pi).
3.6. De student heeft inzicht in de bijzondere scores/ combinaties op een FML-score (B). Dit betekent dat de student: potentiële onmogelijkheden voor re-integratie op de vrije arbeidsmarkt weet te onderkennen (Bi).
18
Ad. D. Loonwaardebepaling 3.7. De student heeft inzicht in de definitie gerealiseerde loonwaarde (F) Dit betekent dat de student: in staat is tot informatieverzameling over en inventarisatie van (deel)taken (Pi) in staat is tot het analyseren van het functioneren van een werknemer (Pi) inzicht heeft in de definities en methodiek die UWV hanteert (F).
3.8. De student heeft inzicht in de belangen die daarbij spelen (B). Dit betekent dat de student: in staat is tot vaststellen van de begeleidingsbehoefte (B) de eerder opgedane kennis over voorzieningen en aanpassingen weet toe te passen (Rc) zich bewust is van een onderhandelingspositie die zich naar aanleiding van een gegeven advies kan voordoen (B).
Ad. E. CBBS 3.9. De student heeft basiskennis van het CBBS voor wat betreft het doel en de gebruikers van het systeem, de opbouw en inhoud van deze database (Bi). Dit betekent dat de student: de rol van UWV kent bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid (F) kan aangeven waar de afkorting CBBS voor staat (F) weet te benoemen waarvoor het CBBS gebruikt wordt (B) globaal kan omschrijven waaruit het systeem bestaat, hoe dit is opgebouwd (B) kan uitleggen aan de hand van de wettelijke elementen hoe de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld (F) de formule/vergelijking kent op basis waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld (F) uitleg kan geven aan het begrip resterende verdiencapaciteit aan de hand van de begrippen: “krachten, bekwaamheden en verdienmogelijkheden” (B) kan aangeven welke functionarissen een rol hebben binnen het CBBS (F) kan aangeven wat de rol/taak is van de arbeidsdeskundige bij het raadplegen van het CBBS (B) de fml scores weet te lezen en deze op de juiste wijze kan interpreteren (B) kan uitleggen wat het functiebestand van het CBBS inhoudt (B) globaal kan benoemen welke punten in de functieomschrijving/bestand zijn opgenomen (B)
19
weet aan te geven hoe het CBBS ordent en rekent bij de presentatie van de geduide functies (B) aan de hand van de termen “loonwaarde functie, arbeidsplaatsen, mediaan en reductiefactor” weet hoe de restverdiencapaciteit wordt bepaald (F) kan uitleggen wanneer maximeren van de mediane loonwaarde op het maatmanuurloon aan de orde is (B).
3.10. De student heeft basiskennis ten aanzien van het gebruik van het systeem als arbeidsdeskundige (F) Dit betekent dat de student : weet te benoemen welke gegevens de AD ten behoeve van de invoer voor de voorselectie nodig heeft (F) deze benodigde gegevens op juiste wijze kan interpreteren en invoeren in het CBBS (R) het verschil kan aangeven tussen de geautomatiseerde voorselectie en de professionele eindselectie binnen het CBBS (F) globaal weet wat het CBBS presenteert na de geautomatiseerde voorselectie (B) weet te benoemen op welke wijze de AD de professionele eindeselectie binnen het CBBS uitvoert en kan aangeven hoe zo efficiënt mogelijk gewerkt kan worden door voorkeurselectie en beoordelen objectieve gegevens (F) vragen kan formuleren aan de verzekeringsarts om met volledige informatie en beeld de CBBS raadpleging in te gaan (P) weet te benoemen wanneer bij de functieduiding overleg met de VA aangewezen is (P) de signaleringen (overschrijdingen) op de juiste wijze kan interpreteren (P) weet op welke wijze een adequate motivering bij de functieduiding gegeven dient te worden (R) de term “resterende verdiencapaciteit” kan uitleggen (B) kan benoemen hoe via het CBBS de restverdiencapaciteit wordt bepaald (F) aan de hand van de “loonwaarde functie, arbeidsplaatsen, mediaan en reductiefactor” de resterende verdiencapaciteit met behulp van het CBBS kan bepalen (B) aan de hand van de aangewezen formule het arbeidsongeschiktheidspercentage en de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse kan bepalen (R) aan de hand van de aangewezen formule kan uitleggen hoe het CBBS de resterende verdiencapaciteit per maand bepaalt (R) kan benoemen welke documenten door het CBBS worden gegenereerd en globaal kan aangeven wat de inhoud van deze documenten is (B).
3.11.
De student kan aangeven hoe een CBBS raadpleging praktisch wordt uitgevoerd (B).
Dit betekent dat de student: kan beschrijven hoe de CBBS beoordeling in de praktijk verloopt (B)
20
de gegevens die de AD ten behoeve van de invoer voor de voorselectie nodig heeft kan verzamelen (R) kan aangeven hoe deze benodigde gegevens dienen te worden ingevoerd (R) weet hoe de AD de professionele eindeselectie binnen het CBBS uitvoert (F) weet wanneer bij de functieduiding overleg met de verzekeringsarts is aangewezen(P) de signaleringen (overschrijdingen) bij de functieduiding adequaat kan motiveren op basis van belasting-belastbaarheid (P) kan uitleggen hoe het CBBS de restverdiencapaciteit heeft bepaald (R).
Ad. F. Ergonomie 3.12. De student heeft inzicht in het vakgebied Ergonomie dat zich richt op het (her)ontwerpen van processen, functies, taken, producten en diensten, zodat de mens daarin of daarmee veilig en gezond kan werken, terwijl een optimaal (arbeids)resultaat wordt bereikt (B). Dit betekent dat de student: in staat is de belastende factoren in een functie te onderscheiden en te benoemen (zowel fysieke als mentale aspecten) (Fr) kan inschatten met welke methoden de fysieke functiebelasting kan worden gekwantificeerd (m.n. tillen/dragen, duwen/trekken, werkhoudingen en repeterende bewegingen) (B) kan inschatten hoe de lichaamsmaten van het individu de functiebelasting beïnvloeden (B) de invloed van omgevingsfactoren op het functioneren van de mens herkent (B) kan beoordelen of de lichamelijke beperkingen of klachten van hun cliënt arbeidsgerelateerd zijn (Br) oplossingsrichtingen kan benoemen in (her)ontwerp, taakroulatie of tijdelijke interventies. (Pi) aanbevelingen kan opstellen aan opdrachtgever over ergonomische verbeteringen en aanpassingen en het implementeren van oplossingen (Pi) kennis heeft van de relevante wetgeving en normen over ergonomische onderwerpen (fysieke belasting, beeldschermwerk, software ergonomie etc) (F).
21
Module 4. Medische aspecten en functionele mogelijkheden De student verwerft kennis op het gebied van fysieke en psychische problematiek en de consequenties (mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden) voor arbeid. Probleemanalyse, ethisch en integer handelen en besluitvaardigheid zijn belangrijke competenties bij deze module. De opdracht wordt afgesloten met een eindtoets. Eindtermen 4.1. De student heeft kennis van en zicht op psychische problematiek en de consequenties (mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden) voor arbeid (B). Dit betekent dat de student: het verschil kan aangeven tussen psychische klachten, persoonlijkheidsstoornissen en psychiatrische aandoeningen (BRc) de oorzaken kan benoemen van de toename van psychische klachten in Nederland. op de hoogte is van de begrippen stress en coping (BRc) het ‘job demand control model’ van Karasek en het ‘WEB-model’ van Bakker kent (BRc) inzicht heeft in de begrippen werklast, werkbelasting en werkdruk (BRc) de verschillende persoonlijkheidsstoornissen kent (BRc) de consequenties van een persoonlijkheidsstoornis voor het werk kan aangeven (BRci) zicht heeft op werkgerelateerde stoornissen en aandachtspunten bij re-integratie (BRci) de functionele mogelijkheden van mensen met autisme kent (BRci) 4.2 De student heeft kennis van en zicht op fysieke problematiek en de consequenties (mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden) voor arbeid (B). Dit betekent dat de student:
de essentie van de werking en functie kent van (BRc): - het houdings- en bewegingsapparaat - het hart, de longen en vaten - de hersenen en het zenuwstelsel - het spijsverteringsstelsel - de zintuigen
kan aangeven wat de functionele (on)mogelijkheden op het terrein van energetische, statische en dynamische belastbaarheid kunnen zijn bij verminderd functioneren van (BRc):
het houdings- en bewegingsapparaat het hart, de longen en vaten de hersenen en het zenuwstelsel het spijsverteringsstelsel
22
de zintuigen
globaal de mogelijkheden kan beschrijven voor mensen die in hun arbeidsleven worden belemmerd door artrose, respiratoire aandoening, hart- en vaatziekten of kanker (BRc) kennis heeft van het biopsychosociaal model en het ICF model (BRc) kennis heeft van graded activity (BRc)
23
Module 5. Verzuimbegeleiding en re-integratie Informatie vooraf De student is in staat de samenhang te zien dat een snelle activering en een focus op de mogelijkheden al vanaf de eerste verzuimdag bijdraagt tot een forse vermindering van kosten voor de werkgever. Het nemen van regie op verzuim vanuit de rol werkgever staat centraal. Kennis omtrent het belang van een goede dossieropbouw en de volledigheid van het verzuimdossier staat daarbij ook centraal. Het beoordelingskader Poortwachter is basiskennis die de Arbeidsdeskundige dient te beheersen. Het onderdeel re-integratie gaat o.a. ook over willen en kunnen en op welke wijze de kandidaat te motiveren is tot re-integratie en daar zelfsturend mee bezig kan zijn. Er dient een praktijkverslag te worden gemaakt van de observeringen van een gesprek dat een Arbeidsdeskundige heeft met een klant.
Eindtermen 5.1. De student heeft diepgaande kennis van de Wet verbetering Poortwachter en alle betrokken partijen bij het verzuimproces (B). Dit betekent dat de student: weet welke processtappen op welk moment worden gezet (F) weet hoe het verzuimdossier is opgebouwd (Bi) weet hoe het UWV het re-integratie verslag toetst (Bi) weet hoe loonsancties voorkomen kunnen worden (Bp) het belang kent van de Arbeidsdeskundige rapportage binnen verzuim (Br) weet welke partijen bij het verzuimproces zijn betrokken (Bi) de belangrijkste STECR werkwijzers en NVAB richtlijnen kent (F) berekeningen kan maken van de kosten van een individueel verzuimdossier en welke partijen er belang bij hebben om de schadelast te beperken (Bi).
5.2. De student kan methodisch re-integreren en de werknemer intrinsiek motiveren tot reintegratiegedrag (B). Dit betekent dat de student: de belangrijkste wetsartikelen m.b.t. re-integratie kan benoemen (FRc) inzicht heeft in de plus- en minfactoren op de arbeidsmarkt (BPc) de persoonlijke belemmeringen kan benoemen die het verrichten van arbeid of het volgen van een re-integratietraject in de weg staan (BPi) de 7 stappen van de methodiek van arbeidstoeleiding en re-integratie in boek ‘Aan het werk’ kan benoemen (BRc) de ‘matrix van willen kunnen’ kan toepassen (BPi)
24
de verschillende manieren kent hoe de gegevens van een functie-analyse kan worden verkregen en uit welke 4 onderdelen een totale functie-analyse bestaat (BRc) de definitie kent van zelfsturing, het doel van zelfsturing en de 3 belangrijkste voordelen van zelfsturing (BRc) de 3 niveaus van zelfsturing kent en herkent (BRc) het verschil kent tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie (BRc) de 5 fasen van het Stages of change model kent en deze kan uitleggen en toepassen (BRr) inzicht heeft in de basisgesprekstechniek ‘NORBS’ (BRr) de juiste doelen kan stellen binnen het re-integratietraject (BRr).
25
Module 6. Regievaardigheden Informatie vooraf Bij de rol van de AD’er om het probleemgebied te analyseren en daarover te rapporteren, dient de AD’er te beseffen dat hij een regisseursrol heeft binnen het totale speelveld van wet/-, regelgeving en procesgang. Uit alle modules vloeit kennis voort die zij moeten doorvertalen in inzicht in de belangen van werkgever en werknemer, de rollen van de dienstverleners, inzicht in de arbeidsrechtelijke aspecten, inzicht in de sociaal/verzekeringstechnische procesgang, inzicht in de complexiteit en kostenaspecten van verzuim. Vanuit dit inzicht dient de bewustwording te ontstaan om oplossingsgericht, proactief mee te denken en te adviseren op een wijze waar alle partijen bij gebaat zijn (win-winwin). In praktijkgebonden casuïstiek dient de student dit ook te laten zien.
Eindtermen Module Regievaardigheden 6.1. De student heeft praktische basiskennis van de complexe omgeving waarbinnen de arbeidsdeskundige acteert. (B) Dit betekent dat de student: inzicht heeft in de arbeidsrechtelijke omgeving (B) inzicht heeft in de sociaal-verzekeringstechnische omgeving (Bp) globaal inzicht heeft in mogelijke gevolgen van arbeidsdeskundige advisering in juridisch, bedrijfskundig en financieel opzicht (B) inzicht heeft in de mogelijkheden voor het voeren van regie (belangenschets) in gesprekken over verzuim-, re-integratie- en arbeidsongeschiktheidsvraagstukken (B). de regels kent van de SRA-gedragscode (F)
6.2. De student ziet de samenhang van relevante wetten en regels (F) en weet deze toe te passen door de juiste sturing te zetten (regie te nemen) om zo de schadelast voor alle partijen te beperken (B). Dit betekent dat de student: praktisch toepasbare kennis heeft van BW7:627/629/658a/660a en 670 (F) praktisch toepasbare kennis heeft van de begrippen bedongen arbeid en passende arbeid (F) inzicht heeft in de door UWV gehanteerde WVP- toets (B) methodisch inzicht heeft in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door UWV (B) inzicht heeft in de praktische toepassing van art 29BZW (vangnet) en de reintegratieartikelen (art 39a en 43a) WAO (B).
26 6.3. De student is in staat te rapporteren over de gemaakte analyse en adviezen (P). Dit betekent dat de student: zelfstandig juiste formats kan opstellen om een goede analyse te kunnen opstellen (Pi) structuur kan aanbrengen in rapportages (Pi)
27
Module 7. Bedrijfskunde Informatie vooraf Bij deze module staat het toepassen van het 7S-model centraal bij de bedrijfskundige analyse van een bedrijf waarbij met name de meest relevante S-en (structuur, systemen, personeel, sleutelvaardigheden, cultuur) uitgewerkt dienen te zijn met een advies richting de cliënt. Tijdens de eerste twee aansluitende dagdelen wordt het 7S-model uitgelegd. Alle zeven S-en krijgen aandacht. Voor het rapport moet de student zich vooral richten op de meest relevante S-en. Tevens geven de studenten advies richting de cliënt. Het beroepsproduct wordt gecombineerd met de functieanalyse, de opdracht bij een module 3: belasting en belastbaarheid. Zo ontstaat er een geïntegreerd advies en worden micro- en mesoniveau bij de module gecombineerd.
Eindtermen 7.1. De student heeft inzicht in de organisatiestructuur aan de hand van het 7S-model waarbij alle zeven S-en aandacht krijgen (B). Dit betekent dat de student: een organisatie in kaart kan brengen (Bc) de dominante managementstijl van een organisatie kan omschrijven (Bc) de ontwikkelfase van een organisatie kan weergeven (Bc) de cultuur van een organisatie kan omschrijven (Bc) de werkplek van een medewerker binnen de organisatie op juiste wijze kan positioneren (Pi) alternatieve werkplekken en mogelijkheden binnen die organisatie kan herkennen (Pi).
28
Module 8. Financiële doorvertaling (schadelastbeperking) Informatie vooraf De Arbeidsdeskundige opleiding van CS Opleidingen in samenwerking met de HAN onderscheidt zich in de grote kennis van de sociale wetgeving die nodig is om te komen tot schadelastbeperking voor alle partijen. De student heeft inzicht in de financiële gevolgen van verzuim en arbeidsongeschiktheid en kan op grond van dit inzicht de financiële belangen voor werkgever, werknemer en verzekeraar in beeld brengen en berekenen. De student heeft kennis van de ‘actuariële grondslagen voor verzuim en arbeidsongeschiktheid’, kent de kanscijfers wanneer er NIETS gedaan wordt en op welke wijze Riskmanagement ertoe leidt dat de kans (op herstel) in een bepaalde fase van het verzuim vergroot kan worden. Ook komt aan de orde welke rol de Arbeidsdeskundige daarin kan spelen.
Eindtermen 8.1. De student heeft inzicht in de financiële gevolgen van verzuim en arbeidsongeschiktheid en kan op grond van dit inzicht de financiële belangen voor werkgever, werknemer en verzekeraar in beeld brengen / berekenen (Pc). Dit betekent dat de student: het WGA-hiaat kan berekenen (Rc) het WIA-excedent kan berekenen (Rc) de kosten voor een werkgever kan berekenen indien er WGA instroom volgt (Rc) de kosten voor een werkgever kan berekenen indien er WGA instroom volgt (Rc) ZW, WW, WIA gerelateerde publieke en private kosten kan berekenen (Rc) de kosten voor re-integratie kan berekenen (Pc) de invloeden op verzekeringscontracten kan berekenen (Pc) het financieel perspectief van de werknemer bij gedeeltelijke of volledige arbeidsongeschiktheid in kaart kan brengen (Pc).
8.2. De student heeft kennis van de ‘actuariële grondslagen voor verzuim en arbeidsongeschiktheid’ en weet op welke wijze Riskmanagement ertoe leidt dat de kans op herstel in een bepaalde fase van het verzuim vergroot kan worden en welke rol de Arbeidsdeskundige daarin kan spelen (Pc). Dit betekent dat de student: kennis heeft van verzuimstatistiek (F) actuariële kennis heeft van herstelkansen en op welke wijze het stimuleren van de mogelijkheden bijdraagt tot een sneller herstel en welke voordelen dat voor welke partij (werkgever, werknemer en type verzekeraar) oplevert (Pc).
29
8.3. De student heeft kennis van inkomens- en zorgverzekeringen en inzicht in verzekeringstechniek (Pc) Dit betekent dat de student: premie / schade ontwikkeling bij collectieve WIA-hiaat- en excedentcontracten kan berekenen (Rc) premie / schade ontwikkeling bij collectieve verzuim-gerelateerde verzekeringscontracten kan berekenen (Rc) premie / schade ontwikkeling bij collectieve pensioencontracten kan berekenen (Rc) inzicht heeft in de inkoopfunctie van zorgverzekeraars en in voorkomende gevallen gebruikmaken van ingekochte voorzieningen (Pc).
8.4. De student kan in voorkomende gevallen van verzuim ten gevolge van ziekte en arbeidsongeschiktheid de schadelast voor werkgever, werknemer en verzekeraar in beeld brengen en beargumenteren (Pci) Dit betekent dat de student: de werkgever een onderbouwd advies kan geven t.a.v. budgetvorming (Pci) gecontracteerde verzekeraars kan benaderen met als doel realisatie van cofinancieringen voor investeringen door de werkgever die een schadelastreductie bij de verzekeraar tot gevolg kan hebben (Pci) de individuele inkomenssituatie van een medewerker tijdens de verzuim- / WAO/WIAperiode kan berekenen (Pci) directe en indirecte loonkosten ten gevolge van verzuim en WAO voor een aaneengesloten meerjarige periode kan berekenen (Pc) per verzuimdossier een relatie kan leggen tussen schade-ontwikkeling en jurisprudentie (Pc).
30
Module 9. Adviesvaardigheden en positionering Informatie vooraf Voor het werk van een Arbeidsdeskundige is naast inhoudelijke expertise ook belangrijk de vaardigheid om gesprekken te voeren, verslaglegging volgens protocol te kunnen maken en het advies te kunnen overbrengen zodat alle partijen er verder mee kunnen. Het herkennen van de verschillende communicatiestijlen en ook van de eigen communicatiestijl is daarbij van essentieel belang. Inzicht in communicatiestijlen maakt ook duidelijk waar wederzijds weerstand ontstaat en hoe daarmee omgegaan kan worden. Module 9 is vooral interactieve kennis- en ervaringsuitwisseling en vaardigheidstraining d.m.v. rollenspel. Theorie wordt behandeld door groepsopdrachten aan de hand van een praktijkcasus. Voorafgaand aan Module 9 vullen de deelnemers een DISC-vragenlijst in zodat de student een goed beeld heeft van zijn sterke kanten op communicatiegebied en zijn ontwikkelpunten.
Eindtermen 9.1. De student beschikt over verbale en non-verbale communicatieve vaardigheden (Pci). Dit betekent dat de student: verschillende communicatietechnieken kan hanteren (P) effectief met verschillende gesprekspartners kan omgaan (Pci) inzicht heeft in eigen rol en verantwoordelijkheden en vanuit die positie verschillende communicatiestijlen kan inzetten (Pci) weet welke verwachtingen hij heeft van verschillende gesprekspartners en hierop kan inspelen door per situatie de meest effectieve communicatiestijl in te zetten (Pci) bewust is van non-verbale communicatie (B) non-verbale communicatie kan inzetten om verbale communicatie effectiever te maken. (Pci).
9.2 De student kan reflecteren op de eigen rolopvatting als adviseur en vervolgens effectief handelen (Pci). Dit betekent dat de student: verantwoordelijkheden en grenzen van de rol als arbeidsdeskundige kan benoemen (Pc) binnen de grenzen van deze rolopvatting effectief kan handelen (Pci).
9.3 De student beheerst verschillende adviesstijlen en kan per situatie de meest effectieve stijl toepassen (Pci).
31 Dit betekent dat de student: verschillende adviesstijlen kan beschrijven (o.a. Block) (B) op grond van kennis en ervaring kan beoordelen welke adviesstijl in een bepaalde situatie het meest effectief is (Pc) inzicht heeft in de eigen (natuurlijke) voorkeursadviesstijl (Pcr) kan afwijken van de eigen natuurlijke adviesstijl en tenminste een alternatieve stijl kan inzetten (Pci) inzicht heeft in het effect dat de adviesstijl heeft op het gesprek en hier doelgericht mee kan omgaan (Pcr) inzicht heeft in eigen valkuilen (Pcr).
9.4 De student beheerst verschillende communicatiestijlen (vlg DISC) en kan per situatie de meest effectieve stijl toepassen (Pci) Dit betekent dat de student: theorie m.b.t. DISC kan beschrijven (B) inzicht heeft in zijn/haar eigen communicatiestijl (Pcr) kan afwijken van zijn/haar eigen communicatiestijl en een alternatieve stijl (in beginsel) kan inzetten (Pci) inzicht heeft in het effect van zijn/haar communicatiestijl op het gesprek en hier doelgericht mee kan omgaan (Pcr)
9.5. De student kan omgaan met weerstand (Pci) Dit betekent dat de student: een definitie kan geven van weerstand (F) weerstand herkent en oorzaken van weerstand kan noemen (Pc) effectief reageert op weerstand door geschikte communicatiestijlen in te zetten (Pci) inzicht heeft in mogelijke valkuilen bij reageren op weerstand (Pcr).
9.6. De student kan communiceren vanuit de positie van onafhankelijk procesregisseur (Pci). Dit betekent dat de student: zich onafhankelijk kan opstellen (Pci) kennis van de taken en bevoegdheden van een arbeidsdeskundige heeft (B) communiceert vanuit een duidelijke, onafhankelijke positionering met betrokken partijen en het gewenste resultaat bereikt (Pci).
32
Competentiematrix MODULE I. Wet- en Regelgeving
EINDTERMEN 1.1 Heeft basiskennis van het sociale zekerheidsstelsel
COMPETENTIES
1.2 Heeft kennis van de Ziektewet en subsidies
A
1.3 Heeft kennis van WAO en WIA en de samenhang met de Ziektewet
A
1.4 heeft kennis van de AAW/WAO/WAZ
A
1.5 Heeft basiskennis van relevante wetgeving op het gebied van sociale zekerheid ten behoeve van mensen die niet aan het arbeidsproces deelnemen
A
A
1.6 Is in staat subsidies, no risk en premiekorting aan te vragen
A , B, C
1.7 Heeft inzicht in financiële consequenties van wetgeving voor werkgever en werknemer
A, C, G, H
1.8 Heeft basiskennis arbeidsrechtelijke aspecten bij re-organisaties, verzuim en ontslag
A, C, H
1.9 Kan wetgeving toepassen op individuele situaties en aangeven wat gevolgen zijn voor werknemer en werkgever
A, C, E, G,H
1.10 Kan werkgever en werknemer adviseren m.b.t. geldende wetgeving op gebied van sociale zekerheid, ontslag en arbeidscontracten
A, B, C, E, G, H
1.11 Kan zelfstandig extra informatie vergaren m.b.t. wetgeving sociale zekerheid
D
1.12 Kan de uitvoeringsstructuur sociale zekerheid beschrijven en de werking van de private re-integratiemarkt
A
1.13 Heeft inzicht in samenhang tussen de arbeidsovereenkomst, cao, inkomenspositie van de werknemer bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en belang van werk.
A
1.14 Kan werkgever en werknemer adviseren over geldende wetgeving op terrein van
A, B, C, E, G,H
33 sociale zekerheid, ontslag en arbeidscontracten
2. Veiligheidskunde en gezondheidsmanagement
1.15 Heeft basiskennis over het ontstaan en de reikwijdte van cao’s
A
1.16 Is bekend met de Wet bescherming persoonsgegevens
H
2.1 Heeft basiskennis van arbowet en regelgeving
A
2.2 Is in staat bedrijven te adviseren over de beste wijze waarop zij Integraal gezondheidsmanagement kunnen inzetten
A, B, E, G, H
2.3 Heeft kennis van de samenhang tussen sociale wetgeving, arbowetgeving, bedrijfsprocessen en berdrijfscultuur en in staat die te koppelen aan theorieën van gezondheidsmanagement
3. Belasting en Belastbaarheid
A
2.4 Herkent patronen en systemen in ontwikkelingen in bedrijf en omgeving die van invloed zijn op de gezondheid van medewerkers en vanuit gezondheidsmanagement beïnvloed kunnen worden
A
2.5 Is in staat bedrijven mondeling en schriftelijk te rapporteren en te adviseren over integraal gezondheidsmanagement
A, B, C, D, E, G, H
2.6 Is in staat de gegeven adviezen op een gestructureerde manier te implementeren bij bedrijven
B, C, D, E, G ,H
3.1 Leert het werk- en speelveld van de AD’er kennen met alle belangrijke termen en de onderlinge samenhang
A
3.2 Is in staat zelfstandig een taakfunctieanalyse op te stellen 3.3 Heeft zicht op verschillen binnen het beoordelingsveld van verzuim en arbeidsongeschiktheid en de rol van de AOV in relatie tot de taak-functieanalyse 3.4 Heeft basiskennis van de FML, weet hoe de FML tot stand komt, welke FML-definities aan de scoringsmogelijkheden ten grondslag liggen en hoe dit wordt toegepast binnen de re-integratie
A, E, G, H
A, B, E, G
A, C
34 3.5 Heeft inzicht in reintegratiemogelijkheden op grond van een FML-score
A, C
3.6 Heeft inzicht in de bijzondere scores/combinaties op een FML-score
A
3.7 Heeft inzicht in de definitie gerealiseerde loonwaarde
A
3.8 Heeft inzicht in de belangen die daarbij spelen
A, C, G, H
3.9 Heeft basiskennis van het CBBS
A
3.10 Heeft basiskennis van het gebruik van het systeem als arbeidsdeskundige
A, C, E
3.11 Kan aangeven hoe een CBBS-raadpleging praktisch wordt uitgevoerd
A
3.12 Heeft inzicht in het vakgebied van Ergonomie en weet hoe een optimaal (arbeids) resultaat kan worden bereikt 4. Medische aspecten
5. Verzuimbegeleiding en reintegratie
4.1 Heeft kennis van en zicht op psychische problematiek en de gevolgen (mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden) voor arbeid
A
4.2 Heeft kennis van en zicht op fysieke problematiek en de gevolgen (mogelijkheden, beperkingen en randvoorwaarden) voor arbeid
A
4.3 Heeft kennis over letselschade, AOV en de werkwijze van verzekeraars
A, C, E, G
5.1 Heeft diepgaande kennis van de WvP en alle betrokken partijen bij het verzuimproces
A
5.2 Kan methodisch re-integreren en de werknemer motiveren tot reintegratiegedrag
6. Regievaardigheden
A, B, C, E, G, H
A, B, C, E
6.1 Heeft praktische basiskennis van de complexe omgeving waarbinnen de AD’er acteert
A
6.2 Ziet de samenhang van relevante wetten en regels en weet deze toe te passen om zo de schadelast voor alle partijen te beperken
A, B
6.3 Is in staat te rapporteren over de gemaakte analyses en adviezen
A, B, C, D, E
35
7. Bedrijfskunde
7.1 Heeft inzicht in de organisatiestructuur aan de hand van het 7S-model waarbij alle zeven S-en aandacht krijgen
A, G, F
8. Financiële doorvertaling
8.1 Heeft inzicht in de financiële gevolgen van verzuim en arbeidsongeschiktheid en kan de financiële belangen voor werkgever, werknemer en verzekeraar in beeld brengen
A, B
8.2 Heeft kennis van de actuariële grondslagen voor verzuim en hoe riskmanagement ertoe leidt dat de kans op herstel in een bepaalde fase van verzuim vergroot kan worden 8.3 Heeft kennis van inkomens- en zorgverzekeringen en inzicht in verzekeringstechniek
9. Adviesvaardigheden
A
8.4 Kan de schadelast voor werkgever, werknemer en verzekeraar in beeld brengen en beargumenteren
A, B, E
9.1 Beschikt over verbale en non-verbale communicatieve vaardigheden
A, B, E ,G, I
9.2 Kan reflecteren op de eigen rolopvatting als adviseur en vervolgend effectief handelen 9.3 Beheerst verschillende adviesstijlen en kan per situatie de meest effectieve stijl toepassen 9.4 Kan onderhandelen
Module 10. Praktijk en intervisie
A
A, E, F, G, I
A, B, C, E, G, H, I
9.5 Kan omgaan met weerstand
A, B, C, E, F,G, H, I A, B, C, E, G, H, I
9.6 Kan communiceren vanuit de positie van onafhankelijk procesregisseur
A, B, C, E, F, G, H, I A, B, D, E, I