Ledenbulletin 37 Jan Melgerd 1871-1943
Ton van Oosterom Het huis aan het Haerlemmervoetpadt
Jan Morren Het huis van de metselaar
Jan Morren Obe van der Klei
Een lakenlood uit Beverwijk
Van Vuuren
Cor Castricum
Ge Hofman
2013
Historisch
Midden-
HistorischGenootschap Genootschap Midden-Kennemerland Kennemerland
Michel Tuin
Ledenbulletin 37 Redactie: Arie van Dongen, Cor Castricum, Wim Spruit © 2013 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Anemonenlaan 11, 1943 BC Beverwijk www.hgmk.nl ISBN-EAN: 978-90-75839-13-5 Omslagfoto: de Fiat autospuit AS10 LD 600 van de Brandweer Velsen uit 1929 werd in 1972 in langdurig bruikleen afgestaan aan het Nationaal Brandweermuseum in Hellevoetsluis, waar deze opname gemaakt werd © Johan Pots - www.brandweervoertuigenonline.nl
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
2
Voorwoord
D
e oplettende lezer zal het wellicht opvallen dat we de lay-out van dit Ledenbulletin een kein beetje hebben aangepast: de marges zijn iets ruimer geworden en de gebruikte letter is een puntje groter gemaakt. We kregen er zelf ook een beetje moeite mee, zoals we al eerder op deze plek schreven. We hopen dat u het als een verbetering zult ervaren. Voor het overige denken we weer de vertrouwde kwaliteit voor onze leden te hebben verzameld in dit nummer. Vertrouwd is in elk geval Jan Morren, die ons twee bijdragen stuurde uit de nieuwe serie artikelen over de historische bebouwing van het oude dorp Velsen. En dat het dorp Velsen helemaal niet zo ver van Beverwijk verwijderd is als na alle kanaalverbredingen misschien wel eens lijkt, komt duidelijk naar voren in het brandweerverslag van de Velsense smid Jan Melgerd, dat Ton van Oosterom voor ons kon optekenen dankzij de dagboeken die door een reeks gelukkige omstandigheden plotseling opdoken. Michel Tuin verdiepte zich deze keer in de geschiedenis van de lakennijverheid en wat die voor en in Beverwijk betekende. Dit alles naar aanleiding van de archeologische vondst van een loodje van nog geen anderhalve centimeter in doorsnede. Het leverde weer een fascinerend artikel op. Alle gekheid op een stokje, dachten we meteen toen we hoorden dat de Beverwijkse firma Van Vuuren elektrotechniek ooit in Velsen-Noord was begonnen met de assemblage van stofzuigers, die de naam Vuurpijl meekregen. Gelukkig wilde Ge Hofman eraan meewerken om de hele bedrijfsgeschiedenis voor ons op te (laten) tekenen. En zo kunt u in dit Ledenbulletin kennismaken met heel wat aktiviteiten die tot ver over de grenzen van Midden-Kennemerland vanuit Beverwijk worden ondernomen onder leiding van alweer de derde generatie Van Vuuren. Van Cor Castricum is er een bescheiden bijdrage over een andere bekende Beverwijkse naam: juwelier Obe van der Klei die sinds 1940 aan het begin van de Breestraat is gevestigd. De huidige eigenaar, Vincent van der Klei - ook al de derde generatie in de zaak! - vertelde ons tijdens een van de correctierondes over de moeilijke tijden en de tijden van voorspoed die met name zijn ouders met de zaak gekend hebben. Ter illustratie wees hij ons op een artikel daarover uit Elseviers Weekblad van 25 juni 1966 dat we zo aardig vonden dat we het hierna in zijn geheel weergeven. We vertrouwen erop dat u weer veel genoegen zult beleven aan dit nummer, namens de redactie, Arie van Dongen
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
3
Onderstaande tekst is integraal overgenomen uit Elseviers Weekblad van 25 juni 1966.
EW-REPORTAGE
“Goldstreet” in de IJmond
D
e middenstand in IJmondgemeente Beverwijk, geconcentreerd in de lange Breestraat, is bijzonder geïnteresseerd in het tijdstip waarop mammoetbedrijf Hoogovens tantièmes en andere uitkeringen uitbetaalt. Plaatselijke dagbladredacteuren worden niet zelden met een vraag in deze richting bestookt. Horen middenstanders wat ze willen weten dan is een efficiënte planning van hun advertentiecampagnes mogelijk. Want iedereen in Beverwijk weet: er komen enige miljoenen los. En iedereen weet ook: van de 18.000 man personeel zullen vooral de Spaanse en Italiaanse arbeiders niet al hun geld naar de spaarbank brengen. Men zegt in Beverwijk dat de middenstand ‘door Hoogovens steenrijk is geworden’, niet in de laatste plaats door de koopgraagte van de ‘nieuwelingen’ die ook na de uitbetaling van de wekelijkse lonen in drommen langs de etalages in Beverwijks ‘Goldstreet’, de Breestraat trekken. En de kassa’s laten rinkelen. Niet alleen voor henzelf maar ook voor gezins- en familieleden thuis, die kunnen delen in Hollands welvaart. Wie het breed heeft laat het breed hangen en dat is in de Breestraat indirect te merken aan de grote en fraaie winkelpuien. Men hoort dat er bijna geen zaak is die in de afgelopen jaren niet verbouwde (en haar ruimte vergrootte). Er tussendoor: luxueuze cafetaria’s. Het caféleven is minder over het vreemdelingenlegioen te spreken: “dan komen ze met zo’n man of 20 binnen en dan is het direct lonken naar de vrouwen geblazen; dat zit de bijbehorende mannen niet altijd even lekker.” Men zegt: “Ze zijn vrij en brutaal, we hebben ze liever niet.” De enige dissonant in Beverwijk overigens, want op straat is aan een dergelijke houding allang een einde gekomen. Toen na werving de eerste Italianen (250) voorjaar 1957 kwamen, waren de Beverwijkse meisjes bijna vogelvrijen. Een 21-jarige VVV-juffrouw: “Je kon niet vrij over straat lopen.” Commissaris van politie L. H. Molenaar (53): “Ze gingen meisjes van 14 achterna, in hun ogen al grote vrouwen. Er is hun aan het verstand gebracht
De Breestrata, eind jaren ‘60 Foto: Museum Kennemerland, collectie Honing
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
4
dat dat niet ging. En als er nu wat heibel is dan is dat in een café, maar dat is een plaats waar Hollanders onder elkaar ook moeilijkheden kunnen maken.” De commissaris (“De aardbei werd door fabriek en woning verdreven. Beverwijk kreeg hoofdzakelijk door Hoogovens het stempel van een arbeidersstad”) spreekt over “de voortreffelijke opvang en voorlichting van Hoogovens van de vreemde arbeidskrachten.” Hij zegt: “Dat voorkwam wrijving met de bevolking zoals toen in het oosten van het land waar men minder attent was. De eigen woonoorden, de begeleiding, we hebben er alleen maar plezier en gemak van gehad.” Politiehoofd Molenaar (“Beverwijk levert politieel gezien huis- tuin- en- keukenwerk op”) nodigt EW uit voor een oriëntatietocht langs woon- en ontspanningscentra. Hij rijdt naar het 2½ miljoen gekost hebbende Eurocasa, bestaande uit 34 huisjes voor 272 mensen (8 per unit dus), een eetzaal, een kantine (met jukebox en flipper), centrale douchegelegenheid, voetbalveld en vergaderzaal (met beeldbuis). Een bord bij de ingang doet al direct weten dat hier Spanjaarden verblijven: “ Ciclista descender der de la bicicleta.” Beheerder D. E. Frankes (37) stelt de man van de “grupo de contacto” voor, attendeert op het bestaan van een omroepinstallatie, beent door de woonverblijven en opent in aanwezigheid van lachende Spanjaarden (“Jao dasse goet”) garderobekasten en slaapkamerdeuren. Frankes: “Soms hebben ze zóveel gekocht dat ze bij verhuizen naar een ander centrum niet alles kunnen meenemen. Er zijn er met wel vijf kostuums”. Eurocasa is een dorp in de stad Beverwijk. Later zal iemand zeggen dat een concentratie als deze haar nadelen heeft: ze is niet bevorderlijk geweest voor integratie met de bevolking, wat zich uit in een zekere laatdunkendheid, voortkomend dus uit onbekendheid door gemis aan contact. Hoogovens beschikken tevens over het schip Arosa Sun, eveneens voor Spanjaarden, en over Casa Marina, een pontonflat voor Italianen. In Beverwijk bevindt zich nog een ontspanningshuis dat door de Peregrinusstichting (Latijn voor vreemdeling) wordt beheerd. Maatschappelijk werker P. J. Stam (33): “We hebben afgelopen jaar 75.000 bezoekers gehad, meest Italianen en Spanjaarden, maar ook Grieken, Turken, Marokkanen, die ook in de IJmond werken.” Stam zegt dat aan de buitenkant te zien valt wie er binnen zijn. “Staan er veel fietsen, dan zijn er veel Spanjaarden, staan er veel brommers en auto’s, dan zijn er veel Italianen.” Wat weer naar het commerciële karakter van de vreemdelingeninvasie leidt: niet alleen kledingbedrijven (die extra voorraden kleine maten, smalle broeken en leren jacks inkopen), schoenenzaken (speciale aandacht voor puntig schoeisel) en winkels in elektrische apparaten (draagbare radio’s, grammofoons) maar ook de handelaar in tweedehands Fiats, vlakbij het ontspanningstehuis, krijgt druk bezoek. Commissaris Molenaar: “Het begint met een transistortje en het eindigt met een brommer of vaak een autootje.” Dagblad
Eurocasa een dorp in de stad . Foto: Hoogovensmuseum
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
5
Kennemerland chefredacteur Bernard Kriek (31): “Maar wat wil je, ze hebben goede salarissen, wonen voor een schijntje in de woonoorden en hebben daar gereduceerde prijzen.” Toch wordt er ook gespaard: de eerste dag dat men bij de spaarbank kon inleggen, leverde een gezamenlijke inleg van 3.000 op. De veelal ongeschoolde vreemdelingen zijn opgeleid tot b.v. afvlammer, brander, kraandrijver of smelter, staan in betaling gelijk met andere HO-employé’s en vallen ook onder de werkloosheidswet. Promotie is mogelijk: Nederlanders kunnen onder een Italiaan of Spanjaard komen te staan. Gehuwden komen evenals de andere werknemers na een jaar in aanmerking voor een eigen woning (en kunnen hun gezin dan laten overkomen). Cijfers: Hoogovens hebben bijna 700 Spanjaarden en ruim 300 Italianen in dienst. Daarbij komen nog de buitenlandse arbeidskrachten bij andere industrieën in het IJmondgebied, zoals bij Van Gelder papier en Hollandia rubber, volgens het GAB een 500 in totaal. HO entameren de werving niet meer zo sterk: voor de geplande opvoering van 2.8 miljoen ton ruw staal naar 4 miljoen ton in ’70 wil men de personeelssterkte met slechts 2000 man (nu 18.000) verhogen, voornamelijk te verkrijgen door de natuurlijke bevolkingsaanwas en werving in de IJmond en omgeving. Met de toevloed van migranten, sinds lang een bekend verschijnsel (omscholing van bv agrariërs) zijn geen spectaculaire cijfers meer gemoeid. De Friezen en Drenten die nog geen huis hebben, verblijven in pensions en kosthuizen of op particuliere adressen. Ook hier demonstreert zich de commercie. In de Luxorbioscoop draaide tijdens ons bezoek “De man van Istanboel,” een min of meer toepasselijke titel, maar beter nog zou de situatie benaderd zijn met “De man van Rome” of “van Madrid”. Een paar Breestraatblokken verder toont C&A een imposant bedrijf. Een cheffin: “We verkopen héél goed aan Italianen en Spanjaarden.” De oppervlakte van het gebouw, buiten proporties voor een stad van 43.000 inwoners, wordt uitgebreid. Elders een immens grote supermarket. Een platenzaak etaleert opvallend veel disques met zuidelijke muziek. Gevolg óók van deze vreemdelingengolf: café’s met dames van minder allooi die elke taxichauffeur weet te vinden, en in een achterafbuurt enkele prostituées. EW vernam dat in de stationsrestauratie rendez-vous zijn tussen Amsterdamse lichte vrouwen en Italianen-Spanjaarden. Omdat men meer nog in groepen naar de hoofdstad trekt kan commissaris Molenaar zeggen: “Veel naam heeft ’t hier niet.” Hij kan z’n mensen thuishouden. Hij stuurt hen liever uit om tegen de zuiderlingen te voetballen, hetgeen regelmatig in competitieverband gebeurt. Jouke Mulder
Het Noordzeekanaal met Casa Marina en de Arosa Sun tegen de achtergrond van Hoogovens, PENcentrale en CEMIJ. Foto: SIEHO.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
6
Middeleeuws lakenlood uit Beverwijk
door Michel Tuin
E Afb 1: Eén van de twee in Enkhuizen aangetroffen lakenloodjes.
EN ArChEOlOgISCh ONDErzOEk IN ENkhUIzEN BrACht in 2005 twee lakenloodjes1 aan het licht die door de onderzoekers in hun rapportage als niet nader determineerbaar werden vermeld2. Bij de inventarisatie op het archeologisch depot in Wormer van de metaalvondsten afkomstig van dit onderzoek, werden de twee lakenloden herkend als mogelijk afkomstig uit Wijc (Beverwijk)3. In de loodjes is het stadswapen van Wijc gestempeld; drie Franse lelies op rij en een blok daaronder. Het is niet vreemd dat de loodjes in eerste instantie niet werden herkend. Er bestaan namelijk geen identieke loodjes die als vergelijkingsmateriaal kunnen dienen4 en ze zijn daarom volstrekt uniek te noemen. Voor er wordt ingegaan op deze loodjes, de betekenis ervan en de moeilijkheden daarbij, volgt eerst een overzicht van lakennijverheid in de Middeleeuwen, toegespitst op die in Wijc. Daarna een overzicht van het proces dat doorlopen moest worden om van de grondstof wol tot het eindproduct laken te komen. Gevolgd door een uitleg over keuren en gilden en de mogelijke productiecapaciteit van lakense stoffen in Wijc.
I – Lakennijverheid tot 1500 Het centrum van de lakennijverheid bevond zich in de late 11de eeuw in het huidige Noord-Frankrijk en Waals-Vlaanderen in het graafschap Artesië, met name rond de stad Atrecht (Arras). De schorren in het kustgebied aldaar waren namelijk bij uitstek geschikt om schapen te houden en de wol werd er al vanaf de 3de eeuw verwerkt tot wollen dekens en kleding. Gedurende de eerste helft van de 13de eeuw ontwikkelden steden in Vlaanderen en Brabant zich tot belangrijke lakenhandelcentra. Steden als Ieper, Gent, Brugge, Leuven, Brussel en Mechelen5 kenden toen inmiddels lakenhallen van aanzienlijke afmetingen en vervulden een belangrijke centrale rol voor hun regio’s. Andere centra die belangrijk werden gedurende de 13de eeuw waren Antwerpen, Den Bosch en het gebied De Kempen. Deze centra floreerden door hun afzetgebied langs marktsteden als Breda, Eindhoven, Roermond en Maastricht tot in Duitsland. De Kempense markt- en handelssteden profiteerden van de verkeersroutes tussen Keulen en Brugge die voor een groot deel over Brabantse bodem liepen en ontwikkelden zich eveneens tot wolcentra6. Na 1300 raakte de lakennijverheid in Vlaanderen in verval. Oorlogen, de pest, maar ook hongersnood en sociale onrust waren hiervan de oorzaak. Ook de problemen op de grondstoffenmarkt hadden een 1 Textielloden zou een meer correcte aanduiding zijn: loodjes werden namelijk aan meer stoffen dan alleen aan laken gehangen. Omdat in dit artikel wordt ingegaan op de vervaardiging van stoffen uit wol, dus op de lakennijverheid in Wijc, wordt hier de term ‘lakenlood’ gebruikt. 2 Boer, pag. 41, 42 3 Determinering: J. Roefstra, collectie provinciaal depot voor archeologie, Wormer, inventarisnummer 5113-61 4 Mogelijk zijn er bij archeologische onderzoeken in het verleden wel gelijke loodjes uit Wijc geborgen, maar dan niet als zodanig herkend en gedetermineerd. Uitvoerig speurwerk hiernaar heeft geen vergelijkingsmateriaal opgeleverd. 5 Klugt, van der, 2007 6 Adriaenssen, pag 28 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
7
negatief effect; sterke prijsopdrijvingen en stremmingen in de wolaanvoer vanuit Engeland maakten de plattelandsdraperie weer belangrijk. Dit ging ten koste van de traditionele stedelijke lakendraperie, omdat de vraag naar deze goedkopere stoffen toenam.7 En precies deze plattelands-nijverheid had zich in Holland al ontwikkeld, zodat het gebied ten noorden van Vlaanderen en Brabant zich snel kon ontwikkelen ten nadele van de gevestigde orde in het Zuiden. De textielhandel in Holland lijkt echter al veel vroeger te beginnen en wel in Dordrecht, waar al in 1201 Dirk VII binnen Dordrecht het recht verleent aan wantsnijders om laken ter snede (in coupures) te verkopen8. Een eerste, veel latere, vermelding van lakennijverheid in de Dordtse stadsarchieven dateert van 1276. Ook wijken rond die tijd de Engelse leveranciers van wol tijdelijk uit van Calais naar Dordrecht om daar hun ladingen wol te lossen, wat duidt op bloeiende activiteit. Andere steden waar in de stadsarchieven al vroeg van lakenhandel sprake is, zijn Haarlem (1274), Leiden (1300) en Delft (1316)9. Om de productie en handel in lakense stoffen te reguleren, werden lakenhallen of wanthuizen gesticht. Zo kon de handel worden geconcentreerd onder toeziend oog van de stadsoverheid. Dit vergemakkelijkte de inning van belastingen en bood ook de mogelijkheid tot het aanbrengen van een laatste keurmerk, zodat de kwaliteit van overheidswege gegarandeerd was. Plaatsen in Holland waar wanthuizen vóór 1350 bekend zijn, zijn: Wijc (Beverwijk) (1302), Delft (1316), Den Briel (1332) en ’s-Gravezande (1334). In de tweede helft van de 14de eeuw kwamen daar bij: Gouda (1356), Schoonhoven (1362), Leiden (1366) en Dordrecht (1387)10. Naarmate in de 15de eeuw het accent verschoof naar productie gericht op de export naar de Hanzesteden, bleef er in Holland een aantal belangrijke centra over die de kleinere spelers lijken te hebben opgeslokt. Met name Leiden, Amsterdam, Haarlem, Naarden en Gouda werden belangrijke exporteurs van laken naar het Duitse Rijk en de Oostzeelanden. Maar ook steden als Delft, Schiedam en Hoorn zetten hun producten af in de genoemde streken. Aan het einde van de 15de eeuw kenterde de handel wederom, nu in Holland, na de dood van Karel de Stoute, door oorlogsgeweld, gewapende conflicten, en het verdwijnen van stedelijke inkomsten naar de Habsburge schatkist.11
Van ambacht tot industrie Lakense stoffen, ook wel want genoemd, waren niet stoffen die dienden als beddengoed zoals wij dat tegenwoordig kennen, maar stoffen voor kledij vervaardigd uit wol12. De soort wol en de bewerkingen van een specifieke soort wol maakten het verschil in kwaliteit en prijs van de lakens. Voor Beverwijk, en de vroege periode waarin dat gebeurde, (ruim?) voor 1302 –het jaartal waarin de oprichting van een wanthuis te Wijc bekend is– zal dat een plattelandsnijverheid zijn geweest die zich voornamelijk zal hebben gericht op de lokale en regionale markt. Er was nog sprake van een ambachtelijk bedrijf waar een zelfstandige meester zelf de wol inkocht en, met hulp van knechten of gezinsleden, verantwoordelijk was voor het volledige productieproces om te komen tot een eindproduct. Dit eindproduct kan vervolgens voor eigen gebruik zijn aangewend, maar ook op markten zijn verkocht. Gedurende de 13de eeuw beperkte deze nijverheid zich in Holland waarschijnlijk tot maar een paar centra, waaronder Haarlem en Wijc. De productie bleef door een weinig doorgevoerde arbeidsdeling beperkt. Tot omstreeks 1350, als lakenbedrijven zich meer gaan richten op de export. Er vindt een omslag plaats; de drapenier, de koopman-ondernemer, doet zijn intrede en voert die arbeidsdeling wel door. De zogenoemde draperie met haar systeem van huisnijverheid ontwikkelde zich naast de ambachtelijke bedrijfsvorm als een afzonderlijke sector binnen de lakennijverheid. Een koopman financierde en controleerde 7 8 9 10 11 12
Kaptein , pag. 24 (noot 27) naar H. Pirenne Baart, pag. 104. Klugt, 2007 en ook: Van der Kallen, A. Kaptein, pag. 42. Een eerste vermelding van een lakenhal in Haarlem dateert uit 1400. Kaptein, pag. 86-87 nuanceert deze ontwikkelingen voor de lakennijverheid. De grondstof voor linnen was vlas.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
8
Afb 2: Gravure van H. de Leth uit 1729. Gezicht op de Breestraat met aan beide zijden woonhuizen met daarvoor rijen bomen. Het gebouw rechts met het torentje (2) is het toenmalige stadhuis en staat op de plek waar het wanthuis zich in de 14de eeuw bevond: de hoek Breestraat-Raadhuisstraat..
het volledige productieproces en liet de door hem ingekochte wol bewerken door thuiswerkende loonarbeiders (o.a. kaardsters, kamsters en spinsters) en zelfstandige handwerklieden (o.a. wevers, vollers en ververs). Zo specialiseerde men zich in de vele deelbewerkingen waardoor een hogere productiviteit mogelijk werd. Op die manier ontwikkelde de lakennijverheid zich in de loop van de 14de eeuw in de meeste Hollandse steden tot een industrie die zich niet alleen nog richtte op het voorzien in lokale en regionale behoeften, maar ook op de export van het product laken. Tegelijk met de toenemende marktvraag naar lakense stoffen ontstonden in de Hollandse steden de lakenhallen of wanthuizen. Het wanthuis van Wijc bevond zich op de hoek Breestraat-Raadhuisstraat.
Vroegste geschiedenis Het wanthuis in Wijc wordt voor het eerst vermeld in 1302, en is dat is daarmee de oudst bekende vermelding van een wanthuis in Holland13. Hoewel het goed is voor te stellen dat er wanthuizen elders in meer ontwikkelde Hollandse steden bestonden vóór dat jaartal (maar dat gegevens daarover verloren zijn gegaan) is het toch opmerkelijk voor een stadje als Wijc dat er zo’n vroege vermelding van bestaat. Er moet haast wel sprake zijn van een vorm van lakennijverheid in deze regio, waarin al vroeger dan in 1302 kennis van het proces van vervaardiging van lakense stoffen aanwezig was, met een productie op dusdanige schaal dat die van overheidswege gereguleerd diende te gaan worden. In Dordrecht bestond er al handel in laken in 1201, dus de lakennijverheid was de Hollandse grenzen al lang gepasseerd. Kennis over productie diende echter wel te worden geïntroduceerd en te worden overgedragen en natuurlijk was de grondstof wol onontbeerlijk. En daarmee samenhangend ook de woeste gronden voor het laten grazen van kudden schapen. Vanaf 1350 kochten de kooplieden voornamelijk buitenlandse wol aan voor de productie van laken om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen. Het veranderende landschap beïnvloedde de inheemse schapenhouderij namelijk dusdanig –de woeste gronden langs de duinstroken nam dermate af– dat de schapenhouderij zich op de geestgronden begon terug te trekken en de industrie zich verplaatste van het platteland naar de meer stedelijke gebieden. De 13 Kaptein, pag. 43 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
9
plaatsen die voor 1350 een wanthuis kenden, ontwikkelden zich dan ook niet (m.u.v. Delft) tot echte draperiesteden.14 Men zal in onze regio gebruik gemaakt hebben van het zogenoemde inheemse wol; schapenwol die niet werd geïmporteerd vanuit Engeland –het land bij uitstek voor eerste klas wol waarvoor Calais de stapelplaats was voor afnemers op het vasteland– maar die afkomstig was van schapen die graasden in de regio. Dit inheemse wol leverde laken op dat ondergeschikt was aan de kwaliteitlakens waar men de fijnere en duurdere Engelse wol voor gebruikte. Toch zullen deze stoffen voor de vroegste lokale en regionale markt goed genoeg geweest zijn om de toenemende handel erin vanuit overheidswege te willen reguleren. Gaan we verder terug dan 1302, dan kunnen we alleen maar speculeren waar het gaat om de introductie van lakennijverheid in Beverwijk omdat er geen bronnengegevens zijn overgeleverd. Een kleine aanwijzing vinden we echter wel: Albert Banjaert geldt als de oudst bekende ambachtsheer van Beverwijk. Van Sint Agathenkerk om precies te zijn, de oude naam voor het huidige Beverwijk. Zijn huis was gelegen in de huidige kerkbuurt in Beverwijk15. Op het wapenschild van het geslacht Banjaert (afb.3) zijn drie schaapscheerdersscharen in het wapenschild te zien. Roefstra toont in zijn zoektocht naar Banjaert een gelijksoortig heraldisch wapen (afb.4) dat geldt als het oudste wapen van Banjaert16. Waarop deze heraldiek is gebaseerd is voor beide afbeeldingen helaas niet bekend. Ze dateren uit de tweede helft van de 19de eeuw en dus moet men zich sterk afvragen of dit wapenschild correct is voor het geslacht Banjaert uit de 12de en 13de eeuw. Verder is nog onduidelijk hoe het geslacht Banjaert in onze contreien verzeild raakte. Kan er een vroege, kleinschalige lakennijverheid zijn ontstaan, al binnen het complex van de curtis Hofland in de 12de en 13de eeuw?17. Een nijverheid die eerst in de lokale behoeften zal hebben voorzien, maar die langzaam uitgroeide tot een van regionaal belang?
Afb 3: Het heraldisch wapen van Banjaert. Uit: W.J. Hofdijk Kennemerlandballaden, 1853. Drie rode scharen op een zilver veld.
II – Het productieproces in vogelvlucht Om te komen van de grondstof wol tot het verhandelbare eindproduct laken diende de wol een lang proces van bewerkingen te ondergaan. In de vroegste periode gebeurde dit ambachtelijk; het gehele proces werd door één meester met hulp van knechten of gezinsleden voltooid. Later ontstond een modernere organisatievorm en was er sprake van arbeidsdeling; Eén koopman beheerste en controleerde het systeem van specialisatie van deelprocessen, waarbij gespecialiseerde vakmensen de deelprocessen voor hun rekening namen. Ook ontstonden nieuwe productietechnieken zoals de spintol, het spinnewiel, de volmolen en verbeterde weefgetouwen. De vondst van de lakenloodjes van Wijc betekent dat het volledige productieproces om te komen tot een verhandelbare lakense stof moet hebben plaatsgevonden in en om de stad. Daarom wordt eerst het volledige productieproces nader omschreven. In de basis valt het productieproces van wol tot laken te herleiden tot vier hoofdfasen: 1) De voorbereiding 2) Het spinnen 3) Het weven 4) De afwerking De voorbereiding De wol werd op schapenvellen aangeleverd en gesorteerd op kwaliteit. Niet onbelangrijk in het gehele proces want de kwaliteit wol bepaalde in sterke mate de kwaliteit van het eindproduct. Na de eerste sortering werd het ergste vuil verwijderd door te vlaken. Bij het vlaken werd de wol geslagen om vuil en korte vezels te verwijderen. Hierna werd de wol van de huiden verwijderd door afstekers, later vachtenploters genoemd, Zij staken de wol 14 15 16 17
Kaptein, pag. 42 Roefstra, 2000, pag 16 Roefstra, 2000, pag 16 Roefstra, 2002, pag 24
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
10
Afb 4: Nogmaals het heraldisch wapen van Banjaert. Uit: J. Rietstap, Amorial General 1884-1887.
Afb 5: Op een schilderij van I.C. van Swanenburg uit 1607 wordt links het kammen van wol afgebeeld, rechts is men bezig de vacht te ploten.
Afb 6: Een wever in zijn werkplaats en een verver die geverfde wol te drogen hangt. (1467)
Afb 7a: Fragment van een benen wolkaarderskam (13e eeuw). Aangetroffen tijdens archeologisch onderzoek aan de Grote Markt in Haarlem, 1980. Afm.: 7,5x2x3,5 cm.
Afb. 7b: Een wolkam (18de eeuw). Voor het kammen van wol werden twee van dergelijke wolkammen gebruikt om de wolharen te ontwarren en te ontdoen van vuil.
van de huiden af met stompe messen. De vellen werden daartoe eerst geweekt in kuipen en samengehangen in een krappe ruimte zodat ze gingen broeien. Hierdoor rotten de wortels in de vezels van de huiden zodat de wol beter losliet. Wolwassers wasten daarna de wol. Een goede wassing was van groot belang voor het verfproces; alleen gezuiverde wol nam de kleuren goed op.Waarschijnlijk werd in Wijc in één van de beken in of om de plaats gewassen, omdat er geen grachten zijn, zoals in Haarlem of Leiden. In Wijc komen de beken ter banafscheiding in aanmerking, maar mogelijk is ook dat de wol werd gewassen aan de oevers van het Wijkermeer. Een goede kwaliteit wol werd direct na het ploten al geverfd, wolverven genoemd. De verf drong dan namelijk door tot iedere vezel. Een mindere kwaliteit wol werd gewoonlijk pas na het weven geverfd (stukverven). De volgende bewerking was het kammen of kaarden van de wol. In de middeleeuwse lakenhandel werden twee basistypen laken onderscheiden. 1) Kamgaren stoffen en 2) Ruige stoffen. Kamgaren stoffen waren gladde stoffen vervaardigd uit kamwol. Lange wol met weinig kroeshaar werd gekamd waarbij de kortere haren werden verwijderd; twee houten plankjes voorzien van metalen pinnen met daartussen de wol werden over elkaar gehaald om de wol te ontwarren en te reinigen. Korte, sterk gekroesde wol werd niet gekamd maar gekaard. De korte vezels werden ontward en ineengestrengeld door wol in de kaarden met een cirkelende beweging te mengen. Vaak bevatte de ruwe wol nog klitten door krulhaartjes wat het kammen of kaarden bemoeilijkte. Om dit te vergemakkelijken kon de wol eerst worden ingesmeerd met olie of dierlijk vet. Men noemde dit smouten of toemaecken. Tijdens het proces van kammen volgde wederom een sortering op kwaliteit.18 Het spinnen Het spinnen van de wol gebeurde met behulp van een spintol of een spinspoel, een stok met een vliegwiel, waarmee de losse vezels in elkaar gedraaid werden tot garen. Een spinster liet met de ene hand een spoel draaien en voerde met de andere hand de vezels aan om gelijkmatig het garen te spinnen. Ook kon wol worden gesponnen met een hangende spil, een stokje met onderaan een spinsteen. Dit garen kon zeer fijn gesponnen zijn en deze methode werd dan ook gebruikt voor vervaardiging van hoogwaardige stoffen.
18 Moes, pag. 10 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
11
Afb 8: Miniatuur uit 1340. Een spinster spint garen aan een groot spinnewiel. De man rechts is bezig wol te kaarden.
Afb 9: Het winden van wollen draad op een klos. (1475-1480).
Het spinnen was het meest arbeidsintensieve onderdeel van het productieproces en lijkt vooral gedaan te zijn door vrouwen. Meerdere spinsters waren nodig om één wever van voldoende garen te kunnen voorzien. De wol werd gesponnen tot een lange draad die door twijnen met een of meerdere draden werd verstevigd en als garen op klossen of spoelen werd gewonden. Deze draden heetten waerp, de ketting- of scheerdraad, een draad die steviger moest zijn dan de zogenoemde yef, de inslagdraad en daarom meer ineengedraaid moest worden. De eerste spinnewielen waren in de 13de en 14de eeuw niet echt betrouwbaar. Het waren grote, handaangedreven wielen waarmee uitsluitend inslagdraad gesponnen werd. Het spinnewiel met pedaal, dat het gelijktijdig spinnen en opwinden van de draad mogelijk maakte, deed zijn intrede in ca. 1500, eerst in Vlaanderen, daarna in Holland. De snelheid waarmee gesponnen kon worden nam daarmee weliswaar toe, maar de sterkte en fijnheid van het garen niet.19 Het weven Weven is het in elkaar kruisen van twee groepen draden in een plat vlak. De draden die de lengte bepalen worden de ketting (of de schering) genoemd, de draden die de ketting in de breedte kruisen heten de inslag. Het in elkaar kruisen van ketting en inslag noemt men een binding. Bij de meest eenvoudige binding gaat een inslagdraad van de ene naar de andere kant, telkens onder en boven een kettingdraad. De kettingdraden kunnen met ophalers omhoog gebracht worden. De ene helft van de draden gaat dan omhoog, de andere naar beneden. De opening die zo ontstaat, heet een gaap. Door deze gaap kan men de inslagdraad in één beweging tussen de kettingdraden door halen.20 In de oudheid en in de Vroege Middeleeuwen werden in West- en Noord Europa verticale weefgetouwen met gewichten gebruikt. In de Late Middeleeuwen gebruikte men horizontale weefgetouwen. Men bediende bij de horizontale weefgetouwen de ophalers voor het omhooghalen van de kettingdraden door schachten, met trappers. Hierdoor had de wever de handen vrij om de inslagdraad in te brengen en kon hij sneller weven. De gangbare breedtemaat van laken lag tussen 2 en 3 el. Bredere stoffen waren voor één wever moeilijk te weven. Als er toch bredere stoffen geweven moesten worden, dan werkten twee wevers samen, elk aan één zijde van het weefgetouw. De lengte van een stuk laken was vastgelegd volgens de gildevoorschriften zodat een uniforme maat en kwaliteit voor alle
19 Rombouts, pag. 32 20 De Herdt, pag. 1 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
12
Afb. 10: Een wever aan zijn horizon tale weefgetouw (1513). Duidelijk te zien zijn de trappers voor het bedienen van de ophalers. Met de rechterhand brengt hij de inslagdraad in.
Afb 11: Een voller aan het werk in zijn volkom; het betrappen van laken in een grote houten kuip (1425).
Afb 12: De kaarder gebruikt twee kaardplanken om het laken te ruwen (1425).
Afb 13: Het stukverven door een verver. Het laken hangt boven een verfbad dat wordt verwarmd door vuur (1425).
afgewerkte stukken van een gegeven type verzekerd kon worden. Hoe groter de weefdichtheid, des te hoger de kwaliteit van het laken.21 Een vaak voorkomend probleem bij het weven betrof het breken van de kettingdraad. Dit moest snel opgevangen worden, anders ontstonden er strepen over de gehele lengte van het weefsel. De wevers konden in de verleiding komen om zulke ongelukken niet te herstellen omdat deze fout na het vollen en ruwen niet meer zichtbaar zou zijn. De gebroken draad bleef dan wel een zwakke plek in het weefsel. Na het weven werd het laken gecontroleerd op maten, gewicht en fouten, en als een laken werd goedgekeurd, werd het van een lakenlood voorzien.22 De afwerking De afwerkingsfase bestond uit diverse deelbewerkingen, de zogenoemde appretuur. De stof werd verstevigd en gereedgemaakt. Eerst dienden de in het laken aanwezige knoopjes te worden verwijderd. Deze ontstonden tijdens het weven bij het herstellen van gebroken draden. Dit verwijderen werd gedaan door nopsters of wiedsters met nopijzers of messen. Eventuele kleine gaatjes die tijdens het weefproces waren ontstaan, werden ook door hen dichtgestopt. Vervolgens ging het laken naar de voller. Vollen was een proces dat diende om het laken een soepeler en sterker oppervlak te doen krijgen. De voller legde het laken in de volkom, een grote houten kuip, met volaarde om de stof week te maken, (rotte) urine voor het samentrekken van de wolvezels en boter voor de juiste wrijving. Het geheel werd met heet water overgoten en betrapt. Het vollen was een arbeidsintensieve bezigheid; voor één laken konden twee vollers twee dagen bezig zijn met trappen. Begin 16de eeuw deed de volmolen zijn intrede. Meerdere lakens werden dan in een aantal volkommen gestampt met zware houten stampers. Na het vollen werd het laken weer gewassen en gedroogd alvorens te worden gekeurd. De volgende stap in het proces van afwerken was het kaarden of ruwen van het laken. Men gebruikte een kaardplank om de wolhaartjes in dezelfde richting te krijgen, zodat de droogscheerder ze later op gelijke hoogte kon afscheren. Als de wol al niet geverfd was na het ploten zoals met het kwalitatief hoogwaardige wol gebeurde, dan volgde na het vollen het verfproces, het stukverven. Het verven nam een groot 21 Rombouts, pag. 33 22 Reurink, T. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
13
deel van de productiekosten in beslag, de kleur bepaalde in hoge mate de handelswaarde van de stof. De ververs gebruikten plantaardige kleurstoffen, voornamelijk wede (blauw) en meekrap (rood). Overige kleuren hadden een van deze twee kleuren als ondergrond. Geel won men uit wouw en verversbrem. Tanninehoudende plantdelen zoals walnootdoppen en bast of els werden gebruikt voor bruin. Voor zwart of groen waren verschillende verfbaden nodig. Voor groen: blauw en geel, voor zwart: meestal eerst een bruin of een blauw bad, gevolgd door een rood bad. Witte lakens werden waarschijnlijk gebleekt.23 Door het vollen was het laken gekrompen. Om de stof weer op lengte te krijgen moest het worden geraamd. Een raam was een houten rek waarop de aenslaeger het laken spande. De ramen waren even lang als het volledige laken en konden zowel vertikaal als horizontaal vergroot worden. Met behulp van een windas werd het laken op de juiste lengte gerekt. Het uitrekken van een laken tot zijn definitieve afmetingen gebeurde geleidelijk over verschillende dagen. Teveel uitrekken kon het laken onherstelbaar beschadigen. Het was verboden om een te klein geweven laken tot de voorgeschreven maat op te rekken. Gebeurde dit wel, dan diende het laken weer in water gelegd te worden om te krimpen.24 Na een laatste controle werd het laken van een zegel (lakenloodje) voorzien en gevouwen.
Afb 14: Een voorbeeld van een opgespannen laken aan een raam (1510).
Voordat het laken in de handel terecht kwam, diende het eerst nog te worden geschoren, gevouwen en geperst. Het lakenscheren in de Middeleeuwen werd in sommige steden gedaan voordat de stof werd verhandeld, zoals in Haarlem. In Leiden echter werd het laken eerst verhandeld en kwam het scheren voor rekening van de koper. Om een laken te kunnen scheren moest een droogscheerder de stof eerst nat maken om de wolhaartjes op te kunnen borstelen. Als het laken dan weer droog was, werden de omhoog gestoken haartjes met een lange zware schaar afgeschoren. De laatste reeks handelingen heette uutreden. Dat was het vouwen en persen van de stof. Iedere draperiestad had eigen voorschriften met betrekking tot het vouwen en het ‘toestecken’ van het laken. Zo kon alleen al aan de hand daarvan de herkomst van het laken worden bepaald. Na het vouwen werd de stof in een pers gelegd om de glans en de gladheid door het droogscheren nog eens te verhogen.25 Deze indrukwekkende opeenvolging van handelingen maakte de schapenvacht tot een laken. Kleermakers konden de stof vervolgens verwerken tot de kledingstukken die we kennen van middeleeuwse miniaturen en schilderijen.
III – Keuren en gilden. Keuren waren door stedelijke overheden uitgevaardigde rechtsregels die geboden en verboden inhielden. Alle mogelijke onderdelen van het dagelijkse leven konden aan dergelijke keuren worden onderworpen, zo ook de lakennijverheid in de draperiekeuren. De laken nijverheid was voor de Hollandse steden van groot belang. In grote mate had deze groeiende industrie invloed op de opkomst van de Hollandse steden in de 13de en 14de eeuw. De stedelijke overheden zagen het belang van deze nijverheid in. Ze introduceerden accijnzen en tollen, en centraliseerden de inningen, de controle, en de verkoop in wanthuizen.Via draperiekeuren probeerde de stadsoverheid de kwaliteit van het geproduceerde laken te waarborgen door in die keuren de productiewijze van lakense stoffen precies voor te schrijven. Voortdurende wijzigingen in de bepalingen maakte dat men uiteindelijk bijna niets meer aan het vrije initiatief van de ondernemers overliet26. Helaas is er geen draperiekeur van Wijc overgeleverd of bekend. Het is zeer waarschijnlijk dat een dergelijke keur in Wijc 23 24 25 26
Reurink, T. Rombouts, pag. 35 Rombouts, pag. 41 Moes, pag. 12.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
14
Afb 15: Het droogscheren van het laken door droogscheerders (ca 1600).
Afb 16: De originele stadsrechtoorkonde van Alkmaar is niet bewaard gebleven. Op de foto een deel van de oudste kopie, daterend uit 1325 (Collectie Regionaal Archief Alkmaar).
toch nageleefd diende te worden, gezien de aanwezigheid van een wanthuis gedurende de 14de eeuw en de vondst van loodjes met het stadswapen van Wijc. Dat er vroege bepalingen bestonden die specifiek betrekking hadden op de draperie bewijst het oudste keurboek van Leiden.27 Dat zou dan omstreeks halverwege de 14de eeuw geweest kunnen zijn als de drapenier zijn intrede doet en het plattelandsambacht qua organisatie stilaan wijzigt in de draperie. In de stadskeur van Wijc uit 1298 wordt wel kort naar lakennijverheid verwezen. Niet zozeer als een bepaling waaraan veel betekenis dient te worden gegeven in de zin dat die bepaling specifiek op draperie in Wijc gericht is, danwel als een voorbeeld van gewichtgeving van toelaatbare mate van inkomstenderving. Maar in 1298 is deze bepaling wel in de keur van Wijc gelaten, hetgeen impliceert dat in Wijc een dergelijk voorval zou kunnen voorkomen voor welke dus een bepaling diende te bestaan. Er staat in bepaling 42 van de keur o.a. het volgende: “Een burger wiens vrouw van bakken of brouwen haar bedrijf maakt, kan door haar een verlies aan brood lijden tot een hoeveelheid van één volle oven en op dezelfde wijze één brouwsel, met dien verstande dat haar man hier geen actie tegen zal kunnen hebben. Op dezelfde wijze kan, wanneer iemands vrouw van handel in wollen of linnen garen haar bedrijf maakt, hij door haar een verlies aan garen tot een gewicht dat steen heet lijden”28. Dit kan exemplarisch zijn voor meerdere ambachten en neringen. Men kan zich immers afvragen waarom leerlooiers, kuipers enz., niet expliciet vermeld worden in de keur. Vaak vormden de keuren een schriftelijke vastlegging van oud gewoonterecht. Daarvan uitgaande zien we nogmaals bevestigd dat van lakennijverheid, of daaraan verwante zaken zoals hier handel in garen in Wijc, al sprake was in de 13de eeuw, net zoals in andere Hollandse steden. In het afschrift van de akte van het Alkmaarse stadsrecht uit 1254, waarvan de keur van Wijc is afgeleid, staat onder bepaling 42 in die oorkonde exact dezelfde tekst29. De controle op naleving van de bepalingen in de draperiekeur gebeurde door waardijns. Hoewel er dus van Wijc niets over valt te zeggen door het ontbreken van een dergelijke keur, kunnen we over Leiden en Haarlem – in de vroegste periode beide net als Wijc op dat moment georiënteerd op een lokale en regionale afzetmarkt – het een en ander wel te weten komen. Mogelijk gaat ter vergelijking het een en ander parallel. Duidelijke verschillen met Wijc ontstaan pas vanaf het verdwijnen van het wanthuis uit Wijc in 1397. Eén belangrijk 27 Het oudste keurboek van Leiden waarin bepalingen met betrekking tot de draperie waren opgenomen dateert van 1363. In Haarlem werd omstreeks 1400 bepaald dat alle overtredingen inzake de draperie onderworpen waren aan het gerecht, gevormd door schout, schepenen en burgemeesters. 28 Alders, pag. 47 - 61 29 Noordegraaf, pag. 49 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
15
verschil is mogelijk al wel direct vermeldenswaard: in Wijc was sprake van productie van en handel in het zogenoemde tierlaken van inheemse wol; een laken van mindere kwaliteit ten opzichte van het Leidse en Haarlemse voorwollen laken en het Haarlemse keurlaken.30 Voor de beschrijving in het algemeen voor de wijze waarop controles door de waardijns werden uitgevoerd en hoe de hiërachie van gerecht tot raamwachter gestalte had, kijken we naar wat over Haarlem en Leiden bekend is. We dienen daarbij te bedenken dat de ontwikkelingen in die steden tot in de 16de eeuw en verder reikten, daar waar die in Wijc aan het einde van de 14de eeuw lijken te stoppen. Het gerecht van een stad bestond uit schout, schepenen en burgemeester(s). De waardijns waren in dienst van het gerecht en verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van de draperiekeur aangaande het productieproces. Zij waren eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het laken (waardering) en deden controles tijdens en na de diverse deelprocessen van het productieproces. Een lakenlood bevestigde de keuring. Voor een deel voerden de waardijns de controles zelf uit, voor een ander deel deden speciaal aangestelde controleurs dat namens hen. Voor het keuren van de door wolhandelaren ingevoerde wol, de sortering en de verdeling ervan aan de drapeniers, waren er besieners in dienst. Zij verdeelden de wol in drie soorten: bester wolle, anderde wolle en derder wolle. De bollaerts controleerden het proces van kammen en kaarden. De zogenoemde printers hielden streng toezicht op het weefproces. Vooral de controle op het gebruikte garen daarbij was streng. Ook gebreken die zij tijdens de rondgang langs de wevers ontdekten, moesten gemeld worden aan de waardijns. Na het weven werd het laken op lengte gecontroleerd door een speciaal voor die taak aangesteld persoon (functienaam onbekend) in het bijzijn van de waardijns. Als na het vollen de lakens geraamd waren, werden de lakens bewaakt door de raamwachters. Zij bevestigden ook de loden aan de lakens na de keuring en verwijderden de lakens weer van de ramen.31 Dat er werd beboet blijkt uit de vermelding van de verkoop van een weefgetouw in een jaarrekening uit 1366. Bij de inkomsten van de baljuw van Wijc staat een bedrag van 30 schellingen en 6 penningen vermeld van eens wevers touwe dat vercoft was voer sinen broke 32 Het is niet duidelijk of er een overtreding begaan was die te maken had met een draperiekeur of anderszins. De verkoop van een wevers werktuig lijkt toch een behoorlijke straf te zijn. Tenzij diezelfde wever een werkplaats had met meerdere getouwen, werd hij op deze manier van zijn broodwinning beroofd! Wel valt hieruit af te leiden dat er in Wijc bij het bestaan van een wanthuis niet alleen sprake is van lakenhandel, maar ook van lakenproductie: er is hier immers sprake van een wever. Dat het wanthuis nog ruim dertig jaar zou bestaan nadat diens getouw verkocht werd, impliceert ook dat deze wever niet de enige ambachtsman was in Wijc. Gilden waren beroepsverenigingen met uitsluitend meesters als leden, in tegenstelling tot ambachten waarvan zowel meesters als knechten lid waren33. Nieuwe gildeleden werden eerst opgeleid in het vak. Na een gedegen opleiding kon een ‘leerling’ erkend worden als vakman met de titel ‘gezel’ en uiteindelijk de titel ‘meester’ verkrijgen na het doen van de gilde- of meesterproef. In de draperie kende men twee gilden: het drapeniersgilde en het droogscheerdersgilde. In Haarlem kende men de gildedwang; de drapeniers, wolhandelaren, ververs en wantsnijders moesten lid zijn van het drapeniersgilde. Veel macht ten opzichte van het gerecht had het gilde echter niet, de besturen werden aangesteld door de stedelijke overheid. Wanneer iemand lid werd van een gilde had dit grote invloed op zijn leven. Zo verkreeg iemand niet alleen het recht om het beroep uit te oefenen van het gilde, maar was hij ook 30 De term ‘voorwollen laken’ komt echter voor het eerst in de Haarlemse bronnen voor in 1496, een eeuw na het verdwijnen van het wanthuis in Wijc. 31 Romouts, pag. 25-39 32 Boer, pag. 307 33 Vollen en weven behoorden tot de ambachten. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
16
Afb 19 en 20: Twee lakenloodjes met het stadswapen van Haarlem. Beide loodjes werden gevonden met een metaaldetector in de Kerkbuurt in Beverwijk. (Met dank aan Louis ’t Hart)
verzekerd van een vorm van sociale zekerheid. Wanneer een lid door ziekte of ouderdom niet meer kon werken verleende het gilde ondersteuning. Gildekeuren uit Wijc zijn niet overgeleverd. Dat Wijc als handelsplaats sterk in opkomst was voor en vanaf de verlening van de stadskeur in 1298 doet vermoeden dat gildekeuren wel bestaan hebben. Het bestaan van lakenlood met een stadswapen erin gestempeld maakt het bestaan van een draperiekeur welhaast zeker.
IV – Een Wanthuis in Wijc
In het 14de eeuwse Wijc bevond zich een wanthuis, oftewel een lakenhal aan de Breestraat. Een lakenhal was een gebouw dat diende als opslag- en handelsplaats voor lakense stoffen waar zogenoemde wantsnijders hun koopwaar aan de man konden brengen. De wantsnijders huurden er een stal en brachten er op marktdagen hun waar aan de man. Met behulp van een ellemaat werd de stof versneden en verkocht. Een volledig laken had een lengte van ca. 21 el.34 Lakenhallen ontstonden op plekken waar de lakennering enige betekenis had gekregen. Er wordt voor het eerst melding gemaakt van een wanthuis in Wijc in 1302. Zoals eerder genoemd is dit dus de oudst bekende bronnenvermelding van een wanthuis in Holland. Op 8 juli 1302 gaf Graaf Jan II van Henegouwen enkele goederen in Wijc in erfhuur. Het ging hier om percelen aan de Breestraat35, waaronder zich de ‘Hofstede van de wanthuuzen’ bevond. Uit de rekening van de rentmeester van de goederen van Jan van Beaumont is over de periode 1316 tot 1323 bekend dat voor een jaarbedrag van 15 schelling die wanthuishofstede werd verhuurd aan ene Willame den Smit.36 Onduidelijk is of deze persoon zelf inkomsten genereerde door bijvoorbeeld verhuur van wantstallen aan wantsnijders, of dat Den Smit het gehuurde pand (deels) zelf uitbaatte en/of bewoonde. Van 1324 to 1356 zijn er geen inkomsten bekend, maar van 1356 tot 1376 wordt in de rekening steeds een totaalbedrag vermeld voor de jaarvaken, dat wil zeggen: de huur voor een standplaats in de lakenhal, de opbrengst van de ellemaat, van de voirmarcte en het tyergelde. Vanaf 1377 tot 1394 worden deze inkomsten afzonderlijk genoemd. Er is sprake van een gestage groei tot het jaar 1378, waarna de inkomsten geleidelijk afnemen tot ze in 1393 vrijwel zijn gehalveerd. 37 Huurden in 1377 nog 11 kooplieden een wantstal in het wanthuis om er 28 lakens te versnijden, de jaren erna liep dit terug tot 4 personen in 1393, goed voor 5 lakens. Het gegeven dat inkomsten werden gegenereerd uit o.a. ‘tyergelde’ duidt erop dat vooral tierlakens werden verhandeld in Wijc. Dit waren lagere kwaliteit lakens geweven met een linnen ketting en een wollen inslag, waarvoor voornamelijk inlandse wol werd gebruikt.38 Het naburige Haarlem zal uiteindelijk de Wijcse handel hebben opgeslokt; de Wijcse lakennijverheid was mogelijk te kleinschalig om de concurrentie met Haarlem nog het hoofd te bieden. Van de kooplieden die in de lakenhal van Wijc wantstallen huurden, was er een aantal afkomstig uit Haarlem. Noemenswaardig zijn in dit verband twee in Beverwijk gevonden lakenloodjes met daarop het stadswapen van Haarlem (afb, 19 en 20). Zij bleven vanaf 1394 weg, waarna de handel zich lijkt te hebben verplaatst naar de Spaarnestad, waar zich omstreeks 1400 een lakenhal in het stadhuis bevond.39 In 1394 worden dan ook geen inkomsten uit jaarvaken meer vermeld overmids datter die lude niet ghestaen en hebben, maar tot 1399 nog wél de gelden uit de voormarkt. Dit betekent dat de kooplieden de lakens nog wel buiten de hal of op de markt verkochten, waarover marktrecht werd geheven. Uiteindelijk verdween de lakenhal in 1397. In de rekening van dat
Afb 17: Voorbeeld van een ellemaat. De herkomst van dit ijzeren exemplaar is onbekend.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
34 21 el was de in de Haarlemse draperiekeur vastgelegde maat voor het laken. 1 (Nederlandse) el is ± 69 cm. 35 Alders, pag. 28 36 vgl. De Boer pag. 304 die het heeft over 6 schelling per jaar. 37 De Boer, pag. 305-307 38 Rombouts, pag. 25 39 Rombouts, pag. 16
17
Afb 18: “ ’t oude stede huis, zo als het zich vertoonde in den jaare 1775” Op de hoek Breestraat Raadhuisstraat bevond zich een pand (met torentje) op de plek waar in de 14de eeuw de lakenhal was gevestigd (zie ook afb. 2). Waarschijnlijk zien we hier een verbouwde versie van de lakenhal afgebeeld. Eind 14de eeuw werd het pand verbouwd en met het gasthuis samengevoegd.
jaar staan in een aparte rubriek inkomsten vermeld van ghemeyne dinghen vanden houtwerc vanden wanthuus inden Wijc. Deze inkomsten bedroegen 36 pond Hollands en 15 schelling. Omdat de volgende rekening meldt dat het wanthuis ... al ghebroken is ende an tgasthuys ghetimmert en geen verdere inkomsten toont, lijkt het er op dat de inboedel verkocht is. Het is niet zeker of de lakenhal volledig gesloopt is zoals ghebroken doet vermoeden. Uit de rekeningen blijkt namelijk dat er regelmatig onderhoud gepleegd werd aan het gebouw. Werkzaamheden aan het dak vonden plaats in 1358, 1373, 1381, 1385 en 1387. Timmer- en metselwerkzaamheden waren er in 1360, 1371, 1375, 1377, 1379 en 1380.40 Dat het hier geen volledig houten gebouw betrof blijkt uit ‘metselwerken’ genoemd in de rekeningen. Meer waarschijnlijk is het dus dat de inboedel verkocht is vanwege het toevoegen van het wanthuis aan het gasthuis. De gegevens die werden verkregen uit archeologisch onderzoek in 1984 zijn hiermee in overeenstemming. De aangetroffen bakstenen funderingsresten op de hoek Breestraat-Raadhuisstraat konden aan de hand van het formaat baksteen gedateerd worden in het laatste kwart van de 13de, of het eerste kwart van de 14de eeuw. Keramiekfragmenten die zich onder de funderingen bevonden, zijn allemaal dateerbaar vóór 1302. Een vloer van plat neergelegde bakstenen kon worden gedateerd in het eind van de 14de of het begin van de 15de eeuw, vermoedelijk stammend uit de periode van de toevoeging aan het gasthuis. Ook kon het grondplan worden vastgesteld. De afmetingen van het wanthuis bedroegen 8 x 27.5 meter. Dit komt nagenoeg overeen met de in Utrecht nog bestaande Kleine Vleeshal uit 1432 (afb 21) die 7 x 28 meter meet.41 Afb 21: De Kleine Vleeshal aan de Lange Nieuwstraat in Utrecht. Dit gebouw dateert uit 1432 en is goed vergelijkbaar met het gebouw dat eens op de hoek Breestraat - Raadhuisstraat in Beverwijk gelegen was.
40 De Boer, pag. 305 41 Alders, pag. 44 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
18
V - lakenlood uit Wijc (Beverwijk)
Afb 22: Weergave van een ongebruikt lood; twee schijven en een verbindingsstrip. Dit type kwam voor tussen 1250 en 180042
Lakenloden waren keurmerken. Tijdens en na het productieproces werden deze loden merkjes bevestigd aan een laken om aan te tonen dat de stof was gekeurd en wel of niet aan de door het gilde gestelde kwaliteitseisen voldeed. Er komen diverse typen lakenloodjes voor43. Het meest gevonden type lood was technisch gezien een loden strip met twee ongemerkte platte schijfjes. Eén van de schijven had een pin, de andere een gat. De pin werd door de stof gestoken, waarna de schijf met het gat om de pin werd geschoven. Met een speciale tang (afb 23) werd het lood bij elkaar geknepen, zodanig dat de geplette pin het loodje volledig had geborgd.44 De tang was voorzien van merktekens op de bek die op het lood werden overgebracht bij het dichtknijpen. In de diverse loodjes konden vele verschillende soorten merken worden ingedrukt of ingeslagen. Die merken verwezen naar specifieke zaken zoals de diverse deelbewerkingen, het huiskeurmerk van een deelbewerker, de lengte van de stof of de stad van herkomst (afb 24).
Afb 23: Een merktang voor textielloden (Collectie Lakenhal Leiden).
De loodjes die het meest regelmatig worden aangetroffen zijn de deelbewerkingsloodjes. Dit zijn loodjes die aangaven welke deelbewerking was gekeurd, bijvoorbeeld weven, vollen of verven. De initialen of eenvoudige merktekens die op de loodjes konden voorkomen, waren veelal de huismerken van de deelbewerkers. De merktekens verduidelijkten welke deelbewerking in welke werkplaats had plaatsgevonden. Zogenoemde kloppen konden worden ingeslagen als men het nodig achtte om nadere informatie over kwaliteit of lengte te vermelden. Een eerste loodje werd bijvoorbeeld bevestigd tijdens of na het weven. Was de kwaliteit niet goed genoeg na controle, dan werd een klop op dat loodje aangebracht. Kloppen waren dus secundaire instempelingen in het lakenlood die specifieke informatie gaven over onder andere fouten in het weefsel: De letter M bijvoorbeeld gaf aan dat de meester verantwoordelijk was voor de fouten. De W verwees naar de wever. Wanneer STUCS op het lood werd ingeslagen betekende dat dat de stof zo slecht was, dat deze zonder stadszegel als inferieur laken verkocht moest worden.45 Niet zelden moesten deelbewerkers zoals vollers of nopsters de drapenier schadeloos stellen als de kwaliteitsnorm niet werd gehaald.46
Afb 24: De diverse ingeklopte merken zijn op dit loodje goed zichtbaar. Op het loodje staan ook twee gekruiste sleutels afgebeeld. Het laken waaraan dit lood was bevestigd, werd vervaardigd in Leiden.
Bekend is een deelbewerkingsloodje ‘uit’ Beverwijk (afb 25) waarvan de precieze vindplaats onbekend is. Het loodje bevindt zich in de collectie van Museum Kennemerland.47 Op dit loodje zijn diverse kloppen zichtbaar. Ze zullen verwijzen naar de goedkeuring van de deelbewerkingen, danwel informatie bevatten over eventuele fouten of andere bijzonderheden die niet zijn overgeleverd. Een gelijksoortig loodje werd gevonden in de Kerkbuurt in Beverwijk. Ook hier is het loodje weer van diverse huismerken voorzien (afb 26).
Afb 26: Een deelbewerkingsloodje dat werd gevonden in de Kerkbuurt in Beverwijk. De merkjes die vallen te onderscheiden zijn: een blad, een slakkenhuis en een ingekrast huismerk. (Met dank aan Louis ’t Hart). Afb 25: ‘Beverwijks’ lakenloodje met diverse kloppen. Niets wijst er op dat dit loodje aan een in Wijc geproduceerd laken heeft gehangen.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
42 Oostveen, pag. 9 43 Oostveen, pag. 8-10 44 Lakenloden werden met behulp van zogenoemde kloppen ook wel dichtgeslagen op een aambeeld. 45 Van der Kallen, pag. 17 46 Rombouts, pag. 34 47 Scholtens, pag. 180. Wat maakt dat dit loodje specifiek uit Beverwijk afkomstig is, wordt geheel niet duidelijk. Twee door Scholtens genoemde loodjes zijn wellicht gevonden in Beverwijkse bodem, maar dat zegt natuurlijk niets over de oorspronkelijke herkomst.
19
De lakenloodjes die werden aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in Enkhuizen in 2005. De makers van het rapport herkenden deze loodjes nog niet als afkomstig uit Wijc. (Collectie provinciaal depot voor archeologie, Wormer, inventarisnummers 5113-61 & 5113-65)
Afb 27: Lakenloodje 1, voor- en achterzijde; Ø 2,6 cm
Afb 28: Lakenloodje 2, voor- en achterzijde; Ø 1,4 cm
Het keuren van het laken na ieder deelproces werd dus afgerond met de bevestiging van een lakenloodje door of in opdracht van de waardijns. Als uiteindelijk het laken voldeed aan alle vereiste kwaliteitsnormen en ook de stadskeurmeesters de stof goedkeurden, bevestigden ook zij er een lood aan. Op dit lood was het stadswapen afgebeeld. De loodjes in afbeeldingen 27 en 28 tonen beide het stadswapen van Wijc. Het gaat hier om hoofdloodjes. Loodjes dus die als laatste na een reeks van keuringen aan het laken werden gehangen door de stadskeurmeester(s).48 Lakenloodjes afkomstig uit Wijc met het stadswapen erop afgebeeld zijn tot op heden niet eerder aangetroffen of herkend. Deze schaarste kan te maken hebben met de geringe productie van Wijc. Een andere mogelijkheid is dat er niet altijd of slechts zelden van loden zegels gebruikt werd gemaakt om de gekeurde lakens te merken. In de lichte draperie, waaronder tierlaken uit Wijc wel gerekend mag worden49, werd misschien gebruik gemaakt van wassen zegels, zoals dat in Ieper bijvoorbeeld te doen gebruikelijk was tussen 1300 en 1350.50 Deze loodjes kunnen, afgaande op het stadswapen, grofweg worden gedateerd tussen 1298 (het jaar waarin aan Beverwijk de stadskeur werd verleend door graaf Jan I van Holland) en 1399, het jaar waarin de lakenproductie lijkt te zijn verdwenen uit Wijc. Deze datering vraagt om een nadere beschouwing, omdat de tot nu toe oudst bekende afbeelding van het stadswapen van Beverwijk voorkomt op een stadszegel uit 1347.51 Mogelijk hebben we met het stadswapen zoals afgebeeld op de loodjes met een nog oudere afbeelding van het 48 Door het ontbreken van een draperiekeur voor Wijc is de precieze gang van zaken niet bekend. Voorbeelden van aanhangen van een lakenlood met stadswapen na keuring van een deelbewerking zijn niet bekend. 49 Lichte en zware lakens is een onderscheid gebaseerd op kwaliteit zoals die in Ieper in de 14de eeuw werd gemaakt. 50 Boussemaere, pag. 141 51 Alders, pag. 19 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
20
stadswapen van Beverwijk te maken. Het stadswapen zou aanvankelijk hebben bestaan uit drie Franse lelies. Nadat de broer van graaf Willem III, Jan (II) van Henegouwen, heer van Beaumont in 1308 stadsheer werd van Beverwijk, zou dit stadswapen verrijkt zijn met de leeuwen van Beaumont.
Afb. 29: Het stadszegel van Beverwijk uit 1347. Het randschrift luidt: RETUM OPIDI DE BEUERWIIC
Afb 30: stadszegel uit 1405
Afb. 31: Het geheimzegel van de stad Beverwijk uit 1426. Het randschrift luidt: sigillum secretum opidi de beuer
Afb. 32: Het wapenschild van Jan II van Beaumont, de zoon van Graaf Jan II en broer van Graaf Willem III. De barensteel met drie hangers geeft aan dat Jan II van Beaumont de zoon was van graaf Jan II die hetzelfde wapen droeg zonder de barensteel.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
Op het zegel uit 1347 zijn de drie Franse lelies afgebeeld onder twee klimmende leeuwen en een barensteel met drie hangers waarin nog eens twee klimmende leeuwen zijn afgebeeld. Onder de lelies is een blok te zien. Een mooi voorbeeld van een zegel dat verrijkt is met de leeuwen van Beaumont. Duidelijker zichtbaar is dit op zegels uit 1405 (afb. 30) en 1426 (afb. 31). Wederom drie Franse lelies, een barensteel met drie hangers en de vier leeuwen van Beaumont. Hier nu geen blok onder de lelies, maar golven. Op lakenloodje 27 staan drie Franse lelies afgebeeld boven een blok. Daarboven een barensteel met vijf hangers. Links een klop van een cijfer 4 of een driehoek waarvan de betekenis niet duidelijk wordt.52 Er is geen leeuw aanwezig, maar wel een barensteel met vijf hangers, twee meer dan op het zegel van 1347. Met een barensteel onderscheidde het wapen van een zoon zich van dat van zijn vader. De hangers gaven aan of de drager van het wapen een tweede of derde zoon, of een kleinzoon van het hoofd van een familie was. Hier stuiten we op een probleem. Als Jan II van Beaumont in het wapen een barensteel droeg met drie hangers, dan zou zijn zoon in het wapen vijf hangers dragen; twee hangers extra dus, aan beide zijden één toegevoegd. Dit zien we terug in het wapen op het lood en zou dus betekenen dat we te maken hebben met het wapen van de zoon (wapenschilden van dochters werden niet van een barensteel voorzien) van Jan II van Beaumont. Echter, Jan had geen zoon, maar een dochter Johanna, gravin van Beaumont. Zij stierf in 1350 en zijn schoonzoon Lodewijk I van Blois overleed al in 1346. In 1353 droeg Jan van Beaumont alle bezit over aan zijn erfgenaam en kleinzoon Jan van Châtillon, graaf van Blois. Is het uit deze periode dat het lakenlood en dus het stadswapen stamt? Staat de barensteel met vijf hangers voor de kleinzoon van Jan van Beaumont? Het wordt niet bepaald duidelijk en een vroegere datering dan 1353 valt verder moeilijk te verklaren, ook al zijn er geen leeuwen in het stadswapen op dit lakenlood aanwezig. Anders is dat met lakenloodje 28. Hierop staan eveneens drie Franse lelies afgebeeld. De middelste tekent zich duidelijk af, de linker iets minder duidelijk en de lelie rechts is bijna niet meer als zodanig herkenbaar. Onder de middelste lelie is ook op dit loodje een blok aanwezig. Verder is er geen spoor van iets dat lijkt op een leeuw van Beaumont. Door het ontbreken van de leeuwen kan het loodje voorlopig gedateerd worden tussen 1298 en 1308. Het stadswapen van Beverwijk op dit lakenloodje zou dan 39 tot 49 jaar ouder zijn dan de tot nu toe oudst bekende afbeelding uit 1347. Het is daarmee dan ook direct de enige bekende afbeelding van het middeleeuwse stadswapen van Beverwijk zonder dat daar leeuwen van Beaumont, of een barensteel bij zijn afgebeeld. Als de datering klopt, dan kan verondersteld worden dat na het verkrijgen van de stadkeur in 1298 de eerste versie van het stadswapen van Beverwijk bestond uit drie Franse lelies en een blok53.
52 Ingeslagen cijfers 4 of 40 zijn gevonden op diverse loden elders en kunnen verwijzen naar een ‘heel’ laken dat een lengte had van 40 el. Mogelijk gaat het hier om een toevoeging van een keurmeester die de stof op lengte had gecontroleerd. 53 Nu bekend is hoe lakenloodjes uit Wijc (Beverwijk) te herkennen zijn aan het stadswapen met drie Franse lelies op rij boven een blok, zullen mogelijk meer loodjes uit Wijc kunnen worden gedetermineerd. De datering is dan ook een voorlopige door gebrek aan vergelijkingsmateriaal.
21
VI - Wel of geen lakennijverheid na 1399 De loodjes werden in Enkhuizen aangetroffen tussen vondsten die duidelijk te dateren waren in de late 16de - vroege 17de eeuw. Logisch geredeneerd zou men daarom kunnen concluderen dat deze loodjes eveneens van die periode dateren. Een mogelijke verklaring voor de vondst van 14de eeuws lakenlood in een 16de eeuwse context is dat de grond in Enkhuizen in de 16de eeuw bouwrijp is gemaakt met van elders aangevoerde grond. De loodjes zouden dan met die grond zijn meegevoerd naar de vindplaats. Het opgravingsrapport laat er wat dat betreft geen onduidelijkheid over bestaan: Planlokatie De Nieuwe Baan in Enkhuizen – in de volksmond bekend als de Boerenhoek – blijkt tot tweemaal toe te zijn opgehoogd met van elders aangevoerde grond. Een eerste maal vond dit plaats in de periode 1593-1598, waarbij ook afwateringsslootjes werden gedempt. Deze werkzaamheden vielen samen met de aanleg van de vestingwerken van Enkhuizen waar op deze plek in 1598 touwbanen in gebruik werden genomen. Een tweede maal werd dezelfde locatie opgehoogd in het tweede kwart van de 17de eeuw. In deze periode werd stadsafval gebruikt om greppels te dempen en oneffenheden in het terrein te egaliseren.54 Gezien de vindplaats van de loodjes is het zeer aannemelijk dat ze zijn meegevoerd met het stadsafval in de 17de eeuw.55 In hoeverre het mogelijk is dat loodjes van een dergelijke ouderdom zich (toen al) bij het stadsvuil bevonden is niet na te gaan. Andere (fragmenten van) voorwerpen daterend uit de 14de eeuw zijn niet aangetroffen. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk dat de aangetroffen lakenloodjes zelf 16de of 17de eeuws zijn. Zoals er geen vergelijksmateriaal bestaat voor 14de eeuws lakenlood, bestaat dat ook niet voor mogelijke loodjes uit later tijd. Maar is er dan nog sprake van lakennijverheid in Wijc en zo ja, waar precies? Met het verdwijnen van het wanthuis in 1397 en met de laatste vermeldingen van inkomsten in 1399 uit de voormarkt lijkt de handel in en vervaardiging van laken definitief te zijn verdwenen uit Wijc. Een bepaling uit 1405 van de overheid echter waarin werd gesteld dat poorters geen andere lakense kleding mochten dragen, kopen of verkopen anders dan die binnen Beverwijk vervaardigd, bewijst het tegendeel56. Zeer waarschijnlijk diende deze bepaling te bewerkstelligen dat de lokale vervaardigers en bewerkers van lakense stoffen vroeg in de 15de eeuw verzekerd bleven van een (lokale) afzetmarkt en dus van een zeker inkomen.
Er zijn meer aanwijzingen die duiden op het niet geheel verdwijnen van handel in danwel productie van lakense stoffen. In 1592/1593 wordt in aktes een stuk land genoemd met de naam Raemcroft. De aktes houden verband met de verkoop van het nonnenconvent door de stad Beverwijk57. De vroegste vermeldt: Burgemeesters, schepenen en Raad van Beverwijk verkopen in eeuwige erfpacht aan Claes Aelbertz de Voecht, brouwer, en Jan de Wael Michielsz, poorters van Haarlem, het nonnenconvent met het bouhuijs dat daarin staat, belend: NO: de Paterssteech, ZW: de Raemcroft, NW: de lijnbaan van Jan Barentsz, ZO: de huizen en erf van Jonghe Cornelis Cornelisz metsselaer en Kuniertge ... 58 54 55 56 57 58
De Boer, pag 5 De Boer, profiel A pag 15, tabel pag 41, bijlage pag. 89 overzicht periode IV Scholtens, pag. 182 Schweizer, pag. 6 Schweizer maakt duidelijk dat deze ongedateerde akte gedateerd kan worden op 8 mei 1592.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
22
Detail uit de akte van 1405: [Voort soe en sel gheen poorter der stede vorseit enigherhande wollen laken an cledinghe draghen, copen noch vercopen binnen der stede vorgheroert, anders dan dat binnen der selve stede ghewrocht ende gemaect is.]
Afb. 34: De ramen (a,b & c) gelegen tussen Zeestraat, Baanstraat en Kees Delfsweg in 1648.
Deze plaatsbeschrijving geeft aan in welke omgeving de Raemcroft ongeveer gezocht moet worden; ten zuidwesten van de Paterssteech en ten zuiden van de lijnbaan van Jan Barentsz. De naam Raemcroft kan als volgt worden uitgelegd: Een croft (of crocht / krocht) is een afgezet stuk land op hoger gelegen zandgrond, of is een akker in de duinen. Het woord raem geeft de oorspronkelijke of kenmerkende betekenis mee aan dit stuk land. Aan houten rekken (ramen) werden zoals we al zagen de lakens gespannen om de stof weer op lengte te krijgen na het vollen. In veel steden die lakennijverheid kenden, herinneren straatnamen of plaatsaanduidingen nog aan deze deelbewerking. Uiteraard zou voor dit stuk land ook kunnen gelden dat een toen al verdwenen nijverheid nog in de 16de eeuw herinnerde aan vroeger gebruik door middel van de overgeleverde benaming Raemcroft. Uit 1598 stamt een akte van uitgifte in erfpacht van 240 roeden59, genomen van de ‘Raemcroft’ aan een zekere Jan Munter uit Amsterdam60. In 1600 volgt opnieuw een uitgifte in erfpacht van twee stukken land genomen van de ‘Raemcroft’, aan o.a. Jan Ernst te Beverwijk.61 Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Kan het verpachten van stukken land genomen van de Raemcroft betekenen dat Munter en Ernst werkzaam waren in de lakennijverheid als ramers? Of viel er niets meer te ramen en werd de Raemcroft verpacht om het land te gebruiken voor andere doeleinden? Het schetsboekje van Van Breen helpt ons verder op weg bij het bepalen van de locatie. Een kaartje van het gebied ten westen van de huidige Baanstraat (afb. 34) geeft de situatie weer zoals die ongeveer 50 jaar later rond 1648 bestond. Op de schets is een gebied getekend dat wordt ingesloten door de Zeestraat, de Baanstraat en de Kees Delfsweg. Links zien we de Zeewech (1), de tegenwoordige Zeestraat. Een beek ter banscheiding (2) – Dese beeck is de vijtterste (uiterste) banscheijdingh van de Wijck, streckt Z.W. ende N.O.– loopt van Zeestraat naar Kees Delfsweg. Onderaan de schets is een weg getekend genaamd: Achter de banen off Achterwech (3) de huidige Baanstraat. Helemaal onderin is nog net te zien waar de Kloosterstraat uitkomt op de Baanstraat. Het naamloze wegje dat uiterst rechts ook uitkomt op de Baanstraat is de huidige Patersweg (4). In het verlengde van de Kloosterstraat is de Kees Delfsweg als Kees Dielenwech nae duijn getekend (5). Rechts daarvan vinden we de lijnbanen terug (6). In de eerste drie percelen op de schets links van de Kees Delfsweg zien we dat door Van Breen de woorden ‘ramen’ zijn geschreven. Er lijkt weinig twijfel mogelijk dat dit het (deel van het) stuk land is dat Raemcroft 59 1 Amsterdamse roede = 13.52m2. 240 Roede zou overeenkomen met een oppervlakte van 57 x 57 meter voor genoemd perceel. 60 NHA archiefnr. 3769, inv. 148C, 20 september 1598 61 NHA archiefnr. 3769, inv. 149C, 10 oktober 1600
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
23
Afb. 35: Op de uitsnede van de kaart van Van Breen loopt de Baanstraat van linksonder naar rechtsboven. De ramen zien we terug iets links van het midden, parallel aan de Kees Delfsweg gelegen.
wordt genoemd. Vanaf de Achterwech tot aan de beek ter banscheiding zien we van zuidoost naar noordwest drie ononderbroken hekwerken –de ramen– ingetekend (a, b, c). Ook op de uiteindelijke kaart van Van Breen De Stede Beverwyck affghetekent door Daniel van Breen 1648-164962 staat dit stuk land afgebeeld, inclusief de ramen (afb. 35). Het is onbekend of dit stukje Beverwijk ook al in de 14de eeuw als raamveld werd gebruikt. Toch is het interessant om te bekijken of we iets van productie-capaciteit kunnen achterhalen voor dit specifieke stukje land. Als de kaart van Van Breen op de moderne stadsplattegrond van Beverwijk wordt geprojecteerd (afb 36), dan is te zien waar onder welke huidige bebouwing de voormalige Raemcroft zich bevond.63 De Zeestraat, de Romerkerkweg en de Baanstraat zijn als markeerpunten genomen. De kaart van Van Breen vertoont enige afwijking in het verloop van de Kees Delfsweg, de Patersweg en de Kloosterstraat. Goed zichtbaar is hoe het terrein met de ramen zich ver-
Afb. 36: Projectie van het kaartje van Van Breen uit 1648/1649 op de tegenwoordige bebouwing van dit deel van Beverwijk. Het Moensplein en de C.H. Moensstraat richting Baanstraat bevinden zich op de plek waar in de 17de eeuw het raamveld was gelegen.
62 Venetien: bijlage 63 Met dank aan Hilde van Oudbroekhuizen HGMK Ledenbulletin 37, 2013
24
houdt tot de huidige bebouwing. We kunnen zo redelijk nauwkeurig de lengte van de ramen in Van Breens schets vaststellen64. De ramen a meten in totale lengte 138 meter, b meten 125 meter en c 114 meter. Vervolgens kan de capaciteit van deze ramen worden berekend (uitgaande van de Haarlemse draperiekeur). Een vol laken meet 21 el. Dat staat gelijk aan 14,5 meter (als 1 el = 69 cm). Aan raam a kunnen dan maximaal 9 lakens tegelijk geraamd worden, aan raam b 8 lakens en aan raam c 7. Totale capaciteit 24 lakens. Het uitrekken van de lakens duurde een aantal dagen. Voor dit voorbeeld wordt uitgegaan van vier dagen. Dan zou dat voor de ‘Raemcroft’ bij volledige en continue productie betekenen dat 91 maal 24 lakens konden worden op- en afgeraamd. Hieruit volgt dan per jaar een productie van 2184 lakens. Ter vergelijking; Haarlem produceerde 12.000 lakens per jaar en Ieper 80.000 lakens per jaar.65
Afb. 37: De ramen a, b en c zijn door Van Breen getekend met doorlopende lijnen en korte dwarsstreepjes, wat zich laat aanzien als een onafgebroken raamwerk op palen.
Afb. 38: Schets door Van Breen van het gebied waar voorheen klooster Nazareth gelegen was. Drie van de percelen tussen de Kloosterstraat en Patersweg behoorden in 1624 toe aan een kleermaker, een zeilmaker en een droogscheerder.
In de beschrijving van Beverwijk door Pieter Cheeuwen, secretaris van de stad van 1642 tot 1649, wordt de lakennijverheid en -handel (naast het tot moes bewerken van groenten) als een van de voornaamste neringen aangemerkt; De drapperijen, en de warmoes houen, ende neringen sijn hier mede van de capitale
neringen ..66
De akten van de Weeskamer van Beverwijk geven indirect aanwijzingen voor plekken in het 17de eeuwse Beverwijk waar activiteiten op het gebied van de lakennijverheid voorkwamen. Vooral de beschrijvingen van als onderpand dienende percelen in combinatie met beroepen van de in de akten genoemde personen leveren enige relevante informatie op. Uit een akte uit 1624 wordt duidelijk dat kleermaker Mels Heijndrickssz een huis bezit aan de Kloosterstraat en dat zijn erf loopt tot aan de Patersweg. Ten noordwesten grenst zijn erf aan dat van zeilmaker Dirck Cornelissz en ten zuidoosten aan het erf van droogscheerder Harmon Sijhessz67. Daniel van Breen heeft rond 1648 ook dit stukje Beverwijk in een schets weergegeven (afb. 38). De percelen zijn gelegen op het terrein van het voormalige klooster Nazareth dat aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd verwoest. Het is dus niet een plek waar de nijverheid zich van oudsher concentreren kon. Van belang is hier vooral dat in de akte het beroep van droogscheerder wordt genoemd. Droogscheren heeft specifiek betrekking op de bereiding van laken en het doet enige vorm van organisatie wel vermoeden. Is er sprake van een gilde in de 17de eeuw? Ook is aanwezigheid van overige deelbewerkers in de stede niet ondenkbaar. Overige vermeldingen zijn schaars maar wel aanwezig. In een akte uit 1617 wordt een poorter (inwoner) van stede Beverwijck Jan Claessz Kotgen genoemd als laeckennyer68. Ene Claes Jacopssz treedt naar voren in een akte uit 1628 als laeckencooper69. Vollers en ververs zijn vooralsnog niet aangetroffen, maar van een wever genaamd Jacob Jacobsen is sprake in 64 www.afstandmeten.nl 65 Boussemaere, pag. 154 (Aantallen in de 14de eeuw) 66 Venetien 67 AWB, Deel II, pag 51 - Werkgroep Paleografie, HGMK, 2011 68 AWB, Deel I, pag 87 - Werkgroep Paleografie, HGMK, 2009 69 Zie noot 63, pag 57
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
25
notulen uit 164570, waarbij zij opgemerkt dat het niet duidelijk wordt of het hier om een laken- of linnenwever gaat71. Waar het gaat om van overheidswege geregelde bepalingen die betrekking hebben op lakennijverheid in de 17de eeuw, treffen we alleen gegevens aan over schippersloon en verkoop op de markt. Wie in 1646 liet vervoeren van Beverwijk naar Amsterdam (of terug) een gemeene schijve garen was de schipper daarvoor 3 stuivers verschuldigd. Voor een droogh off nat laken betaalde men 2 stuivers en voor een droochscheerders schaar mocht 1 stuiver en 8 penningen worden betaald72. Onbekend is of genoemde aan lakennijverheid verwante goederen naar Amsterdam werden verscheept of juist naar Beverwijk. Opvallend is wel de expliciete vermelding van ‘droogh off nat laken’. Dit gegeven zou kunnen inhouden dat in Amsterdam gevolde lakens in de stede Beverwijck werden gedroogd en geraamd en dus nog nat werden verscheept. Het zou in ieder geval verklaren waarom er van vollers en ververs in de stede Beverwijck geen vermeldingen bekend zijn. De aanwezigheid van droogscheerder(s), een deelbewerking na het ramen, wijst mogelijk op verdere afwerking van het laken na het ramen, voor het weer naar Amsterdam werd verscheept als ‘droogh’ laken73. Als van een redenering andersom sprake zou zijn, dan zou de quota van de Raemcroft te beperkt moeten zijn geweest om de lokaal gevolde lakens te ramen waardoor zou moeten worden uitgeweken naar elders om te kunnen ramen. In dit geval het ‘nat’ verschepen naar Amsterdam. Afgaande op de beschikbare gegevens lijkt dit niet waarschijnlijk. Een andere mogelijkheid is dat de Amsterdamse lakens na het ramen ongeschoren werden verhandeld, waarna ze in Beverwijk voor rekening van de lakenkoopman verder werden afgewerkt. Het is rond 1600 niet ongebruikelijk dat kleine drapeniers hun stukken wel gevold en niet geverfd aanboden in verband met de sterke prijsschommelingen van de dure verfstoffen.74 Een lakenier kon dan zelf de verving afhandelen of de lakens ongeverfd opramen en laten scheren door een droogscheerder. De bepaling van de kosten voor het vervoer per schuit van een droogscheerdersschaar is in dat verband veelzeggend. Mogelijk kwam dit dermate regelmatig voor dat dit in een bepaling voor schippers moest worden opgenomen.
Afb. 39: De droogscheerder - Jan Luyken, uit: Spiegel van Het Menselyk Bedryf, bundel etsen van ambachten, 1694. Op de achtergrond wordt een laken gekaard.
Interessant zijn verder de notulen van de vergadering van de vroedschap van de Stede Beverwijck van 29 mei 164675: Ten derde werd toegestaan dat ... (tekst ontbreekt!) ............. hier vendu van eenige packlakens zal mogen houden onder conditie dat sulcx des dinsdaghs op de gewoonlijcke marcktdaghen sal geschieden, ende dat deselve bij twee van onse inwoonders [hun daer op (ver) staende] voor goede lakens sullen geoordeelt werden. Er wordt bepaald dat iemand van buiten de stad (wiens naam ontbreekt) lakense stoffen mag verkopen op de weekmarkt in de stede Beverwijck. Op voorwaarde dat twee inwoners van de stad het laken controleren op een goede kwaliteit. 70 NvvSB, Werkgroep Paleografie, hgmk, boek I, CB 4-15, pag 24 71 Tot tweemaal toe wordt met name het beroep linnenwever genoemd in de akten. Aerian Jansz in 1600 (zie noot 68, pag. 52) en Karstiaen Jansz in 1622 (zie noot 67, pag 41). 72 Zie noot 67, pag 10 en 11 73 Ter vergelijking: bekend is dat de linnenindustie in Haarlem ten behoeve van het bleken van linnen uitweek naar noordelijker gelegen (duin)gebieden, tot aan Velsen toe. Ook konden linnenwevers in dienst zijn bij Haarlemse linnenreders die hun goed op het platteland lieten weven vanwege de lagere arbeidskosten, zie hiervoor Rombouts pag. 59 74 Moes, pag 83 75 NvvSB, Werkgroep Paleografie, hgmk, boek I, CB 5-11, pag. 29 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
26
Afb. 40: Het originele handschrift uit 1646.
Afb. 41: Uitsnede van een kaartje van de Stede Beverwyk uit 1729. Waar in 1648 nog door Van Breen de ramen werden ingetekend, zijn die nu volledig verdwenen.
Kennelijk vindt binnen de stede Beverwijck te weinig of geen productie meer plaats van lakense stoffen rond 1646, althans niet van voldoende kwaliteit om op de markt te kunnen worden verkocht. Er worden niet inwoonders te markt gesteld onder voorwaarden. Dit lijkt overeen te komen met het ontbreken van bepalingen en verwijzingen in de notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijck van 1650 tot 170476 en in de late akten van de weeskamer van Beverwijck. Nergens is sprake van door de overheid aangestelde keurmeesters, waardijns, bestuurders van gilden, of van uitvaardigen van keuren, accijnzen op wol e.d. of boetes die betrekking hebben op lakennijverheid in de 16de en 17de eeuw. De overheid lijkt dus geen enkele zichtbare rol te hebben gespeeld bij hetgeen zich rond deze tijd nog afspeelde in de draperie. Afgaande op de genoemde bronnen lijkt de lakennijverheid in Beverwijk te verdwijnen aan het einde van de Tachtigjarige oorlog in 1648. Rond de tijd dus dat Pieter Cheeuwen de draperie nog noemt als een ‘capitale nering’ in zijn beschrijving van de stede Beverwijck tussen 1643 en 1649. Dit lijkt in pas te lopen met de afname van de productie van goedkope saailakens in Hollandse steden als Leiden en Haarlem vanaf halverwege de 17de eeuw77. In 1729 is er volgens het kaartje van H. de Leth langs de Kees Delfsweg geen raam meer te bekennen (afb. 41). Er lijkt dus wel degelijk sprake te zijn van enige activiteit op het gebied van lakennijverheid na 1399, maar toch lijkt de rol van Beverwijk als lakenproducerende stad na de 14de eeuw onbetekenend te zijn geweest. Er wordt in de bestaande literatuur nauwelijks melding gemaakt van Wijcer lakenhandel of -productie. Ook de lakenloden – een tastbaar bewijs van vervaardiging van lakense stoffen en de verspreiding ervan – werden tot voor kort niet gevonden (of niet herkend als afkomstig uit Beverwijk). Het is niet waarschijnlijk dat de loodjes uit Enkhuizen te dateren zijn in de 16de of 17de eeuw. Gezien de aanwezigheid van het stadswapen van Beverwijk op de loodjes en een afwezigheid in deze periode van enige vorm bestuurlijke betrokkenheid vanuit de stede Beverwijck, kan dit met voorzichtige zekerheid wel gesteld worden. 76 NVVSB, Werkgroep Paleografie, HGMK, boek 3, 4 & 5. In 1684 is nog wel sprake van de Raamcroft als besloten wordt de bomen aan de Raamcroft te verkopen, boek 4, CB 43-11, rgl. 19, pag 60. 77 Moes, pag 77 – 89. In Leiden specialiseerde men zich voortaan in duurdere lakense stoffen. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
27
Conclusie Twee lakenloodjes die werden aangetroffen bij een archeologisch onderzoek in Enkhuizen in 2005 tonen het stadswapen van Wijc. Het oudste stadwapen van Wijc komt voor op één van de twee lakenloodjes en is voorlopig te dateren tussen 1298 en 1308 door het ontbreken van de leeuwen van Beaumont. Vergelijkingsmateriaal is voor zover bekend niet aanwezig, waardoor deze loodjes uniek te noemen zijn. Mogelijk worden in de toekomst lakenloodjes die eerder niet aan Wijc zijn toegeschreven nu alsnog als afkomstig uit Wijc gedetermineerd, waarmee een studie naar de ontwikkeling van de lakennijverheid in Wijc en die in de ontwikkeling van lakenloodjes uit Wijc in het bijzonder kan worden voortgezet. Het bestaan van deze lakenloodjes houdt indirect in dat er een draperiekeur moet hebben bestaan en dat naar alle waarschijnlijkheid alle voorkomende deelprocessen zich binnen Wijc hebben afgespeeld. Men richtte zich voornamelijk op het vervaardigen van goedkope lakense stoffen, het zogenoemde tierlaken. De lakenhal in het middeleeuwse Beverwijk bestond van ca. 1298 tot 1397 en is de oudst bekende vermelde lakenhal in Holland. Aan het eind van de 14de eeuw is vanwege de opkomst van de lakennijverheid in Haarlem de lakenhal in Wijc opgehouden te bestaan. Het gebouw werd waarschijnlijk niet gesloopt maar toegevoegd aan het gasthuis. De lakennijverheid lijkt daarna niet geheel te zijn verdwenen uit Wijc en later stede Beverwijck. Het lijkt er sterk op dat deze voortzetting zich vooral richtte op de plaatselijke en hooguit regionale afzetmarkt. De vermeldingen en verwijzingen naar lakennijverheid in de 15de en 16de eeuw zijn uiterst summier. Pas in de vroege 17de eeuw zijn er iets meer aanwijzingen voor activiteit in de lakennering. Daarnaast zijn er kleine aanwijzingen dat er ook linnen werd verwerkt binnen de stede78. Het gaat steeds om kleine aanwijzingen in de 17de eeuwse akten van de Weeskamer van Beverwijk en van aanwijzingen in de notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijk. Mogelijk beperkte de lakennering zich tot deelbewerkingen in opdracht van lakeniers zonder dat de lokale overheid hierop enige invloed had. Te denken valt dan aan het ramen en het droogscheren van gevolde lakens. Het lijkt uitgesloten dat de aangetroffen lakenloodjes te dateren zijn in deze tijd. Gezien de aanwezigheid van het stadswapen op het lood en het vooralsnog ontbreken van aanwijzingen voor bestuurlijke betrokkenheid bij de textielnering vanaf de vroege 15de eeuw, dateren deze loodjes hoogstwaarschijnlijk uit de vroegste periode van het bestaan van Beverwijk als stad.
78 Zie noot 70 HGMK Ledenbulletin 37, 2013
28
Verantwoording afbeeldingen: Afb. 1 - Foto: M.C. Veen, Wormer. Collectie provinciaal depot voor archeologie, Wormer, inventarisnummer 5113-61. Afb. 2 - Hendrik de Leth, Gezicht op de Breestraat 1729, gravure uit: Het Zegepralend Kennemerland Afb. 3 - Heraldisch wapen Banjaert: W.J. Hofdijk, Kennemerballaden, 1853. Met dank aan J. Roefstra. Afb. 4 - Heraldisch wapen Banjaert: J. Rietstap, Amorial General 1884-1887, uit: Roefstra, J. – Wie was Albert Bajaert en waar stond zijn kasteel? In: Ledenbulletin 24 van Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2000 Afb. 5 - Het ploten en kammen van de wol (1594-1596) door Isaac Claesz. van Swanenburg (1537-1614) - (Coll. Stedelijk Museum de Lakenhal, Leiden, inv. nr. S 420). Afb. 6 - Schachzabelbuch (Stuttgart LB Cod.poet. 2° 2, fol. 196v), 1467 Afb. 7 - Foto: onbekend, bewerking: Hilde van Oudbroekuizen Afb. 8 - Smithfield Decretals (fol-147v-c), Royal British Library, 1340 Afb. 9 - The City of God (MMW 10 A 11, fol. 235r), c. 1475-1480 Afb.10 - Amb. 279.2° Folio 7 verso (Landauer I) - 1513, Die Hausbücher der Nürnberger Zwölfbrüderstiftungen, Stadtbibliothek Nürnberg Afb.11 - Amb. 317.2° Folio 34 recto (Mendel I) - 1425, Die Hausbücher der Nürnberger Zwölfbrüderstiftungen, Stadtbibliothek Nürnberg Afb.12 - Amb. 317.2° Folio 6 verso (Mendel I) - 1425, Die Hausbücher der Nürnberger Zwölfbrüderstiftungen, Stadtbibliothek Nürnberg Afb.13 - Amb. 317.2° Folio 37 verso (Mendel I) - 1425, Die Hausbücher der Nürnberger Zwölfbrüderstiftungen, Stadtbibliothek Nürnberg Afb.14 - Amb. 279.2° Folio 46 verso (Landauer I) - 1510, Die Hausbücher der Nürnberger Zwölfbrüderstiftungen, Stadtbibliothek Nürnberg Afb.15 - Uit Rombouts, H., Haarlem ging op wollen zolen. Opkomst, bloei en ondergang van de textielnijverheid aan het Spaarne, pag 39 Afb.16 - Vidimus stadskeur Alkmaar, 1325, Collectie Regionaal Archief Alkmaar Afb.17 - Foto: onbekend. Bewerking: Hilde van Oudbroekhuizen Afb.18 - Aquarel door J. de la Chambre - 1775, uit: Venetien Hart van Kennemerland, pag. 134. Origineel in Museum Kennemerland. Afb.19 - Foto: Michel Tuin (2013) collectie Louis ’t Hart. Afb.20 - Foto: Michel Tuin (2013) collectie Louis ’t Hart. Afb.21 - Foto: Michel Tuin (2011) Afb.22 - Tekening: Hilde van Oudbroekuizen naar: A. van der Kallen Afb.23 - Foto: Hilde van Oudbroekuizen (2011) Afb.24 - Foto: onbekend. Bewerking: Hilde van Oudbroekhuizen Afb.25 - Foto: Peter Oort. Afb.26 - Foto: Michel Tuin (2013) collectie Louis ’t Hart. Afb.27 & 28 - Foto: M.C. Veen, Wormer. Collectie provinciaal depot voor archeologie, Wormer, inv.nrs 5113-61 & 5113-65. Afb.29 - Foto: Stadsarchief Amsterdam - Stadszegel van Beverwijk, 27 maart 1347 - Stadsarchief Amsterdam, IJzeren Kapel, Lade 26, inv. nr. 105. Afb.30 - Foto: Michel Tuin (2013) - NHA, archief 3769, inv.nr. 52, reg.nr. 14 - Het zegel Beverwijk, 04 januari 1405. Afb.31 - Zegel Wijc 1426, Handvesten, privilegien, octroyen, vry- en gerechtigheden van de stad Haerlem en haare burgers verleend : mitsgaders overeenkomsten en handelingen door de regeerders dier stadt met andere steden, gemeenschappen, of byzondere persoonen aangegaan : versierd met de afbeeldingen der voornaamste zegels, als ook van het eerste en oudste handvest van den jaare 1245 : alles, naer het origineele, naeuwkeurig geteekend en in ’t koper gebracht, Uitgave Haerlem : Izaak en Johannes Enschedé ; Jan Bosch, 1751, pag 78 Afb.32 - Wikipedia
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
29
Afb.33 - Foto: Michel Tuin (2013) - NHA, archief 3769, inv.nr. 52, reg.nr. 14 . Afb.34 - uit: Venetien, van, J. & Verwer, R.M.T - De stede Beverwyck affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649 Afb.35 - uit: Venetien, van, J. & Verwer, R.M.T - De stede Beverwyck affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649 Afb.36 & 37 - Google maps, bewerking: Hilde van Oudbroekhuizen Afb.38 - uit: Venetien, van, J. & Verwer, R.M.T - De stede Beverwyck affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649 Afb.39 - De Droogscheerder - Jan Luyken, Spiegel van Het Menselyk Bedryf, 1694 Afb.40 - Foto: Michel Tuin (2013) - NHA, archief 3769, inv.nr. 1, Resolutieboeck de Steede Beverwijck, boeck 1, 1642-1691, blad 24 Afb.41 - Gemete Kaerte van de Stede Beverwyk, zoo als die tegenwoordigh zich vertoont, Kopergravure van H. de Leth. Amsterdam, 1728, collectie Michel Tuin.
Gepubliceerde bronnen: (AWB) Akten van de Weeskamer van Beverwijk, van de jaren 1556-1617, Deel I, Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2009 (AWB) Akten van de Weeskamer van Beverwijk, van de jaren 1617-1642, Deel II,Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2011 (NVVSB) Notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijk, van de jaren 1642-1650, boek 1, Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2002 (NVVSB) Notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijk, van de jaren 1650-1661, boek 2, Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2003 (NVVSB) Notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijk, van de jaren 1661-1672, boek 3, Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2005 (NVVSB) Notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijk, van de jaren 1673-1687, boek 4, Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2007 (NVVSB) Notulen van de vergaderingen van de vroedschap van de stede Beverwijk, van de jaren 1688-1704, boek 5, Werkgroep Paleografie, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, 2011
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
30
Geraadpleegde literatuur: Adriaenssen: De plaats van Oisterwijk in het Kempense lakenlandschap - in: Textielhistorische bijdragen 41, pag 28 (2001) Alders, G.P. et al: Het ontstaan van Beverwijk als stedelijke nederzetting, (1998) Baart, J.: De materiële Stadskultuur, in: De Hollandse stad in de dertiende eeuw (1988) Bergh, L.P.C. van den: Grondtrekken der Nederlandsche Zegel- en Wapenkunde. 2e druk, 1861, Amsterdam, Muller. Bergh, L.P.C. van den: Beschrijving der vroegere Nederlandsche gemeentezegels in het Rijksarchief en ook elders bewaard, benevens der buitenlandsche in het Rijksarchief berustend. ´s Gravenhage, Nijhoff, (1878) Boer, de: ADC rapport 452 Enkhuizen De Baan fase 2, (2006) Boussemaere, P.: De Ieperse jaarproductie in de veertiende eeuw opnieuw berekend aan de hand van de lakenloodjes, in: Jaarboek voor de middeleeuwse geschiedenis, 3, (2000) De Herdt, R.: Katoenkabaal, een unieke reflectie op onze samenleving, (2007) Jacobs, R.: Een geschiedenis van Brussel, IV - De 14de eeuw: Brussel, het politieke centrum van Brabant, pag. 79-88 (2004) Kallen, Van der, A.: Verhalen over metalen, lakenloodjes, in: nieuwsbrief nr. 31, maart 2006, Stichting In den Scherminckel. Kaptein, H.: De Hollandse textielnijverheid 1350-1600, Conjunctuur en Continuiteit (1998) Klugt, van der: Winterlezing 11 maart 2007 te Wevershuis Leiden – Leidse textielnijverheidgeschiedenis in vogelvlucht, www.wevershuis.nl Moes, J.K.S.: Stof uit het Leidse verleden: zeven eeuwen textielnijverheid (1991) Noordegraaf, L.: Alkmaar, stad en regio: Alkmaar en omgeving in de Late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd (2005) Oostveen, van, J.: Textielloden, in Westerheem 1, jaargang 62, pag. 8-20 (2013) Prims, F.: De Sociaal-economische geschiedenis van Belgie (1926) Reurink, T.: De middeleeuwse wolbewerking in een aantal stappen - http://www.historischopenluchtmuseum-eindhoven.nl/middeleeuwen/Brabant/middeleeuwse_wolbewerking. html Roefstra, J.: Wie was Albert Bajaert en waar stond zijn kasteel? In: Ledenbulletin 24 van Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, (2000) Roefstra, J.: Van curtis tot kasteel. In: Ledenbulletin 26 van Historisch Genootschap MiddenKennemerland (2002) Rombouts, H.: Haarlem ging op wollen zolen. Opkomst, bloei en ondergang van de textielnijverheid aan het Spaarne (1995) Scholtens, H.J.J.: Scholtens en Midden-Kennemerland, heruitgave HGMK (2005) Schweitzer, A.: Vergane glorie of behoud door ontwikkeling, een belangrijk monument om trots op te zijn! Kloosterstraat 34, (2011) Venetien, van, J. & Verwer, R.M.T: De stede Beverwyck - affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649 (1974)
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
31
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
32
Het huis aan het Haerlemmervoetpadt.
door Jan Morren
H
et huis aan het Haerlemmervoetpadt staat in Velsen-Zuid aan de huidige Hoofdbuurtstraat 5, bij de hoek met de Zuiderdorpstraat. Wanneer het huis is gebouwd is niet bekend, maar het zal zeker dateren uit de 17e eeuw. De huidige Hoofdbuurtstraat had in vroeger tijd de naam Haerlemmervoetpadt. Dit voetpad volgde het tracé via de huidige Torenstaat langs het voormalige raadhuis, over het huidige Kerkplein bij de Engelmunduskerk en de huidige Waterlandweg om uit te komen op de Langelaan, de huidige Van Lenneplaan. Het voetpad was een hoofdroute in de richting van de stad Haarlem. Het huis heeft door de tijd heen geen naam gehad, daarom noemen wij het gemakshalve het huis aan het Haerlemmervoetpadt. Daar de geschiedenis van het huis aan het Haerlemmervoetpadt veel overlap heeft met die van het huis van de metselaar wordt die in dit artikel in het kort behandeld.
Het huis in de 17e en 18e eeuw
Afbeelding 1 Een impressie van de percelen en de huizen na de verkoop in 1691. 1 Het huis en het erf van Claes Gerritszoon van Egmont (huis van de metselaar. 2 Het erf dat Pieter Zeegertsen aankocht. 3 Het erf dat Dirck Gerritszoon van Egmont aankocht. 4 Het erf dat Hendrick Claesen Coster aankocht. 5 Het huis dat Pieter Zeegertsen in bezit had (huis aan het Haerlemmervoetpadt). 6 Het Haerlemmervoetpadt. 7 De huidige Middendorpstraat. 8 De Heerenwech, nu de huidige Meervlietstraat. 9 De huidige Zuiderdorpstraat. J. Morren, naar de transportakten uit het Oudrechtelijk Archief van Velsen en de brandweerkaart van het dorp Velsen uit 1760, origineel Noord-Hollands Archief, Kennemer Atlas.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
De eerste bekende eigenaar van het huis aan het Haerlemmervoetpadt is Pieter Zegertsen. Wanneer hij het huis of de grond waarop het staat in eigendom heeft gekregen is niet bekend. Mogelijk is hij de opdrachtgever voor de bouw van het huis. Wel bekend is dat hij in 1691 het erf bij zijn huis uitbreidde door de aankoop van een erf ten oosten van het huis. Ten noorden van dit erf lag het huis van Claes Gerritszoon van Egmont; het huis dat nu bekend staat als het huis van de metselaar aan de huidige Middendorpstraat. Ten westen lag voor een deel het Haerlemmervoetpadt en het huis dat hij in bezit had. In het zuiden lag het Kerckwegie, de huidige Zuiderdorpstraat.1 Het aangekochte erf wordt weergeven op afbeelding 1. Dat de huidige Zuiderdorpstraat in deze akte het Kerckwegie werd genoemd is uitzonderlijk: deze naam komt alleen in deze akte voor; later had deze weg steeds de naam van Buerewegie. Pieter was metselaar in Velsen, verder weten we dat hij nog een huis in de Claterbuijrt bezat. Dat huis had hij ook in 1691 gekocht.2 De Claterbuijrt was ongeveer het gebied van het huidige Waterland en Beeckesteijn en het noordelijk deel van de huidige Hofgeest. Pieter verkocht het huis met erf in 1692 aan Claes Gerritszoon van Egmont, de eigenaar van het huis van de metselaar. Claes betaalde 1000 gulden voor het huis met het erf. In het zuiden lag toen het Buijrwegie. In het westen lag het Haerlemmervoetpadt, nu de Hoofdbuurtstraat. Ten oosten lag het erf van Dirck Gerritsen en het huis dat Hendrich Claasen Coster hier had laten bouwen kort na 1691. Bij het verkochte huis behoorde het erf dat Pieter Zeegertsen in 1691 had gekocht. Het huis was belast met een som van 600 gulden die toekwamen aan de kinderen van de heer Hooft. Claes verklaarde dat hij dit bedrag voor zijn last (rekening) nam. Claes was een zout- en zeepverkoper in Velsen. Aan de hand van de hiervoor genoemde gegevens kunnen we het verkochte huis lokaliseren als het huis aan de huidige Hoofdbuurtstraat 5.3 In 1728 bestond het huis aan het Haerlemmervoetpadt uit twee gedeelten, voorzover is na te gaan door opsplitsing. Het noordelijk deel met verpondingsnummer 170 was in eigendom van Dirk Gerritzoon van Egmont, die een broer geweest zal zijn van Claes Gerritzoon van Egmont. Het zuidelijk deel met verpondingsnummer 169 was toen in bezit van Antie Janz, de weduwe van Jan Onder de Linde. Zij verkocht het zuidelijk deel van het huis in dit jaar aan Gerrit Zijlman voor 600 gulden.4 33
Afbeelding 2 Het huis aan het Haerlemmervoetpadt kort na 1951. Foto: Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA001001934.
Na haar overlijden ging het zuidelijk deel over naar haar minderjarige zoon Barent die enig kind was. Zijn voogden verkochten dit deel in 1748 aan Jacob Gaykema voor 475 gulden.5 Toen Dirk Gerritzoon van Egmont overleed ging het noordelijk deel over naar zijn weduwe Maria Elisabeth Bles. Zij overleed in of voor 1749. Haar erfgenamen verkochten het noordelijk deel van het huis in dat jaar ook aan Jacob Gaykema voor 275 gulden. Jacob Gaykema was de meestertimmerman in het dorp Velsen en woonde in het huis ten oosten van het huis aan het Haarlemmervoetpad. (Zie afbeelding 3). Dit huis staat nu bekend als Meervlietstraat 34 en 36.6 De huizen bleven lange tijd in bezit van de familie Gaykema.
Het huis in de 19e en 20e eeuw. In 1832 werden de twee huizen onder één kadastraal perceelnummer genoemd, namelijk perceel 211. De twee huizen zullen samengevoegd zijn tot één huis.7 (Zie afbeelding 13). In 1875 liet Dirk Gaykema het huis weer opsplitsen in twee gedeelten: het perceel nummer 211 werd toen opgesplitst in de nummers 1873 en 1874. We kunnen aannemen dat hij de twee gedeelten verhuurde aan derden of aan familie. Dirk bleef ongehuwd, in zijn leven had hij achtereenvolgens verschillende dienstboden in dienst, dit waren: -- Adriana en Elisabeth van Heijst, -- Wihelmina Hendrika Freeke uit Amsterdam van 1872 tot 1876, -- Stephania Margaretha Ooijevaar uit Alkmaar in 1877 en 1878 -- en als laatste Margaretha van Aken uit Alkmaar van 1879 en 1880. De genoemde Adriana en Elisabeth waren dochters van Christoffel Jacob van Heijst, de metselaar die woonde in het huis van de metselaar aan de huidige Middendorpstraat. In 1882 verkocht Dirk Gaykema de twee woningen onder één dak aan Dirk van Heijst. Bij deze verkoop behoorden ook nog andere panden in het dorp Velsen en zijn timmermansbedrijf. Het totaal werd verkocht voor 11.000 gulden.8 Dirk van Heijst was meestertimmerman en de zoon van de hiervoor genoemde metselaar Christoffel Jacob van Heijst. Dirk was getrouwd met Adriana Köhler. Uit hun huwelijk kwamen 8 kinderen voort.9 Dirk overleed in 1918. Het huis ging over naar zijn weduwe Adriana Köhler en zijn kinderen. In 1923 kwam het tot een boedelscheiding tussen de kinderen en de weduwe. De dubbele woning aan de Hoofdbuurtstraat, voorheen het Haerlemmervoetpadt, werd toebedeeld aan Adriana.10 Adriana overleed in 1940, haar kinderen gingen over tot de verkoop van haar bezittingen. Hierbij werd de woning aan de Hoofdbuurtstraat, die intussen was verbouwd tot drie woonhuizen, voor 1500 gulden verkocht aan Hendrik Oudshoorn. Hij kocht de drie
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
34
Afbeelding 3 Een impressie van het dorp Velsen in 1760. De nummers 169 en 170: het Huis aan het Haerlemmervoetpad. Nummer 171: het Huis van de Metselaar. 1: De Engelmunduskerk 2: de Engelmundusbeek 3: het Haerlemmervoetpadt 4: het Huis van de Timmerman J. Morren, naar de transportakten uit het Oudrechtelijk Archief van Velsen en de brandweerkaart van het dorp Velsen uit 1760, origineel Noord-Hollands Archief, Kennemer Atlas.
Afbeelding 4 Gezicht in de Zuiderdorpstraat, 1966. Achter de houten schuur is het huis aan het voormalige Haerlemmervoetpadt weer in aanbouw. Foto Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA1002595.
Afbeelding 5 Het huis aan het Haerlemmervoetpadt in 1964. Foto: Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA1001865.
Afbeelding 6 Het huis aan het Haerlemmervoetpadt na de herbouw. Foto: J. Morren, 2004.
woningen voor zijn zoon Arie. Arie was aannemer en woonde aan de Hofdijklaan 37 in Driehuis.11 Van hem is weinig bekend. Uit een afbeelding van het huis na 1951 kunnen we opmaken dat hij het zuidelijk deel van het huis heeft laten dichttimmeren omdat het niet meer bewoonbaar was. Het noordelijk deel was toen nog wel bewoond. In 1956 kwam het tot een boedelscheiding, waarna de woning overging naar Apolonia Loogman die woonde aan de Nicolaas Beetslaan 12. Zij had geen belangstelling voor de woning want in het zelfde jaar verkocht zij de drie woningen aan de gemeente Velsen. De woning stond er in 1964 verwaarloosd bij. De zuidgevel aan de Zuiderdorpstraat was versterkt met planken om het muurwerk overeind te houden. De gemeente liet in 1965 de woningen steen voor steen afbreken en in 1966 werd het huis op de zelfde plek weer opgebouwd, zoveel mogelijk met de oude bouwmaterialen. Het werd nu één woning.12 Het huis werd na de restauratie/herbouw verhuurd aan het echtpaar J.F. Waanders. De gemeente Velsen hield het huis in bezit tot 2011. In dat jaar werd het huis verkocht aan de Grontmij Vastgoedmanagement B.V. uit Gorinchem. Noch steeds wordt het huis bewoond door het echtpaar J.F. Waanders. Het huis behoort nu tot de fraaie monumentenreeks in het dorp Velsen en is een rijksmonument. Met dank aan mevrouw Waanders, Velsen-Zuid.
Afbeelding 7 Het huis aan het Haerlemmervoetpad na de herbouw aan de achterzijde in 1975. Foto: Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA001001914.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
35
Bronnen
1 2 3 4
5 6 7 8
9 10 11 12
NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 918 fo. 153r. NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 918 fo. 143r. NHA. ORA. Velsen, inv. Nr. 919 fo. 29v en 37r. NHA. ORA. Velsen, inv. Nr. 144r, 150r en 156v. Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 112G en 113G. NHA. ORA. Velsen, inv. Nr. 969 fo. 206r. NHA. ORA. Velsen, inv. Nr.970 fo. 1r. NHA. Kadaster Velsen, inv. nr. 3G art. 599 oude en nieuwe reeks. NHA. Kadaster Velsen, art. 599 nieuwe reeks en 1311. Hyp. 4, deel nr. 7856 akte 103. Persoons- en gezinskaarten Velsen. NHA. Kadaster Velsen, art. 3634 en art. 7273. Morren J, Het huis van de meestertimmerman, in: Ledenbulletin 35 van het Historisch Genootschap MiddenKennemerland, 2011, blz. 27. NHA. Kadaster Velsen, art. 3634. Hypotheken 4, deel nr. 8568 akte 148. NHA. Kadaster Velsen, art. 3634 en 7272. Hypotheken 4 deel nr. 9119 akte 8. NHA. Kadaster Velsen, art. 7272, 10252 en 9250. Schaafma Siem, Een kerk en een hand vol huizen, Een rondgang door het dorp,Velsen 1975, blz. 155.
Afkortingen: NHA: Noord Hollands Archief. ORA: Oud Rechtelijk Archief. Hyp. 4: Hypotheken 4, kantoor Haarlem.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
36
Het huis van de Metselaar
door Jan Morren
H
et huis van de metselaar staat aan de Middendorpstraat 1a in het oude dorp Velsen. Het is duidelijk herkenbaar aan het troffeltje, dat prijkt in de top van de gevel aan de zijde van de Hoofdbuurtstraat. Het is niet duidelijk wanneer dit huis gebouwd is maar het huis behoort tot de oude bebouwing van het dorp en zal zeker dateren uit de 17e eeuw. In dit huis woonde ooit een metselaar en het staat nu bekend als het huis van de metselaar. In dit artikel wordt de totale bekende geschiedenis van dit huis en zijn bewoners en of eigenaren beschreven.
Het huis aan het Buijrwegje We beginnen de geschiedenis van het huis van de Metselaar bij de familie de Haes. In 1625 verkocht Joost Janszoon, die bode was in Velsen, een huis aan Harmen Willemsoon van Oosthooren. Dit huis stond aan de Engelmundusbeek ten noorden van de Engelmunduskerk, op de plaats waar nu het voormalige weeshuis staat. Ten zuiden van het huis lag de Engelmundusbeek; ten westen lag het gemeene voetpadt (gezamenlijke voetpad; het gemeene voetpadt wordt in die tijd ook het Haerlemmervoetpadt genoemd) en ten noorden lagen de bezittingen van Cornelis Garrebrantsoon Haesen. Deze bezitting was de herberg het Roodehart met daarbij het hooihuis (een hooiberg). Cornelis was de waard in het Roodehart waar gezien het vermelde hooihuis ook het boerenbedrijf werd uitgevoerd.1 In 1630 verkocht Harmen Willemsoon van Oosthoorn het huis bij de Engelmundusbeek aan Cornelis Garrebrantsoon Haesen. Deze laatste was toen nog steeds in het bezit van het Roodehart.2 Hierna vernemen we niets meer van de familie Haes tot 1685. In dit jaar verkochten de erfgenamen van Cornelis Cornelisse Haes een stuk wei of teelland in Velsen. Deze Cornelis kan op basis van het patroniem een zoon zijn van Cornelis Garrebrantsoon Haesen. Een van zijn erfgenamen was Maerten Cornelissoon Haes die in 1691 overleed. Hij had veel schulden gemaakt. Die waren zodanig groot dat de waarde van zijn boedel de schulden niet dekte. Het waren dan ook Thomas de Graeff en Cornelis van der Mors die als crediteuren van de boedel zijn huis verkochten in opdracht van hun principalen. Dit waren Dirck Noy die woonde in Alphen, Gerrit Jacobszoon uit Velsen en Willem Maertensoon Haes, de zoon van de overleden Maerten Cornelissoon. Het huis stond aan het buijrweggie (de huidige Middendorpstraat) dat lag ten noorden van het huis. In het westen lag het Haerlemmervoetpadt en in het oosten de Heerenwech (nu de Meervlietstraat). Het ging om het huis dat nu bekend staat als het huis van de metselaar. Afbeelding 8 De troffel op de gevel. Foto J. Morren, 2004.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
Het is mogelijk dat het huis in opdracht van de familie de Haes is gebouwd. Het huis werd verkocht aan Claes Gerritszoon van Egmont, die voor het huis 395 gulden betaalde. Het erf van het huis strekte tot aan de Heerenwech en was omheind (met hekwerk afgezet). Het verkochte huis werd aangegeven met perceel no. 1.3 Tevens verkochten de crediteuren namens hun principalen drie stukken erf die werden aangeduid als nr. 2, 3 en 4. De heining tussen perceel 1 en perceel 4 was een gemeene heining die gezamenlijk onderhouden moest worden. Erf nr. 2 werd verkocht aan Pieter Zegertsen; erf nr. 3 aan Dirck Gerritszoon van Egmont en erf nr. 4 aan Hendrik Claasen Coster.4 In afbeelding 10 worden op basis van de opgegeven begrenzingen de vier verkochte percelen weergegeven. Het gaat 37
Afbeelding 9 De familie van Heijst circa 1896. Foto, Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA 1007725.
hier om het totale gebied tussen de huidige Zuiderdorpstraat, de Hoofdbuurtstraat, de Middendorpstraat en de Meervlietstraat. In dit gebied staan op dat moment twee huizen: het huis van Pieter Zegertsen aan het Haerlemmervoetpadt, die het erf nr. 2 kocht en het huis dat Claes Gerritszoon van Egmont had gekocht. De genoemde Pieter Zegertsen was van beroep metselaar. Claes Gerritszoon van Egmont kreeg in 1692 toestemming van de schout en schepenen in Velsen om zout en zeep in kleine maat te mogen verkopen in Velsen. Hierbij moest hij zich houden aan de Velsense ordinantie van 14 juni 1692.5 Hierna volgde een periode met enkele onduidelijkheden in de geschiedenis van het huis. Claas Gerritszoon van Egmont was voor 1699 overleden. In dit jaar verkochten Aerien Fredericksen Bosch als man en voogd van Annetie Cornelis de helft van het huis aan Dirck Gerritszoon van Egmont. Hij is mogelijk de broer van de overleden Claas Gerritszoon en betaalde 135 gulden voor de helft van het huis. In de transportakte werd vermeld dat de andere helft al in eigendom was van Dirck Gerritszoon. We mogen aannemen dat hij dit in erve heeft verkregen. Enkele dagen later verkocht de hiervoor genoemde Annetie Cornelis, in dit geval als lasthebber van haar man, een erf in het dorp Velsen aan Dirck Gerritszoon. Hij betaalde hiervoor 130 gulden. De opbrengst van deze verkoop was ten bate van de weeskinderen van de overleden Claas Gerritszoon. Op dezelfde dag werd bij akte vastgelegd dat Aerien Fredericksen en zijn vrouw Annetie 640 gulden schuldig waren aan Cornelis Pietersen en de hiervoor genoemde Dirck van Egmont. Als onderpand dienden hun onroerende en roerende goederen zoals inboedel, goud en zilver.6 Hoewel het niet precies duidelijk is mogen we aannemen dat Annetie ook een erfgename was van de overleden Claas Gerritszoon van Egmont. Het gehele huis was nu in bezit gekomen van Dirck Gerritszoon. Hij was mogelijk een kleine reder, in 1697 verkocht hij een Duijnopschuijt met zeijl en treil en al zijn toebehoren. Hij verkocht de schuit aan Willem van Bergen uit Leiden voor 300 gulden.7 Wat er bedoeld werd met een duijnopschuijt is niet duidelijk, mogelijk was het een bomschuit (een type vissersschip) die het strand opgetrokken kon worden. Dirck Gerritsen hield het huis in bezit tot 1710. In dat jaar verkocht hij het huis aan Dirck Liesaert voor 400 gulden. Dirck Liesaert was schoenmaker en beschikte niet over contante penningen. Voor de aankoop moest hij de totale aankoopsom lenen bij Gerrit van Aerden, de chirurgijn in het dorp Velsen. In 1716 moest Dirck opnieuw 500 gulden bij hem lenen. Hierbij diende het huis als onderpand.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
38
Afbeelding 10 Een impressie van de percelen en de huizen na de verkoop in 1691. 1 Het huis en het erf van Claes Gerritszoon van Egmont (huis van de metselaar. 2 Het erf dat Pieter Zeegertsen aankocht. 3 Het erf dat Dirck Gerritszoon van Egmont aankocht. 4 Het erf dat Hendrick Claesen Coster aankocht. 5 Het huis dat Pieter Zeegertsen in bezit had (huis aan het Haerlemmervoetpadt). 6 Het Haerlemmervoetpadt. 7 De huidige Middendorpstraat. 8 De Heerenwech, nu de huidige Meervlietstraat. 9 De huidige Zuiderdorpstraat. J. Morren, naar de transportakten uit het Oudrechtelijk Archief van Velsen en de brandweerkaart van het dorp Velsen uit 1760, origineel Noord-Hollands Archief, Kennemer Atlas.
Afbeelding 11 Het huis van de metselaar aan de zijde van de Hoofdbuurtstraat. Foto: J. Morren, 2004.
Gerrit van der Aerden overleed in het begin van 1716. Dirck Liesaert zal onvoldoende inkomsten gehad hebben uit zijn schoenmakersbedrijfje, want hij kon zijn schuld aan de erfgenamen van Gerrit van der Aerden niet aflossen. In maart 1717 verkocht hij zijn huis aan de erfgenamen voor het luttele bedrag van 200 gulden.8 De erfgenamen waren Jan van de Vijver, Klaasje Jacobs en Pietertje Jacobs, de weduwe van Sibout Broersz, allen uit Amsterdam. Zij verkochten het huis in 1718 met 40 gulden verlies door aan Decemer Meijer, de meestertimmerman in het dorp Velsen. Mogelijk heeft hij het huis gerestaureerd waardoor het een hogere waarde kreeg, want in 1721 verkocht deze het huis voor 600 gulden aan Aalbert Janz Tweehuijsen.9 Aalbert had onvoldoende geld in kas om het huis contant te betalen. Hij leende bij Decemer 300 gulden. Maar Aalbert hield het huis maar een paar jaar in bezit, in 1725 verkocht hij het huis aan Willem Peereboom voor opnieuw 600 gulden. Willem overleed nog het zelfde jaar. Zijn weduwe Margareta de Vries kon het huis niet in bezit houden. Zij verkocht het huis aan de hiervoor genoemde Decemer Meijer, waarbij de waarde van het huis getaxeerd werd op 300 gulden. In de transport akte werd vastgelegd dat Decemer elk half jaar 28 gulden aan Margareta moest betalen zolang zij leefde. Decemer had intussen de functie van regerend schepen van Velsen aanvaard. Hij liet bij het huis op het erf tussen het huis en de Heerenwech een schuur of loods bouwen voor zijn timmer bedrijf. We mogen aannemen dat hij zelf in het huis was gaan wonen. Decemer overleed in 1739, de executeurs van zijn nagelaten boedel verkochten het huis met werf en schuur aan Barend Benninck. Bij het huis stond een hokje dat diende als secreet, de toenmalige benaming voor een WC. Deze betaalde voor het geheel 1015 gulden.10 Het huis was toen bekend onder het verpondingnummer 171 en de loods onder nummer 172. De verponding was een belasting op onroerende goederen. Barend, die woonachtig was in Breukelen, was getrouwd met Maria Boijeva. Barend overleed voor 1759, waarna Maria trouwde met Gerrit Nieuwenhuijs die woonde in Haarlem. Na het overlijden van Maria verkocht haar man het huis in 1764 aan Barend Kromhoudt, oud schepen en timmermansbaas te Velsen. De schuur was in 1759 al verkocht aan Barend.11 Barend was getrouwd met Geertje Koot en had de titel van meestertimmerman verworven. Hij heeft ondermeer in het Huis ’s Gravenlust gewoond dat gestaan heeft op de plaats van het voormalige raadhuis in het dorp Velsen. Na het overlijden van Barend gingen het huis en de schuur over naar zijn zoon Hendrik. In 1811 verkocht Hendrik het huis aan Maria Peters, de weduwe van Wouter van Heijst, voor 600 gulden. In de transportakte
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
39
werd vastgelegd dat Maria het recht en de vrijheid behield om de uitmonding van het riool uit te laten lopen in het riool van Hendrik en dat zij het riool gezamenlijk moesten onderhouden. Er werd ook vastgelegd dat Maria het profijt van de huurpenningen had van november tot mei, waaruit blijkt dat het huis werd verhuurd.12 De schuur kwam in het bezit van Dirck van Lith.
Bewoond door een metselaar Na het overlijden van Maria kwam het huis in bezit van haar zoon Pieter van Heijst die het beroep van metselaar uitoefende. Op het kadastrale minuutplan uit 1832 staat het huis evenwijdig aan de Middendorpstraat. Dit is in tegenstelling met de weergave op de brandweerkaart uit 1760. In de 18e eeuw wordt in de verpondingkohieren geen melding gemaakt dat het huis tussen 1760 en 1832 verbouwd of opnieuw gebouwd is. Gezien de betrouwbaarheid van het minuutplan uit 1832 mogen we er daarom van uit gaan dat de positie van het huis op de brandweerkaart niet juist wordt weergeven. Pieter van Heijst, ook Petrus genoemd, was in 1812 getrouwd met Alida Justina Klaase. Hij zal de persoon geweest zijn die in de gevel van het huis een troffel heeft laat plaatsen. Hierdoor staat het huis nu bekend als het huis van de metselaar. Petrus had op andere plaatsen in het dorp nog een loods, een pakhuis en een huis in bezit.13 Pieter en Alida kregen de volgende kinderen: Maria in 1815; Christoffel Jacob in 1817; Petrus in 1821 die in het jaar daarop overleed; Hendrik in 1823; Wijnanda ook Wijntje genoemd in 1824; Elisabeth in 1826, die in 1858 overleed op de relatief jonge leeftijd van 32 jaar en Willem in 1829. Petrus benoemde vlak voor zijn overlijden in 1851 zijn vrouw en kinderen tot erfgenamen, in de erfakte werd hij als metselaarsbaas genoemd. Hij had dus personeel in dienst.14 De oudste zoon Christoffel Jacob zette samen met zijn moeder het metselaarsbedrijf voort. Alida Justina overleed in 1860 bij haar dochter Maria in Voorhout. Hierna gaan de nog levende kinderen over tot de verdeling van de goederen. De erfenis bestond uit een huis en erf in het dorp Velsen, sectie H perceelnummer 210 en pakhuis en erf perceelnummer 217, getaxeerd op 1600 gulden. De roerende goederen waaronder de huisraad en inboedel, werden getaxeerd op 1700 gulden. Enige gouden en zilveren voorwerpen werden getaxeerd op 650 gulden. Aan contante penningen was er 7353,50 gulden. Alles tezamen 11.304 gulden. Er waren zes erfgenamen, totaal was er in getaxeerde waarde 1884 gulden per erfgenaam. Maria was getrouwd met Klaas Wayenburg die onderwijzer was in Voorhout, zij kreeg toebedeeld 1884 gulden in contanten. Christoffel Jacob kreeg toebedeeld het huis en het pakhuis en het contante bedrag van 284 gulden. Wouter van Heijst was zadelmaker in Wouwbrugge, hij kreeg toebedeeld het goud en zilver en een contant bedrag van 1233 gulden. Wijntje was getrouwd met een grutter (kruidenier) in West-Zaan, zij kreeg toebedeeld het contante bedrag van 1884 gulden. Willem was tuinmansknecht in Delftzijl geworden, hij kreeg ook het contante bedrag van 1884 gulden.15 Uit het voorgaande is af te leiden dat de huisraad en inboedel waren verkocht en de opbrengst was ingebracht in de contante bedragen. Christoffel Jacob was in 1843 getrouwd met Bregje Gaijkema, de dochter van zijn buurman Gerbrand Gaijkema, de meester timmerman in het dorp Velsen. Uit hun huwelijk kwamen voort: Adriana in 1844, Petrus in 1845, Alida Justina in 1847, Gerbrand in 1848, Elisabeth in 1850 (zij overleed in 1858), Willem in 1852, Hendrik in 1854, Dirk in 1857 en Jannetje in 1859. Jannetje overleed in haar geboortejaar. Rond 1869 was Christoffel Jacob als ouderling en notabele lid van de Kerkenraad van de Gereformeerde gemeente die kerkte in de Engelmunduskerk. Op 19 maart 1877 om 12 uur, vond er een droeve gebeurtenis plaats. Tijdens een werkopdracht die hij uitvoerde op de hofstede Waterland viel Christoffel Jacob van een steiger met de dood als gevolg.16 Hij liet aan zijn weduwe en kinderen een woonhuis met erf en bergplaats sectie H perceel 210 en een pakhuis met erf na, sectie H perceel nummer 617. Het laatste perceel was belast met een erfpacht van 6 gulden per jaar ten behoeve van de Diaconie van de Gereformeerde
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
40
Afbeelding 12 Een impressie van het dorp Velsen in 1760. De nummers 169 en 170 Het huis aan het Haerlemmervoetpad. Nummer 171 Het huis van de Metselaar. 1 De Engelmunduskerk, 2 de Engelmundusbeek, 3 Het Haerlemmervoetpadt, 4 het huis van de Timmerman, J. Morren, naar de transportakten uit het Oudrechtelijk Archief van Velsen en de brandweerkaart van het dorp Velsen uit 1760, origineel Noord-Hollands Archief, Kennemer Atlas.
Afbeelding 13 Het dorp Velsen in 1832. 1 het huis aan het Haerlemmervoetpadt. 2 Het huis van de metselaar. 3 Het huis van de timmerman. 4 De Heerenwech. 5 Het Haerlemmervoetpadt. 6 De Engelmunduskerk. 7 De hofstede Velserbeek. J. Morren, naar de kadastrale minuutkaart uit 1832, foto NoordHollands Archief, Kennemer Atlas.
gemeente in het dorp Velsen, volgens een akte uit 1837. Opvallend is dat deze erfpacht bij vorige transporten niet werd vermeld. Ten tweede was de erfenis belast met een hypotheek en begrafeniskosten. Onder goedkeuring van de kantonrechter in Haarlem werd de erfenis door de kinderen toebedeeld aan hun moeder, waardoor zij het bedrijf van haar overleden man kon voortzetten. Zij werd daarbij gesteund door haar oudste zoon Petrus.17 Bregje overleed in 1895. Opnieuw werd er een taxatie gemaakt van de te verdelen goederen, op basis waarvan de goederen en de contanten werden verdeeld onder de erfgenamen. Het ging om een totaalbedrag van 3000 gulden. Het bedrijf, huis, bergplaats en pakhuis gingen over naar haar zoon Petrus. De overige nog levende erfgenamen waren: • Adriana die getrouwd was met Hendrik Jacobus Zadel, koffiehuishouder wonende in Velsen. • Alida Justina die getrouwd was met Jacob Jacobi Smid die wonen in Detroit in de staat Michigan in Noord-Amerika. • Gerbrand, koffiehuishouder in Velsen. • Willem van Heijst, schilder in Velsen. • Hendrik van Heijst, metselaar in Velsen, hij zal bij zijn broer in de zaak werken. • Dirk van Heijst die meestertimmerman was in Velsen.18 Petrus was getrouwd met Magdalena Gravenkamp. In 1894 kocht hij van Jan Floris van de Wateren een woon/winkelpand op de zuidelijke hoek van de voormalige Heerenwech en de Buurtweg, nu de hoek Meervliet Zuiderdorpstraat. Hier ging hij een winkel drijven voor timmer- en metselmateriaal. Hierbij zou hij samenwerken met zijn broer Dirk de meestertimmerman. Hij ging hier met zijn gezin wonen en verkocht het huis van de metselaar in 1896 aan zijn broer Dirk voor 2000 gulden.
Het huis van de 20e eeuw tot heden Dirk van Heijst was in 1880 getrouwd met Adriana Köhler. Zij woonden in het huis dat nu bekend staat als het huis van de Timmerman en staat aan de Meervlietstraat.19 Zelf hadden zij het huis van de metselaar niet nodig en ze zullen het daarom verhuurd hebben. Uit het huwelijk kwamen 8 kinderen voort. Dit waren Bregje in 1882, die overleed drie en half jaar oud in 1885; Hendrik Christiaan in 1883 die overleed toen hij vijf weken oud was; Hendrik Christiaan in 1884; Christoffel Jacob in 1886; Bregje in 1889; Adriana in 1891; Dirk in 1892 en Jacob in 1896.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
41
Afbeelding 14 De verplaatste schuur in de Zuiderdorpstraat. Foto: Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA001002593.
Zijn zoon Hendrik Christiaan ging bij zijn vader in het bedrijf werken.20 Dirk liet in 1904 achter het huis van de metselaar een schuur bouwen. Ten noorden van zijn huis (het huis van de timmerman) aan de Heerenweg -die toen de naam Rijksweg had- liet hij in het zelfde jaar twee woningen bouwen op de plaats waar de loods had gestaan bij het huis van de metselaar (nu Meervlietstraat 30 en 32). De loods die daar gestaan had (sectie H perceel nummer 208) liet hij verplaatsen naar de huidige Zuiderdorpstraat, op de plaats waar nu het huis de Dageraad staat. Deze loods had hij in bezit gekregen in 1882. Bij archeologisch onderzoek in 2004 werd in de tuin van het huis De Dageraad, achter het huis van de metselaar, de fundatie van de in 1904 gebouwde schuur gevonden. Binnen deze fundatie lag een nagenoeg vierkante put die in drie delen was verdeeld. De bovenzijde van de scheidingswanden van de delen bevatten overloopopeningen waarvan de onderzijden onderling in hoogte verschilden. Op de binnenkant van de wanden bevond zich een laag kalk als afwerkingslaag of een laag die was achtergebleven van een kalkvoorraad in de put. Mogelijk was in deze driedelige put metselkalk aangemaakt voor het metselaarsbedrijf, maar dit kunnen we niet met zekerheid stellen. Omdat de put niet bedreigd werd door de werkzaamheden aan de tuin werd alleen de bovenzijde van de put onderzocht en op tekening vastgelegd. 21 Gezien de samenwerking tussen Dirk en Petrus is het niet onmogelijk dat Petrus de schuur met put op het terrein van Dirk had mogen plaatsen. Dirk had al eerder het bedrijf verlaten en overgedragen aan zijn zoon Hendrik Christiaan. Toen hij in 1918 op 60-jarige leeftijd overleed werd vermeld dat hij deurwaarder was geweest.22 Het huis van de metselaar en de andere bezittingen gingen over naar de gezamenlijke erfgenamen van Dirk waarbij hun moeder het vruchtgebruik kreeg. Zij liet het huis van de metselaar in 1919 vergroten, mogelijk ging zij er zelf wonen. In 1923 gingen de erfgenamen over tot de verdeling van de goederen die kwamen uit de erfenis. De erfgenamen waren: • de weduwe Adriana Kóhler, zonder beroep en wonende in Velsen. • Hendrik Christiaan, timmerman. • Christoffel Jacob, getrouwd met Korijntje Grapendaal, rijwielhersteller. • Dirk, getrouwd met Cornelia Adriana Mollevanger, brievenbesteller. • Jacob, getrouwd met Anra Jeanette van Woerkum, elektricien. • Bregje, getrouwd met haar neef Christoffel Jacob van Heijst, schoenmaker. • Als laatste Adriana de weduwe van Anton Bastiaan Kooyman, vleeshouwster. Alle kinderen woonden in Velsen. Door de genoemde kinderen en erfgenamen werd het bezit toebedeeld aan hun moeder nadat op basis van taxatie de waarde van de erfdelen in contanten over de kinderen was verdeeld.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
42
Afbeelding 15 Een gedeelte van de bovenzijde van de put met een klein deeltje van de fundatie van het schuurtje gebouwd in 1904. Foto J. Morren, 2004.
Afbeelding 16 De tekening van de bovenzijde van de put met daar omheen de resten van de fundatie van het in 1904 gebouwde schuurtje. Tekening Archeologische Werkgroep Velsen, 2004.
Afbeelding 18 Enkele van de woningen aan de Driehuizerkerkweg en de Waterlandweg, gebouwd door de firma van Heijst in 1922. Foto: Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA001000252.
Afbeelding 18 Het huis van de metselaar in vervallen toestand voor de restauratie in 1972. Foto: Noord-Hollands Archief, foto nr. KNA001002171.
Het bezit van Adriana Kóhler omvatte nu een huis aan de Middendorpstraat, sectie H perceel nr. 210, dit was het huis van de metselaar, drie woningen aan de Hoofdbuurtstraat (voorheen het Haerlemmervoetpadt), sectie H de percelen nummers 1873 en 1874 en een dubbele woning met erven aan de Zuiderdorpstraat, sectie H de percelen 4250, 4251 en 4252.23 Het bedrijf van de familie van Heijst was intussen uitgegroeid tot een wat groter aannemersbedrijf. In Velsen kregen zij opdrachten voor de bouw van woningen in nieuwbouwwijken. Het bedrijf bouwde onder meer aan de Driehuizerkerkweg, de Waterlandweg, de Kievitlaan, de Leeuweriklaan, de Lijsterlaan en de Merellaan. Adriana overleed vóór of in 1940 op 83 jarige leeftijd. Opnieuw vielen alle bezittingen, die intussen toegenomen waren, toe aan haar kinderen. Zij gingen over tot de verkoop van al haar bezittingen. Het zou te ver voeren om al deze bezittingen op te noemen, we beperken ons tot het huis van de Metselaar aan de Middendorpstraat 1, sectie H perceel nummer 210. Dit werd voor 2050 gulden verkocht aan Wilhelmus Hendricus Josephus van Leuven, een stukadoor die woonde in Santpoort. Hij was de enige directeur van de N.V. Bouw en Exploitatie Maatschappij “Lebeemo” gevestigd in Haarlem. Dit met goedkeuring van de commissaris van deze N.V., Hendricus Wilhelmus van Leuven, ook stukadoor, wonende te Santpoort. Al de andere bezittingen werden verkocht aan derden.24 In 1941 kwam de N.V. in liquidatie. Hierbij verklaarde Wilhelmus Hendricus Josephus dat hij met toestemming van Hendricus Wilhelmus, alle schulden van de N.V. op zich nam en de goederen die de N.V. bezit alleen op zijn naam werden gesteld. Zo werd Wilhelmus Hendricus Josephus de enige eigenaar van het huis van de metselaar. In 1946 verkocht hij het huis als bouwondernemer aan Hendrik Oudshoorn voor 4100 gulden. In het huis waren toen twee werkplaatsen ondergebracht. Hendrik was metaalarbeider en woonde aan de Kerkweg 28 in Santpoort.25 Hendrik liet het huis in 1947 verbouwen, waarbij de twee werkplaatsen werden teruggebracht tot één werkplaats. Hij hield het huis met de werkplaats in bezit tot 1953. Toen verkocht Meester Andele Wieger Hellema, advocaat en procureur, wonende te Velsen, als curator in het faillissement van Hendrik Oudshoorn het huis aan Jan Jacobus Waagmeester, de directeur van de N.V. Velserbad. Deze betaalde 3500 gulden voor het thuis. Jan Jacobus was getrouwd met Maria Witkamp. In 1954 liet hij het gehele huis verbouwen tot werkplaats.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
43
Afbeelding 19 Het tongewelf van de kelder na de sloop van het huis van de metselaar in 1972. Foto: Noord-Hollands Archief nr. KNA001002150.
Afbeelding 20 Het interieur van het huis van de metselaar na de herbouw van het huis. Onder de verhoging achter de trap bevind zich de kelder met tongewelf. Foto: Noord-Hollands Archief nr. KNA001002159
Jan Martinus Waagmeester, assistent bij de N.V. Phillips in Bussum, Martinus Waagmeester, tuinder in Haarlem en Coos Waagmeester een particulier uit Haarlem, vermoedelijk de zonen van Jan Jacobus, verkochten in 1968 het huis aan de gemeente Velsen. Het huis verkeerde toen in zeer slechte staat. Het huis werd in 1972 steen voor steen afgebroken en werd zoveel mogelijk met de oude bouwmaterialen herbouwd. Hierbij werd de kelder met een tongewelf niet afgebroken en in de oorspronkelijk staat gelaten. Het huis werd herbouwd als een woning en werd daarna verhuurd aan Jeanne C.H. Mets en Ems Treves.26 Circa 1997 werd het huis door de gemeente Velsen aan hen verkocht. Jeanne Mets vertelde dat het huis aanvankelijk vier kamers had, hiervan was één kamer een opkamer boven de kelder met tongewelf. In de achteraanbouw was een bedrijfje gevestigd voor het wikkelen van electromotoren. In de achteraanbouw zijn bij de herbouw twee kamers aangebracht. Dank zij deze herbouw is het huis van de metselaar een fraai bewaard historisch pand geworden. Het is een Rijks Monument.27 Met dank aan mevrouw J.C.H. Mets, mevrouw Ems Treves, Velsen-Zuid en de Archeologische Werkgroep Velsen.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
44
Bronnen 1 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 959 fo. 118v. 2 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 959 fo. 210v. 3 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 964 fo. 100, inv. nr. 918 fo. 152 en inv. nr. 964 fo. 219r. Oud Notarieel Archief Haarlem, inv. nr. 536 fo. 5. 4 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 964 fo. 219v, 220r en 221r. 5 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 919 fo. 29v. 6 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 965 fo. 195r, 197r, 221r en inv. nr. 920 fo. 46v. 7 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 965 fo. 146r. 8 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 921 fo. 23v en 157r, inv. nr. 966 fo. 172v. 9 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 921 fo. 213v, 216r, inv. nr. 922 fo. 32v en 33r, inv. nr. 966 fo. 186r en 194v, inv. nr. 967 fo.56v. 10 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 922 fo. 97r, inv. nr. 967 fo. 133v en inv. nr. 969 fo. 34v. 11 NHA. ORA Velsen, inv. nr. 969 fo. 61v en 135r en inv. nr. 970 fo. 215r. Ambachtsbestuur van Velsen, inv, nr. 113G fo. 162. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 1011 akte 54. 12 NHA. Doop trouw en begraafboeken Velsen. ORA. Velsen, inv. nr. 977 fo. 11. 13 NHA. Doop trouw en begraafboeken Velsen. Persoon en gezinskaarten Velsen. Kadaster Velsen, Kadaster Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel en inv. nr. 1G art. 84 14 NHA. Persoon en gezinskaarten Velsen. Notarieel Archief Velsen, inv. nr. 19 akte 15 en 16. 15 NHA, Persoon en gezinskaarten Velsen. Kadaster Velsen, art. 607 oude en nieuwe reeks. Hyp. 4 deel r. 7622 akte 37. 16 NHA, Persoon en gezinskaarten Velsen. Haarlems Weekblad, zondag 25 maart 1877. Archief van de Hervormde gemeente Velsen-Zuid, inv. nr. 77. 17 NHA, Kadaster Velsen, art. 1076 en 2758. Hyp. 4, deel nr. 7799 akte 9. 18 NHA. Persoon en gezinskaarten Velsen. Hyp. 4 deel nr. 8031 akte 41. Kadaster Velsen art. 832 en 1076. 19 NHA. Persoon en gezinskaarten Velsen. Hyp. 4 deel nr. 8031, akte 117. Kadaster Velsen, art. 832 en 1311. Morren J., Het huis van de meestertimmerman, in: Ledenbulletin Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Beverwijk, 2011 blz. 21-30. 20 NHA. Persoon en gezinskaarten Velsen. 21 NHA. Kadaster Velsen, art. 1311. Archeologische Werkgroep Velsen: Verslag archeologisch onderzoek Zuiderdorpstraat 4, 2004/5. 22 NHA. Hyp. 4 deel nr. 8191 akte 49. Kadaster Velsen, art. 1311. 23 NHA. Persoon en gezinskaarten Velsen. Hyp. 4, deel nr. 8568, akte 148. Kadaster Velsen, art. 1311 en 3634. 24 NHA. Hyp. 4, deel nr. 9119 akte 8. Kadaster Velsen, art. 3534 en 7271. Aar Joke van der en Lucassen Michaël, Driehuis, Velserbroek en de Zuid- en NoordSpaarndammerpolder, Haarlem 1993, blz. 142 Fuchs Hans, Nieuw IJmuiden, Haarlem 1997, blz. 71. 25 NHA. Hyp. 4, deel nr. 9158 akte 61. Kadaster Velsen, art. 7271 en 5093. 26 NHA. Hyp. 4, deel nr. 9483 akte 92. Kadaster Velsen, art. 5093, 8216, 4087 en 9250. 27 Haije Gemser, Siebe Rolle, Siem Schaafsma en anderen, Een kerk en een handvol huizen. Velsen, 1975, p. 138 en 155.
Afkortingen: NHA: Noord-Hollands Archief Haarlem. ORA: Oud Rechtelijk Archief. Hyp. 4: Hypotheken 4, kantoor Haarlem.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
45
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
46
Obe van der Klei
door Cor Castricum
I
n onze serie over de beverwijkse Middenstand van de Breestraat hoort zeker ook de juwelierszaak Obe van der Klei thuis. De zaak deed in goud, zilver en uurwerken enz. en had zich op 26 oktober 1940 gevestigd in het perceel Breestraat 2A waar voorheen het sigarenmagazijn van de firma Buitenhuis was gevestigd, als filiaal van het bedrijf op de Zeestraat hoek Baanstraat. Vóór 1916 was het een winkelpand van het sigarenbedrijf Gebroeders Majoor geweest.
1923, het 1e lustrum van de RK Hanzebond voor Horlogemakers en Handelaren in goud en zilver. In het midden hun eerste voorzitter Theo van der Klei, de grootvader van Vincent.
De roots van dit bedrijf liggen niet in Beverwijk doch in Alkmaar. De grootvader van de huidige eigenaar, Theo van der Klei (1863-1930), vestigde zich daar in 1883 als zelfstandig juwelier/horloger. In 1906 liet hij een nieuw woonwinkelpand bouwen aan het LuttikOuddorp 56, vlakbij de Zaadmarkt en met aan de overkant van de brug het ‘Huis met de kogel’. Als meester-horlogemaker vervaardigde hij daar met behulp van verfijnde draai banken complete gecompliceerde klokkenuurwerken. In de jaren na Wereldoorlog 1 (1914-1918) werd de Nederlandse Rooms-katholieke Hanzebond van Horlogemakers en handelaren in goud en zilver opgericht, waarvan Theo van der Klei de eerste voorzitter werd. De verre voorouders van de familie Van der Klei kwamen uit Duitsland. In de 17e eeuw vestigden zij zich in het Groningse Oldambt, waar de eerste geregistreerde katholieke stamvader Pieter Michiel van der Klei (1813-1873) heette. .
Luchtfoto uit 1948 met vanaf linksonder de Koningstraat schuin naar boven lopend en naar boven toe de Meester van Lingenlaan met de conservenfabriek Gebroeders Docter. Op de voorgrond het begin van de Breestraat met op de hoek café Bellevue, vervolgens op 2A, met de markiezen, de zaak Obe van der Klei, dan twee panden verder (op 6), waar vanaf 1971 alleen de etalage zichtbaar gebruikt werd door Obe van der Klei.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
47
Het pand sinds 1906 in Alkmaar.
Het begin van de Breestraat in 1983, met de door Dick van der Klei ontworpen puien.
In 1930 werd, na de dood van Theo van der Klei, het juweliersbedrijf aan het LuttikOuddorp in Alkmaar overgenomen door zijn zoon en schoondochter Obe van der Klei (1902-1975) en Johanna van der Klei-Messelaar (1904-1975). De tijd was verre van gunstig: heftige naweeën van de Amerikaanse beurscrash van 1929 – met ‘zwarte donderdag’ op 24 oktober – veroorzaakten ook in Europa veel ellende. In 1933 besloten Obe en Johanna de zaak te sluiten. Ze verhuisden naar Amsterdam waar Obe zich tijdelijk als verzekeringsagent vestigde. In 1940 viel het oog van Obe op een pand dat te huur stond aan de Breestraat nummer 2a in Beverwijk. Net zoals het pand in Alkmaar met een prachtige trapgevel en ook gebouwd in 1906. Het bloed kroop waar het niet gaan kon en Obe en Johanna openden hun nieuwe juwelierszaak midden in het eerste oorlogsjaar op 26 oktober 1940, om twee uur in de middag. Wederom geen gunstige tijd om een juwelierszaak te beginnen. Maar binnen drie maanden waren ze uitverkocht, want de gulden was als gevolg van de Duitse inval enorm gedevalueerd. De mensen wilden meer vaste waarde voor hun geld en kochten al het goud en zilver dat voorhanden was. Obe en Johanna van der Klei hadden op dat moment al tien kinderen, waarvan de oudste meehielpen om het huishouden voor het werkzame echtpaar makkelijker te maken.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
48
Het begin van de Breestraat in 1987.
In 1944 volgde een tijdelijke massale evcuatie van de bevolking van IJmuiden en Beverwijk vanwege het schootsveld voor het afweergeschut van de Duitsers. Ook de familie Van der Klei moest met de hele kinderschare het woonwinkelpand verlaten. Bij terugkomst bleek een onbekende familie zich in het pand te hebben gevestigd, die doodgemoedereerd beweerde dat het huis van hen was. Na het bevrijdingsjaar 1945 volgden de moeilijke jaren van de wederopbouw van Nederland. Ook voor Obe en Johanna, die inmiddels veertien kinderen hadden; zeven jongens en zeven meisjes waarvan er in een bepaalde tijdspanne er vijf op de universiteit zaten, zonder enig studiegeld of kinderbijslag. Maar ook Nederland kende een zeker Wirtschaftswunder. Vanaf ongeveer 1957 groeide de Nederlandse economie jaarlijks met vele procenten en mensen beloonden zichzelf uitbundig met de aanschaf van mooie juwelen en horloges. Het ging juwelier Obe van der Klei voor de wind. Hij had een goede relatie met een investeerder die er wel brood in zag om met Obe’s beroepskennis halverwege de jaren vijftig een van de eerste postorderbedrijven van Nederland voor horloges te beginnen, onder de naam Magic Mail. In 1963 verhuisden Obe en Johanna naar een nieuw gebouwde bungalow aan de Warande 53 te Beverwijk. Deze was ontworpen door hun zoon Dick van der Klei die inmiddels architect geworden was. In datzelfde jaar ontwierp Dick de nog altijd up-to-date glas/stalen
De Warande was in 1963 nog in ontwikkeling. De nieuwe woning van Van der Klei zou in het gedeelte tussen de flatwoningen en de eerste bungalows verschijnen. Foto: Noord-Hollands Archief
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
49
winkelpui voor de juwelierszaak en werd het bovenpand aan de Breestraat in drie appartementen verdeeld. Obe en Johanna wilden na een werkzaam leven stoppen en in 1972 namen hun jongste zoon Vincent en zijn vrouw Geertje de zaak over. In dat jaar werd de zaak uitgebreid met het pand Breestraat 6, waar de etalage over de volle breedte van het pand kon worden uitgebreid. Dit pand werd aanvankelijk gehuurd van mevrouw A. Scholtens. Nog steeds wordt de gevel bovenin gesierd met de naam J.B.Scholtens van de eerste eigenaar, die handelde in sigaren en later bij Majoor is gaan werken. Dit pand werd in 1980 door Vincent van der Klei aangekocht en in 1986 verkocht aan vishandel Tol en Koning uit Volendam. In 1995 werd Vince Diamonds opgericht, een ‘groothandel’ voor de particulier in diamanten. Nu volgde een periode van specialisatie met bekende topmerken op het gebied van horloges en juwelen. In 2007 besloten de eigenaren Vincent en Geertje van der Klei om de voorraden te gaan uitverkopen en van een welverdiend pensioen te gaan genieten, zoals ze reeds lang van tevoren gepland hadden. De zaak sloot zijn deur voor de reguliere verkoop van goud, zilver en horloges van de betere merken op 3 mei 2008. Mede veroorzaakt door de wereldwijde kredietcrisis explodeerde in dat najaar de goudprijs. Vincent en Geertje besloten toen om alleen op de zaterdagen goud en zilver in welke vorm dan ook te gaan inkopen. En dat doen ze op het moment dat dit artikel verschijnt nog steeds. Daarmee kent Obe van der Klei intussen al 130 jaar bedrijfsvoering met slechts drie generaties Van der Klei - en dat is op zijn minst opmerkelijk!
Vincent en Geertje van der Klei in 2007.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
50
Van Vuuren Elektrotechniek
door Ge Hofman
H
Et gEEl-BlAUwE wErkmAtErIEEl vAN vAN vUUrEN ElEktrOtEChNIEk Bv. is voor velen uit de IJmond en omgeving een bekend gezicht. Het bedrijf is dan ook al heel wat jaren gevestigd in Beverwijk. Maar het had haar oorsprong in Velsen-Noord. In 1925, op 17 oktober, richtte Jan W.A. van Vuuren samen met zijn vrouw Anna E. de Vries zijn bedrijf op en hij begon daar met elektrotechnische werkzaamheden vanaf de Melklaan 18. In deze moeilijke periode startten ze met de fabricage van een voor die tijd vooruitstrevend stukje huishoudelijk gereedschap: de stofzuiger. Jarenlang werd deze machine gebouwd onder de naam “de Vuurpijl” en die heeft feitelijk aan de basis van dit bedrijf gestaan.
“De Vuurpijl”
De Melklaan in Velsen-Noord.
Al snel bleek de werkplaats aan de Melklaan niet over voldoende ruimte te beschikken en werd er uitgekeken naar een nieuwe locatie, die in 1929 werd gevonden in Beverwijk, waar een nieuwbouwpand werd betrokken op de hoek van de Cornelis Matersweg en de Populierenlaan. (foto) Een modern pand met een grote etalageruit om de stofzuiger en andere elektrische materialen tentoon te stellen. Het pand staat er in 2013 nog steeds maar is momenteel een woonhuis. In deze eerste jaren werden vele werkzaamheden uitgevoerd voor diverse gemeentes in de omgeving en ook voor de Rijksoverheid. In en rondom de toen nog nagelnieuwe afsluitdijk, die werd opengesteld voor verkeer in 1933, zijn door van Vuuren heel veel elektrische installaties aangelegd bij de Lorentzsluizen van Kornwerderzand en de Stevinsluizen bij Den Oever. Openbare verlichtingsinstallaties voor het wegverkeer waren toen nog niet van toepassing (en op dit wegdeel nu ook nog maar mondjesmaat aanwezig). Dat het toentertijd niet altijd makkelijk was om je werk te bereiken blijkt wel uit de foto’s van het wisselen van een onderweg lekgereden band. Voor die tijd had de firma al modern materieel.
Het nieuwe pand aan de Cornelis Matersweg.
Het echtpaar Van Vuuren bij de opening.
De Lorenzsluizen bij Kornwerderzand in 1946 en het met vereende krachten wisselen van een band op weg daarnaartoe.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
51
In 1950 werd op 17 oktober het 25-jarig bestaan van Van Vuuren groots gevierd. Links het voltallige personeel; hierboven vlnr Jan Willem, Anna en Jan van Vuuren aan de feestdis,
In de jaren direct na de oorlog tussen 1946 en 1950 werden in opdracht van de Nederlandse Genie op diverse locaties langs de Nederlandse grenzen bunkers en andere verdedigingswerken voorzien van elektrische verlichting. In 1950 werd er op de locatie Cannenberg nabij Vaals in Limburg een onderdeel van de NAVO gevestigd, waarbij Van Vuuren de opdracht verwierf om daar alle beveiligingsinstallaties aan te leggen. Een grote opdracht voor het Beverwijkse bedrijf, waarvan de belangrijkheid duidelijk werd toen de werknemers en directie allemaal gescreend moesten worden op hun verleden. In een aantal gevallen werden de mensen zelfs in hun privéleven geschaduwd.
Het garagebedrijf aan de Koning straat, hier op een foto uit 1983.
Het 25-jarig bestaan werd gevierd met een bezoek van het gehele personeel aan de fietsen fabriek Magneet in Weesp. Waarom een fietsenfabriek? Omdat de Van Vuuren organisatie uitgebreid was met een afdeling fietsen en gemotoriseerde voertuigen! En dat allemaal aan de Cornelis Matersweg, aan de achterzijde. Intussen had de familie van Vuuren ook gewerkt aan gezinsuitbreiding. In deze jaren werden geboren dochter Wil, zoon Hans, zoon Chris, dochter Hilda en zoon Jan Willem. Later zou nog zoon Ruud komen. Een tweede gemotoriseerd deel van het bedrijf werd in gebruik genomen aan de Koningstraat In Beverwijk, waar tegenover het huidige Koningshof het garagebedrijf werd geopend alwaar auto’s van de merken BMW en VW werden verkocht en onderhouden. In deze jaren werd het eigen wagenpark behoorlijk uitgebreid voor de werkzaamheden langs en op de Noord-Hollandse wegen. De eerste ladderwagen die gekocht werd kwam bij de brandweer Kerkrade vandaan. Veel opdrachten kwamen er van de KNHS, in de volksmond bekend als de Hoogovens in IJmuiden. Daar werd door de jaren heen heel veel aan de technische installaties gewerkt van onder andere de Hoogovens zelf en van de staalfabrieken. Jaren later is Van Vuuren ook weer actief geweest bij de demontage van diverse elektrische installaties van bijvoorbeeld de Hoogovens 2 en 3. De jaren ’50 verliepen uitstekend voor het gehele bedrijf en begin jaren ’60 werden er plannen gemaakt om het bedrijfspand aan de Cornelis Matersweg uit te breiden. Om de hoek, aan de Florastraat, werd in 1962 een start gemaakt met een nieuwbouw voorzien van woningen. Het pand kon in 1963 feestelijk geopend worden door burgemeester Bruinsma. Het pand voorzag in een winkel voor moderne elektronische apparatuur en ook waren in het geheel de fietsen en bromfietsen niet vergeten.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
52
De eerste ladderwagen, overgenomen van de brandweer Kerkrade.
In deze jaren werd er ook serieus gedacht aan uitbreiding van de elektriciteits/installatieafdeling van het bedrijf. Er werd verliefd gekeken naar het pand van de firma van Bragt aan de Gladiolenlaan 2 in Beverwijk, dat jaren had dienstgedaan als bollenschuur. Rond 1965 is de overstap gemaakt naar deze locatie. Aan de zijde van de Wijk aan Duinerweg werd een romneyloods geplaatst voor al het rollend materieel en ook voor opslag van de auto’s van klanten van het garagebedrijf aan de Koningsstraat. In 1965 werd ook weer een grote opdracht aangenomen van het Hoogovensbedrijf: de nieuwbouw van de Warmband 2 walserijen aan de noordzijde van de Zeestraat naar Wijk aan Zee leverde heel veel werk op. Op het terrein van de plakkenopslag aan de westzijde werd verlichting aangebracht maar ook heel veel van de voedende bekabeling voor de Warmband is geleverd en gelegd door van Vuuren Elektrotechniek. De infra afdeling van toen beschikte over modern materieel om het geheel vakkundig uit te voeren. De aanleg van transportbanden bij de Buitenkade van Hoogovens.
Doordat de Hoogovens zijn werkterrein aan het uitbreiden was richting het noorden werden er op de Zeestraat naar Wijk aan Zee een tweetal spoor/weg viaducten bijgebouwd voor het verkeer op het Hoogoventerrein zelf. Dit betekende voor van Vuuren een extra opdracht van de Gemeente Beverwijk voor de aanleg en aanpassingen van de openbare verlichting op dit wegdeel. Daarbij hoorde ook de aanleg van de pompkamers met de bijkomende elektrische installaties. Ter hoogte van de Hoogovens-ingang aan de Zeestraat werden in 1965, ook in opdracht van de Gemeente Beverwijk, verkeerslichten aangelegd. Deze verkeerslichten staan er al lang niet meer. Zoals al eerder beschreven werden ook in andere delen van het land werkzaamheden uitgevoerd. Zo ook in 1965, toen in Delfzijl de Aluminium Fabriek Delfzijl werd neergezet en van Vuuren de mooie opdracht binnenhaalde voor de aanleg van alle bekabeling voor de terreinverlichting en alle bouwprovisoria. De uitvoering werd gedaan door Chris van Vuuren en hij had zijn hoofdkantoor in een ‘camper’ op het terrein in Delfzijl.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
53
In 1966 werd op het Hoogoventerrein de C-platenhal Rooswijk gebouwd. Deze hal werd door van Vuuren voorzien van een uiterst moderne verlichtinginstallatie die gemakkelijk opgebouwd kon worden door gebruik te maken van de aanwezige portaal/bovenloopkraan. Er werden steigers opgebouwd vanwaaraf de monteurs makkelijk bij de installatie konden komen en één van de mannen werd aangewezen als kraandrijver. Dat kon toen allemaal nog. Ook werden de benodigde schakelruimten van verdeelkasten voorzien om de geplaatste installatie te laten werken.
Een tweetal foto’s van mei 1969 met het wagenpark van het bedrijf. Volkswagen en Ford voerden de boventoon en voor het grote materieel werd gebruik gemaakt van Amerikaans materiaal zoals REO en JEEP. De ladderwagen was van het merk Chevrolet.
In 1968 werd nogmaals op het Hoogoven terrein een knap staaltje van moderne techniek voor die tijd getoond: het leggen van 16 kabels in één keer trok veel bekijks. Voor de niettechneuten onder de lezers: de kabels waren van polsdikte, dus absuluut niet de lichtste soort. Maar het geheel werd met het grootste gemak uitgevoerd door de infra afdeling. In de jaren 1969 – 1970 werd het oude pand aan de Gladiolenlaan verbouwd en aangepast aan de eisen van die tijd, wat ook hard nodig was gezien de expansie die het bedrijf doormaakte: van een paar personeelsleden naar meerdere tientallen. Als je de ingehuurde personen meeneemt die in die jaren nodig zijn geweest voor de nieuwbouwactiviteiten op het Hoogoventerrein –zoals bij Hoogoven 7 en de Oxystaalfabriek 2– kom je snel boven de 150 man personeel uit! In 1973 werd bedacht dat de winkel groter moest worden en een locatie zou krijgen in het winkelhart van Beverwijk. In dit jaar werden er onderhandelingen gestart voor de aankoop van het pand van de firma “de Duif ” aan de Breestraat 94. Op 25 april 1974 vond de grootse opening plaats van het nieuwe winkelbedrijf aan de Breestraat, met op de begane grond de platenafdeling, witgoed, televisies en een heuse stereo-luisterruimte. De bovenverdieping werd bij de opening nog niet gebruikt. Maar een jaartje later werd deze ingericht als keukenstudio met als hoofdmerk het exclusieve ‘Bulthaup’. Het winkelbedrijf werd hier gerund door dochter Wil Krook-van Vuuren en haar man Cees Krook en Ruud van Vuuren. Het betekende dat het pand aan de Florastraat werd verlaten. . Begin jaren ’80 werd het oude pand van de Duif aan de Breestraat met de grond gelijk gemaakt en kreeg de Breestraat op dat stukje een ander aangezicht. Een volledig nieuw pand met woningen erboven was het eindresultaat. Op dat moment verdween ook de reparatiewerkplaats uit het pand aan de Wijk aan Duinerweg en werd aan de achterzijde van
Begin jaren ’70 werd ook de terreinverlichting op het Hoogoven terrein uitgebreid met 16 grote lichttorens die we waarschijnlijk allemaal wel een keer hebben gezien. Ze waren 32 meter hoog en voorzien van -voor toenmalige begrippenheel veel licht. Nadat de torens horizontaal van alle armaturen en bekabeling waren voorzien werden deze verticaal geplaatst en op het hoofdnet aangesloten. De foto’s zijn van het terrein bij Oxystaalfabriek 2 en bij Heckett.
Op 26 februari 1971 werd er “open huis” gehouden in het verbouwde pand aan de Wijk aan Duinerweg 2. Daar waren toen gevestigd; de radio- en TVwerkplaats van het winkelbedrijf aan de Florastraat; het magazijn voor de installatie afdeling; administratie, projectleiding en bedrijfsbureau bevonden zich op de bovenverdieping en helemaal rechts op de foto ziet u de garage.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
54
Aan de achterzijde van het zware materieel zien we de woningen van de Gladiolenlaan waaraan het pand toen nog zijn uitgang had. In de jaren ’70 is het huisadres omgedraaid naar de Wijk aan Duinerweg 2. Dit werd ook gedaan om logistieke redenen, het wagenpark groeide en werd steeds groter en kon vanwege overlast voor de bewoners eigelijk niet meer over de Gladiolenlaan.
De uitbreiding van de werkzaamheden hield ook in dat van Vuuren zich ging bezighouden met de aanleg van sportveld-verlichting. Op deze foto ziet u de montage van de verlichting op de tennisbanen van tennisvereniging Marquette in Heemskerk. Voormontage op de grond en met de hand een mast van 12 meter omhoog zetten; zoiets is vandaag de dag niet meer denkbaar.
de Breestraat een moderne werkplaats ingericht die geleid werd door chefmonteur Wout Roozendaal. Eind jaren ’90 is het pand door Van Vuuren Beeld en Geluid verlaten en uiteindelijk verkocht. In 1974 werd een grote opdracht verkregen van het toemalige PEN-bedrijf in Velsen-Noord. Op dit terrein werden nieuwe eletrotechnische- en mechanische werkplaatsen gerealiseerd en een uiterst modern kantoorpand van 6 verdiepingen met in het bovenste gedeelte een complete sportzaal. De werkplaatsen staan er nog wel, maar ook hier moet worden vastgesteld dat het kantoorpand al weer jaren geleden afgebroken is. In 1979 werd Albert Heijn aan het Kerkplein in Heemskerk omgebouwd tot één van de proefwinkels van AH aangaande nieuwe automatiserings-systemen. De BAR- of streepjescodes werden in dit soort winkels als eerste uitgeprobeerd alvorens deze in de rest van het land werden geïntroduceerd. Dit betekende meteen dat Van Vuuren de geteste en goedgekeurde apparatuur ook in de landelijk winkels mocht gaan inbouwen en de monteurs van het bedrijf hebben dan ook wel heel wat winkels in Nederland gezien! Eén van de problemen was dat altijd in de weekeinden werd omgebouwd. Na winkelsluiting op de zaterdagavond werden alle kassa-units verwijderd en kwamen de nieuwe barcodekassa’s naar binnen en het geheel moest dan maandagmorgen weer operationeel zijn. Bij een winkel met twee of vier kassa’s was zoiets geen probleem maar in winkels met meer dan twintig van deze installaties is het wel eens hard rennen geweest.
Van Vuuren op de Breestraat in het pand van De Duif, tussen Zwagers ijzerhandel en De Bazar. Op de foto hieronder ziien we Wout Roozendaal die er aan de achterzijde zijn reparatiewerkplaats had.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
55
n 1980 haalde de firma de Beverwijkse kranten, toen in opdracht van de gemeente Beverwijk de oude gietijzeren masten die nog op heel veel plaatsen stonden werden verwijderd en vervangen door moderne gegalvaniseerde. De mannen op de foto kwamen onderweg wel een erg vreemd mastje tegen en besloten de pers ervan op de hoogte te stellen. Deze persfotograaf nam het geheel serieus op en plaatste het in de krant.
In 1980 werd er een grote opdracht uitgevoerd in Amsterdam, waar Van Vuuren bij Mobil Oil alle verlichting op het terrein van de raffinaderij moest vervangen. Niet alleen de lichtmasten maar ook alle verlichting in de plant zelf. De foto toont wel dat er toen anders werd omgegaan met de veiligheid dan vandaag de dag: de lichtmast werd rechtop gezet met behulp van een touwtje aan de hoogwerker!
Door uitbreiding van de werkzaamheden in de utilitaire en infratechnische afdeling van het bedrijf werd er besloten om in Heerhugowaard een installatiebedrijf over te nemen en een nieuw bedrijfspand te openen. Van hier uit werd in de omliggende gemeenten in Noord-Holland geholpen met het onderhoud van hun installaties. Maar ook de Smiths Chips fabriek in Broek op Langedijk (nu bekend onder de merknaam Lay’s) was een grote opdrachtgever voor deze locatie.
Van Vuuren is sinds 1975 actief bij ’s lands enige gelddrukker, de Koninklijke Johan Enschede B.V. te Haarlem. In eerste instantie werd met Adviesbureau Nagtglas Versteeg de verhuizing gerealiseerd vanaf het Klokhuisplein in Haarlem naar de Waarder polder waar tot op de dag van vandaag nog vele verbouwingen en realisaties volgden.
Niet alleen Nederland was het werkgebied van Van Vuuren. Uit het Nederland waar de zon bijna altijd schijnt kwam een aanvraag van het Ministerie van Openbare Werken en Verkeer in Paramaribo voor de aanleg van diverse elektrotechnische installaties in loodsen in de havens. Maar ook een opdracht van Esmil Water Treatment Plant werd binnengehaald, voor het elektrisch samenstellen van 92 waterzuiveringsinstallaties die gebouwd werden op de Hofgeest (in de Velserbroek) en daarna per boot door de firma Schenker naar Alexandrië in Egypte verscheept. Tijdens het transport en de opslag in de haven aldaar is er het nodige beschadigd en verdwenen en Van Vuuren moest ter plaatse de installaties operationeel maken. Deze installaties worden gebruikt om op diverse plaatsen langs de Nijl drinkwaterplaatsen te maken voor de plaatselijke bevolking. Een foto van het wagenpark van Van Vuuren in 1981. Zoals u kunt zien was de modernisering goed op gang, met meerdere hoogwerkers (op de foto 3) en bedrijfswagens. In 1985 werd daar een bijzonder stukje techniek aan toegevoegd: een hoogwerker met een hoogte van 32 meter die ook nog naar beneden kon werken. Bij o.a. de bouw van de Zeeburgerbrug heeft deze zijn diensten ruimschoots bewezen want onder het brugdek van deze brug moest scheepvaart-geleideverlichting opgehangen worden en dat ging met deze machine perfect. (foto) Later in de jaren ’90 werd het aantal hoogwerkers verhoogd naar 7 stuks.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
56
Dat de werkzaamheden in de jaren ’80 een vlucht namen kan je wel zien op deze foto van het bedrijfsbureau, de bezetting hiervan was in 1981 meer dan verdubbeld.
In de jaren ’80 werd ook het materieel behoorlijk uigebreid. Naast de al aanwezige hoogwerkers (van de ladderwagens hadden we eerder afscheid genomen) werd er voor toenmalige begrippen een wel heel hoge hoogwerker aangeschaft. Een van de mederwerkers van Van Vuuren, Bert van Dijk, heeft de aankoop en hoogtetest hiervan op laconieke wijze in beeld gebracht.
Deze hoogwerker werd ook ingezet bij de opening van het Van Vuuren pand in 1981 in Heerhugowaard, De opening van dat pand werd verricht door Jan van Vuuren zelf, staande in de nieuwe hoogwerker van het bedrijf.
In 1986 werden alle 350 Mobil tankstations in Nederland voorzien van nieuwe verlichting vanuit Beverwijk. Tevens werd het onderhoud hiervan uitgevoerd door een team monteurs die vrijwel dag en nacht onderweg waren om het geheel draaiende te houden. ’s Avonds thuiskomen was er dan niet bij en er werden dus heel wat overnachtingen gehouden in de landelijke hotels. Op de foto hiernaast zijn brandstofprijzen te zien waar we vandaag de dag alleen maar van kunnen dromen. (En dat waren dan nog guldens ook!). Lijnverlichting is een specialisme van Van Vuuren Elektrotechniek. Deze foto’s laten zien hoe in opdracht van Rijkswaterstaat de lijnverlichting langs de A9 werd aangebracht. Eerst aan de noordzijde van de Velsertunnel; later tot aan Uitgeest. In de jaren na 1986 zijn meerdere wegdelen van het Noord-Hollands Rijkswaterstaat-wegennet voorzien van dit soort verlichting. Eén van de bekendste wegdelen is het gedeelte tussen Uitgeest en Alkmaar. Die bekendheid kwam doordat het programma Over de Balk hier aandacht aan besteedde omdat de geplaatste verlichting niet aan mocht vanwege een beschermde uilenkolonie ter hoogte van Akersloot. Aan de zuidzijde van de Velsertunnel werd de lijnverlichting gebouwd tot aan de brug van zijkanaal C. In 2010-2011 is dit weer allemaal gesloopt om plaats te maken voor uiterst moderne dynamische verlichting. Ook in 1986 werd er voor Rijkswaterstaat een project uitgevoerd op de Rijskweg A4 tussen Schiphol en Burgerveen/Roelofarendsveen. Het betrof de aanleg van de vandaag de dag zeer bekende rijbaansignalering. Het was de eerste confrontatie met dit systeem waar de hedendaagse wegen vol mee staan.Je kan ook zien dat er toen andere regels voor veiligheid golden want tussen de middag werd er gewoon in het gras naast het wegdek geluncht. Zoiets is vandaag de dag niet meer mogelijk en bijzonder gevaarlijk.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
57
In 1988 werd de ETIEC ZES PLUS opgericht, een samenwerkingsverband tussen zes installatiebedrijven en een technisch adviesbureau met als doel de opdracht te verwerven voor het realiseren van de elektrotechnische installaties ten behoeve van de uitbreiding van de Luchthaven Schiphol. Enkele van deze zeer grote uitbreidingen zijn door ZES PLUS uitgevoerd.
Op 1 april 1994 werd door de heer Kees Verhoeckx van de KEMA Nederland het felbegeerde ISO 9002 certificaat overhandigd aan directeur Hans van Vuuren. Wat op 10 januari 1997 werd vervolgd met het VCA** certificaat, ontvangen van de Aboma Keboma.
In 1989 werd een overname aangekondigd binnen het bedrijf Van Vuuren. In het NoordHollandse werden de firma ACE (Aannmers Combinatie Elektriciteitswerken) en de firma W. Groot Elektro uit Venhuizen overgenomen. Dit ter uitbreiding van de werkzaamheden in West-Friesland. In dit deel van Noord-Holland waren nog erg veel z.g. bovengrondse netten te vinden die in de jaren daarop allemaal ondergronds gemaakt moesten worden. Op de foto’s hierboven ziet u nog monteurs aan het werk met klimijzers aan hun voeten om deze werkzaamheden uit te voeren. In 1990 werd een nieuwbouwpand aan de Scheldeweg 1 in Hoorn geopend. Het pand van de overgenomen firma Groot in Venhuizen werd verlaten voor een uiterst modern onderkomen tegenover het bedrijventerrein Hoorn 80. Vanuit dit pand wordt West-Friesland van service voorzien voornamelijk op het gebied van openbare verlichting in gemeenten zoals Hoorn, Enkhuizen, Stede Broec, Medemblik, Koggenland en Drechterland. Al sinds de begin jaren ’80 is van Vuuren de onderhoudsaannnemer van het Rijks Waterdistrict Noord-Holland. Hieronder vallen het gehele Noordzeekanaal, de sluizen en pieren bij IJmuiden, de Oranjesluizen bij Amsterdam, de havenverlichting van Muiden en Marken en de TESO aanlegsteigers bij Den Helder. Op de foto uit 1990 werden er werkzaamheden uitgevoerd om de scheepvaartgeleideverlichting langs het Noordzeekanaal goed zichtbaar te houden tijdens het SAIL evenement in Amsterdam. Al in 1996 werden er door van Vuuren Elektrotechniek zonnepanelen geplaatst en wel in de haven van Enkhuizen. Op de foto de haveninvaartlichten voorzien van deze moderne techniek.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
58
Ook in deze jaren kende Beverwijk een RPOC, (Regionaal Praktijk Opleidings Centrum) in het pand aan de Wijk aan Duinerweg was een heuse school aanwezig waar leerlingen van diverse bedrijven uit de IJmond hun opleiding genoten. Na hun opleiding konden deze leerlingen rechtstreeks instromen in het bedrijf wat hen aangemeld had voor deze opleiding. Het geheel werd geleid door een oud werknemer van Van Vuuren die zich had toegespitst op het bijbrengen van het vak in de praktijklokalen. Het geheel is later opgegaan in de bedrijfsopleidingen aan de Laurens Baecklaan in Beverwijk. In 1994 werd met behulp van de sleepboot van Heida IJmuiden een nieuwe waterkruising gemaakt in de Mercuriushaven in Amsterdam. De foto is gemaakt aan de achterzijde van kunstmestfabriek Amsterdam (AMFERT). Vanaf een platte werkschuit werd de nieuwe kabel neergelaten in de haven en later aan beide zijden aangesloten in de verdeelkasten op de kade. De oude bekabeling werd normaalgesproken weggehaald alleen bij deze haven kwam het zeer vaak voor dat de gehele kabel verdwenen was. Een van de keren dat er geen kabel meer te vinden was werd deze een paar uur later gevonden. De kabel had een reis over het Noordzeekanaal gemaakt aan het anker van een schip dat gebruik wilde maken van de grote sluis in IJmuiden, waar de kabel ervoor zorgde dat de sluisdeur niet meer dichtging. De totale kabellengte van 400 meter hing achter de boot aan en kwam tussen de sluitende deur... In 1994 kreeg van Vuuren de opdracht van de gemeente Velsen voor de aanleg van de infrastructurele voorzieningen voor ca. 1500 woningen in de Velserbroek. Voor het eerst werden alle disciplines zoals leidingen van het gas, water, riool, gescheiden hemelwaterafvoer, CAI-leidingen, PTT en Stroomvoorzieningen in één arbeidsgang gelegd. Iets wat voor het bedrijf ook een grote uitdaging was, niet alleen technisch maar zeker gezien de grondgesteldheid in de Velserbroekpolder. Het grondwaterniveau bleek op heel veel plaatsen behoorlijk problemen op te leveren. Het probleem werd aardig weergegeven in een tekening van collega Bert van Dijk. De uitbreidingen van het Nederlandse wegennet was in 1997 ook al in volle gang. Rijkswaterstaat verleende Van Vuuren in dat jaar de opdracht voor de aanpassingen van de verlichtinginstallaties op de Rijksweg A4 tussen Leiderdorp en het Prins Clausplein. De weg werd uitgebouwd tot twee maal vier rijbanen en in de middenberm verrezen lichtmasten met een hoogte van 18 meter. Omdat het bestaande wegverkeer om de werkplek heen werd geleid ontstond er een verkeersvrije werkzone met als voordeel dat de fiets gebruikt kon worden voor het uitzetten van diverse onderdelen. Ton Dol, de uitvoerder, kon op de fiets op pad naar de volgende locatie.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
59
In de duinen bij Heemskerk werd in 1996 een nieuwe ultramoderne waterfabriek gebouwd. Samen met de firma ATH techniek werd dit werk uitgevoerd in opdracht van het Provinciaal Waterleidingbedrijf en tot vandaag de dag geldt deze fabriek nog als uiterst modern in waterwinning. In IJmuiden en aan de kant van Velsen-Noord werd er op dat moment druk gewerkt aan de vernieuwing van de installaties op de pieren van het Noordzeekanaal. Door werking van de pieren waren er in de loop der jaren verschillende mankementen ontstaan in de aanwezige bekabeling met als gevolg dat de havenlichten vaak in storing stonden. De uitvoering werd gedaan door de infra afdeling van Van Vuuren, maar tijdens de uitvoering stak een probleem de kop op, toen bleek dat de bekabeling die uitgewisseld moest worden in kabelbuizen en kabelgoten van asbest waren getrokken. Voor de mannen betekende dit dat er beschermende kleding en adembescherming gedragen moest worden. Op zich geen groot probleem maar het leverde wel hilarische momenten op. Hoewel de pier afgesloten was voor alle verkeer kwamen er heel veel mensen, die de borden niet serieus namen, vragen wat er aan de hand was.
Op 6 juli 1995 werd directeur Hans van Vuuren geridderd in de Orde van Oranje Nassau door Mr. W.J. Hoobroeckx, burgemeester van Heemskerk. onder het toeziend oog van zijn vrouw Adri van Vuuren. De bijbehorende festiviteiten werden gehouden in een grote feesttent op het terrein van de firma aan de Wijk aan Duinerweg.
Langs het Noordzeekanaal was een moderne centrale van Rijkswaterstaat verrezen. Bekend als Verkeers Centrale Noord-West-Nederland wordt hier gewaakt over de Rijkswegen tussen de provinciegrens Utrecht – Noord-Holland (bij de Witte Bergen), de kop van de afsluitdijk en de A4/A44 nabij Burgerveen. Grote beeldschermen tonen er alles wat er op deze wegen in Noord Holland gebeurt, inclusief alle verkeerstunnels. De aanleg van de terreinverlichting werd gedaan door Jos de Boer van de infra afdeling van Van Vuuren.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
60
Mannen in witte pakken op de Noordpier.
Tja, en dan komen we al in het jaar 2000. Dat mag je eigenlijk nog geen echte geschiedenis noemen. Samenvattend dateert Van Vuuren Elektrotechniek dus van 1925 en heeft het een lange staat van dienst op elektrotechnisch gebied. Het bedrijf werd opgericht door J.W.A. van Vuuren. Het was eerst gesitueerd aan de Melklaan in Velsen-Noord en werd later voortgezet aan de Florastraat te Beverwijk. In 1969 is het bedrijf verhuist naar de Wijk aan Duinerweg 2 in Beverwijk, waar het zich nog steeds bevindt. Samen met de vestiging in Hoorn is Van Vuuren Elektrotechniek B.V. in heel NoordHolland dekkend voor uit te voeren werkzaamheden en daarnaast voor jarenlange relaties en opdrachtgevers ook landelijk werkzaam. Begin jaren ’70 meldde zich de 2e generatie om het bedrijf te leiden, met J.C. van Vuuren als algemeen directeur. Inmiddels heeft, met H.J.A. van Vuuren als algemeen directeur, de 3e generatie de dagelijkse leiding overgenomen Werden in de vooroorlogse jaren nog de elektromotoren van stofzuigers opnieuw gewikkeld, tegenwoordig manifesteert het bedrijf zich bijvoorbeeld met hoogwerkers om de openbare verlichting, terrein- en sportveldverlichtingsinstallaties aan te brengen en te onderhouden. Een discipline die slechts enkele bedrijven beheersen. Ook qua industrie en utiliteit bestaan er voor het bedrijf geen geheimen meer op elektrotechnisch gebied, onder andere door voortdurend te investeren in vakkennis en kwaliteit van mensen en organisatie. Daardoor is Van Vuuren Elektrotechniek B.V. in staat complete elektrotechnische installaties voor kantoren en fabrieken aan te leggen, te onderhouden en te beheren.Het familiebedrijf heeft zich ontwikkeld tot een krachtige onderneming waar betrouwbaarheid, loyaliteit en deskundigheid hoog in het vaandel staan.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
61
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
62
Jan Melgerd (1871-1943), smid, brandweerman, geschiedschrijver door Ton van Oosterom
B
ij toeval kreeg ik een aantal papieren in handen uit de nalatenschap van Jan Melgerd. Deze had vele jaren een smederij annex rijwielzaak in het dorp Velsen, totdat hij in 1939 naar Beverwijk verhuisde. Melgerd komt uit deze gegevens naar voren als een man met een brede belangstelling, niet alleen voor familiezaken maar ook voor wat er in zijn dorp en in de wereld om hem heen gebeurde. Daarbij was het bijzondere, dat hij klaarblijkelijk de behoefte voelde om veel van die gebeurtenissen ook vast te leggen. Zo is er bij die papieren een boeiend geschreven verslag van de vele jaren dat hij actief was in de Velsense brandweer. Hij beschrijft daarin een periode die een halve eeuw brandweerhistorie behelst, tussen 1882 en 1931. Ook trof ik een soort dagboek aan, beginnend in 1927 en doorlopend tot in de eerste oorlogsjaren. Tenslotte was er een plakboek bij met krantenknipsels, met name uit de jaren dertig en het begin van de jaren veertig. Voor deze bijdrage werd vooral gebruik gemaakt van het dagboek en van de brandweerherinneringen. En omdat in dit dagboek ook de lotgevallen van de smederij vastgelegd zijn, zal daarmee begonnen worden. Maar niet, dan nadat eerst de persoon van Jan Melgerd en zijn familie nader beschreven worden, voor zover thans bekend.
Gegevens omtrent Johannes (Jan) Melgerd en zijn familie Zelf gaf hij, toen zijn bedrijf in 1939 werd onteigend voor de vergroting van de ponthavens en de aanleg van een nieuw pontplein, in een interview voor de IJmuider Courant aan dat hij stamde uit een geslacht waarin het smidsvak al sinds 1758 van vader op zoon overging. Ook zijn vader Johannes (1838-1887) was al smid in Velsen, evenals zijn grootvader. Deze, eveneens Johannes (1802-1848) geheten, was in 1835 getrouwd met Helena de Landmeter (1805-1873). Beiden waren te Velsen geboren. Helena was een dochter van Leyn
De familie Melgerd, v.l.n.r.: Pieternella Melgerd-Melsert, Johannes (Jan) Melgerd, Suzanna Melgerd, Suzanna Melgerd-van den Heuvel, Adriaan Melgerd, Agatha Melgerd-Houtgraaf, Helena Melgerd, Willem Melgerd en diens zoon Jan. De foto is mogelijk gemaakt ter gelegenheid van het vertrek in augustus 1908 van Willem en zijn gezin naar Java.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
63
de Landmeter en Maria Ditmar. Leyn was geboren in Oost-Capelle en van beroep sergeant in het leger. Leyn en Maria trouwden in 1806, in het jaar na de geboorte van dochter Helena. Helena’s moeder Maria Ditmar was een Velsense, hier geboren op 25 februari 1786. En van Maria’s vader Johannes Ditmar weten wij dat hij, afkomstig uit Bennebroek en op 23 mei 1779 te Velsen getrouwd met Adriana van Brakel, hier in Velsen smid werd. Nu staat er op de bekend geworden ‘kaart van de brandmeester’ uit het dorp Velsen, getekend in 1760 door de toenmalige brandmeester en bedoeld om de bij brand in het dorp benodigde lengte van de slangen te berekenen, slechts één smederij aangegeven. En dat is de smederij die later in bezit is van onze hoofdpersoon Jan Melgerd. De vraag rijst dan of er, voorafgaande aan de Melgerds, toch andere eigenaars zijn geweest. Een duidelijk antwoord hierop is er voorlopig niet. Grootvader Johannes Melgerd, geboren in 1802, zou al in 1848 overlijden. Op de gezinskaart in het gemeentelijk archief staat Helena reeds als weduwe en als hoofd van het gezin te boek, met als beroep ‘smidse’. Als ‘huizing’ staat genoteerd ‘284’. De huizen werden in die tijd doorgenummerd. Jans vader, geboren te Velsen en woonachtig bij zijn ouders in de smidswoning, was in 1877 getrouwd met Suzanna van den Heuvel (1842-1910). In de trouwacte draagt Suzanna de naam Van den Heuvel van haar moeder, daar de vader onbekend was. Suzanna werd in december 1875 als huishoudster in de gemeente Velsen en op het adres van de smederij ingeschreven als ongehuwd en afkomstig uit Noordwijk. Gelijktijdig met haar werd de op 7 april 1871 te Noordwijk-binnen geboren Johannes Melgerd te Velsen vanuit Noordwijk ingeschreven. Misschien hield haar komst als huishoudster naar Velsen verband met het feit dat Helena de Landmeter in 1873 overleden was, na haar man 25 jaar overleefd te hebben. Indien het jaar 1877 van de trouwacte juist is en Johannes haar zoon is, zou Suzanna al in 1871 te Noordwijk een kind gekregen hebben. Of Johannes Melgerd (1838-1887) de biologische vader daarvan was, wordt niet duidelijk. De in 1871 te Noordwijk geboren Johannes werd bij het huwelijk in 1877 geëcht. Beide echtelieden waren toen al wat ouder: de man 39 en de vrouw 35 jaar. In datzelfde jaar 1877 werd in het huwelijk van Suzanna en Johannes zoon Willem geboren, later nog gevolgd door Adrianus Johannes (1879), Helena Anna Suzanna (1882), Suzanna Hendrika (1883) en als laatste Johan Andries in 1886.
De kaart van de brandmeester.
Jan kwam net als zijn vader in het smidsvak, evenals zijn jongere broer Willem. Hij was 30 jaar oud toen hij in 1901 trouwde met Pieternella Melsert, geboren op 5 december 1865 te Den Haag. Op 1 december 1902 werd te Velsen hun dochter Johanna geboren. Zij zou later onderwijzeres in Velsen worden en in 1927 trouwen met Arie Groeneveld.
v.l.n.r.: Willem Melgerd, Dirk Stapper, Jan Melgerd, de linkerfoto is van rond 1890, de rechterfoto van 1900.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
64
Fanfare Euterpe
Vier jaar na Johanna werd in 1906 zoon Willem geboren. Willem, eveneens als smid opgeleid, zou in 1933 trouwen met Jans Bosman, ook uit Velsen. Haar ouders woonden aan de Zeeweg. Willem vertrok in 1937 naar Zuid-Afrika, waar hij werk vond in de techniek. Op 15 maart 1912 kwam Pieternella te overlijden. Op 26 juli van dat jaar werd Pieternella’s jongere zuster Cornelia Christina vanuit Den Haag in Velsen ingeschreven op het adres van haar zwager, mogelijk om bij te springen in het nog jonge gezin van haar overleden zuster. Maar twee jaar later, in 1914, hertrouwde de weduwnaar met Antje van Huis. Antje was op 5 december 1882 te Bennebroek geboren en woonde te Haarlemmermeer. Op 27 oktober 1914 werd zij te Velsen ingeschreven. Cornelia Christina Melsert vertrok toen naar de familie C. J. van Heijst, te Velsen. Jan Melgerd speelde al vroeg een rol in het dorpsleven. Zo maakte hij reeds in de jaren negentig van de 19e eeuw deel uit van het bestuur van het Velsense fanfarecorps Euterpe, samen met zijn broer Willem en andere bekende dorpsbewoners, zoals zijn buurman, de zadelmaker Sigling en ook loodgieter Bonarius. En toen op 9 maart 1940 op Westerveld de crematie plaatsvond van notaris Gerrit Daniël Boerlage, stond in het krantenverslag bij de vele, veelal vooraanstaande belangstellenden ook J. Melgerd vermeld, als oud-secretaris van het Burgerlijk Armbestuur. Zijn rol in de brandweer van Velsen komt later nog uitvoerig aan de orde. De smederij van de familie Melgerd, met daarbij ook het woonhuis, stond aan de Rijksstraatweg nr. 1 (de latere Meervlietstraat), nabij en ongeveer tegenover het Wilhelminapleintje, later bekend als ‘het pleintje van Bresser’, zo genoemd naar het daar aanwezige schildersbedrijf van deze familie, gevestigd in het voormalige schoutshuis. Helaas bevond de smederij zich echter ook nabij de pontveren. Helaas, want in 1939 zou de noodzakelijke uitbreiding van de ponthavens de ondergang via onteigening van Jan’s bedrijf betekenen. Hoog op de gevel van de smederij stonden de jaartallen 1758-1910 aangegeven. In dat jaar 1910 heeft er een verbouwing plaatsgevonden. Die hield waarschijnlijk verband met de vestiging rond die tijd, in een deel van het gebouw, van een rijwielhandel. Onder de naam Euterpe bouwde Melgerd ook zelf fietsen. Tevens was hij importeur en agent van ‘Royal Enfield’ rijwielen. Voor deze nieuwe activiteiten werd de smederij meer naar achteren verplaatst. Er zijn ook enkele foto’s bekend van voor deze verbouwing. Op een daarvan is een straattafereel afgebeeld. Links staat de smederij, rechts is het eerder genoemde pleintje te zien. De gevel van de smederij is hier duidelijk anders dan op latere foto’s. Tegen de gevel staan losse wagenwielen. De personen geheel links zijn te herkennen als Jan Melgerd en zijn (veel kleinere) broer Willem. Bekend is dat deze Willem, die in 1877 geboren was, trouwde met Agatha Houtgraaf, een zuster van Daatje Houtgraaf die op Waterland fijnstrijkster was. Na de geboorte in 1902 van hun zoon Jan Willem Adriaan is Willem met zijn gezin in augustus 1908 naar Ned. Oost-Indië vertrokken. Twee jaar later zou zijn moeder komen te overlijden. In datzelfde jaar 1910 vond er in Hotel De Prins op
De Meervlietstraat met links de smederij vóór de verbouwing. De personen geheel links zijn te herkennen als Jan Melgerd en zijn broer Willem.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
65
Een advertentie in de IJmuider Courant uit 1922
29 juli ten overstaan van notaris G.D. Boerlage een vrijwillige openbare verkoping plaats van een woon- en winkelhuis waarin sinds vele jaren is uitgeoefend een welbeklante smederij met een aan de achterzijde voor weinige jaren bijgebouwde woning. Deze verkoping hield verband met het overlijden van Suzanna Melgerd-van den Heuvel. In de advertentie werd vermeld eigendom van de erven Melgerd. Het bezit is bij deze verkoping kennelijk voor de familie behouden gebleven, waarbij Jan de firma heeft voortgezet. Op foto’s zien we Jan Melgerd als een forse man, in het dorp duidelijk een man van betekenis. Zijn veelzijdige interesse blijkt, behalve uit zijn rol in het openbare leven, ook nog op een andere, verrassende manier. Zoals eerder al vermeld, bevond zich in de door hem nagelaten papieren een soort dagboek. Na zijn dood is dit kennelijk door zijn weduwe en na haar door dochter Johanna en vervolgens weer door kleindochter Pieternel (roepnaam Nel, 1928-2000) zorgvuldig bewaard. Alles wat hij belangrijk of interessant genoeg vond om vast te leggen noteerde hij hierin met vermelding van datum, maand en jaar en in een keurig handschrift. Deze notities beginnen -voor zover ze mij in handen kwamen- in 1927 en lopen, met een onderbreking gedurende de jaren 1941 en 1942, door tot ze eindigen in de eerste dagen van december 1942, een klein jaar voor zijn dood dus. Het ‘dagboek’ maakt echter de indruk in een aaneengesloten periode na 1939 te zijn opgeschreven vanuit eerdere notities, bv. uit agenda’s. Mogelijk heeft hij dit gedaan na de beëindiging van zijn bedrijf in
De verbouwing van de smederij in 1910. Foto: NHA.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
66
1939. Het ruim 60 pagina’s tellende geschrift biedt een belangwekkende verzameling van kleine en grote gebeurtenissen uit de familie, de smederij, het dorp en wat hij verder las of hoorde. In het kader van deze bijdrage moet volstaan worden met de volgende illustratieve greep eruit, overgenomen in de oorspronkelijke spelling. Training van het voetbalelftal van Uruguay in Velserbeek, 1928
11 Juni 1928: Na de Olympische Spelen te Amsterdam vertrokken na den laatsten wedstrijd de voetballers van Uruguay naar Parijs. Zij waren gelogeerd in Hotel Velserbeek. Wedstrijd Uruguay-Argentinië 2-1. 24 April 1932 overleden mevr. van Gameren, 62 jaar. 25 Mei 1932: Om half een wordt onder groote belangstelling van Ingenieurs der R.W. de Afsluitdijk aan de Zuiderzeewerken gesloten. 10 Augustus 1934: Vrijdag n.m. 3.15 uur. Aan de N.zijde middenveer: Het vaartuig voer af van den wal terwijl de klep nog niet was opgehaald. Er bevond zich juist op het oogenblik van afvaren nog een Auto van den heer Heijneman, Overtoom te Amsterdam, op den klep en kon het dek van het vaartuig niet meer bereiken. De Heer Heijneman wist nog bijtijds uit de Auto te springen, maar tegelijk stort het voertuig van den klep en te water. In de Auto bevonden zich nog 5 personen, waarvan Mevrouw Heijneman, haar zoon en een passagier, na geheel onder water verdwenen te zijn geweest zich weten te redden. De dochter en een andere Dame, 25 en 32 jaar oud, zijn echter hierbij omgekomen. Veele reddingspogingen werden beproefd, waarbij de Heeren Janus Vermeer en Gebr. van Heijst zich moedig te water begaven, maar alles was tevergeefs, de deuren van de auto konden niet worden opengemaakt. Met behulp van de bok van het Stoompontveer is de Auto op de wal gebracht. Het ongeval hetwelk door een groot abuis of verzuim ontstond, maakte vooral onder de dienstdoende schipper Schotvanger grooten indruk, het geheele personeel was wanhopig. 6 October 1937. Het KLM-vliegtuig ‘de Specht’ verongelukt bij Palembang. 3 Leden der bemanning en een passagier verliezen het leven. 9 Mei 1940. Lucht- en Beschermingsdienst komen in werking. 10 Mei 1940. De Duitsche troepen komen bij Pannerden over de grens. Bruggen over den Rijn en den IJssel opgeblazen. Luchtgevechten bij IJmuiden. 3 uur ’s nachts.
De smederij na de verbouwing van 1910. Foto: NHA.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
67
Winkel, smederij en woonhuis vormden samen een fors complex.
12 Mei 1940. 1e Pinksterdag. Kalmen dag. Wel vliegtuigen boven het land. Ook te IJmuiden. Vernieling van Woon- en Pakhuizen omgeving Vischhal. Prinses, Prins en kinderen verlaten vanuit IJmuiden per Torpedobootjager van de Ned. Marine het land en begeven zich naar Engeland. 13 Mei 1940. 2e Pinksterdag. Alles is in beroering! Naar Velsen, waar ieder die de Ponten overgaat onderzocht wordt op wapens. Veel leden van de N.S.B. worden in hechtenis genomen en weggevoerd. Ook Duitschers worden vastgehouden. Des avonds verlaten de Koningin en de Regeering (de Ministers) het land. 24 Juli 1940. In den nacht (half 2) van 23 op 24 valt in de Verlengde Vondellaan een Engelsche bom in een broeikast. en vernielt de gehele kast en vele glasruiten van de omliggende hhuizen. Toen de oorlog uitbrak woonde de familie Melgerd al bijna een jaar aan de Dr. Schuitstraat te Beverwijk, waarheen zij verhuisd waren na de onteigening van hun bedrijf in 1939. Hun dochter Johanna en haar man woonden daar aan de Groenelaan. Jan Melgerd zou in zijn woning te Beverwijk in de vroege morgen van 5 oktober 1943 komen te overlijden. Hij werd begraven op De Biezen in Santpoort. Daar is zijn graf, omgeven door een fraai smeedijzeren hekwerk, nog steeds aanwezig. Op de grafsteen staan ook de namen van zijn eerste vrouw en van een van zijn zusters vermeld. Na deze korte schets over zijn familie, zijn persoon en zijn levensloop, volgen thans zijn lotgevallen in en met de smederij.
Van hoefsmid tot ondernemer Piet van Heijst (1901-1981) vermeldt in zijn ‘Herinneringen’ dat de broers Jan en Willem Melgerd aanvankelijk het smidswerk voor wagenmaker P. Cats deden. Toen er later onenigheid ontstond tussen Cats en de broers Melgerd, zo schrijft Van Heijst, besloot Cats in zijn bedrijf aan de Noorderdorpstraat zelf een smederij in te richten. Piet van Heijst vermeldt dat dit rond 1906 plaatsvond. Voor deze smederij nam hij de smid Tjerk Boorsma in dienst. Willem Melgerd, zo zagen we al eerder, vertrok naar Ned. Oost-Indië, waar hij bij de Spoorwegen werk vond. In 1921 kwam hij, lijdend aan tbc, naar Velsen terug en overleed hier in zijn woning aan het kerkplein in 1926, drie jaar later gevolgd door zijn vrouw, die eveneens aan tbc stierf. Ook een dochter was besmet met wat men toen noemde ‘pleures’, maar zij herstelde ervan en zou een hoge leeftijd bereiken. Jan Melgerd bleef als smid in het familiebedrijf aan de Rijksstraatweg nummer 1 werken. Zijn vader was, zo zagen we eerder, al in 1887 overleden, toen Jan pas 16 jaar oud was. Er verbleven echter in het grote pand, zoals blijkt uit de gegevens van de burgerlijke stand,
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
68
Het graf van Jan Melgerd, zijn eerste vrouw Pieternella Melsert en zijn zuster Suzanna Hendrika op de begraafplaats De Biezen in Santpoort.
In de smederij v.l.n.r.: n.b., Jan Melgerd, n.b., werknemer Van der Plas en Jo Melgerd. Op de foto daarnaast: Links de rijwielzaak van Melgerd aan de Meervlietstraat, rechts de oude hoefsmederij..
doorlopend inwonende personeelsleden. Zij zullen het bedrijf draaiende hebben gehouden na het overlijden van Melgerd sr. Ook kunnen er, zoals duidelijk wordt uit de op het adres ingeschreven personen waaronder een kandidaat-notaris en een hulponderwijzer, kamers verhuurd zijn. In het begin van de 20e eeuw heeft het accent in de smederij welhaast zeker gelegen op het werk als hoefsmid. Bijna alles ging toen immers nog met paardentractie. Met verloop van tijd werd dat minder en kwam de nadruk te liggen op meer algemeen smidswerk en nog later op constructiewerk. Die ontwikkeling valt ook af te lezen uit de aantekeningen in zijn dagboek. Zo noteerde hij op 24 januari 1933: Eerste werk op de eigengemaakte zetbank, een plaatstuk van 1000 bij 3 mm haaks omgezet. Direct daarna schreef hij: “Deze bank is in Juni 1939 overgegaan en in gebruik van de werkplaatsen R.W.staat, Pontveeren”. Die toevoeging is kennelijk direct gemaakt en is mede een reden voor de aanname dat het gehele verslag over de periode 1927 tot 1942, pas in of na 1939 is geschreven vanuit eerdere aantekeningen. Dezelfde notitie bewijst voorts ook, dat Jan Melgerd een vakman was. De stoompont leverde hem kennelijk werk op, want van 31 augustus 1933 is de aantekening: “Wij maken voor het Stoompontveer een watertank voor de machinekamer Kennemerland: 198 bij 108 bij 80 cm, van 4 mm plaat. Geheel geklonken!” Men leest eruit, dat hij trots was op zijn werk. Hij schafte ook nieuwe machines aan. Zo vermeldde hij op 11 juli 1935: Donderdag wordt onder groote voldoening de nieuw aangekochte Draaibank in gebruik genomen. Groote medewerking van de zijde van het Technisch personeel van de Rijkswaterstaat (de Heeren Taconis, Baas en Metselaar) en van P. Gaarthuis, die de Betonvoeting zoo uitstekend in orde bracht. Een volgende notitie vermeld ik vanwege de schrijfwijze -die hij ook later bezigt- van zijn rijwiel. Hij noteerde op 6 juli 1936: “Met Hendrik Honing per viets naar Zaandam, bij firma Wed. Gras O.zijde 319 gekocht 616 kg prima Pokhout voor f 154.- Prachtig weer!”
Jan Melgerd rond 1922 voor zijn rijwielzaak met, zoals hij het noemt, zijn viets. Geheel links is nog juist de ponthaven te zien.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
In de jaren dertig kwamen, naast de smederij, weer twee nieuwe activiteiten tot ontwikkeling. De rijwielhandel werd uitgebreid met de verkoop en reparatie van motorfietsen. Op nota’s staat trots vermeld: ‘Agent FN motoren’. De letters FN stonden voor Fabrique Nationale, een Belgische fabriek van motoren, auto’s en ook van wapens. Aan de straat kwam nu een benzinepomp van Shell te staan. Auto’s waren immers ook in Velsen in opkomst. Een notitie in zijn dagboek van 5 augustus 1936 houdt eveneens verband met nieuwe activiteiten: “2 Tandems (Juncker en Locomotief ) aangeschaft voor verhuur”. Tien dagen later werd deze aantekening weer gevolgd door een locale gebeurtenis: “Feestweek te Beverwijk, de Toren is schitterend electrisch verlicht en bij ons goed zichtbaar”. In april 1937 werd ‘een nieuw laschtoestel’ aangeschaft. Er volgden opdrachten voor de Chemische Fabriek Velsen (hekwerk) en voor de loogtoren van Hoogovens moesten leuningen gemaakt worden. In 1938 vermeldde hij o.a. werk voor het Crematorium en op de baggermolen Nederland I van de firma Bos en Kalis. Hier moest hij 100 meter opgeviste kabel, die tussen de emmers vastzat, in stukken snijden. 69
Maar op vrijdag 13 januari 1939 volgde een voor zijn bedrijf onheilspellende notitie: “Eerste bezoek bij den Hoofd Ingenieur bij den Rijkswaterstaat te Haarlem, Ir. C. Wolterbeek”. Dat werd het begin van het einde voor zijn bedrijf. Er moesten namelijk nieuwe ponthavens komen voor de beide stoomponten Kennemerland en Velsen. Daarbij zou tevens een pontplein worden aangelegd dat aansluiting moest geven op de inmiddels aangelegde betonweg langs het kanaal naar Amsterdam. Op 23 januari was er al een bespreking met de makelaar de heer Bus over de voorgenomen onteigeningsplannen. Hij noteerde: “Indienen van een Inventarislijst, verkoop enz. van goederen, omzet benzine enz.” Op 7 februari volgde op het kantoor van de Stoompontverendienst te Velsen weer een onderhoud met de heer Wolterbeek. Het huis en de zaak waren inmiddels getaxeerd op ƒ 18.750 en inventaris en gereedschappen op ƒ 1.750.
Links: fietsen was aanvankelijk vooral ‘mannenwerk’. Rechts: de auto is in opmars en de eerste bezinepomp in het dorp is er.
Melgerd maakte een moeilijke tijd door, want behalve de gedwongen beëindiging van zijn zaak ging het ook niet goed met zijn naar Zuid-Afrika geëmigreerde zoon Willem. Dat bericht ontving hij via de schoonouders van zijn zoon, de familie Bosman. Een en ander leidde tot een regelrechte ruzie met deze familie die een blijvende verwijdering tussen de beide families tot gevolg had. De gebeurtenissen wat de zaak betreft, volgden elkaar snel op. De tweede mei 1939 noteerde hij: “Groot en belangrijk bericht! De Heer Kroon brengt namens Ir. Wolterbeek het bericht dat ons geheele Bedrijf volgens afgesproken bedrag wordt overgenomen. Er wordt 6 weken bepaald voor ontruiming”. De achtste mei: “Afscheid genomen van de Heeren Blaauw en Post aan het Crematorium. Op 9 mei: Ary van Dijk koopt twee Boormachines, Zaagbank en Slijpstoel”. De dertiende: “Deze week 8 Rijwielen verkocht”. Op 22 mei: “Huis Dr. Schuitstraat bekeken en tegelijk gehuurd van mevr. Hogedoorn”. Drie dagen later: “Er gaan veel vietsen weg”. Op 28 en 29 mei vierde het echtpaar, zoals Melgerd noteerde, de laatste Pinksterdagen in het oude huis. Vanaf 1 juni werd alles leeggemaakt, naast machines en gereedschappen, die deels overgingen naar Rijkswaterstaat, onder andere ook 4000 kg staaf- en plaatijzer. Uit de notities leest men dat het enerverende dagen voor het echtpaar Melgerd waren. Het betekende immers afscheid nemen van hun huis, het bedrijf, het personeel, de vrienden en de buren. Zo was er op 3 juni een bijeenkomst met die buren en bekenden, waarin deze “een photo in lijst” aanboden die gemaakt was door de IJmuider Courant, met daarop “de Aanwezige Heeren”. Van die heren voerden C. J. van Heijst en J. van Kempen het woord. De foto werd aangeboden door: D.C. Boogert, H. Bosman, J.H. Bonarius, J.G. Bresser Sr., J.G. Bresser Jr., H. van Brummelen, J. Grapendaal, J. Esselman, C.J. van Heijst Pzn., H.C. van Heijst, T. van Honk, A.H. Jansen, J. van Kempen, H.C. Köhler, A.P. Mooy, P. Vermeer en Mevr. Wuis. Op 10 oktober volgde weer een emotionele gebeurtenis: er moest afscheid genomen worden van het personeel, veelal na een dienstverband van vele jaren. Melgerd noteerde: “Afscheid genomen van Mulder (bijna 24 jaar), H. van der Plas (21 jaar), en A. Ingelse (2 1/2 jaar in
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
70
De Dr. Schuitfontein werd in 1912 op het Stationsplein onthuld. Sinds 1926 stond de fontein op het plantsoentje in de Dr. Schuitstraat, waar eerder de muziektent had gestaan. In de oorlog verdwenen de koperen vogel en alle overige metalen versieringen. Hij staat sinds 1953 op het Moensplein.
Jan Melgerd en zijn vrouw Antje Melgerd-van Huis, kort voor de afbraak van het bedrijf in 1939.
dienst). Benzinepomp wordt gesloten! (de laatste afnemer trekt de benzineslang stuk). Omzet benzine 1 Januari - 10 Juni 1939 31.345 Liter”. De Rijkswaterstaat liet er geen gras over groeien. Zo lezen we: “14 juni 1939: De smederij ligt al geheel tegen den grond!”. En: “15 Juni: Vertrek uit het oude huis!”. Maar er bleef toch ook ruimte om aandacht te besteden aan andere zaken. Zo noteerde Melgerd op 27 juni: “de Oranje van de Maatschappij Nederland gaat proefstoomen, loopt 26 Mijl. Snelste Motorschip ter wereld!”. Daarna volgen er berichten van geheel andere aard. Op de eerste augustus 1939 noteerde hij dat de Duitse troepen in de middag de Poolse grens overtrokken, met veel slachtoffers. De wereld raakte in beroering. Op 8 augustus schreef hij: “De mijnenveger ‘van Ewijck’ van de Nederlandsche Marine loopt op een mijn bij Callantsoog waarbij 29 leden van de bemanning omkomen”. En, ofschoon hij het dorpsgebeuren had verlaten, noteerde hij toch op 12 augustus 1939: “Overleden in het R. Kruis Ziekenhuis alhier de Heer J. van Gameren, 72 jaar oud”. Van Gameren werd de zestiende augustus op De Biezen begraven, waarbij de notitie: “Veel belangstelling, vooral van de zijde van het Velser Ziekenfonds waarvan de overledene 42 jaren achtereen Voorzitter was”. Van Gameren werd diezelfde maand nog, op de 25e, gevolgd door zijn dorpsgenoot Gerrit Grapendaal, de melkboer, 86 jaar oud. In oktober 1939 volgde voor Melgerd nog een laatste klusje in het dorp: “31 October voor de laatste maal de kachel helpen plaatsen in de Ned. Herv. Kerk te Velsen. Er is een moderne centrale gasverwarming aangelegd”. Die ‘moderne gasverwarming’ herinner ik mij nog levendig. Op de wanden waren op enkele meters hoogte schuin naar beneden gerichte gaselementen aangebracht -ik meen dat ze broodjes genoemd werden naar hun formaat- die aangenaam rood opgloeiden als ze brandden. Ze hebben nog vele jaren dienst gedaan! Jan Melgerd was nu ondernemer-af. Hij bleef het jaar 1940 nog wel tot in oktober doorgaan met zijn notities. In dat voor ons land eerste oorlogsjaar betreffen zijn aantekeningen toch vooral de plaatselijke en landelijke gebeurtenissen, zoals de koude winter van 1940, met op 30 januari de elfstedentocht, waarbij hij vermeldt: “...waaraan 3200 deelnemers. Wind N.O. en 11 graden vorst”. Bij Oosthuizen, zo schrijft hij, sneeuwt op 2 februari een trein geheel in. Het bombardement op Haarlem, de 3e oktober 1940, vormt een van zijn (voorlopig) laatste notities. Er waren 27 mensen bij omgekomen en veel gewonden gevallen. Daarna bleven aantekeningen ruim twee jaar achterwege, tot ze definitief eindigen met een verslag van een meerdaags bezoek aan familie te Hilversum, begin december 1942. De daar wonende
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
71
De groepsfoto in 1939 gemaakt ter gelegenheid van het vertrek van de familie Melgerd naar Beverwijk na de gedwongen beëindiging van hun bedrijf in verband met de uitbreiding van de ponthavens.
Willem Melgerd, zoon van zijn grootvader, geboren in 1846, was op hoge leeftijd overleden. Jan Melgerd beschrijft uitvoerig de reis erheen, met de door oorlog en winterse omstandigheden moeizame treinreis. Ook het verblijf van 1 tot 6 december wordt bijna van minuut tot minuut vastgelegd. Op de laatste dag in Hilversum vierde zijn vrouw daar nog onder onprettige omstandigheden haar zestigste verjaardag. Een van de begrafenisrijtuigen bracht hen naar het station voor de terugreis. Met dit verslag eindigen de notities van Jan Melgerd. Bij de nagelaten documentatie hoort echter, zoals eerder vermeld, ook een plakboek met krantenknipsels, helaas niet steeds gedateerd. Bij een aantal ervan noteerde hij het jaar. Deels zijn ze uit de jaren dertig, deels ook uit de eerste oorlogsjaren. Het lijkt erop, dat hij zijn notities heeft vervangen door deze krantenknipsels. Na de oorlog heeft een van zijn familieleden dit plakboek klaarblijkelijk nog een aantal jaren voortgezet, tot in 1957. Wel volgde er, in zijn notitieboek, waarschijnlijk in het handschrift van zijn weduwe, nog een pagina gedateerd 5 october 1943. Er valt uit te lezen dat Jan Melgerd diezelfde 5e oktober ’s morgens vroeg is overleden na een koortsende ziekte van enkele dagen. Zij noteerde op die bladzijde voorts allen die kwamen condoleren, familieleden, vrienden en bekenden. Ontroerend is de wijze waarop zij nauwkeurig alle bloemen beschreef die men meegenomen had. En onder de laatste aantekening van Melgerd uit 1940 noteerde zij in 1946 nog, op dezelfde manier waarop hij dat placht te doen: “17 Februari 1946: Bericht dat Willem Melgerd Jr. oud 39 jaar in krijgsgevangenschap in het kamp Tjimahi bij Bandoeng (Madioen) Java Ned. O.I. op 23 Juli 1945 is overleden en aldaar begraven”. Het wordt louter als feit vermeld. Hoe en in welke hoedanigheid deze Willem, met wie het, zoals blijkt uit notities door zijn vader uit de latere jaren dertig, niet goed ging in ZuidAfrika, in Ned. Oost-Indië terecht gekomen is, wordt niet duidelijk.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
72
De afbraak van een gedeelte van het dorp Velsen in oktober 1939. Op de voorgrond de Meervlietstraat gezien in noordelijke richting met rechts de restanten van de smederij van J. Melgerd en het hek van het gebouw van Christelijke Belangen.
Melgerd en zijn vrouw verhuisden naar de Dr. Schuitstraat 35 in Beverwijk; het pand rechts op deze ansichtkaart uit het begin van de vorige eeuw. De opvallende gevel heeft de tand des tijds slechts ten dele doorstaan.
Jan Melgerd, oud-brandmeester van Spuit I Voor het laatste deel van dit verhaal over Jan Melgerd gaan we weer terug naar 1931, het jaar waarin hij zijn herinneringen noteerde aan zijn vele jaren bij de Velsense brandweer. Die begonnen al aan het einde van de 19e eeuw, toen hij op jeugdige leeftijd zijn vader, die toen brandmeester was, reeds hielp, bijvoorbeeld met het bij brandalarm wekken van de nodige brandweermensen. En ze kwamen tot een einde toen hij, bij de opheffing van de brandweerafdeling Velsen-dorp, eind 1931, er ook een punt achter zette, echter niet dan na een schriftelijk protest tegen deze maatregel. Aanleiding tot deze opheffing was een reorganisatie van de brandweer in de gemeente Velsen, waartoe eind 1931 werd besloten. Hierbij werd de afdeling Velsen-dorp als zelfstandige brandweerafdeling opgeheven. Kon tot dusverre al ruim worden geciteerd uit de historie zoals die door Jan Melgerd zelf werd vastgelegd, dan kan hem thans nogmaals de gelegenheid gegeven worden aan het woord te komen, nu in zijn hoedanigheid als (oud) brandmeester van Spuit I te Velsen. Hij schreef het hiernavolgende verslag onder de titel ‘Brandweerkrabbels’. Een titel die er naar mijn mening te weinig eer aan geeft. De opheffing van Velsen-dorp als zelfstandige en tevens oudste afdeling was voor Melgerd aanleiding de herinneringen aan zijn tijd bij de brandweer op te halen en vast te leggen. Zoals uit zijn verslag naar voren komt, doet hij dit op levendige, humoristische en soms ironische wijze, vooral wanneer hij de branden beschrijft die hij meegemaakt heeft. Waarschijnlijk heeft hij het deels vanuit notities en deels vanuit zijn geheugen opgeschreven. In een enkel geval noemt hij, bijvoorbeeld voor de brand in hotel De Prins in het dorp Velsen een iets ander jaartal dan in andere bronnen vermeld. Uit zijn verslag wordt ook duidelijk, dat iedere volwassen man tot de leeftijd van 60 jaar verplicht bij de brandweer werd ingedeeld. Dat was ook wel nodig, want uit zijn verslag wordt duidelijk hoeveel mannen er in die oude tijd bij een brand dienst deden! Het waren er vele tientallen, van brandmeester tot flambouwdrager! Zo’n stoet moet indrukwekkend zijn geweest om te zien! Van mijn kant heb ik in een aantal noten, aangegeven met een cijfer in de tekst, getracht na Melgerds verslag de door hem genoemde objecten van enige achtergrondinformatie te voorzien. Zijn ‘Brandweerkrabbels’ zijn in hun geheel overgenomen, zowel vanwege hun historische betekenis, als ook vanwege de aansprekende wijze van zijn verslaglegging.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
73
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
74
Brandweerkrabbels
door Jan Melgerd Reorganisatie van de Brandweer
I
n het Raadsverslag dato 24 Nov. ’31 werd in verband met bovenstaand aangenomen, dat met het feit, dat de drie automobiel brandspuiten gestationeerd te IJmuiden, Velsen Noord en Santpoort (dorp) voldoende wordt geoordeeld de geheele Gemeente te bedienen, stellen B&W voor te ontslaan: 2 opper Brandmeesters, 2 Brandmeesters, 2 assistent Brandmeesters en 29 brandweerlieden, wat eene bezuiniging geeft van f.2050. per jaar. De bedoeling is, dat de slangenwagens op de Politieposten blijven en als mocht blijken, dat de Politie niet bij machte is de slangenwagens te bedienen, alsnog naar een oplossing zal worden gezocht. Door dit besluit zal een einde gemaakt worden aan het bestaan van twee Brandweerafdeelingen in onze Gemeente, n.l. Santpoort (station) en Velsen (dorp), nader aangeduid met Spuit I. Afdeeling Velsen is wel een der oudste afd. in de Gemeente in vergelijking met die te IJmuiden, IJmuiden Oost en Velsen Noord. Deze afd. kwamen in latere jaren, door hunne uitbreiding, voor eigen brandweermateriaal in aanmerking. Dit materiaal bestond eerder ook uit handbrandspuiten welke verleden jaar door de buitengewone uitbreiding dezer Afdeelingen werden vervangen door moderne automobielspuiten. Deze spuiten zijn van 1e klas fabrikaat F.I.A.T., bijzonder practisch uitgerust en van alle mogelijke onderdeelen en gereedschappen voorzien. De bediening en inrichting zijn in uitstekende conditie en naar aanleiding hiervan behoeft er geen twijfel te bestaan , dat door de vlugge verplaatsing dezer brandweerauto’s, bij voorkomende branden voldoende veiligheid gegarandeerd is. Het is te begrijpen dat de spuitgasten van Velsen vreemd opkeken om zoo plotseling afgeschoven te worden. Spuit I telt leden met vele dienstjaren en viel het hun hard een oud stuk openbaar werk te zien opruimen.
De eerste beschreven bladzijde uit het manuscript van de “Brandweer Krabbels” van Jan Melgerd.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
Nu ik zelf ook na jaren dienst gedaan te hebben, als brandweerman in ruste beschouwd kan worden, gaan onwillekeurig mijne gedachten terug naar mijn jeugdjaren en op welke wijze ik toen reeds deelnam aan het brandwezen. Zoo ver mij dat mogelijk is, wil ik trachten deze herinneringen eens op te halen en de werkzaamheden en het leven van onze oude Spuit I en wat daarmede plaats had te beschrijven. In een ruimte van het oude Raadhuis was het brandweermateriaal geborgen. Dit bestond uit 2 handspuiten: een Zuig- en een perspomp, groen geverfd en geplaatst op 4-wielige onderstellen. Verder nog een slangenwagen, harsfakkels, flambouwen en lantaarns. Bij het uitrukken werden de spuiten door de spuitgasten en -bij grote afstanden- door paarden getrokken. Veel capaciteit bezaten deze spuiten, zooals te begrijpen is, niet. Er werd een straal gevormd van plusminus 16 mm doorsnede en ongeveer 20 M lengte, waarmede alle voorkomende branden gebluscht moesten worden. Het traject voor deze spuiten omvatte de afdeelingen Velsen, Wijkeroog, de Heide (Velseroord- IJmuiden Oost), Driehuis en de Velserpolder. De bediening bestond uit: een opperbrandmeester; een 1e brandmeester; een 2e brandmeester; een 1e assistent brandmeester; een 2e assistent brandmeester; een 3e assistent brandmeester; een 4e assistent brandmeester; een 1e kwartiermeester; een 2e kwartiermeester en een 3e kwartiermeester, alle drie bij de perspomp en eveneens 3 kwartiermeesters bij de zuigpomp. Voorts nog 10 slangleiders-opzieners, 2 knecht-slangleiders en 2 pijphouders. 75
Verder: 10 slanghouders; 3 gereedschapzak-dragers; 3 lichters; 1 oppasser aan het brandspuithuis; 2 klokluiders of trompetters; 3 lantaarndragers; 4 flambouwdragers en 60 pompers. De brandmeesters, de assistenten, kwartiermeesters en slangleiders droegen als onderscheidingsteeken een groen geverfden stok van verschillende lengte, waarvan beide einden rood geschilderd waren. Als vergoeding werd bij een langdurigen brand brood en koffie verstrekt en bij oefening, welke eens per jaar gehouden werd, kregen de spuitgasten de som uitgekeerd van een kwartje. Bij raadsbesluit van den 10en September 1894 werd den manschappen, als vergoeding voor hunne diensten bij brand of oefening, ƒ 0,25 voor het eerste en ƒ 0,20 voor elk volgende uur betaald. Met het luiden der klokken en stooten op de trompet werden de brandblusschers dan gewaarschuwd, dat brand was uitgebroken en spoedde men zich naar het spuithuis. Met veel rumoer werden de spuiten dan uitgehaald en trok de stoet naar de plaats des onheils af. Het gebeurde meermalen, dat een geheele nacht heenging, alvorens het vuur gedoofd was. Bij de terugkomst was er van de zijde der burgers veel belangstelling, velen vonden dat een bijzondere gebeurtenis. De lijst der manschappen werd afgelezen voor de controle en verder werden de heeren bedankt voor hun hulp. Voor de jeugd was dan een belangrijk feit het schoonmaken der spuiten en slangen. Wanneer de slangen (in het kanaal gebeurde dat) geschrobd waren, werden zij aan den toren opgeheschen en aan de boomen op het Kerkplein vastgezet. Dan was het een genot om aan die slangen te gaan hangen en heen en weer te bengelen. Bij de eerste verbouwing van het Raadhuis werd het brandweermateriaal overgebracht naar het spuithuis in de Noorderdorpstraat. Inmiddels waren nieuwe spuiten aangeschaft, welke geleverd werden door de firma Otterbein te Amsterdam. Mijn betrekking tot de brandweer bestond door de omstandigheid dat mijn Vader als opvolger van den heer D. Langeveld op 11 Januari 1882 benoemd werd als Opperbrandmeester van Spuit I. De Gemeente telde toen nog geen 6000 zielen. Wanneer nu brand uitbrak, werd mijn Vader als eerste gewaarschuwd en bij het vernemen van dat alarm was ondergetekende tegelijk present om dan te beginnen de meest belangrijke personen te helpen wekken. Allereerst de klokluiders, dan de brandmeesters, toen de Heeren Van der Berg, Gottmann, Cats sr., Gaykema, Sigling sr. enz. Dan volgden werkzaamheden bij het uithalen der spuiten, zooveel mogelijk helpen trekken en dan mocht ik Vaders brandstok (met vlag) dragen en dan liefst voor de spuiten uit. Vele malen moesten reizen gedaan worden naar ‘de Heide’ (IJmuiden Oost)1 en dan was het een heel karwei om de spuiten in formatie te krijgen. Daar de hoogte van den kanaaldijk daar ter plaatse het niet mogelijk maakte het water van bovenaf op te halen/zuigen, moest de zuigpomp dan naar beneden gelaten worden, tot aan den waterkant. Het water werd opgeperst en de slangen werden op bepaalde plaatsen, welke uitgespaard waren, onder den spoorlijn van IJmuiden door getrokken. Zoodoende wilde het gebeuren dat een lengte van 300 à 400 M slang nogal eens voorkwamen. Uit die jaren 1882 tot 1886 kan ik mij enkele branden voor den geest halen, die echter niet belangrijk waren. Bij een dezer branden kwam het voor, dat een der brandmeesters onverwacht een bad nam in een beerput en toen hij daar onder luid gelach der omstanders uitgetrokken werd, niet beter wist te doen, dan zich door den pijphouder geheel af te laten spuiten. Tijdens den brand in den boerderij van Wagenaar aan de Hooge Berg in Watervliet, waar zich nu de terreinen van de P.E.N. bevinden, ging veel hooi en een gedeelte van het gebouw verloren. Een mooie jonge stier kwam ook nog in de vlammen om. 1 De Heide was de benaming voor het gebied nabij het dorp Velsen waar de kanaalgravers zich metterwoon, zij het meestal zeer primitief, gevestigd hadden tussen 1865 en 1876, de periode waarin het kanaal aangelegd werd. Thans bevindt zich hier het gedeelte van de gemeente Velsen dat bekend is als IJmuiden-Oost. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
76
“Den boerderij van Wagenaar” moet De Harderij geweest zijn, hier in 1959. Foto: NHA.
Bij het overlijden van mijn vader in November 1887 werd als opvolger aangesteld de heer P. A. van der Berg. In April 1890 bekwam ik mijn aanstelling als pomper bij de Zuigpomp 1e kwartier onder bevel van den heer J. J. van der Laan. Bij elken pomp waren 3 kwartiermeesters en 1 brandmeester. De kwartiermeesters riepen dan telkens hun manschappen, 10 in getal af, om een bepaald aantal slagen met de pomp te doen. De nieuw aangestelde gasten werden allereerst ingedeeld bij de zuigpomp aan het water om na bepaalden tijd overgeplaatst te worden bij de perspomp aan den brand. Het werken aan het water was zoals te begrijpen, lang niet altijd aangenaam, daar men meestal in koude en nattigheid stond. Daarom was verplaatsing naar den brand in vele gevallen een bevordering. Het was daar niet zo onhebbelijk en er was daar ook meer afleiding. Hoewel in mijn veertigjarigen diensttijd vooral in de vroegere jaren heel wat branden zijn voorgevallen, kan toch gezegd worden, dat ‘de roode haan’ in afdeeling Velsen niet al te veel offers geëischt heeft. Er zijn zelfs jaren voorgekomen, waarin geen enkel geval zich voordeed, of soms was het een alarm van weinig beteekenis. Mijn vuurdoop onderging ik bij den brand in de Chemische fabriek van de firma Smits en Co2 in begin December 1890. Dat was het jaar van de bekende strenge winter van 1890-1891. De brand was ontstaan in de verfmalerij, waar eenige tanks met olie, vernis en terpentijn lustig aan het branden waren geslagen. Groote rook- en roetwolken trokken over Wijkeroog (Velsen Noord) en bezorgden de omwonenden grooten angst. De fabriek bevatte toen reeds flinke voorraden brandbare stoffen als hars, vet, olie, pek enz. Vele hulpvaardige handen repten zich om vaten en tonnen van het terrein af te rollen en buiten het bereik van het vuur te brengen. Het had toen al zoo streng gevroren, dat het kanaal geheel dicht lag met een ijskorst van wel 30 cm. Om den zuigpomp te kunnen plaatsen, werd deze op het ijs gesjouwd. Een bijt werd gehakt en daarin de zuigbuis uitgelegd. Lustig stonden nu de pompers een 25 M van den wal op het ijs te pompen en bestond er niet het minste gevaar. De verfmalerij brandde nagenoeg geheel uit. Kap en balken waren verwoest, maar de fabriek bleef behouden.
2 Sinds 1 augustus 1879 was aan de Kanaalkade in Velsen-Noord gevestigd de firma J.L.H. Smits & Co, handeldrijvend in machinerieën en scheepsverven. Het was toen een filiaal van een Amsterdamse firma. In 1923 wordt het bedrijf in Velsen-Noord genoemd als Chemische Fabriek Velsen. (Uit: Velsen en zijn industriële geschiedenis, door Cor Castricum. Uitgave HGMK Beverwijk, 2012.) HGMK Ledenbulletin 37, 2013
77
Een veel ernstiger brand en zeker wel een der zwaarste woedde in October 1893 in de timmerfabriek van den heer J.C. van Vendeloo op Rozenstein.3 Deze fabriek was opgeslagen in de Koetshuizen van het voormalige prachtige buiten Rozenstein van den heer Van de Poll en besloeg een flinke oppervlakte. Juist lagen er ter aflevering geheele stapels ramen, kozijnen en deuren gereed, zoodat het vuur hier maar al te gretig voedsel vond. Daar het gebouw stond onder Afdeeling Santpoort, was deze het eerst opgeroepen. Maar daar al spoedig bleek dat deze spuit het werk niet afkon, werd om 11 uur ’s avonds Velsen ter hulp geroepen. Er stond, om het vuur nog wat aan te wakkeren, een flinken storm en het gebouw was bijna niet te naderen van de hitte. Toen Velsen opgesteld was en water gaf, bleek nog meerdere hulp noodig en werd ook IJmuiden ontboden. Dit gezelschap kwam om 1 uur met veel lawaai en gezang aanrukken. Met 20 man aan een lang touw werd een der spuiten getrokken. De manschappen waren zoo vol vuur, dat sommigen ervan zelfs last van binnenbrand hadden. Het gebouw was niet te houden, ook al waren nog meer spuiten ter hulp gekomen. De roode haan kraaide van pleizier. Van het dak liepen stralen gesmolten lood en zink naar beneden en men moest oppassen hierdoor niet verrast te worden. Toen dak en gevels zich begaven hadden, kreeg de vuurmassa vrij spel en joeg de hevige wind groote stukken vuur over den straatweg het land in. Een daar staande boerderij, bewoond door van Beuzekom en gedekt met een rieten dak, kreeg het door dezen vuurregen zoo te kwaad dat deze ook spoedig vlam vatte en geheel vernield werd. De gloed van het vuur was zoo fel, dat deze zelfs tot in Bloemendaal en Haarlem zichtbaar was en uit deze plaatsen nieuwsgierigen zich op weg begaven om het schouwspel van den brand te zien. Zoo wilde het gebeuren, dat toen de boerderij van Beuzekom in vlammen opging, vele toeschouwers hulp verleenden om meubelen en goederen uit te dragen en dat zich onder deze helpers de Officier van Justitie uit Haarlem bevond. Geen der gebouwen is later opgebouwd. Op de plaats waar vroeger dit koetshuis met zijn prachtige deuren, met koperen hengsels versierd, stond, is de tegenwoordige speeltuin van café Rozenstein gekomen. Het terrein der boerderij is tuingrond geworden. Deze brand is wel een der heftigste, welke de mannen van Spuit I hebben mede gemaakt. In Augustus 1892 werd als opvolger van burgemeester J.C. Enschede benoemd de heer J.C.A. Weerts (secretaris der Gemeente Velsen). Toen burgemeester Weerts voor de eerste maal eene oefening van Spuit I persoonlijk zou bijwonen, is daar eenig vertoon aan gegeven. De brandmeesters en enkele spuitgasten hadden de spuiten voorzien van bogen met daaraan gebonden slingers en bloemen. Na het verwelkomen van den burgemeester door den Opperbrandmeester, werden de spuiten naar buiten gereden en een der jongste spuitgasten stelde zich verkleed en voorzien van een dikken wandelstok als een tamboer majoor 3 De hofstede Roosenstein lag ten westen van de huidige Rijksweg en ten noorden van de Biezenweg, ongeveer daar waar heden ten dage de oude houten bollenschuur nog staat. Hij werd in 1792 gebouwd in opdracht van Johann Georg Michael, die rond 1760 op verzoek van Jacob Boreel uit Duitsland naar Beeckestijn was gekomen en zich ontwikkeld had tot een bekend tuinarchitect met eigen tuinderijen. De buitenplaats bleef na zijn dood tot 1825 in bezit van zijn zoon Johan George. Door opeenvolgende verkopen kwam hij in het midden van de 19e eeuw in bezit van Jhr. Archibald van de Poll. Na hem woonde zijn zoon er. Vervolgens kwamen er wisselende eigenaren. Eind 19e eeuw waren het koetshuis, de tuinmanswoning en de stal in het bezit van Roelof van Vendeloo. Het tuinmanshuis en de stal werden door de familie Van Beusekom als boerderij gebruikt. In het koetshuis was tot de brand in oktober 1893 de timmerfabriek gevestigd van Van Vendeloo. De restanten werden gesloopt en in 1896 vestigde J.H. Sanders er zijn café met speeltuin genaamd Rozenstein. In de 20e eeuw ontstond hier aan weerszijden van de Rijksweg de buurtschap Roosenstein. Deze werd in 1944 op last van de Duitse bezetter gesloopt. De buurtschap werd, in verband met de voorgenomen toekomstige tunnelaanleg, na de oorlog niet meer herbouwd. (Uit: J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 2, pag. 50 e.v., Velsen, 2004) HGMK Ledenbulletin 37, 2013
78
De Meervlietstraaat gezien in zuidoostelijke richting. Rechts hotel Appeldoorn. Op de achtergrond smederij Melgerd. Foto: NHA.
voorop en zoo trok de stoet naar den kanaaldijk. De burgemeester had nogal pleizier in het geval. Nadat geconstateerd werd hoeveel lekke slangen er ditmaal waren, dat de pompen nogal stug werkten en de noodige jongens van natte pakken waren voorzien, ging het weder in optocht naar het spuithuis. Hierop volgde een fuifavond voor Brandmeester en manschappen waarbij de grappenmaker de held van den avond was. Werkelijk alles ging vroeger zeer gemoedelijk toe en wij hielden ook van een verzetje. Er volgde een pauze van maanden tot een nieuw alarm kwam van Bergsma, een café met speeltuin op den hoek van de Melklaan. Van dit perceel ging een groot gedeelte van het dak en een zijgevel verloren. Op den zolder lagen een paar duizend turven opgestapeld en het was een reuze gezicht toen deze turfberg onder hevig geweld met den doorgebranden zolder naar beneden kwam. Een bijzonder incident hadden wij nog met een onzer manschappen, een persoon die zich nog niet lang in onze woonplaats gevestigd had als kleermaker. Naar op een naamplaat aan zijn deur stond dat hij was ‘Marchand tailleur’. Wij beschouwden hem als een Heer. Ondanks dat werd hij toch als manlijk inwoner boven 19 en onder de 60 jaar als pomper ingedeeld bij de zuigpomp. Of hij zich door deze aanstelling beleedigd gevoelde is niet bekend, maar in elk geval meldde hij zich bij den opper, den heer Van Zadel en verzocht vrijstelling op grond van zijn geringe lichaamskracht, - of een ander baantje. Nou, zegt de opper, vrijstelling gaat niet, maar we hebben een plaats open als lichter en dan maken we U dat maar. Dat is niet te zwaar voor U en ge hebt bij avond of nacht nog vrij licht ook. Deze lichter was nu bij bovengenoemden brand voor het eerst in functie en bij die gelegenheid gekleed in bontjas en kraag. Wij waren bepaald trotsch op zo’n deftigen collega, alhoewel hij niet veel notitie van ons nam. Maar het liep hem niet mee: bij het nagaan of de slangen goed lagen, begaf hij zich met zijn lantaarn en stok op de schouder het land in. Het duurde niet lang of wij hoorden hulpgeroep en toen wij naderbij kwamen, vonden wij onzen tailleur, ondanks het schitterend licht van zijn kaars, in een sloot gevallen. Weder op het droge
Enkele beelden van Velsens historisch brandweermaterieel uit de beeldbank van het NoordHollands Archief.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
79
gehaald, verklaarde hij kippig te zijn en de sloot niet gezien te hebben. Wanneer hij zich in onzen afdeeling was blijven vestigen, zou er wellicht nog een ander baantje voor hem gezocht moeten worden. Weder volgde een rustpoos tot December 1895, toen Hotel Appeldoorn4 aan de beurt kwam. Op Maandagmorgen 5 uur werden wij opgeschrikt door het geroep van brand en bemerkten buiten gekomen, dat het niet veraf was. Hannes Olivier, de porder, was een der eersten, die den brand bemerkt had en alvast alarm begon te maken. Mijn broer Willem en ik kwamen het eerst bij het gebouw aan, hetwelk er verlaten en stil uitzag. Geen spoor van brand of menschen. Daar kloppen niet veel succes had, trapten wij de ruiten van de buitendeur in en begaven ons naar binnen. Op ons roepen kwam een kelner, de eenige persoon die in huis was, te voorschijn en schrok hevig, toen wij hem toeschreeuwden dat de boel in brand stond. Boven gekomen bemerkten wij, dat zolder en kap in vol vuur stond. De roode haan was zijn werk begonnen. Intussschen waren de spuiten uitgerukt en opgesteld, de blussching was aangevangen. In het beneden gedeelte was van den inventaris nog alles te redden en werden vele goederen naar buiten gedragen. Biljarts, tafels, stoelen, kasten, enz., ook de inhoud van buffet en kelder. Dat hiermede niet al te juist is omgegaan, bleek al heel spoedig aan de eigenaardige houding en spraakverwarring van enkele spuitgasten. Deze heeren hadden toen meer hinder van vuur- dan van bluschwater. Grappige tooneelen speelden zich hierbij af. Ook bleek het, dat met de uitgedragen goederen niet al te nauw geleefd werd, want op een gegeven oogenblik was iemand bezig den inhoud van een kast met aardewerk over te brengen in zijn handkar. Veel pleizier had de man er niet van, want hij viel gelukkig in de open armen der politie. Het gebouw stond weldra in lichter laaie en daar het niet doenlijk was, met één straal het vuur te blusschen, werd Afdeeling IJmuiden ter assistentie geroepen. De Heeren gaven aan den oproep gehoor en deden hun best zooveel mogelijk water in den gloed te krijgen. Het gebouw brandde geheel uit. Inwendig was het een ruïne geworden. Er ging met Appeldoorn een in den omtrek bekend hotel ten gronde. Het gebouw was tijdens de kanaalgraving opgezet. Later is het restant weder als hotel opgebouwd en hebben verschillende ondernemers het bedrijf voortgezet, tot in 1908 notaris Boerlage het perceel overnam, geheel liet verbouwen en in 1909 er het notariaat vestigde. Velsen telde een Hotel minder op de ranglijst! Na zoo een flinken brand was het niet meer dan billijk, dat er weer eens een pauze kwam, welke aanhield tot October 1898. Wij werden toen bijzonder verrast op het geval, dat op een Zondagavond binnen een half uur 2 maal de klok geluid werd. Dit herhaalde luiden stond in verband, dat door den avonddienst in de Hervormde kerk de klok geluid had en dat tegen 7 uur brand uitbrak in de boerderij van ouds Jaap Pruim naast Meerzicht. Deze boerderij bevond zich op de plaats, waar nu de nieuwe vleugel zal gebouwd worden van het R.K. gesticht ‘Meerzicht’. Het gebouw ging verloren en werd niet opgebouwd. Tijdens dezen brand vervulde ik voor het eerst de functie van slangopziener. Hiermede was tevens het werkprogram van Spuit I voor den 19en eeuw gesloten en vingen wij den 20en aan met een brand op 26 Februari 1901 in een slagerij in de Kalverstraat op Velseroord. Dit zou de laatste brand zijn, welke Spuit I op Velseroord had te verrichten, want vanaf dien tijd kreeg Velseroord eigen bluschmateriaal en werd dus zelfstandig. Dit was een zeer gewenschte verbetering, want Velseroord had zich in de laatste jaren vlug uitgebreid en maakte aanspraak op eigen materiaal. Ook Wijkeroog volgde spoedig als zelfstandige Afdeeling, zoodat voor Velsen overbleef Dorp, Driehuis en de Velserpolder. De verplichting om bij eventuele ernstige branden hulp te verlenen, bleef natuurlijk bestaan. 4 Hotel Appeldoorn werd in 1866 gebouwd. Eigenaars waren de drie gezusters Appeldoorn. Deze woonden toen naast het hotel (mededeling in de op schrift gestelde herinneringen van de heer P. van Heijst). Het hotel stond aan de Rijksstraatweg (de latere Meervlietstraat) nabij de ponthaven. Na de door J. Melgerd beschreven brand in 1895 werd het herbouwd. Na de fatale brand in 1907 gebeurde dat niet meer. Deze laatste wordt merkwaardigerwijs niet vermeld in de verslaglegging van J. Melgerd. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
80
De Zwarte Os. Foto: NHA.
Het gevolg hiervan bleef niet uit, want op 24 December 1905 werd Spuit I ontboden naar IJmuiden voor een brand in een groot haringpakhuis. ’s Avonds 11 uur werd uitgerukt en wij kwamen tegen middernacht in IJmuiden aan. Het was prachtig weer, maar het vroor dat het kraakte. Bij aankomst bleek, dat de broeders van IJmuiden de boel in de steek gelaten hadden en niet langer wenschten dienst te doen. Nu, dat viel in die Afdeeling wel meer voor. Er was daar niet veel ambitie voor het brandwezen. Velsen begon met de zaak goed aan te pakken, maar de nablussching hield ons bezig tot het aanbreken van den dag. Door bij de aflossing der kwartieren heen en weer te draven wisten de pompers zich vorstvrij te houden. Veel afleiding bezorgde ons Jaapie, een Volendammer, die er door zijn gezang en vrolijkheid den gang in wist te houden. Liefhebbers van een haring konden de verleiding niet weerstaan en daar men in het veen niet op een turfje ziet, zoo was ook hier de voorraad groot genoeg om een harinkje te verschalken. Edoch, de beestjes kwamen zoo uit het zout en het gevolg was, dat de smullers geweldigen dorst kregen en hun de tong aan het gehemelte vastplakte. Drinken was moeilijk te bekomen en toen de opper tegen 8 uur in een café koffie besteld had voor het geheele corps, viel dat zeer in den smaak. Op 1en Kerstdag ’s morgens half tien kwamen wij weder in het spuithuis terug, knap koud en vermoeid. De slangen geleken wel van hout, alles was bevroren. In de werkplaats van den opper in het spuithuis werden denzelfden morgen nog kachels geplaatst om het materiaal te ontdooien en schoon te maken. In 1906 brak een binnenbrand uit in het woonhuis van den heer G. van Heijst, café De Zwarte Os.5 Daar de wasch boven hing, was er veel vuur op den zolder en daar uitbreiding niet denkbeeldig was, werd een begin gemaakt de aangrenzende bebouwing en de groote zaal te ontruimen. Hulpvaardige handen waren weldra bezig om meubilair, linnengoed enz. naar buiten te brengen en te bergen. Jammer was het, dat na afloop van den brand verscheidene stukken linnengoed door vergeetachtigheid niet terug werden gebracht! Vermelding verdient het besluit van een voordracht van brandmeesters, waarbij ondergeteekende een aanstelling ontving als 4e brandmeester, belast met de controle. Hoewel de meeste manschappen bekenden waren, kwam het toch herhaaldelijk voor dat nieuwe inwoners werden ingedeeld op open gekomen plaatsen, ontstaan door verhuizing, sterfgevallen enz. De controleur moest dan het geheele legertje nagaan en luidkeels de namen 5 In De Zwarte Os aan de (latere) Meervlietstraat begon Gerbrand van Heijst aanvankelijk een hotel-café-restaurant. Na de brand in 1906 beëindigde hij het hotel en zette de zaak voort als café-restaurant. Dit werd nadien overgenomen door zijn zoon Christoffel. Thans is het pand als woonhuis in gebruik. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
81
afroepen. Dat was een aardige afleiding. Aanteekening werd gehouden van wie afwezig was en ook van personen die verlof kregen om te vertrekken. Daar alle manlijke ingezetenen boven 20 jaar dienstplichtig waren, niemand uitgezonderd, kwamen de namen voor van soms hoogstaande personen. Zoo was er de naam van Dominee, kapitein Tromp van het Pantserfort, de Ambtenaren van het secretarie, de Onderwijzers, Directeuren van Papierfabriek, Postkantoor en Visscherijschool, Personeel der stoomponten, enz. Enkele dezer heeren lieten zich verontschuldigen en stelden plaatsvervangers aan. Het was soms heel moeilijk allen uit elkaar te houden. Den 16en September 1908 ’s morgens om 10 uur trokken wij den Velserpolder in voor een brand in de boerderij van den heer v.d. Arend, bewoond door v.d. Giessen. Door de groote voorraad graan en stroo stond het gebouw in geen tijd in vollen gloed en viel aan redden niet te denken. Er was een flinke lengte slangen uitgelegd daar het water uit het kanaal betrokken werd en over den dijk moest worden gevoerd. Het uithalen van het hooi en stroo nam heel wat tijd in beslag en hield aan tot ’s avonds 9 uur. We hadden dus net een wijzertje rond dienst gedaan en lang geen prettige dag gehad. Tijd voor eten was er niet geweest. De meesten hadden zich van het dorp van een en ander laten voorzien. Bijzonderheden deden zich verder niet voor. De boerderij werd kort daarop weder opgebouwd. Vervolgens kregen wij een uitnodiging van den heer Piet Visser om te helpen blusschen aan zijn villa op Driehuis bij Westerveld. Op de reis daarheen kwam bericht dat hulp der spuit niet meer noodig was, want het vuur was door hulp der buren uitgegooid. Jammer van onze moeite! Maar toen de schade door den brand weder hersteld was, - het gereedschap van een timmerman was zelfs nog in het huis aanwezig-, kwam vergoeding. Nog geen 6 weken later op een Zaterdagavond ging het beter en de villa ging eraan. Alles werd voor den grond gehaald en niet meer opgebouwd. Het water werd opgepompt uit het vijvertje bij de spoorlijn. Het vijvertje bestaat nog, maar op de plaats der villa zijn nu zeker 4 andere en grootere gebouwen gekomen. Vervolgens kwam aan de beurt een hooiberg bij de boerderij van den heer van der Sluis bij Lievendaal.6 Het was Zaterdagavond toen wij daarheen trokken. Water moest betrokken worden uit den vijver van Waterland en pomp met slangen werden daarheen gevoerd. De boerderij kon gelukkig behouden worden, maar de voorraad hooi ging grootendeels verloren. Het was Zondagmorgen en dag geworden toen de ploeg weer thuis kwam.
6 De 18e eeuwse boerderij Lievendaal gelegen tussen de Waterlandweg en de Driehuizerkerkweg, heeft enkele eeuwen als pachtboerderij deel uitgemaakt van de buitenplaats Waterland. Vanaf 1902 boerde daar Cornelis van der Sluis, afkomstig uit Wijk aan Zee en gehuwd met Antje Hagen. De familie Van der Sluis heeft er meer dan een halve eeuw geboerd. De boerderij fungeert thans als woonhuis. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
82
De heer I. de Visser poseert bij het fittergebouw met de brandspuit van Velsen. Deze soort spuiten werd al niet meer gebruikt maar waren vervangen door motorspuiten. Foto: NHA.
De brandspuit van het eerste korps te Velsen krijgt een onderhoudsbeurt voor het oude raadhuis omstreeks 1890. Foto: NHA.
Een paar maanden later hadden wij eenzelfde geschiedenis met een hooischelf op Meervliet7 en daarna nog een begin aan eenzelfde voorwerp bij van Weelderen8 in het dorp. Aan het laatste adres, bij van Weelderen, herhaalde zich een brand welke grootere afmetingen had aangenomen. Op Maandagavond 27 Juli 1909 wist de roode haan Spuit I te verschalken door bijna naast het spuithuis het dak der boerderij in vuur te zetten. Er stond een flinke Westerstorm en daar het groote gebouw met riet gedekt was, stond weldra alles in vollen gloed. Groote opwinding in het dorp, de stukken vuur vlogen ver in het rond, zelfs tot in het land van den Broeder. Alle burgers schoten toe om de brandweer behulpzaam te zijn bij het overbrengen der spuiten en slangen. Zelfs Jonker van Tuyll van Velserbeek hielp mede om den slangenwagen te trekken. Het ergste was nog, dat de bewoners zich ter ruste hadden begeven en door den brand overvallen werden. Een der zoons lag nog in bed toen het vuur reeds in het woonhuis kwam. Door het moedig optreden van drie burgers, de Heeren J. van Gameren sr., W. de Ruiter (veldwachter) en Dirk van Schinkel, werd de jonge man door een opengeslagen venster uit het huis gehaald. Deze Heeren mochten later van H.M. de Koningin een bronzen medaille en getuigschrift ontvangen voor hun optreden. De gloed was zoo hevig dat deze op grooten afstand zichtbaar was. Zelfs in de Corverslaan werd het schijnsel waargenomen. Ook in IJmuiden had men bemerkt dat het in Velsen niet pluis was en uit eigen beweging was de brandweer zoo attent om met een sleepboot, ingericht met een pompinstallatie, 7 De boerderij Meervliet was oorspronkelijk de tuinmanswoning behorende bij de ernaast gelegen buitenplaats Meervliet. Tijdens de brand in 1908 boerde er waarschijnlijk nog boer Rensen, als pachtboer van Jhr. J.W. G. Boreel van Hogelanden. Boer Rensen kreeg later problemen met zijn pachtheer en vertrok naar een bedrijf in de Hofgeest. Op Meervliet boert sindsdien de familie Markerink, thans zelfs de derde generatie van deze familie op deze plek. 8 De boerderij van Van Weelderen stond aan wat vroeger de Kerkweg en later de Torenstraat heette in het dorp Velsen. Hij behoorde in het verleden bij de hofstede Meershoef. In 1868 kwam hij in bezit van Klaas van Weelderen. Hij bleef tot aan de sloop in 1969, dus ruim 100 jaar, in het bezit van de familie Van Weelderen. In 1969 moest hij plaatsmaken voor de verbreding van het Noordzeekanaal. (Uit: De boerderijen in het dorp Velsen en langs de Heerenweg in het Adrichemmertienden gebied, door J. Morren, gepubliceerd in Ledenbulletin nr. 34 van het HGMK). HGMK Ledenbulletin 37, 2013
83
naar Velsen te komen. De slangen werden uitgelegd en men was er aan toe om water te geven, toen de opper, oordeelende dat het gevaar geweken was, voor de hulp bedankte en verzocht niet verder te gaan, wij konden het verder zelf wel afmaken. IJmuiden nam dat nu niet bepaald prettig op en vertrok met de belofte, dat, al mocht heel Velsen eens in brand geraken, zij niet meer ter hulp zouden komen. Het was een wonder dat alles zoo goed afliep. Het aangrenzende huis, bewoond door Böhm, dat in het begin al afgeschreven was, bleef behouden. Aan de Westzijde liep het af met een beschadigd dak. De boerderij is bij herbouw tot aan den weg gekomen. Vroeger stond deze meer achterwaarts. De toestand is op de plaats hierdoor veel verbeterd. Op een Zondagavond in Februari 1910 was hulp noodig in Santpoort, waar de slagerij van den heer Köhler9 in brand stond. Welgemoed trok Spuit I erop af om haar zusterafdeeling bij te staan. Het was een flinken brand, flinken wind en flink koud ook. De zuigpomp werd het land in gebracht aan een sloot en daar de pompers het door den kouden wind niet konden uithouden, werd een afschutting van rietmatten gezet. Om half zes in den morgen konden wij de slangetjes en ander gereedschap inpakken en huistoe gaan. Op dezen terugtocht werden wij in de omgeving van Thorn10 door zoo’n geweldigen onweers- en hagelbui overvallen, dat de paarden die de spuiten trokken er zelfs haast niet door konden komen. Tot op den huid toe nat en verstijfd van koude kwamen wij Velsen binnen hobbelen, waar wij bij de kachel en een kop warme thee weer spoedig fit waren. Al treft men nu niet geregeld zulk slecht weder, dat malsche buitje van toen vergeet men niet licht. Als vergoeding van deze slechte reis kregen we op Zaterdagavond 17 Augustus van hetzelfde jaar 1910 met prachtig stil weer en dichtbij een karwei aan het van ouds bekende Hotel De Prins11, jarenlang bewoond door de familie Terburg, later door den heer van der Laan en toentertijd door den heer Drieman. Nadat om 12 uur gesloten was, - in de zaak werd ook sociëteit gehouden-, braken plotseling aan alle kanten de vlammen uit. De vonkenregen steeg loodrecht omhoog en leverde een prachtig gezicht op. Van alle kanten veel belangstelling en hulp. Een op oefening zijnde troep vrijwilligers uit Haarlem sprong bij om de vrouw en een kind van de veranda af te helpen. Wij hadden spoedig bemerkt, dat er van het gebouw dat zeer oud was, niet veel meer te redden viel, maar lieten niets onbeproefd om de omliggende woningen te sparen. De zuigpomp stond aan een der ponthavens en door het mooie weer aangelokt sloegen de pompers aan het zingen. Een der heeren, een zeer goede zanger, die nu nog steeds deze kunst tot veler genoegen ten beste geeft op bijeenkomsten en concerten, gaf den toon aan. Bekende liederen en refreinen, vroolijk en opgewekt. Kwam er van voor, bij den brand, verzoek om wat door te zetten, dan klonk het in tempo: een! twee! een! twee! ‘En ze maakten de zeilen met touwtjes vast’. Kon het tempo wat matiger zijn en niet zoo veel druk noodig, dan 9 Slagerij Köhler stond op de hoek van de huidige Hoofdstraat en de Terrasweg. Later was hier de radiozaak van Stuurman gevestigd. (Persoonlijke mededeling van de heer A.W. Hop). 10 Het oude Huis ten Bildt, gelegen noord-oostelijk van Santpoort, werd door een latere eigenaar in Thorn herdoopt. Na afbraak hiervan in 1876 hield een erbij behorende, later gebouwde jagerswoning de naam Thorn. Deze woning werd in 1953 afgebroken. 11 Hotel De Prins kwam als herberg al voor op de zogenoemde ‘kaart van de brandmeester’ uit 1760. Hij stond waar thans het restaurant ‘De Heeren van Velsen’ is gevestigd, op de hoek van de Kerkesingel en de Meervlietstraat in oud-Velsen. In hotel De Prins logeerden veel boeren de nacht voor de bekende koemarkt die gedurende enkele eeuwen elk jaar in het dorp Velsen gehouden werd. In De Prins waren dan talrijke geïmproviseerde slaapplaatsen voor hen gereedgemaakt. Het hotel had een eigen stalhouderij en was ook bekend door de zogenoemde doorrijdstal, waarmee de gasten overdekt in- en uitstappen konden. De sociëteit van het dorp werd ook in De Prins gehouden, waar in het algemeen het wat ‘betere’ publiek kwam. Na de brand werd het hotel niet meer op diezelfde plaats herbouwd. De eigenaars lieten in Wijkeroog, het latere Velsen-Noord, een nieuw hotel met dezelfde naam bouwen. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
84
Hotel De Prins op de oorspronkelijke locatie, op de hoek van de Kerkesingel en de Meervlietstraat in Velsen-Zuid. Foto: NHA.
klonk het aandoenlijke lied: ‘Aan den oever van een snelle vliet’, en zoo vermaakten deze mannen zich om het eentonige werk van het pompen iets dragelijker te maken. Ook had de politie nog een zaakje op te knappen. Een der inwoners, die den Zaterdagavond in het hoofd had, wilde met alle geweld meehelpen. De opper, die al bemerkt had dat de man niet best meer recht loopen kon, bedankte hem voor zijn bereidwilligheid. ‘Ik zal je wel krijgen’ voegde de man den opper toe en in onbezonnenheid stak hij met zijn mes een flink gat in de slang. De fontein, die daaruit ontsprong, werd direct opgemerkt en meteen dicht gemaakt. De dader liep een proces verbaal op en werd naar huis gebracht. De heeren brandblusschers kregen hierna een lange rustpoos en wel tot September 1914, toen bij den heer Huyboom een bollenschuur door brand bezocht werd. Veel belangstelling en hulp ondervonden wij van de destijds gemobiliseerde militairen. Water werd betrokken uit den vijver van Schoonenberg, waarbij de eerste stralen een waar modderbad over het brandende perceel uitstortten. Gelukkig dat het geen ernstig geval was, anders zou er werkelijk gebrek aan water gekomen zijn. Iets verder in den tijd hadden we een zelfde geval met een schuur van Tervoort op Waterloo12, waarbij niets bijzonders voorviel en het spoedig afgeloopen was. Maar den 21en Juni 1916 kregen we de handen vol met het blusschen van de bakkerij en woonhuis van den heer J. W. Denkers13. Dat was een flink vuurtje, waarmede den geheelen nacht gemoeid was. Wij troffen het bijzonder, dat dit juist de kortste nacht van het jaar was en zoodoende 12 De kleine 17e eeuwse boerderij Waterloo stond tot 1949 aan de Driehuizerkerkweg, nabij de huidige Jan Campert basisschool. Hij hoorde vanouds bij de hofstede Schoonenberg en veranderde met deze een aantal malen van eigenaar. In 1899 kocht Gerald Ernst baron van Tuyll van Serooskerken, toenmalig eigenaar van Schoonenberg, het boerderijtje. Toen Gerald Ernst in 1917 Velsen verliet, verkocht hij Waterloo aan een aantal heren, waaronder H. Wichmann. Notaris daarbij was Gerrit Daniël Boerlage en de acte werd getekend in het destijds bekende ‘Hotel Nommer Een’ te IJmuiden. (Informatie van de heer Joop Wichmann). In 1946 hervatte de oorspronkelijk IJmuidense voetbalvereniging ‘Waterloo’ haar wedstrijden op het terrein van de heer H. Wichmann e.a. De vereniging ontleende haar naam aan dit boerderijtje, dat aanvankelijk tot kleedhuis diende. In 1948 kocht de gemeente dit terrein aan en breidde het sportpark Schoonenberg ermee uit. De boerderij werd in 1949 afgebroken. (Informatie van de hand van Siebe Rolle uit: Driehuis, een boekje uitgegeven ter gelegenheid van de restauratie van de Sint Engelmunduskerk te Driehuis in 1974/1975). 13 De bakkerij van bakker Denkers was gevestigd aan de Rijksstraatweg, later Meervlietstraat genoemd, in het pand waar na hem bakker Van der Bijl gevestigd was, die in de wandeling ‘bakker Bijl’ heette. HGMK Ledenbulletin 37, 2013
85
de lichters en flambouwdragers niet veel werk hadden. Ook bij deze gelegenheid hadden wij door gebrek aan personeel veel hulp van militairen. Bakkerij en woonhuis brandden geheel uit en het geheel werd later nieuw opgebouwd. Reeds bij het aankomen van den Heer Verloren van Themaat als Burgemeester in Juni 1910 waren plannen gemaakt tot reorganisatie der Brandweer. Het wachten was op den aanleg van de Waterleiding. Toen deze laatste dan ook gereed was gekomen, kwamen Velsen en de andere Afdeelingen in bezit van brandkranen, welke in hoofdzaak in de kom van de gemeente en de hoofdwegen waren aangebracht. Daar echter op niet bebouwde gedeelten deze brandkranen nog moesten opgesteld worden en ten eenen male in de Polder, Hofgeest en Ruigenhoek enz. ontbraken, bleven de handspuiten tot voorkomende branden gereedstaan. Voor elke Afdeeling werd een slangenwagen (voor IJmuiden, Velseroord en Velsen Noord zelfs twee) beschikbaar gesteld. De slangenwagen hield een lengte slangen van 150 M. en verder: 2 stand- en 2 straalpijpen, 2 verloopstukken, touw, sleutels en diverse gereedschappen. De bediening zou bestaan uit 1 opperbrandmeester, 1 brandmeester, 1 assistent brandmeester en 10 manschappen. De manschappen, ingedeeld bij de handspuiten, bleven tot nader order nog gehandhaafd. De belooningen der manschappen werd gewijzigd en wel dat voor het eerste uur ƒ 0,75 en voor elk volgend uur welk dienst gedaan was, ƒ 0,70 werd uitbetaald. Voor het kader werd een vaste jaarlijkse toelage ingesteld welke als volgt was geregeld. Opperbrandmeesterƒ 40.- plus een uitkering van ƒ 10.- elke maal uitrukken; brandmeester ƒ 15.- plus ƒ 10.- elke maal uitrukken; assistent brandmeester ƒ10.- plus ƒ 7.50 elke keer uitrukken en een kwartiermeesterƒ 5.- elke keer uitrukken. Na het in gebruikstellen der brandkranen scheen het wel of het met branden was afgelopen. Het kwam zelden voor dat uitgerukt moest worden. Den 13en Februari 1917 gebeurde het dat we nog eens een reisje maakten naar den Velserpolder om bij den heer Schaap een zaadschuur te blusschen. Hiervoor werd natuurlijk de oude spuit gebruikt, want waterleiding kwam in den polder niet voor. En nu, in 1931, nog niet! Na het overlijden van onzen opperbrandmeester de heer A. van Zadel in November 1919, kwam voor mij op 1 Februari 1920 een aanstelling als diens opvolger. Mijn eerste proef kwam al heel spoedig, op 2 Februari 1920, toen weder brand was ontstaan in de herbouwde zaadschuur van den heer Schaap in den Polder. Ook hierbij deed de handspuit weder dienst, maar succes was niet te boeken, want evenals in 1917 ging de schuur verloren. Er was niet anders te doen dan wat vuur uitblazen. Het rieten dak van het woonhuis kreeg het nog even te kwaad, maar door aanreiking van emmers water werd erger voorkomen. Aan het gesjouw met de handspuiten en de zorgen en kosten verbonden aan het groot aantal bedienende manschappen zou eenmaal een einde komen. Reeds geruime tijd bestonden bij Burgemeester en Wethouders plannen tot het aanschaffen van een motorspuit. Deze zou dan dienst kunnen doen in die wijken der Gemeente waar nog geen waterleiding aanwezig- of niet te bereiken was. Vooral onze Burgemeester de Weled. Achtb. Heer R.G. Rijkens, die in mei 1920 zijn intrede in de Gemeente had gedaan, heeft er veel toe bijgedragen dat de aanschaffing van een motorspuit werd doorgezet. Alzoo werd in begin Augustus 1920 Velsen verrast door de aankomst van een motorspuit. Den 20en Augustus werd deze spuit door den leverancier in het werk gesteld, in bijzijn van Burgemeester, Wethouders, Raadsleden en brandweermannen en bij goedvinden overgenomen. De machine was van Fransch fabrikaat: L’Aster, en geboren in Parijs. Hij had een vermogen van 5 PK en een capaciteit van plusminus 15000 L water per uur. Opvoerhoogte, met een straal van 20 mm: 30 M en een lengte van 40 M. Door het aanbrengen van een spruitstuk kon met twee flinke stralen van 16 mm gewerkt worden. Het bovenstel was geplaatst op een chassis met 2 stevige wielen en voorzien van
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
86
Het voormalig koetshuis van Westerwijk. Later de boerderij van Piet Blad en Broeze, behorend bij Rooswijk, ca. 1898. Links een stukje van de oude Bosweg naar Wijk aan Zee, die door het grondgebied van Rooswijk liep. Foto: NHA.
een trekboom. Het totaal gewicht bedroeg ruim 1 ton. Door het gewicht viel het vervoer der spuit (1000 KG) niet gemakkelijk en vooral op zandgronden was dit onhebbelijk. Met veel belangstelling werd het nieuwe instrument door de vuurvreters ontvangen en spoedig werden oefeningen gehouden. Bij deze oefeningen ontvingen wij groote belangstelling van het publiek en de jongens hadden er rekening mee te houden dat de waterstralen krachtig waren en ver reikten, dit met het oog op een nat pak. Zoo af en toe haperde er wel eens wat aan de bedieningen ook aan de machine, welke fouten dan hersteld werden en later nog eens herhaald om te zien of de zaak in orde was. Het wilde bij zoo’n proef ook eens gebeuren, toen een mijner oudste vrienden blijk gaf van zijn belangstelling, dat juist de koppeling van het reservoir losschoot, een flinke straal water naar buiten schoot en precies den goeden man tegen hals en borst trof, waarbij hij, zoals te begrijpen is, goed nat werd. Tot mijn spijt verweet hij mij dat ik met opzet dat slangetje had losgemaakt om hem te treffen. Maar ik verklaarde plechtig dat het louter toeval was, net als later, toen bij een oefening op de Hofgeest een der wethouders eenzelfde lot trof. Na een alarm, dat brand was uitgebroken in school E, bleek dat het de burgemeester te doen was geweest om eens te zien of wij de spuit behoorlijk konden bedienen en de stralen welke spoedig over het dak heen vlogen, bewezen dat alles in orde was. Bij een aansluiting op een waterleidingpilaar tegenover het Raadhuis wisten wij het zoo ver te brengen dat met een zware straal van 25 mm ver tot boven de wijzerplaat van den toren gespoten werd. Het eerste practische werk voor den motorspuit kwam in 1921 bij het blusschen van een boerderijtje in den Polder, eigendom van den heer W. Braam. De spuit moest, om bij het water te kunnen komen, van den dijk afgelaten worden, want de zuigbuis was niet lang genoeg. Ondanks de lengte slangen viel het toen reeds op met welk een kracht de stralen uitkwamen en hoe stukken hout en steen in het rond vlogen. Vervolgens nog eens bij een hooibroeiing bij den heer Blad op Rooswijk (waar geen waterleiding was) en waar de motor van 9 uur v.m. tot 4 uur n.m. geregeld gedraaid heeft. Door het in dienst komen van de motorspuit werd door Burgemeester en Wethouders geoordeeld dat de handspuiten nu gevoeglijk wel konden worden afgeschaft. Aldus geschiedde en de oude beestjes werden weggehaald en verkocht.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
87
Ook kregen toen de manschappen die nog aan deze spuiten verbonden waren, hun ontslag. Zo bleven aan: de brandmeester en de mannen, ingedeeld bij slangenwagen en motorspuit, in het geheel 13 man. In September 1925 kwam nog eens een herziening op de uitkeeringen der kaderleden en manschappen. Die van het kader bleven gehandhaafd als bij den invoer der slangenwagens. Voor de manschappen werd een vergoeding vastgesteld van ƒ 1.- per uur en in nachtelijke uren ( van des avonds 10 uur tot des morgens 6 uur) ƒ 1.50 per uur. Behalve dat de motorspuit beschikbaar gesteld werd voor eventueelen oproep door de andere Afdeelingen in de Gemeente, werd door B&W ook verlof gegeven hulp te verleenen wanneer die ingeroepen werd in andere Gemeenten. Zoo kwam het voor dat door Beverwijk hulp werd ingeroepen bij den brand in het pakhuis van den heer Wicherink14 en later nog eens voor een geval in het veilinggebouw aan de Breestraat. Beide keeren werd geen gebruik gemaakt van de spuit. Bij den eersten oproep kwam net bij het uitrukken bericht dat het gevaar geweken was. Den tweeden keer kwam het tot in Beverwijk toe, maar ook werd wederom geoordeeld dat er geen water noodig was. Maar driemaal is scheepsrecht, want op Zaterdag 18 Juli 1927 kwam weder een verzoek tijdens den brand bij de firma Knapen15. Dat was voor de Velser vuurmannen een waar brandweerfestijn, want er was een massa vuur te blusschen. Van half 5 tot half 12 n.m. is er gewerkt en hebben wij van den gloed genoten. De motor toonde zich gedurende dien tijd onvermoeid. De Wethouder Handgraaf toonde zijne belangstelling door naar Beverwijk te komen om eens te zien of alles goed marcheerde. Een pakhuis grenzend aan het terrein van den brand, waarin een groote waarde aan vischmeel was opgeslagen, verkeerde in gevaar. Door het flinke optreden werd het gebouw gespaard. Uit dankbaarheid ontvingen de manschappen later van den Directeur een belooning van ƒ 50.-
14 Aan de Meerstraat in Beverwijk bevond zich de stoomkoffiebranderij van de heer H.W. Wicherink. (Uit: Beverwijk en zijn industriële geschiedenis, door Cor Castricum. Uitgave HGMK, 2003). 15 De ‘Electrische Timmerfabriek en Kistenmakerij Firma Knapen & Co’ was gevestigd aan de Leliestraat 108. Het verslag van de brand in 1927 kwam in de krant op maandag 29 juni. Uit dit verslag: “Onderwijl politie, zowel Rijks- als die der gemeente een groote schuur met groentekisten ontruimde, hierbij door enkele burgers bijgestaan, arriveerde de brandweer met ... een slangenwagentje! Wel was terstond de hulp van de gemeente Velsen ingeroepen, maar de motorspuit kan zich slechts in matigen gang voortbewegen en behalve den tijd die met overzetten over het Noordzeekanaal verloren gaat, was de afstand groot. Intussen was de standpijp op de brandkraan geplaatst en waren de slangen uitgelegd. Ongetwijfeld deden de Beverwijkse brandweermannen alles zoo vlug en zoo goed mogelijk, maar de aanvoerbuis der brandkraan is slechts een 3-duims pijp, dus ontbreekt hier alle druk en wordt een zwak straaltje verkregen, dat 5 meter ver kan spuiten. Om 5 uur komt de motorspuit uit Velsen op het terrein. Bijna onmiddellijk heeft de opperbrandmeester J. Melgerd, de slangen laten aankoppelen en geven twee krachtige stralen water...(...) Een zee van vuur... De hitte is onuitstaanbaar. (...) Een houten gebouw, waarin, naar verluidt, voor ƒ 65000 vischmeel ligt opgestapeld, staat in de gloeiende rookwolken. (...) De tweede slang wordt nu verlegd en de brand van de zijde van de chemische fabriek aangetast.(...) Het vischmeel brandt niet, maar de groote voorraden chemicaliën kunnen een explosie veroorzaken en dan zou de ramp niet te overzien geweest zijn.(...) Tegen 8 uur was het gevaar geweken, hoewel de smeulende en rokende houtmassa’s voortdurend moeten bespoten blijven. De nablussching duurde tot ongeveer half twaalf en het was reeds Zondag toen de brandweer huiswaarts keerde.(...) Indien de Gemeente Beverwijk een motorspuit bezat gelijk Velsen, de brand ware tot een deel der zagerij beperkt gebleven.” (Ontleend aan: De industriële geschiedenis van Beverwijk, door Cor Castricum, uitgave HGMK 2003). HGMK Ledenbulletin 37, 2013
88
Het pakhuis van Wicherink aan de Meerstraat, hier geheel rechts. Foto: NHA.
In Augustus 1927 werd nog eens een tocht gemaakt voor het blusschen van een brandje in een hoop erwtenstroo in den Spaarndammer polder, waarmede geen eer werd ingelegd daar bij aankomst een en ander al was gebluscht. Er brak toen weer een volkomen stilstand aan, geen brand meer te bespeuren! Eenige oefeningen werden nog gehouden, totdat eensklaps een bericht kwam voor een bijzonderen brand en wel in den ijskelder16 op Velserbeek. Deze was niet ontstaan door ijsbroeiing, maar het rieten dak was in vuur geraakt. Bij deze gelegenheid had de Motorspuit geen succes. Er kon geen water gegeven worden, hoewel er voldoende voorraad was en dichtbij ook. De oorzaak was dat de zuigbuis poreus was geworden en zoodoende geen water ophalen kon. We moesten toen het gebouwtje zien uitbranden en sloegen daarbij een droevig figuur. Nadat een nieuwe zuigbuis was aangebracht, voldeed de motor weer uitstekend. Een proef aan het gebouw der waterleiding en aan de Visschershaven te IJmuiden bewezen dat volkomen. Herhaalde malen werd voorgesteld om verbetering te brengen in het transport van de Motorspuit en dat zooveel mogelijk op een onderstel te krijgen, zoodat het geheel vlug kon worden overgebracht. Het bleef echter bij besprekingen en de toestand verbeterde niet. Reeds in 1928 waren wenschen naar voren gebracht om een geheelen omkeer in het brandwezen te brengen en wel tot invoering van Automobielspuiten. Deze zouden dan allereerst gestationeerd worden te IJmuiden en later op Velsen Noord. Een commissie uit den Raad werd gekozen om deze plannen uit te werken en in overleg te treden met brandweer autoriteiten uit andere plaatsen. Er zouden dan districten gevormd worden en wel: IJmuiden-IJmuiden Oost; Velsen Noord; Velsen; Santpoort en Jan Gijzenvaart. Als commandant der Brandweer werd benoemd de heer A. de Wit en als plaatsvervanger de heer Verzijlbergh. Een nieuwe regeling werd ingesteld voor de salarissen van kader en manschappen en wel voor een geheel jaar: Opperbrandmeester ƒ 125.-; Brandmeester ƒ 100.-; Assistentbrandmeester ƒ 75.-; Manschappen ƒ 50.- Kader en manschappen der autospuiten zullen worden voorzien van 16 De ijskelder van Velserbeek bevond zich nabij de huidige tennisbanen in het park en wel in de grote bocht van de Engelmundusbeek opzij van de tennisbanen. Hij werd na de brand in 1927 weer hersteld en bleef aanwezig tot in 1943, toen er door kwajongens brand werd gesticht. Hierna werd hij niet meer hersteld en ter plekke herinnert niets er meer aan. (Mondelinge mededeling door de heer Siebe Rolle, die dit vernam van een der kwajongens, een later bekende dorpsbewoner ...) HGMK Ledenbulletin 37, 2013
89
uniform en uitrusting, de pijpleiders der slangenwagens van waterlaarzen, jekker, helm en wanten; de overige diensten van laarzen en wanten. Den 14en December 1929 werd in het Park Velserbeek eene demonstratie gehouden met de nieuw aangekomen Autospuit van IJmuiden. In Juli 1930 kwam bericht dat de Motorspuit van Velsen in Santpoort gestationeerd zou worden. De spuit werd gemonteerd op een uit bedrijf genomen vrachtauto en geheel ingericht als brandweerauto, kosten ƒ 2000.Afd. Velsen bleef dus alleen aangewezen op een slangenwagen met toebehooren. In October 1930 kwam nog een brand voor bij Vendel in de Polder, welke door hulp van den Autospuit van IJmuiden gebluscht werd. Een begin van brand bij den Broeder in November 1930 konden wij met de waterleiding bedwingen. In 1931 hadden wij het ook niet druk. Alleen kwam voor een hooibroei bij den heer v.d. Sluis, welke met een flinke lengte van slangen op de waterleiding tot bedaren gebracht werd en waar wij des nachts nog eens ruim gelegenheid hadden om over vroegere groote branden te kunnen redeneeren. Of de weinig voorkomende branden nu aanleiding zijn geweest dat Afdeeling Velsen werd opgeheven, is niet bekend. Gezien den korten tijd, waarmede autospuiten ter plaatse van den brand kunnen zijn, had den Raad geen bezwaar de Afdeelingen welke een dergelijke spuit niet hebben, op te heffen en te voegen bij Afdeelingen met een autospuit. Wij krijgen dus nu de Afdeelingen IJmuiden met IJmuiden Oost, Velsen, Driehuis en den Polder; Santpoort met Jan Gijzenvaart en Velsen Noord. De hoofdoorzaak van de opheffing ligt wel in een beperking van uitgaven, welke in de tegenwoordige omstandigheden ten zeerste geboden is. Na een gehouden bespreking met alle leden van de Afdeeling Velsen (ook van Driehuis) konden deze accoord gaan wat betreft de beperking van uitgaven en stelden voor aan den Raad een adres te richten om zich desgewenscht geheel vrijwillig en zonder salaris beschikbaar te stellen. Zij gevoelden zich als burgers en als brandweerlieden verplicht met dit verzoek te moeten komen. Ook in de Brandweer der Gemeente Velsen is dus gebleken dat handenarbeid tegenover mechanische kracht het af moet leggen en daarmede zullen wij genoegen hebben te nemen. Van harte hoop ik dat de inwoners der Gemeente Velsen gespaard mogen blijven voor de rampen welke branden zoo menigmaal veroorzaken. En na mijn kameraden van de Afdeeling Velsen mijn bijzonderen dank betuigd te hebben voor hunne aangename en welwillende medewerking, besluit ik hiermede mijn verslag. Saluut!
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
90
Van Jan Melgerds veelzijdigheid getuigen deze twee pentekeningen van zijn hand uit 1939, die bewaard worden in het Noord-Hollands Archief.
De FIAT autospuit uit 1929. Foto: NHA
Tot slot Toen de door Jan Melgerd op schrift gestelde documentatie mij in november 2012 bij toeval bereikte, was dit te laat om nog verwerkt te kunnen worden in de toen juist gereedgekomen tekst van de HGMK-publicatie ‘Oud-Velsen 1911-2011, een kleine bedevaart naar het dorpsverleden’. Bij nader inzien was dit eerder een voordeel dan een nadeel. De door Jan Melgerd op schrift gestelde notities 1927-1942 en zeker ook zijn brandweerherinneringen 1882-1931, rechtvaardigden naar mijn mening een apart artikel. Zijn beschrijving van vijftig jaar brandweer in Velsen brengt ook de ontwikkeling hiervan in beeld, welke vooral op het einde van die vijftig jaar een begin nam. Het is aardig om de gang van zaken bij branden in de tijd dat Melgerds herineringen beginnen, rond 1880, te vergelijken met die zoals beschreven in het boek ‘Keure en Reglement Op de exercitie van de Brandspuyten, en het blusschen van Brand, ontstaande in en onder Velsen’, uitgegeven te Haarlem in 1761. Dan lijkt er in die ruim 100 jaar tot 1880 niet zoveel veranderd! Ook toen had men de beschikking over een ‘Zuygpomp of ‘Bak’ en een ‘groote Pomp, of Spuyt’. Ook toen waren er Brandmeesteren (vier) en wel vijf Assistenten van Brandmeesteren. Ook toen vele pompers en hun assistenten bij de beide pompen. Voorts ‘Opsienders en Leyders van de leere en zyldoekse Slangen’. Zij worden allen bij name genoemd en men leest er veel die zeer bekend zijn in de historie van het dorp, zoals Jacobus van Kalker, Jacob Gaykema, Dielof Duyneveld en nog vele anderen. De bekende ‘kaart van de brandmeester’, door deze gemaakt om de benodigde lengte van de slang te bepalen, stamt uit diezelfde tijd. Melgerds ‘Brandweerkrabbels’ vormen zodoende een prachtige aanvulling op de geschiedschrijving van de Velsense brandweer. Met deze publicatie kon ook meer eer bewezen worden aan deze bijzondere man. Van mijn kant kon ik grotendeels volstaan met hem in belangrijke mate zelf aan het woord te laten. Ik hoop erin geslaagd te zijn deze veelzijdige ondernemer uit het oude dorp Velsen zijn welverdiende plek in de lokale historie te hebben gegeven. april 2013, Ton van Oosterom
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
91
Naschrift In dit artikel, dat Jan Melgerd als hoofdpersoon heeft en waarin hij zelf ook zo veel aan het woord komt, is met name boven het gedeelte getiteld Brandweerkrabbels zijn naam nadrukkelijk als auteur aangegeven. Toevallig is het overigens dit jaar precies 70 jaar geleden dat hij, midden in de oorlog, in zijn woning te Beverwijk overleed. Ik wil hierbij nog vermelden dat ik tot op heden de plek waar zijn tweede echtgenote, Antje Melgerd-van Huis, is begraven, niet heb kunnen achterhalen. Voorts mag niet onvermeld blijven dat veel van de foto’s waarmee dit artikel geïllustreerd kon worden, te danken zijn aan het speurwerk van Arie van Dongen. In verschillende archieven vond hij de beelden waarvan vele mij - en wellicht ook velen van u - niet eerder bekend waren. Zij dragen er in belangrijke mate toe bij om dit stukje lokale historie tot leven te wekken. Graag wil ik hem op deze plaats hiervoor dan ook van harte bedanken! Ton van Oosterom
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
92
D
it Ledenbulletin verschijnt 1 keer per jaar exclusief voor de leden van het istorisch Genootschap Midden-Kennemerland. Daarnaast ontvangen de leden H 3 keer per jaar een Nieuwsbrief. Nieuwe leden van het genootschap kunnen zich opgeven bij de secretaris: dhr. J.J.M. Brakenhoff
Anemonenlaan 11, 1943 BC Beverwijk.
Tel. 0251 226 291
e-mail:
[email protected] De contributie bedraagt (in 2013) 13 euro per jaar (meer mag ook!)
+ voor leden buiten de IJmond 4 euro erbij als bijdrage in de portokosten.
Nieuwe leden kunnen zich ook aanmelden door dit bedrag over te maken op bankrekening (ING, voormalig Postbanknummer) 22 49 43 ten name van Historisch Genootschap Midden-Kennemerland te Beverwijk onder vermelding van ‘nieuw lid’.
Of kijk op onze website: www.hgmk.nl Nieuwe leden ontvangen per omgaande het ledenbulletin + de reeds verschenen Nieuwsbrieven van dat jaar + een welkomstpremie.
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
93
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
94
Inhoud
Een Lakenlood uit Beverwijk
Michel Tuin
7
Het huis aan het Haerlemmervoetpadt
Jan Morren
33
Jan Morren
37
Cor Castricum
47
Ge Hofman
51
Het huis van de metselaar
Obe van der Klei
Van Vuuren elektrotechniek
Jan Melgerd, smid, brandweerman, geschiedschrijver
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
Ton van Oosterom
95
63
HGMK Ledenbulletin 37, 2013
96