Ledenbulletin 31 Een vorstelijk graf
De boerderijen in de Breesaap
door Ton van Oosterom
door Jan Morren
De Generaal
door Ton van Oosterom Geschenk van Willem V
door Fries Berkhout Claude de Salgas
door J.M.J. Buurman-Boreel door Piet Diemeer Een ringwalburg in Beverwijk?
door Michel Tuin
Historisch Genootschap Midden-Kennemerland
Ledenbulletin 31 © 2008 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Westerhoutplein 1 1943 AA Beverwijk ISBN-EAN: 978-90-75839-05-0
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
2
Voorwoord
V
eel archiefwerk ligt ten grondslag aan de meeste artikelen in dit nieuwe Ledenbulletin van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland. We hebben grote waardering voor alle inspanningen die de schrijvers in dit nummer hebben verricht, om daarmee stukken uit de geschiedenis voor u zo compleet en onderbouwd mogelijk te kunnen presenteren. Iedereen die aan geschiedbeoefening doet - of die gewoon geïnteresseerd is in het verleden van stad en streek - heeft zo zijn eigen fascinaties of interessegebieden. De buitenstaander kan zich daarin soms laten meeslepen òf het ervaren als het berijden van stokpaardjes. Geheel toevallig kreeg dit Ledenbulletin zo een hoog Boreel-gehalte, en dat zonder bijzondere aanleiding en zonder dat er iets speciaals valt te herdenken. Voor een familie die zo zijn stempel op de ontwikkeling van onze streek heeft gedrukt zien wij daarin geen enkel bezwaar. Er is nog heel veel meer over te onderzoeken en we verwachten daar ook nog vaker over te mogen publiceren. Van Jan Morren treft u het vervolg aan van zijn studie naar de ontwikkeling en ondergang van de Breesaap, de eens zo prachtige en unieke duinvallei, waarvan eigenlijk alleen de naam nog is over gebleven. Over zijn vorige artikel meldt hij ons zelf: Van Fred Schweitzer kreeg ik een opmerking over mijn artikel over de Adrichemmer en Breesaper tienden. Hij merkt op dat mijn betoog op p. 36 goed loopt, maar het betoog op p. 23 daarmee niet kan rijmen. Op p. 23 spreek ik over Jan van Schoten, maar ik heb het niet over Nicolaas van Adrichem. Hierdoor blijft de jongere Florentius van Adrichem buiten beeld als mogelijke opvolgende kandidaat op het leen Adrichem. Op dat punt heeft Fred Schweitzer gelijk, op p. 23 spreek ik over: Willem van Brederode en zijn zoon Florentius de Schoten die zich later van Adrichem gaat noemen. Hij overlijdt in 1327. Hij had vier zonen, Wilhelmus, Wolki, Nicolaas en nog een Wilhelmus van Rollant. Op p. 23 ga ik alleen in op Wilhelmus en Wolki, maar ik had hier al moeten ingaan op zijn zoon Nicolaas en moeten vermelden dat ik later op p. 36 zou terug komen op Nicolaas. Hierdoor wordt het verhaal op dit punt beter te volgen en wordt het duidelijker dat de tienden en het grondgebied van Adrichem gesplitst was als leen binnen de familie van Adrichem. In de meeste van de artikelen in dit nummer maken de auteurs ons deelgenoot van de wegen waarlangs zij hun informatie hebben vergaard en hoe zij -soms door toevalligheden- bepaalde verbanden wisten te leggen of nieuwe bronnen wisten aan te boren. En dat vinden wij zelf het meest bijzondere aan deze nieuwe bundel: zelfs als het onderwerp u misschien niet direct zou aanspreken dan kunt u toch geboeid raken door zich in te leven in de zoektocht van de schrijvers. Op meerdere plaatsen worden de verhalen dan nog verrijkt met schetsen en verkorte overzichten uit de vaderlandse en algemene geschiedenis. Daarmee zijn wij ervan overtuigd dat we onze leden opnieuw een groot plezier zullen doen met dit jaarlijks Ledenbulletin. Wie er over twijfelt om ook eens iets te publiceren uit zijn eigen geschiedenis-onderzoek nodigen we opnieuw uit om contact met ons op te nemen. We zijn nog steeds meer dan bereid om u behulpzaam te zijn bij het bewerken van een tekst of het zoeken van aanvullende informatie. oktober 2008, de redactie: Arie van Dongen Cor de Boer Cor Castricum
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
3
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
4
De boerderijen in de Breesaap Hiermee vervolgen we het verhaal over de Adrichemmer en Breesaaper Tienden, waarvan de geschiedenis terug gaat tot de eerste schriftelijke gegevens over Velsen in de achtste eeuw. Het gebied waar deze tienden geheven werden heeft door de eeuwen heen meerdere landschappelijke veranderingen ondergaan, veroorzaakt door de natuur en door de mens. Vanaf de 17e eeuw tot in de 19e eeuw lag hier een zeer fraai afwisselend landschap met zomer verblijven en boerderijen. Van dit alles is nauwelijks iets overgebleven. In dit artikel ga ik in op de geschiedenis van de boerderijen in de Breesaap dat, zoals in het vorige artikel vermeld, een onderdeel is geweest van Adrichem. Op de geschiedenis van boerderijen in het overige gebied van het voormalige Adrichem hoop ik later terug te komen in één of meerdere artikelen.
Jan Morren
Van de late Middeleeuwen tot de 17e eeuw
T
oen in de 15e eeuw de Breesaap ontgonnen werd konden we bij de boeren in de Breesaap twee categorieën onderscheiden, namelijk huislieden en welgeborenen. De burgers waren verplicht om botting en schot te betalen. De botting was een minder bekende soort belasting die in die tijd niet overal in Holland werd geheven. Het schot was een belasting die werd geheven door de grafelijkheid. De welgeborenen waren net als de edelen en de leenmannen vrijgesteld van het betalen van schot. Zij namen dus een bevoorrechte positie in ten aanzien van de huislieden. Er waren in die tijd nog andere belastingen of heffingen maar het zou in het kader van deze publicatie te ver voeren om hier op in te gaan. Zij die hier meer over willen weten verwijs ik naar de publicaties van Ronald de Graaf “Oorlog om Holland 1000-1375” en van A.J. Allan “Het Kennemer landrecht van 1274 tot het begin van de Republiek”. Bert Koene komt in zijn onderzoek naar de welgeborenen tot de conclusie dat de mogelijkheid bestaat dat welgeborenen in het vroege graafschap Holland een stand van eenvoudige, boers levende edelen vormden en dat zij afstammen van een bevolkingsgroep die in de Frankische tijd op domeingoederen gevestigd was. Het oude Adrichem is een deel geweest van een Frankisch domeingoed dat in Kennemerland lag. In het gebied van Adrichem woonden in de 15e eeuw welgeboren lieden, waaronder het geslacht Roos. Of er toen welgeborenen wonen in de Breesaap is nog niet aan te tonen. De kans hierop moet klein geacht worden gezien het geringe bewonersaantal.1 We mogen ervan uitgaan dat in de Breesaap voornamelijk huislieden het boerenbedrijf uitoefenden. Over de boerderijen in de vroege periode van de Breesaap tot aan het begin van de 18e eeuw is niet veel bekend. Het is aannemelijk dat de boerderijen aanvankelijk bestonden uit houten bouwsels die hier door de boeren werden gebouwd op het pachtland in de Breesaap. Deze houten opstallen kunnen hun eigendom geweest zijn maar dit is niet aan te tonen, omdat uit deze vroege periode geen gegevens zijn te vinden over de verkoop van de opstallen in de Breesaap. In latere tijd waren er opstallen in bezit van de eigenaren van de Breesaap. Dit blijkt uit het feit dat er in 1647 door Nikolaas van Adrichem 20 morgen land met een huis werden verpacht aan Pieter Pieterzoon.2 Uit deze periode kennen we meer namen van boeren die een boerderij hadden in de Breesaap. Zij worden genoemd bij het eerder genoemde geschil over de betaling van Adrichemmer tienden met het klooster van Sint Jan3. Toen in 1448 de boeren die gezaaid hadden in de Breesaap
1 2
Allan A.J., Het Kennemerlandrecht van 1274 tot het begin van de republiek, Amsterdam 2005, p. 31. Graaf, Ronald de, Oorlog om Holland 1000-1375, Hilversum 1996, p. 65. Koene Bert, p. 60 t/m 62, 93 en 125 t/m 130 Pruisers A.P., Vos H.H. de, Valk L. van der, De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaap duingebied, Tijdschrift Holland 1991, p. 118 t/m 128. 3 De Adrichemmer en Breesaper tienden, Jan Morren in Ledenbulletin 30 HGMK, Beverwijk 2007 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
5
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
6
werden uitgenodigd bij de Raad van Holland in Den Haag, om daar uitleg te geven waarom zij geen Adrichemmer tienden wilden betalen, werden de volgende namen genoemd: Claes Brouwers, Jan Gerijtszoon, Huge Louwerenszoon, Dirck Willem Benenzoon, Coman Huge, Symon Tymmerman, Jacob Janszoon, Wouter Aelbrechtszoon, Jan Aelbrachtszoon en Pauwels Pieter Simonszoon. Of zij alle een boerderij in de Breesaap hadden is niet bekend. Mogelijk zijn er onder hen enkele die hun boerderij buiten de Breesaap hadden staan. Pieter Pieterzoon werd toen al niet meer genoemd. Mogelijk behoorde hij niet tot de groep die bezwaar maakte tegen de betaling van de tienden. De boeren hadden in die tijd dus te maken met de betaling van de tienden, van belasting en van pacht. In een jaar dat de oogstopbrengst tegenviel ging in verhouding ook de betaling van de tienden omlaag, maar de belasting en de pacht bleven dan op het boerengezin drukken. In de huwelijkse voorwaarden tussen ridder Jan van Mathenesse en jonkvrouw Maria van Claijs van Assendelft in 1507 werd vastgelegd dat de opbrengst van de pacht in de Breesaap per jaar veertien pond en drie stuivers bedroeg.4 In hoeverre de eigenaren van de Breesaap zich ridderlijk gedroegen in het verlagen van de pachtsom bij een slechte oogst is niet bekend. Karel V probeerde tijdens zijn regering, van 1519 tot 1558, een algemeen belastingstelsel in te voeren wat ten dele lukte. Dit belastingstelsel ontzag de rijken maar drukte zwaar op de landbouwers en de lage adel. Er werd een belasting ingevoerd van de 10e en de 100e penning en van het morgengeld. Uit de belastingkohieren van Velsen blijkt dat het hier ging om een belasting op het gebruik van huizen en land, onafhankelijk of dit gehuurd, gepacht of in eigendom was. Hiervoor werd de huurwaarde van het onroerend goed getaxeerd waarop de 10e penning berekend werd. Als het om land ging werd de gebruikte oppervlakte vermeld in morgens. Later werd de oppervlakte ook in andere eenheden vermeld. Aanvankelijk kan men uit de kohieren, die beginnen vanaf 1543, niet opmaken of men te maken heeft met een eigenaar/gebruiker of met een pachter/gebruiker. Pas vanaf het kohier in 1553 kan men dit onderscheid wel maken. In dit laatste kohier lezen we dat Jan Sijmonssoon Roos, waarvan we weten dat hij een welborenman is, deze belasting wel moest betalen. De ingevoerde belasting door Karel V was dus zeer in het nadeel van de welgeborenen. Op deze familie Roos hoop ik terug te komen in volgende artikelen over de boerderijen in Adrichem. Na de dood van Karel V zette diens zoon Filips II de belastinghervormingen door. De kohieren werden steeds gedetailleerder maar in het heffingssysteem kwam weinig verandering.5 In de belastingkohieren van Velsen uit de 16e eeuw krijgen we wat meer duidelijkheid in de boerderijen en hun bewoners. In het kohier van 1562 worden de getaxeerde huizen en hun eigenaars in de Breesaap genoemd, waarbij vermeld wordt dat zij niet het eigendom van grond hebben. De Breesaper duincroften die liggen in de Breesaap worden in het kohier beschreven als “dorre en snode landen”. Huizen en hun eigenaars in de Breesaap zijn: Het huis van Thijs Gerritssoon getaxeerd op 2 gulden, 10e penning is 4 stuivers. Het huis van Heynricx Janssoon getaxeerd op 25 stuivers, 10e penning is 2,5 stuivers. Het huisje van Jan Dodt getaxeerd op 25 stuivers, 10e penning is 2,5 stuivers. Het huis van Claes Franssoon getaxeerd op 30 stuivers, 10e penning is 3 stuivers. Het huis van Claes Jansoon getaxeerd op 25 stuivers, 10e penning is 2,5 stuiver. Het huis van Cornelis Pieterssoon getaxeerd op 3 gulden, 10e penning is 6 stuivers.6 Aan alle voornoemde personen werden croften in de Breesaap verhuurd, maar er werden ook croften verhuurd aan personen die wonen buiten de Breesaap, ondermeer aan de oostzijde van Aercommerduijn. Eén van deze personen is Engel Aelbertssoon, beëdigd taxateur van de 10e penning. In 1562 zijn er totaal 6 huizen in de Breesaap, in 1570 is dit toegenomen tot 8:
Afbeelding 1 Het gebied van de Breesaper en Adrichemmer tienden rond 1729. Gedeelte van de kaart van Kennmerland, ontleend aan M. Brouerius van Nidek, Het Zegepralent Kennemerlant, Amsterdam , 1718-1732.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
Het huisje van Antonis Pieter Korssen getaxeerd op 2 gulden, 10e penning is 6 stuivers, 6 penningen en 2 mijten. Het huisje van Jan Cornelissoon Dodden getaxeerd op 30 stuivers, 10e penning is 4 stuivers en 13 penningen. Het huisje van Jan Dirkssoon getaxeerd op 20 stuivers, 10e penning is 3 stuivers en 3 penningen. 4 NHA. Klooster Archieven/ Stad Archief Haarlem, kast 32-134.14.1. 5 NA. P.N. van Doorninck. Inventaris van eene verzameling Charters betrekking hebbende op de geslachten van der Does, Duvenvoorde, Mathenesse enz. Haarlem 1895. 6 Eén gulden is 20 stuivers en één stuiver is 16 penningen.
7
Afbeelding 2 Een woongedeelte van een boerderij in de Breesaap. De versterkingsboog in het metselwerk boven de deur, de roedeverdeling en het aanbrengen van een schuifraam geven aan dat het gaat om een boerderij gebouwd aan het eind van de 17e eeuw. Aquarel Jan Striening 1853.
Het huis van Cornelis Pieterssoon getaxeerd op 2 gulden en 10 stuivers, 10e penning is 8 stuivers. Het huisje van Claes Franssoon getaxeerd op 30 stuivers, 10e penning is 4 stuivers en 13 penningen. Het huisje van Claes Janssoon getaxeerd op 35 stuivers, 10e penning is 4 stuivers 1 mijt. Het huis van Cornelis Dircksoon getaxeerd op 2 gulden, 10e penning is 6 stuivers en 6 penningen. Het huis van Heynrick Janssoon getaxeerd op 2 gulden, 10e penning is 6 stuivers, 6 penningen en 2 mijten.7 In deze twee overzichten zien we dat twee huizen na 1562 van eigenaar veranderd zijn.8 Bovendien zien we dat de 10e penning in 1562 rechtstreeks berekend werd uit een taxatie in guldens. Als men rechtstreeks de tiende penning uit bijvoorbeeld 2 gulden zou berekenen komt men uit op 4 stuivers. Maar in 1578 is dit niet meer mogelijk omdat aan de penning een Hollandse waarde is toegekend. Er volgde een omrekening voor de bepaling van de 10e penning. In 1639 woonden in de Breesaap: Cornelis Pieterzoon Ouwenelen, Cornelisgen Engels de dochter van Grietgen Cornelis wonende tot Noordwijkerhout, Jan Cornelis Bruyn zoon van Annetgen Engels, Cornelis Leendertzoon Knaep, Jan Dircxszoon Timmerman, Trijntgen Gijsberts dochter van Grietgen Jans, Willem Jeroenssen, Taems Claeszoon, Jan Engelszoon zoon van Sijntgen Claes, Cornelis Corneliszoon duynmeyer en Willem Pieterszoon. Het aantal bewoners was dus toegenomen tot 10. Met deze personen werd overeengekomen dat Johan Claes van Lijn, de procuratiehouder van Jonkheer van Matenesse, de landen kon blijven verpachten zoals het eerder gebeurde.9 7 8 9
Eén penning is 3 mijten. NHA. De kohieren van de 10e en 100e penning en van het morgengeld, Velsen, toegang 151.1 inv. nr. 419 t/m 423. Encarta Encyclopedie Winklerprins 1993-2002 Microsoft Corporation, Belasting. NHA. De kohieren van de 10de en 100e penning en van het morgengeld, Velsen, toegang nr. 151.1 inv. nr. 423 en 424.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
8
Als we de namen in de beide voorgaande lijsten vergelijken zien we dat de namen Pieter, Jan en Claes in alle lijsten voorkomen. Dit kan er op wijzen dat de opstallen van de boerderijen vaak in erve overgingen van vader op zoon of via de vrouwelijke lijn naar de schoonzoon of kleinzoon, wat ook een verklaring kan zijn voor het feit dat we nagenoeg geen verkoopakten zijn tegengekomen van de opstallen in de Breesaap. In de archieven vinden we pas een verkoop in 1623. In dat jaar verkocht Cornelis Cornelis alias Joncheer, die oud schepen van Velsen was, een boerderij in de Breesaap aan zijn schoonzoon Engel Huijgen. Het geheel wordt omschreven als een huis en woning met een hooihuis en de beplanting die daar bij staat, dat staat in de Breesaap op de grond van de Edele Joncker van Maetenes.10 Ook bij deze verkoop bleef de boerderij binnen de familie. Vanuit de 16e eeuw tot het begin van de 18e eeuw is er geen opvolgend overzicht te krijgen van de eigenaren van de boerderijen in de Breesaap. De belangrijkste reden hiervoor is het beknopte notarieel archief van Velsen en het daarmee beperkte aantal erfakten in deze periode. In de beschikbare transportakten uit deze periode wordt alleen gemeld dat een boerderij ligt “in de Breesaap”. Daardoor zijn ze niet precies te lokaliseren. Door deze twee punten zijn de boerderijen die in de 16e en 17e eeuw genoemd worden niet te koppelen aan de later bekende namen van de boerderijen. Op de kaart van het Hoogh-Heemraetschap van de Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt uit 1684 wordt de Breesaap wat meer in detail weergegeven. Er staan dan 10 gebouwen in de vlakte, waarvan het merendeel een boerderij zal zijn. De houten boerderijen zullen dan voor een deel al vervangen zijn door steenbouw. De vlakte was omringd door een afwateringssloot om het overtollige water af te voeren. Deze afwateringssloot was aangesloten op het Watergat dat van de sloot naar de Noordzee liep en op de Scheijbeeck die van de sloot langs de grens tussen Wijk aan Duin/Beverwijk en Velsen stroomde naar het Wijkermeer. Door de eeuwen heen hadden de inwoners van de Breesaap grote moeite om het Watergat open te houden. De duinen waren in die tijd dun begroeid, waardoor stuifzand steeds de afwatering belemmerde. Een ander probleem was het grote aantal konijnen in de duinen die het gewas op de velden als voedsel gebruikten. Het kostte veel moeite om deze konijnen buiten de velden te houden. Het graven en openhouden van de ringsloot zal hierin toch een belangrijke bijdrage geweest zijn. In 1627 woonde er al een duinmeier in de Breesaap die belast was met “verbeterschap van de duijnen” die hij in pacht had van Nicolaas Wouterssoon, burgemeester van Haarlem. Het was Jan Pouwelis. Hij verkocht in dat jaar de opstal van zijn boerderij in de Breesaap, die stond op de grond van de Edele Johan van Schagen. De koper was Cornelis Cornelissoon uit Castricum die ook duinmeier was. Hij betaalde 100 gulden voor het opstal.11
Verbeteringen en experimenten in de 18e eeuw In 1662 was het Hoogheemraadschap van Rijnland begonnen met het aanplanten van helm in de duinen. Om de helmplant te beschermen tegen het grote aantal konijnen in de duinen kregen de duinmeiers opdracht om grote aantallen konijnen te vangen. Deze duinmeiers waren in dienst bij een commissie genaamd de “Graaflickheijd” die toezicht hield op de jacht en het onderhoud van de duinen tot rond 1722. Maar tegenstrijdigheid in belangen was er de oorzaak van dat het uitroeien van konijnen en het planten van helm niet goed van de grond kwamen. De eigenaren van de duingronden en de duinmeiers hadden er alle belang bij de konijnen te laten leven voor de jacht. Maar hoe meer konijnen er bleven leven des te groter waren de oppervlakten duin waar helm herplant moest worden. Ook werd het plantwerk slecht uitgevoerd of er werd met ondeugdelijk materiaal gewerkt. Het zou nog lange tijd duren voordat de maatregelen effectief gingen werken.12 Dat het niet goed ging met de werkzaamheden van de duinmeiers blijkt uit een klacht in 1719 van Jan Corver, de toenmalige eigenaar van de Breesaap. Hij beklaagde zich over het feit dat duinmeier Piet Kaaij zich van alle voorschriften niets aantrok en de konijnen zelfs in de kanten van de ringsloot liet nestelen, “waardoor deze in soo groote getaale in de selve Breesaap komen, dat er alle jaaren veele landen gesaaijd werden, die zelfs de kosten van maijen en insamelen niet kunnen opbrengen, werdende 10 NHA. Oud Notarieel Archief Haarlem, inv. Nr. 149 fo. 229. 11 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 959 fo. 153v. 12 J. Kops. Tegenwoordige staat der duinen van het voormalig gewest Holland, zijnde het eerste deel van het algemeen rapport der Commissie van superintendentie over het onderzoek der duinen, 1798. Ontwerp tot vruchtbaar making der duinen, zijnde het tweede deel van het algemeen rapport der Commissie van superindendentie over het onderzoek der duinen, 1799. E. C. M. Roderkerk, De Kennemerduinen, Meppel, niet gedateerd p. 137
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
9
Afbeelding 3 De boerderij de Windhond in het noordwestelijk deel van de Breesaap. De boerderij heeft een stenen woongedeelte en een houten stolpschuur. Foto beschikbaar gesteld door de heer de Bie uit Limmem.
alles door de konijnen opgegeeten en geruineerd. Terplaatse daar het oibaarts is voor de Breesaap om de overstuiving te beletten werd niet steeds met de vereiste hoy (helm) uitgevoerd”.13 Piet Kaaij was in het begin van 1719 benoemd tot huurder en duinmeier van de duinen aan en omtrent de Breesaap. Zijn benoeming werd namens de eigenaars van de Breesaap ondertekend door de gerechtsbode van het dorp Velsen, Jan van Deijck. Hij had het dus al snel verbruid bij Jan Corver. Jan Corver had eerder ook al moeilijkheden gehad met een duinmeier. Dit bleek toen de gezamenlijke erfgenamen van Jan Wouter Havicq de opstal van de boerderij De Windhond in 1712 verkochten aan Jan Jasperz. In de transportakte wordt gemeld dat de boerderij niet aan een duinmeier verhuurd of verkocht mocht worden omdat dit door de heer van de Breesaap niet geaccepteerd zou worden. Gedurende de gehele 18e eeuw bleef deze voorwaarde aan deze boerderij gekoppeld.14 Op welke boerderij in de Breesaap Piet Kaaij woonde is niet te achterhalen.15 Om enig idee te krijgen van een boerenbedrijf in de Breesaap in de 16e eeuw gaan we naar 1677. Toen woonde er Gerrit Dirckse, die naast zijn boerenwerkzaamheden ook zeevonder (jutter) was. Hij huurde de boerderij van zijn kinderen maar had de huur al 5 jaar niet betaald. Ter voldoening van zijn schuld verkocht hij zijn beesten en goederen aan zijn zoon en dochter, Cornelis en Grietje. Dit wordt als volgt omschreven: “8 koeijen, 2 paerden, 3 schapen, 1 wagen, 1 ploeg, egh, 8 manden, 2 koperen ketels, een partij hooij ende voorts alle het verder gereetschap tot de boerderij behorende, ende voorts alle sijn compants huijsraet ende inboel soo van bedden, deeckens, linnen ende wollen kassen, kisten, banck, stoelen, koper, ijser, aerdewerck, alle deselve goederen waerdich te sijn de somme van 650 gulden.” Hun vader mocht de goederen blijven gebruiken maar zij hielden het recht van eigendom en mochten ermee handelen naar eigen wil. Uit dit overzicht is op te maken dat het om een gemengd bedrijf ging waar vee werd gehouden en landbouw werd bedreven. Het ging om een voor die tijd gemiddeld bedrijf. De verkoopsommen van de opstallen in de Breesaap liepen in de 16e eeuw uiteen van 100 gulden tot 2000 gulden. Alle opstallen in de Breesaap waren belast met een erfpacht van een deel van de Accummer of Adrichemmerduinen, die betaald moest worden aan de heer van Brederode.16 Hier uit is op te maken dat de boeren stukken van het duin gebruikten. Mogelijk lieten zij hier hun beesten lopen.
13 Nationaal Archief Den Haag, toegangs nr. 3.20.26, inv. nr. 508. 14 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 966 fo. 101r. 15 Voor een uitgebreide beschrijving van de duinmeiers en hun taken verwijs ik naar het artikel “Duinmeiers in de Brederoder duinen te Velsen” door P.C. Zonneveld in het ledenbulletin van de Historische Kring Velsen “Velisena” jaargang 14, 2005. 16 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 959 fo. 63r, 153r, 159r, inv. Nr. 960 fo. 51v, inv. nr. 961 fo. 68r, 91r, inv. nr. 962 fo. 155v, inv. nr. 963 fo. 100r, 150r en inv. nr. 968 fo. 12v.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
10
Afbeelding 4 De boerderij de Windhond lag aan de rand van de duinen, tussen de bomen door is het dak te zien van de stolpschuur. Op de achtergrond zijn vaag de contouren te zien van de boerderij Weltevreden. Foto beschikbaar gesteld door de heer de Bie uit Limmen.
Vanaf 1732 kunnen we voor het eerst de eigenaren gaan koppelen aan de namen van de boerderijen. In de Breesaap was dit als volgt:17 1 Jan Pietersz Duijn, 2 Burger Hugtenburg, 3 Pieter Engelse, 4 Jacob Deen, 5 De weduwe Harme Hugtenburg, 6 De kinderen van Engel Hugtenburgh, 7 Dirck Havicq, 8 Pieter Ruijgewerff, 9 Wouter Engellze, 10 Guert Wouterse,
een bouwhuijs 1,5, een huijs 1,10, een bouwhuijs 1,5, een bouwhuijs 1,.., een bouwhuijs 1,15, een bouwhuijs 1,15, een bouwhuijs 1,10, 1775 verhoogd naar 1,16, een bouwhuijs 1,15, een bouwhuijs 1,15, een bouwhuijs 1,15,
de Windhond. Boschlust. Weltevreden. Schapenlust. wordt in 1734 afgebroken. wordt in 1734 afgebroken. Onrust. wordt in 1754 of 1755 afgebroken. de Nieuwe Landbouw. Kalkoven.
In deze lijst worden ook de verpondingsbedragen vermeld in guldens en stuivers die per jaar betaald werden voor de opstal. Het ging dus om negen boerderijen en één huis. Het huis wordt later omschreven als een huijsmanswoning.18 Van drie boerderijen kennen we geen naam omdat zij in de 18e eeuw werden afgebroken. Van de overige boerderijen is de naam bepaald aan de hand van de opvolgende eigenaren en de namenlijst uit de 19e eeuw. De grond in de Breesaap was inmiddels als leen in bezit van de eerder genoemde Gerrit Corver. Hij bezat de hofstede Watervliet, die lag in het huidige Velsen-Noord ter hoogte van het Stratingplantsoen. Hij gebruikte Watervliet als zomerverblijf. Na het overlijden van Gerrit Corver in 1756 gingen Watervliet, de rechten op de heerlijkheid Velsen en Santpoort en de Breesaap in erve over aan zijn dochter Maria Margaretha. Zij was getrouwd met Nicolaas Geelvinck die door het huwelijk de erfenis van zijn vrouw overnam. Geelvinck kocht in 1760 van Trijntje Gerrits, de weduwe van Jan Burgerzoon Hugtenburg, de boerderij de Windhond. Deze boerderij werd toen omschreven als een “huijsmanswoning met desselfs schuur en timmeragie, bepootinge en beplantinge en alle verdere opstal”. Corver kocht de boerderij voor 380 gulden. De opstal van de boerderij zou hierna voor altijd een pachtboerderij blijven. Nicolaas Geelvinck overleed in 1764 waardoor al het bezit terugviel naar zijn vrouw, die Vrouwe van Velsen en Santpoort werd. Zij was een ondernemende vrouw. Op Watervliet liet zij het nodige
17 NA. Financie van Holland, Gaardersboek der verponding Velsen, 1732, toegangsnr. 528 inv. nr. 5. 18 Aanvankelijk zien we de term bouwhuis als benaming voor een boerderij, later in de 18e eeuw wijzigt dit naar huijsmanswoning.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
11
veranderen en ze liet daar de boerderij De Ossenstal bouwen. Elders in de Breesaap werd in 1775 de boerderij Onrust verbeterd (gerenoveerd of vernieuwd).19 Dat de grond in de Breesaap in de 18e eeuw niet de beste landbouwgrond was blijkt uit een pachtcontract uit 1791. Hierin wordt vermeld dat een voortdurende bemesting noodzakelijk was voor het verkrijgen van een behoorlijk resultaat. Het werd de pachters dan ook uitdrukkelijk verboden om mest buiten de Breesaap te brengen. Bij overtreding kregen zij een boete van 25 gulden, die ten goede kwam aan de Gereformeerde en Roomsche armen in Velsen. In de jaren zeventig van de 18e eeuw waren de resultaten in de landbouw en veeteelt bevredigend. Agge Roskam Kool uit Beverwijk koesterde hoge verwachtingen van dit gebied. In 1773, 1774 en 1775 nam hij proeven met het zaaien en planten van gewassen die gewoonlijk alleen op zwaardere gronden werden verbouwd, zoals tarwe, koolzaad en gerst. De proeven werden genomen op de grond bij de boerderij Onrust waarvan de opstallen in bezit waren van Pieter Kool, koopman te Beverwijk. Pieter was een zoon van Agge Roskam Kool.20 Het resultaat zal tegengevallen zijn want hierna vernemen we niets meer over deze proefnemingen. In de 18e eeuw was de familie Hugtenburg eigenaar van meerdere boerderijen in de Breesaap. • Burger Hugtenburg en zijn erfgenamen waren van 1743 tot en met 1764 eigenaar van de boerderij de Windhond. • Burger Janzoon Hugtenburg bezat de boerderij Boschlust van 1724 tot en met 1732. In 1765 werd deze boerderij weer eigendom van Klaas Engelzoon Hugtenburg die hem meteen doorverkocht aan Andries Corneliszoon Hijstek. • Harme Janszoon Hugtenburg werd in 1720 eigenaar van de boerderij die in de verpondingen geregistreerd staat onder no. 5. De koopsom bedroeg 300 gulden. Hij overleed voor 1832 waarna zijn weduwe de boerderij erfde. Vermoedelijk was de boerderij niet meer in al te beste staat, want tot verkoop kwam het niet meer. Twee jaar later werd de boerderij gesloopt. • De boerderij met verpondingsnummer 6 kwam in 1721 in bezit van Engel Janze Hugtenburg Ook hij overleed voor 1832, waarna de boerderij aan zijn kinderen toekwam. In 1733 werd Dirck Havicq de nieuwe eigenaar voor het bedrag van 52 gulden. Gezien het lage bedrag zal de opstal zeer eenvoudig, mogelijk een vervallen bouwsel zijn geweest. Havicq liet de boerderij in 1734 slopen. • Voor 1725 was Jan Klaze Hugtenburg eigenaar van de boerderij met verpondingsnummer 8. Bij de verkoop aan opvolgende eigenaren bleef de verkoopprijs laag en deze zakte in 1754 naar 28 gulden. Ook hier volgde sloop, in 1754 of 1755.21 De boerderijen werden niet herbouwd. De bijbehorende pachtgrond zal door Gerrit Corver verpacht zijn aan de eigenaren van andere boerderijen in of buiten de Breesaap. Regelmatig werd er door de eigenaren van de boerderijen geld geleend om de aankoop van de opstallen te financieren of voor andere doeleinden. De bedragen variëerden van 130 tot 750 gulden en werden ondermeer geleend van Gerrit Corver. Deze bedragen moesten steeds binnen enkele jaren afgelost worden. Een enkele maal ging het mis bij de exploitatie van een boerderij. In 1725 kocht Arij Rijne Diependaal de boerderij met verpondings nummer 8 voor 430 gulden. Vier jaar later had hij grote financiële problemen. Hij had een huurschuld van 286 gulden opgelopen bij de huur van landerijen. Abraham Kalker, schout en secretaris van Velsen, verkocht als curator van zijn failliete boedel de boerderij voor 56 gulden aan Pieter Dricx Ruijgewerf. De prijs was zo laag omdat de koper de plicht op zich nam om de huurschuld in 6 jaar af te lossen. Hieruit kan men afleiden dat de inkomsten in die tijd niet hoog waren. Men krijgt ruim de tijd om de schuld af te lossen.22
19 J. Morren, De hofstede Watervliet, Ledenbulletin Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, nr.28, 2004 p. 34 en 35. NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 970 fo. 212v. 20 J. van Venetien, De Breesaap, Noord-Holland 12e jaargang 1967, Alkmaar blz. 205 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 971 fo. 43 en 158v. 21 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 967 fo. 5v, 38v, 115v, 116v en 147v, inv. nr. 968 fo. 104r, inv. nr. 969 fo. 143v, inv. nr. 970 fo. 8r, 163v, 212v en 216v, inv. nr. 974 fo. 87v, inv. nr. 1008 akte 65. NHA. Lijsten van afgebroken, verbeterde en nieuwe gebouwen behorende bij de verpondingsboeken, Ambachts bestuur van Velsen, inv. nr. 116G. 22 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 965 fo. 260r, inv. nr. 967 fo. 116v, inv. nr. 968 fo. 12v, inv. nr. 974 fo. 86r, 87v en 104v, 109r, inv. nr. 975 fo. 33v en 83r.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
12
Onroerende goederen in den opstal van een bouwhuijs staande in de Breesaap. Op het opkamertje
Een puluw (langwerpig onderkus sen) Een hooftkusse ende sloop Twee lakens Drie dekens Een pis of gierbak (pispot) Veertien melkmouten (melkbeker) Een haspeleen wieg Eenige vaetges Een naaijdoos Twee seeven Twee houte bankjes een booter vloot Vier decksels Een knaap Twee ramen Een tobbetie met vuijlgoed Twee hooijlijnen
Op de solder
Twee vetsaarschoppen (verwijde ring van vet) Twee dito seeven (verwijdering van vet) Acht koedecken Een spinnewiel Een kaasvat
In het voorhuijs In de kas:
Twee koopere melkketels Een koper strijkeijser Een bierkan Twee paar vrouwe schoene
In een tweede kast:
Agtien koornsacken (korenzakken) Een lap sargie (een licht gekeperde of geribbelde stof) Vier beddelake Een mans hemd Negen neusdoeken Vijf slopen Een puluwsloop Eenige linne ende wolle lapjes
Rest van het voorhuijs:
Een lessenaar ende tafel Ses vaetjes soo met errte als boonen Een kapstok Twee tafels Een onser Een koperen bedpan Een schoorsteen kleed Seven aarden schotelties Een haverkist met weijnig haver Een kuijp met garst Een oudgardijn en de val voor de bedstede
In de bedstede:
Drie heele melktonnen Een halve dito Een tregter Drie houte melkemmers Een roomvloodje Een bootervloodje
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
Een karnstok Een kaaskopje
In het hockje naast de bedstede: Een partij turf Eenig oud eeijser Een kakstoel Een tafel
In de kelder
Een tobbe Twee potten met vet Een vaatje met weinig worst Een dito met weijnig pekelspek Wat boter in een mout Een bak met vier aardeborden Een bakje met twaalf tinnelepels Een glase bakje met 2 a 3 glase ende een kleerbackje Een aardeschotel Drie dito panneties Twee tinne bekers Een koperen bierkan Twee vaedjes met sout Een houte kisje met wat kleere van de kinderen
In de Keuken Een kapstok
In de bestede (in de keuken): Een bed Een puluw Twee kussens Twee lakens Drie deekens Een paardedek
In de spin (in de keuken):
Twee koperenketels Vier provisie vaetjes Een eijserekoekepan Een tinnen trekpot (theepot) Een bruijnaarde dito Eenig delfs cofi ende theegoet Een koperen kandelaar En verder eenig aardewerk
Verder in de keuken:
Een bak met drie aardewerk schootels en vier borden Een dito met vier aardeschootels Seve diti borden en een tinnekom
Voor de schoorsteen (in de keuken):
Een schoorsteenkleet Eenige boekjes Acht aardeborden Een eijsere asschop Een dito ketting Een dito blaser (voor het aan blazen van het vuur) Een dito tang
In de schoorsteen (in de keuken): Vier gerookte spek Een kinnebakshammetie Een stukje gerookt vlees
Aan de wand (in de keuken): Een hangklokje Een spiegel Een hulmandje Elf borden Een kleer borstel Een elle
In de bedstee (in de keuken): Een bed Een puluw ende sloop Drie kussens ende sloopen Twee lakens Drie dekens
Op de kaasplank:
Anderhalve kamijnekaas
Een eijkekas (in de keuken)
Op dito kas: Drie aardekommeties Een pijpedoos etc. In dito kas: Een lap linnen a 3 ellen Een half dosijn sloopen Drie servetten En verder eenig klein linnegoed
(Verder in de keuken): Thien stoelen Twee tafels Een houtekisje
Mansklederen
Een gekouleurdesargie rok (rok is een bovenkledingstuk) Een dito broek Een swarte rok ende dito broek Een oude wage of over rok Twee oude rockjes Een linne jurk Twee roodvriese onderbroeke Een dito onderleijf Drie hemtrocken met silvere knoopen Een hemtrok met tinneknoopen Twee hoeden een ditokas Twee mutsen Vijf paar kousen Twee paar schoenen Een paar silvereschoengespen Een paar dit hemtknopen Een paar dito broekknoopen Een dito krampring
Vrouweklederen
Twee swarte jacken Een gecouleurde dito Drie swater schorten Drie gecouleurde schorten Een doos met klein linnegoet Een swarte seijdekaaper (keep) Een dito schortekleet Een doos met kroplappen etc. (halslappen) Halsdoeken Drie henden Een rok een schort Een bloetcoraleketting vierdik met een goudhaakje slot
13
Een goude ring met seve grove steenen Een goude gladde hoepring Twee goude spelden Een silvere hoofteijser, met twee goude enden
Op de solder
Een koelbak Een houw Een soutbak Een partij locketouw (touw om een stuk grond af te zeten) Elf hoekluijsters (hoek pennen) Twee vorken Twee harken Een draagvork Een halvemaan (snoei sikkel) Een snoeijser Een bak met oudeijser Eenig spantouw Een graaf Een bomer Een schoffel Een beijl Een orreteplanter (erwten planter)
Int pomphuijs
Een rak met aardeborden ende schootels Een pottebank met potten ende pannen’ Drie koopere ketels Een rak met agt tinnelepels Een kopere koekepan Een hangeijser Een ketting Twee kuijpen Twee wateremmers Een eijserepot Een paardeblok Vier bosjes stroppetouw Een spijkerbak met hamer Nijptang ende boor Een hackmes Twee melkjucken Een koehaam Drie a vier oude slopen
In het hooijhuijs
Een kinderkrep (krip of klein bedje)
In de krep:
Twee kussens en dito sloop Een paardedek Een rakje Drie vorken Een mestvork Een partij hooij Een weijnig stroo Vier kalveren Een vleesvat
In de koestal
Twaalf koeijen Twee vaarsen (jonge koe) Vijf hennen en een haan
In de paardestal
Drie halve paardekluijsters (voor vastzetten of tuigen van het paard) Twee paarde bitten Twee paardebitten ende tuijgen Twee paarden Een haarspit ende samer (voor het kammen van een paard)
In de berg (hooiberg) Een mest varken
Voor t varken:
Een vlonder Een ploegtuijgen Enige rommeling
Op de dors
Een waager (weger) Een wage met beslage wiele Een wage met blokwiele Een volwage Een kar Een ouwe karn De helft in een half aggele (inhoudsmaat?) Een weijnig stroo
Een vat meel Een dito met drinkem
Op de werf
Twee hoopen tackebossen Een kruijwage Een partij oudeplanke ende paalen Een partij geklooft hout Een partij hooij Een karn Een roomvat Een karnstok Een pisschepper Een slijpsteen Twee teemsen (een harenzeef om melk te zeven) Twee vaetjes
Eenige boonstokken ende orrete rijsen
Op het land
Vijf schaapen Thien lammeren Twee paarden Twee pinken Anderhalve voer riet
Vier stuckenland en een acker die besaaijt zijn Contant geld: 31 gulden 5 stuijvers ende 8 penning
Lasten des boedels:
“De drie voorkinderen van den overleden verweckt bij Antie Dirckz Oudendijk competeren voor haar moeders bewijs den 12 oktober 1736 ter weeskamer te Velsen gedaan ieder de somme van vijfthien guldens dus voor hun drieën te samen de somma van 45 gulden”.
Afbeelding 5 Een boeren keukeninterieur in de jaren 30 van de 20e eeuw. Op dergelijke wijze hebben boerengezinnen eeuwenlang gewoond. J. Morren naar een schilderij van Arie J. Zwart 1903-1981.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
14
Op de boerderij Schapenlust overleed op 19 april 1742 Jacob Dircx Deen. Hij liet zijn bezit na aan zijn weduwe Aafje Cornelisz Binckers en zijn nog onmondige kinderen Jannetie en Guurtie die voortgekomen waren uit een eerder huwelijk met Antie Dircx Oudendijk. Van de boedel die hij achterliet werd een uitgebreide inventaris gemaakt waardoor we een goed inzicht krijgen in al zijn bezit en de inrichting van de boerderij.23 Jacob Dirxc Deen had nog een aanzienlijke schuld, zijnde de navolgende zaken: Schulden aan leveranciers en verhuurders: 277 gulden en 1 stuiver, hieronder grondhuur over 1741, 1741 en tot mei 1743. Landhuur over 1741 en 1742: 350 gulden. Verponding (belasting over de waarde van de opstallen) 1741 en 1742: 3 gulden. Onkosten in de huur van Breesaap: 1 gulden. Aan de timmerman/metselaar: 176 gulden. Aan de chirurgijn (dokter): 66 gulden. Voor en gekocht kalf: 2 gulden Aan de pachter van het “ khoorngeld” (tienden) etc.: 30 gulden 1 stuiver 6 penning (tiende heffing) Aan de schepenen te Velsen voor een jaar binnenlandse kosten over 1741 en 1742: 4 gulden De huur van de aangelanden van het voorduin 1741, 1742 en 1743: 63 gulden Aan de schilder en glazen maker: 12 gulden 6 stuijvers Aan andere personen diverse bedragen. Aan de knecht Pieter Dircx wegens huur (salaris) tot St. Jacob 1742: 32 gulden. Aan de meid Aagje Aalbersz voor huur (salaris) tot 12 mei 1742: 3 gulden. Cornelis Schuijt als in huwelijk hebbende Engeltie Oudendijk heeft recht op de helft van de waarde van de opstal: 90 gulden Totaal: 914 gulden 1 stuijver 6 penningen. Dit was voor die tijd een aanzienlijk bedrag. Afgezet tegen de waarde van de opstallen, die 180 gulden bedroeg, en de mogelijke waarde van de inboedel zal uit de erfenis een schuld overgebleven zijn. De weduwe Aafje Cornelis Binkers en de getuige Wouter Duijn konden beide niet schrijven en tekenden de erfakte met een merk. Het boerenhuis bestond dus uit een opkamer met daaronder een kelder, het voorhuis, een keuken, een koe- en paardenstal. Het was dus een boerderij met een klein woongedeelte en een wat grotere stal. Bij de boerderij was nog een hooihuis Dit was over het algemeen een hooiberg die aan drie zijden dicht was met daarin een schuurgedeelte waar -in dit geval- een varken werd gehouden en verder nog de open hooiberg. Het pomphuis zal een klein hokje zijn geweest waar de waterpomp in stond. Uit alles blijkt dat het hier ging om een gemengd bedrijf waar melkvee werd gehouden en landbouw werd bedreven. Alleen in de keuken worden stoelen vermeld waaruit op te maken is dat er hoofdzakelijk gewoond werd in de keuken. Zowel in het voorhuis als in de keuken zijn er slaapgelegenheden. De huishoudelijke inventaris was ruim voorzien, maar het gezin kende weinig luxe. Alleen bij de kleding was er enige luxe te bespeuren waarin bij de man zilveren knopen en gespen waren verwerkt. De vrouw had een gouden ring, twee gouden spelden, een koralenketting en een zilveren hoofdijzer met twee gouden einden. Het laatst genoemde, tezamen me de zwartzijden kap duidt er op dat ze in klederdracht liep. Maar het totaal aantal kledingstukken dat het echtpaar bezat was beperkt. Nog in het zelfde jaar verkochten Cornelis Schuijt, die getrouwd was met Engeltie Oudendijk, hun helft van de opstal voor 90 gulden aan de kinderen van de overleden Jacob Dirx Deen. De weduwe en de kinderen zagen het niet zitten om de boerderij voort te zetten. In 1743 verkochten zij die voor 710 gulden aan Sijmon Roos. Deze laatste verkocht de boerderij direct door, voor het zelfde bedrag, aan Jan Pieterszoon Sonneveld. Om de boerderij te kopen leende deze 350 gulden bij de voogden die aangesteld waren over de kinderen van Jacob Dircx Deen. Omdat de opstallen boven de geschatte waarde werden verkocht en als er ook nog wat van de inboedel aan derden verkocht is, dan konden de weduwe en de kinderen de schulden van hun overleden vader betalen en had de erfenis misschien nog een klein batig saldo.
23 NHA. Notatrieel archief Velsen, inv. nr. 6 akte 5.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
15
We komen weer terug op het bezit van de gronden in de Breesaap. Toen Maria Margaretha Geelvinck geboren Corver in 1777 kwam te overlijden waren haar drie kinderen de erfgenamen. Dit waren Gerrit Corver Hooft (die afkomstig was uit een eerder huwelijk met Jan icolaas Hooft), en Margaretha Lievina en Agnés Maria die afkomstig waren uit het huwelijk met N Geelvinck. Haar oudste dochter Margaretha Lievina erfde de titel Vrouwe Van Velsen, de hofstede Watervliet met alle aanhorigheden en de Breesaap. Zij was getrouwd met Henrick Hoeufft.24
❼
❻
❺
❹
❸
❶
❷
Afbeelding 6 De Breesaap in 1784. Kaart voor den weledele Heer Mr. Hoeufft door P. Soetlief, gekopieerd naar een kaart uit 1609. Origineel, Rijksarchief in NoordHolland, Provinciale Atlas.
24 J. Morren, De hofstede Watervliet, Ledenbulletin Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, nr.28, 2004 p. 35 en 36.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
16
De duinpercelen zijn licht van kleur, bouw- of akkerlanden en de weilanden zijn donker van kleur en het bos en de boomgaarden zijn gestippeld. De boerderijen: 1 De Windhond 2 Boschlust 3 Weltevreden 4 Schapenlust 5 Onrust 6 De Nieuwe Landbouw 7 Kalkoven
Henrick maakte binnen de familie Hoeufft een begin met de aankoop van alle opstallen van de boerderijen in de Breesaap die nog niet in bezit van de familie waren. In 1781 kocht hij de boerderij Onrust van Agge Roskam Kool, die weduwnaar en universeel erfgenaam is van Trijntje Jans Honig en erfgename van hun zoon Pieter Kool. De boerderij werd omschreven als “een huijsmanswoninge met verdere opstal” en lag vrij centraal in de Breesaap. Hij betaalde er 3500 gulden voor.25 Maar in 1791 werd deze boerderij weer verkocht. In 1782 volgde de aankoop van de boerderij waarvan eerder de sloop was gemeld. Hoeufft kocht deze boerderij van Grietje Kaaij die de erfgename was van haar vader Jan Kaaij. De boerderij werd omschreven als een “huijsmanswoninge met alle verdere opstal, houtgewas daar op staande, waarvan het huijs in 1754 is geamoveerd (gesloopt)”. Het zal hier gaan om een restant van de in 1754 gesloopte boerderij met verpondingnummer 8. De koopsom bedroeg 310 gulden.26 In 1784 leed Henrick Hoeufft aan melanchonie (depressie). Zijn vrouw nam alle zaken over betreffende het huishouden en de goederen. In 1791 verhuurde zij het land en een boerenopstal in de Breesaap:27 • Aan Jacob Pieterzoon van Beek, sinds 1790 eigenaar van de boerderij Kalkoven, het bijbehorende land voor 135 gulden. • Aan Elisabeth Thielen, de weduwe van Dirk Wouters Duijn (haar familie is sinds 1712 eigenaar van de boerderij De Nieuwe Landbouw), het bijbehorende land voor 120 gulden. • Aan Cornelis Duijn, die in 1791 de boerderij Onrust kocht van Margaritha Lievina Hoeufft, het bijbehorende land voor 190 gulden. (Cornelis Duin werd in een andere bron Cornelis van Bergen genoemd.) • Aan Gerrit Velserman, die sinds 1769 eigenaar is van de boerderij Schapenlust, het bijbehorend land voor 130 gulden. • Aan Barent Assies, die sinds 1791 eigenaar is van de boerderij Weltevreden, het bijbehorende land voor 90 gulden. (Elk jaar moesten als toegift op de huur of pacht twee schapenkaasjes aan de grondeigenaar gegeven worden). • Aan Cornelis Dircks Duijn, die sinds 1782 eigenaar is van de boerderij Boschlust, het bijbehorende land voor 130 gulden. • Aan Gerrit Schouten de boerderij De Winhond en het bijbehorende land voor 48 gulden. • Aan Cornelis Dircks Duijn wordt nog een woning verhuurd bij de boerderij Boschlust. Totaal bracht de huur in de Breesaap 843 gulden per jaar op. Margaretha Lievina Geelvinck overleed in 1818 en Henrick Hoeufft in 1823. Watervliet met toebehoren, de heerlijkheid Velsen en Santpoort en de Breesaap gingen in erve over aan hun zoon Jacop Pompeus Hoeufft. Het leenstelsel bestond intussen niet meer. Dit was tijdens de Franse overheersing in 1798 beëindigd. De lenen werden een eigendom. Ook de titel Heer of Vrouwe van Velsen en Santpoort verviel maar werd na de Franse overheersing weer toegekend, alleen waren er veel minder rechten aan verbonden.
Verbetering door verkaveling en bedrijfsvergroting Jacob Pompeus Hoeufft ging verder met de aankoop van alle boerenopstallen in de Breesaap. In 1824 met de boerderij De Nieuwe Landbouw, die hij kocht van de erfgenamen van Jannetje Duijn, de weduwe van Barend Koolhof. Jannetje en Barend waren de erfgenamen van Willem Duijn. De boerderij werd omschreven als een boerenwoning met koe en paardestalling, hooihuis, karnmolen, hooiberg, schuur en verdere opstal en getimmerte. De verkoopsom bedroeg 1.675 gulden. De erfgenamen bezaten ook nog land in de Velserbroek, namelijk de Vijfmad en de Weid, die zij verkochten aan Jacob t Hoen die de hofstede Middeloo in Driehuis bezat.28 25 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 971 fo. 158v. 26 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 971 fo. 175v. 27 NA. Familie archief Hoeufft, Toegangs nummer 3.20.26 inv. nr. 508. NHA. ORA. Velsen, inv. Nr. 966 fo. 101r, inv. 967 fo. 221v, inv. Nr. 971 fo. 25v en 170r, inv. nr. 972 fo. 112v, 113r en 116r-v, inv. Nr. 974 fo. 23r. 28 NHA. ORA. Velsen, inv. nr. 43 akte 46. J. Morren, De hofstede Watervliet, Ledenbulletin Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, nr.28, 2004 p.36 t/m 40. B. de Keijzer, De repertoria op de leenkamers in het Graafschap Holland, Zuid Hollandse genealogieën, Rotterdam 1986.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
17
Afbeelding 7 De boerderij Weltevreden. Kleurpotloodtekening J.L. van Ishoven, vervaardigd in 1922 vermoedelijk naar een oudere afbeelding. Noordhollands Archief, Haarlem, Kennemer Atlas.
In 1827 volgde de aankoop van de boerderij Weltevreden van Cornelis Floriszoon Kooper, weduwnaar van Trijntje Coster. Uit het huwelijk van dit echtpaar waren geen kinderen voortgekomen. Er waren dus geen opvolgers, wat de reden voor verkoop zal zijn geweest. Wanneer Cornelis Floriszoon Kooper de boerderij heeft gekocht van Barent Assies is niet bekend. De boerderij werd omschreven als een boerenwoning met daarbij schuren, stallen en getimmerten. De verkoopsom was 1.100 gulden.29 Voor 1832 verwierf Jacob Pompeus Hoeufft de boerderijen Onrust, Schapenlust en Boschlust. De laatste boerderij die hij kocht in de Breesaap was de boerderij Kalkoven die hij in 1834 overnam van de erfgenamen van Jacob Pieterzoon van Beek en zijn vrouw Mijntje Cornelise Blom. De boerderij werd omschreven als een huismanswoning en verdere getimmerten, boomgaard, bos en houtgewas met oud verponding nr. 7, sectie A perceel nr. 149. Bij de verkoop hoorde nog een huisje, verdeeld in twee woningen, dat het oude verpondingsnummer 8 had, sectie B perceel nr. 31. Dit huijsje stond ten oosten van de boerderij, aan de andere kant van de Adrichemmerduinen, buiten de Breesaap. Ook hiervan is de verkoopsom niet bekend.30 (De verpondingsnummers 7 en 8 zijn aan het begin van de 19e eeuw herziene nummers). Boerderij De Windhond, die aangekocht was door Gerrit Corver, was in erve aan Jacob Pompeus Hoeufft toegekomen. Hij had nu alle boerenopstallen in de Breesaap in bezit en verhuurde deze aan de boeren. Helaas is de kadastrale kaart van de Bresaap uit 1832 bij het kadaster zoekgeraakt. Toch kunnen we een indruk krijgen hoe de Breesaap landschappelijk was ingericht en waar de boerderijen stonden. Zie hiervoor de kaart uit 1784 in afbeelding 6. Rond iedere boerderij lag akker- en grasland. Hieruit mogen we opmaken dat alle boerderijen gemengde bedrijven waren, wat ook in veel transportakten bevestigd wordt. Jacob Pompeus Hoeufft overleed in 1836 waarna zijn erfgenamen de Breesaap met de boerderijen die in hun bezit waren verkochten aan Adriaan van der Hoop voor 9/10 deel en aan Jacobus Stuart voor 1/10 deel. Voor het geheel werd 105.000 gulden betaald. Adriaan van der Hoop was bankier en lid van de staten van Holland en de raad van Amsterdam. Hij gebruikte de hofstede Spaarnberg in Santpoort als zomerverblijf. Jacobus Stuart was verificateur van de Registratie en Domeinen in de provincie Noord-Holland en ging wonen op de hofstede Velserbosch die ten oosten van de Breesaap
29 NHA. Notarieel Archief Velsen, inv. nr. 47 akte 76. 30 NHA. Notarieel Archief Velsen, inv. nr. 53 akte 10. NHA. Kadaster Velsen, inv. nr. 1 G, art. 74.68
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
18
Afbeelding 8 (links): De Paltserhof. Postbode de Bruin, schilderij. Noordhollands Archief Haarlem, Kennemer Atlas. Afbeelding 9 (rechts): De Paltserhof in 1925. J. van der Kuil, pentekening. Noordhollands Archief Haarlem, Kennemer Atlas.
lag.31 Zij lieten bij de boerderij De Nieuwe Landbouw 9 woningen bouwen. We mogen aannemen dat dit was voor de arbeiders die op de boerderijen werkten.32 De bekende huurders van de boerderijen in die tijd zijn:33 • De Windhond: Albert van den Berg • Boslust: Nicolaas Wagenaar • Weltevreden: Hendrik de Vries • Schapenlust: Cornelis Gusker • Onrust met een arbeiderswoning: Jan Gusker • De Nieuwe Landbouw: Jacob de Lange • De herberg bij de Nieuwe Landbouw: Gerrit Goosen • De 4 woningen bij de Nieuwe Landbouw en de herberg: Frederik Lange, Jan Miegels, Albert G. Daldorp en de weduwe Metzelaar (volgens het kadaster zouden er 9 woningen zijn). • Kalkoven: Burger van Beek Alleen in de boerderij Kalkoven woonde nog een huurder die een familielid was van een oud-eigenaar; voor het overige werden de boerderijen gehuurd door nieuwkomers. Adriaan van der Hoop was vermoedelijk een voor-financier geweest want in 1838 verkocht hij zijn deel in de Breesaap aan Jacobus Stuard en Clement Lens junior. Van de koopsom, die 77.600 gulden bedroeg,34 nam Jacobus Stuard 5/6 deel voor zijn rekening en Clement Lens 1/6 deel. In 1840 waren er twaalf landbouwers in de Breesaap gevestigd. De meeste hiervan waren geboren in Gelderland en een enkele in Duitsland. Hun gezinnen telden samen 120 à 160 zielen. De veestapel bestond uit veertig paarden, tweehonderd stuks rundvee en tweehonderd à driehonderd schapen die alleen hun voedsel krijgen van de grond in de Breesaap. Er werd door mens en beest in de Breesaap voldoende mest geproduceerd om de landerijen naar behoefte te bemesten.35 In opdracht van Stuard en Lens werd tussen 1838 en 1845 een nieuwe boerderij gebouwd aan de duinrand in het zuid-westelijk deel van de Breesaap, die de naam De Paltzerhof kreeg.36 De eerste bekende huurder van deze boerderij was Christiaan Kohl.37 Voor het overige wijzigde er nog niet zo veel in de Breesaap. In 1845 werd de Breesaap door de twee eigenaren te koop aangeboden. Jacobus Stuard en Eliza Harmanus van de Meulen (mogelijk zijn vrouw) kochten uit het eigen bezit een groot deel van de Brees31 J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 1 Santpoort, Huizen 2002, blz. 33 en deel 3 IJmuiden, Velsenzuid en -Noord, Velsen-Zuid 2005, p. 97 t/m 106. 32 NHA. Kadaster Velsen, inv. nr. 2G art. 287. 33 NA. Familie archief van Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 513. 34 J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 3 IJmuiden, Velsen-Zuid en -Noord, Velsen-Zuid 2005, blz. 97 t/m 106. 35 A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, tweede deel, Gorinchem 1840 blz. 720. 36 NHA. Kadaster Velsen, inv. nr. 2G art. 287. 37 NA. Familie archief van Hoeufft, toegangs nr. 3.20.26 inv. nr. 513.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
19
Afbeelding 10 De Breesaap na de herverkaveling, in 1850. J. Morren, naar het kadastrale minuutplan door E.L. Waart. Foto Archiefdienst voor Kennemerland, Kennemer Atlas.
aap en de boerderijen Weltevreden, Schapenlust, Onrust, alle drie met hun arbeiderswoningen, de Paltserhof, Kalkoven, en een deel van de Nieuwe Landbouw met vijf woningen waarvan er één als herberg fungeerde. Hij kocht uit eigen bezit ook een deel van de hofsteden Velserbosch en Kralenberg. Voor het geheel betaalde hij 145.385 gulden. Een kleiner deel van de Breesaap werd verkocht aan Meester Aalbrecht Arent Del Court van Krimpen. Hierin stonden de boerderijen de Windhond en Boschlust. Hij betaalde daarvoor 42.00 gulden. Het overige deel van boerderij De Nieuwe Landbouw, bestaande uit een herberg en drie woningen met een paar stukken land, werden verkocht aan Albertus Georg Daldorp. Hij was een kleermaker uit Velsen die voor het geheel 3.250 gulden betaalde.38 38 J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 3 IJmuiden, Velsen-Zuid en -Noord, Velsen-Zuid 2005, p.97 t/m 106.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
20
Afbeelding 11 ‘t Hof of De Breesaaperhof vóór 1904. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
De huurders en de beschrijving van de boerderijen die in bezit zijn van Jacobus Stuart:39
Wetevreden Best:
boerenwoning met schuur, stalling voor hoorvee en paarden, bouwland, hooiland, weiland, tuinland, opgaande bomen en houtgewas. De huurder is Jacob Visser voor 104 gulden per jaar. 1856 Barend van der Kolk. 1877 Cornelis van der Kolk. De woning bij Weltevreden: verhuurd aan Cornelis Blom.
Schapenlust:
boerenwoning met schuur, kalverschuur, stalling voor hoornvee en paarden, bouwland, hooiland, weiland, tuinland, opgaande bomen en hakhout. De huurder is Christiaan Warmenhoven. 1856 Arie Schoorl voor 449 gulden per jaar. 1868 Th. Braam. In 1903 de villa Bleijenhoeve. De woning bij Schapenlust: Dirk Venhoek.
Onrust:
boerenwoning met karnhuis, karnmolen, schuur, stalling voor hoornvee en paarden, bouwland, weiland, tuinland en opgaande bomen. De huurder is Barend van der Kolk voor 552 gulden per jaar. De woning bij Onrust: verhuurd aan Pieter Vrij.
De Nieuwe Landbouw:
boerenwoning met schuur, bouwland, weiland, tuinland en opgaande bomen. De huurder is Jacob de Lange. De woningen bij de Nieuwe Landbouw: verhuurd aan de weduwe Arie Metselaar, Frederik de Lange en Jan Migiels. De woning bij de Nieuwe Landbouw, waarin een herberg wordt gehouden met bijbehorend land: verhuurd aan Gerrit Goosens. De woning bij de herberg: verhuurd aan Albertus Georg Daldorp. Volgens het kadaster bestaat de woning bij de herberg uit meerdere woningen.
39 NHA. Notarieel Archief Velsen, inv. nr. 67 akte 70 en 71. Handschrift J. van der Linden Sr. Beverwijk.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
21
Kalkoven:
boerenwoning met schuur, stalling voor hoornvee en paarden, bouwland, weiland, tuinland, opgaande bomen en hakhout. De huurder is Hendrik Brinkman voor 500 gulden per jaar.
Paltserhof:
boerenwoning met stalling voor hoornvee en paarden, bouwland, weiland, tuin en duinlanden. De huurder is Christiaan Hohl voor 250 gulden per jaar. In 1856 aan Th. Braam voor 200 gulden per jaar. In 1862 Jacobus Engelhart.
In 1847 liet Jacobus van de Meulen het herenhuis op Velserbosch slopen. Met het afbraakmateriaal liet hij op de plaats van boerderij Onrust een landbouwloods, een huis en een stal bouwen. Jacobus ging in het huis wonen en gaf dit de naam Breesaperhof. Deze hof is een klein buitverblijf dat later als pension in gebruik werd genomen. Uiteindelijk werd het pension gesloopt om plaats te maken voor de Noordersluis die gebouwd werd tussen 1923 en 1930. De beide eigenaren van de Breesaap gingen over tot een grote herverkaveling en ontginning van de percelen in de Breesaap om die geschikt te maken voor grootschaliger boerenbedrijven die voornamelijk actief moesten zijn in de landbouw maar ook in de veehouderij. De duinpercelen aan de westzijde van de Breesaap werden wel herverkaveld maar nog niet ontgonnen. In 1850 werden deze werkzaamheden beëindigd. Toen bestond de Breesaap uit de volgende percelen (zie afbeelding 10):
Aalbrecht Arent Del Court van Krimpen
Beplante grond 277 Bouwland 251, 256, 260, 261, 263, 264, 266, 267, 272, 274, 275 Bos 252, 255, 258, 265, 268, 269, 273, 276, 279, 282, 283 Huis en erf 253 (De Windhond) Huis en erf 284 (Boschlust) Landweg 262 Tuin 254, 278, 281 Weiland 257, 259, 270, 271, 280
Jacobus Stuart
Beplante grond 346 Bos 285, 335, 342, 348, 350, 358, 380, 381, 383, 407, 427, 445, 447, 449, 450, 461 Bouwland 286, 287, 288, 289, 300, 301, 302, 303, 307, 308, 311, 312, 314, 315, 316, 317, 320, 321, 323, 324, 329, 331, 332, 333, 337, 340, 341, 351, 352, 355, 356, 357, 372, 373, 374, 375, 376, 377, 378, 385, 386, 387, 388, 390, 399, 400, 401, 402, 408, 409, 412, 413, 416, 417, 418, 419, 420, 424, 425, 426, 428, 431, 432, 433, 434, 437, 438, 442, 452, 453, 454, Duin 389, 391, 392, 393, 395 Duinland 304, 306, 309, 310, 318, 319, 328, 353, 354, 394, 397, 398, 410, 411, 429, 430, 435, 436, 439, 440, 455, 456, 459, 460 Erf 347
Afbeelding 12 De boerderij Boschlust voor de bouw van het herenhuis in 1892. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
22
Afbeelding 13 Karel Johannes Cornelis Del Court van Krimpen voor Boschlust in 1890. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
Huis en erf 292 (Wel te Vreden) Huis en erf 344 (Schapenlust) Huis en erf 382 (Werklust) Huis en erf 396 (Paltzerhof) Huis stal en erf 446 (Breesaperhof) Huis en erf 4 woningen 414 (De Nieuwelandbouw) Laag duin 338, 339, 360, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 367, 368, 369, 370, 371, 421, 422, 423 Landweg 262, 325, 326, 327, 359, 441, 443, 458, 462, 463 Schuur landbouw 457 Tuin 290, 291, 334, 343, 345, 349, 379, 384, 403, 404, 448 , 451 Weiland 293, 294, 295, 296, 297, 298, 299, 313, 322, 330, 336, 444. Watering 464
Albertus Georg Daldorp
Bouwland 416 Huis erf 5 woningen 415 Tuin 404, 405, 406
Afbeelding 14 Het buitenverblijf Boschlust in 1902, rechts het herenhuis met daarachter het restant van de boerderij. Dit restant is vermoedelijk het stalgedeelte. Links het nieuwe woonhuis voor de boerenfamilie die in de boerderij woonde. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
23
Afbeelding 27 Boschlust in 1938, rondom het afgegraven terrein. Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
We gaan nu eerst in op het noordelijk deel van de Breesaap dat in bezit was gekomen van Aalbrecht Arent Del Court van Krimpen. Hij was eigenaar van de nabij liggende hofstede Rooswijck. In het aangekochte deel stonden boerderij De Windhond die beschreven werd als een boerderij met stalling voor hoornvee en paarden. Bij de boerderij stonden opgaande bomen. De boerderij bestond uit een houten stolpschuur waartegen een in steen opgetrokken woongedeelte stond. Op het stolpdak stond een windwijzer met de figuur van een windhond. Het land bij de boerderij bestond uit bouwland, weiland en tuinland. Hieruit blijkt dat het om een gemengd bedrijf ging voor veehouderij en akkerbouw. De boerderij werd in 1845 verhuurd aan Gijsbert de Bie voor 325 gulden per jaar. De boerderij Boschlust had een gelijke omschrijving met daarbij nog de vermelding dat er tuinland bij lag. Bij de boerderij stonden opgaande bomen en er lag een stuk bos met hakhout. Hieraan ontleende de boerderij zijn naam. De boerderij werd verhuurd aan Theodorus Braam voor 300 gulden per jaar. De boerderij Boschlust was een stolpboerderij die -gezien het venstertype- in de 18e eeuw herbouwd of verbouwd was. Bij de herverkaveling liet Del Court van Krimpen de westelijke ringsloot van het noordelijk deel van de Breesaap verleggen naar het westen. Del Court van Krimpen overleed in 1884 waarna zijn bezit in de Breesaap overging naar zijn zonen Aalbrecht Arent jr. en Martinus Gerard Pieter. In 1885, bij de verdeling van het gehele bezit in Velsen tussen de kinderen Del Court van Krimpen kwam het bezit in de Breesaap in eigendom van de jongste zoon Karel Johannes Cornelis. Karel Johannes Cornelis was actief in de landbouwwereld. In Velsen was hij secretaris van de plaatselijke afdeling van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw. Deze afdeling had 83 leden. In 1892 liet hij de boerderij Boschlust deels slopen en hij bouwde tegen het overgebleven deel een herenhuis. Tevens werd de bosaanleg uitgebreid. Het geheel kreeg de allure van een buitenverblijf. In 1899 volgde nog een verbouwing. In dat jaar trouwde hij met Suzanna de Stüler. Zij gingen op Boschlust wonen. De familie die toen op de boerderij woonde kwam in een woonhuis te wonen naast het herenhuis, dat grotendeels nieuw was.
De boeren worden verdreven Door het graven van het Noordzeekanaal was de grondwaterstand in de Breesaap gedaald en droogde het land uit waardoor de exploitatie van de boerderij achteruit liep. Bovendien ontstond er behoefte aan industrieterrein. In 1918 verkocht hij dan ook zijn bezit in de Breesaap aan de N.V. Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken die het bestemden als industrieterrein. Del Court van Krimpen verhuisde naar het dorp Teteringen bij Breda. Boerderij De Windhond werd in 1929 gesloopt. Het terrein rond Boschlust werd afgegraven ter voorbereiding van de vestiging van industrie. In 1939 werd het buiten Boschlust met de boerderij gesloopt. De bewoners van de boerderij, Elias de Bie met zijn gezin, verhuisden naar een boerderij in de Wijkermeerpolder. Ten oosten van Bosch lust werden de walserijen voor de firma van Leer gebouwd en ten zuiden werd de Staalhaven gegraven. Daarna werden er nog meer fabriekshallen gebouwd.40 40 J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 3 IJmuiden, Velsen-Zuid en -Noord, VelsenZuid 2005, p. 97 t/m 106. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
24
We vervolgen nu met de geschiedenis van de boerderijen in het deel van de Breesaap dat in bezit was van Jacobus Stuart. Jacobus Stuart verwachtte misschien na de verbetering van de Breesaap een goede winst te maken met de verkoop van zijn deel van de Breesaap, met daarin het herenhuis Breesaperhof, vijf boerderijen een aantal woningen. In 1851 verkocht hij dit deel aan Adrianus Johannes Bik en Jan Willem Arnold voor 88.700 gulden. Het deel van de hofstede Velserbosch dat hij nog in bezit had verkocht hij in 1850 voor 7.000 gulden. Hij maakte uiteindelijk aanzienlijk verlies omdat hij al het voorgaande in 1845 aankocht voor 145.385 gulden.41 Wel had hij intussen iets verdiend door de verpachting van het land en de boerderijen. Adrianus Johannes Bik was een gepensioneerde ambtenaar uit Oost Indië. Jan Willem Arnold was chef van het handelshuis Arnold en zonen in Batavia en grondeigenaar op Java. Hij was getrouwd met de rijke Augustina Michiels. De beide heren woonden aan de Heerengracht in Amsterdam. Adrianus Johannes Bik was getrouwd met Anna Maria Arnold, de zuster van zijn compagnon. Het tweemanschap bracht verbeteringen aan in de Breesaap. Er werden nieuwe wegen aangelegd, de ontginning werd voortgezet, er werden bospercelen aangelegd en enkele nieuwe boerderijen gebouwd.42 De nieuwe boerderijen waren Middenhoven, Maria Hof, Breesaap Oost, Bresaap West en Achter Hof.43 Van deze boerderijen is weinig bekend. Op deze boerderijen gaan we verder niet in. Ze behoren immers niet tot de oude boerderijen waarvan de boeren ooit tienden hebben betaald. Boerderij De Nieuwe Landbouw werd in 1855 verbouwd tot een woning met smederij. In 1868 werd De Nieuwe Landbouw nog terugverbouwd tot boerderij maar in 1875 volgde de sloop. Op de plaats van de boerderij werd toen een huis gebouwd waarmee de geschiedenis van de boerderij beëindigd werd. In 1867 verkochten Bik en Arnold een brede strook grond van de Breesaap aan de Amsterdamse Kanaal Maatschappij voor de aanleg van het Noordzeekanaal. De aanleg van dit kanaal was de inleiding tot het verloren gaan van de Breesaap. In het zelfde jaar werden de gronden van de Breesaap ondergebracht in een burgerlijke maatschap. In de strook grond die verkocht was aan de Kanaal Maatschappij lag de boerderij Kalkoven. De boerderij Paltzerhof werd in 1872 verkleind en in 1878 ook verkocht aan de Kanaal Maatschappij. Die verkocht de boerderij in 1881 door aan het Departement van Oorlog dat in de nabijheid van de boerderij een fort liet bouwen. Dit fort zou deel gaan uitmaken van de Stelling van Amsterdam, die werd gebouwd tussen 1880 en 1914.44 In opdracht van dit departement werd de boerderij in 1888 afgebroken.45 In 1901 ging het erf waarop de boerderij had gestaan over naar Rijks Waterstaat ten behoeve van het toeleidingskanaal dat gegraven werd naar de te bouwen Middensluis die in 1896 gereed kwam.46 De laatste boer die op de Paltzerhof woonde was Theodorus of Dorus Braam. Omstreeks 1840 was hij met zijn gezin uit het land van Kleef naar de Breesaap getrokken. Hier werd hij pachtboer bij Jacobus Stuart op boerderij Boschlust. Dorus was getrouwd met Henrica Massop. Uit het huwelijk kwamen 9 kinderen voort. Toen Jacobus Stuart de boerderij Boschlust in 1845 verkocht aan Aalbrecht Arent Del Court van Krimpen was Dorus Braam nog steeds de huurder van de boerderij. Vermoedelijk kon hij het niet vinden met de nieuwe eigenaar want hij verhuisde naar Boerderij de Paltzerhof. Zoals eerder vermeld was deze boerderij gebouwd tussen 1838 en 1845 in opdracht van Jacobus Stuart en hij werd verhuurd aan Christaan Kohl. De verhuizing naar de Paltzerhof zal voor Dorus een noodsprong geweest zijn, want deze boerderij lag temidden van de veel minder vruchtbare duinlanden in de Breesaap, terwijl bij Boschlust nog wei en bouwland hoorde. De Paltzerhof had eerst de naam Schralenstein gehad, 41 NHA. N.V. Maatschappij de Breesaap 1812-1914, doos IV inv. nr. 92. 42 J. Morren, Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 3 IJmuiden, Velsen-Zuid en -Noord, VelsenZuid 2005, p. 97 t/m 106. 43 Nico Braam, M’n vader was een Duitser en m’n moeder was een Geldersman, geschiedenis van de familie Braam, Arnhem 1985. NHA. N.V. Maatschappij de Breesaap 1812-1914, doos IV inv. nr.10, 11 en 14. 44 De stelling van Amsterdam, uitgave Provincie Noord-Holland, Haarlem 1997. 45 NHA. Kadaster Velsen, toegangs nr. 632, inv. nr. 4188 art. 419, inv. nr. 4189 art. 689, inv. nr. 4190 art. 748, inv. nr. 4192 art. 419, 668, 689 en 748, 46 NHA. Kadaster Velsen, toegangs nr. 632, inv. nr. 4194 art. 1250 en 1351. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
25
wat wel iets zegt over de matige exploitatiemogelijkheden. Dorus Braam kon hier niet veel anders doen dan schapen houden en hij verbouwde nog wat aardappelen en graan. Kennelijk kon hij het met Jacobus Stuart goed vinden, want hij verrichtte diensten voor Jacobus Stuart en zijn vrouw werkte op de Breesaperhof. Toen de Patzerhof met de rest van de zuidelijke Breesaap in 1851 werd verkocht aan Bik en Arnold bleef hij huurder van de boerderij. Zijn vrouw zou ook in dienst blijven op de Breesaperhof. Eén van zijn dochters werd in 1852 op de Breesaperhof geboren. Bij de heren Bik en Arnold fungeerde hij als contactman tussen de pachtboeren en het kantoor in Amsterdam. De aanleg van het Noordzeekanaal en de daarmee dalende grondwaterstand maakte al snel zijn boerderij niet meer lonend. In 1868 verhuisde hij naar boerderij Schapenlust waar hij in 1880 zijn werkzaamheden beëindigde. De inboedel en het vee van de boerderij werden op een openbare veiling verkocht. De veestapel was niet groot en bestond uit drie koeien, drie vaarsen, twee paarden en zeven stuks vee dat niet nader omschreven werd. Dorus Braam overleed in 1884.47 47 Nico Braam, M’n vader was een Duitser en m’n moeder was een Geldersman, geschiedenis van de familie Braam, Arnhem 1985. NHA. Doop trouw en begraafboeken van Velsen, boek nr. 3 en de aansluitende fiches betrekking hebbende op de familie Braam. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
26
Afbeelding 28 Kaart van de gemeente Velsen uit 1915. Linksboven de Breesaap, doorsnede door het Noordzeekanaal en deels bebouwd met IJmuiden. Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
Afbeelding 29 Doorgraving van het Breesaaperduin of Adrichemmerduin ten behoeve van industrievestiging in de Breesaap. Foto beschikbaar gesteld door P. Vons, IJmuiden.
Adrianus Johanus Bik overleed in 1872. Zijn bezittingen gingen over naar zijn zwager Arnold en zijn kinderen Frederik Arnold, Eduard Hugo en Corolina Jeanette Constance. Zijn derde zoon Jan Butin wordt niet als mede-eigenaar vermeld. In 1879 werd een gedeelte van de Breesaap dat zij in bezit hadden, inclusief de Breesaperhof, verkocht aan Jan Willem Arnold. Het andere deel van het bezit in de Breesaap werd ondergebracht in de Maatschappij IJmuiden en kwam onder leiding van de kleinzoon van Adrianus Johannus Bik, Adrianus Johannes Emanuel Arnold. Hier werd het huidige Oud IJmuiden gebouwd. Jan Willem Arnold overleed in 1886 waarna het bezit in de Breesaap in 1887 in successie overging naar zijn zoon Jan Willem Reinier Arnold en consorten. Zij lieten de boerderij Schapenlust in 1889 slopen. In 1890 werd de Maatschappij De Breesaap opgericht waarin de bezittingen van Jan Willem Reinier en consorten worden ondergebracht. De Maatschappij kwam onder directie van A.J.H. Reijnders in Aerdenhout. Deze maatschappij verkocht het terrein waarin de boerderij Schapenlust stond in 1903 aan Johan Muijsken, een fabrieksdirecteur uit Amsterdam, die hier de villa Bleijenhoeve liet bouwen.
Abeelding 30 De NV. Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken gaat steeds meer ruimte van de Bresaap in beslag nemen. Op de achtergrond is een laatste deel van de Breesaap te zien. Luchtfoto KLM.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
27
Afbeelding 31 De Hoflaan in de Breesaap in 1918. Zo was het en zo zal het niet meer worden. Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.
In 1918 werd door de Maatschappij een deel van de Breesaap en boerderij Weltevreden verkocht aan de NV. Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken. Op dit deel van de Breesaap kwamen een kooksfabriek en twee hoogovens te staan. Boerderij Weltevreden werd in 1922 gesloopt.48 Hiermee was de laatste van de oude oorspronkelijke boerderijen in de Breesaap gesloopt. Ten eerste zal de Maatschappij de Breesaap hieraan veel geld verdiend hebben. Ten tweede was het niet zinvol meer om landbouw te bedrijven in de Breesaap. De aanleg van het Noordzeekanaal in een diep uitgegraven sleuf door de Breesaap had de grondwaterstand te ver doen dalen. Ook de gelijktijdige drooglegging van het Wijkermeer en het grootste gedeelte van het IJ had daarop grote invloed gehad. Als laatste kan genoemd worden het afgraven van de binnenduinrand, dat ook een daling van de grondwaterstand ten gevolge had. De gronden werden hierdoor minder geschikt voor de landbouw. De boeren in de Breesaap kwamen door uitdroging van hun landerijen voor grote problemen te staan.49 Bij de bouw van de Middensluis, die in 1896 gereed kwam, verdween opnieuw een deel van de Breesaap. In 1904 ging de Maatschappij De Breesaap land verkopen. In 1914 werd de Maatschappij opgeheven, waarna in 1919 circa 68 percelen verkocht werden. In 1920 werden er nog 9 percelen onteigend. Uiteindelijk werden alle percelen verkocht aan derden. De uitbreiding van het sluizencomplex met de Noordersluis en het gemaal, de vestiging van grootschalige industrie en woningbouw waren er de oorzaak van dat de fraaie landbouwvlakte op een klein restant na geheel verdween. Op de hoek van de Kanaalstraat en de Kerkstraat in oud IJmuiden is in een plantsoen nog een klein deel van de Breesaap bewaard gebleven. De beplanting met dennen zal uit latere tijd dateren.50 Jan Morren, april 2007. met dank aan W.J. Bosman, gemeente archeoloog van Velsen
48 NHA. Kadaster Velsen, Toegangs nr. 623, inv. nr. 4189 art. 2510, inv. nr. 4190 art. 748, inv. nr. 4192 art. 748, inv. nr. 4195 art. 1563 en 1587, inv. nr. 4201 art. 3591, inv. 4492 art. 27. 49 Pruisers A.P., Vos H.H. de, Valk L. van der, De geologische en landschappelijke ontwikkeling van het Breesaap duingebied, Tijdschrift Holland 1991, p. 138. 50 NHA. Kadaster Velsen, de periode 1897 tot met 1920. Theun de Vries, Dick Schaap en Siebe Rolle, Eene plaats van grooten omvang, IJmuiden 1976, p. 147 t/m 157. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
28
Gebruikte afkortingen: NA: Nationaal Archief, Den Haag. NHA: Noordhollands Archief, Haarlem. ORA: Oud Rechterlijk Archief.
Jonkheer Willem François Boreel (1775-1851)
De Generaal
Door A. van Oosterom Kennismaking met de hoofdpersoon
H
et regiment Huzaren van Boreel is niet het oudste onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht, maar het behoort wel tot de meeste bekende. Het kreeg bij de oprichting de naam Regiment Huzaren nr. 4. In 1947 zou het de naam Huzaren van Boreel krijgen, als een laat eerbetoon aan de oprichter ervan. Dat was, in 1813, Willem François Boreel, geboren te Amsterdam op 15 september 1775. In zijn militaire dienststaat is hij vermeld als Willem Frans Boreel. In de verslagen van de krijgsverrichtingen waaraan hij deelnam wordt hij veelal Willem Boreel genoemd. Wij zullen hier, juist als in de familie Boreel gebruikelijk is, de naam Willem François blijven gebruiken. Willem François Boreel, Amsterdammer dus van geboorte, was toch ook Velsenaar, omdat hij gedurende zijn leven zovele zomers doorbracht op de Velsense buitenplaats Beeckestijn en in deze gemeente ook zou trouwen. Zijn grootvader, Jacob Boreel Jansz.(1711-1778), had deze buitenplaats in 1742 gekocht en was de eerste Boreel op Beeckestijn en in Velsen. De kleinzoon zou, ruim 100 jaar later, de laatste Boreel zijn die Beeckestijn bewoonde. Bij zijn dood in 1851 ging de buitenplaats via vererving in eigendom over naar zijn neef en schoonzoon Willem Boreel (1800-1883), wonend op Waterland, de naast Beeckestijn gelegen buitenplaats. Willem François, in de familie bekend als “de generaal,” heeft zo´n belangrijke rol gespeeld in de vaderlandse krijgsgeschiedenis, dat het alleszins de moeite waard is om uitvoerig aandacht aan hem te besteden. En dan niet slechts aan zijn rol als militair, maar ook aan die als vader van een gezin en als bewoner van een van Kennemerlands mooiste en meest waardevolle buitenplaatsen. Een extra reden hiertoe is, dat het de gelegenheid biedt om tevens de persoon en de militaire rol van deze Boreel te plaatsen in zijn historische context. Willem François Boreel maakte immers zowel het laatste kwart mee van de 18e eeuw alsook de eerste helft van de 19e. Dat is een periode waarin een belangrijk hoofdstuk werd toegevoegd aan de historie van Europa en waarin tevens de moderne geschiedenis van Noord-Amerika een aanvang zou nemen. In 1775, het geboortejaar van Willem François, ontbrandde immers de vrijheidsstrijd van de Engelse koloniën in Noord-Amerika. En dichter bij huis maakte Willem François de tijd mee waarin Willem V (1748-1806), Prins van Oranje, getrouwd met Prinses Wilhelmina van Pruisen (1751-1820), stadhouder was. En daarna de Patriottentijd, de Franse revolutie, de Bataafse Republiek, de opkomst en ondergang van Napoleon Bonaparte, met in die periode de vestiging en opheffing van het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon, weer gevolgd door de inlijving van ons land in het Franse keizerrijk en, tot slot, de totstandkoming van het Koninkrijk der Nederlanden, aanvankelijk Noord en Zuid tesamen maar na 1839 als gescheiden koninkrijken. In een aantal van deze historische hoogtepunten zou Willem François Boreel, die reeds in 1787 op de leeftijd van 12 jaar was toegetreden tot het Staatse leger in de functie van cadet bij het regiment Gardes te Voet, een rol gaan spelen. Als militair zou hij daarbij een indrukwekkende carrière maken. Maar ook werd hij huisvader van een gezin met 5 kinderen, na zijn huwelijk in 1803 met een meisje uit een ander, in die tijd eveneens bekend geslacht: dat van de Fagels. Aan het einde van zijn loopbaan en leven krijgt Boreel dan nog functies aan het Hof van Koning Willem II (1792-1849) en Willem III (1817-1890). De Boreels vormen een geslacht dat niet slechts belangrijke functies in de stad Amsterdam vervulde. Reeds ver voor de geboorte van Willem François hadden personen uit dit geslacht gedurende meerdere eeuwen een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van zowel de Noordelijke alsook van de Zuidelijke Nederlanden. Daarom wil ik over een aantal van die vroegere Boreels, voorouders van Willem François, wat meer zeggen en zodoende diens persoon meer achtergrond geven.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
29
Boreel, Boureel, Borelli: het geslacht Boreel Afkomstig uit Italië vestigde het geslacht Borelli zich in de 15e eeuw in Vlaanderen en vandaar nadien in Zeeland en nog weer later in Holland. Daarmee ging een naamsverandering gepaard, van Borelli, via Boureel, naar Boreel. In Vlaanderen hadden de Boreels beroepen als goudsmid, muntmeester en tafelhouder. De laatste was iemand die geld uitleende, een geldschieter, anders gezegd: een bankier. In de 16e eeuw, in de aanloop naar de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), brengt ene Pieter Boreel (1524-1568), een goudsmid, met behulp van anderen een grote som geld bijeen waarmee hij de Spaanse veldheer, de hertog van Alva, wil trachten te bewegen om van de protestantenvervolging af te zien. Ook hijzelf was protestant geworden. Als dit plan mislukt, vlucht hij met zijn gezin naar Engeland. Daar sterft hij te Norwich, in 1568, het jaar waarin de Tachtigjarige Oorlog begint. Zijn weduwe keert dan met haar kinderen terug naar Zeeland. Haar zoon Jacob (1552-1636) vecht onder Willem de Zwijger voor de bevrijding van Middelburg. Het was Jacobs zoon Willem (1591-1668), die de stamvader zou worden van de Hollandse tak van de Boreels. Willem, meester en ook doctor in de rechten, zou in zijn leven een belangrijke rol gaan spelen voor de Verenigde Nederlanden. Als advocaat bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werd hij in 1618 naar Engeland uitgezonden om geschillen de beslechten met de Engelse tegenhanger daarvan. In die periode van onderhandelingen werd hij door de Engelse koning Jacobus I tot Ridder (Knight) geslagen. Later, in 1627, werd hij Pensionaris van de stad Amsterdam. Als zodanig speelde hij verschillende malen een rol als bemiddelaar bij internationale conflicten. In 1644 ging hij opnieuw naar Engeland, nu om te bemiddelen in het conflict tussen koning Karel I en het Engelse Parlement. Hierbij werd hij door de koning verheven tot Knight-Baronet, een erfelijke titel die in het geslacht Boreel nog steeds overgeërfd wordt door de oudste in de afstammingslijn. In 1649 wordt deze Willem Boreel benoemd tot ambassadeur in Parijs. Zijn echtgenote, Jacoba Carel (1606-1657) zal daar 8 jaar later sterven en in 1668 overlijdt ook Willem zelf in Parijs.
Mevrouw J.M.J. BuurmanBoreel heeft zich diepgaand met haar voorouders beziggehouden en daarvan een uitvoerige genealogie gepubliceerd.1 Van haar werk heb ik dankbaar gebruik gemaakt.
Zijn nazaten vervulden eveneens belangrijke functies. Zo diende zijn zoon Johan ( 1627-1691) de stadhouders Willem II en Willem III. Deze Johan werd later nog door Johan de Witt uit zijn functie verwijderd vanwege zijn Engelsgezindheid. Een tweede zoon, Jacob (1630-1697), werd in 1661 benoemd tot Schepen van Amsterdam en 3 jaar later tot ambassadeur in buitengewone dienst te Moskou. Daarnaast vervulde hij in binnen- en buitenland nog hoge functies. In 1667 was deze Jacob getrouwd met Isabella Coymans ( 1647-1705), dochter van de eigenaar van de buitenplaats Westerhout te Wijk aan Duin. Van hun 10 kinderen huwden er enkele in aanzienlijke
De situatie in onze Republiek rond het jaar 1775 Afkomstig uit een invloedrijke en welgestelde familie zal het Willem François in zijn jeugd aan niet veel ontbroken hebben. Hij leefde immers aan de goede kant van de maatschappij. Maar in de Republiek als geheel heersten al langer bij velen ontevredenheid en onrust. Stadhouder Willem V was geen krachtig bestuurder, evenmin als zijn vader en voorganger Willem IV (1711-1751). Ook deze, uit de Friese tak van de Nassau’s, had niet kunnen voldoen aan de wens van velen in de Republiek om iets te ondernemen tegen de machtspositie van de Regentenklasse. Daarbij stagneerden in de 18e eeuw handel en nijverheid in de Republiek, mede door de toegenomen concurrentie van andere landen met betrekking tot onze rol in de internationale handel en het zeetransport. Voor velen betekende dit vermindering of zelfs verlies van werk en inkomen. Een andere factor die een rol speelde bij het ontstaan van ontevredenheid was de opkomst van een zichzelf ontwikkelende klasse van dominees, artsen, winkeliers, advocaten en anderen, wat vergezeld ging van een toenemend politiek bewustzijn en daardoor ook de wens om meer invloed te krijgen op de gang van zaken in de Republiek. Het was deze groep waaruit, op het einde van de 18e eeuw, de Patriottenbeweging voortkwam. Een beweging die, in de afkeer van de stadhouder, aanvankelijk
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
30
aansluiting zocht bij vele van de Regenten. Deze hadden het, net zoals de grote kooplieden, niet zo op de Oranjes, die zij in verband brachten met oorlogvoeren en daarmee samenhangende handelsbeperkingen. Al met al leverde de Republiek rond het geboortejaar 1775 van Willem François Boreel geen florissant beeld op, met een groeiend kloof tussen de betrekkelijk weinige zeer rijken en een toenemend aantal werklozen en armen. Het feit dan een aantal grote Amsterdamse kooplieden hun handelsactiviteiten had Willem IV
Willem V
families, zoals de geslachten Deutz, Rendorp en Van Imhoff. Uit deze laatste verbintenis werd de Van Imhoff geboren die in 1743 Gouverneur-Generaal van Nederlands Oost-Indië zou worden. Het 10e en laatste kind van Jacob en Isabella, Jan Jeronimus (1684-1738), werd Secretaris en Schepen van Amsterdam. Hij huwde Anna Maria Pels (1684-1776). Het was hun zoon Jacob Jansz. (1711-1778)*, die in 1742 Beeckestijn zou kopen. Onze Willem François werd zijn kleinzoon. Ook deze Jacob Jansz. speelde weer een belangrijke bestuurlijke en diplomatieke rol. Zo ging hij, samen met enkele anderen, in 1759 als Minister van Staat naar Engeland om te onderhandelen over door de Engelsen opgebrachte schepen en andere problemen rond de vaart op Amerika. Tijdens een tweede diplomatiek bezoek aan Engeland, toen hij de Republiek vertegenwoordigde bij de kroning van koning George III, overleed zijn vrouw Agneta Margaretha Munter (1717-1761) in 1761 te Bath aan een hartkwaal. Willem François Boreel werd dus voorafgegaan door vele generaties Boreel in dienst van de overheden van de Verenigde Nederlanden. Jacob Jansz. Boreel (1711-1778)
Het gezin waarin Willem François Boreel opgroeide Het zal niet verbazen dat ook de vader van Willem François, Willem Boreel (1744-1796), in Amsterdam belangrijke functies vervulde. Volgens de gewoonte in de regentenfamilies was hem reeds als kind een profijtelijke functie toebedeeld. Zo werd hij, door tussenkomst van zijn grootvader de burgemeester Willem Munter, als 4-jarige benoemd tot kapitein van de Militie. Als volwassene kreeg hij echter een betrekking met een meer reële inhoud, en wel die van Raad en Fiscaal ter Admiraliteit, een marinefunctie. De marine van de Republiek werd gedecentraliseerd bestuurd, door vijf colleges in verschillende vestigingen binnen de Republiek3. Eén daarvan bevond zich te Amsterdam. Van 1771 tot 1787 was hij Schepen en Raad van Amsterdam. Later werd hij Gecommitteerde ter Vergadering van de Staten-Generaal. In 1766 was Willem in de Nieuwe Kerk te Amsterdam getrouwd met Maria Trip (1750-1813). Zij was een dochter van Lucas Trip en Jacoba Margaretha van Hoven. Ook de naam Trip is op vele manieren verbonden met de geschiedenis van Amsterdam, alsook met die van de Velsense buitenplaatsen. Lucas Trip bewoonde daar ’s zomers de buitenplaats Meervliet, zodat dochter Maria in de zomermaanden bijna het buurmeisje was van haar latere echtgenoot. Alleen Waterland scheidde immers Meervliet van * Over het gezin van deze Jacob Jansz. gaat de geromantiseerde historische roman van de schrijfster Marie C. van Zeggelen: “Een liefde in Kennemerland”2. Marie van Zeggelen had daarvoor inzage in het Boreelfamiliearchief dat zich toen nog bevond op de buitenplaats Waterland, destijds bewoond door Jonkheer Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden.
verruild voor de lucratieve bezigheid van internationaal geldschieter, droeg hieraan nog bij. Minder handel betekende immers weer minder werk voor velen. De nationale onrust wordt in Boreels geboortejaar nog versterkt door de in datzelfde jaar ontbrandende vrijheidsstrijd in Noord-Amerika. De Fransen ondersteunen de opstandige koloniën, onder andere met smokkelwaar. Ook in onze Republiek staan velen sympathiek tegenover de opstand, eensdeels omdat die herinneringen oproept aan onze eigen vrijheidsstrijd, anderdeels omdat men ook hier handelsvoordelen voorziet bij onafhankelijkheid. In het geheim wordt zelfs al onderhandeld over handelscontracten en ook doet men actief mee met de Franse smokkelacties. Beide blijven niet onopgemerkt door de Engelsen, die ertoe overgaan Hollandse schepen te kapen. De eigenaren hiervan eisen vervolgens bij Willem V escortering van hun schepen door oorlogsbodems, waartoe dan eerst weer de vloot versterkt moet worden. Stadhouder Willem V, op Engeland georiënteerd, wil neutraal blijven maar raakt zo, zijns ondanks, letterlijk verzeild in een oorlog met Engeland. Voor Willem François Boreel wordt dit de eerste oorlog die hij meemaakt, zij het dat hij er, als klein kind, weinig van gemerkt zal hebben. Die oorlog, de vierde met Engeland, duurt van 1780 tot 1784 en eindigt met voor de Republiek zeer nadelige
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
vredesvoorwaarden. In die jaren neemt hier de onrust verder toe. Er broeit opstand. De Patriottenbeweging uit zich steeds openlijker. De Staten van Holland doen tenslotte mee en schorsen Willem V als stadhouder. Deze verlaat ’s-Gravenhage, vertrekt eerst naar Het Loo en vervolgens naar het Oranjegezinde Nijmegen. Het is dan 1785. De daarna volgende gebeurtenissen zijn bij ons allen welbekend van de geschiedenislessen op school: Willems vrouw Wilhelmina van Pruisen neemt het heft in eigen hand en gaat op weg naar ´s-Gravenhage, nadat zij van een vertrouweling gehoord heeft dat daar bij het volk -vanouds Oranjegezind- veel steun aanwezig is. Zij wordt tegengehouden nabij Goejanverwellesluis (nu: Hekendorp)4, keert terug naar Nijmegen en roept haar broer, de koning van Pruisen, te hulp. De internationale politiek, Fransen, Engelsen zowel als Pruisen, had zich heimelijk intensief met de toestand in onze Republiek bemoeid, maar onrust was die partijen liever dan oorlog. De Pruisische koning moet nu echter wel een actieve openlijke rol spelen en stuurt een leger. De Patriottenopstand stort snel ineen. Velen van hen vluchten naar Frankrijk. Willem V wordt in zijn positie hersteld en alles keert terug bij het oude, helaas zonder dat er een politieke les is getrokken uit de gebleken maatschappelijke onvrede. Het is inmiddels 1787.
31
De Herenweg die voor Beeckestijn langs liep zou in de Napoleontische tijd Straatweg Nº 1 gaan heten. Tekening door J. Goll van Franckenstein.
Beeckestijn. Willem en Maria kregen 6 kinderen, waarvan Willem François als vijfde geboren werd. In het gezin was zoon Jacob (1768-1821) de oudste, gevolgd door Jacoba Margaretha Maria ( 1770-1816) en Agneta Margaretha Catharina (1771-1824). Het vierde kind, Lucas, stierf kort na de geboorte in 1773. Ook na Willem François werd nog een zoon geboren, eveneens Lucas genaamd (1780-1854). Deze Lucas zou, eenmaal volwassen, op Westerhout te Wijk aan Duin gaan wonen. Willem Boreel verhuisde in zijn latere leven naar ’s-Gravenhage, mogelijk in verband met zijn functie als Gecommitteerde ter vergadering der Staten-Generaal. Willem was, na de dood in 1787 van zijn achterneef Willem Jacobsz. Boreel, de 7e Ridder-Baronet. De oudste zuster van Willem François, Jacoba, trouwde met Andries Adolph Deutz van Assendelft. De andere, Agnes, trouwde Hendrik Fagel. Zij zou nog eens aan het Hof Grootmeesteres worden bij Koningin Anna Paulowna, de echtgenote van Koning Willem II. De oudste broer Jacob, na de dood van zijn vader de 8e Ridder-Baronet, zou later lid van de Provinciale Staten van Holland worden en te ’s-Gravenhage gaan wonen. In 1791 trouwde hij met Johanna Margaretha Munter. En Lucas tenslotte, de jongste, kwam eveneens in de Provinciale Staten. In 1811 zou hij te Velsen trouwen met Maria Johanna Sara, gravin van Limburg Stirum.
Strijd tegen de Fransen Aanvankelijk stond het Franse leger dat naar het Noorden optrok, onder bevel van de generaal Dumouriez. Deze nam Maastricht in en vervolgens, in februari 1793, ook Breda. Enkele weken later leed hij echter bij Neerwinden een zware nederlaag tegen het Oostenrijkse leger, waarop het Franse leger op de vlucht sloeg. Dumouriez zelf sloot in persoon vrede met Oostenrijk en bleef daar ook, voor zijn eigen veiligheid. In de lente van 1794 komen de Fransen echter terug, nu onder de generaal Pichegru, onder wie ook Daendels dient. Daendels was als Patriot naar Frankrijk gevlucht. De troepen van Pichegru boeken een overwinning bij Fleurus en in de zomer van 1794 verovert Pichegru vervolgens Brussel en Antwerpen en daarna geheel Vlaanderen. Toch aarzelt hij om ons land binnen te vallen. Hij weet hier een Brits, een Pruisisch en het zogenoemde Staatse leger van stadhouder Willem V tegenover zich. De generaal Daendels dringt er bij hem op aan om aan te vallen nog voor de herfstregens, die de riviermonden zullen verbreden. Ook vanuit
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
32
de Republiek wordt, door de zich opnieuw roerende Patriotten, aangedrongen op actie. Inderdaad was na 1787 de patriottische beweging weer actief geworden, mede door de uitgebleven hervormingen. Een bekende naam daarbij was die van Pieter Paulus, behorende tot het Haarlemse Teylergenootschap. Van zijn hand verscheen een publicatie over gelijkheid . Opbloeiende zogenoemde leesgezelschappen met vooral deelnemers uit de ontstane middenklasse, werden niet alleen evenzovele forums van politieke discussie, maar bewapenden zich ook. De overheid op haar beurt had aan de grenzen van de Republiek ter bescherming Engelse, Pruisische en Staatse troepen gelegerd. Deze laatste waren door Willem V versterkt tot 22.000 man.7 De Engelsen stonden onder bevel van de Hertog van York en telden 28.000 man. Ook in verschillende steden waren buitenlandse troepen gelegerd. In september 1794 vinden dan schermutselingen plaats bij Boxtel. De Engelsen trekken terug en verschansen zich in
Het begin van Boreels militaire loopbaan In hetzelfde jaar 1787 waarin de Patriottenopstand neergeslagen is, neemt Boreel dienst als cadet bij het regiment Gardes te Voet. Hij is dan pas 12 jaar oud, dus we moeten zijn aanmelding mogelijk meer zien als een aanloop naar een toekomstige officiersfunctie. Een officiële officiersopleiding bestond er toen nog niet in de Republiek, zeker niet voor infanterie en cavalerie. Wel waren er sinds 1735 enkele krijgsscholen voor de artillerie en de genie, omdat voor deze onderdelen specifieke wiskundige en technische kennis vereist was. Een ontwikkeling die overigens al door Prins Maurits in gang gezet was. In 1789, op het einde van de Republiek, werden er 3 artilleriescholen opgericht voor leerlingen vanaf 14 jaar.5 De jonge Boreel zal in zijn jeugd ongetwijfeld huisonderricht hebben gehad, zoals in zijn kringen gebruikelijk was. Hoe en waar zijn eerste militaire vorming heeft plaatsgehad, is niet duidelijk. Twee jaar later, in 1789, breekt in Frankrijk de revolutie uit met als gevolg een machtsomwenteling waarbij velen letterlijk voor de bijl gaan onder de guillotine. Uiteindelijk zal dat lot ook koning Lodewijk XVI treffen alsook zijn vrouw Marie Antoinette. De gevolgen van deze revolutie zullen in Europa bepalend zijn voor de daaropvolgende decennia. In 1792 wordt Frankrijk door de nieuwe machthebbers uitgeroepen tot republiek en wordt de oorlog verklaard aan koning George III van Engeland en aan stadhouder Willem V. Frankrijk valt vervolgens de Zuidelijke Nederlanden binnen, die dan nog Oostenrijks bezit zijn. Boreel is inmiddels, na bevorderd te zijn tot officier-vaandrig bij het “Regiment van den Erfprins van Oranje,”6 ingedeeld bij het Regiment Garde Dragonders in de rang van cornet, een rang die overeenkomt met die van vaandrig. Met dit regiment maakt hij in 1793, 1794 en 1795 de veldtocht in Vlaanderen en Brabant mee, “onder de orders van Zijne D.H. den Heere Erfprins van Oranje,” zoals zijn dienststaat vermeldt. Zoals eerder vermeld wordt hij in deze dienststaat Willem Frans Boreel genoemd. Die strijd in Vlaanderen en Brabant verdient een uitvoerige vermelding, ook al omdat daaraan weer namen verbonden zijn, bekend van de geschiedenislessen op school, zoals die van Daendels en Pichegru.
De periode 1795-1813 Gedurende de 18 jaren van deze periode wordt de Europese historie vooral bepaald door één man: Napoleon Bonaparte, de Corsicaan. In 1799 grijpt hij in Frankrijk de macht en in de daarop volgende jaren breidt hij die macht over een aantal gebieden uit. Broers en zwagers stelt hij aan als bestuurders over deze veroverde landstreken en steden. Zijn plan om ook Engeland aan te vallen moet hij herzien na een verloren zeeslag bij de Spaanse kaap Trafalgar, waar admiraal Nelson zegeviert voor Engeland. Via een economische blokkade, het bekende Continentaal Stelsel, wil hij dat land dan op de knieën dwingen. Daarvan ondervindt men ook hier, in onze inmiddels Bataafse Republiek geheten gewesten, veel last. Handel op Engeland is verboden, maar wel lukt het nogal eens om dit verbod te ontduiken. De Bataafse Republiek, uitgezogen door de Franse troepen, doet het niet goed in de ogen van Napoleon en in 1806 besluit hij zijn broer Lodewijk Napoleon hierheen te sturen als koning van het te vormen
’s-Hertogenbosch. De troepen van het Staatse leger graven zich in rond Breda, voor het Hollands Diep, op de lijn GeertruidenbergSteenbergen. Onderwijl treden in de Republiek de Patriotten steeds driester op. In october 1794 nemen Franse troepen ’s-Hertogenbosch in. Pichegru steekt niet de Waal over, maar zwenkt af naar Nijmegen en valt die stad nog diezelfde maand aan. Voor de Republiek ziet de veldtocht er slecht uit. Het Oostenrijkse leger is onzichtbaar geworden, de Erfprins Willem, de oudste zoon van de stadhouder, heeft ruzie met de Engelse bevelhebber. Er wordt al voorzichtig onderhandeld met Frankrijk. Het is december 1794 wanneer generaal Pichegru dan toch aanvalt over de Waal. Die aanval wordt echter afgeslagen. Maar dan gaat het hard vriezen! Pichegru kan nu de dichtgevroren rivier oversteken. Breda en Grave vallen. Het Franse leger maakt vervolgens een vorkbeweging richting Gorcum en richting Arnhem, terwijl de hoofdmacht oprukt via Gelderland. In januari 1795 staan de Fransen voor Werkendam. De Oostenrijkers zijn
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
verdwenen, de Engelsen vallen, bij gebrek aan bevoorrading en soldij, uiteen in plunderende groepen en het leger van de Republiek is gedemoraliseerd. De Fransen vallen over een breed front aan. Op 18 januari 1795 vertrekt Prinses Wilhelmina met haar kinderen per vissersboot uit Scheveningen naar Engeland, nog diezelfde avond gevolgd door de stadhouder.8 In de Republiek wordt nu de macht overgenomen door de Patriotten en de Fransen, die laatsten als “bezettende bevrijders”. De Bataafse Republiek zal snel uitgeroepen worden. Willem François Boreel heeft met de Dragonders aan de strijd deelgenomen, maar niet bekend is waar precies. Als Oranje-getrouwe militair neemt hij meteen na de omwenteling ontslag uit de militaire dienst. Hij is dan nog geen 20 jaar oud. Zijn militaire loopbaan neemt hiermee voorlopig een einde. Deze zal pas hervat worden in 1813, onmiddellijk na terugkeer van Oranje in de persoon van Willem I (1772-1843), die dan het koningschap zal aanvaarden.
33
Koninkrijk Holland. Deze neemt zijn taak zeer serieus en identificeert zich zodanig met zijn koninkrijk en zijn onderdanen, dat hij in de volgende jaren steeds meer kritiek krijgt van zijn broer, die zichzelf in 1804 heeft benoemd tot keizer van Frankrijk. In 1810 neemt Lodewijk Napoleon verbitterd zijn ontslag en vertrekt naar het buitenland. Zijn koninkrijk wordt nu door Napoleon ingelijfd bij diens keizerrijk. Napoleon is op het toppunt van zijn macht en begint in 1812 de rampzalige veldtocht in Rusland, eindigend in een totale nederlaag. Toch ziet hij kans weer een leger op de been te brengen, doch dit wordt in 1813 in de slag bij Leipzig verslagen door geallieerden, vooral bestaande uit Rusland, Engeland en Pruisen. Napoleon wordt vervolgens verbannen naar het eiland Elba. Dat is in kort bestek wat er in Europa gebeurde tussen 1795 en 1813. Wat deed Willem François Boreel in deze 18 jaar van zelfverkozen afzijdigheid? Wat het leger betreft zal hij ongetwijfeld hebben gevolgd hoe het Staatse leger van de voormalige Republiek der Verenigde Nederlanden tijdens de Bataafse Republiek werd omgevormd tot de krijgsmacht van de nieuwe machthebbers. Hoe het vervolgens onder koning Lodewijk Napoleon opnieuw werd gereorganiseerd en daarna, na vertrek van deze en de daaropvolgende inlijving bij het Franse keizerrijk, deel ging uitmaken van de Franse legermacht en aan Franse zijde meevocht, ook in de Russische veldtocht. Boreel zal zeker kontakt hebben onderhouden met verwante geesten om, na een nieuwe omwenteling, meteen weer een rol te kunnen gaan spelen. Maar er was meer dan het leger. Ook in zijn eigen leven vonden belangrijke gebeurtenissen plaats. Zo zou het voor Willem François van belang worden dat in 1799 zijn oudste broer Jacob de naast Beeckestijn gelegen buitenplaats Waterland kocht van de naar ’s-Gravenhage vertrekkende Archibald Hope. Jacob immers had als oudste zoon het eerste recht op Beeckestijn en dat ging nu over op Willem François. In 1804 zou zijn moeder ook in die zin haar testament wijzigen.9 Van heel verschillende orde was een andere gebeurtenis in dat jaar 1799, toen door de Engelse landing bij Callantsoog de strijd plotseling dichtbij kwam. De Engelsen werden gesteund door de Russen. Er volgden gevechten, onder andere bij Castricum en bij Bergen, maar al snel eindigden de vijandelijkheden in een accoord tussen de strijdende partijen, waarna de Engelsen en Russen weer vertrokken. Het jaar 1799 was ook het jaar dat Napoleon de macht greep in Frankrijk. Op 12 april 1803 trad Willem François in het huwelijk met zijn volle nicht Catharina Anna Fagel (1772-1825). Hij kende Catootje Fagel, zoals zij genoemd werd, al sinds zijn jeugd. Zij was immers een dochter van zijn vroeg overleden tante Anna Maria Fagel-Boreel (1738-1781), zuster van zijn vader en getrouwd met de ook jong gestorven François Fagel (1740-1773). Catootje was zo op haar 9e al wees geworden. De families Boreel en Fagel kenden elkaar goed en er vonden in die tijd meerdere huwelijken plaats tussen Fagels en Boreels. Zo was Agnes, een oudere zuster van Willem François, al eerder met Catootjes oudste broer getrouwd en later zou ook nog zijn nichtje Jacoba een Fagel trouwen. Net zoals de Boreels speelde het geslacht Fagel al heel lang een belangrijke rol in de Republiek der Verenigde Nederlanden, bestuurlijk zowel als militair.
Het voorspel van de slag bij Waterloo In oktober 1814 zijn te Wenen de geallieerden bijeen die precies een jaar tevoren Napoleon bij Leipzig verslagen hadden. Zij confereren over de gewenste toekomstige grenzen binnen Europa. Er moet een machtsevenwicht ontstaan zodanig dat Frankrijk geen oorlogszuchtige rol meer zal kunnen spelen. In dat kader worden onder andere de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden verenigd onder Koning Willem I, als krachtige bufferstaat. Ze doen er lang over, daar in Wenen. Zo lang, dat zij nog niet klaar zijn als op 1 maart 1815 Napoleon van Elba ontsnapt, in ZuidFrankrijk landt en in Parijs opnieuw tot keizer wordt uitgeroepen. Lodewijk XVIII, die zijn plaats had ingenomen, ruimt voorlopig het veld. Napoleon brengt vervolgens veel eerder dan verwacht weer een leger op de been. Zijn plan is om eerst naar Brussel op te trekken. Zijn tegenpartij, bestaande uit een Engels-Nederlands en een Pruisisch leger, zal dat moeten verhinderen. Het is in deze strijd dat Boreels Regiment Huzaren nummer 6 zijn vuurdoop zal krijgen. Het zal de strijd bij het dorp Quatre-Bras worden en de daarop volgende slag bij Waterloo, waarin definitief
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
34
over het lot van Napoleon gaat worden beslist. Op dat moment, begin juni 1815, is dat lot nog onduidelijk en de afloop van de komende veldslag nog onzeker. Thans is dat allemaal historie geworden. De gezamenlijke Engels-Nederlandse legermacht stond destijds onder opperbevel van de Hertog van Wellington. Het eerste korps daarvan werd gecommandeerd door Willem, Prins van Oranje, de latere Koning Willem II. Het bestond uit onderdelen infanterie, cavalerie en artillerie, ingedeeld in divisies, brigades en regimenten. In het Engelse leger diende tevens een afdeling huursoldaten, de zogenoemde Hannoveranen, Duitsers die zich verbonden voelden met het Engelse koningshuis, stammend uit Hannover. Ook Prins Frederik, de broer van Prins Willem, deed mee in een Engelse eenheid. Elke eenheid was in die tijd gekleed in een eigen, kleurig uniform. Men stelde zich op volgens de geldende regels van de krijgskunst, in diverse linies, met linker- en rechtervleugels, met reserve-eenheden, met alles wat in die tijd bij een veldslag hoorde. Met vanouds beproefde krijgstactieken trachtten de bevelhebbers
Het Regentengeslacht Fagel Het geslacht Fagel stamt uit Vlaanderen. Het gaat terug tot de 14e eeuw. Er ontstonden drie takken uit, waaronder de zogenoemde adellijke tak, de tak die in 1815 door Koning Willem I in de adelstand werd verheven en die thans uitgestorven is. Van de andere takken zijn nog afstammelingen in leven. Het was een voorzaat uit deze adellijke tak, ene François Fagel (1540- 1587), die in 1585 uit het door Parma belegerde Antwerpen naar Amsterdam vluchtte. Zijn zoon, ook een François ( 1585-1644), bracht het tot Raadsheer bij de Hoge Raad van Holland. En een zoon weer van deze Fagel werd zelfs Griffier der Staten-Generaal. De griffier had een functie als secretaris, maar zijn invloed reikte veel verder. Het is nu het bijzondere van dit geslacht Fagel dat zij gedurende een onafgebroken periode van 125 jaar het griffierschap bij de Staten-Generaal hebben uitgeoefend, zij het niet steeds van vader op zoon.
De laatste griffier, Hendrik Fagel (1765-1838) was, zoals eerder vermeld, de oudste broer van Catootje Fagel die Willem François Boreel trouwde. Het was ook deze griffier Hendrik Fagel die in 1795 met stadhouder Willem V meeging naar Engeland. Hij werd toen uiteraard door de machthebbers van de Bataafse Republiek uit zijn functie ontslagen, maar zou later, in 1813, door Koning Willem I benoemd worden tot ambassadeur in Engeland. Hij en zijn broers werden door de koning in de adelstand verheven met de titel van baron. Ook die broers bereikten bijzondere posities. Broer Jacob werd gezant in Denemarken, broer François Willem werd Kapitein ter Zee en broer Robert werd Generaal bij de Infanterie en later gezant in Frankrijk. Deze Fagels hadden allen een nauwe band met het Huis van Oranje-Nassau.10
Willem François en zijn vrouw gingen te Amsterdam wonen, waar verschillende Boreels huizen bewoonden aan de Herengracht. Hier werd ook hun eerste kind Willem Jacob geboren, op 2 oktober 1804. Op 25 juli in 1806 volgde weer een zoon, François Robert, en een jaar later dochter Agnes Anna Maria Henriëtte, op 22 september 1807. Pas 6 jaar daarna, op 8 mei 1813, zou hun vierde kind geboren worden, dochter Margaretha Jacoba Maria Paulina. En nog weer 5 jaar later volgde op 2 februari 1818 zoon Willem Alfred Jacob. In die 5 jaar tussen 1813 en 1818 onderging het leven van Willem François een belangrijke ontwikkeling, die in november 1813 inzette.
Het jaar 1813, einde van de Franse tijd, begin van een nieuw koninkrijk
Ritmeester en trompetter van het regiment der Huzaren nr 8 1815.
Na de door Napoleon verloren “slag der volkeren” in oktober 1813 bij Leipzig, ontstond er in ons land op verschillende gebieden een koortsachtige activiteit. Zo maakte het Franse bezettingsleger zich op voor de strijd tegen de Kozakken en de Pruisen die onze grens naderden, maar ook anderen werden actief. Een aantal vooraanstaande Nederlanders bereidde alvast de omwenteling voor van het Franse Bleu naar het Nederlandse Oranje, en dat bij voorkeur zonder volksoproer. Franse bestuurders vertrokken, maar Franse troepen hielden nog wel een aantal steden bezet. Bij Scheveningen kwamen Engelse troepen aan
dan elkaar uit te schakelen, te verrassen, te overlopen, waarbij de strijd op een beperkt gebied heen en weer golfde. De snelste verplaatsing was die te paard, al het andere moest te voet. Het Engels-Nederlandse leger was gepositioneerd ten zuidwesten van Brussel en dat van de Pruisen, onder Blücher, zuidoostelijk van die stad. De weg vanuit Brussel naar het zuiden liep via Quatre-Bras, een belangrijk kruispunt met de weg OostWest, richting Namen. De naam Quatre-Bras zou een blijvende plaats krijgen in de Nederlandse krijgsgeschiedenis. Toen Napoleon op de 15e juni 1815 bij Charleroi de rivier de Sambre overstak, richting Brussel, gaf hij zijn Maarschalk Ney de opdracht het kruispunt bij Quatre-Bras te veroveren. Hier lagen ter verdediging Nederlandse troepen onder bevel van de divisiecommandant de generaal De Perponcher. In de nacht van 15 op 16 juni gaf de Hertog van Wellington vanuit zijn hoofdkwartier te Brussel, tengevolge van een verkeerde inschatting van de te verwachten gebeurtenissen, het bevel Quatre-Bras te ontruimen en af te marcheren naar Nijvel. De Perponcher echter realiseerde zich dat daarna voor de naderende Fransen de weg naar Brussel
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
open zou liggen en nam het moeilijke maar gelukkige besluit dit bevel niet op te volgen. Wel lichtte hij de legercommandant, de Prins van Oranje in, die zich eveneens te Brussel bevond. De 16e juni begon Maarschalk Ney met een grote overmacht de aanval op Quatre-Bras. De daar aanwezige infanterie en artillerie, grotendeels nog onervaren, kwamen na vijf charges van de Franse cavalerie en de daarop volgende infanterieaanval in het nauw. In de morgen van de 16e juni had de Prins van Oranje de brigade Van Merlen het bevel gegeven om ter versterking naar Quatre-Bras te komen. Hiertoe behoorden ook de huzaren onder bevel van Boreel, die tot dan wat meer naar het zuidwesten waren opgesteld. Na een mars van 44 kilometer in de hitte, met vermoeide paarden ter plekke aangekomen, kreeg Boreel direct het bevel om een Franse infanterie-eenheid aan te vallen, om zo het zwaar bestookte Nederlands bataljon te ontzetten. Er was geen tijd voor een verkenning van de vijand en ook de uitgangspositie was ongelukkig. Nog voordat Boreel de Franse infanterie had kunnen bereiken, werd hij op zijn beurt aangevallen door een Franse overmacht. De
35
land, als bondgenoten. Dat laatste, als bondgenoten, was van belang omdat ons land formeel nog deel uitmaakte van het Franse keizerrijk. Op 30 november 1813 landt dan de Prins van Oranje, de oudste in leven zijnde zoon van stadhouder Willem V, met een Engels oorlogsschip te Scheveningen. Een week later, op 6 december, neemt hij als soeverein vorst te Amsterdam het bestuur over. Onmiddellijk na deze omwenteling, nog in december 1813, meldt Boreel zich weer aan voor de krijgsmacht. Maar reeds op 25 november had hem de vraag bereikt van het toen gevormde Algemeen Bestuur om een regiment huzaren te vormen. Die vraag kwam kennelijk niet onverwacht, want 3 dagen later kwam Boreel al met een uitgewerkt plan. Het regiment zou gaan bestaan uit een regimentsstaf van 17 man en 19 paarden, 8 compagniën van elk 100 man en 103 paarden, alsmede een depotcompagnie van 80 man en 82 paarden.11 Het regiment kreeg de naam Regiment Huzaren nummer 4, maar heette in de volksmond, naar de blauwe uitmonstering, “de blauwe huzaren van Boreel”. Boreel kreeg het commando, met de rang van luitenant-kolonel. Een soortgelijke vraag als aan Boreel was ook gesteld aan Johannes Galenus baron Van Sytzema en aan Charles Albert Louis Alexandre Henri Graaf van der Burch, de laatste uit de Zuidelijke Nederlanden.
Pas in 1947 zou aan het door Willem François Boreel opgerichte regiment bij Koninklijk Besluit de naam Huzaren van Boreel worden verbonden. De beide andere regimenten huzaren kregen toen respectievelijk de namen Huzaren Van Sytzema en Huzaren Prins Alexander.
Wanneer in het begin van 1814 wordt begonnen met de werving van de benodigde mankracht blijkt daarvoor veel belangstelling te bestaan. Vooral voor de officieren was het een eer erbij dienst te mogen nemen, zelfs ondanks de verplichting om een halfjaar tractement in de staatskas te storten. Een aantal van de officieren en onderofficieren had in Franse dienst al krijgservaring opgedaan. Eind 1814 telde het regiment reeds 982 onderofficieren en manschappen. Boreel, die zelf 18 jaar militaire ervaring miste, liet zich als commandant assisteren door de ritmeester Frederic Joachim de Jacoby, die bij hem een snelle carrière maakte tot luitenant-kolonel.12 In 1815 werd het regiment vernummerd tot Regiment Huzaren nr. 6 en het vormde samen met het regiment Lichte Dragonders nr. 5 de 2e Brigade Lichte Cavalerie, onder bevel van de generaal-majoor J. B. baron van Merlen, als onderdeel van de Cavalerie Divisie van de Staande Armee. De familie-historie van de Boreels maakt melding van de aanwezigheid van Willem François in West-Brabant, in april 1814. Een Nederlandse legermacht nam toen de posities over van Engelse troepen die in maart een vergeefse aanval hadden gedaan op de nog door de Fransen bezette vestingstad Bergen op Zoom.13 De Fransen hadden op uitdrukkelijk bevel van Napoleon de vesting overgenomen van de troepen die daar door Lodewijk Napoleon tijdens diens koninkrijk gelegerd waren. Napoleon wilde namelijk vaste voet in Brabant houden voor een eventuele herbezetting van ons land na de aftocht van het Franse leger in 1813. Bij die mislukte Britse aanval sneuvelden 800 Engelsen en werden er 2000 krijgsgevangen gemaakt. Het Britse leger vertrok. In april kwam er via een verdrag een einde aan de Franse militaire aanwezigheid. In welke hoedanigheid Boreel bij Bergen op Zoom betrokken is geweest is niet bekend. Wel noemt Van Tuyll van Serooskerken14 in zijn boek “De lichtblauwe hussaren van Willem Boreel” de aanwezigheid van 2 eskadrons huzaren bij Bergen op Zoom in juni 1814. Dat deze aan de gevechten om Bergen op Zoom hebben deelgenomen is onwaarschijnlijk, mede omdat dat regiment toen nog in de oprichtingsfase verkeerde.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
36
De Franse Cavalerie valt een Brits carré aan tijdens de Slag bij Waterloo. Schilderij door Felix Philippoteaux.
Beeckestijn in 1840, door P.J. Lutgers.
Veranderingen op Beeckestijn en in Boreels leven Willem prins van Oranje in 1819.
Na zijn rol bij de strijdtaferelen van 1814 en 1815 wordt zijn leven in militair opzicht wat minder enerverend. Het gezin Boreel verblijft, zoals toen gebruikelijk, in de zomermaanden op de buitenplaats Beeckestijn te Velsen. Beeckestijn was Boreels eigendom sinds zijn moeder op 23 januari 1813 was overleden. Nadat hij eigenaar was geworden heeft hij de nodige veranderingen op Beeckestijn laten aanbrengen, volgens de opvattingen van de 19e eeuw. De entree wordt vervangen door deuren met veel glas erin, de voordeur en de ramen worden voorzien van luiken, de muren worden wit gepleisterd. Aan de straatzijde wordt de muur met daarin de speelhuisjes vervangen door een laag muurtje met daarop ijzeren paaltjes, waartussen kettingen van afwisselend ronde en langwerpige schakels. De toegang tot het voorplein gaat lopen via twee ingangen ter hoogte van de beide koetshuizen. Deze veranderingen zijn zichtbaar op de door Lutgers rond 1844 vervaardigde lithografie. Ze dateren dus van vóór dat jaar. Waarschijnlijk is het ook Willem François geweest die in het begin van de 19e eeuw nabij het huis een orangerie in neoclassicistische stijl heeft laten bouwen. Ook binnenshuis is er verbouwd, maar bijzonderheden daarvan zijn niet bekend.16
huzaren werden met zware verliezen teruggeslagen. Toch lukte het de Nederlandse troepen uiteindelijk bij Quatre-Bras stand te houden en zo de Franse aanvalsplannen te dwarsbomen. De twee hierop volgende dagen ging de strijd met wisselende kansen door en mondde tenslotte op de 18e juni uit in de beroemde slag die plaatsvond in het golvende landschap nabij het dorp Waterloo en het kasteel van Hougemont. Ook in die slag speelden Boreels huzaren een belangrijke rol, waarbij weer grote verliezen werden geleden. In de namiddag van de 18e juni kwam de brigade Van Merlen opnieuw in het vuur, in opeenvolgende aanvallen en tegenaanvallen. De Nederlandse generaal Van Merlen sneuvelde. Boreel, die het commando overgenomen had, kreeg van een Engelse commandant, lord Uxbridge, het bevel zich aan te sluiten bij de Engelse brigade Lichte Dragonders. Met deze maakte hij de laatste fase van de strijd door. In zijn rapport over deze laatste bloedige gevechten schrijft Boreel: “Verenigd zijnde met gezegde Engelse Brigade hebben wij dadelijk gezamenlijk tweemaal op de Franse Guards gechargeerd, totdat de laatste charge ons door het bestendig
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
retireren van de vijand zoverre gebracht heeft , dat wij geheel van de Hollandse Armee waren afgezonderd.” Laat op de 18e juni deden de Pruisen, onder Blücher, definitief de kansen keren ten gunste van de geallieerden door, voor Napoleon onverwacht, na een aanvankelijke terugtocht terug te keren op het slagveld. Tijdens gevechten op die dag raakte de Prins van Oranje gewond door een schot in de schouder. Zijn paard werd dodelijk getroffen. Op die 18e juni hadden in totaal 74.000 Fransen en 67.000 geallieerden elkaar bevochten. Van die in totaal 141.000 militairen sneuvelden er ongeveer 50.000, meer dus dan 1 op elke 3. De gewonden, schrijft Guido Fonteyn15, werden verzorgd tot in Brussel, waar de Grote Markt fungeerde als een groot open veldhospitaal. Na deze verloren veldslag stortte Napoleons keizerrijk snel ineen. Terug in Parijs besloot hij de wijk te nemen naar Amerika, maar zijn schip werd op zee aangehouden. Verbanning volgde naar het eiland St. Helena, waar hij zes jaar later zou overlijden. Willem François Boreel ontvangt voor zijn optreden bij QuatreBras en Waterloo de Militaire Willemsorde 3e Klasse.
37
De Herenweg, die voor Beeckestijn langs liep, was in de Napoleontische tijd, als onderdeel van een strategische route, verhard en heette nu Straatweg nummer 1. Veel buitenplaatsen werden in de loop van de 19e eeuw de vaste verblijfplaats van hun eigenaar. Het is niet bekend of dit met Boreel en Beeckestijn ook het geval is geweest. Per 2 september 1820 wordt Boreel tot kolonel bevorderd. Een jaar later, in 1821, wordt hij in de adelstand verheven met de titel van Jonkheer. Op 16 september 1824, daags na zijn vaders verjaardag, sterft Boreels oudste zoon Willem Jacob op Beeckestijn, nog maar 20 jaar oud. Hij was luitenant bij de huzaren. Waaraan hij overleden is, is mij niet bekend. Nog meer onheil treft Boreel als op 18 april 1825 te Brussel zijn vrouw Catharina Anna Boreel-Fagel sterft, pas 52 jaar oud. Maar zijn leven gaat door. In 1826 volgt zijn bevordering tot generaal-majoor en wordt hij aangesteld tot Inspecteur der Lichte Cavalerie. Boreel is dan 51 jaar. Zijn kinderen zijn merendeels volwassen Dochter Agnes Anna Maria Henriëtte (1807-1870), trouwt op 3 december 1829 te ’s-Gravenhage met de Engelsman William Brooke Northey (1805-1880), kolonel der artillerie. Het huwelijk wordt voltrokken ten huize van de Britse gezant.
1831-1851 Op 24 juli 1833 trouwt Margaretha Jacoba Maria Paulina (1813-1892), dochter en vierde kind van Boreel, te ’s-Gravenhage met haar volle neef Willem Boreel (1800-1883). De bruidegom was een zoon van Jacob, de oudste broer van Willem François. Jacob was in 1821 reeds overleden. De moeder van de bruidegom, Johanna Margaretha Munter, was nog wel in leven. Willem Boreel zou later op de aan Beeckestijn grenzende buitenplaats Waterland gaan wonen en zijn carrière in het landsbestuur maken. Nog geen jaar later trouwt François Robert (1807-1869), het tweede kind van Willem François, op 2 april 1834 te Parijs, waar hij secretaris is van de Nederlandse legatie. Zijn bruid is de Amerikaanse Sarah Astor Langdon (1813-1895), dochter van Walter Langdon en Dorothee Astor. Sarah zou later Dame du Palais worden bij Koningin Sophie. Niemand van de familie zal hebben kunnen vermoeden dat het jaar daarop, op 22 december 1835, Boreels jongste zoon, Willem Alfred Jacob, zal sterven. Boreel maakt op het einde van zijn loopbaan nog twee maal promotie. In 1839 wordt hij benoemd tot Opperbevelhebber van de Cavalerie te Velde en in september 1840 tot Luitenant- Generaal. Enkele maanden nadien wordt hij gepensioneerd en tegelijkertijd aangesteld tot Opperstalmeester van Koning Willem II. Na op 10 april 1849 nog onderscheiden te zijn met het Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw, wordt hij op 20 april van dat jaar benoemd tot Grootmeester van het Huis des Konings (Willem III). Hij gaat dan dienstdoen bij H.M. Koningin Sophie. Deze, Koningin Sophia Frederika Mathilde, Prinses van Württemberg, was een dochter van Willem I Frederik Karel, Koning van Württemberg en Catharina Paulowna Grootvorstin van Rusland, zuster van Anna Paulowna, de vrouw van Koning Willem II. Sophie’s moeder was jong gestorven en Sophie’s tante Katharina van Württemberg had zo goed mogelijk de rol van moeder overgenomen. Katharina was getrouwd met
De tiendaagse veldtocht en wat daaraan vooraf ging Koning Willem I had zich ten doel gesteld de economische bedrijvigheid te bevorderen, zowel in de Noordelijke als in de Zuidelijke Nederlanden. In de jaren twintig van de 19e eeuw kwam in ons land geleidelijk de stoommachine in gebruik Via nieuwe hogescholen en de vorming van kweekscholen werd onder Willem I ook het onderwijs ontwikkeld. De Koninklijke Militaire Academie werd in 1828 opgericht, gevolgd door een Marine-instituut. Met dit soort maatregelen werd beoogd de werkeloosheid en de armoede terug te dringen. Daartoe diende ook de instelling van de zogenoemde werkverschaffing in de veenkoloniën. Een bijkomend probleem bij al deze op vooruitgang gerichte maatregelen vormden de cholera-epidemieën, die zich in de eerste helft van de 19e eeuw in Europa en ook in ons land voordeden, de eerste in 1830. De oorzaak kende men toen nog niet en velen stierven eraan. In de Zuidelijke Nederlanden, om geopolitieke redenen bij het Noorden gevoegd, ontstonden geleidelijk gevoelens van onlust. Die oorzaken daarvoor waren zowel van maarschappelijke als politieke aard. Het besluit dat
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
38
het Nederlands de officiële taal zou zijn, wekte veel ergernis. Ook had men in het Zuiden weinig op met de autocratische regeerstijl van Koning Willem I. En dan was er nog de ontevredenheid op kerkelijk terrein. Het katholicisme was dan wel op papier sinds 1796 qua rechten gelijkgesteld met het protestantisme, maar de katholieken voelden zich in de praktijk ten achter gesteld, onder meer in de vrijheid van onderwijs. Ook met de liberalen ontstonden er fricties, bijvoorbeeld omdat men de vrijheid van drukpers in gevaar zag komen. Onwelgevallige meningsuitingen leidden immers steeds vaker tot processen. Dit geheel leverde een explosief mengsel van gevoelens op, dat in augustus 1830 te Brussel door een geringe aanleiding (een operauitvoering waarin men een aansporing tot opstand kon zien) tot ontploffing kwam. Op 1 september bezocht de kroonprins de stad en nam als eis van de opstandelingen mee terug dat Noord en Zuid, hoewel blijvend binnen het Koninkrijk, apart bestuurd zouden gaan worden. De koning wilde dat wel in overweging nemen, maar gaf tegelijkertijd zijn jongste zoon Frederik de opdracht om met zijn
De Nassau-brigade van het Nederlandse leger bij Quatre -Bras op 15 juni 1915. Schilderij door Hoynck van Papendrecht.
Jerôme Bonaparte, een broer van Napoleon. Sophie hield haar leven lang een hechte band met deze tante en de kinderen daarvan, Jerôme, Mathilde en Napoleon, vooral met beide laatsten. Toen Boreel in haar dienst trad, was Koningin Sophie 10 jaar getrouwd met Koning Willem III. Het paar woonde op paleis Noordeinde. Het zal ook Boreel bekend zijn geweest dat Sophie niet gelukkig was in haar huwelijk. In haar Jeugdherinneringen18 schrijft zij al dat zij reeds vóór het huwelijk voorspelde dat dit voor beiden een ramp zou worden en in haar later gepubliceerde brieven19 wordt die voorspelling ruimschoots bevestigd. Op 15 september 1850 werd Boreel 75 jaar. Zou hij op die dag zijn naaste familie en hun lotgevallen nog eens de revue hebben laten passeren, dan riep dat het volgende beeld op: Zijn vrouw Catharina Anna was reeds 25 jaar tevoren overleden, zijn oudste zoon Willem Jacob zelfs nog een jaar eerder. De tweede zoon, François Robert en diens vrouw Sarah hadden in 1850 5 kinderen, 2 zonen en 3 dochters tussen de 1 en 12 jaar en zonder dat er in hun gezin jong gestorven kinderen te betreuren waren geweest. Boreels dochter Agnes en haar man William waren beide nog in leven. Hun eventuele kinderen blijven in de stamboom onvermeld. Dochter Margaretha en haar man Willem Boreel, op Waterland, hebben met hun kinderen een zware tol moeten betalen. Van de 8 kinderen die tot 1850 geboren waren, waren er 6 overleden, hetzij bij de
troepen de openbare orde in Brussel te handhaven. Dit leidde tot dagenlange straatgevechten, waarna Frederik zijn troepen eind september terugtrok. De Zuidelijke eisen escaleerden tot een totale onafhankelijkheid, mede nadat te Antwerpen de generaal Chassé vanuit de citadel de eveneens in opstand gekomen stad liet bombarderen. Een poging van de kroonprins om, als een soort coup, zelf in het opstandige Zuiden de leiding te nemen, mislukte. Willem I wendde zich vervolgens in oktober van dat jaar 1830 tot de mogendheden die in 1815 tot de vereniging van Noord en Zuid besloten hadden. Deze confereerden hierover te Londen, nu ook met Frankrijk erbij, en legden in november beide partijen een wapenstilstand op. De eerste helft van 1831 ging heen met onderhandelingen over de grondslagen voor een scheiding van Noord en Zuid. Tot overeenstemming kwam met niet. En in februari kwam daar nog een incident bij dat, met de historisch geworden zegswijze “dan liever de lucht in” in ons collectief geheugen is blijven hangen. Gedoeld wordt op de uitspraak van Van Speyk, commandant van een kanonneerboot die, toen hij
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
op de Schelde aan lager wal was geraakt, zijn schip aangevallen zag en zelf de lont in het kruitvat stak. De scheepsjongen was de enige overlevende. Toen de Belgen hun inmiddels verkozen kroonpretendent Leopold van Saksen-Coburg op 4 juni tot hun soeverein uitriepen en de door de confererende mogendheden gestelde voorwaarden voor Willem I niet aanvaardbaar waren, achtte deze een gewapend conflict onvermijdelijk en besloot dan ook aan te vallen. Prins Frederik had het leger inmiddels klaar voor de strijd. Dat was bemoeilijkt doordat vele Zuid-Nederlanders zich uit het leger hadden teruggetrokken, waardoor er met name bij de cavalerie gebrek aan mankracht was ontstaan. Met een herindeling van regimenten werd dit opgelost. Op 2 augustus 1831 gaf Koning Willem I de order om naar Brussel op te trekken. Willem François Boreel was weer van de partij, maar ditmaal niet meer als regimentscommandant, maar, in de rang van generaal, als commandant van de Tweede Brigade Cavalerie. De veldtocht was gericht tegen de, met Franse hulp, snel geformeerde Belgische legers, en wel het Maas- en het Scheldeleger. Zonder dat het
39
geboorte, hetzij op zeer jeugdige leeftijd. De geboorte van hun 9e kind, Jacob Willem Gustaaf, de latere bewoner van Waterland, zou nog twee jaar op zich laten wachten. Boreels jongste zoon tenslotte, Willem Alfred Jacob, was reeds in 1835 overleden. Bij de broers en zusters was het beeld als volgt: Zijn oudste broer Jacob en zijn vrouw waren beide overleden. Van hun 5 kinderen leefden er in 1850 nog 4. Ook zijn zuster Jacoba en haar man Andries waren er beide niet meer. Van hun 10 kinderen waren er nog 6 in leven. Zijn zuster Agnes en haar man Hendrik, kinderloos gebleven, waren eveneens beide overleden. Boreels jongste broer Lucas, te Wijk aan Duin, was in 1850 70 jaar oud. Van hem en zijn vrouw Maria waren 3 van hun 4 kinderen nog in leven. Dit beeld overdenkende, zullen er, naast veel vreugdevolle, ook veel droevige gedachten door hem heen gegaan zijn. Zijn militaire carrière daarnaast, alsmede de functies aan het Hof na afloop daarvan, kunnen hem uitsluitend reden tot voldoening geweest zijn. Zijn inzet en zijn trouw aan het Huis van Oranje-Nassau, ook tot uiting gekomen in zijn ontslagname uit het leger bij het vertrek van Oranje naar Engeland in 1795, zijn rijkelijk gewaardeerd in zijn loopbaan en in onderscheidingen. Dat de cavalerie-kazerne, die in 1847 te Deventer werd gebouwd, de naam Boreel kazerne zou krijgen heeft hij niet meer mogen meemaken. Deze tenaamstelling vond namelijk pas plaats in 1934. Thans wordt deze niet meer als zodanig in gebruik zijnde kazerne, als hergebruik van het gebouw, opgenomen in een nieuw winkelcentrum dat ook weer Boreel wordt genoemd. Zo blijft in ieder geval de naam Boreel te Deventer levend. Enkele maanden voor zijn 76e verjaardag overlijdt Boreel tijdens een verblijf op slot Friedrichshafen in Württemberg. Zijn lichaam wordt naar ons land overgebracht. Hij ligt begraven op de Kickvorsch de familiebegraafplaats van de Boreels te Velsen. Zijn naam leeft voort in het naar hem genoemde regiment Huzaren van Boreel, in de standaard waarvan geschreven staat: “Quatre-Bras en Waterloo 1815, Tiendaagse Veldtocht 1831”. Het waren Boreel en zijn Blauwe Huzaren aan wie in deze opschriften eer wordt bewezen. In 1990, 175 jaar nadien, werd bij Quatre-Bras een Nederlands monument opgericht, “ter ere van het Nederlands Cavalerieregiment Huzaren-Carabiniers-Lichte Dragonders”, als een cadeau van de nog bestaande huzarenregimenten van Boreel, van Sytzema en van Prins Alexander.20
tot grote veldslagen kwam trokken de troepen van Willem I geleidelijk verder in Zuidelijke richting op, bezetten steden als Turnhout en Hasselt en tenslotte Leuven, maar tot een verovering van Brussel kwam het niet. Uiteindelijk immers werd de strijd na 10 dagen beëindigd door een Engels-Franse diplomatieke actie, onder de dreiging dat anders een Frans leger zou ingrijpen. Het Nederlandse leger stond op dat moment voor Leuven. Bij de onderhandelingen over het beëindigen van de veldtocht eiste de Prins van Oranje dat Leuven alsnog door de Belgen ontruimd en door de Nederlanders bezet zou worden. Aan die eis werd voldaan. J. Bosscha schreef over het einde van deze 10-daagse veldtocht: “De overgaaf van Leuven moest de bekentenis zijn van België dat het Nederlandse leger had gezegevierd. Op den dertienden augustus werd de stad door de Nederlandse troepen bezet, en binnen Leuven zelve schreef de Prins van Oranje het berigt aan den Koning, zijn Vader, dat de stad door hem in bezit genomen en alzoo, voor zover ’s Konings inzichten het gedoogden, de kroon gezet was op den Veldtogt”.17 Noord en Zuid gingen toch uiteen, hoewel het nog
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
40
Twee beelden van de voormalige Boreelkazerne in Deventer.
tot 1839 zou duren voordat Willem I daarmee formeel accoord ging. Boreel had als brigadecommandant een actief aandeel gehad in de veldtocht. Hij was nu bijna 56 jaar en in het bezit van hoge onderscheidingen. Na de Militaire Willemsorde werd hij bij Koninklijk Besluit van 31 augustus 1831 bevorderd tot Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Verdere oorlogshandelingen zou hij niet meer meemaken. Of hij dit, als beroepsmilitair, betreurde blijft onbekend. Hij had, zo weten we nu, nog twintig jaar van het leven tegoed. Twintig jaar, waarin, ook zonder krijgsverrichtingen, in zijn leven nog genoeg belangrijke gebeurtenissen zouden plaatsvinden.
Literatuurverwijzingen
1. J.M.J. Buurman-Boreel, Genealogie van de geslachten Boreel/Boreel van Hogelanden Z.p. Z.j. 2. M.C. van Zeggelen, Een liefde in Kennemerland. Amsterdam 1936. 3. A. Th. van Deursen, J. R. Bruijn, J. E. Korteweg, De Admiraal. Franeker 2007. p.11. 4. J. Blokker, J. Blokker Jr., B. Blokker, Het Vooroudergevoel. De Vaderlandse Geschiedenis. Amsterdam/ Antwerpen 2005. p.190/191. 5. M.H.W. Aalders, Tussen kazerne en universiteit. De discussie over opvoeding en onderwijs aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda in de negentiende eeuw. Nijmegen 1997. p. 10 e.v. 6. Dienststaat aanwezig bij de Kanselarij der Nederlandse Orden. Den Haag. 7. S. Schama, Patriotten en bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780/1813. Amsterdam 1989. p.217. 8. Idem p.236. 9. A. Olgers, Een hofstede genaamd Waterland, Santpoort 1986. p. 217. 10. D. F. Lunsingh Scheurleer, N. H. Japikse, Fagel, Een Nederlands Regentengeslacht 1585-1929. Tentoonstellingscatalogus Den Haag/Amsterdam 1962. 11. A. Rens, Huzaren van Boreel 1813-2003 en de voorgeschiedenis 1695-1813. Amersfoort 2003. p. 69 e.v. 12. P. Forbes Wels, De Nederlandse Cavalerie. Bussum 1963. 13. R.J.A. van Gils, W. Klinkert, H. Roozenbeek, Bergen op Zoom als militaire stad. Sectie Militaire Geschiedenis Koninklijke Landmacht. Den Haag 1966. p. 42,43. 14. H.N.C. van Tuyll van Serooskerken, De lichtblaauwe hussaren van Willem Boreel Z.p. 1866. p. 16. 15. G. Fonteyn, Waterloo: De Leeuw. In: Plaatsen van Herinnering. Nederland in de negentiende eeuw. Onder redactie van J. Bank en M. Mathijsen. Amsterdam 2006. p. 75 e.v. 16. J. van Venetien, L.H. Kloek, Beeckestijn. Onder redactie van S.A. J.J. Aarts, J. Harenberg en J.G.N. Renaud. Nederlandse Kastelenstichting. Zutphen 1992. p.17 e.v. 17. J. Bosscha, Nêerlands heldendaden te land, Derde deel, Leeuwarden 1856. p. 727. 18. C. A. Tamse, Koningin Sophie 1818-1877. Jeugdherinneringen in Biedermeyerstijl van een Nederlandse vorstin uit Würtemberg. Zutphen 1984. 19. H. S. Haasse en S. W. Jackman, Een vreemdelinge in Den Haag. Uit de brieven van Koningin Sophie der Nederlanden aan Lady Malet. Amsterdam 1984. 20. Zie 15 idem. Fragment
Genealogie Willem François Boreel Ruffijne Bourell Joris Boreel Jacob Boreel Jan Boreel Pieter Boreel Jacob Boreel Willem Boreel Jacob Boreel Jan Jeronimus Boreel Jacob Jansz. Boreel Willem Boreel Willem François Boreel
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
× × × × × × × × × × × ×
Peronne de Senechal Cathalijne van den Vinct (2e huw.) Pierijne Morthiers (2e huw.) Anna Scheuting Cathelina Joos (2e huw.) Maria Gremminck Jacoba Carel(s) Isabella Coymans Anna Maria Pels Agneta Margaretha Munter Maria Trip Catharina Anna Fagel
41
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
42
Een vorstelijk graf voor een telg van de Boreels uit Velsen
Anna Maria Boreel (1738-1781)
Door A. van Oosterom Inleiding
H In ons land roept de naam Pyrmont tevens herinneringen op aan Koningin Emma (1858-1934) voluit geheten; Adelheid Emma Wilhelmina Theresia, Prinses van Waldeck en Pyrmont. Zij was het die in 1879 de vrouw werd van Koning Willem III (18171890). Haar moeder was een Prinses van Nassau. Haar geboortejaar, nu 150 jaar geleden, werd ook te Pyrmont en op slot Arolsen met tentoonstellingen herdacht.
Prinses Emma van WaldeckPyrmont kort voor haar huwelijk.
et was in juli 2005 dat het Toneelgezelschap Beeckestijn op deze Velsense buitenplaats het openluchtspel “Een liefde in Kennemerland” speelde, naar het gelijknamige boek van Marie C. van Zeggelen uit 1935. In deze deels geromantiseerde historische vertelling beschrijft zij de lotgevallen van het gezin van Jacob Boreel Jansz. ( 1711-1778). Jacob Boreel had de buitenplaats Beeckestijn in 1742 gekocht als buitenhuis en zomerverblijf. Zij brachten er echter ook een aantal winters door. Hij en zijn vrouw Agneta Margaretha Munter (1717-1761) woonden aan de Herengracht te Amsterdam, waar Boreel een hoge functie bekleedde bij de Amsterdamse vestiging van de Admiraliteit van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Een der hoofdpersonen in het boek van Marie van Zeggelen is de oudste dochter, Catharina ( 1737-1780), roepnaam Catootje. De liefde waaraan de titel refereert is die tussen deze Catootje en de huisleraar Claude de Salgas. Een jeugdliefde van Catootje, welke liefde pas een kans krijgt nadat zij in 1774 al vrij jong weduwe is geworden door het overlijden van haar echtgenoot Jan Bernt Bicker (1735-1774), een Amsterdams koopman. De opvoering in 2005 was overigens een bewerkte herhaling van het openluchtspel zoals dit in 1952 op de buitenplaats Waterland voor de eerste maal werd opgevoerd. Destijds leefde Marie van Zeggelen nog. Zij bewerkte zelf, in het voorjaar van 1952, haar boek tot openluchtspel op verzoek van Frits baron van Tuyll van Serooskerken. Het was ook op Waterland dat zij begin jaren dertig van de 20e eeuw “Een liefde in Kennemerland” geschreven had, met medewerking van de toenmalige bewoner Jonkheer Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden (1852-1937), de grootvader van baron Van Tuyll. In het gezin van Jacob Boreel werd in 1738 een tweede kind geboren, weer een dochter. Zij kreeg de namen Anna Maria (1738-1781). De twee zusjes Boreel hielden hun leven lang een nauwe band. Uit de genealogie van het geslacht Boreel1 blijkt dat Anna Maria Boreel (1738-1781) is gestorven en begraven te Pyrmont, in het huidige Duitsland, destijds het vorstendom Waldeck en Pyrmont. Mij intrigeerde de dood van Anna Maria Boreel te Pyrmont, op de betrekkelijk jeugdige leeftijd van 42 jaar. Bij toeval bemerkte ik dat de gemeente Heemstede gelieerd is met het stadje Pyrmont en door de vriendelijke medewerking van de heer H. van Leeuwen van de Gemeente Heemstede kwam ik in contact met mevrouw Chr. Tanneberger te Pyrmont en via deze ook met Dr. Alfter, museum directeur van het Museum im Schloss Bad Pyrmont. Deze beiden bezorgden mij informatie2 omtrent het overlijden en de begrafenis in 1781 te Pyrmont van Anna Maria, toen weduwe van François Fagel. Deze informatie is op zichzelf al boeiend genoeg voor publicatie. Maar daarnaast is er ook in de persoon en in het leven van Anna Maria Fagel-Boreel veel te vinden dat vermeldenswaard is. Vandaar dit artikel.
Uit het leven van Anna Maria Fagel geboren Boreel Anna Maria Boreel werd op de 26e november van het jaar 1738 te Amsterdam geboren en op 28 november gedoopt in de Nieuwezijdskapel. In de kennissenkring werd haar naam Anne-Marie en in de familie was haar koosnaampje Mietsie. Na Catootje en Anne-Marie werden er in het gezin van Jacob Jansz. nog zeven kinderen geboren. Haar moeder bracht zo, tussen 1737 en 1757, 9 kinderen ter wereld. De laatste vier daarvan stierven reeds op zeer jeugdige leeftijd. Ook de zoon Jan, die in 1741 op Anne-Marie volgde, bereikte niet de volwassen leeftijd. Hij zou tijdens zijn verblijf in Brunswijk, waar hij een militaire opleiding volgde, in december 1757 aan “heete koortsen” sterven, nog slechts 16 jaar oud. Anne-Marie maakte dus reeds in haar jeugd in het gezin veel verdriet mee. De dood van haar broer Jan kwam in de tijd dat haar zus Catootje, de oudste in het gezin, zou gaan trouwen met de Amsterdamse koopman Jan Bernd Bicker (1735-1774), telg uit een koopmans- en regentengeslacht.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
43
Dat huwelijk werd, in verband met dit overlijden, uitgesteld tot juni 1758. In 1759 werd de vader van Anne-Marie, Jacob Janszoon, in zijn functie van AdvocaatFiscaal ter Admiraliteit van Amsterdam, door de Republiek voor onderhandelingen naar Engeland uitgezonden. De onderhandelingsdelegatie bestond voorts uit Jan van de Poll, lid van de Amsterdamse Admiraliteit en Gerard Meerman, Pensionaris van Rotterdam. Onderhandelingen, welke moeizaam en langdurig zouden worden. Ter toelichting hiervan is een korte historische uitwijding op zijn plaats. Stadhouder Willem IV (1711-1751), getrouwd met de Engelse koningsdochter Anna van Hannover, was in 1751 gestorven. Hun zoontje, de latere stadhouder Willem V (1748-1806) was op dat moment pas 3 jaar oud. Zijn moeder Anna werd regentes. Nu was er in 1756 een Europese oorlog uitgebroken, waarbij Engeland en Pruisen stonden tegenover Oostenrijk, Frankrijk en Rusland. Onze Republiek was neutraal gebleven en onze kooplieden wilden aan Frankrijk blijven leveren. Onze koopvaardijschepen werden dientengevolge soms door de Engelsen gekaapt waarna de lading in beslag werd genomen. Toen in 1759 regentes Anna stierf, en de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel tot voogd werd aangesteld, besloten de Staten-Generaal het bevel over vloot en leger, traditioneel in handen van de stadhouder, voorlopig in eigen hand te houden. Het was nu de Staten-Generaal die de onderhandelingsdelegatie naar Londen stuurde om met de Engelsen te onderhandelen over de problemen op zee. Ook voor Anne-Marie zou dit wat later een reis naar Engeland gaan inhouden. Het lot wilde namelijk dat het destijds jongste kind van Boreel, de 6-jarige Agnes, tijdens zijn verblijf in Engeland ziek werd en stierf. Jacob liet daarop zijn gezin, met uitzondering van de inmiddels getrouwde dochter Catootje, naar Engeland overkomen om samen het verlies te verwerken. Pas in het voorjaar van 1760 keerde men naar Holland terug. Het jaar daarop vertrok het bijna voltallige gezin Boreel opnieuw naar Londen. De Engelse koning George II was gestorven, de nieuwe koning George III, de keurvorst van Hannover Georg Wilhelm Friedrich, zou ingehuldigd worden en Jacob Boreel werd als Ambassadeur Extraordinaris daarheen afgevaardigd. Zo vertrok ook Anne-Marie voor de tweede keer naar Engeland. Op deze manier zo feestelijk begonnen, zou deze reis voor het gezin tragisch eindigen. Mevrouw Boreel moest immers aan het eind van het jaar 1761 wegens hartklachten met spoed gaan rusthouden in de stad Bath, bekend van de Romeinse bronnen. Het mocht niet baten: op 8 december 1761 stierf zij daar. Anne-Marie was 23 jaar toen zij haar moeder verloor. De familie keerde verslagen naar de Republiek terug. Via de vele vrienden en bekenden had Anne-Marie inmiddels kennis gemaakt met de man die in 1764 haar echtgenoot zou worden: François Fagel ( 1740-1773).3 François Fagel was een zoon van Hendrik Fagel (1706-1790) en Catharina Anna Sluysken (17141783). Hendrik Fagel was griffier bij de Staten-Generaal, een zeer belangrijke functie in het hart van het bestuur der Republiek. Zoon François had te Leiden rechten gestudeerd en was daar in 1759 gepromoveerd tot doctor in de rechten. Na zijn afstuderen had hij, samen met zijn gouverneur Frederik Salomon Tavel, zijn voormalige huisleraar, een zogenoemde Grand Tour gemaakt naar Frankrijk, Zwitserland en Italië. Na afloop hiervan werd François werkzaam op het kantoor van zijn vader, de griffier. In 1762 werd hij aangesteld tot adjunct-griffier en in 1766 tot mede-griffier. Over het begin van de relatie tussen François en Anne-Marie is nog iets aardigs te vermelden, ontleend aan een brief die de secretaris van Jhr. J.W.G. Boreel, de heer H. van Malsen, in 1935 schreef aan de tuinarchitect Springer, welke ook geïnteresseerd was in de historie van Waterland en Beeckestijn. Van Malsen, die het Boreelarchief intensief bestudeerde, schrijft: Deze François heeft zijn vrouw in Londen leren kennen toen haar vader daar als ambassadeur met zijn gezin vertoefde. De oude griffier Fagel had den gezant gevraagd om zijn zoon François –die naar de kroningsfeesten van George III kwam kijken– onder zijn hoede te nemen: behalve naar den nieuw gekroonden vorst heeft François Fagel toen heel erg naar Annemietje gekeken, met het bekende gevolg. Via de Fagels heeft Beeckestijn een “Haegsch” luchtje gekregen en daar had Annemietjes oudere zuster Catharina (geh. met Bicker) maar weinig mee op. Enfin! Een en ander geeft nogal aanleiding tot gedachtenwisselingen in brieven, waaruit onmiskenbaar een soort van tegenstelling tussen Amsterdam en Den Haag valt op te merken. Die tegenstelling tussen Amsterdam –koopliedenstad– en Den Haag –residentie van de Oranje’s en de Staten-Generaal– bestond natuurlijk al veel langer. Zou de oude Fagel misschien ook een politieke bijbedoeling hebben gehad met zijn verzoek aan Jacob Jansz.?
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
44
Schilderij van Anne-Marie. Foto Instituut Collectie Nederland.
Tot de vele vrienden en bekenden van de familie Boreel behoorde ook Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken, beter bekend als Belle van Zuylen (1740-1805). Belle logeerde wel bij de Boreels en leerde zo ook Anne-Marie kennen evenals haar broer Willem (1744-1796). Deze, bevriend met een broer van Belle, zag wel wat in Belle en overwoog, na zijn studietijd te Leiden, zelfs op een bepaald moment zich als haar huwelijkskandidaat te presenteren. Wij weten dit uit een brief die aangehaald wordt in de biografie over Belle van Zuylen van de hand van het echtpaar Dubois.4 De bedoelde brief werd geschreven door Willem’s oudste zuster Catharina (Catootje), die haar broer zo’n stap ontraadde, schrijvende:5 “Neem het mij niet kwalijk, maar voor duizend redenen zou ik eerder de voorkeur geven aan Mlle Trip dan aan Belle van Zuylen. Voor een huwelijk is het nodig dat de man een groot overwicht heeft op zijn vrouw, anders loopt het niet goed tussen hen. Ik kan je verzekeren dat ze heel wat mooier is dan Mlle Trip, maar deze laatste zal als Amsterdamse vrouw zachter en geschikter zijn dan de andere; iedere plek heeft zijn gewoonten en je zal je toch hier moeten vestigen”. Willem zou later inderdaad met Maria Trip trouwen. Zo zal Catootje, als oudste, na het overlijden van de moeder, wellicht ook Anne-Marie, haar jongere levenslustige zus, raad en advies hebben gegeven bij de keuze van haar partner. Op 15 april 1764 trouwden AnneMarie Boreel en François Fagel te Velsen. Zij gingen wonen te Den Haag, aan het Petit Voorhout, later Korte Voorhout geheten. Gelukkig wisten zij toen nog niet dat hun huwelijk reeds na negen jaar door de dood van François ten einde zou komen. Schilderij van François Fagel. Foto Instituut Collectie Nederland.
Het gezin Fagel-Boreel in Den Haag Hun eerste kind, Hendrik, werd in 1765 geboren. Er zouden nog 6 kinderen volgen. Twee daarvan zouden eens met een Velsense Boreel trouwen. De zonen, vijf in getal, zouden allen een belangrijke functie in de Republiek gaan vervullen. Maar noch François, noch Anne-Marie zouden dat nog meemaken. Mede door de functie van Hendrik Fagel als griffier kreeg het jonge gezin van François en zijn vrouw een band met het stadhouderlijk paar Willem V (1748-1806) en Wilhelmina van Pruisen (1751-1820). Anne-Marie Fagel kreeg een functie als hofdame van Wilhelmina. Waarschijnlijk mocht zij zich ook wel als een vriendin van deze beschouwen. En de kinderen die in beide gezinnen geboren werden (Willem V en Wilhelmina trouwden in 1767) ontliepen elkaar weinig in leeftijd en leerden elkaar ook goed kennen. De familie Fagel-Boreel behoorde in Den Haag tot de voorname kringen. De Fagels waren destijds, behalve met de Boreels, onder andere verwant met de Van Tuyll van Serooskerkens. De Haagse filosoof Frans Hemsterhuis (1721-1790; wel onze meest beroemde filosoof na Erasmus, Hugo de Groot en Spinoza genoemd6) was een vriend van François Fagel en schreef in 1773 zelfs een “Description Philosophique du Caractere de feu Mr. Fagel”. Vermoedelijk behoorde vanuit deze vriendschap ook prinses von Gallitzin –vrouw van de Russische gezant, met grote interesse in de filosofie en daardoor een goede bekende van Hemsterhuis– tot de kennissenkring van de Fagels. Hemsterhuis zou na het overlijden van Anne-Marie nog een rol spelen bij het ontwerp van het grafmonument. Het geslacht Fagel, van oorsprong Vlaams, was bekend om hun doorgaans hoge intelligentie, met een grote interesse in godsdienstige en politieke wetenschappen. Veel van de mannelijke Fagels studeerden rechten of werden officier. En velen van hen dienden de Republiek in hoge functies. Zo leidde het echtpaar Fagel, geplaatst in een belangrijke positie, welgesteld, een “rijk” gezin, een gelukkig en voorspoedig leven. Tot het jaar 1773. In dat jaar kwam François Fagel na een ziekbed te overlijden. Zijn vrouw was op dat moment in verwachting van hun 7e kind. De oudste, Hendrik, was nog pas 8 jaar oud. Haar laatste, Willem Hendrik Jacob, zou enkele maanden na de dood van haar man geboren worden in januari 1774. De jaren die hierop volgden zullen voor Anne-Marie zwaar geweest zijn. Zelfs moest ze, in 1774, nog het sterven meemaken van haar zwager Jan Bernd Bicker, de man van haar zuster Catootje, 41 jaar oud slechts. En op 4 april 1778 stierf ook haar vader, Jacob Jansz. Vreugdevol was weer wel, aan het eind van datzelfde jaar, het tweede huwelijk van haar zus met de man die haar jeugdliefde was, de voormalige gouverneur van de Boreels, Claude de Salgas (1728-1813), telg uit een oud adellijk Frans geslacht en voluit geheten Claude de Salgas, Sieur Pelet de Narbonne. Een familie die wegens godsdienstvervolgingen uit Frankrijk naar Zwitserland gevlucht was en daar sindsdien woonde te Bursins en Rolle. Maar helaas, ook dit huwelijk zou niet lang duren. Op 8 april 1780 stierf Catootje te Geneve. De doodsoorzaak was een blindedarmontsteking.7
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
45
De dood van Anne-Marie In de zomer van 1781 gaat Anne-Marie, sinds bijna 7 jaar weduwe, een bronwaterkuur doen in Bad Pyrmont, gelegen in het vorstendom van Waldeck en Pyrmont. Zij zal daar wel vaker geweest zijn, want de familie Fagel is bekend bij vorst Friedrich. Zij arriveert er de 30e juni en als belangrijke gast neemt zij haar intrek in het bij het badhuis behorende gastenverblijf van vorst Friedrich. Dit verblijf was overigens twee jaren tevoren gebouwd en werd gefinancierd door de Oost-Indische Compagnie. Mevrouw Fagel behoorde hiermee wel tot de belangrijke gasten, maar weer niet tot de weinige uitverkorenen die in het slot van de vorst werden ondergebracht. In het register van “Brunnengäste und Fremden” staat zij, onder juni 1781 nummer 163, ingeschreven als “Frau von Fagell, aus den Haag”. Zij bevond zich toch in voornaam gezelschap. Onder nummer 164 staat vermeld Herr Oberconsistorialrat Spalding, mit Frau Gemahlin. En onder nummer 167: Frau Majorin von Trotha und Fräulein Tochter. En zo gaat het door. Bad Pyrmont was bekend wegens het geneeskrachtige bronwater, onder andere rijk aan koolzuur, mineralen en ook ijzer. Behalve gezond was een verblijf daar, in de fraaie, heuvelachtige en bosrijke omgeving, ook aangenaam en ontspannend. De kuur hield in dat men elke dag dat deze kuur duurde, een glas bronwater meer dronk.8 Door de “Haupt-Allee” van het stadje flaneerden dan de kuurgasten, een glas bronwater in de hand. Terzijde van de Allee bevond zich een groot aantal toilethokjes, secreta genaamd, waarvan de kuurgasten er ieder een toegewezen kregen, met bijbehorende sleutel. Bij het drinken van zoveel glazen water was dat geen overbodige luxe! Zo was het ook op de vijftiende juli 1781. Op die fatale dag echter stierf Anna Maria Fagel-Boreel geheel onverwacht tijdens haar kuur en zelfs in het badhuis. Grote opschudding en verslagenheid volgden bij een ieder. Niet slechts immers kon hierdoor aan naam en faam van de kuur afbreuk worden gedaan, maar daarbij kwam nog dat mevrouw Fagel en haar familie dus bekenden waren van Friedrich, vorst van Waldeck en Pyrmont. Er speelden zaken die het gebeuren uitermate pijnlijk maakten voor de vorst. De familie Fagel was zeer bekend in onze Republiek der Verenigde Nederlanden. De schoonvader van Anna Maria bekleedde in de Republiek een hoge positie. Tragisch was ook de omstandigheid dat acht jaar tevoren de echtgenoot van de overledene, vader van hun zeven kinderen, overleden was, nog slechts 33 jaar oud. Hij was voorbestemd geweest zijn vader op te volgen als griffier. De oudste van de kinderen was thans 16 jaar, de jongste, geboren kort na de dood van zijn vader, was 7 jaar. En er speelden er voor vorst Friedrich, behalve zijn relatie met de families Fagel en Boreel, nog andere omstandigheden. Zo was de vorst als luitenant-generaal in dienst van het leger van onze Republiek, waarvan overigens ook Waldeckse eenheden deel uitmaakten. Daarbij kwam dan tenslotte nog dat vorst Friedrich juist in die periode bezig was met een poging om het aandeel in het kuuroord over te nemen van financiers uit de Republiek. Een samenloop dus van de meest ongelukkige omstandigheden. Er was, ten aanzien van de plotselinge dood, nog een ander gegeven van belang. De overledene had diezelfde dag een mandje wilde aardbeien genuttigd, gekocht van kinderen die deze vruchtjes verzamelden in de bossen rond het stadje en deze dan te koop aanboden aan voorbijgangers. Mede gezien dit feit werd er een lijkschouwing verricht, waarbij echter geen bijzonderheden werden vastgesteld. Hiermee kon de bronwaterkuur door de doktoren worden vrij gepleit. Wel verbonden deze er voor de zekerheid het advies aan om tijdens de kuur geen aardbeien te gebruiken. Een advies dat tientallen jaren gehandhaafd bleef! Voor vorst Friedrich was dit sterfgeval dus uitermate pijnlijk. Mevrouw Fagel werd te Pyrmont begraven, maar niet op het gewone kerkhof. Neen, de vorst stelde een plek beschikbaar op het vorstelijk domein nabij het kerkhof. Er werd een grafmonument geplaatst bestaande uit een marmeren kubus met daarin een gedenkplaat voorzien van een in het Latijn gestelde inscriptie, welke in vertaling als volgt luidt: “Voor Anna Maria Boreel, echtgenote van François Fagel, Griffier der Staten-Generaal, die op 15 juli 1781 in haar 43e levensjaar bij de bronnen van Pyrmont door een zeer bittere dood plotseling weggerukt werd, is in diepe droefheid deze steen geplaatst door haar achtergebleven 5 zonen en 2 dochters, welke reeds als kinderen hun vader verloren hadden”.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
46
De Hauptallee in Bad Pyrmont, met zicht op de “Brunnenplatz”, omstreeks 1861.
Vorst Friedrich wilde voorts een tempel plaatsen over het grafmonument. Over het ontwerp hiervoor werd gedurende 5 jaar een briefwisseling gevoerd tussen Anna Maria’s schoonvader Hendrik Fagel en vorst Friedrich. Van de zijde van Fagel werd hieraan deelgenomen door Frans Hemsterhuis (17211790), de Haagse filosoof en bekende van de familie. Uiteindelijk werd er een rond tempelgebouwtje opgericht dat nog steeds aanwezig is in het park van het kuuroord. Het kreeg geleidelijk de naam van “de aardbeientempel”.
De aaardbeientempel in 2008. Foto Ton van Oosterom.
Over de kinderen Fagel Hoe verging het de kinderen van François Fagel en Anne-Marie Fagel-Boreel? Zij groeiden, wees geworden, op in het huis van de grootouders Fagel, onder leiding van een gouverneur. De oudste zoon Hendrik (1765-1838) studeerde te Leiden rechten en verbleef tevens met zijn broer Jacob enige tijd voor studie in Göttingen. Zijn dissertatie verscheen in 1759. Na het overlijden in 1790 van zijn grootvader de griffier, werd Hendrik in diens plaats tot griffier benoemd. Hij werd daarmee de vijfde Fagel die het tot deze belangrijke functie bracht. Het was deze griffier Hendrik Fagel “de Jonge” die in 1795, met zijn gezin, zijn bedienden en enkele broers, waartoe in ieder geval de jongste, Willem Hendrik Jacob behoorde, naar Engeland uitweek, samen met stadhou-
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
der Willem V en diens gezin, juist voordat de Patriotten en de Fransen in de Republiek de macht overnamen. Hendrik Fagel werd daarna door de nieuwe machthebbers van de tot Bataafse Republiek omgedoopte Republiek der Verenigde Nederlanden, ontslagen uit zijn functie van griffier. Later, in 1813, zou hij door koning Willem I der Nederlanden benoemd worden tot Ambassadeur in Engeland. In 1790 was hij in het huwelijk getreden met A gneta Margaretha Catharina Boreel (1771-1824), een dochter van zijn oom Willem Boreel op Beeckestijn, broer van Hendrik’s moeder. Als slot van zijn bijzonder fraaie loopbaan werd hij in 1838 nog tot Minister van Staat benoemd. Zijn echtgenote was Grootmeesteres van Anna Paulowna, Prinses van Oranje. ➛
47
De aardbeientempel Het grafmonument zelf heeft de tand des tijds niet onbeschadigd doorstaan. In april 1808 berichtte een plaatselijk blad, de Pyrmonter Blätter zum Nutzen und Vergnügen, over diefstal van marmer van het monument. Het tempeltje zelf bleef staan, hoewel geleidelijk verwaarloosd. Toen echter in 1870 de Dienst Domeinen een plan tot afbraak ervan openbaar maakte, kwam daartegen verzet vanuit de Pyrmontse burgerij. Het tempeltje was inmiddels zo’n karakteristiek element in het park geworden dat men het niet wilde missen. In 1881, 100 jaar na dato dus, volgde er een grondige opknapbeurt. Weer zo’n 100 jaar later, in 1985, werd bij een verbouwing van het slot de oorspronkelijke gedenkplaat weer teruggevonden, welke daar sindsdien te zien is. Anno 2008 staat de tempel er nog steeds. De benaming ervan, “de aardbeientempel”, houdt de herinnering levend aan het tragisch overlijden in 1781 van Anna Maria Fagel-Boreel. Helaas valt thans uit niets meer op te maken dat haar graf zich nog steeds onder dit tempeltje moet bevinden. En ook de burgerij van het –overigens zeer aangename– stadje Pyrmont blijkt hiermee merendeels onbekend. Het tempeltje is fraai gesitueerd in het door Michael ontworpen Kur Park, thans een enkele tientallen hectaren groot stadspark, dat dit jaar werd uitgeroepen tot het mooiste park van Duitsland en het op vier na mooiste van Europa. Een bijzonderheid in de tuinarchitectuur van dit park is de vermenging van barokelementen met die van de landschappelijke tuinaanleg. En op de bekendmaking van deze uitverkiezing is, als zinnebeeld van het park, ook weer de aardbeientempel afgebeeld.
De aardbeientempel in 2007. Foto Carla Oldenburger.
Noten 1. J.M.J. Buurman-Boreel, Genealogie van de geslachten Boreel/ Boreel van Hogelanden Z.p. Z.j. 2. Titus Malms, Der Fürstenhof, Z.p Z.j. p.17-19. Margarete Tinnappel-Beck, Frauen in Pyrmont, Z.p. Z.j. p. 77. Register van de Brunnenmeister 1781. uit: Walter Fink: Dokumente zur Geschichte des Erdbeertempels auf dem heiligen Anger in Bad Pyrmont. Z.p.Z.j. 3. D.F. Lunsingh Scheurleer, N. H. Japikse, Fagel, Een Nederlands Regentengeslacht 1585-1929, Tentoonstellingscatalogus Den Haag/ Amsterdam 1962. 4. P.H. Dubois en S. Dubois, Zonder Vaandel, Belle van Zuylen, een biografie. Amsterdam 1993. 5. Aangehaald door Dubois en Dubois uit Mitie van Tuyll van Serooskerken, Belle van Zuylen en haar familiekring, KB Den Haag, ms. 134 A 18. 6. Arnold Heumakers, Prinses, ik schrijf ‘uw’ dialogen, NRC 11.1. 2008, boekrecensie. 7. Persoonlijke mededeling mevr. J.M. J. Buurman-Boreel. 8. Persoonlijke mededeling mevr. Christine Tanneberger
De broers Fagel zouden door koning Willem I in 1815 in de adelstand worden verheven, met de titel baron. Hendrik’s broer Jacob Fagel (1766-1835), werd in 1793 benoemd tot gezant in Dene marken. Het was deze Jacob Fagel die, samen met Hendrik de Perponcher, in november 1813 naar Engeland reisde om de prins van Oranje te verzoeken naar ons land terug te keren. In 1814 werd Jacob Fagel benoemd tot Lid van de Raad van State. Ook Jacob Fagel trouwde een Velsense Boreel. In 1815 huwde hij met zijn veel jongere achternicht Jacoba Margaretha Maria Boreel (1794-1858), dochter van zijn neef Jacob Boreel van Water land (1768-1821). François Willem Fagel (1768-1856) werd kapitein ter zee. Hij bleef ongehuwd. Robert Fagel (1771-1856) werd militair. In 1786 werd hij door stadhouder Willem V aangesteld tot vaandrig bij de Lijfcompag-
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
48
nie van het Regiment Oranje-Gelderland. Hij eindigde zijn mili taire loopbaan als generaal der infanterie. In 1814 werd Robert Fagel aangesteld tot Gezant in Frankrijk. In 1841 werd Robert baron Fagel door de koning van Frankrijk benoemd tot Grootofficier van de Orde van het Legioen van Eer. Ook hij bleef ongehuwd. Van de jongste der broers, Willem Hendrik Jacob (1774-?) zijn mij geen nadere gegevens bekend. De adellijke tak van het geslacht Fagel is sinds 1929 uitgestorven. Ook van de oudste van de beide dochters, Agneta, is mij verder niets met zekerheid bekend. Over de jongste dochter, Catharina Anna (1772-1825), weten wij meer. Zij trouwde in 1803 te Velsen met haar neef Willem François Boreel (1775-1851), van Beeckestijn, die generaal der cavalerie werd en naamgever van het regiment Huzaren van Boreel. Catharina Anna stierf te Brussel in 1825.
Een geschenk van Willem V aan Jacob Boreel in 1768
door Fries Berkhout
T
oEN jAcoB jANSz. BorEEl IN 1742 de buitenplaats Beeckestijn kocht bezat hij in Amsterdam al een fraaie inboedel met vele kunstwerken. Het Amsterdamse huis was in andere handen overgegaan, maar zijn nageslacht heeft het bezit verder uitgebreid, zodat in het begin van de 20e eeuw in alleen al drie buitenplaatsen (Beeckestijn, Meervliet en Waterland) in handen van Jhr. Jacob Willem Gustaaf Boreel waren, met de ten dele rijke inhoud Daar waren Chippendale meubelen en een door Matthew Boulton vervaardigde kandelaber in marmer en verguld brons bij, naast vele fraaie familieportretten, onder andere door Perronneau, en commodes ontworpen voor Waterland door Pieter de Swart, de architect van het huidige huis. De inhoud is voor een vrij groot deel bij twee kleinkinderen terecht gekomen. Veel van het bezit van kleindochter C.M. Cremers werd na haar dood geveild bij Christie’s in Amsterdam in 1989. Daar is indertijd de schrijftafel van Generaal Boreel, Commandant van de huzaren, aangekocht voor het museum Beeckestijn, waar deze Boreel jaren woonde. De poten kunnen van het meubel worden afgeschroefd, zodat het mee op campagne kon. Vandaar dan ook dat de verhoudingen van de tafel niet zo mooi zijn om een zo compact mogelijk meubel te verkrijgen. Het is nu opgesteld in Museum Kennemerland als een bruikleen van de gemeente Velsen. Van het 18e eeuwse Amsterdamse zilver op haar deel van de veiling bij Christie’s zijn zowel door Museum Kennemerland als door de gemeente Velsen schotels met het wapen van Boreel en het wapen van Deutz van Assendelft gekocht.
Op een veiling van de nalatenschap van F.C. Baron van Tuyll van Serooskerken (Waterland) zijn 2 ruitvormige zilveren schalen met het gegraveerde wapen van Boreel gekocht voor Museum Beeckestijn, die zich thans in bruikleen van de gemeente Velsen in Museum Kennemerland bevinden. Op een van die veilingen heeft archivaris Siebe Rolle getracht ook 2 plaquettes van Fürstenberg porselein te kopen. Zonder succes echter, want er waren tegenbieders die wel tot ƒ40.000,- boden! De plaquettes stellen twee olieverfportretten in geornamenteerde gouden lijsten voor. Volgens Christie’s destijds waren dat Keizer Joseph II en Marie Joséphine van Oostenrijk, naar portretten door A.R. Mengs. Dat is echter uit iemands duim gezogen. Het zijn duidelijk kopieën naar portretten door George Ziesenis (thans in het Mauritshuis te Den Haag, voorstellende Willem V en Wilhelmina van Pruissen. We kunnen aannemen dat die portretplaquettes cadeau gegeven zijn aan de gastheer Jacob Jansz. Boreel tijdens of kort na het bezoek dat Willem V en zijn echtgenote van 24 tot 29 mei 1768 aan Beeckestijn brachten, alvorens een officieel bezoek aan Amsterdam te brengen.1
1 Over dat bezoek heeft Siebe Rolle geschreven in zijn boekje Beatrix op Beeckestijn, 1977 (pag 10-12). HGMK Ledenbulletin 31, 2008
49
De gouden lijsten zijn als een geheel met de plaquettes uitgevoerd, zodat zij een soort schaaltjes vormen. De portretten zijn in kleur geëmailleerd. Zij zijn in de jaren 1760 vervaardigd en omstreeks 20 cm hoog. Waarschijnlijk zijn er meer stellen gemaakt om als geschenk te kunnen dienen. Willem V trouwde in 1767, dus kort voor het bezoek. Waarom deze plaquettes in de fabriek van Fürstenberg zijn gemaakt en niet ergens in Nederland weten we niet. Of de hofhouding iets wist van porseleinfabriekjes in Nederland is mij niet bekend. De fabriek in Weesp bestond van 1760 -1770 en Loosdrecht, Den Haag en Amstel zijn van later tijd. Het is zeer waarschijnlijk via de schilder van de olieverfportretten van het prinselijk paar geregeld. Deze schilder, Johann Georg Ziesenis (1716 Kopenhagen - 1776 Hannover) die als schilder in Duitsland werkzaam was, bezocht verschillende keren Brunswijk, waar de porseleinfabriek stond. Hij was in januari 1768 in Den Haag om de portretten van het prinselijk paar te schilderen. Mogelijk zijn de plaquettes in het vroege voorjaar besteld. Zij dragen het fabrieksmerk F in blauw en zijn omstreeks 15 cm hoog. De huidige verblijfplaats is onbekend.
De plaquettes zoals afgebeeld in de catalogus van de veiling: Christie’s Amsterdam, wednesday 15 november 1989 Glass, European Ceramics and Dutch Delftware.
Hiernaast de plaquettes, waarvan we de afbeelding voor dit Ledenbulletin hebben “gerestaureerd”.
De portretten door Johann Georg Ziesenis van Wilhelmina van Pruissen en Willem V, zoals deze te zien zijn in het Mauritshuis.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
50
Claude de Salgas, Sieur Pelet de Narbonne (1728-1813)
door J.M.J. Buurman-Boreel
C
LAUDE de SALGAS, kwam als gouverneur-leermeester van de kinderen van Jacob Janz. BOREEL, in de 18de eeuw bij ons in de familie. Hij werd zeer gewaardeerd, de kinderen waren dol op hem. Toen deze volwassen waren, werd hij Secretaris-medewerker van hun vader, die intussen Ambassadeur in Engeland was geworden, op diens kantoor te Londen. Later werd hij ook Gouverneuropvoeder van de Prins van Wales. De schrijfster Marie van Zeggelen heeft in het eerste deel van haar trilogie “Een liefde in Kennemerland” over zijn verblijf bij de Boreels en de ontluikende liefde tussen hem en de oudste dochter Catootje verteld. Deze kleurrijke, in de familie zeer gewaardeerde en geliefde persoon werd niet goed genoeg gevonden om met Catootje Boreel te huwen Er was blijkbaar niet veel over zijn afkomst bekend. Mij is altijd verteld, dat hij een zeer welopgevoede, intelligente, ontwikkelde, jonge Zwitser van goede maar arme huize was. Daarom moest hij als gouverneur in het buitenland zijn brood verdienen. Het was mij wel bekend dat Claudes vader getrouwd was met de dochter van een wijnhandelaar. Door louter toeval zijn we meer over Claudes ouders en grootouders te weten gekomen. Ik vraag me af, of Claude ooit aan zijn werkgever Jacob Jansz. Boreel, Heer van Beeckestijn, de geschiedenis van zijn voorouders heeft verteld. Hij schijnt een stille, bescheiden man van weinig woorden te zijn geweest.
In het jaar 1975, toen mijn man en ik door Zwitserland reden, hebben wij een paar keer Bursin bezocht, waar Claude is geboren en opgegroeid. Wij hebben onder meer de Dominee van de Kerk daar bezocht, maar die kon ons niets over de familie De Salgas mededelen, evenmin was hem het vroegere woonhuis bekend. In de Cevennes logeerden mijn man en ik voor de tweede keer in het kleine dorpje La Favède in een uitstekend klein hotel, “Auberge des Cévenol”, toen ik in de plaatselijke krant las dat ieder jaar op de eerste zondag in september een grote toestroom van buitenlandse toeristen van over de hele wereld werd verwacht, voor wie onderdak werd gezocht in alle gemeenten rondom het Mas Soubeyran (gelegen in de nabijheid van de Gorge du Tarn). Ook dit jaar werden weer een 2.000 bezoekers verwacht in verband met de traditionele Protestantse openlucht-kerkdienst ter herinnering aan de vervolgingswaanzin, waaronder de Camisards en Hugenoten na het Edict van Nantes in 1685 zo verschrikkelijk hadden geleden. In de Cevennes was het grootste deel der bevolking protestant. Degenen, die na het Edict de protestantse godsdienst niet afzwoer, werd gedood. Velen zijn toen gevlucht naar andere landen, niet alleen in Europa, maar ook naar Amerika, Zuid-Afrika, Azië en Australië. Het zijn vooral de nakomelingen van deze vluchtelingen die op deze eerste zondag in september deze bijzondere kerkdienst bijwonen, waarin gedoopt en het Heilig Avondmaal gehouden wordt. Deze dienst vond plaats op Mas Soubeyran, een hoogte die in de buurt van de Gorge du Tarne ligt. Op de top van deze heuvel is het kleine Musée du Desert, dat eens het woonhuis is geweest van deze molenaar, een overtuigd anti-Roomse christen. We hebben het bezocht en hebben kunnen zien hoe de molenaar, zodra hij gewaarschuwd werd voor de komst van de soldaten, in zijn schuilplaats kroop, waar men hem nooit heeft kunnen vinden. Het is de soldaten van Lodewijk XIV dan ook nooit gelukt, ondanks herhaaldelijke invallen, de man te arresteren. De vogel was steeds gevlogen, dachten zij. Hij had namelijk in zijn woonkamer onder de muurkast, die vol met servies- en glaswerk was gevuld, een piepklein keldertje, misschien gebruikt om er flessen wijn te bewaren, dat gesloten werd door een houten plank. In het keldertje lag een matras, daar kon hij op liggen, urenlang, totdat de kust weer veilig was. De houten plank had de kleur van de vloer, zodat die dus niet opviel. Op vernuf-
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
51
tige wijze wist hij tijdig de deur van de glas- en servieskast van binnen met een touwtje onzichtbaar te sluiten. In het keldertje waren onopvallende luchtgaten aangebracht, om stikken te voorkomen. Heel ingenieus dus! Toevallig waren wij die eerste septemberzondag nog in La Favède. We zijn dan ook -eveneens nazaten van Hugenoten- naar die bijeenkomst gegaan. Een ware happening! Deze dienst is de meest indrukwekkende, die we ooit hebben bijgewoond. Er waren 17 predikanten, alle stemmig in zwarte toga gehuld, die bij het Heilig Avondmaal allervriendelijkst aan de aanwezigen overvloedig brood en glazen rode wijn aanboden. De sfeer was hartverwarmend! Er werden negenentwintig personen gedoopt, van 9 maanden tot 29 jaar oud. De preek, de gebeden en de prachtige gezangen hebben ons diep getroffen. De kerkdienst werd gehouden op een enorm grote brink tussen immens hoge bomen. Rondom waren er banken, niet genoeg voor de bijna 2.000 aanwezigen. De meeste bezoekers hadden krukjes bij zich, er waren maar heel weinigen die stonden. Gelukkig hadden wij ook een zitplaats, met rechts van ons een protestants Belgisch echtpaar uit Charleroi en links een Amerikaanse dame met haar 30-jarige dochter. Hun voorvader was een Fransman, die als 16-jarige via La Rochelle had weten te vluchten, nadat zijn familie was vermoord. Toen tijdens de dienst, in het gebed onder andere “le célèbre Galérien, le Baron de Salgas” werd herdacht, die zoveel goed had gedaan voor de omliggende bevolking, wist ik niet wat ik hoorde. Daarna gingen we naar de kleine markt, waar stalletjes waren met sandwiches en dranken, maar ook een stalletje met boeken! Hier kocht ik het laatste exemplaar van “Lucrèce de Salgas”, geschreven door Sabine Malplach, publicatie van het Musée du Desert. Uitgave 1956, 116 blz. Zij was de tweede vrouw van de beroemde Baron de Salgas, die om zijn geloof in 1703 tot de galeien werd veroordeeld. Zij en haar man François Pelet de Narbonne, baron de Salgas, waren de grootouders van Claude de Salgas. Dit is haar verhaal: LUCRÈCE de BRIGNAC, geb. 1671/’72, was de dochter van baron de Brignac de Montarnaud, in zijn jeugd Officier in het Cavalerieregiment van Baltazar en zijn vrouw Anne de La Mare (In een Franse genealogie “de Narbonne-Pelet” staat zij vermeld als Lucrèce de Miloutreys de Brignac). Haar vader was van oude adel, maar niet gefortuneerd. Het Kasteel Montarnaud met zijn vele torentjes was ook oud en fraai, maar had niet veel landerijen rondom. Zij was hun jongste kind, en nog niet getrouwd. Hoewel er zich genoeg kandidaten hadden voorgedaan en een rijk huwelijk belangrijk zou zijn geweest, hadden haar ouders haar nooit tot een huwelijk willen dwingen. Op een warme junidag in 1694, maakte zij, 22 jaar oud, na haar moeder bij het voorbereiden van de ontvangst van een stel vrienden van haar vader kennis met de Baron de Salgas, de rijkste en meest belangrijke persoonlijkheid in de Cevennes. De baron de Salgas was wel de jongste van de gasten, maar was reeds enige jaren weduwnaar en had al een jonge dochter. Hij was heel knap, had een lange slanke gestalte, toonde veel jonger dan hij was. Hij maakte een bijzondere indruk op het jonge meisje, dat tot dan toe geen interessante jongeman had ontmoet met wie ze had willen trouwen. En ook hij was in de kleine, wat stille, timide Lucrèce met haar grote donkere ogen en haar intelligente opmerkingen geïnteresseerd. Heel kort na deze ontmoeting deed hij een huwelijksaanzoek, dat door Lucrèce, ondanks het grote leeftijdsverschil, werd aangenomen. Al spoedig daarna trouwden zij, op 2 september 1694. Na de feestelijkheden togen zij te paard naar kasteel Salgas, haar nieuwe woning. Onderweg passeerden zij een landhuis, waarvan de toegangspoort open stond. Zij ontwaarden er een groot vuur op de binnenplaats, reden er heen en zagen een troep militairen van de koning, die een verboden boek verbrandden, en daarna een gevangen Camisard zouden ophangen, terwijl zijn vrouw en kinderen er huilend bij stonden. Geschrokken gaf Lucrèce haar paard de sporen en reed weg, gevolgd door haar man. Dit voorval bleef haar onuitwisbaar bij en zij bleef op haar hoede. Dit zou haar later van pas komen!
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
52
Het Edict van Nantes, in 1685 door Lodewijk XIV uitgevaardigd, waarbij de Protestantse godsdienst was verboden en de belijders ervan vogelvrij waren verklaard, was de oorzaak van de oorlog der Camisards en Hugenoten tegen de Rooms-katholieke regering die eerst onder hevige druk van het buitenland, vooral Engeland, na de opheffing van het Edict in juni 1713 werd beëindigd.
Het echtpaar kreeg kort na elkaar drie zoontjes: Claude, Pierre en François, die ze helaas reeds op heel jonge leeftijd op bevel van de Koning moesten afstaan. Ze werden “voor een goede opvoeding” in een R.K. klooster geplaatst. Dit was een groot verdriet! De ouders hadden ternauwernood tijd om hun kleren, speelgoed en lievelingsspullen in te pakken en mee te geven! De Salgas kreeg na enige tijd een stuk ter ondertekening, waarin hij moest verklaren het protestantse geloof niet aan te hangen hetgeen hij deed om moeilijkheden te voorkomen. Lucrèce weigerde mede te ondertekenen, zij kon haar geloof niet verloochenen ofschoon zij tijdens de zwangerschap van haar vierde kind gemerkt had, dat er om hen heen iets broeide. Bovendien verlieten steeds meer protestanten de Cevennes. Na de geboorte van hun kleine Jacques drong ze er bij haar man steeds meer op aan om ook Frankrijk te verlaten, maar de baron was niet van plan zijn mensen en bezittingen in de steek te laten. Zeker niet zijn trouwe geloofsgenoten, de Camisards. Door de bewoners van zijn landerijen, die protestants waren, werd François de Salgas om zijn humane aard zeer geliefd. Al waren er natuurlijk ook onbetrouwbare lieden onder. Al haar pogingen haar man tot vluchten over te halen waren vergeefs. Het was december 1701, heel koud, er lag veel sneeuw. De baron zou die avond laat thuiskomen. Ze besloot te vluchten. Zij verwachtte, dat haar man haar dan wel met de baby zou volgen. Met behulp van haar trouwe kamenier pakte ze haar beste kleding in, al haar kostbare juwelen en haar huishoudgeld. Ze liet Sultan, hun beste paard, zadelen en diens poten tegen uitglijden omwikkelen en vertrok bij het vallen van de duisternis richting het Can de l’Hospitalet - een dorp dat op het terrein van het landgoed van Salgas lag, op de weg naar Zwitserland. Ze geraakte door de dichte sneeuwval eerst na mindernacht aan de herberg van l’Hospitalet. Verontrust door het late uur werd ze binnengehaald. Toen men de geliefde barones herkende, bood men haar onmiddellijk een bed en onderdak aan, maar ze vroeg slechts haver en water voor de vermoeide Sultan en kreeg een kom soep voor zichzelf. Ook een tweede aanbod om te blijven slapen sloeg ze af. Ondanks haar vermoeidheid en het hondenweer wilde zij zo snel mogelijk Genève bereiken. Onderweg hoorde zij blaffen, naar ze meende van wilde honden, maar mede door het gesteiger van Sultan besefte ze dat het wolven waren, die steeds nader kwamen. Dankzij de grote snelheid, die de trouwe Sultan bleek te kunnen ontwikkelen, en het aanbreken van de dageraad, wist zij de wolven achter zich te laten. Die namiddag kwam zij heelhuids aan te Genève, doodmoe na de doodsangsten, doorstaan in die vreselijke nacht. Ze werd met open armen ontvangen en gelukgewenst met het welslagen van haar vlucht door haar oude tante Madeleine de Brignac de Montarnaud, weduwe van een bekende hoge Franse officier, Baltazar Prangins, en haar twee gezellinnen, de meisjes Montcalm-de Saint-Veran. Ze genoot van hun gulheid, maar wilde er geen misbruik van maken en huurde na enige tijd in de buurt een piepklein appartementje, dat ze heel simpel meubileerde. Zij moest zo lang mogelijk van haar geld en juwelen zien rond te komen. Haar tante was geen vluchtelinge, maar was reeds voor 1685 met haar man in Zwitserland gaan wonen. Het was Lucrèce opgevallen hoe eenvoudig men hier, ook in de hoogste kringen, leefde. Ook trof haar het sterke godsvertrouwen van de protestanten en de liefde waarmee men elkaar bejegende. Zeker de invloed van Calvijn! Wat een verschil met de overdadige luxe in Frankrijk. Lucrèce hoopte met haar man en babyzoon te worden herenigd, maar vernam al spoedig, dat haar man woedend was over haar vlucht en niet van plan was haar te volgen. Eerder had zijn broer, baron de Rocoule, die met vrouw en kinderen reeds de wijk naar Hannover had genomen hem aangeraden weg te gaan, maar hij wilde zijn bezittingen en mensen niet achterlaten. Vergeefs wachtte zij op haar man, totdat zij vernam dat hij op 12 mei 1703 was gearresteerd en enkele maanden later tot de galeien was veroordeeld. Een ellendige tijd brak nu voor het echtpaar aan. Zij had door haar regelmatige bezoek aan de Gereformeerde Kerk en haar hulpvaardige, sympathieke optreden veel vrienden verworven, die haar moreel steunden. Veel brieven schreef zij, vooral naar haar man en kinderen, maar nimmer kreeg zij antwoord. Eerst jaren later ontving zij brieven, geschreven uit de ziekenhuizen, waar hij meermalen verbleef, meestal vanwege het op de galeien opgelopen ongedierte. Hoewel hij alle beschuldigingen tegen hem ontkende, werd hij op de galeien strenger behandeld dan zijn collega-”boeven”. Zo kreeg hij twee kettingen en de anderen slechts een, was zijn eten viezer en
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
53
onsmakelijker en kreeg hij zweepslagen als de bewakers hem hoorden spreken tegen zijn medegevangenen. Totdat hij eens een bewaker die problemen had bemoedigend had toegesproken. Vanaf dat moment werd het leven hem iets dragelijker gemaakt. Opmerkelijk was zijn sterke geloof en vertrouwen in God, die hem deze moeilijke tijd had opgelegd, maar hem er op welke wijze dan ook doorheen zou leiden. Intussen bleef het buitenland, waar zo veel Hugenoten naar toe gevlucht waren, niet rustig toekijken. Integendeel! De Protestanten in de omliggende landen Duitsland, de Republiek der Nederlanden, Zwitserland en vooral Engeland waren diept geschokt en met afschuw vervuld over de schandelijke moorden en onmenselijke behandelingen van gevangenen, die in het Roomse Frankrijk werden gepleegd. Aanvankelijk reageerde Lodewijk XIV, onder invloed van de bigotte Mme de Maintenon, met wie hij in het geheim getrouwd was, niet op de felle druk van het buitenland om de wreed heden tegen de Hugenoten en Camisards te staken en het Edict van Nantes te herroepen. Maar toen het Tractaat van Utrecht op 11 april 1713 tussen Engeland en Duitsland, onze Republiek, Spanje, Portugal, Savoye en Frankrijk was ondertekend, capituleerde de oude Koning en werden de galei boeven en gevangenen vrijgelaten. Lucrèce wachtte vol ongeduld, maar toen de eerste groep vrijgelatenen in Augustus 1713 in Genève aankwamen, was haar man, ondanks zijn brief, er niet bij. Ook bij het tweede transport mankeerde hij. Toen het derde transport in juni 1714 eveneens zonder hem in Genève arriveerde, wist een vrij gelatene, die hem goed gekend had, Lucrèce te vertellen dat haar man opnieuw gevangen was gezet na maandenlang in een ziekenhuis met 200 doodzieken te hebben gewacht op hereniging met zijn zoons – die echter niets met hem te maken wilden hebben, naar hem werd medegedeeld. Op instigatie van enige aalmoezeniers van de galeien, die gemerkt hadden, hoe hij menige collegagaleiboef moed had gegeven “door zich als een predikant te gedragen’ en over God te spreken, werd de arme Salgas, toch al ruim 60 jaar oud, na 10 jaar op de galeien te hebben gezeten, weer gevangen gezet. Ditmaal in een kleine kamer met geblindeerde vensters, boven een vertrek waar doden uit de gevangenis werden gelegd in afwachting van hun begrafenis. Geen frisse lucht, noch licht. Hij schreef heel veel brieven, naar allerlei invloedrijke mensen, naar zijn zoons, die intussen volwassen waren geworden. Tevergeefs! Naar zijn vrouw, die de wanhoop nabij was. Lodewijk XIV stierf 1 September 1715. Er veranderde niets. Het waren de meisjes De Saint-Véran, Lucrèces vriendinnen, nog verwant aan de Pelets de Narbonne, die toen een brief schreven aan De Salgas’ schoonzuster in Berlijn, de barones de Rocoule, die eens de gouvernante was geweest van Caroline van Brandenburg, die getrouwd was met de Prins van Wales (=de latere Koning George II van Engeland), waarin zij alles over De Salgas mededeelden. Het gevolg was, dat Prinses Caroline haar familielid, een Prinses Van de Paltz, echtgenote van Philips van Orléans, die toen de voogd was van de kleine Lodewijk XV en Regent van Frankrijk, dringend om de vrijlating van de Salgas vroeg. En ja, 17 juni 1716 kwam het bevel tot vrijlating, waaraan door de Roomse geestelijkheid helaas eerst vier maanden later gevolg werd gegeven. Half december 1716 kwam de oude Salgas tot grote vreugde van zijn vrouw en de gehele Protestantse Gemeenschap in Genève aan, geestelijk nog verwonderlijk fris. Het echtpaar beleefde een heerlijk voorjaar, maar de oude baron had na alle ontberingen fysiek toch veel problemen. Op een winterdag begin 1717 werd er gebeld en kwam een onbekende jongeman binnen, die het echtpaar de groeten overbracht van hun zoons: Claude en François, die Luitenant in het Koninklijke leger waren, en de jongste Jacques die studeerde, bestemd om tot geestelijke te worden opgeleid. Toen Lucrèce vroeg hoe het met Pierre ging was het antwoord: “Die staat vóór U”. Onbeschrijflijk groot was de verbazing en daarna de vreugde. Toen kwamen de verhalen. Het bleek, dat de kinderen herhaaldelijk brieven hadden geschreven, die nooit werden beantwoord. Het heette dat de ouders niet meer in hun zoons geïnteresseerd waren! Ook de ouders hadden steeds geschreven, maar de kinderen hadden nooit iets ontvangen. Pierre vertelde dat hij in opleiding was voor geestelijke, maar er niets voor voelde. Toen hij dan ook op een goede dag de kans kreeg was hij het seminarium ontvlucht en naar Genève gegaan, op zoek naar zijn moeder. Dat zijn vader vrijgekomen was en eveneens in Genève was, had hij niet verwacht. Een gelukkige tijd brak voor het drietal aan, totdat vader François helaas die zelfde zomer op14 Augustus 1717 stierf.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
54
PIERRE de SALGAS was kort na zijn thuiskomst in Genève met de Protestantse refugees kennis gaan maken en werd al spoedig lidmaat van de Protestantse Kerk. Hij werd opgeleid tot Predikant en daarna als zodanig aan de Gereformeerde Kerk te Genève aangesteld. Na het overlijden van zijn vader trok hij bij zijn moeder in, totdat hij op 25 Mei 1726 in de oude Protestantse Kerk te Bursins in het huwelijk trad met ELISABETH FIZEAUX, de 16-jarige dochter van wijlen de Wijnhandelaar Fizeaux en zijn vrouw, die nu het wijngoed met het grote woonhuis, de uitgestrekte landerijen vol wijnstruiken en het wijnhuis voor hun enig kind beheerde. Het was een sobere, maar indrukwekkende bruiloft met al die voorname Franse genodigden in hun wel verouderde, maar fraaie kostuums en grote pruiken uit de tijd van Lodewijk XIV, waaraan de dorpsbewoners zich vergaapten. Pierre werd tot Predikant de Bursins aangesteld, waarna het jonge paar, na het huwelijk, bij haar moeder in het grote huis introk. Naast zijn herderlijke werkzaamheden nam Pierre geleidelijk aan het beheer over het wijngoed van zijn schoonmoeder over. Het jonge paar bleef niet lang alleen: vier kinderen werden geboren: Claude in 1728, Marie in 1730, Louise in 1732 en Rose vier jaar later. Toen het Grootmoeder Lucrèce na een poos te eenzaam werd in Genève verhuisde ook zij naar Bursins, tot grote vreugde van het hele gezin. De oude dames konden het goed met elkaar vinden. Had François de Salgas al zijn wederwaardigheden op verzoek van zijn zoon Pierre nog voor zijn sterven opgeschreven, Grootmoeder Lucrèce heeft alles over haar leven in de Cevennes, op Salgas en over de vlucht naar Genève aan haar vier kleinkinderen moeten vertellen. Alle brieven door het echtpaar De Salgas-de Brignac aan elkaar en aan anderen geschreven, die door de historica Sabine Malplach in haar werk “Lucrèce de Salgas” zijn vermeld, zijn authentiek en bewaard gebleven. Wij hebben het geluk gehad dat we niet alleen in 1975 die bijzondere kerkdienst aan het Mas Soubeyran hebben bijgewoond, maar tijdens vacanties in de jaren daarna ook nog de Camargue en de steden Les Deux Saintes Marie en Narbonne met hun musea, en oude gebouwen uit die tijd hebben bezichtigd, en last but not least door de eigenaren van het wijngoed van de Salgas niet alleen in hun huis hartelijk zijn ontvangen, maar ook zijn rondgeleid in hun wijnhuis en over de velden met de wijnstruiken! Een onvergetelijke herinnering was dat voor ons. Ons werd in het vroegere studeervertrek van Pierre - en later van Claude - in de grote open haard een heel klein tegeltje getoond met het mij reeds bekende wapen De Salgas, Pelet de Narbonne in kleuren erop. De gebroeders Meylan en hun echtgenoten hadden in hun jonge jaren, voor de Tweede Wereldoorlog (ca, 1936), ook al bezoek gehad van de schrijfster Marie van Zeggelen samen met een nicht van mij Jkvr. Wendela Boreel, die toen in Lausanne woonde. Toen in 1703 de Baron François de Salgas tot de galeien werd veroordeeld, werd beslag gelegd op al zijn bezittingen, dus ook zijn kastelen Salgas en Rousse. Later, toen de twee oudste zoons officier waren geworden, en volwassen, werden zij eigenaar van de kastelen, d.w.z. dat Claude Pelet de Narbonne (of wel de Narbonne-Pelet) Baron de Salgas werd en zijn jongere broer François Baron de Rousse et Vebron. In 1975 vonden wij te Salgas het kasteel van de beroemde Baron François de Salgas als ruïne, toegetimmerd. Op Google heb ik nu gelezen, dat het op last van Kardinaal de Bernis is gerestaureerd.
Hier volgt een korte genealogie, volgens gegevens van het “Musee du Desert” in de Cevennes. (http//www.museedudesert.com/article5791.html) I. CLAUDE de NARBONNE-PELET, Seigneur de Carrière, de Salgas, de Rousses et de Vebron, * 1620, † na 1677, Kapitein, zn. van Isaac de Narbonne-Pelet, Seigneur de La Carrière en zijn echtgenote Anne de Chapelain, × in 1645 met ANNE de la MARE, Dame de Salgas, de Rousses et de Vebron. Hun kinderen waren: 1. François, * 1646, volgt II
2. Antoine de Narbonne-Pelet, Seigneur de Rousses en de Vebron, * ± 1650, gedood in 1689, Kapitein in het Regiment van La Marche, daarna in dat van de Champagne. 3. Jacques de Narbonne-Pelet, * 1655, Seigneur de Rocoules, vluchtte naar Duitsland.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
55
II. FRANCOIS de NARBONNE-PELET, * ± 1646, Baron de Salgas, Officier Mousquetaire, Camisard, tot de galeien veroordeeld te Montpellier op 17 juni 1703, vrijgelaten op 4 november 1716, heeft zich te Genève teruggetrokken, † aldaar 14 augustus 1717. Hij is de geschiedenis ingegaan en wordt nog steeds in de Cevennes herdacht als “le celèbre Galerien”.
× 1673 FRANCOISE de ROCHEMORE d’Aigremont, kreeg een dochter, jong † ×× 1694 LUCRÈCE de Villoutreys baronnes de Brignac. Kinderen uit het 2de huwelijk waren: 1. Claude de Narbonne-Pelet, * 1695, volgt IIIa 2. François de Narbonne-Pelet, * 1696, als kleine jongen, samen met zijn broertjes Claude en Pierre op bevel van Koning Lodewijk XIV in 1700 van zijn ouders weggehaald en in een klooster geplaatst “voor een betere, dus Roomse opvoeding”, werd Kapitein in hetzelfde Regiment van Saint Simon als zijn oudste broer Claude. 3. Pierre de Narbonne-Pelet, * 1697, volgt IIIb. 4. Jacques de Narbonne-Pelet, * Salgas ± februari 1701, blijft in december 1701 bij zijn vader in het kasteel achter, als zijn moeder naar Zwitserland vlucht, wordt na de arrestatie van zijn vader eveneens in een klooster opgenomen en tot geestelijke opgeleid, eindigt zijn carrière als Kardinaal.
IIIa: CLAUDE de NARBONNE-PELET, * kasteel Salgas 1695, Luitenant in het Regiment van Saint-Simon, Seigneur (= Heer, Eigenaar) van Salgas.
× in 1721 of ’22 met MARIE MICHEL du ROC ×× in 1728 met FRANCOISE HELÈNE DE PIERRE de BERNIS. Kinderen uit het 1ste huwelijk: 1. Louise Marguerite de Narbonne-Pelet, * 1723 2. Marie Christine de Narbonne-Pelet, * 1724 Uit het 2de huwelijk: 3. Joachim Anne de Barbonne-Pelet, * 1730, Chevalier de Saint-Jean de Jeruzalem (= Ridder van St.-Jan van Jeruzalem) † 1762 4. Marie Hélène Elisabeth de Narbonne-Pelet, * 1732, † 1755, × N. Graaf van Pierre de Bernis 5. François Hippolyte de Narbonne-Pelet, * 1733, † 1758 6. Louise Charlotte Philippine de Narbonne-Pelet, * 1734, † 1762, × in 1756 met Jean-François de Narbonne Pelet, * 1725, had het Grootkruis in de Orde van de Heilige Lodewijk (= Saint Louis), † 1804. 7. François Gabriel de Narbonne-Pelet, * 1736 8. Marie Christine Thérèse de Narbonne-Pelet, * 1738, × in 1756 N. Markies de Puy-Montbrun. 9. Claude François Augustin de Narbonne-Pelet, * 1740, Ridder van Sint-Jan van Jeruzalem.
IIIb: PIERRE de NARBONNE-PELET, * kasteel Salgas in 1697/98, evenals zijn twee oudere broers in 1700 op bevel van Koning Lodewijk XIV in een klooster geplaatst voor een betere, Rooms-katholieke, opvoeding. Hij wist in 1716 uit het seminarium, waar hij tot priester werd opgeleid te ontsnappen, vluchtte naar Genève, waar hij begin 1717 bij zijn ouders aankwam. Hij meldde zich bij de Protestantse Kerk, werd in het geloof der Refugee’s ingewijd en tot predikant opgeleid en deed er als zodanig dienst, totdat hij × Bursins 25 Mei 1726 met ELISABETH FIZEAUX, * Bursins in 1709/’10. Hij werd na zijn huwelijk aldaar als Predikant bevestigd, trok bij zijn schoonmoeder in om haar met het omvangrijke werk van het wijngoed en de aanmaak en verkoop van de wijn bij te staan.
Er werden vier kinderen geboren; 1. Claude de Narbonne-Pelet, Sieur de Salgas * Bursins in 1728; 2. Marie de Narbonne-Pelet, * Bursins in 1730; 3. Louise de Narbonne-Pelet, * Bursins in 1732; 4. Rose de Narbonne-Pelet, * Bursins in 1736. Geen der vier kinderen heeft kinderen nagelaten. Claude † te Rolle in 1813. Met hem en zijn drie ongetrouwde zusters is in 1813 de protestantse tak der Salgas de Narbonne-Pelet, ook wel de Zwitserse Tak genoemd, uitgestorven.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
56
Conserveren
Door Piet Diemeer
D
e noodzaak van het conserveren van het dagelijks voedsel voor mens (graanproducten, grutterswaren) en dier (hooi, etc.) is al vele eeuwen oud. In de oogsttijd en zeker bij overvloedige oogsten moest de oogst verzameld en bewaard worden, vooral voor de wintermaanden. Veel voedsel bedierf in korte tijd. Door de eeuwen heen ontwikkelde men methodes om bederf te voorkomen. De oudste vorm van conserveren is het drogen. Droog opgeslagen werden zoal fruit, groenten, vlees en vis. Soms ging aan het drogen een bewerking vooraf zoals zouten of roken, met name bij vlees, vis en groenten. Ook kende men het met vet, paraffine of was luchtdicht afsluiten van potten, alsmede het bewaren in het zuur (azijn) van bepaalde producten; denk daarbij aan uitjes en augurken. Er is een tijd geweest dat zout erg duur was (men betaalde de soldaten er zelfs mee uit) en men overging op azijn. Eieren bleken gedompeld in kalkwater langer bewaarbaar. Ook waren sommige producten vorstgevoelig, omdat ze uit streken waren meegenomen waar geen vorst voorkwam. Deze werden opgeslagen in kelders of in kuilen tot vlak boven de grondwaterspiegel en vorstvrij afgedekt. Sommige koolsoorten zette men omgekeerd in de grond. Er waren veel streekgebonden werkwijzen, met name bij de inleggerijen. Azijn is de belangrijkste grondstof voor het inleggen van vleesproducten, vis en groenten. Daarnaast werd veel fruit gedroogd (tutti frutti) of op sap gezet. De grote buitenplaatsen hadden diepe en dus koele kelders, maar vaak ook zogenaamde ijskelders in de bossen (Beeckestijn, Scheijbeek) waarin spijzen en dranken om bederf tegen te gaan werden opgeslagen. Daartoe werd ’s winters het ijs uit de vijvers in de ijskelders opgeslagen en dat begon dan pas in juni/juli te smelten.
Ontdekkingen Door gebrek aan vers voedsel ontstaat er in ons lichaam een tekort aan onder andere vitamine C. Bij lange zeereizen trad hierdoor vaak de gevreesde ziekte scheurbuik op. Bij toeval kwam bij zo’n zeereis eens aan het licht dat deze ziekte zich niet voordeed bij het eten van zuurkool. Sindsdien is bij lange
Een overzicht bij de Beverwijksche Conservenfabriek
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
57
zeereizen zuurkool een belangrijk deel van de proviandering geworden. Maar iedere dag zuurkool werd op den duur wel wat eentonig. Het was Napoleon die een grote prijs uitloofde voor een idee om verse groente langer te kunnen beschermen tegen bederf, opdat hij zijn soldaten tijdens de veldtochten ’s winters vers voedsel kon aanbieden. De Franse kok Nicolas Appert ontdekte dat een luchtdichte afsluiting van levensmiddelen gevolgd door verhitting bederf voorkwam. Hij publiceerde zijn uitvinding in 1810 en gebruikte voor het luchtdicht afsluiten glazen potten of flessen. Voor deze vinding ontving hij van Napoleon een forse beloning. In datzelfde jaar vroeg zijn landgenoot Piere Durand octrooi aan op het gebruik van blikken bij dit conserveringsproces. Het jaar 1810 mag dus met recht het geboortejaar genoemd worden van het conserveren van etenswaren in zowel blik als glas. De Franse scheikundige en bioloog Louis Pasteur (1822 – 1895) is de uitvinder van het proces pasteuriseren, waarbij door kortstondige verhitting het niveau van de micro-organismen tot een ‘veilig niveau’ wordt teruggebracht. Het werd vooral gebruikt bij sappen, zuivelproducten en voedsel in blik.
Thuis conserveren Ook in vele huishoudens werd voedsel geconserveerd onder andere door het inzouten van andijvie, bonen, bloemkool, etc. Veel woningen hadden op de zolder een zogenaamd rookluik dat diende om bij het roken van vlees de rook te kunnen lozen. Gerookte hammen en worsten hingen daar aan het schuine zolderdak, terwijl de vloer nu en dan vol lag met appels en peren, soms naast kruiden om de smaak te verrijken. Voor het conserveren in glazen potten leverde de firma Weck glazen potten (Weckglazen) met rubber ringen en aangepaste kookketels.
De vulmachine bij Docter Conserven drukt met de ‘armen’ de groente (of het fruit) tot onder de bovenrand van het blik. Vooraan liggen op de band zowel lege blikken als fruit (rechts). De aansluiting met de vulmachine ligt dus ergens meer rechts. Een meer verklarende foto is gebruikt in het Docter-artikel in Ledenbulletin 30 op blz. 55 linksboven.
Handelsgeest De opkomst van de tuinbouw na de aansluiting van Beverwijk op het spoorwegnet in 1867 en het gereedkomen van het Noordzeekanaal in 1876 is al uitvoerig beschreven. Vooral bij een overvloedige oogst bleef de tuinder veelal met zijn producten zitten. Drogen, inleggen, inpulpen, zouten en later oppotten en inblikken werkte een deel van de overschotten weg. De conservenindustrie, maar ook de azijninmakerijen, de zouterijen en inleggerijen kenden goede tijden. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond een groot voedseltekort onder andere in het oorlogvoerende Duitsland. Veel geld werd verdiend met het verse en geconserveerde product. Inleggerijen en drogerijen schoten als paddestoelen uit de grond. Zo pulpte op het spoorwegterrein bij het station van Beverwijk de firma Vink aardbeien in, terwijl de firma Gebroeders Van Eerden dit op de Arendsweg deed. Op het industrieterrein van het havengebied vestigden zich de inzouterijen en inpulperijen van de firma’s Van de Vijver, Cornelis Maters (Hoematex), de firma Witkamp (Witka) en op de hoek Baanstraat-Graafwijkstraat de firma Hommes & Reehorst. Verder waren er nog Condor, Dierx,
Hier wordt een afgepaste hoeveelheidzwaveligzuur aan een vat toegevoegd ter voorkoming van bederf.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
58
Enkele beelden uit het archief van de Beverwijksche Conservenfabriek.
Gebroeders Spanjaard op het Slangenwegje en Gebroeders Groeneveld op de Schans. Ook veel groente boertjes zoutten in tijden van een groot aanbod van bonen, bloemkool en sluitkool deze producten op professionele wijze in om ze ’s winters te kunnen verkopen. Veel jamfabrikanten uit de fruitstreken elders in Nederland hadden in Beverwijk een soort hulpfabriekje om vooral in het aardbeienseizoen zelf het inpulpen ter hand te nemen. Zo stonden er rond het havengebied de Pijp eenvoudige loodsen tot complete fabrieksgebouwen, onder andere van Hero, De Betuwe uit Tiel, Faminou N.V (later Heinz) uit Elst, Tieleman & Dros uit Leiden en N.V. Zwanenburg uit Oss. Er was zelfs een bedrijf Chrosse & Blackwell uit Engeland, dat op de hoek Bloksteeg-Adrichemstraat een inpulperij had die later werd voortgezet door de firma Bos & Co. Daarnaast hebben ook de al wat grotere conservenfabrieken, zoals ‘De Beverwijkse Conservenfabriek’, de conservenfabriek ‘Gebroeders Docter’ en de conservenfabriek ‘Kennemer’ van Lucas Aardenburg zich ook met diverse vormen van conserveren beziggehouden en door hun omvang Beverwijk bekendheid gegeven. Aardenburg ruilde overigens reeds in 1929 Beverwijk in voor Hoogeveen. Arie v.d. Lem, een zwager van Lucas Aardenburg, werd chef van een depot in Beverwijk en vestigde zich later zelfstandig in Uitgeest. In de Bollenstreek, door de tuinders ‘De Zuid’ genoemd, ontstond in de Eerste Wereldoorlog een Coöperatieve Drogerij van Groente voor de Bollenstreek , de ‘Codro’, die ook een depot in Beverwijk had aan de Adrichemstraat, waar later de inpulperij Bos & Co. zich vestigde. De oorlog werd begin jaren dertig door een crisis gevolgd, waarbij vooral de markt voor de drogerijen als een kaartenhuis in elkaar zakte. Eind jaren dertig was er enige opleving, maar daaraan kwam een ruw einde door de Tweede Wereldoorlog. De laatste oorlogswinter was tevens een hongerwinter waardoor de etenswaren geen tijd kregen om te bederven. Na de Tweede Wereldoorlog trad moordende concurrentie op binnen de conservenindustrie. Dat is dan ook de reden waarom Beverwijk deze industrie al lang niet meer kent. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
59
Een overzicht van de producten van de Beverwijksche Conservenfabriek. Vermoedelijk is deze foto gemaakt in de kruidenierswinkel van Reehorst in de Nieuwstraat.
Tijden veranderen Lopen we door een willekeurige supermarkt dan zien we lange stellages met allerlei in potten verpakte, ingeblikte of gedroogde groenten, fruit, kruiden en soepen. Even verder zijn het de diepvriesvitrines die goed gevuld zijn met binnen- en buitenlandse merken. De consument wordt al gemakkelijker en verkiest steeds meer kant en klare magnetronmaaltijden boven verse groenten, hoewel het aanbod van dit laatste er ook best nog mag zijn. Het lijkt er soms op dat de balans doorslaat, want momenteel worden teveel etenswaren ‘uit de muur getrokken’. Je leest (en ziet) herhaaldelijk dat dit leidt tot teveel dikke mensen, jong en oud.
Ook hier veel vormen van conserven op de schappen, zij het van andere merken.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
60
De mogelijkheid van een ringwalburg in Beverwijk
Michel Tuin
S
tudies naar de Middeleeuwse geschiedenis van Beverwijk behandelen meestal de periode vanaf de totstandkoming van de stadskeur van 1298, en voornamelijk Wijc, de handelsnederzetting aan het IJ 1. Dat is begrijpelijk, daar deze geschiedenis zich weinig laat raden; historische bronnen en archeologische vondsten om de bronvermeldingen te bevestigen zijn er legio. De geschiedenis van het buurtschap rondom de Grote Kerk van Beverwijk blijft daarbij wat onderbelicht. Algemeen is aangenomen dat op deze plek, voorheen Sint Agathenkerk geheten, (agrarische) bewoningsactiviteit plaatsvond, al voordat de handelsnederzetting Wijc ontstond. De archeologie wijst uit dat al in de IJzertijd op deze plek sprake is van menselijke aanwezigheid. Het stratenplan van Beverwijk is dermate uitvoerig opgetekend en besproken door wetenschappers, dat zich niet snel meer iets nieuws laat aandienen. Dit stratenplan is door de eeuwen heen nauwelijks gewijzigd en is gedurende de laatste 400 jaar op diverse kaarten ingetekend. In de jaren tachtig van de vorige eeuw ging de Kerkbuurt flink op de schop, zodanig dat ook het eeuwenoude straatverloop een modernisering onderging. Wie het verloop van het stratenplan uit 1972 nabij de Kerkbuurt nader onder de loep neemt, zal een detail opmerken dat op het eerste gezicht geen rol van betekenis speelt: de Jan Alsweg maakt een vreemde kromme vanaf de Koningstraat in noordwaardse richting. Deze Jan Alsweg wordt op de schetsen en tekeningen van Van Breen in 1632 en 1648 Heereweg genoemd2 en is de doorgaande route vanaf de Koningstraat naar de Grote Houtweg. Op het stratenplan uit de jaren zeventig van de vorige eeuw komt nog dezelfde curve voor als bij Van Breen. Hoewel de naam Heereweg in later tijd gegeven zal zijn aan de doorgaande route, kunnen we ons afvragen waarom deze onlogische omweg bestaat naar het vervolg van de Heereweg, de huidige Grote Houtweg. En dient zich de volgende vraag aan: herkennen wij op deze plek een topografisch overblijfsel van een ringwalburg uit de Vroege Middeleeuwen (875 – 1100 n.C.)? Deze vraag vormt de kern van dit artikel waarin ik deze mogelijkheid nader wil uitdiepen en toetsen. Vooraf kan worden opgemerkt dat er geen bewijzen vanuit historische bronnen en archeologie voorhanden zijn die duiden op de feitelijke aanwezigheid van een ringwalburg. Maar ik heb dermate interessante constateringen gedaan dat de vraag serieus is en een nadere uiteenzetting behoeft. Wellicht kan er ooit bij toekomstig historisch en archeologisch onderzoek in het -op sommige plekken nog niet geheel verstoorde- gebied in en rond de Kerkbuurt te Beverwijk, verder uitsluitsel verkregen worden.
§1 – Ringwalburgen Ringwalburgen zijn verdedigingswerken die bestaan uit een cirkelvormige aarden wal met daaromheen een (droge) gracht. Deze burgen, ook vlucht- of volksburgen genoemd, zijn hoofdzakelijk aangelegd tussen 9de en 11de eeuw en ze verschenen langs de rivieren en in de kustgebieden van noordwest Europa, veelal als reactie op de verwoestende Vikingaanvallen gedurende het laatste kwart van de 9de eeuw. De oorspronkelijke functie kon per lokatie verschillen; van een verdedigende of een beschermende functie voor mens en dier in onrustige tijden tot steunpunten voor koninklijk of grafelijk gezag, of tot een meer militair ondersteunende functie zoals vooral bij de (wat latere) Deense burgen wel wordt verondersteld. De aarden wal kon versterkt zijn met een houten palisade en was voorzien van vier walpoorten. Van poort tot poort ging een pad, zodanig dat de paden de burg in vier kwadranten verdeelden. Ringwalburgen waren in hun tijd moderne verdedigingswerken die goed bestand waren tegen aanvallen te voet of te paard.3
1 Alders et al, 1998 2 Venetien, 1974, 46-47 3 Polderman, 2001, 47 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
61
afb. 1: reconstructie van de ringwalburg van Oost-Souburg (Zeeland).
Vaak is in het latere stratenpatroon van plaatsen die zijn ontstaan uit een ringwalburg de oorspronkelijke burg nog goed herkenbaar. Plaatsnamen met het achtervoegsel of toponiem -burg, zoals Middelburg, Domburg, Souburg, Rijnsburg en Den Burg op Texel duiden bovendien op het ontstaan van de plaats uit een ringwalburg, al geldt dat niet in algemene zin; er zijn -burgen die verwijzen naar castella uit de Romeinse tijd (Aardenburg, Voorburg)4. Ook is het niet per definitie zo dat het ontbreken van een toponiem inhoudt dat er geen ringwalburg aanwezig kan zijn, zoals bijvoorbeeld geldt voor Leiden en Zutphen in Nederland en voor Brugge en Sint Omaars in België. Voor een aantal vermoedelijke lokaties die het toponiem -burg in zich hebben (in Noord-Holland Velzerburg bij Velsen en Oudburg bij Bergen), of waarvan op grond van topografie wordt vermoed dat ter plekke een burg aanwezig zou kunnen zijn geweest, zijn (nog) geen archeologische bewijzen voorhanden. In Nederland zijn in de provincie Zeeland met zekerheid vijf ringwalburgen aan te wijzen en voor het bestaan van een zesde (Kloetinge) zijn sterke argumenten aanvoerbaar. Vier burgen zijn uitgebreid archeologisch onderzocht, waarbij is aangetoond dat de aanleg ervan dateert uit het laatste kwart van de 9de eeuw: een tijd waarin de Vikingaanvallen verhevigden door het wegvallen van centraal gezag in het Frankische rijk.5 Vijftig jaar na de aanleg raakten de burgen in Zeeland hun verdedigende functie al weer kwijt. Er vond althans bewoning plaats op het terrein binnen de ringwal.6 Qua afmetingen zijn de burgen in Zeeland de grootste in diameter van alle bekende ringwalburgen. De kleinste, de burg van Oost-Souburg, heeft een diameter van 132 meter, de grootste, die van Domburg, meet 241 meter, wal en gracht niet inbegrepen. Aan de Noordzeekust ten noorden van Zeeland is de aanwezigheid van ringwalburgen beduidend minder bewijsbaar dan in Zeeland. In het overzicht uit Van Heeringen zijn deze burgen aangeduid met open cirkeltjes (afb. 2). Archeologisch onderzoek heeft het bestaan van deze vermoede burgen niet bevestigd. In Leiden is wel aangetoond dat de Burcht van Leiden een voortzetting is van een eerder verdedigingswerk, namelijk van een ringwalburg uit de 9de eeuw.7 Er zijn aanwijzingen in historische bronnen aanwezig voor een burg in of nabij het huidige Rijnsburg.8 In Naaldwijk is het vermoeden van de aanwezigheid van een ringwalburg gebaseerd op het circulaire verloop van de Kerklaan aldaar, hetgeen aanleiding geweest is voor onderzoeken met hoopgevend archeologisch resultaat.9 In Maasland ZH werd een ringwalburg verondersteld op de plek van de tegenwoordige 4 Heeringen, 1995, 15 5 Henderikx, 1995, 79–80 6 Polderman, 2001, 49-52 – M.u.v. de burg in Domburg waar nauwelijks bewoningssporen zijn aangetroffen. 7 Ende et al, 2007, 28 8 Sarfatij, 1977, 291 9 Immerzeel, 1990 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
62
afb. 2: Overzicht van ringwalburgen volgens Van Heeringen.
Afb. 3: Gereconstrueerde ringwal met houten palisade en walpoort in Burgh (Zeeland).
Hervormde Kerk (Oude Kerk genoemd) op een hoge plaats aan de Gaag.10 De burg waaruit Den Burg op Texel is ontstaan, is volgens de laatste inzichten daterend uit de 7de - 8ste eeuw.11 De ringwalburg van Zutphen12 is ontstaan in de 9de eeuw als reactie op de verwoesting van de handelsnederzetting aan de IJssel door Vikingen.13 De IJsselsteden Doesburg en Oldenzaal zijn vermoedelijk ontstaan uit een ringwalburg.14 Van Deventer en Groningen is omwalling bekend in de Vroege Middeleeuwen, maar het lijkt hierbij niet specifiek te gaan om ringwalburgen. In de loop van duizend jaar cultivering van landschap en stedelijke ontwikkeling zijn veel sporen van dergelijke verdedigingswerken verdwenen. Archeologische vaststelling is alleen nog mogelijk door (delen van) de omliggende gracht als zodanig te interpreteren. Dit is dan ook bij bovengenoemde burgen gebeurd toen het bestaan van een ringwalburg tijdens archeologisch onderzoek is aangetoond, veelal aan de hand van historische en stedebouwkundige gegevens die een belangrijke aanvullende of duidende rol vervulden.
§2 De topografie van Beverwijk Ongeacht welke optekening er van het buurtschap Kerkbuurt wordt geraadpleegd zien we, eenvoudigweg uitgaande van de vorm, het verloop van een (onderbroken) cirkel. De curve is aanwezig in het verloop van de Jan Alsweg aan de noordwestzijde en de erfbegrenzing aan de zuidoostzijde van de kerk, waar op de oude kaarten een weg is ingetekend. Kijken we naar de werken van Van Breen, als eerste naar een schets met correcties door Van Breen gebaseerd op Buxhorn (1632) (afb. 4) en vervolgens naar een tweede gecorrigeerde versie (afb. 5), dan herkennen we op beide afbeeldingen de cirkelvorm. Ook de kadasterkaart van 1832 (afb. 6) toont het verloop van een cirkelvorm, en ook de kavels binnen de cirkel wijzen op deze vorm. Vervolgens de stadskaart van Beverwijk (afb. 7) uit 1972 waarop we wederom het voorgaande bevestigd zien. 10 Hoek, 1969 – Deze veronderstelling vormde aanleiding tot (uitwerking van) nader onderzoek te Maasland, zoals ook dit artikel bedoeld is als veronderstelling en aanzet tot nader onderzoek. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in Westerheem; Dorenbos, Westerheem, jrg. 57, juni 2008, pag 150-158 – Een ringwalburcht te Maasland? Het is inmiddels duidelijk dat het onwaarschijnlijk is dat in Maasland sprake is van een ringwalburg. 11 Woltering, 2002 12 Groothedde, 2007, 162-167 13 Groothedde, 2007 - 148-153; het verwoestende effect van deze overval is archeologisch aangetoond. 14 Berg, 2008 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
63
Op de oudst bekende kaart met daarop het buurtschap (Jacob van Deventer - ca. 1560)15 loopt een weg achter de kerk langs, iets wat alleen op de plattegrond uit 1972 niet meer voorkomt. Belangrijk is dat Van Deventer ook een weg intekent in het verlengde van de huidige Torenstraat, op zijn kaart parallel aan de zuidzijde van het kerkgebouw. Dit zien we op geen enkele kaart terug en kan als aanwijzing waardevol zijn, zoals we dadelijk zullen zien. De betrouwbaarheid van de kaarten van Jacob van Deventer is goed te noemen; een kaart van Van Deventer van het stratenplan van Oostburg (1550) is vergeleken met jongere kaarten en blijft overeind voor wat betreft het straatverloop, zo ook voor het niet meer bestaande straatverloop.16 Ook bij de duidingen van ringwalburgen in België is gebruik gemaakt van stadsplattegronden van de hand van Van Deventer.17 In vergelijking met het stratenpatroon van de plaatsen in Zeeland en elders is de Beverwijkse plattegrond niet direct op dwingende wijze duidend op een ringwalburg te noemen, maar een aantal opmerkingen kunnen hierbij worden gemaakt. Om te beginnen is Beverwijk tot 1560 een drietal keren volledig verwoest door brandschatting en plunderingen.18 Het buurtschap lag op een route waarlangs legers gedwongen waren te passeren op weg naar het slagveld in het noorden of zuiden. We mogen aannemen dat de bestaande (houten) bebouwing, die wellicht een rooilijn van een meer complete cirkel volgde, bij heropbouw na een van deze verwoestingen is verdwenen. Dit in tegenstelling tot de eerder genoemde burgplaatsen, waar de verstedelijking plaatsvond in relatieve rust en waarbij het stratenplan zich zo duidelijk rond (de gracht) en in de burg ontwikkelde en kon blijven bestaan. Dit komt sterk naar voren bij bijvoorbeeld de stadskernen van Middelburg en Zutphen. Dat de curve ter hoogte van de Jan Alsweg aanwezig bleef bij latere bebouwing kan te danken zijn aan het verloop van de Heereweg, die zoals gezegd een belangrijke doorgaande route was en niet snel in het verloop gewijzigd zal zijn. Dat op deze plek de ligging van een mogelijk nog aanwezige gracht(glooiing) ten tijde van heropbouw een bepalende rol zou hebben gespeeld voor de plaats van bebouwing lijkt onwaarschijnlijk. Er is dan immers al 300 a 400 jaar verstreken en een (functieloze) gracht zou intussen zijn opgevuld. De latere geschiedenis van dit gebied verklaart mogelijk mede het ongewijzigde verloop: de aanwezigheid van een mottekasteel (zie §4).
Afb. 4 t/m 7: fragmenten van verschillende kaarten.
Afb 8: Detail van de kaart van Jacob van Deventer (1560).
15 Er zijn oudere afbeeldingen bekend die echter op schematische wijze bezittingen tonen en niet zozeer het stratenplan. 16 Heeringen, 1995, 18-19 17 Heeringen, 1995, 51-52 18 In 1113, 1204 en 1492, vriendelijke mededeling J. Roefstra HGMK Ledenbulletin 31, 2008
64
Na het verkrijgen van de keur in 1298 -of eigenlijk eerder al bij het verkrijgen van toestemming tot het houden van een weekmarkt in 1276- ontstond bovendien, naast de agrarische woonkern Sint Agathenkerk, de handelsnederzetting Wijc, het huidige centrum van Beverwijk.19 Activiteit in (stenen) bebouwing vond voornamelijk daar plaats20, waarmee eventueel rooilijnbehoud in de Kerkbuurt vanaf 1250 - 1280 in de vorm van stenen gebouwen voor overlevering waarschijnlijk niet gewaarborgd was. We zien op de kaarten (afb. 4 - afb. 7) de Kerkstraat in de 17de eeuw als een doorgaande weg ingetekend. Intussen zijn de Hoflanderwegen dermate belangrijk geworden dat ten tijde van het vervaardigen van de kaarten de Kerkstraat als de dan belangrijkste verbindingsweg wordt gezien en die wordt dus prominent met vloeiende lijn ingetekend. De rooilijn van de Kerkstraat is definitief ontstaan in de 14de eeuw als bebouwing in de vorm van stenen huizen voor het eerst voorkomt.21
§3 De Kerkbuurt een Ringwalburg (875 – 1100 n.C. )? Het verloop van Koningstraat - Jan Alsweg als zijnde de Heereweg blijft merkwaardig. Het is het verloop van een weg die om de een of andere reden niet rechtdoor kan en dus abrupt afbuigt om als het ware een obstakel te omzeilen. Een vergelijkbaar patroon, ook voor wat betreft de ontwikkeling van de bebouwing, vinden we terug in het stratenpatroon van Burgh op Schouwen.22 Ook hier zien we het abrupt afbuigen (afb. 10) van een weg die niet rechtdoor kan. Op de uitsnede zien we de met Beverwijk vergelijkbare situatie* voor wat betreft Koningstraat – Jan Alsweg – Grote Houtweg zich aftekenen, waarbij de weg (middenonder) abrupt afbuigt naar het noorden, vervolgens de loop van de voormalige gracht korte tijd volgt, om daarna in noordelijke richting verder te gaan.
Afb.9 en 10: Burgh op Schouwen, overzicht en detail. (* de foto’s zijn tegengesteld (gespiegeld) ter verduidelijking van de situatie in vergelijking met Beverwijk) Let op de eenzijdige bebouwing en het onontwikkelde deel van driekwart van de cirkelvorm.
Het totaalbeeld (afb. 9) geeft een idee van wat er zich mogelijk ook in Beverwijk heeft bevonden*. Gelet op het onontwikkelde deel van de cirkel van Burgh, dat nagenoeg zo’n driekwart van de omtrek beslaat en in eeuwen van rust als zodanig intact is gebleven, lijkt het niet onbestaanbaar dat, als we de turbulente geschiedenis, met alle verwoestingen en opbouwfasen die de Kerkbuurt zal hebben gekend, teniet konden doen, er wellicht een vergelijkbaar beeld op Beverwijk van toepassing zou zijn. Op een luchtfoto uit 1938 herkennen we in de Kerkbuurt in Beverwijk de voormalige Heereweg allereerst in de Koningstraat linksonder, dan de Jan Alsweg, hier als smalle zijstraat abrupt in afwijkende richting linksaf doorgaand en naar rechts afbuigend, om over te gaan in de Grote Houtweg.
Jan A
lswe
g
eg outw H e t Gro
Afb.11: Detail Kerkbuurt te Beverwijk in 1938.
traat
ngs Koni
19 Alders et al, 1998 20 Alders, 2002, 42-47 21 Roefstra, 2006, 46 22 De situatie is eveneens vergelijkbaar met andere burgen. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
65
➢
Afb.12: De Kerkbuurt te Beverwijk met een hypothese voor de mogelijke ligging van een ringwalburg.
Afb.13: De Grote Kerk in de gesaneerde Kerkbuurt in Beverwijk. Het bodemarchief met ongetwijfeld een schat aan waardevolle informatie is hier helaas ononderzocht verloren gegaan.
Op het stratenplan uit 1972 is de ligging van een mogelijke ringwalburg geprojecteerd (afb. 12). Hierbij dienen we de binnenste cirkel als het burgterrein te beschouwen, de grijze ring eromheen als de aarden wal en de buitenste ring als de (droge) gracht. De positie van de buitenste grachtoever is zodanig gekozen dat die de rondingen van de Jan Alsweg en de achterzijde van het kerkterrein volgt. Hierbij valt op dat deze positionering van de grachtoever het einde van zowel de Torenstraat markeert als ook het einde van de Kerkstraat. (Een mogelijke alternatieve ligging van de buitenste grachtoever had de raaklijn met de zuidzijde van percelen 25-109 en 47 kunnen zijn, daar bebouwing verwacht mag worden buiten de gracht en niet er in. De weg zal er echter zijn geweest vóór de bebouwing en dus is de ligging van de weg meer bepalend voor de plaats waar een gracht zou hebben gelegen dan eventuele latere bebouwing.)
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
66
Uitgaande van de plattegrond uit 1972 stellen we het volgende vast: De diameter van het binnenterrein van de in de afbeelding geprojecteerde ringwalburg exclusief wal en gracht meet ca. 110 meter. Naar de breedte van de gracht en daarmee naar de ligging van de aarden wal kan alleen worden gegist zolang archeologisch bewijs niet aanwezig is. Afgaande op gegevens die bekend zijn van ringwalburgen elders, zal de gracht zoals in afbeelding 12 is geschetst niet veel smaller zijn dan is afgebeeld. De breedte van de gracht bedraagt in deze hypothese ca. 21 meter, de breedte van de wal ca. 10 meter, waarmee de gehele diameter van het complex, dus inclusief wal en gracht ca. 172 meter is. In de tabel hieronder volgt ter vergelijking een overzicht van de diameters van de binnenterreinen, gracht- en walbreedtes van ringwalburgen elders in Nederland voor zover deze gegevens bekend zijn.
Ø Binnenterrein
Tabel 1. De breedtes van grachten en wallen van bekende of vermoede ringwalburgen in Nederland
Oostburg Oost-Souburg Middelburg Domburg Burgh Zutphen Naaldwijk (?) Leiden Den Burg Beverwijk (?)
Grachtbreedte
Walbreedte
220 meter 132 meter 202 meter 241 meter 190 meter ca. 150 meter ca. 85 meter ca. 65 meter 110 x 135 meter
30 meter 15 - 40 meter 42 meter 20 meter 40 meter ? onbekend onbekend ca. 30 meter
9 meter 6 meter 9 meter 12 meter 5 meter ? onbekend onbekend ca. 12 meter
110 meter
21 meter (?)
10 meter (?)
Opvallend is dat de positionering op het stratenplan van 1972 een middelpunt te zien geeft dat nagenoeg overeenkomt met het snijpunt van de Torenstraat en Kerkstraat. Een kenmerk van ringwalburgen is dat de volledige cirkel wordt verdeeld in kwadranten door elkaar loodrecht kruisende paden. Aan de uiteinden van deze paden bevonden zich poorten in de wal. In afbeelding 1 zagen we de reconstructie van de ringwalburg te Oost-Souburg waarbij dit goed te zien is. Archeologisch is de aanwezigheid van paden en poorten in Zeeland voor andere burgen aangetoond.23 Beverwijk lijkt aan dit kenmerk te voldoen; we zagen op de kaart van J. v. Deventer (afb.8) dat er een weg bestond rond 1560 die in het verlengde van de Torenstraat langs de zuidzijde van de kerk liep. Het zou mogelijk kunnen zijn dat we hier met de restanten van de elkaar kruisende paden te maken hebben die kenmerkend zijn voor een ringwalburg. Dat de straten niet meer haaks op elkaar uitkomen mag nauwelijks verbazing wekken, dat het patroon nog redelijk aanwijsbaar is op kaarten na zo’n lange tijd des te meer. Het is daarom geheel niet met zekerheid te zeggen dat de Torenstraat en Kerkstraat daadwerkelijk een dergelijke ouderdom hebben. De ligging van de kerk ten opzichte van deze wegen doet in ieder geval vermoeden dat deze wegen er ten tijde van de bouw van de huidige kerk in de 16de eeuw reeds lagen. Denkelijk ook in de 14de eeuw, daar in 1400 de bisschop van Utrecht toestemming geeft om de oude kerk te slopen en over te gaan tot nieuwbouw. Bovendien zijn de tufstenen funderingen van een voorganger van de huidige kerk op deze plek waargenomen.24 Er dient echter rekening gehouden te worden met de invloed van stuifzand ten tijde van de vorming van de Jonge Duinen vanaf 1150 n. C.. Onbekend is vooralsnog welke invloed deze overstuivingen op deze specieke plek gehad hebben (zie §6). Topografisch gezien is aanwezigheid van een ringwalburg in Beverwijk best mogelijk, aan de kenmerken lijkt althans te worden voldaan. Deze constatering werpt natuurlijk belangrijke vragen op: Op wiens gezag kon de aanleg van een dergelijk verdedigingswerk gerealiseerd worden? Waarom zou er te Beverwijk überhaupt een ringwalburg aangelegd zijn, in welke functie en wat is de relatie van die functie ten opzichte van de (wijdere) omgeving?
23 Heeringen, 1995 24 Linden, 14 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
67
§4 - Het gezag in relatie tot burgen, toegespitst op Sint-Agathenkerk Ringwalburgen hadden primair een verdedigende functie. Van een woonfunctie was geen sprake bij de aanleg van een burg.25 Bij archeologisch onderzoek is voor wat betreft de Zeeuwse walburgen aangetoond dat bewoning plaatsvond op een later moment (10de eeuw) dan de aanleg (9de eeuw), waaruit volgde dat de verdedigende functie daar min of meer overbodig was geworden in de 10de eeuw, maar er wel een andere bestemming ontstond, namelijk die van het omwalde dorp.26 Ringwalburgen waren voor hun tijd zeer moderne verdedigingswerken die, in relatief korte tijd, verspreid langs de kusten van (noord) Frankrijk, België, Nederland en Duitsland en langs rivieroevers werden aangelegd. Er zal daarom sprake kunnen zijn van aanleg door een centraal gezag dat de verdediging kon aansturen in tijden van gevaar. Van welk centraal gezag kan er met betrekking tot de aanleg van een ringwalburg in Beverwijk sprake zijn? Het is niet eenvoudig te bepalen of -en zo ja hoe- er sprake is van centraal gezag in het gebied van het huidige Beverwijk in de Vroege Middeleeuwen. Over de bestuurlijke organisatie tijdens de regeringen van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome (tot ca. 840) is niet veel meer bekend dan dat graven namens de koning gezag uitoefenden op min of meer samenhangende woongebieden (gouwen) waarbij ook niet geheel duidelijk is hoe de verhoudingen lagen tussen de graaf en de beheerders (meiers) van koningsgoed en beheerders van het bezit van abdijen. In het Scheldegebied, het Midden-Nederlandse rivierengebied en het gebied rond Gent is mogelijk sprake van militaire organisatie steunend op koningsgoed en zgn. homines franci; vazallen van de koning met militaire functie, beleend met koningsgoed of kerkelijke goederen, waarbij op grond van de strategische ligging van de diverse koninklijke domeinen ook kan worden uitgegaan van een militaire functie van koningsgoed. In het huidige Noord-Holland gaat het daarbij om bezit aan de mond van het Vlie (d.i Texel en Wieringen) en aan de mond van de Vecht (d.i. Muiden).27 In 839 verdeelt Lodewijk de Vrome zijn koninkrijk onder zijn zoons; het gebied ten oosten en ten noorden van de Maas wordt Lotharius toebedeeld (verdrag van Verdun 843). Al sinds 807 is er sprake van Noormannen aan het Frankische hof. Halfdan en zijn gevolg staan aan de zijde van de Frankische koning ter bescherming tegen invallen van Denen in het rijk. Niet van harte zijn de Noormannen Rorik en Harald, nazaten van Halfdan, door keizer Lotharius beleend met de koninklijke goederen Dorestad en Walcheren, vermoedelijk al in 839. De broers lijken er echter meer in geïnteresseerd gebruik te maken van de twisten binnen het Frankische rijk om de eigen positie te verstevigen, dan te denken aan verdediging tegen invallen van Noormannen. Kort na 842 sterft Harald en valt Rorik in ongenade bij Lotharius en moet vluchten. In 850 echter weet Rorik, door Dorestad te veroveren en gebieden in de Betuwe en omgeving te verwoesten, zijn positie in het Friese gebied te herwinnen omdat Lotharius niet bij machte is Rorik te verjagen en hem vervolgens beleent met opnieuw Dorestad en ‘andere graafschappen’, onder voorwaarde van bescherming tegen invallen van Vikingen. Het is niet geheel zeker hoe groot het gebied dat Rorik (met tussenpozen) beheerste precies is geweest vanaf 850. Deze ‘andere graafschappen’ zullen aan Dorestad grenzende gebieden zijn geweest. Henderikx zet in zijn studie naar de reconstructie van de Vikingactiviteit in Frisia de mogelijkheden uiteen voor de expansie van het door Rorik en diens opvolger Godfried (882 – 885) beheerste gebied tussen 850 – 882. Hieruit blijkt vooral dat Rorik niet veel bijdroeg aan de bescherming tegen Vikingaanvallen. In 882 krijgt Godfried, waarschijnlijk een verwant van Rorik en Harald, na onderhandelingen met keizer Karel III de Dikke het Friese gebied toegewezen dat Rorik vroeger in leen heeft gehad, teneinde aan een langdurige plundercampagne een einde te maken. Eén van deze gebieden is in het westen het graafschap Kinnin of 25 Jansen et al, 1996, 18 26 Heeringen, 1995 en Jansen et al, 1996 27 Henderikx, 1995, 79 – Koningsgoed Adrichem bij Velsen wordt niet genoemd, de ligging is nooit aangetoond. Alle controverses terzijde schuivend echter kan een aanwezigheid van dit goed aan de IJ-mond eveneens als strategisch gelegen genoemd worden. Vgl. Homines franci zie ook: Blok, 1979, 47-49 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
68
Afb.14: Het Frankische Rijk in 814 en 843.
Afb.15: Koning Karel de Eenvoudige overhandigt graaf Dirk I de schenkingsoorkonde van 922.
Kennemerland, hetgeen zoveel betekent dat Rorik voor 882 zeggenschap had in dit graafschap. Mogelijk is dit al het geval vanaf op zijn vroegst 855 als Rorik en Godfried na een mislukte poging om het koningschap in Denemarken te bemachtigen terugkeren naar Dorestad en zich van het grootste deel van de Friese landen meester maken. Kennemerland wordt in deze periode wederom genoemd als Godfried in 883 een Deense vloot, die in Kennemerland is gearriveerd, toestemming geeft om door zijn rijk richting Duisburg verder te varen.28 Godfried wordt na zijn dood in 885 opgevolgd door graaf Gerulf, die in 889 de goederen in het kustgebied en Teisterbant -die daarvoor reeds onder zijn gezag waren geplaatst- in eigendom werden afgestaan door koning Arnulf van Oost-Francië. Graaf Gerulf, gezant van Godfried, bezat naast Teisterbant zodoende goederen gelegen in het kustgebied met als zuidgrens de monding van de oude Rijn en Suithardeshaga (waarvan de ligging onbekend is), als noordgrens.29 Na Gerulfs dood rond 890 volgde graaf Gerulfs zoon Waldger hem op in het gebied Teisterbant en zijn zoon Dirk I in het kustgebied. In 922 ontving graaf Dirk I bovendien van koning Karel de Eenvoudige de kerk van Egmond en alle daarbij behorende goederen, die ten noorden van Suithardeshaga lagen, waarmee het gebied dat onder gezag van Dirk I stond, zich vanaf 922 uitstrekte van de monding van de Oude Rijn tot het Vlie.30 Niet duidelijk is 1)of het gebied vanaf Oude Rijn tot Suithardeshaga in de periode 885-889 ook reeds namens de koning onder gezag stond van graaf Gerulf en 2) of het gebied vanaf Suithardeshaga tot het Vlie in de periode 885-889 ook reeds namens de koning onder gezag stond van graaf Gerulf en daarna van 890 tot 922 onder gezag van diens zoon Dirk I. We kunnen daarom veronderstellen -als er sprake is van de aanleg van een ringwalburg ter verdediging tegen Noormannen- dat dit op gezag gebeurd zou kunnen zijn van graaf Gerulf of Dirk I in opdracht van de koning. Als gezant van Godfried zal Gerulf op zijn minst op de hoogte zijn geweest van ontwikkelingen in het gebied onder Godfrieds bestuur, een gebied dat met name in Teisterbant de belangrijkste riviermondingen omvatte, hetgeen graaf Gerulf vanaf 889 wellicht heeft laten meewegen in de strategische positionering van burgen. Het laatste kwart van de 9de eeuw is een periode waarin veel veranderingen op machtsgebied en op bestuurlijk gebied plaatvonden. Hoewel de gezagssituatie voor het specifieke gebied, dat het huidige Beverwijk bestrijkt, helaas niet duidelijk wordt in deze periode, kan er in zijn algemeenheid voor deze periode wel iets over gezegd worden met betrekking tot een eventuele ringwalburg te Beverwijk. In een periode van sterke opkomst van burgen ter verdediging tegen Noormannen in Engeland, Duitsland, Frankrijk en België, zien we met zekerheid het ontstaan van de burgen in Zeeland. Henderikx veronderstelt de mogelijkheid van een samenwerking tussen graaf Gerulf en graaf Boudeweijn II van Vlaanderen bij de organisatie namens de koning aangaande het opwerpen van verdedigingswerken ter bescherming tegen Noormaninvallen. Ook kunnen lokale gezaghebbers en de kerkelijke macht als opdrachtgevers invloedrijk geweest zijn.31 In het huidige West- en Oost-Vlaanderen in België is voor 47 lokaties de aanwezigheid van een ringwalburg verondersteld32, een reeks die aansluiting vindt bij de burgen in Zeeland. Het is moeilijk voorstelbaar dat deze reeks abrupt ophield bij Zeeland. Mogelijk zijn eventuele burgen elders langs de kust en riviermondingen van een later tijdstip, gezien de belangrijke postite van Zeeland als handelscentrum en de daarmee gepaard gaande grotere bevolkingsdichtheid. Wellicht dat tijdens de regering van de latere graven vanaf 922 in het latere Holland de burgen naar zuidelijk voorbeeld werden aangelegd; het gebruik van een burg door Dirk IV in later tijd (1047 - Rijnsburg) geeft aan dat dergelijke 28 Henderikx, 1995, 84–90 en ook: Tuuk, 2007, 276 29 Cordfunke, 1984, 13-15 30 Boer & Cordfunke, 1995, 13-17 – Cordfunke veronderstelt Suithardeshaga mogelijk te liggen in of nabij Bennebroek. 31 Henderikx, 1995, 99-101 32 Meulemeester, 1981 & Meulemeester, 1984
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
69
verdedigingswerken nog altijd in gebruik waren en in het geval van Rijnsburg dus door een gezagsdrager werd gebruikt, daar waar het mottekasteel zijn intrede nog net niet had gedaan.33 Hoewel het gevaar van Vikingaanvallen bleef bestaan tot de 11de eeuw, lijken deze in het gebied Kennemerland niet (meer) voor te komen, er wordt althans in de Annales Egmundenses geen melding gemaakt van invallen na 892.34 De Noormannen lijken geheel uit beeld te zijn verdwenen. Er zijn met betrekking tot de aanleg van de burgen geen bronnen aanwezig. Niet voor de eventuele burgen in het latere Holland maar ook niet voor de aanleg van burgen in Zeeland. Het zwijgen van de bronnen hoeft dus niet te betekenen dat burgen niet zijn aangelegd. Het waren in eerste instantie werken om mensen een toevlucht te verschaffen bij gevaar, die verder geen directe politieke betekenis lijken te hebben gehad, al is van een connectie met koninklijk, grafelijk en/of kerkelijk bezit in Zeeland en Vlaanderen wel degelijk sprake: De Vita Winnoci noemt graaf Boudeweijn II van Vlaanderen als bouwer van burgen (rond ca. 891), St. Winoksbergen is in 1067 grafelijk terrein, in Veurne zetelt het grafelijke gerecht van de kasselrij Veurne en Brugge zal de grafelijke sterkte van Boudeweijn II zijn geweest. De kerk van Oostburg was een grafelijke eigenkerk, Domburg is de oude kern van een koninklijk domein en staat in 1223 onder direct grafelijk gezag en de abdij van Echternach had in 1200 een groot complex goederen nabij Middelburg (mogelijk daterend uit 9de eeuw) waarbij graaf Floris IV in 1232 nog zeggenschap heeft over de burg. In de 13de en 14de eeuw is er een grote concentratie grafelijk leen- en pachtland in Westenschouwen en Burgh dat mogelijk teruggaat op koningsgoed en te OostSouburg bestaat in de 11de eeuw vermoedelijk een grondheerlijke hof van de graaf van Vlaanderen dat mogelijk terug gaat op koninklijk of kerkelijk bezit.35 De vraag is daarom of er bij een mogelijke ringwalburg te Beverwijk eveneens sprake kan zijn van koninklijk, grafelijk of kerkelijk bezit en of daarbij een verband kan worden gelegd met mogelijke gezagdragers.
Koninklijk bezit Op de vraag of er sprake is van koningsgoed gedurende de Karolingische tijd in dit gebied of in de directe omgeving is geen definitief bevestigend of ontkennend antwoord te geven. Er is sprake van een vermelding van Adrichaim in de Vita Sancti Willibrordi (1083-1110). Het betreft een gebied dat door Karel Martel aan Willibrord wordt geschonken tussen 720 en 739. Ditzelfde gebied kan eerder het benficium geweest zijn van Wurssing, een Friese edelman en tegenstrever van Radbod, die het benficium ontving nadat de Frankische koning in ca. 720 het gebied confisceerde na Radbods dood. Dit gebied wordt verondersteld in Velsen te liggen.36 Over intensiteit en continuïteit van bewoning op en rond de strandwallen in het huidige NoordHolland in de Vroege Middeleeuwen kon tot voor kort door het ontbreken van nederzettingsgegevens niet veel met zekerheid gezegd worden. Losse vondsten en een enkele boerderijplattegrond toonden wel bewoningsactiviteit aan, hetgeen voldoende stof gaf tot theorieën over bewoning van de geest- en oude duingronden, maar in vergelijking met andere delen van Nederland bleef het Noord-Hollandse kustgebied nogal in nevelen gehuld. Verbanden konden vanuit de archeologische gegevens daarom niet of nauwelijks worden gelegd, waarmee het eveneens onduidelijk was of en hoe belangrijk de geestgronden waren met betrekking tot bewoning en (agrarische) functie, laat staan dat iets geconcludeerd kon worden over mogelijk grondbezit en domaniale functie. De gegevens van de opgraving in 2004 van een (vroeg)middeleeuwse nederzetting ten noorden van de regio IJmond in Limmen (9de – 12de eeuw) tonen aan dat de ontwikkeling van de nederzettingstructuur voor wat betreft bewoning op de strandwallen dynamischer kan zijn verlopen dan gedacht werd. Natuurlijke factoren en bezitsveranderingen beïnvloedden de ontwikkeling in bijvoorbeeld domeinstructuren. De aanwezigheid van een edelsmid in de 9de eeuwse nederzetting te Limmen duidt wellicht op een centrale functie binnen een groter geheel, zoals bijvoorbeeld een domeingoed. De 10de eeuwse nederzetting toont een uniek gebouw in de vorm van een grote tweeschepige schuur, waardoor kan worden vermoed dat hier sprake is van een domeincentrum van een grootgrondbezitter. Hierbij kan sprake zijn van grafelijk danwel kerkelijk bezit. In de 12de eeuw houdt de nederzetting op te bestaan.37 33 Boer & Cordfunke, 1995, 29 & Henderikx, 1995, 97 34 Gumbert-Hepp et al, 2007. M.u.v. een laatste vermelding voor het jaar 1009 als de stad Tiel wordt platgebrand. Er wordt voor de periode tussen 834 en 892 in de Annalen Egmundenses 28 maal over Vikinginvallen – niet op Kennemerland gericht – gesproken. 35 Henderikx, 1995, 96–101 36 Koene et al, 2003, 60–62; Ter versterking van de Echternachse claim op de kerk van Velsen is de overgeleverde tekst m.b.t. de schenking van villa Adrichem mogelijk verzonnen door de abt Theofried van Echternach (Koene et al, 2003, 67) 37 Dijkstra et al, 2006, 12-13 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
70
Afb.16: De eerste werkput uit het onderzoek Groot Olmen in 2006. De eerste sporen van een vroegmiddeleeuwse nederzetting worden zichtbaar in het vlak.
In 2006 en 2007 zijn ten zuiden van de regio IJmond eveneens vroegmiddeleeuwse nederzettingen ontdekt. In het duingebied Groot Olmen tussen Velsen en Bloemendaal zijn de resten onderzocht van vroegmiddeleeuwse nederzettingen uit de 5de tot en met de 8ste eeuw. De opgravingen geven een completer totaalbeeld van het vroegmiddeleeuwse cultuurlandschap in dit gebied dan tot nu toe bekend was. In Velsen, de meest noordelijke insteek van het onderzochte gebied, werden gebouwen uit de vroege 8ste eeuw onderzocht. Het gebied kan een bovenregionale functie worden toegedicht, gezien het grote aantal nederzettingen en het aangetroffen geïmporteerde aardewerk uit het Duitse Rijnland, uit Noorwegen (slijpsteen) en uit de Eiffel.38 De ontdekking pleit voor de theorie van het bestaan van een Karolingisch koningsgoed Adrichem in de buurt van Velsen. Deze recente ontdekkingen tonen aan dat van een intensievere vroegmiddeleeuwse bewoning van de strandwallen sprake is dan tot nu toe algemeen werd aangenomen. Dat er voor het gebied van Suithardeshaga tot Het Vlie in de periode 885 tot 922 sprake zou kunnen zijn van vroeg grafelijk gezag lijkt daarom, gezien de aangetoonde belangrijkheid, voor een deel van dit gebied dus heel goed mogelijk. De strandwallen waarop Beverwijk en Heemskerk tot ontwikkeling zijn gekomen, liggen tussen de onderzochte vroegmiddeleeuwse nederzettingen in. En als er in de ruime omgeving van Beverwijk gedurende langere periodes intensieve bewoning op de strandwallen plaatsvond, dan is het waarschijnlijk dat dat ook het geval zal zijn op de strandwallen tussen deze gebieden. Het gegeven dat bewoning in de Vroege Middeleeuwen voorkomt pleit voor de mogelijkheid van een ringwalburg te Beverwijk. Vroegmiddeleeuwse nederzettingen zijn in de directe omgeving van de Kerkbuurt echter niet aangetoond (zie §5).
Grafelijk bezit Als we nagaan welke vroegste gegevens met zekerheid en welke met waarschijnlijkheid van toepassing zijn op gezag in het gebied van de huidige Kerkbuurt, dan vinden we een vermelding in 1204 van het huis van Albert II Banjaert (? – 1223). Dit huis wordt verwoest tijdens de Loonse-oorlog in 1204, samen met het onder Alberts bestuur staande dorp Sint Agathenkerk. Roefstra toont aan dat dit het hoofdgebouw moet zijn geweest van de eerste fase van de grafelijke Curtis Hoflant, die mogelijk ontstaan is na de splitsing van het koningsgoed Adrichem in de 10de of 11de eeuw.39 Tevens maakt hij duidelijk dat dit huis in de directe nabijheid van de oudste kerk van Beverwijk bestaan heeft. Albert II Banjaert, ambachtsheer dus van Sint Agathenkerk, bevond zich als vrije edele in de directe nabijheid van de 38 Koning, 2007 39 Roefstra, 2002, 24; In de 10de en 11de eeuw is het een algemeen verschijnsel dat villa’s uit elkaar vallen door verkoop, erfenissen, schenkingen aan adel of kerk, versplinteren of inkrimpen tot een curtis met verspreide landen en goederen. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
71
graaf, en bestuurde namens die graaf Sint Agathenkerk vanuit een domeinhof, maar hij had mogelijk ook zelf bezit in dit gebied. Aangenomen wordt vooralsnog dat het in de 12de eeuw niet ongebruikelijk was dat een vrije edele zowel als leenman als als leenheer opereerde en tevens allodiaal goed bezat.40 Roefstra stelt verder dat zowel de vader als de grootvader van Albert II Banjaert, te weten resp. Bernard (Banjaert) proost van Tiel en Albert I Banjaert mogelijk eveneens in Sint Agathenkerk verbleven; een vermelding in een 14de eeuwse vertaling van een oorkonde uit 1200 houdt in dat Baern (Bernard) zijn vader opvolgt te Sint Agathenkerk. Zekerheid of zij eveneens een huis bezaten aldaar, danwel er resideerden, is er niet.41 Albert I Banjaert is evenals zijn kleinzoon een belangrijk figuur. Hij wordt o.a. als getuige vermeld in 1167 aan de zijde van graaf Floris III. Een eerste vermelding van een schout te Sint Agathenkerk, van heer in het ambacht en leenman van de graaf dus, is in 1128. Mogelijkerwijs gaat het hier al om Albert I Banjaert, of anders wellicht om diens voorouder.42 Terzake doet nu echter alleen het gegeven van de aanwezigheid van een leenman van de graaf in Sint Agathenkerk in 1128, en ook de bepaling van een belangrijk huis ter plaatse, te weten een hoofdgebouw van een grafelijke Curtis in 1204, zoals gesteld is door Roefstra. Hiermee is namelijk de directe verbondenheid van deze plek met het gravenhuis aangetoond, althans voor deze periode. Dat ook de Banjaerts in de bronnen duidelijk als belangrijk in relatie tot het gravenhuis naar voren komen, versterkt dit gegeven. De vermeldingen van 1128, 1167 en 1204 hierboven genoemd zijn interessant omdat iets gezegd kan worden over de kasteeltypen die in deze periode gangbaar waren. Ringwalburgen hielden op te bestaan rond ca.1100. Afgaande op de overblijfselen die tegenwoordig bijvoorbeeld in Zeeland nog te vinden zijn, kunnen we stellen dat dit ‘ophouden’ geleidelijk aan gebeurde en dat de tekenen van de vestingwerken in het landschap nog behoorlijk lang aanwezig konden blijven. De opvolgers van de walburgen vallen uiteen in twee groepen, beide te duiden in de periode 1050 - 1250: 1) versterkte residenties en 2) mottekastelen.43 Een voorbeeld van een ringwalburg die evolueerde in een versterkte residentie is de burg van Zutphen, waar later het gravenhof van de graven van Hamaland ontstond.44 De burg van Leiden daarentegen ontwikkelde zich tot de motte, zoals die er - wat kleine wijzigingen daargelaten – vandaagdedag nog altijd staat.45 Er is weinig bekend over het type versterkte residenties. Deze lijken met name bedoeld om de van hun goed tot goed trekkende kleine dynasten onderdak te bieden tijdens een tijdelijk verbijf. Het is ook de vraag hoezeer deze residenties versterkt waren. Met betrekking tot de residenties van de graven van Holland kan van Aelbrechtsberg (Bloemendaal) en Binnenhof (Den Haag) gezegd worden dat versterking niet of nauwelijks is aangetoond; waarschijnlijk nam het overwegend natte landschap, met de zee ten westen en veengebieden ten oosten van de landstrook, de eventuele dreiging afdoende weg.46 Een meer op verdediging gerichte constructie deed dus gelijktijdig zijn intrede: het mottekasteel. Een motte was een kunstmatig opgeworpen heuvel van 3 tot 6 meter hoogte, waarop zich een verdedigbare ronde toren bevond, veelal eerst van hout, daarna vervangen door (tuf)steen. Bewoning vond meestal plaats op de voorburcht. Mottekastelen waren zeer talrijk aanwezig met name tussen het begin van de 12de eeuw en het midden van de 13de eeuw47, waarmee voorzichtig gesteld kan worden dat een huis van Banjaert in de 12de eeuw, gezien diens status en de heersende bouwtrant eerder een mottekasteel zal zijn geweest dan een versterkte residentie. 40 Vriendelijke mededeling J. Roefstra 41 Roefstra, 2000, 15 & Roefstra, 2006, 48 42 Roefstra, 2000, 14 - 27, noot 19, pag. 22 verwijst naar: Opperman, Fontes Egmundenses,
pag. 84.
43 Jansen et al, 1996, 18 44 Jansen et al, 1996, 30 en Groothedde, 2007 45 Ende et al, 2007, 25 – 35, waarin opgenomen de originele veldtekening uit 1967 van prof.
Renaud waarop de (geërodeerde) wal van de oorspronkelijke walburg en een deel van de gracht te zien zijn.
46 Jansen et al, 1996, 30 47 Jansen et al, 1996, 38
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
72
Afb.17: Voorbeeld van een grafelijk hof of domeinhof. Deze impressie heeft betrekking op Vlaardingen rond het jaar 1000. We zien de residentie van de graaf, de schuren voor de cijnzen die de boeren aan de graaf moeten afstaan en linksonder een kapel. De grafelijke burg en de kerk bestaan gescheiden van de domeinhof en bevinden zich niet ver van de nederzetting.
Afb.18: Een impressie van Leiden aan het begin van de 13de eeuw met de motte en een nederzetting.
Het hergebruik van ringwalburgen is in de 11de en 12de eeuw met name in Duitsland een vaststaand feit; door dynastenfamilies aangewend ter tijdelijke bescherming gedurende de opbouw van hun gebieden. Gedurende de 12de eeuw raakten de verdedigingswerken echter buiten gebruik en ze werden vervangen door veel kleinere kastelen, veelal dus van het type mottekasteel, die eenvoudiger te verdedigen waren en die konden fungeren als bestuurscentra voor het rondom of nabijgelegen gebied 48, zoals van Veurne en Sint Omaars in België bekend is.49 Het is vervolgens niet moeilijk voor te stellen dat een verdedigbaar huis van Banjaert gesitueerd was op een plek waar (de al dan niet deels verweerde resten van) een ringwalburg reeds zouden liggen. Voor wat betreft de periode sluit dit goed aan. Roefstra veronderstelt, naar aanleiding van vondsten van o.a. vroegmiddeleeuws aardewerk in dit gebied, een Karolingisch domeinhof als mogelijke voorloper van het huis Banjaert.50 De militaire functie van een ringwalburg kan in de loop van de 10de of 11de eeuw inderdaad zijn overgegaan in een bewoningsfunctie zoals in Zeeland is aangetoond, en het Karolingisch domeinhof is vervolgens geëvolueerd in een huis van Banjaert in de 12de eeuw. De splitsing van het koningsgoed Adrichem in de 10de of 11de eeuw51 valt met deze ontwikkeling samen en ook zal de invloed van de vorming van de Jonge Duinen de bewoners van Adrichem gedwongen hebben op zoek te gaan naar andere woonlokaties.52 Het ontstaan van (kerk)ringdorpen in de 13de eeuw met name in Zeeland sluit vervolgens weer goed aan op het verdwijnen van de domeinhof op deze plek in 1204, gezien het circulaire karakter van het dorp Sint Agathenkerk zoals dat in stand bleef in de Kerkbuurt.53 Over precieze vorm en versteviging van het huis van Banjaert valt helaas niets met zekerheid te zeggen. Het zou zelfs mogelijk kunnen zijn dat het complex van motte en voorburcht zich binnen de gehele originele omgrachting (en eventueel ook omwalling) bevond zoals die op afbeelding 12 is geprojecteerd.54 De voorburcht met de zaal (of zalen) en bijbehorende kapel55, dienst- en bijgebouwen zou zich dan aan weerszijden van de huidige Torenstraat kunnen hebben bevonden, eveneens binnen de omgrachting. Er kan sprake zijn geweest van een ringmuur binnen dit gehele complex; geruchten over het stuiten op zware fundamenten in de Kerkstraat bij de herinrichting in de jaren 80 van de vorige eeuw wijzen hier op. Het bovenstaande is alles hoogst speculatief, maar vormt een alternatief voor de duiding die Roefstra geeft naar aanleiding van de archeologische bevindingen, die op het bovenstaande evenzeer toepasbaar zijn.56 Er is dus sprake van een direct verband tussen ringwalburgen en later grafelijk bezit, waarbij een vorm van gezag uitgaat die in sommige gevallen terug gaat op koningsgoed in de Karolingische tijd. In Beverwijk bestaat de Curtis Hoflant (I) tot 1204 met als centraal punt het huis Banjaert op de plek 48 Jansen et al, 1996, 27 49 Meulemeester, 1981 50 Roefstra, 2002, 47 51 zie noot 39 52 Morren, 2007, 21 53 CHS Provincie Zeeland – Cultuurhistorische Monumenten, www.zeeland.nl/chs – 2007, in hoeverre dorpen als ringdorpen te typeren zijn in Holland is niet bekend. 54 Roefstra, 2006, 41 – 58; Roefstra concludeert dat de voorburcht met het huis van Banjaert op of rond de plek ten zuidwesten van de Grote Kerk te Beverwijk gezocht moet worden. 55 Roefstra, 2002, 47; Voor de 12de eeuw was er geen sprake van scheiding in een wereldlijk en geestelijk deel, waardoor de vroegste kerk als kapel onderdeel kan hebben uitgemaakt van de zaal van de edele. 56 Roefstra, 2006 - Een probleem vormt dan wel een eventuele continuïteit van het bestaan van de op Van Deventers kaart ingetekende weg aan de zuidzijde van de kerk.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
73
waar we nu een ringwalburg veronderstellen. Het huis kan als mottekasteel hebben bestaan en een voortzetting zijn van een eerder aanwezig verdedigingswerk: een ringwalburg. Vroegmiddeleeuwse bewoning van strandwallen is voor vergelijkbare gebieden ten noorden en ten zuiden van Beverwijk recentelijk aangetoond, waarbij tevens sprake lijkt te zijn van belangrijk (grootgrond)bezit. Het is denkbaar dat in dezelfde periodes voor de strandwallen in het gebied Beverwijk en Heemskerk een gelijkwaardige bewoningsintensiviteit plaatshad, waarbij van cultivering en bezit van land mogelijk eveneens van een vergelijkbare of anders een integrale situatie sprake kan zijn.
Kerkelijk bezit Onderzoekers maken in diverse artikelen en studies met betrekking tot de geschiedenis van de oudste kerk van Beverwijk eenvoudig melding van ene Gutha57 die in het jaar 860 of ervoor een eigen kerk te Beuorhem schenkt aan de Sint Maartenskerk te Utrecht, zoals de goederenlijst van de Sint Maartenskerk het bezit vermeldt. Beuorhem wordt hierbij gelijkgesteld aan Sint Agathenkiricha dat wordt genoemd in een bevestiging van Utrechts bezit aan Echternach in 1063. Ondanks de diverse pogingen tot nadere verklaring van de naam Beuorhem is niet met zekerheid aan te nemen dat Beuorhem (of Beverhem) gelijkgesteld kan worden aan Sint Agathenkerk zoals Blok dat doet en velen na hem.58 Er wordt te gemakkelijk voorbij gegaan aan het feit dat er tussen 860 en 1063 sprake is van 2 eeuwen die verstrijken in een tijd waar het landschap voortdurend verandert door transgressie en regressie, overstuivingen, stormvloeden en kusterosie, hetgeen een dermate (verwoestende) invloed kan hebben gehad op een nederzetting dat het allerminst zeker is dat die zich op een zelfde plek zou zijn blijven bevinden. Mogelijke invallen van Noormannen of ander geweld zijn daarbij nog buiten beschouwing gelaten. Indien Beuorhem al gezocht moet worden in deze contreien, dan in 860 waarschijnlijk niet op de plek waar later sprake is van Sint Agathenkerk. Dat Sint Agathenkerk wel de plek is waar zich nu de Kerkbuurt en huidige kerk van Beverwijk bevinden, wordt verklaard door Roefstra.59 De archeologische gegevens uit de onderzoeken naar de kerk wijzen op mogelijk een tufstenen voorganger van de huidige Grote Kerk. In geen enkel onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een vroegmiddeleeuwse, houten voorganger die terug gaat tot 860. Dat op zichzelf kan, naast het voor de hand liggende feit dat sporen totaal zijn verdwenen of nog niet zijn waargenomen, drie betekenissen hebben: 1) Er was nooit een houten kerkje, 2) het kerkje van Gutha, ervan uitgaande dat Beuorhem inderdaad in deze omgeving geplaatst kan worden, dient gezocht te worden buiten de Kerkbuurt, of 3) het nieuwe bezit van de Sint Maartenskerk wordt opgeofferd ten behoeve van de aanleg van een ringwalburg een aantal jaren later, hetgeen niet waarschijnlijk is. Een eerste tufstenen kerk van Sint Agathenkerk zal op zijn vroegst na het midden van de 11de eeuw kunnen zijn ontstaan. Grootscheepse invoer van tuf en de daarmee samenhangende logistiek kwam op gang onder Bisschop Bernold van Utrecht (1027-1054) met de bouw van de kapittelkerken van Deventer, Emmerich en Utrecht. Stenen kerken van voor 1050 zijn zeer uitzonderlijk.60 Tijdens restauratiewerkzaamheden van de huidige Grote Kerk zijn in de vulmuren tufsteen en kalkspecie als secundaire puinopvulling aangetroffen, en tien tot twaalf lagen tufsteen in de fundamenten aan de zuidoostzijde, qua formaat aan het baksteenformaat aangepast en te dateren van voor 1204. Onduidelijk is in hoeverre zich dat doorzet in de rest van de funderingen. Dat de tuf qua formaat voor de fundering is aangepast bij de bouw van de 13de eeuwse kerk, duidt op secundair gebruik van tuf dat wellicht afkomstig was van het huis van Banjaert en/of van een eerdere tufstenen voorganger van de kerk.61 Misschien is er op deze plek van een houten of tufstenen voorganger van de kerk helemaal geen sprake en is bij de constructie van een huis van Banjaert62 ook geen stenen kerkje binnen het mottecomplex opgeworpen. Mogelijk was er een eerdere houten of tufstenen kerk in de directe omgeving aanwezig, die pas na de verwoestingen in 1204 vervangen werd door de 13de eeuwse kerk, waarbij bij 57 Tot op heden is niet verklaard wie Gutha geweest zou kunnen zijn. Mogelijk wijst de naam op een Friese connectie met Vikingheerschappij. Zo bestaat er een vroeg 13de eeuws manuscript de Gutasaga die verhaalt over de pre-christelijke geschiedenis van Gotland en diens bewoners de Gutar, die een handels- en verdedigingsovereenkomst sluiten met de Zweedse koningen en vrij toegang hadden tot de door de Zweden beheerste (handels) gebieden. Zie verder: Peel, C – 1999. 58 Bijvoorbeeld: Numan, 2005, 117; Roefstra, 2002, 29; Koene et al, 2003, 75; Alders, 2006, 9 59 Roefstra, 2000, 15 60 Hartog, 2003, 18 61 Roefstra, 2006, 45 62 Of een voorganger van het huis Banjaert in de periode tussen 1050 en 1128. De tijd omstreeks 1050 kan als markering beschouwd worden voor zowel de opkomst van mottekastelen als voor de startperiode voor intensiever gebruik van tufsteen bij de bouw van belangrijke gebouwen. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
74
Afb.19: Een impressie van een houten kerkje rond het jaar 1000. Het kerkhof is omgracht en het kerkje heeft geen toren.
de bouw gebruik werd gemaakt van baksteen en de al eerder genoemde tuf. De archeologische onderzoeken staven vooralsnog deze veronderstelling. De aanwezigheid van een alternatieve kapel kan dan samenhangen met de vorming van het ambacht waarvan in 1128 sprake is, een tijd waarin ook het huis van Banjaert ontstaat. Dit kan de kapel zijn waarvan in de oorkonde uit 1063 melding wordt gemaakt.63 Na de verwoestingen in 1204 tijdens de Loonse Oorlog zal deze verdwenen kapel zijn heropgebouwd op de plek waar nu de Grote Kerk zich bevindt. Het ligt echter voor de hand een tufstenen kerk te veronderstellen op de plek van de huidige Grote Kerk te Beverwijk. Het is ook mogelijk dat de resten van zowel een tufstenen als een houten voorganger zich wel degelijk op deze plek bevinden, namelijk pal onder het schip van de huidige Grote Kerk waar tot dusver nooit onderzoek gedaan is. De plattegrond van een 11de eeuwse of vroegere kerk zal niet veel groter zijn dan ca. 6 x 12 meter64 en kan zich dus binnen de plattegrond van de 13de eeuwse kerk bevinden. Opmerkelijk is dan wel dat een voorganger van een kerk te Sint Agathenkerk op deze plek Echternachs bezit zou zijn op het moment dat het huis van de leenman van de graaf er pal naast zou hebben gestaan als zijnde het centrum van een grafelijk domeinhof tot 1204. Wellicht zelfs onderdeel uitmakend van 1 complex, terwijl de graaf van Holland (evenals de bisschop van Utrecht) moeite doet om de bezittingen van Echternach65 in zijn macht te krijgen. Dit lukt in 1156, waarna de graaf van Holland de goederen schenkt aan het klooster van Egmond, voor zover dat met ‘onrechtmatig’ toegeëigend bezit al niet gebeurd was. De kerk van Haarlem bijvoorbeeld wordt net als die van Sint Agathenkerk genoemd in de jongste kerkenlijst (1063) van de abdij van Echternach, maar niet in de oorkonde uit 1063. Vermoedelijk is de Haarlemse kerk door de graven van Holland wederrechtelijk in bezit genomen gezien het feit dat de graven van Holland in Haarlem een hof met kerk hadden.66 Men kan zich afvragen of te Sint Agathenkerk in beginsel niet van een vergelijkbare situatie sprake is. De houten kapel (en de eventuele tufstenen opvolger) van Sint Agathenkerk waarvan in 1063 sprake is, zal daarom misschien elders gezocht moeten worden in het dorp dat de Egmondse monnik Allinius apart vermeldt in de berichtgeving over de verwoesting van het huis van Banjaert in 1204; “Lodewijk echter sloeg de vleugels uit tot aan Egmond en legde de goederen van Albert in de as, evenals het onder diens gezag staande dorp genaamd Sint Agatha, en het huis van Wouter”.67 Bovendien is maar globaal bekend wanneer de kerk gesticht is. In de oorkonde van 1063 wordt namelijk vermeld dat de daarin genoemde kapellen niet waren geconsacreerd en geen afgebakend gebied als parochie toegewezen hadden gekregen. Het is dus mogelijk dat deze kapellen, waaronder die van Sint Agathenkerk, toen nog maar pas waren gesticht.68 Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er een kerkelijk machtscentrum in Beverwijk zou hebben bestaan waarbij sprake van gezag zou kunnen zijn dat zou kunnen samenhangen met de aanleg van een ringwalburg. Het lijkt daarom uitgesloten dat van kerkelijke invloed op de mogelijke aanwezigheid van een ringwalburg te Beverwijk sprake is.
Vikingbezit Naast koninklijk, grafelijk en kerkelijk bezit en het daarmee samenhangende gezag met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van een ringwalburg te Beverwijk is er een vierde gegeven dat niet onbelicht kan blijven: Vikingbezit. We zagen al dat er gedurende een korte periode in de 9de eeuw sprake was van Vikingoverheersing in Kennemerland, namelijk van 882 – 885 als Godfried graafschappen en lenen in Kennemerland krijgt overgedragen om er zich met zijn mannen te vestigen.69 Kan het zijn dat de mogelijke aanwezigheid van een verdedigingswerk ter hoogte van de huidige Kerkbuurt in Beverwijk is opgeworpen door Vikingen? 63 Hendrikx, 1995, 104 64 Numan, 2005, 56 e.v. 65 De moederkerken te Velsen, Heiloo, Petten, en de daarvan afhankelijke kapellen in Harg, Ketel, Overschie, Rijnsburg, Warmond, Leimuiden, Rijnsaterwoude, Esselijkerwoude, Agathenkiricha (Beverwijk), Heemskerk, Assendelft, Spaarnwoude, Sloten, Egmond, Alkmaar, Schermer, Mijsen, Wognum, Oudorp en Vronen (St. Pancras) 66 Numan, 2005, 17 67 Roefstra, 2000, 17, noot 47 pag. 23 68 Numan, 2005, 16 - noot 22 69 Tuuk & Winter, 2007, 276 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
75
Allereerst dienen we ons af te vragen waar Godfried zich in Kennemerland ophield met zijn mannen. Godfried trouwde de Karolingsche prinses Gisle, de dochter van Lotharius II, en had banden met het Deense koningshuis. Hun verblijfplaats zal een belangrijke plek moeten zijn geweest, gezien hun status en afkomst. Van der Tuuk en Van Winter achten daarom Egmond de uitgelezen plek als standplaats van de Deense heersers. Vooral de belangrijkheid van Egmond als mogelijke verblijfplaats van de Friese koning Radbod in het verleden, maar ook het opkomen van Egmond als handelsplaats tijdens het bewind van Rorik, en de belangrijkheid van Egmond als geestelijk centrum in het latere graafschap Holland doen hen tot deze conclusie komen. Bovendien had Egmond een verbinding met open zee waarmee het een strategische plek was voor hun residentie, al worden Velsen en Bergen goede papieren toegedicht als het gaat om mogelijke alternatieve vestigingsplekken.70 Velsen met name om de strategische ligging aan het IJ en de relatief eenvoudig te controleren smalle strook begaanbare zandgronden. Door een slechte verbinding met zee zal Velsen geen optie zijn geweest als vestigingsplaats.71 Meer strategisch dan Velsen ligt de plek waar de huidige Kerkbuurt van Beverwijk zich bevindt. De smalle strook begaanbare zandgronden was hier het smalst -Holland op zijn smalst-. Bovendien kan de baai die door de kromming in het stroomgebied van het IJ in dit gebied wordt gevormd een aantrekkelijke aanlegplaats zijn geweest voor schepen om bijvoorbeeld de doorgang naar de Dye richting Egmond te controleren.72 Omdat de plaats Egmond door Van der Tuuk en Van Winter als residentieplaats aannemelijk wordt gemaakt om genoemde redenen, zal van een vestigingsplaats voor Godfried en zijn mannen in Beverwijk geen sprake zijn. Wel kan het zijn dat zich hier een vooruitgeschoven zuidelijke post bevond ter verdediging van het bolwerk Egmond tegen vanuit zuidelijke richting komend gevaar. Zo kan hetzelfde voor Bergen overwogen worden met betrekking tot gevaar uit noordelijke richting. Met Egmond dicht bij zee gelegen, nagenoeg in het midden tussen deze twee plaatsen, een doorgaande waterweg vanaf de Dye startend bij Beverwijk en de hiermee in verbinding staande uitloper van de Zijpe bij Bergen optimaal onder controle, is dit de meest sterk denkbare verdediging tegen Frankisch gevaar. Het zou in theorie zelfs mogelijk kunnen zijn dat een dergelijke linie reeds is opgeworpen door Rorik vanaf 850. Een verblijf van Rorik in het voor het Frankische leger slecht bereikbare Egmond in Kennemerland is niet onmogelijk als we bedenken dat Dorestad eenvoudig bereikbaar was voor het Frankische leger en bovendien dat Rorik in 844 door Lotharius I al eens was gearresteerd (maar ontsnapte), zodat hij sindsdien op zijn tellen zal hebben gepast. De Friese bevolking wist Rorik in 867 uit het Friese gebied te verdrijven.73 Een minder voordehandliggende mogelijkheid is het ontstaan van een ringwalburg uit een Viking-winterkamp. De kampen van Vikingen lagen direct bij de aanlegplaats van de vloot, langs rivieren of zijrivieren en werden versterkt als het om vijandelijk gebied ging. Ze vormden de uitvalsbasis voor de landlegers die in het omringende gebied als ‘werkterrein’ plunderend rondtrokken. Deze taktiek van systematisch leegroven deed zijn intrede vanaf 879 met de komst van Vikingen vanuit Engeland, die daar waren verslagen door koning Alfred de Grote van Wessex. De versterkte winterkampen fungeerden als verzamelplaats voor buit en levensmiddelen en als vluchtplaats.74 In het geval van een sterkte op een vooruitgeschoven zuidelijke post kan gedacht worden aan een (ringwal)burg, waarvoor in Bergen ten noorden van Egmond dus al een vermoeden bestaat (Oudburg). Vikingen waren met het bouwen van sterktes namelijk niet onbekend. Godfried zelf weerstond een belegering van Frankische troepen in 882, waarna hem door de keizer de verdediging van de Friese kusten werd toevertrouwd. Het is mogelijk dat hij ook een rol speelde bij de aanleg van de sterkte ter overwintering te Duisburg.75 Onder zijn gezag kan dus een ringwalburg zijn aangelegd in Beverwijk tussen 882 en 885, die ofwel onder bewind van de latere graven in stand is gehouden, of de militaire functie verloor, maar uiteindelijk is gaan functioneren als
70 Het is mogelijk dat het toponiem Velzerburg verwijst naar een sterkte, ook mogelijk is dat burg hier teruggaat op overblijfselen van een van de Romeinse castella, zoals bij sommige andere toponiemen eindigend op –burg het geval is. 71 Tuuk & Winter, 2007, 289 72 Er is in de 12de eeuw mogelijk sprake van een haven te Sint Agathenkerk als de Kennemers onder aanvoering van Albert Banjaert (II) en Wouter van Egmond per schip vanuit Sint Agathenkerk vertrekken om Amstelveen en omgeving aan te vallen. Zie verder: Roefstra, J., 2000, pag. 18 73 Tuuk & Winter, 2007, 278 74 Henderikx, 1995, 89-92 75 Tuuk & Winter, 2007, 276 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
76
Afb.20: Situatie in 900 n.C. van het gebied rond Egmond volgens Bremer. We zien de Dye in verbinding staan met het Bergermeer. Er worden drie mogelijkheden voor een open verbinding met zee getoond. De Roossloot wordt de meest aannemelijke verbinding genoemd, omdat die het laatst verzandde. Rechtsboven in de afbeelding bevindt zich de verbinding met de uitloper van de Zijpe richting Petten.
Afb. 21: De vroegmiddeleeuwse vindplaatsen in Beverwijk en Heemskerk.
centrum van een domeinhof Curtis Hofland I als in de 10de of 11de eeuw het koningsgoed villa Adrichem versnippert. Tenslotte rest de vraag of de bevolking zelf een verdedigingswerk zou kunnen hebben opgeworpen ter bescherming tegen gevaar. Dit gevaar zou dan het gevaar van Vikingaanvallen inhouden. In vergelijking met Zeeland (Domburg), het rivierengebied (Dorestad, Tiel) en de IJssel (Zutphen, Deventer) lijkt het strandwallengebied van de huidige IJmond in de Vroege Middeleeuwen te onbeduidend om diens bewoners geducht te achten voor Vikingenaanvallen. Er zijn geen grote handelsnederzettingen en geen belangrijke residenties, kloosters of kerken die een aantrekkelijke buit in het vooruitzicht stelden voor rovers. Dit gebied zal hoofdzakelijk een agrarisch karakter gekend hebben, landbouw en veeteelt dus, bestuurd vanuit domeinhoven. Vaak wordt vergeten dat Vikingenaanvallen voor een groot deel met het inslaan van proviand verband hielden. Op het oog onbeduidende agrarische gebieden op de route naar handelsnederzettingen kunnen wel degelijk doelwit zijn geweest. Het opwerpen van een modern verdedigingswerk als een ringwalburg uit eigen beweging door de bevolking lijkt uitgesloten. Vanuit financieel en organisatorisch oogpunt bezien is centraal gezag onontbeerlijk. De archeologie toont dat vroegmiddeleeuwse bewoning van Beverwijk en Heemskerk voornamelijk ten noorden van de huidige Kerkbuurt plaatsvindt (zie §5). De bewoning van de geestgronden in de vroege middeleeuwen is dynamischer verlopen dan werd aangenomen. Voorheen werd aangenomen dat de bewoning zich concentreerde rondom deze geestgronden waarop het bouwland was gelegen (kransdorpen). Gebleken is dat vroegmiddeleeuwse nederzettingen bestonden uit clusters van hooguit drie of vier boerderijen die na verloop van tijd binnen een bepaald territorium enkele honderden meters konden worden verplaatst.76 De ligging van een ringwalburg ter hoogte van de Kerkbuurt te Beverwijk impliceert gevaar voor deze bewoners komende vanuit noordelijke richting; men zal immers niet geneigd zijn het gevaar tegemoet te vluchten. De vraag in hoeverre het systeem van bevaarbare doorgaande routes in het noordelijke voormalige Oer-IJ estuarium inmiddels verzand was in de Vroege Middeleeuwen is een interessante, daar gevaar eerder vanuit de zuidkant te verwachten viel vanwege de open verbinding met het Almere. Vooralsnog is onbekend wat de vroegmiddeleeuwse bewoningssituatie was ten zuidwesten van de Kerkbuurt. Indien er sprake is van een vluchtburg, dan kan deze functioneel zijn geweest voor de wijde omgeving. Van de burgen in Zeeland is bekend dat ze een aantal kilometers buiten bewoond gebied lagen. Dit zou betekenen dat een Beverwijkse ringwalburg een toevluchtsoord geweest zou kun-
76 Bult, E. et al, 2006 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
77
nen zijn voor bewoners in een gebied dat het huidige Velsen tot Heemskerk bestrijkt. Mogelijk is er zo ook een verband met de eerder genoemde vermoede Velzerburg.
§5 Archeologie De archeologie laat voor wat betreft de Vroege Middeleeuwen in de regio Beverwijk-Heemskerk een aantal resultaten zien. De vondsten beperken zich voornamelijk tot schervenmateriaal. Behalve een huisplattegrond uit de Karolingische tijd tussen Beverwijk en Wijk aan Zee, aangetroffen tijdens de uitbreiding van Hoogovens in 1963 77, zijn geen nederzettingen of huisplattegronden aangetroffen die enig licht zouden kunnen werpen op een relatie met de strandwallen ten noorden en ten zuiden van dit gebied. De vondstlokaties zijn in afbeelding 21 in kaart gebracht aan de hand van de beschrijvingen van die lokaties waar vroegmiddeleeuws materiaal werd aangetroffen volgens de dag- en jaarverslagen van de AWN afdeling Beverwijk-Heemskerk en de resultaten van onderzoeken van archeologische bedrijven (1967 – 2008). Bewoningssporen uit de Vroege Middeleeuwen zijn niet talrijk in Beverwijk en Heemskerk; van de 321 onderzochte lokaties in Beverwijk en Heemskerk (resp. 171 en 150) tot 2005 leverden 23 lokaties (resp. 8 en 15) vroegmiddeleeuws materiaal op.78 In afbeelding 21 zijn alle vindplaatsen ingetekend waarvan vast staat dat het gevonden materiaal de periode Vroege Middeleeuwen betreft en als zodanig in de literatuur is genoemd79 of in de gecategoriseerde werklijsten van de AWN werkgroep voorkomt.80 Het merendeel van de vondsten –veelal schervenmateriaal– is behalve gedetermineerd als zijnde vroegmiddeleeuws (7de - 10de eeuw) (nog) niet nader omschreven of onderzocht. In afbeelding 22 zijn dezelfde lokaties geprojecteerd op een kaartje dat representatief kan zijn voor de situatie voor Beverwijk en Heemskerk in de 9de eeuw. Afgebeeld zijn de geest Hoflant (3) en de Heemskerkergeest (4) als de hoger gelegen delen van de strandwal met de kerkplaatsen Sint Agathenkerk (1) en Heemskerk (2) aan de zuidelijke uiteinden. Verder zijn de oudst bekende wegen in dit gebied gestippeld afgebeeld. Of deze in de 9de eeuw reeds bestonden als weg of pad, staat niet vast81. Opvallend is wel dat het merendeel van de vondstlokaties zich aan of nabij een van deze wegen bevindt. Verder valt op dat er zich tussen de twee hoger gelegen geestgronden een concentratie vondstlokaties bevindt (III) in de huidige wijk Beijerlust. De onderzoeken hier zijn tot op heden niet uitgewerkt en de vondsten van deze vindplaatsen zijn nog niet of nauwelijks onderzocht. Wel uitgewerkt is het onderzoek van de lokatie Kerkweg – Oosterweg (I) op de geest te Heemskerk, waarvan de (contextloze) vondsten zijn geanalyseerd en waarover is gepubliceerd.82 De belangrijkste conclusie met betrekking tot deze lokatie is dat zowel hoeveelheid als type van het gevonden aardewerk wijst op continue bewoning vanaf de IJzertijd tot de Late Middeleeuwen, waarbij gebruiksaardewerk uit de Merovingische tijd (400-725 n.C.) en Karolingische tijd (725-900 n.C.) het meest ruim zijn vertegenwoordigd, waarmee een nederzetting kan worden verondersteld gedurende beide periodes. Een kleinschalig onderzoek aan de rand van de strandwal, tegenwoordig de Beneluxlaan (II), leverde sporen op uit de Vroege Middeleeuwen die eveneens werden uitgewerkt en waarover werd gepubliceerd.83 Deze sporen uit de 9de – 10de eeuw worden met de ontginning van de lager gelegen gronden in verband gebracht. Op deze lager gelegen gronden zijn vondsten gedaan uit de 6de en 7de
77 Calkoen, 1967 en Comis, 2002 78 Tuin, (in voorbereiding) 79 Jaarverslagen AWN afd.4 Beverwijk-Heemskerk (met vriendelijke medewerking van J. Kleijne), Archeologische kroniek Holland, lit. Historische verenigingen Beverwijk (HGMK) en Heemskerk (HKH), Westerheem, (Onderzoeks)rapporten ADC, Hollandia, AAC en SCENH. 80 De kaart is niet representatief voor de densiteit van de complexen; 1 aanduiding kan variëren van enkele scherven tot enkele honderden scherven. 81 Wieland Los, 1952, 115 82 Wiegmans, 2002 83 Hulst, 2002 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
78
Afb. 22: De vroegmiddeleeuwse vindplaatsen van afb. 21 geschetst in 9de eeuwse situatie.
Afb.23: Scheepsplank van een aakachtige plankboot gevonden nabij de Beneluxlaan in Beverwijk. De beukenhouten zijplank werd hergebruikt als waterkering in een van de ontginningssloten van de geest Hoflant in de 10de-11de eeuw. In de gaten stak men wiggen ‘prikken’ om het mosbreeuwsel vast te zetten t.b.v. het waterdicht maken van de boot. 84 (Collectie Provinciaal depot voor bodemvondsten, Wormer, inventarisnummer 6048-1)
Afb. 24: Karolingische waterput aan de Galgenweg.
eeuw (IV), waaronder een offerplaats uit de 6de eeuw, waarna door vernatting van de veengronden eventuele bewoning onmogelijk zal zijn geworden. Omdat de gegevens beperkt zijn met betrekking tot de Vroege Middeleeuwen en er geen huisplattegronden zijn ontdekt, mogen we slechts voorzichtig veronderstellen dat er bewoning kan zijn geweest op tenminste één of twee lokaties (I en II).84 In de Kerkbuurt (Kerkstraat, Torenstraat, Jan Alsweg, Grote Kerk) zijn in de periode van 1967 tot 2006 volgens de werklijst van de AWN afdeling 4 Beverwijk - Heemskerk tweeëntwintig archeologische onderzoeken (waarnemingen) geweest. Deze onderzoeken waren niet grootschalig en zijn beperkt uitgewerkt. De vondsten die zijn gedaan in de Kerkbuurt uit de Vroege Middeleeuwen zijn een Karolingische schijffibula en Karolingisch aardewerk nabij de kerk van Beverwijk, en Badorf aardewerk in de Torenstraat.85 Ook zijn in de Torenstraat een vijftigtal veldkeien aangetroffen, waarvan niet duidelijk is of ze als fundament voor een gebouw hebben gediend en zo ja in welke tijd.86 Een archeologisch onderzoek aan de Galgenweg / Grote Houtweg in februari 2008 door het archeologisch bedrijf Hollandia Archeologen leverde overwacht sporen op die duiden op bewoning van deze plek in de Karolingische tijd (8ste - 10de eeuw). De resultaten omvatten twee waterputten, diverse paalgaten en greppels, en fragmenten aardewerk, maalsteen en huttenleem.87 (afb.24)
§6 Geologie Beverwijk is gelegen op de oostflank van een oude strandwal, die in noordelijke richting loopt. In het noorden wordt deze strandwal onderbroken door het Oer-IJ-estuarium. De opbouw van het kustgebied in Kennemerland met het duin en polderlandschap is tot stand gekomen door elkaar opvolgende overstromingen (transgressies), het terugtrekken van zee (regressies) en overstuivingen. Dit proces had tot gevolg dat er zich steeds nieuwe bodems vormden, die bij onderzoek vaak goed te onderschei 84 Vlierman, 2002 en Hulst, 2002 85 Archeologische werkgroep werklijst: BEV21, BEV85, BEV92B, fibula is een particuliere detectorvondst, complex- en contextgegevens ontbreken helaas in alle gevallen. 86 De concentratie van een vijftigtal veldkeien op deze plek en het ontbreken van verdere veldkeivondsten tijdens 21 overige onderzoeken in de Kerkbuurt wijzen mogelijk in de richting van een fundament van een houten kerk. Veldkeien die als fundering dienden hadden vaak 1 vlakke zijde. Deze platte zijden werden naar boven gericht om de vloerplaten te dragen (Numan 2005, 57). In de 9de eeuw werden onderregels van houten kerken die volgens de raamconstructie gebouwd werden op enkele keien of rijen van kleine palen geplaatst (Numan 2005, 59). Ook is de suggestie gedaan dat de aangetroffen keien van bestrating deel kunnen hebben uitgemaakt (Roefstra 2006, 46). Specifieke gegevens over de veldkeien uit de Torenstraat ontbreken helaas. 87 Médard, 2008 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
79
den zijn in de profielen. In de Romeinse tijd trok de zee zich eerst terug en traden er verstuivingen op waarbij vanaf 100 n.C. sprake is van natte en droge fasen waarin veenvorming plaatsvond. Rond 300 n.C. overspoelde de zee de lager gelegen gebieden, bekend als de Duinkerke-II transgressies. Deze overstromingen kunnen de reden zijn geweest voor de ontvolking van deze streken aan het eind van de Romeinse Tijd. Vanaf ca. 550 n.C. trok het zeewater zich weer terug. Jelgersma et al. zien dat rond 800 opeens grote verstuivingen optreden in de Oude Duinen en constateren een verandering in het pollen-spectrum (ontstaan van een open landschap). Zij koppelen dit aan ontbossing van het landschap. Aan het begin van de 11de eeuw begint de zee wederom de kustvlaktes te overstromen, de zgn. Duinkerke-III transgressies. In de hogere Middeleeuwen vindt er opnieuw ontbossing plaats, maar dan op grotere schaal. Dit kan te maken hebben, volgens Jelgersma et al., met de toename van landbouw in de marginale delen van het land. Het gaat hier om de vorming van de zgn. Jonge Duinen vanaf ca. 1150 n.C.88. Door het ontbreken van stratigrafische gegevens89 van de Kerkbuurt en omgeving is tot nu weinig bekend over hoe hoog gelegen deze plek lag ten opzichte van de omgeving gedurende de diverse periodes. Interessant zou zijn om te weten of de Kerkbuurt in de Vroege Middeleeuwen ten opzichte van de omgeving alleen al door een verhoging in het landschap een strategische plek zou kunnen zijn voor een verdedigingswerk, danwel voor bewoning geschikt zou zijn. De Kerkbuurt lijkt een plek te zijn die gedurende de verschillende perioden in de geschiedenis een droog -dus hoog- gelegen gebied was. Het kaartje afbeelding 25 is een uitsnede naar de algemene hoogtekaart van Beverwijk uit 1969, geprojecteerd op het stratenverloop van 1972.90 De genoemde hoogtes zijn een precieze projectie van het origineel uit 1969.91 De plek waar de ringwalburg wordt verondersteld is ten opzichte van het omliggende gebied het meest hoog gelegen; de maaiveld hoogtes blijken rond de ca. 3.0 meter NAP schommelend een constante in de cirkel. (Opvallend is de hoogte 3.4 op de plek in de Kerkstraat waar in afbeelding 12 de aarden wal wordt verondersteld). Door de vorming van de Jonge Duinen vanaf de 12de eeuw zijn de in afbeelding 25 weergegeven hoogtes niet representatief voor een vroegmiddeleeuwse situatie. De Grote Kerk vormt het oudst overgebleven object in dit gebied. Toekomstig onderzoek in de directe omgeving van de kerk of het kerkhof kan uitsluitsel geven over de stratigrafie die nu onbekend is. Tijdens vroegere onderzoeken zijn weliswaar beschrijvingen gemaakt van de samenstelling van de diverse grondlagen op diverse lokaties direct rondom de kerk, deze informatie is echter onbruikbaar om het maaiveld in de Vroege Middeleeuwen vast te stellen.92
88 Jelgersma et al, 1970, met dank aan J. Kleijne. 89 De gegevens van de geologische situatie die in het kader van de Archeologische Kennis Inventarisatie (AKI) van het AAC op regionaal niveau van Beverwijk paleo-morfologisch zijn gereconstrueerd, geven helaas een te algemeen beeld om specifiek uitspraken te kunnen doen over de Kerkbuurt te Beverwijk. Bovendien berusten deze reconstructies niet op feitelijke meetgegevens. Dit geldt overigens voor het overgrote deel van het Nederlandse duingebied; de betekenis van landerosie en verstuivingen in relatie tot bewoningsgeschiedenis en de vorming van cultuurlandschap in de kuststreek is nauwelijks bekend. Bult, E. et al, 2006 90 Gem. Beverwijk, afd. geo-informatie en ontwerp - Hoogtekaart van Nederland, no. 19C Zuid, Beverwijk -1969, sector gemeten door gemeente Beverwijk 1961-1969. 91 De originele kaart (zie noot 90) bestaat uit 2 delen van welke de grenzen helaas de Kerkbuurt doorsnijden. 92 Gulik, 1979 HGMK Ledenbulletin 31, 2008
80
Afb.25: Hoogtes Kerkbuurt e.o. te Beverwijk op het stratenplan van 1972, a.h.v. Hoogtekaart van Nederland, no. 19C Zuid, Beverwijk 1969, sector gemeten door gemeente Beverwijk 19611969.
§7 Conclusie Het stratenplan zoals dat eeuwenlang voor de Kerkbuurt van Beverwijk bestond -met name het verloop van de Heereweg, de oude doorgaande weg over de strandwal- kan zijn ontstaan door de aanwezigheid van een vroegmiddeleeuwse ringwalburg. Met betrekking tot de vraag welk centraal gezag verantwoordelijk kan zijn voor de aanleg van een vluchtburg te Beverwijk, kan de kerkelijke macht worden uitgesloten. In aanmerking komen alleen graaf Gerulf of Dirk I als het gaat om aanleg ter bescherming van het volk tegen Vikingaanvallen, mogelijk in opdracht van de koning zelf. Er zijn ook aanwijzingen dat de Vikingen zelf het centrale gezag vormden in het laat 9de eeuwse Kennemerland, in de periode dus voorafgaand aan het ontstaan van het Hollandse gravenhuis. Daarom kan ook worden gedacht aan een aanleg van een burg door Vikingen. Het zou als een zuidelijke, militaire post op een strategisch punt gelegen de residentieplaats Egmond tegen de Frankische legers kunnen hebben beschermen als onderdeel van een groter verdedigingswerk. De aanleg zou in dat geval door Godfried of mogelijk al door Rorik zijn geïnitieerd. Na het in onbruik raken van de ringwalburg kan een Karolingisch domeinhof als voorloper van de grafelijke Curtis (I) door versnippering van koningsgoed zoals dat in de 10de en 11de eeuw voorkwam, op deze plek zijn ontstaan. Het huis van Banjaert was het centrum van de grafelijke Curtis (I) in de 12de eeuw, dat in 1204 tijdens de Loonse Oorlog werd verwoest. Dit huis zal gezien de tijd en status waarschijnlijk een mottekasteel geweest zijn; (resten van) ringwalburgen evolueerden vaker in mottekastelen. Daarmee is ook een verband met het centrale gezag gelegd, namelijk het gravenhuis van de Graven van Holland; de Banjaerts zijn als leenmannen van de graaf belangrijk en invloedrijk en treden op als bestuurders namens de graaf. Voor de verschillende plaatsen elders in Nederland, maar ook in België, waar (mogelijk) sprake is van een ringwalburg, is verbondenheid met grafelijkheden in de Late Middeleeuwen meer regel dan uitzondering. Gegevens uit de vroegmiddeleeuwse periode in en rond de Kerkbuurt, maar ook over de vorming van het landschap in deze periode, en dus over de relatie van het landschap met diens bewoners, zijn tot op heden in beperkte mate aanwezig, maar veel te summier om verbanden te kunnen leggen in een breder perspectief. Uitsluitsel over wel of geen aanwezigheid van een ringwalburg in de Kerkbuurt te Beverwijk kan alleen de archeologie ons geven, waarbij archeologische vaststelling waarschijnlijk alleen nog mogelijk is door (delen van) de omliggende gracht als zodanig te interpreteren. Het is goed mogelijk dat op het kerkterrein het bodemarchief zodanig intact is gebleven dat toekomstige onderzoeken daar informatie over de mogelijke aanwezigheid van een ringwalburg in Beverwijk kunnen opleveren.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
81
Literatuur Alders, G.P. et al - Het ontstaan van Beverwijk als stedelijke nederzetting, 1998. Alders, G.P. - Een lakenhal en woontoren aan de Breestraat te Beverwijk in: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, pag. 42-47, 2002. Alders, G.P. - Cultuurhistorisch kader voor het plangebied binnenstad gemeente Beverwijk - SCENH rapport 23, 2006. Berg, R. van den, - IJsselsteden geven Vikingverleden prijs - Christelijk betrokken Nederlands Dagblad - maandag 7 april 2008 - http://www.nd.nl/. Blok, D. - De Franken in Nederland, 1979. Boer, D. de, en Cordfunke, E. - Graven van Holland, 1995. Bremer, J.T. - Het Estuarium van Egmond: een invalspoort voor de Vikingen? in: Alkmaars Jaarboekje, pag. 40-49, 1971. Bult, E. et al - De Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd in West-Nederland, 2006, Par. 2.1: De relatie tussen mens en landschap - Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (hoofdstuk 16, versie 1.0) pag. 4. Bult, E. et al - De Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd in West-Nederland, 2006, Par. 2.4: Dorpsvorming in het duingebied - Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (hoofdstuk 16, versie 1.0) pag. 8. Calkoen, H.J. en Bosman, M. - Een Karolingische woonplaats bij Wijk aan Zee (gem. Beverwijk) in: Westerheem Jaargang XVI, no. 5, pag. 224-231, 1967. Comis, S. - Een Karolingische nederzetting bij Wijk aan Zee in: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, pag. 16-23, 2002. Cordfunke, E. - Opgravingen in Egmond, 1984. Dijkstra, M. et al - Limmen - De Krocht - De opgraving van een middeleeuwse plattelandsnederzetting in Kennemerland - AAC rapport 41, 2006. Ende, H. van den et al. - Archeologische en bouwhistorische ontdekkingen in Leiden in: Dwars door de stad, 2007. Groothedde, M. - Vikingen in Zutphen in: Opgegraven verleden van Gelderland, 2007, pag. 148-153. Groothedde, M. - Zutphen, Gelderse stad in de Middeleeuwen in: Opgegraven verleden van Gelderland, 2007, pag. 162-167. Gulik, R. van - Een onderzoek bij de Grote Kerk in Beverwijk in: Ledenbulletin nr.5, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, pag. 19-23, 1979. Gumbert-Hepp, M. et al - Annalen van Egmond, 2007. Hartog, E. den - Bouwen voor prestige, ziel of vrede - De oudste stenen kerken in Holland en hun opdrachtgevers in: Bulletin KNOB 1998-1, pag. 15-30, 2003. Heeringen, R.M. van et al - Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, 1995. Henderikx, P.A. - De ringwalburgen in het mondingsgebied van de Schelde in historisch perspectief in: Heeringen, R M. van et al - Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, 1995. Hoek, C. - Westerheem jrg. 18, pag. 148, 1969. Hoek, C. - De ontwikkeling gedurende de dertiende eeuw van het verdedigbare bakstenen huis in het Maasmondgebied in: regionaal-historisch tijdschrift Holland jrg.4 nr.5, 1972. Hulst, M. - Archeologisch onderzoek bij het Europaplein in: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, pag. 11-15, 2002. Immerzeel, T. - Archeologische Kroniek Holland over 1990 in: tijdschrift Holland jrg.23 nr.6, pag. 360. Jansen, H.L. et al - 1000 jaar kastelen in Nederland, functie en vorm door de eeuwen heen, 1996. Jelgersma, S. et al - The coastal dunes of the western Netherlands; geology, vegetational history and archeology, Mededelingen Rijks Geologische Dienst, Nieuwe Serie no.21, pag. 93-167, 1970. Koene, B. et al - Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, 2003. Koning, J. de - Landschap Noord-Holland nr. 3, pag. 26-29, 2007. Linden, J. van der - De geschiedenis van de Grote Kerk te Beverwijk. Médard, A. - Inventariserend veldonderzoek Galgenweg/Grote Houtweg, Beverwijk - HOLLANDIA reeks 196, 2008. Meulemeester, J. de - Circulaire vormen in het Vlaamse kustgebied, Archaelogia Belgica 234, 1981. Meulemeester, J. de - Circulaire vormen in Oost Vlaanderen, Archaelogia Belgica 259, 1984. Morren, J. - De Adrichemmer en Breesaper tienden in: Ledenbulletin 30, Historisch Genootschap MiddenKennemerland, pag. 17-38, 2007. Numan, A.M. - Noord-Hollandse kerken en kapellen in de Middeleeuwen ca. 720-1200, 2005. Peel, C. - Guta Saga: The History of the Gotlanders, 1999. Polderman, T. - Zeeland in de Vroege Middeleeuwen, 2001. Roefstra, J. - Wie was Albert Banjaert en waar stond zijn kasteel in: Ledenbulletin 24, Historisch GenootschapMidden Kennemerland, pag. 14-27, 2000. Roefstra, J. - Van curtis tot kasteel in: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, pag. 24-34, 2002. Roefstra, J. - Op zoek naar het kasteel van Albert Banjaert, deel II in: Ledenbulletin 29, Historisch GenootschapMidden Kennemerland, pag. 41-58, 2006.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
82
Sarfatij, H. - Die Frühgeschichte von Rijnsburg (8.-12. Jahrhundert), ein historisch-archäologischer Bericht, Sonderdruck aus: Ex Horreo, ed. by B.L. van Beek, R.W. Brandt and W. Groenman-van Waateringe, ROB overdrukken nr. 109, Cingula 4, pag. 290-302, 1977. Tuin, M. - Een inventarisatie van vroeg-middeleeuwse vondsten in Beverwijk en Heemkerk (in voorbereiding). Tuuk, L. van der, en Winter, J.L. van - Rondom Egmond, Denen en West-Friezen in Kennemerland in: Historisch Tijdschrift Holland, nr. 4, jrg. 39, 2007, pag. 276-298. Venetien, J. van, en Verwer, R.M.T. - De stede Beverwijck affghetekend door Daniel van Breen 1648-1649, 1974. Vlierman, K. - Scheeps- en stadsarcheologie - De betekenis van scheeps(hout)vondsten in Nederlandse middeleeuwse steden in: Middeleeuwse toestanden, pag. 119-148, 2002. Wiegmans, F. - Een vroegmiddeleeuwse nederzetting op de Heemskerkse geest in: 40 jaar amateurarcheologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, pag. 76-79, 2002. Wieland Los, B.J. - Een inheemse nederzetting uit de 2de eeuw na Chr. te Beverwijk in: Westerheem 1952, Jaargang 1, No. 9-10, pag. 112-118. Woltering, P.J. - Vroeg-middeleeuws Den Burg op Texel in: Middeleeuwse toestanden, pag. 25-63, 2002.
afbeeldingen Afb. 1 - Uit: Ende, H. van den et al. - Dwars door de stad, 2007. Afb. 2 - Uit: Heeringen, R.van - Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland. Afb. 3 - Foto: M. Tuin. Afb. 5, 7, 12, 25 - Uit: Venetien, J. van en Verwer, R.M.T. - De stede Beverwijck affghetekend door Daniel van Breen 1648-1649, 1974 (afb.12 bewerkt door E. Vermeulen, afb.25 bewerkt door M. Tuin). Afb. 6 - Uit: Alders, G.P. et al - Het ontstaan van Beverwijk als stedelijke nederzetting. Afb. 8 - Kaart Jacob van Deventer, ca. 1560. Afb. 9, 10 uit: Hoek, C. - De ontwikkeling gedurende de dertiende eeuw van het verdedigbare bakstenen huis in het Maasmondgebied – in: regionaal-historisch tijdschrift Holland jrg.4 nr.5, 1972. Afb. 11 - Luchtfoto Beverwijk 1938 - Collectie J. Roefstra. Afb. 13 - Foto: Collectie Stichting Prentenkabinet van der Linden. Afb. 14 - Uit: Willemsen, A. - Overvallen in het stroomgebied van Rijn en Maas 800-1000, 2004. Afb. 15 - Uit: De Boer, D. en Cordfunke, E. - Graven van Holland, 1995. Afb. 16 - Foto: Jan de Koning, 2006 Afb. 17, 19 - Foto: M. Tuin, tentoonstelling Vlaardingen in de 11de eeuw, Visserij en Vlaardings Museum, Vlaardingen 2008 - impressies door U. Glimmerveen. Afb. 18 - Uit: Ende, H. van den et al. - Dwars door de stad, 2007, impressie van Leiden begin 13de eeuw door C. van Hees. Afb. 20 - Uit: Bremer, J.T. - Het Estuarium van Egmond: een invalspoort voor de Vikingen? - Alkmaars Jaarboekje 1971, pag. 44. Afb. 21 - Bewerking naar Google. Afb. 22 - Bewerking naar Roefstra, J. - afb.7 pag. 17, 2000. Afb. 23 - Foto: M.C. Veen, Provinciaal depot voor bodemvondsten, Wormer, 2008. Afb. 24 - Uit: Médard, A. - Inventariserend veldonderzoek Galgenweg/Grote Houtweg, Beverwijk - HOLLANDIA reeks 196, 2008.
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
83
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
84
Andere uitgaven van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland:
leden niet-leden
Mannen van IJzer en Staal, de eerste generaties Hoogovenwerkers Een mol in Arcadië, 50 jaar Velser tunnels Bromsnor tussen de aardbeienvelden Scholtens en Midden-Kennemerland Wat Mijnheer zegt moet gebeuren Een straatje om in Beverwijk Beverwijk en zijn industriële geschiedenis Historische reeks: 1 Dagverhaal der doormarcheerende troepen 2 Een haven in de Noordzee, een waterweg naar Amsterdam 3 Wijk aan Zee, dorp aan de branding Ledenbulletin nr. 24 Ledenbulletin nr. 26 “40 jaar amateur-archeologie” Ledenbulletin nr. 27 Ledenbulletin nr. 28 Ledenbulletin nr. 29 Ledenbulletin nr. 30 Foto-CD met ruim 1200 ansichtkaarten van Beverwijk e.o. Alle charters uit het Museumbezit tussen 1500 en 1873, getranscribeerd en met samenvatting en/ of transportacteformulier en voorzien van een uitgebreid register, waarin o.a. alle persoonsnamen en veldnamen, in drie afzonderlijke delen gebundeld tot één gebonden boek van 274 pagina’s. Op bestelling: Transcriptie van de raadsvergaderingen van de stad Beverwijk vanaf 1642. Een schat aan interessante en verrassende gegevens over het wel en wee van de stad en haar burgers in vroeger tijden. Plastic ringband, Boek I (1642-1650), 57 pagina’s Boek II (1650-1661), 86 pagina’s Boek III (1661-1672), 86 pagina’s Boek IV (1673-1685), ca 90 pagina’s Op bestelling, per deel: U kunt zich voor een abonnement opgeven bij E. Toepoel, tel. 228497
€ € € € € € €
7,50 17,– 12,50 25,– 10,– 5,– 10,–
€ 8,50 € 21,50 € 15,– € 30,– € 12,50 € 12,50 € 25,–
€ € € € € € € € € €
5,– 5,– 5,– 5,– 5,– 5,– 5,– 5,– 10,– 11,25
€ € € € € € € € € €
8,– 8,– 8,– 8,– 8,– 8,– 8,– 8,11,25 13,50
€ 24,–
€ 6,25
Historische reeks nr. 1 en nr. 3 zijn tevens uitgegeven als ledenbulletin. Deze uitgaven zijn verkrijgbaar in Museum Kennemerland tijdens de openingsuren.
Leden van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland ontvangen ieder jaar gratis dit Ledenbulletin en 3 Nieuwsbrieven. U kunt lid worden door € 12,– over te maken op Postgirorekening nr 224943 tnv Historisch Genootschap Midden-Kennemerland onder vermelding van nieuw lid. Leden buiten de IJmond betalen €4,- extra als bijdrage in de verzendkosten. HGMK Ledenbulletin 31, 2008
85
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
86
Inhoud
De Boerderijen in de Breesaap
5
door Jan Morren
Jonkheer Willem François Boreel (1775-1851), de Generaal
29
door A. van Oosterom Een vorstelijk graf voor een telg van de Boreels uit Velsen
Anna Maria Boreel (1738-1781) 43 door A. van Oosterom
Een geschenk van Willem V aan Jacob Boreel in 1768
49
door Fries Berkhout
Claude de Salgas, Sieur Pelet de Narbonne (1728-1813)
51
door J.M.J. Buurman-Boreel
Conserveren 57 door Piet Diemeer
De mogelijkheid van een ringwalburg in Beverwijk door Michel Tuin
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
87
61
HGMK Ledenbulletin 31, 2008
88