Ledenbulletin 29 De hofstede Wijkeroog
Een eeuw Velserpont
door Jan Morren Beverwijkse spanjestrijders
door Jan van der Linden
door Jan van der Linden De geschiedenis van de veilingklok
door Piet Diemeer Verdere zoektocht naar Albert Banjaert
door Jean Roefstra
Historisch Genootschap Midden-Kennemerland
Ledenbulletin 29 © 2006 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Westerhoutplein 1 1943 AA Beverwijk isbn-10: 90-807522-7-4 ISBN-13: 978-90-807522-7-6 HGMK Ledenbulletin 29, 2006
2
Voorwoord
D
oor de vele activiteiten die we in het najaar van 2005 op de agenda hadden staan hebben we de verschijning van deze editie van het Ledenbulletin met enkele maanden uitgesteld. Het artikel van Jan Morren over de hofstede Wijkeroog is daardoor niet een voorpublicatie, zoals eigenlijk de bedoeling was: het is tevens opgenomen in het intussen verschenen deel drie van zijn serie over kastelen en buitenplaatsen in Kennemerland. We plaatsen het niettemin, om onze ‘serie’ artikelen over de voormalige buitenplaatsen ten noorden van Velsen compleet te maken. Wie erdoor geboeid raakt kan een of meer van de boeken uit de serie van Jan Morren aanschaffen bij de auteur of bij de boekhandel. Een tweede bekende is Piet Diemeer, die voor ons Genootschap al eerder lezingen hield over het agrarisch verleden van onze regio. Hij beschrijft nu de honderdjarige geschiedenis van de veilingklok, die zijn meeste “uren” inmiddels wel gedraaid zal hebben. Nog een soort jubileum wordt beschreven door Jan van der Linden, die voor ons uiteenzet hoe de Velserpont in de loop van 2006 honderd jaar officieel in de vaart zal zijn. Het zal de lezer duidelijk worden dat men daarbij niet steeds over een nacht ijs is gegaan, en ook dat de invloed die “Amsterdam” nu in de exploitatie krijgt al vanaf het allereerste moment gezocht is geweest. Jean Roefstra zet zijn speurtocht naar het verleden van Albert Banjaert voort in een artikel waarin hij de polemiek met andere regionale amateur-historici niet uit de weg gaat. Wellicht vinden anderen in dit stuk op hun beurt weer een aanleiding om hun visie op dit intrigerende deel van onze geschiedenis op papier te zetten. Het Ledenbulletin staat daarvoor in beginsel steeds open. Het is altijd goed als lezers van het ledenbulletin een reactie geven op het gepubliceerde. In het vorige ledenbulletin werd de geschiedenis van de hofstede Watervliet beschreven, die van oorsprong een blekerij is geweest. Daarin werd ingegaan op het vollen, maar niet op wat een lakense stof indertijd was. Van Coby Baltes uit Beverwijk kregen we daarop in een reactie een mooie uitleg over de lakense stof in die tijd die we u niet willen onthouden: Laken is een zekere wollen stof, met een eigenaardige viltachtige dekking, die de ketting- en inslagdraden verbergt, hetgeen door volling wordt verkregen. Het is een geruwde stof met naar één richting gestreken haardek. Volgens mij is het te vergelijken met o.a. lodenstof. Lakense stof is geweven met gekaarde ofwel gestreken wollen garens. Nadat de wol is gesorteerd, gewassen, ontward, geruwd en gekaard (=gestreken met een stalen wolkam) wordt het hierdoor gevormde vlies in reepjes tot garen gesponnen; niet gerekt of voorgesponnen. Kaardgaren weefsels zijn goed warmteisolerend. Deze geweven stof voor laken werd waarschijnlijk uit Leiden -de wolstad- aangevoerd om hier te worden bewerkt in de volmolen. Of misschien uit de stad Laken? De verder geïnteresseerde lezer verwijzen we graag naar het boek door drs. Freek Baars en anderen: Haarlem ging op wollen zolen. Opkomst, bloei en ondergang van de textielnijverheid aan het Spaarne, Haarlem, 1995 (ISBN 90 64 55 208 8). We hopen dat ook u het ons wilt laten weten wanneer u bij een van de artikelen iets heeft op te merken of kunt aanvullen. Alleen zo blijft deze jaarlijkse uitgave werkelijk een Ledenbulletin januari 2006, de redactie.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
3
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Hofstede De Groenepoort of Wijkeroog door Jan Morren
Inleiding
D
e hofstede De Groenepoort lag aan de Heerenwech. Dit is nu de Wijkerstraatweg in Velsen-Noord. De hofstede lag in het gebied van een andere hofstede die aan het begin van de 18e eeuw de naam Wijkeroog kreeg. Tussentijds werd de hofstede tijdelijk verenigd met de hofstede Bellevue en daarbij kreeg het geheel de naam Bellevue. De naam Wijkeroog keerde later terug. De hofstede zal deze naam ontleend hebben aan het feit dat men uitzicht had op Beverwijk dat van ouds de Wijk werd genoemd. In de eerste helft van de 19e eeuw had de hofstede een fraaie tuinaanleg, ontworpen door één van de bekendste tuinarchitecten in Nederland. In de tweede helft van de 19e eeuw leefde de naam van de hofstede voort in de naam van de woonwijk Wijkeroog, waar nu de bedrijvigheid heerst van de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Voor de aanvang van de geschiedenis van de hofstede gaan we terug naar de eerste helft van de 17e eeuw:
Hofstede De Groenepoort De hofstede De Groenepoort ligt in het gebied waar later de hofstede Wijkeroog is te vinden. De Groene Poort wordt voor het eerst vermeld in 1672. In dit jaar verkoopt Cornelis Poulesse op 8 april een stuk geestland genaamd de Bleijcroft aan Frederick de Vries die secretaris en burgemeester is van Amsterdam. Dit stuk land ligt achter de hofstede de Groene Poort. Dit is de enige keer dat de naam Groenepoort genoemd wordt. Mogelijk heeft deze hofstede zijn naam ontleend aan de Groenelaen die langs de hofstede loopt.1 Frederick de Vries heeft in deze omgeving al bezittingen. Hij kocht op 6 april 1637 een croft geest- of teelland bezuiden de Droogbeek, dat genaamd is ‘t Carlant en één morgen groot is. Het wordt in het noorden begrensd door de Droogbeek en in het oosten door de Rooswijckerwech die later de Agterweg wordt genoemd. Zowel de Droogbeek als ‘t Carlant liggen nabij de plaats waar later de hofstede Wijkeroog ligt.2 Op 16 februari 1673 wordt een stuk land genaamd de Merkis verkocht dat ligt achter de hofstede van Frederick de Vries.3 Van de Merkis is bekend dat dit ligt achter de latere hofstede Wijkeroog. Hieruit maken we op dat de hofstede van Frederick de Vries ligt in het gebied van de latere hofstede Wijkeroog. Frederick breidt zijn bezit in Velsen uit op 16 februari 1673 door de aankoop van land genaamd de Barrendewerff en het Hogecroftje. Het land wordt begrensd door het Groenelaentje en door de overige bezittingen van Frederick zelf.4 Het gebied rond de hofstede is een nat gebied. Ten zuiden van de hofstede De Groenepoort ligt de Groenelaen die ook langs de Geertsbergh loopt welke ten westen van de hofstede ligt. Op 21 maart 1642 vragen de gezamenlijke inwoners van de Kerckbuert toestemming om de ‘gemeene buerwech’ die ligt bij Geerstbergh op te mogen hogen om de weg weer goed begaanbaar te maken. De gehele winter heeft de laagliggende weg onder water gestaan en kon deze niet gebruikt worden. De Geertsbergh zal een opgestoven hoogte geweest zijn waaruit welwater naar de lager liggende weg stroomde. In 1832 wordt het gebied van de
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Afbeelding 1 De ligging van de hofstede en huis van Gerrit Fredricksen. J. Morren, naar de kaart van “’t Hoogh-Heemraetschap van de Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt” door Johannus Douw en de beschrijving in transport akten uit de 17e en 18e eeuw.
5
Afbeelding 2 De ligging van de hofstede Wijkeroog weergegeven op een gedeelte van de kaart in het “Zegepralent Kennemerlant” uit 1729. Privé verzameling
Geertsbergh vermeld als duinland.5 Bij de Geertsbergh ligt het land de Barrendewerff dat bestaat uit twee stukken waar de Groenelaen tussendoor loopt. Tijdens de aanleg van het Noordzeekanaal in de 19e eeuw en de latere verbreding van het kanaal verdwijnt het gebied van de Geertsbergh. Van de familie de Vries is weinig bekend. In 1694 wordt een juffrouw Catharina de Vries genoemd, die een dochter zal zijn van Frederick. Op 3 maart 1694 koopt zij een huis met erf van Gerrit Fredricksen of Freecken en de kinderen van de familie de Jongh voor 850 gulden. Het huis ligt tussen de Rooswijckerwech en de Heerenwech en ten noorden van het huis heeft Catharina zelf bezittingen.6 Voor zover is na te gaan ligt het huis tussen de Crommehofstede en de hofstede de Groenepoort. Op de kaart uit 1683 worden op de plaats van het latere Wijkeroog de bebouwing weergegeven van de hofstede de Groenepoort en het huis van Gerrit Fredricksen. Op 1 juli 1695 koopt Chatarina een stuk hooi- of weiland, dat ligt ten noorden van het dorp Velsen aan de Heerewech. Het is ongeveer 337 roeden groot en is genaamd de Groenelaen. Het land wordt in het noorden begrensd door de bezittingen van juffrouw de Catharina Vries, in het westen door de Heerewech, en in het oosten door het Velsermeer (Wijckermeer).7 Dit stuk land ligt tussen het meer en de Heerewech en is mogelijk de strook grond waar volgens de kaart uit 1683 de Groenelaen tot aan het meer loopt. Deze laan is nu opgeheven en omgezet in weiland. Op de kaart uit 1729 wordt dit gedeelte van de laan niet meer weer gegeven.8 Rond 1700 heeft Catharina een huis met boomgaard in bezit en daarbij stukken land waaronder de Barrendewerff, de Noordercroft, het Hoog, het Karreland en het morgen van Meershoek. Hieronder zijn percelen die Frederick de Vries ook al in bezit had. Ook heeft zij het huis in bezit van de eerder genoemde Gerrit Fredricksen. Dat zij welgesteld is blijkt uit het feit dat zij de Tichttiende bezit die schuin tegenover de hofstede Beeckesteijn in Velsen liggen.9 De bezittingen van Catharina gaan in erve over naar haar enige universele erfgenamen Arnold van Aalst en zijn zuster juffrouw van Aalst. Zij worden de eigenaar van de hofstede die de naam De Groene poort heeft gehad en het voormalige huis van Gerrit Fredricksen. Arnold is in 1717 al in bezit gekomen van een perceel met daarop een tuin. Op dit perceel staat het huis van Abraham Janszoon de Groot. Dit huis staat later bekend als de boerderij Corverslaan.10 Arnold van Aalst breidt het bezit in Velsen op 5 juli 1720 uit met een stuk weiland dat hij koopt van de executeur van het testament van Maarten Meershoek, de eigenaar van de hofstede Meershoek. Het weiland ligt ten zuiden van hun bezit tussen de Heerenwech en de Kerckwech. Hij betaalt voor het weiland 750 gulden.11 Arnold en zijn zuster laten het bezit in Velsen veranderen in een zomerverblijf. Rond 1732 staan op de hofstede een herenhuis, stalling, koetshuis, tuinmanshuis en een boerderij. Mogelijk is het voormalige huis van Gerrit Fredricksen in gebruik als boerderij en is het huis op de voormalige hofstede de Groenepoort verbouwd of vervangen door een herenhuis. Op de hofstede worden een stuk bos van drie morgen groot, een siertuin in een formele aanleg, boomgaarden en een moestuin aangelegd. Het geheel geven zij de naam Wijkeroog.12 HGMK Ledenbulletin 29, 2006
6
De hofstede Wijkeroog Na het overlijden van Arnold van Aalst gaan zijn bezittingen over naar zijn zuster Anna. In een notariële akte van 22 augustus 1735, betreffende de in bewaarstelling van een obligatie, wordt gemeld dat Anna van Aalst woont in Amsterdam maar verblijft op de hofstede Wijkeroog.13 Anna overlijdt in of vóór 1738. De executeurs van haar testament verkopen het perceel met de tuin, waarop het huis staat dat later bekend is als de boerderij Corverslaan, aan de weduwe van Klaas Maartenzoon de Wolf die dan het huis in bezit heeft. De hofstede Wijkeroog wordt verkocht aan Daniël Hooft.14 Daniël is vrijheer van Vreeland. In Amsterdam bekleedt hij de functies van commissaris, schepen, raad en burgemeester. Ook bekleedt hij de functie van raad ter admiraliteit van het Noorderkwartier. Hij is in 1709 getrouwd met Sophia Maria Real die in haar huwelijk de titel vrijvrouwe van Vreeland meenam. Daniël overlijdt op 7 november 1743, hierna gaat de hofstede in erve over naar zijn zoon Gerrit Hooft die getrouwd is met Maria Johanna van der Dussen. Gerrit erft de titel van vrijheer van Vreeland en is postmeester van het Rotterdamse Postcomptoir. In de tijd dat van de familie Hooft Wijkeroog in bezit heeft verandert er weinig op de hofstede. Gerrit overlijdt op 8 februari 1750 in Amsterdam.15 Op 14 mei 1751 verkoopt zijn weduwe als moeder en voogdes over haar minderjarige kinderen de hofstede Wijkeroog aan Gerrit Blaauw. De hofstede wordt dan als volgt omschreven: Een hofstede met heerehuijsinge, thuijnmanshuijs, stalling, koetshuijs, speelhuijs, en plantagie genaamt Wijkeroog, mitsgaders een boerehuijs en werf staande ten zuiden de gemelde hofstede, met een stuk weijland genaamt de Noordercroft gelegen ten noorden de voornoemde hofstede, tesamen groot vier morgen 300 roeden. Belent oost de Heereweg, west de Agterweg, zuid Hendrik Tersmitten, noord Maarten de Wolf. Een stuk Meerweidland groot vier morgen 250 roeden, belent oost de Meer, west de Heereweg, zuid de heer Ter Smitten, noord Sijmon Roos. Een partij land achter de hofstede genaamt de Karreland, de Barnewerf, de Hoogcroften en de Mastenbroeken, samen groot acht morgen. Belent oost de Agterweg, west het Groenelaantie en deels de heer ter Smitten, noord de heren Raet en Koek en Gerrit Corver. Een stuk weiland de Lages, groot 260 roeden, oost het Groenelaantie, west de Schouwbeek, zuid Harmanus Bakels, noord de heren Raet en Koek. De genoemde Maarten de Wolf is de zoon van de eerder genoemde weduwe van Klaas Maarten de Wolf. Bij de verkoop zijn inbegrepen stukken land in de Velserbroek, het gedeelte de Westbroek, die de namen hebben van de Bassencamp of Haartveentje, het Twee madje en de Dammer. Tevens is bij de verkoop inbegrepen de bank in de Gereformeerde kerk te Velsen die belast is met vijf gulden per jaar, toekomende aan de kerk. Gerrit Blaauw betaalt voor het geheel 8.200 gulden. Hij is koopman te Amsterdam en woont in deze stad.16 Hij koopt de hofstede als handelsobject en verkoopt het bezit in delen. Hij is getrouwd met Maria Agneta van Heijst en sinds 1748 eigenaar van de Hofstede Westervelt in Driehuis.17 Op 6 mei van het
Afbeelding 4 Wijkeroog in 1844. Litho P.J. Lutgers (1808-1874). Gezichten in de omstreken van Haarlem 1837-1844, privé verzameling.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
7
volgende jaar verkoopt hij de hofstede aan Barent Kromhout voor 2.300 gulden. Bij de hofstede zijn dan alleen nog de Noordercroft en de bank in de kerk bij de koop inbegrepen. De overige stukken land zijn aan anderen verkocht.18 Barent Kromhout is schepen te Velsen en timmermansbaas. Daarnaast handelt hij regelmatig in onroerend goed. Hij woont in een huis aan de Heerenwech in het dorp Velsen, dat hij in 1741 had gekocht. Bij dit huis behoren een erf, werf, schuren en een speelhuis (theekoepel).19 Later woont hij op de hofstede ’s Gravenlust in het dorp Velsen die hij in eigendom heeft. Uit zijn bezit blijkt dat hij ruime inkomsten heeft uit zijn timmerbedrijf en uit de handel in onroerend goed. We mogen aannemen dat hij de hofstede heeft gekocht om deze met winst door te verkopen. In de tijd dat hij de hofstede in bezit heeft wordt de hofstede uitgebreid met een menagerie (dierenverblijf), mogelijk om de hofstede met meer winst door te kunnen verkopen. De hofstede Wijkeroog verkoopt hij op 2 januari 1754 voor 3.500 gulden aan Abraham Straalman die woont in Amsterdam. De boerenwoning blijft in zijn bezit. Ook de Noordercroft houdt Barent in bezit. Hierop zal hij de hofstede Bellevue stichten die hij later ook verkoopt. Uit alles blijkt dat hij een gewiekst zakenman is. In de akte wordt vermeld dat de hofstede Wijkeroog langs de Noordercroft een goede afwatering moet houden tot in de Schouwbeek.20 De genoemde Schouwbeek moet de Droogbeek zijn die loopt ten zuiden van de voormalige blekerij van de hofstede Watervliet.21 Abraham Straalman houdt de hofstede ongeveer drie jaar in bezit en zal deze gebruiken als zomer verblijf. Op 22 oktober 1757 verkoopt hij de hofstede aan Jonkvrouw Helena Margareta van Harencaspel voor 4.800 gulden. Ook zij woont in Amsterdam. De hofstede wordt in het noorden begrensd door de Noordercroft van Barent Kromhout, in het westen door de Agterweg, in het oosten door de Heerenwech en de werf, de schuur en het boerenhuis van Barent Kromhout en in het zuiden door Hendrik Tersmitten en Barent Kromhout.22 Helena zal de hofstede gebruiken als zomerverblijf voor een periode van ongeveer vier jaar. Op 29 sep tember 1761 verkoopt zij de hofstede aan Hendrik Nicolaas Sautijn, heer van de stede Beverwijk en oud schepen te Amsterdam. Deze betaalt 6.800 gulden voor de hofstede Wijkeroog die in de transportakten nog steeds wordt omschreven als een hofstede met herenhuis, tuinmanshuis, stalling, speelhuis, plantage, moestuin, menagerie en bepoting en beplanting. De hofstede heeft nog steeds een uitwatering langs de oostzijde van de Noordercroft tot in de Schouwbeek.23 Opnieuw wordt de hofstede maar voor een periode van ongeveer vier jaar in bezit gehouden. Schijnbaar heeft de hofstede niet die uitstraling als zomerverblijf die men er in de 18e eeuw van verwacht. Op 15 mei 1765 gaat de hofstede voor 8.000 gulden over naar Vrouwe Catharina Justina Valckenier, de weduwe van Reijnier Bouwens. Reijnier is in 1756 overleden en was eigenaar van de hofstede Rooswijck die lag in het huidige Velsen-Noord bij de huidige Staalhaven. Deze hofstede gaat over naar haar zoon en zijn moeder HGMK Ledenbulletin 29, 2006
8
Afbeelding 5 De oranjerie op Wijkeroog. Hermanus Numan (17441820). Tekening in pen, bruine inkt en waterverf. Privé verzameling.
zal uitgekeken hebben naar een eigen zomerverblijf in de buurt van Rooswijck.24 Bij de verkoop zijn inbegrepen alle losse planken in de kassen, de matten met een rottingnet, de glazen ramen en de deuren in het huis, de bierstelling en de wijnkist in de kelder, de kasten waarin de potten en tinnen voorwerpen staan in de keuken, twee houten banken voor het huis, alle valletjes die hangen voor de ramen in het speel- of zomerhuis, de matten en het tapijt in de zaal, een zeil in de eetkamer en de canapés met de kussens in de gang.25 Er zijn ook kassen voor de groente- en vruchtenteelt. Hiermee krijgen we een indruk van de inrichting van het huis en de hofstede. We gaan terug naar de boerderij die ten zuiden van de hofstede Wijkeroog ligt. Barent Kromhout verkoopt die op 24 april 1768 voor 1.400 gulden aan Mr. Johannus Ciprianus van Ewijk, heer van Engh en Themaat en oud-schepen te Amsterdam.26 Na het overlijden van Catharina Justina Valckenier wordt de hofstede Wijkeroog op 2 september 1778 door de erfgenamen verkocht aan Cornelis van Diepen voor 15.700 gulden. Cornelis van Diepen is schout en secretaris van de ambachtsheerlijkheid Velsen en is medicinaal dokter. Bij de hofstede behoren nu weer het Karreland en de Barrendewerff die liggen achter de hofstede Wijkeroog; deze zullen dus aangekocht zijn door Catharina Justina Valckenier. Bij de verkoop behoort het privé-eigen van de erfgenamen van Johannus Ciprianus van Ewijk, die getrouwd was met Jacoba Constantia Bouwens. Door vererving binnen de familie is de boerderij die ten zuiden van de hofstede ligt weer teruggekomen bij de hofstede. In de akte wordt vermeld dat de Noordercroft ten noorden van de hofstede, die nog steeds in bezit is van Barent Kromhout, omgevormd is tot een hofstede.27 Na het overlijden van Cornelis van Diepen verkopen zijn erfgenamen de hofstede op 5 november 1790 voor 13.525 gulden aan Bregitta Jacoba Susanna van Dam douairière van Gerbrand Pancras Clifford. De hofstede, de boerderij en het land worden dan als volgt omschreven: Een extra vermaakelijke en welgelegen hofstede genaamt Wijkeroog even benoorden het dorp Velsen aan de Heerenweg benevens alle bomen ter weerzijden van de weg, met daarop een hegte, sterk en wel gesitueerde heerenhuijsinge, tuinmanswoning, stalling, bossen, boomgaarden, moestuin, bepotingen, beplantingen, koepel en verder getimmerte, groot twee morgen. Een huis of boerenwoning met stalling voor koeien en paarden, hooihuis, dors, erf, werf, hondenhok, hoenderhok, de moestuin hier achter, uitgezonderd de lessenaars (broeibakken) met de glasen en de ramen, en de bomen ter weerzijde van de Heerenweg. Groot 300 roeden. Een stuk weiland achter de percelen 1 en 2 van ouds genaamd het Karreland en Barende Werf groot 4 morgen. Voor de bank en het gestoelte in het westend van de kerk, met de vier bijbels en twee kussens, hebben de nieuwe eigenaren geen belangstelling. Dit wordt voor 270 gulden verkocht aan Gerrit Blauw. De bank en het gestoelte is belast met vijf gulden per jaar die toekomen aan de kerk. Verder worden nog drie stukken hooiland in de Velserbroek verkocht aan andere kopers.28 De erfgenamen Elisabeth van Diepen, de bejaarde en ongehuwde dochter van Daniël van Diepen en de overige erfgenamen, verkopen op een openbare veiling het roerend goed op de hofstede waar zij geen belangstelling voor hebben. Dit zijn de tuinsieraden, tuinmans-gereedschappen, paarden, rijtuigen, paardentui gen, juwelen, paarlen, goud en zilverwerk, porselein, linnen en tafelgoed, bedden met hun toebehoren, ledikanten, behangsels, spreien, dekens, glas, verlakt en glad houtwerk, mahonie en notenbomen cabinetten, bureaus, tafels, stoelen, staand horloge, spiegels, andere meubelen, ijzer, blik en mandwerk.29 De nieuwe eigenaresse van de hofstede Wijkeroog, Bregitta Jacoba Susanna van Dam, is weduwe van Gerbrand Pancras Clifford die schepen was te Amsterdam en Commies Generaal van het Edele Mogende College ter Admiraliteit in Amsterdam.30 Zij brengt grote veranderingen aan op de hofstede Wijkeroog. Zij verkoopt op 26 november 1790 op de hofstede een gedeelte van het herenhuis en de koepel om te laten afbreken. Dat gedeelte van het herenhuis bestaat uit het voorhuis, de provisiekast en de zaal, de bovenkamer van het voorhuis en de eetkamer, de kelder onder de zaal, de regenbak, het lood in de goot tussen de gebouwen die worden afgebroken en de gebouwen die blijven staan en de loden pijp en de bak hangende tussen de keukenmuur en het uitstek met de ankers en de winkelhaken die zich in de muur en bakken bevinden. De balken die vrijkomen bij de sloop blijven in eigendom van de verkoopster, net zoals de de stenen fundering van de koepel met de trap. Zij zal de fundering weer gebruiken om er een nieuwe koepel op te bouwen. In de akte lezen we ook dat al het houtgewas uitgerooid moet worden.31 De werkzaamheden gaan voortvarend en zullen uitgevoerd zijn door Hendrik Kromhout, de timmerman uit Velsen, want hij verkoopt samen met Christiaan Stumphius, een makelaar uit Beverwijk, op 28 december 1790 de sloopmaterialen. Die bestaan uit extra fraaie doeken, goudleren behangsels, marmeren schoorsteenmantels met hun platen, marmeren- en andere vloerstenen, schuif- en deurkozijnen met ramen en deuren, gele en andere straatklinkers, eiken en grenen balken, vloer- en zolderdelen, eiken en grenen kapbinten, kaphout, riggels, dak- en andere kozijnen, gebikte stenen, hardstenen elementen, dakpannen en andere zaken.32 HGMK Ledenbulletin 29, 2006
9
Hier lezen we in de akte dat de balken dus toch verkocht worden. Mogelijk zijn de plannen veranderd en de balken niet meer nodig. Bovendien blijkt uit het verpondingsregister dat in 1792 het gehele herenhuis wordt afgeschreven wegens sloop.
De hofstede Wijkeroog als deel van de hofstede Bellevue Bregitta Jacoba Susanna van Dam trouwt in deze tijd met Goverd Lubs waarmee zij gaat wonen in Amsterdam. Op 4 juli 1792 koopt zij de hofstede Bellevue die ligt ten noorden van de hofstede Wijkeroog. Zij voegt de gronden en overgebleven gebouwen van de hofstede Wijkeroog bij de hofstede Bellevue en geeft het geheel de naam Bellevue.33 Zij zal de twee tuinen samengevoegd hebben en er zal een nieuwe tuin aangelegd zijn gezien de vermelding dat het houtgewas uitgerooid moest worden. Deze tuin zal aangelegd zijn in de landschapstijl die in deze tijd in de mode is. Na het overlijden van Goverd en Bregitta Susanna verkopen de executeuren van het testament de hofstede op 16 november 1798 voor 20.000 gulden aan hun zoon Goverd Lubs. De hofstede wordt dan als volgt omschreven: De hofstede Bellevue met herenhuis, koetshuis, stalling, tuinmanswoning en verdere getimmerten, bepotingen en beplantingen, en alle bomen te weerzijde van de Heerenweg. Groot 2 morgen. Belend oost de Heerenweg, west de Agterweg, zuid het navolgende perceel en noord Margaretha Lievina Hoeufft geboren Geelvinck. Nog een van ouds genaamde hofstede Wijkeroog, tans bij de voorzijde hofstede getrokken met alle getimmerten, bossen, boomgaarden, moestuinen en verdere bepotinge en beplantingen. Benoorden het dorp Velsen naast het voorgaande met alle bomen ter weerszijde van de Heerenweg. Groot twee morgen en 300 roeden. Een huismans of boerenwoning met stalling, hooihuis, dorsch, erf, werf en tuin. Gelegen ten zuiden van de voornoemde hofstede, met de bomen ter weerzijde van de Heerenweg. Belend oost de Heerenweg, west de Agterweg, zuid het volgende perceel, noord de hofstede Bellevue. Een stuk weiland genaamd het Karreland en de Barrendewerff achter de voornoemde van ouds genaamt de hofstede Wijkeroog. Groot vier morgen. Belend oost de Agterweg met de voorgaande percelen, west Gerrit Meijer, zuid Johannes Haas, noord Margaretha Lievina Hoeufft geboren Geelvinck. Een grafstede in de gereformeerde kerk te Velsen. De beelden, tuinsierraden, broeiramen, trekkasten en pluimgedierte op de hofstede.34 Goverd Lubs breidt in 1802 zijn bezit uit door de aankoop van de hofstede Meershoef met de boeren woning Meerzicht die ten zuiden van Belevue ligt.35 In het zelfde jaar verkoopt hij Meershoef door aan Julien Pontoi met uitzondering van de boerenwoning.36 In totaal behoren nu twee boerenwoningen bij de hofstede Bellevue. Goverd verkoopt de boerderij Meerzicht in 1806 aan Agnis Maria Geelvinck. Over Goverd Lubs is in de archieven van Velsen weinig te vinden. Hoe lang hij de hofstede Bellevue bezit is niet bekend.
De hofstede Wijkeroog in zijn gloriedagen De eerstvolgende bekende eigenaar is Jacob Scholting, een notaris uit Haarlem. Hij geeft aan de hofstede Wijkeroog zijn oude glorie en zijn naam terug. Hij laat op de hofstede een nieuw herenhuis en een oranjerie bouwen. Ook laat hij wijzigingen in de tuinaanleg aanbrengen. In de kadastrale registers wordt Wijkeroog in 1832 als volgt omschreven:37 Sectie H, perceel nr. 122 weiland 123 ,, 151 houtkwekerij als bouwland 170 schuur 171 menagerie als grond tot vermaak 172 tuin 173 loods 174 herenhuis 175 tuin en boomgaard als boomgaard 176 ,, ,, ,, ,, ,, 177 stal en tuinmanswoning 178 weiland 179 plantsoen plezierbos 180 dijk als erf HGMK Ledenbulletin 29, 2006
10
Afbeelding 3 Wijkeroog in 1832. J. Morren, naar het kadastrale minuut plan door F.J. Nautz.
Afbeelding 6 De vijver achter het herenhuis op Wijkeroog. Hermanus Numan (17441820). Tekening in pen, bruine inkt en waterverf. Privé verzameling.
De hofstede Bellevue is weer een zelfstandige hofstede geworden. Uit deze omschrijving krijgen we een goede indruk van de inrichting. Er is een tuin aangelegd in de landschapsstijl waarin achter het herenhuis een kleine vijver is aangebracht. De boerenwoning wordt niet meer genoemd. We mogen aannemen dat de stal en tuinmanswoning de voormalige boerenwoning is. Ook valt op dat de oranjerie niet wordt genoemd; hierop wordt teruggekomen. Na het overlijden van Jacob gaat de hofstede over naar zijn dochter Henriette Maria Scholting die getrouwd is met Herman Jaques Gerlings, burgemeester van Schoten. Op 21 september 1839 verkoopt dit echtpaar de hofstede aan Jonkheer Francois Robert Boreel voor 15.100 gulden.38 Bij deze verkoop valt het op dat de oranjerie wel in de akte bij het overzicht van de gebouwen wordt genoemd, maar niet in het overzicht van de kadastrale perceelnummers. Ook in de kadastrale leggers uit deze tijd wordt de oranjerie niet genoemd; hierop wordt teruggekomen. Rond 1842 wordt de hofstede afgebeeld door P.J. Lutgers. De afbeelding laat een riant herenhuis zien te midden van de landschapstuin. Lutgers schrijft dat de tuin aangelegd is door J.D. Zocher den oude. Dit is de schoonzoon van de tuinarchitect Johan George Migaël.39 De laatste overleed plotseling in 1817. Het is zeer goed mogelijk dat J.D. Zocher jr. de opdracht van zijn vader heeft afgerond. Jonkheer Boreel is opperceremoniemeester aan het hof, secretaris van legatie en geattacheerd aan het departement van Buitenlandszaken. Hij woont in ’s-Gravenhage. Hij is in 1834 te Parijs getrouwd met Sarah Astor Langdon. Zijn vader, Willem Jacob Boreel, is eigenaar van de hofstede Beeckesteijn te Velsen. In 1851 wordt Francois Robert Boreel vermeld als grondeigenaar. Hij houdt de hofstede in bezit tot 8 maart van dat jaar; dan verkoopt hij deze voor 11.850 gulden aan Jacob Cornelis Avis, fabrikant en woonachtig in de West Zaan. Bij deze verkoop wordt de hofstede als volgt omschreven:
Afbeelding 7 Impressie van een deel van de hofstede Wijkeroog met zijn waterlopen: 1: herenhuis, 2: oranjerie, 3: stal en tuinmanswoning. J. Morren, naar het minuutplan uit 1832, de afbeeldingen door P.J. Lutgers en Hermanus Numan en beschrijvingen uit transportakten uit de 18e en 19e eeuw.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
11
De hofstede Wijkeroog met herenhuis, tuinmanswoning, koetshuis, paarden en koestalling, oranjerie, loodsen, moes en broeituinen, boomgaarden, bossen van hoog opgaande bomen en hakhout, nieuw aangelegd plantsoen en wei en hooiland, bepoting, beplanting aan de Heeren of straatweg.40 Uit de vermelding nieuw aangelegd plantsoen blijkt dat Francois Robert Boreel wijzigingen heeft aangebracht in de tuinaanleg.
De hofstede gaat ten onder en wordt opgenomen in een woonwijk Op 24 mei 1854 verkoopt Jacob Cornelis Avis de hofstede Wijkeroog voor 16.100 gulden aan Johannis Henricus Scheurleer uit Amsterdam.41 Die houdt de hofstede maar twee jaar in bezit. Op 11 juni 1856 verkoopt hij de hofstede door aan Cornelis Planteijdt (een scheepsreder uit Krommenie), Jacob Schots (een koopman uit Krommenie), Dirk van der Wart (een notaris uit Krommenie) en Theodore Johan Baptisch (een makelaar uit Amsterdam). De koopsom bedraagt 15.000 gulden.42 De nieuwe eigenaars brengen grote veranderingen aan op de hofstede. In 1857 worden de volgende kadastrale wijzigingen geregistreerd: Sectie H de percelen: 170 schuur verkoop hermeting 172 tuin verkoop 173 loods verkoop hermeting 174 herenhuis verkoop hermeting 175 boomgaard en tuin verkoop hermeting 176 boomgaard en tuin verkoop hermeting 177 stal en tuinmanswoning verkoop hermeting 178 weiland verkoop hermeting 179 plaats en plezierbos verkoop hermeting 180 dijk als erf verkoop hermeting Perceel 170, 174, 175 en 179 worden perceel 899 bosch. Perceel 171 wordt perceel 894 schuur en wordt in 1859 gesloopt, de grond wordt gevoegd bij het perceel 913 bouwland. Perceel 173 wordt perceel 894 schuur en perceel 899 bosch. Perceel 176 wordt perceel 896 oranjerie en perceel 899 bosch. Perceel 177 wordt perceel 897 huis en stal. Perceel 179 wordt perceel 898 opgaande bomen. De oranjerie wordt nu voor het eerst in de kadastrale leggers genoemd terwijl deze al ten tijde van Jacob Scholting is gebouwd. Hieruit is af te leiden dat de bouw van de oranjerie niet is aangemeld bij de belasting-innende dienst en daarmee ook kadastraal niet bekend is. Bij de voornoemde wijzigingen wordt vermeld dat bij de nieuwe percelen met nummer 894 de schuur en met nummer 896 de oranjerie een schatting plaatsvindt, mogelijk om de achterstallige belasting alsnog te innen. Voorlopig kunnen we ervan uit gaan dat bij de correcties van de kadastrale registratie eerst de wijzigingen zijn verwerkt die in het verleden door Jacob Scholting zijn aangebracht en vervolgens de wijzigingen die door de nieuwe eigenaars zijn aangebracht. De oranjerie is dus gebouwd in perceel 176, de tuin en boomgaard. Aan de hand van het voor noemde kadastrale overzicht, het minuutplan uit 1832 en de beschikbare afbeeldingen is een impressie gemaakt van de hofstede Wijkeroog na de wijzigingen die in opdracht van Jacob Scholting zijn aangebracht. De nieuwe eigenaars laten het herenhuis slopen. Uit al het voorgaande kunnen we opmaken dat de oranjerie ten tijde van Jacob Scholting gebouwd moet zijn. Men gaat immers geen nieuwe oranjerie bouwen op een hofstede waarop het herenhuis wordt gesloopt.43 Op 16 april 1857 worden op de hofstede Wijkeroog allerlei roerende goederen te koop aangeboden waaronder interieurdelen, meubelen, gereedschappen, hokken, tuinartikelen, konijnen en vele andere zaken.44 De oranjerie en de schuur krijgen de bestemming van landbouwschuur, het bos (perceel 899) wordt gerooid. De gronden worden in gebruik genomen als akkerland en de oranjerie als schuur. Op de voormalige hofstede gaat men over op de bollenteelt.45 Nog in het zelfde jaar komt de gehele voormalige hofstede in bezit van Dirk van de Wart.46 Op 16 mei 1865 wordt de hofstede door Dirk van der Wart verkocht aan de Amsterdamse Kanaal Maatschappij. Deze maatschappij is opgericht op 28 november 1863 voor de aanleg van het Noordzeekanaal. De Kanaal Maat schappij betaalt 20.000 gulden voor het gedeelte van de hofstede dat bestaat uit een partij teel- en weiland, de tuinmanswoning, het koetshuis, paardenstalling, oranjerie, loodsen en verdere getimmerten. Het heren huis wordt bij deze verkoping niet genoemd. De aangekochte gebouwen worden in gebruik genomen ten behoeve huisvesting, kantoor en bedrijfsgebouwen voor de aanleg van het kanaal. Een deel van de gronden is nog bestemd voor de bloembollenteelt en mag pas na 1 augustus door de Kanaal Maatschappij in gebruik genomen worden. De huurinkomsten van de grond blijven tot die tijd geïnd worden door de verkoper. Op deze grond worden twee woningen en paardenstallen gebouwd. Hierin wordt onder andere de Ierse HGMK Ledenbulletin 29, 2006
12
stalmeester John Marrs gehuisvest die de leiding krijgt over de verzorging van de paarden die in de stallen worden ondergebracht. Tijdens de aanleg van het kanaal werken de arbeiders die in dienst zijn van de Kanaal Maatschappij onder erbarmelijke omstandigheden. Ze zijn gehuisvest in plaggenhutten en houten keten. In 1866 wordt ook de spoorlijn Haarlem-Uitgeest aangelegd. Een aantal arbeiders die de spoorlijn aanleggen wordt in 1868 getroffen door een choleraepidemie die kort daarna overslaat naar de kanaalwerkers. In dat zelfde jaar ontstaat er onrust onder de kanaalwerkers over de uitbetaling van loon. Een groot aantal van hen komt in opstand en gaat gewapend met schoppen en haken naar de gebouwen op de hofstede Wijkeroog waar de opzichters gehuisvest zijn. De Nederlandse opzichter had lucht gekregen van de opstand en was met een bootje over het kanaal gevlucht. Alleen de stalmeester John Marrs en enkele van zijn mede werkers verblijven nog op het voormalige Wijkeroog. John Marrs is niet geliefd bij het personeel en wordt door het opstandige personeel in het nauw gebracht. Hij verschanst zich achter het hek rond de woningen en neemt de opstandige personeelsleden met een hagelgeweer en een pistool onder vuur. Hierbij wordt één van de opstandige personeelsleden gedood. De veldwachter in Velsen heeft intussen de officier van justitie in Haarlem, de heer del Court van Krimpen gewaarschuwd. Het gaat hier om Aalbrecht Arent del Court van Krimpen die woont op Rooswijck. Die komt met een groep politiebeambten die bijeen geroepen was uit de omliggende plaatsen naar het strijdtoneel waar hij een woedende John Marrs en de dode kanaalwerker aantreft, omgeven door de opstandige kanaalwerkers. De heer del Court van Krimpen probeert het opstandige personeel tot bedaren te brengen door John Marrs te manen zich over te geven. Deze weigert en de kanaalwerkers willen zich ook niet terugtrekken. Om de zaak in de hand te houden geeft Del Court van Krimpen opdracht om John Marrs in de voet te schieten. De gewonde Marrs trekt zich terug in de woning waarna de politiebeambten met behulp van een intussen opgeroepen eenheid Dragonders proberen hem te arresteren. Hierbij wordt een brigadier-majoor van de Rijksveldwacht getroffen door een schot van John Marrs. De overige politiebeambten en de dragonders durven John hierna niet meer te arresteren en er wordt door de kanaalwerkers vermoed dat hij zal trachten te ontsnappen. Nu kan Del Court van Krimpen de zaak niet meer in de hand houden. Het opstandige personeel steekt het huis waar John Marrs in verblijft in brand. Ze laten het lagere personeel en de dokter van Velsen, die toevallig aanwezig is, ontsnappen. Het wordt John Marrs te heet onder de voeten en hij probeert uit het huis te ontsnappen. Hierbij wordt hij door het opstandige personeel gegrepen en zwaar mishandeld. Hij wordt gewond afgevoerd en overgebracht naar Engeland om niet meer terug te keren. Na een langdurig en vreemd verlopen proces dat landelijk veel aandacht krijgt worden drie personen van de opstandige medewerkers veroordeeld maar ze krijgen van koning Willem III gratie en hij gelast hun onmiddellijke invrijheidstelling. De politiebeambten en de dragonders worden berispt omdat zij, na het neerschieten van de brigadier-majoor, John Marrs niet durfden te arresteren. De officier van justitie, de heer del Court van Krimpen, wordt door de minister van justitie ter verantwoording geroepen maar uiteindelijk niet veroordeeld. Zijn verdediging wordt gepubliceerd in een uitgebreid artikel in het Weekblad van het recht. Bij de opstand zijn twee woningen en een stal afgebrand die weer werden herbouwd.
Afbeelding 8 De woning van John Marrs na de brandstichting. Archiefdienst voor Kennemerland, Kennemer Atlas.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
13
Afbeelding 9 Het tracé van het Noordzee Kanaal door het voormalige Wijkeroog met daarin de ontworpen woonwijk. J. Morren, naar het plan van de te verkopen bouwterreinen onder Velsen door de Kanaal Maatschappij. Beschikbaar gesteld door P. Vons IJmuiden.
Het tracé van het kanaal komt door de voormalige hofstede Wijkeroog te lopen. De rest van de voormalige hofstede blijft in gebruik van de Kanaalmaatschappij totdat het kanaal gereed komt in 1876.47 De naam Wijkeroog leeft voort in de naam van de woonwijk die het latere Velsen-Noord gaat vormen. Deze woonwijk ontstaat op de plaats van de voormalige hofstede Wijkeroog. In opdracht van de Kanaal Maatschappij is in 1878 een stratenplan ontworpen met te verkopen bouwkavels. Dit is de aanzet voor de bouw van een woonwijk die deel gaat uitmaken van het gemeentedeel Wijkeroog met daarin de Kruisstraat, de Burgemeester de Weertsstraat en de Kanaalkade. Het restant van de voormalige Agterweg in Wijkeroog krijgt de naam Doodweg. In de Tweede Wereldoorlog is de woonwijk ter hoogte van de voormalige hofstede Wijkeroog grotendeels gesloopt in opdracht van de bezetter voor het maken van schootsveld voor de troepen in de Festung Velsen.48 Na de oorlog wordt het terrein van de voormalige hofstede in gebruik genomen door de Papierfabriek Van Gelder Zonen (nu Crown van Gelder) en daarna door de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Ter plaatse zijn alle sporen van de vroegere hofstede Wijkeroog uitgewist. J. Morren, augustus 2000. Met dank aan Jonkheer H.C.H. van Lennep, Overveen.
Bronvermelding: 1. avk. ora. Velsen inv. nr. 963G fo. 17v. 2. avk. ora. Velsen inv. nr. 960 fo. 119v. 3. avk. ora. Velsen inv. nr. 963G fo. 34v. 4. avk. ora. Velsen inv. nr. 963G fo. 33r. 5. avk. ora. Velsen inv. nr. 960 fo. 157v en ambachtsbestuur van Velsen inv. nr. 469. 6. avk. ora. Velsen inv. nr. 965G fo. 73v. 7. avk. ora. Velsen inv. nr. 965G fo. 103r. 8. avk. Atlas Velsen, de kaart van het Hoogh-Heemraetschap van de Uytwaterende Sluysen in Kennemerlandt ende West-Vrieslandt door Johannus Douw 1683 en de kaart van Kennemerland uit Het Zegepralent Kennemerlant door B. van Nidek 1729. 9. avk. Ambachtsbestuur van Velsen inv. nr. 112G. 10. avk. ora. Velsen inv. nr. 966 fo. 25r, 26r en 189r, inv. 967 fo. 9r, inv. nr. 974 fo. 47v. 11. avk. ora. Velsen inv. nr. 967 fo. 1r. 12. avk. Abachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 113G. 13. avk. Notarieel archief van Velsen, inv. nr. 4 akte 70. 14. avk. ora. Velsen inv. nr. 969 fo. 4r en 5r. 15. Nederland’s Adelsboek, 3e jaargang 1905 blz. 355, 5e jaargang 1907 blz. 297 en 298 en 12e jaargang 298 1914 blz. 360. 16. avk. ora. Velsen inv. nr. 968 fo. 67r, inv. nr. 969 fo. 5r, fo. 160r en 161r, inv. nr. 970 fo. 39r, en inv. nr. 974 fo. 47v. 17. B.C. Sliggers, Westerveld, Haarlem 1988 blz 14. 18. avk. ora. Velsen inv. nr. 970 fo. 57v. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
14
19. Siebe Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982 blz. 113. 20. avk. ora. Velsen inv. nr. 970 fo. 78r. 21. J. Morren, de hofstede Watervliet, Historisch Genootschap Midden Kennemerland, Ledenbulletin 28, 2004 blz. 26 t/m 51. 22. avk. ora. Velsen inv. nr. 970 fo. 132r. 23. avk. ora. Velsen inv. nr. 970 fo. 176v. 24. J. Morren, zie de hofstede Rooswijk. 25. avk. ora. Velsen inv. nr. 970 fo. 222v. 26. avk. ora. Velsen inv, nr. 971 fo. 20r. 27. avk. ora. Velsen inv. nr. 971 fo. 132r en inv. nr. 1011 akte 131. 28. avk. ora. Velsen inv. nr. 1011 akte 131 en inv. nr. 972 fo. 107v. 29. avk. ora. Velsen inv. nr. 1011 akte 133 en 134. 30. avk. ora. Velsen inv. nr. 972 fo. 107v. 31. avk. ora. Velsen inv. nr. 1011 akte 135. 32. avk. ora. Velsen inv. nr. 1011 akte 136 en 137. 33. avk. ora. Velsen inv. nr. 972 fo. 127. Nationaal Archief Den Haag, Financie van Holland, gaardersboek der verponding, toegangs nr. 528 inv. nr. 5. 34. avk. ora. Velsen inv. nr. 972 fo. 181v. 35. avk. ora. Velsen inv. nr. 973 fo. 22v. 36. avk. ora. Velsen inv. nr. 973 fo. 24v. 37. avk. Atlas Velsen, minuutkaart uit 1832 door F.J. Nautz. ranh. Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel kadaster, Velsen en de kadastrale legger Velsen artikel 165. 38. avk. Notarieelarchief Velsen inv. nr. 60 akte 62. 39. P.J. Lutgers, Gezichten in de omstreken van Haarlem, Alphen aan de Rijn 1979 geen blz. nr. 40. avk. Notarieelarchief Velsen inv. nr. 74 akte 16. Nederlands Adelsboek, 126e jaargang 1928 blz. 204 41. avk. Kadastrale leggers Velsen artikel 486 en notarieel archief van Velsen, inv. nr. 77 akte 35. 42. avk. Kadastrale leggers Velsen artikel 527 en 547 en notarieel archief van Velsen, inv. nr. 79 akte 53. 43. avk. Kadastrale legger Velsen artikel 527 en Notarieelarchief Velsen inv. nr. 91 akte 36. Theun de Vries, Dick Schaap, Siebe Rolle, Eene plaats van grooten omvang, IJmuiden 1976 blz. 66-94. 4 4. avk. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 80 akte 38. 45. avk. Kadastrale legger van Velsen artikel 527. 46. avk. Kadastrale legger van Velsen artikel 547. 47. avk. Kadastrale legers Velsen artikel 689. Theun de Vries, Dick Schaap, Siebe Rolle, Eene plaats van grooten omvang, IJmuiden 1976 blz. 66-94. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982 blz. 135. A.A. del Court van Krimpen, Weekblad van het recht, 30e jaargang 20-2-1868. 48. avk. Notarieel archief Velsen, inv. nr. 130 akte 84. S. Rolle, Gisteren haast onherkenbaar, IJmuiden 1982 blz. 178. G.J. Bremerkamp. Oude foto’s en prentbriefkaarten IJmuiden, Velsen, Driehuis, Santpoort, IJmuiden 1968 blz. 90, 91 en de binnenzijde van de omslag. avk = Archiefdienst voor Kennemerland Haarlem ranh = Rijksarchief Noord-Holland Haarlem (deze beide archiefdiensten zijn in 2005 samengevoegd tot het Noordhollands Archief) ora = Oud rechtelijk archief.
Afbeelding 10 Gezicht in de Burgemeester Weertsstraat vanaf de Wijkerstraatweg. Deze straat loopt door de nieuwe woonwijk Wijkeroog en is vernoemd naar Burgemeester J.C.A. Weerts van Velsen. Uit Oude Foto’s en prentbriefkaarten IJmuiden, Velsen, Driehuis, Santpoort, G.J. Bremerkamp, IJmuiden 1968.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
15
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
16
100 jaar veilingklok door Piet Diemeer
I
n 2003 was het honderd jaar geleden dat het elektrisch afmijntoestel werd geïntroduceerd bij de groenteveilingen in Nederland. Tot dan werd er met de mond ‘gemijnd’. We willen graag met u beleven hoe het de honderdjarige is vergaan.
Loven en bieden Het aanbieden van goederen en diensten voor de verkoop is voor velen een bijna dagelijkse bezigheid. In het verleden ging dit veelal gepaard met ‘loven en bieden’, een spel waarbij koper en verkoper tegenover elkaar staan. De verkoper prijst zijn waar aan, de koper probeert het onderste uit de kan te halen. De vragende partij steekt daarbij zijn hand uit en looft zijn product; de biedende partij slaat bij interesse toe met de hand en biedt minder dan de andere partij vraagt. Heeft dit een vervolg dan ontstaat een spel van ‘loven en bieden’ en gaat het bij handslag telkens op en neer. Is de koop beklonken dan volgt een harde klap waarbij de handpalmen strak gespannen zijn waardoor er een stevige klinkende slag ontstaat : de finale slag, ook wel toeslag1, palmslag2 of afslag3 genoemd. Bij een tussentijdse pauze, bijvoorbeeld om met iemand te overleggen, of om zelf even te wikken en te wegen, vraagt men: “Geef me een slag om de arm”. Als men niet overeenkomt, loopt men dikwijls scheldend ‘uit de hand.’ Komt men wel overeen dan gaat het product ‘in andere handen over’. Vandaar de uitdrukking ‘in andere handen komen” = van eigenaar verwisselen. Ook: ‘de hand erop’ = figuurlijk ter bekrachtiging van iets. Verder: ‘van de hand doen’= verkopen, opruimen. Zo zegt men ook: uit de eerste hand, tweede, derde hand. Die uitdrukkingen komen uit de onderhandse (niet openbare) verkoop en betekenen dat het verhandelde van de eerste, tweede of derde eigenaar is. Het zijn termen en uitdrukkingen die men vandaag de dag nog gebruikt.
Onderhandse verkoping Zojuist gebruikten we de term ‘onderhandse verkoop’. Deze wijze van verkoop is nogal tijdrovend omdat er slechts één koper tegenover één verkoper staat. Het gaat er dikwijls geheimzinnig aan toe waardoor er gemakkelijk ongenoegen en onvrede ontstaat omdat men elkaar niet heeft begrepen of niet goed heeft verstaan en de ander meent dat je je niet aan je woord houdt. Er zijn geen getuigen en wie heeft er gelijk bij verschil van mening? Een voorbeeld ter verduidelijking : Op een veemarkt stellen koper en verkoper zich op bij de koppen van de koeien, met de ruggen naar het publiek en smoezen zacht met elkaar, ervan uitgaande dat niemand iets met de prijsvorming te maken heeft, maar vooral om te voorkomen dat een andere aspirant-koper zou kunnen worden geïnformeerd c.q. beïnvloed.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
17
Openbare verkoping Daarom ontstond rond 1500 de ‘openbare verkoping’ onder het bewind van Karel V. Een ambtenaar, veelal de schout/secretaris van het gemeentebestuur, hield toezicht. Een andere keer vond de transactie plaats onder toeziend oog van de notaris van het kanton. Een verkoping in het openbaar heeft voordelen: in principe wordt iedereen in staat gesteld een bod uit te brengen en bovendien wordt de verhandeling gerechtelijk geregistreerd. Bij het niet nakomen van de verplichting tot afname of tot betaling van de koopsom kan er gerechtelijk worden ingegrepen. Wanneer iemand zijn hypothecaire schuld niet kan voldoen, kan de hypotheekhouder het onderpand in het openbaar ter verkoop aanbieden om zo de opeisbare hypotheekvordering te vereffenen. Verkoop onder gerechtelijk bevel op basis van artikel 1223 van het Burgerlijk Wetboek volgens de oude Grondwet gebeurt in het openbaar. Ook vruchtgebruikers van adellijke families zijn verplicht hun goederen, rechten en diensten in het openbaar aan te bieden. Hetzelfde geldt voor boedelscheidingen.De strandvonder is zo’n vruchtgebruiker die verplicht is, gevonden spullen in het openbaar ter verkoop aan te bieden. Te velde staande gewassen zoals gras, hangend fruit en bloembollen worden op die wijze in het openbaar verkocht. Bij fruit noemt men dat ‘fruit op stam’ verkopen. Bij de bloembollen heet het ‘groene veiling’. Eigenlijk wordt tot 1900 alles uit de hand verkocht: vee, vis, groenten, fruit, kortom: alle producten van het land en uit het water.
Het allereerste electrische afmijntoestel geleverd in 1903 en geschikt voor 24 koopers (kleppensysteem)
Verkopen bij opbod. Er wordt meest verkocht ‘bij opbod’. Omdat dat tijdrovend is, worden er allerlei ’systemen’ bedacht om te versnellen, dus efficiënter te werken. Verhalen worden achterwege gelaten, slechts een hand opsteken of een hoofdknik is voldoende om de veilingmeester kenbaar te maken dat je ‘in’ bent. De hoogste bieder wordt de nieuwe eigenaar. Maar omdat het nog steeds niet snel genoeg gaat dan wel teveel tijd kost wordt een ander systeem bedacht: verkopen bij afslag.
Verkopen bij afslag. Men schat de prijs van het te verkopen object in en begint met méér te vragen, de vraagprijs. Daarmee zet de afslager in en als er geen reactie komt stelt hij de prijs steeds naar beneden bij, zolang tot iemand ‘mijn’ roept. Die is koper. De afslager herhaalt de geboden prijs voor alle duidelijkheid en om misverstanden te voorkomen. De koop is gesloten. Verkopen bij afslag, ook wel mijnen of afmijnen genoemd, is vandaag de dag nog in zwang bij de veilingen van bloemen, de groente- en fruitveilingen, de bloembollenveilingen en de visafslagen.
De veilingklok. Aan het eind van de 19e, begin 20ste eeuw ontstaat er een stormachtige ontwikkeling bij het veilen van natuurproducten. Er is voor toezichthoudende ambtenaren, zoals notarissen, geen bijhouden meer aan. Men zint op maatregelen. In 1917 wordt op aandringen van de Nederlandse Tuinbouwraad een voordeliger regeling voor het veilen van land- en tuinbouwproducten ingevoerd. In artikel 103 van de Registratiewet wordt de bepaling opgenomen dat bij het veilen van agrarische producten en vis, welke tenminste zes weken van het jaar en minimaal eenmaal per week in hetzelfde gebouw of op dezelfde plaats worden aangeboden, geen bevoegd ambtenaar aanwezig hoeft te zijn. Bovendien vervalt het 0,5% registratierecht. In de genoemde periode rijzen particuliere- en coöperatieve veilingen als paddenstoelen uit de grond. Het veilen gebeurt buiten (straatveilingen) zowel als in overdekte ruimten. Dat kan een schuur zijn, maar ook een simpele overkapping. Afslagers zijn rap van tong. Je moet heel veel moeite doen om het aftellende bedrag te verstaan. Een probleem bij het ‘mijnen’ is bovendien dat door diverse personen tegelijkertijd ‘mijn’ kan worden geroepen. Dan ontstaat er een niet geringe woordenwisseling, want iedereen meent dat hij het koopje van de week heeft en claimt dat met alle overredingskracht die in hem zit. De afslager trekt zich echter niets aan van de kibbelende aspirant kopers en wijst resoluut toe. Maar ook dat heeft weer zo zijn beperkingen. Want hoe zit dat als de afslager je niet moet? Hij is ook maar een mens….en dan ziet hij je toevallig niet staan…en dan grijp je naast de koop. Maar ook omgekeerd: als je zijn vriendje bent dan kan hij je bevoordelen…wie zal het zeggen? Kortom: er wordt nagedacht over een systeem waarbij de mogelijke willekeur van de afslager bij toewijzing van een koop wordt uitgeschakeld. Men denkt aan een niet beïnvloedbare ‘machine’ .
Van hotel kleppenbad naar veilingklok. In grotere hotels wordt een z.g. kleppenbad gebruikt voor de communicatie tussen de receptie en een kamerbewoner. Wanneer een hotelgast de bediening nodig heeft, drukt hij op een knopje in zijn kamer. Op een plateau in de receptie valt dan een klepje open waaronder het kamernummer zichtbaar wordt. De bediende spoedt zich vervolgens naar de betreffende kamer. Dit systeem wordt door een handige jongen nagebouwd. Hij – de ‘uitvinder’ – gaat met een demonstratiemodel kleppenbord de veilingen en afslagen langs. Het kleppenbord, ook wel kopersnummerselector genoemd wordt door middel van aluminium draden HGMK Ledenbulletin 29, 2006
18
Het eerste groote afmijntoestel (kleppensysteem) hetwelk door ons in 1904 aan de Loosduinsche Groentenveiling en aan de Delftsche Groenten veiling werd geleverd
Automatische Afslager en nummerbord geplaatst in 1906 in de Nieuwe Veiling te Bovenkarspel. (Men kan uit de verschillende afbeeldingen gemakkelijk de geregelde verbeteringen en veranderingen opmerken.)
Een pagina uit het fotoboek van Van der Hoorn en Wouda N.V.
verbonden met een aantal drukknoppen. Het functioneert op stroom die door accu’s wordt geleverd. De afslager blijft ‘met de mond veilen’, maar de geïnteresseerde koper hoeft geen ‘mijn’ meer te roepen. Hij drukt op de knop en zijn kopersnummer verschijnt op het bord. Hiermee is het elektrisch afmijntoestel geboren, een eerlijk systeem dat efficiënt werkt en misverstanden uitsluit. De uitvinder, L.v.d. Hoorn uit Utrecht plaatst een jaar later een uurwerk met wijzer naast het toestel. De wijzer wordt telkens na een transactie opgegooid door middel van een gewicht. De wijzer kan men laten stoppen door op een knop te drukken. Zodra de klok stilstaat verschijnt het nummer van de koper op het ernaast staande kleppen- of nummerbord. En nu hoeft de afslager niet meer ‘met de mond’ te veilen. De wijzer van de klok heeft dat vervangen. De veilingklok, zoals we die jaren en jaren hebben meegemaakt, is een feit. Natuurlijk volgen er steeds verbeteringen en veranderingen, maar het principe blijft door de jaren heen ongewijzigd. We schrijven dan begin 1900. De technische ontwikkelingen gaan snel en zijn ook van invloed op de veilingklok. In 1909 wordt het eerste toestel gebouwd met midden in de wijzerplaat de mogelijkheid om lampjes te laten oplichten waardoor het nummer wordt getoond van de koper die het eerst op zijn knop drukt. Het is de heer Wouda uit Utrecht die dit systeem ontwikkelt. Hij gaat een samenwerkingsverband aan met de eerder genoemde heer v.d. Hoorn onder de naam “Van der Hoorn en Wouda”. Het is dan 1911. In 1915 wordt patent verleend en besluit men toestellen in productie te nemen. De animo is groot, er worden klokken geleverd aan afnemers in België, Denemarken, Italië, Frankrijk en zelfs in Zuid-Afrika en Canada worden deze klokken geplaatst. De toestellen worden niet alleen ingezet voor de verkoop van groenten, fruit en vis, maar ook voor kaas, eieren, slachtvee en tabak.
Veilingklokken in Noord-Holland Hiernaast: een veilingtoestel met automatische afslager, o.a. geleverd aan de Veilingvereeniging “Beemster, Purmerend en Omstreken” te Purmerend, waarbij het nummerbord en de Automatische Afslager te zamen op één front zijn geplaatst.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Het boek ‘100 jaar veiling en tuinder 1887-1987’ een uitgave van de Provinciale Veilingorganisatie voor Noord-Holland, vermeldt 37 groente- en fruitveilingen. Daarnaast zijn er bloemenveilingen, visafslagen en bloembollenveilingen die een of meer klokken per locatie in bedrijf hebben. Hoe is dat in Beverwijk? In Beverwijk zijn het Gerrit Meijer, Klaas Tegel en Bernard Sluiter die in 1885 de eerste zogenaamde ‘straatveiling’ oprichten. Dat is dus vóór de veiling in Broek op Langendijk in 1887, die officieel als eerste veiling te boek staat. In 1916 ontstaat de Coöp. Tuindersvereniging ‘De Vrije Veiling’ door afsplitsing van de Coöperatieve Tuindersvereniging ‘Kennemerland’. De leden die zich afsplitsen doen dat vanwege het grote aantal kerkelijke feestdagen waarop niet mag worden geveild. Met voortvarendheid wordt aan het Meerplein een gebouw geplaatst met afmijnzaal en veilingklok. Kort daarna wordt ook een veilinggebouw opgetrokken op de plaats van de afgebrande ‘Wijker Molen’ in opdracht van veilinghouder ‘Eendracht-Tuindersbe19
Electrisch Afmijntoestel “Ideaal Systeem” geplaatst in de nieuwe veiling te Arnhem.
lang’, conservenfabrikant Docter en makelaar Teer. Een nieuwe klok kan er niet vanaf want er wordt een ‘tweedehandsje’ geplaatst: een losse klok met kleppenbad. De veiling wordt ‘De Molen’ genoemd naar de afgebrande ‘Wijker Molen’. Daarna volgen: ‘Coöp. Tuindersvereniging Kennemerland’ aan het Meerplein; Bloemenveiling ‘’t Centrum’ aan de Koningstraat en de gefuseerde veilingen ‘Beverwijkse Exportveiling (‘De Molen’), ‘Tuindersbelang’ van Chris Duin en ‘De Eendracht’ van Kluft en Tervoort die gedrieën verder gaan onder de naam: N.V. Groenten- en fruit- en aardappelveilingen ‘B.E.T.’ in een overdekt gebouw met veilingklok aan het Meerplein. De Coöp. Vrije Veiling en de RK Tuindersvereniging ‘Kennemerland’ gaan een fusie aan en stichten een bollenveiling die wordt gevestigd in de bovenverdieping van de groenteveiling in de Breestraat. Dan staan er alleen al in dit gebouw twee nieuwe en een ‘oude’ klok. Al met al staan er eind jaren dertig zeker meer dan vijf klokken. In en na de oorlog verdwijnen de meeste door fusies. Geen plaats in Nederland, volgens Th. Van Oosten in de regionale krant, waar zoveel veilingen zijn gevestigd. In 1960 fuseren de BET-veiling en veiling ‘Kennemerland’. Er is dan nog maar één groenteveiling in Beverwijk. Begin jaren zestig verhuist de groenteveiling van de Breestraat naar de Parallelweg, de bloemenveiling verhuist van de Koningstraat eveneens naar de Parallelweg. Beide veilingen krijgen de beschikking over de meest moderne elektronisch bestuurde veilingklokken. De afslager heeft de beschikking over een miniatuurklok op zijn bureau en stuurt de klok aan middels een toetsenbord. De verwerking van de administratieve gegevens vindt voor het eerst plaats per computer. In 1972 gaan de beide veilingen een fusie aan. Vanaf dat moment wordt kantoor gehouden in de ruimte van de bloemenveiling. De verkoop van producten verloopt via de klokken van de bloemenveiling: groenten worden ’s morgens geveild, bloemen ’s middags. Op 31 december 1985 wordt het veilen van bloemen gestaakt. Op 1 januari 1989 gaat de veiling een fusie aan met de veiling te Alkmaar en wordt de aanvoer daar geconcentreerd. Daardoor staat ook de laatste veilingklok in Beverwijk stil en is een einde gekomen aan meer dan 100 jaar ‘veilingklokkengeschiedenis’ in Beverwijk. De gebouwen worden verkocht aan ‘De Zwarte Markt’ die nog steeds een van de klokken koestert. Op initiatief van de Heemskerker Jan Sinnige, bestuurslid van de Agrarische School in Castricum is in de school een buiten gebruik geraakte klok geplaatst. Een ander exemplaar is gemonteerd in buurthuis ‘De Evelaer’ in het Heemskerker duin. De laatste werkt niet, maar is als decoratie aangebracht. Het exemplaar in Castricum functioneert wel. Daar zijn ook banken opgesteld met drukknoppen, zodat het als demonstratie- en leerobject dienst doet. Daarmee kreeg Castricum na sluiting van veiling ‘Ons Belang’ in 1967 weer een veilingklok. In 1983 fuseren de zeven Westfriese veilingen tot ‘West-Friesland-Oost’( WFO) die nieuwbouw betrekt te Zwaagdijk-Oost. De veiling te Langedijk sluit zich er eind jaren tachtig bij aan. Twee jaren na de fusie volgen ook Alkmaar/Beverwijk en dan resteert nog maar één veilinglocatie in onze provincie. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
20
Electrisch afmijntoestel met automatische afslager. O.a. geplaatst te Beverwijk (in de zoogenaamde “oude Molen.”) Ten einde de electrische afmijntoestellen ook te brengen onder het bereik der kleine veilingen, hebben wij een klein toestel ontworpen, waarbij de Automaat een middellijn heeft van 1,20 M. In kleine veilinggebouwen zijn deze zeer goed op hun plaats. De automatische afslager wordt in beweging gebracht door een uurwerk, hetwelk gewoonlijk even vóór de veiling wordt opgedraaid.
Zo het in Noord-Holland is gegaan , is het landelijk gegaan. De overkoepelende veilingorganisatie, het ‘Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen in Nederland’ wordt opgeheven. Een nieuwe verkooporganisatie ‘The Greenery’ wordt in het leven geroepen. De veilingen kunnen zich erbij aansluiten. ‘The Greenery’ is een handelshuis die op termijn alle veilingklokken buiten bedrijf wil stellen. En zo is de situatie in 2005. Slechts een enkele klok draait, maar is nauwelijks meer van belang. Verkoop vindt niet langer plaats via de klok, maar op contractuele basis. Je kunt dus zeggen dat na ruim 100 jaar de veilingklok zijn functie voor de verhandeling van groenten en fruit heeft verloren. Bij de bloemenveilingen draaien de klokken nog elke dag volop, maar worden in toenemende mate vooral pot- en perkplanten op contractuele basis verhandeld. De klok in de traditionele zin heeft echter afgedaan. Die is vervangen door computers en beeldschermen.De visafslagen maken eveneens nog gebruik van de klok, maar ook daar bemerken we een tendens van fuseren. Bij de bollenveilingen is de klok van ondergeschikte betekenis. De meeste transacties vinden plaats in de zogenaamde voorverkoop, dat wil zeggen dat de bollen al verkocht worden terwijl ze nog in de grond zitten. Dat de klok nog periodiek draait heeft mogelijk te maken met concurrentie tussen een particuliere- en een coöperatieve veiling. De veilingklok draait dus anno 2005 nog wel. Van de 175 groente- en fruitveilingen in Nederland zijn er nog maar een paar over. Eigenlijk kun je zeggen dat de rol van de klok voor deze sector na honderd jaar is uitgespeeld. Datzelfde geldt voor de veilingen van bloembollen. Het zijn dus de bloemenveilingen die het kloksysteem in ere houden en tot nog toe met succes. Heemskerk, 2005. Met dank aan Jos J. Appelman Bronnen: 40 jaar Kennemerland en 25 jaar Nijssen, een jubileumuitgave van de Coöp. Tuindersvereniging ‘Kennemerland’ G.A. te Beverwijk. P.L.M. Diemeer Azn. Ongepubliceerd manuscript, oktober 1984. Fotoboek Van der Hoorn en Wouda NV, 1913, beschikbaar gesteld door Auction Trading Services Nederland bv.
Noten: 1. Toeslag = met een slag (de transactie) sluiten. 2. Palmslag = slag met de vlakke rechter hand in die van een ander ter bevestiging van een koop. 3. Afslag = openbare verkoping met bedragen van inzet in afdalende reeks (v.D.).
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
21
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
22
Hoe ver is de overkant door Jan van der Linden
T
oen op 8 maart 1865 de eerste spade in de Breesaap werd gezet om een kanaal te graven, werd de Rijksweg tussen Alkmaar en Haarlem doorsneden. Het kanaal, dat de belangen van de Amsterdamse reders moest verzekeren, betekende voor de gebruikers van deze weg en voor de bewoners van Velsen een barrière. In het bijzonder werden de tuinders en schulpers uit Velsen zwaar getroffen, aangezien zij volkomen afhankelijk waren van de veiling en de haven in Beverwijk. Het initiatief voor het graven van een kanaal was in 1861 genomen door het Rijk. Om tot de aanleg van dit kanaal te komen was er op 23 november 1863 de Amsterdamsche Kanaal-Maatschappij opgericht (Akm). Behalve dat deze Akm een kanaal moest realiseren, moest zij er tevens voor zorgen dat bovengenoemde negatieve gevolgen voor alle betrokkenen zoveel mogelijk beperkt zouden worden. In dit kader begon de Akm in 1865 gesprekken met het gemeente bestuur van Velsen. Deze gesprekken resulteerden uiteindelijk in een overeenkomst, welke op 13 januari 1866 werd getekend.1 De gemeenteraad van Velsen had tijdens de vergadering van 27 december 1865 burgemeester Enschede en wethouder Langeveld toestemming verleend om te tekenen. Namens de Akm tekenden de heren Heshuijsen, van de Nonert en Rutgers van Rozenburg respectievelijk president, directeur en secretaris. Later zou blijken dat het ondertekenen van deze overeenkoms, het startpunt zou zijn van een lange geschiedenis die veel overeenkomsten vertoonde met een Griekse tragedie.
Alle begin is moeilijk Zo was onder artikel 2 van de overeenkomst onder meer bepaald dat er een pontveer voor de voetgangers tolvrij door de Akm zou worden onderhouden. Voor het al het overige verkeer zou een brug naast de spoorbrug worden aangelegd. Zolang deze brug nog niet was aangelegd en er nog geen pontveer was, zou de Akm een “noodbrug” aanleggen. De Akm bouwde deze noodbrug bij het gehucht de Tiend. Naast voetgangers maakten de andere verkeersdeelnemers hier ook gebruik van. Deze brug leidde al snel tot irritatie bij de gebruikers, volgens hen was de brug gevaarlijk en ze klaagden hierover bij het gemeentebestuur van Velsen. Het gemeentebestuur verzocht de Akm om maatregelen te nemen. Intussen vorderden de graafwerkzaamheden en het moment dat men de ontgraving vol water kon laten lopen naderde.
Afbeelding 1. Graafwerkzaamheden in de Breesaap, mei 1865. Anonieme Litho, vermoedelijk naar J.C. Greive Jr. Atlas Archiefdienst voor Kennemerland, Haarlem.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
23
Afbeelding 2. De tweede voetbrug. foto archief J. van der Linden
Inmiddels was de financiële situatie van de Akm er niet beter op geworden. In dit kader begon de directie van de maatschappij te zoeken naar goedkopere oplossingen. Zo stelde zij in de loop van 1870 voor om maar één nieuwe brug te bouwen. Deze brug moest dan zowel voor voertuigen als voor voetgangers geschikt zijn. Als locatie stelden zij voor de brug te bouwen vlakbij de bestaande noodbrug. Zo zouden er geen nieuwe toegangswegen door hen te hoeven worden aangelegd. Het gemeentebestuur van Velsen ging niet akkoord. Het vervangen van de huidige brug was wel gewenst, vanwege de slechte staat, maar vooral de schulpers hadden zich beklaagd over het feit dat de noodbrug voor hen een omweg was. In haar antwoord sprak het gemeentebestuur de wens uit dat de Akm zich zou houden aan de overeenkomst uit 1866. Na enige druk vanuit Den Haag ging het gemeentebestuur van Velsen toch overstag en zo werd er 4 april 1871 met de bouw van een nieuwe brug begonnen. Op 21 maart 1872 liet David B. Lindsay namens de Akm het gemeentebestuur weten dat de brug gereed was en voor het publiek opengesteld kon worden. Tevens liet hij weten dat de oude brug op 2 september gesloten zou worden. Uiteindelijk zouden de kosten van deze brug toch nog een slordige 100.000 gulden bedragen. De Velservoetbrug, zoals zij genoemd werd, was een draaibrug en werd door de gebruikers zeer gewaardeerd, dit in tegenstelling tot het scheepvaartverkeer. Zij zagen de brug meer een meer als een obstakel. Met een doorgang van slechts 20 meter breed vormde zij een belemmering voor het scheepvaartverkeer. Meerdere malen werd de brug ernstig beschadigd door aanvaringen van schepen. Al vrij snel na de officiële opening van het Noordzeekanaal op 1 november 1876, drongen de Amsterdamse reders aan om de brug te vervangen. Dit in tegenstelling tot de gebruikers, die de juist de brug wilde behouden. Hiermee was direct een langdurig conflict geboren. De protesten van de Amsterdamse reders namen hand over hand toe en vonden in Den Haag steeds meer een gewillig oor. Inmiddels was het ook duidelijk geworden dat de onderhoudskosten van het kanaal voor de Amsterdamse Kanaal Maatschappij te hoog waren. Na langdurige onderhandelingen nam de Staat in december 1882 alle belangen van de Akm over. Hiermee nam de Staat ook de verplichtingen van de overeenkomst uit 1866 over. Naast het feit dat de Staat bemiddelaar was, was zij hiermee ook belanghebbende geworden. Een lastig parket zou later blijken. Zelf neigde de Minister naar een grotere brug, maar om zijn besluit goed te onderbouwen stelde hij een adviescommissie in. De commissie toog aan het werk en nam alle tijd om alle voor- en nadelen te bestuderen. Inmiddels had een Duits schip een brugpijler zodanig geramd, dat deze niet hersteld kon worden. Vooruitlopend op het eindrapport van de Commissie liet de overheid de pijler vervangen door een zwaardere. De verwachting was dat de Commissie een langere brug zou aanbevelen. Die langere brug is er echter nooit gekomen, aangezien de Commissie tot een andere conclusie kwam. Volgens hen moest de brug vervangen worden door een pontveer en zo was men weer terug bij het oorspronkelijke idee. De reacties uit Velsen, Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin over dit advies waren zeer negatief. Een storm van protesten brak er los. Heel de regio zag zich in haar belangen bedreigd. Tijdens de raadsvergadering van 25 november 1896 in Wijk aan Zee en Duin ageerden raadsleden hevig tegen dit advies. Zo verwachtte een aantal raadsleden dat er lange wachttijden voor het veer zouden ontstaan, terwijl andere verwachtten dat er minder dagjesmensen naar Wijk aan Zee zouden komen. Hiermee dreigde een
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
24
Afbeelding 3. Velservoetbrug. fotoarchief J. van der Linden
inkomstenverlies voor veel inwoners van Wijk aan Zee. Op voorstel van een aantal raadsleden besloot men om, gezamenlijk met de gemeenteraad van Beverwijk, een protestbrief te sturen naar H.M. de Koningin weduwe regentes. In de brief verzocht men om de Velservoetbrug te behouden. Ook de gemeenteraad van Velsen stuurde een protestbrief. Alle protesten ten spijt vond men echter geen gewillig gehoor in Den Haag. Ondanks de vele negatieve rapporten en tegenstrijdige adviezen van zijn ambtenaren zette de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, de heer C. Lely,2 het plan door. Samen met de heer Tak van Poortvliet ontwierp hij een plan voor een dergelijk pontveer. Aan vervanging van de brug werd door zowel de voorals de meeste tegenstanders niet meer getwijfeld, maar een pontveer werd te kostbaar geacht. Boven de kosten van aanschaf en aanleg waren er ook nog de terugkerende kosten voor het onderhoud, steenkool3, afschrijving en het personeel. Elke pont moest een minimale bezetting van zes man hebben: een kapitein, een roerganger, een machinist, een stoker en twee matrozen. In het plan waren twee ponten gepland, die ook ’snachts zouden varen. Daarom leefde bij de meeste tegenstanders wel het idee dat het gehele plan naar de prullenbak zou verdwijnen en een roemloos einde zou krijgen. Maar de minister zette stug door en diende op 10 juli 1898 zijn wetsvoorstel in. Weer stak er, nadat de minister zijn wetsontwerp had ingediend, een storm van protesten los in de regio. De gemeenteraden van Velsen, Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin stuurden nu gezamenlijk een protestbrief naar de Tweede Kamer. Andere belanghebbenden begonnen zich inmiddels te mengen in de discussie. Zo stuurde de Vereniging van Bloembollencultuur ook een verzoek naar de Minister. Zij stelde voor om de spoorbrug zodanig te veranderen zodat deze voor het gewone verkeer ook toegankelijk werd. Ook de voorstanders lieten zich niet onbetuigd. In het hotel Apeldoorn te Velsen hielden zij op 3 juni 1899 een openbare voorlichtingsbijeenkomst. Die avond lichtte, namens de Kamer van Koophandel, de civiel ingenieur J. de Koning het wetsvoorstel toe. Volgens een plaatselijke journalist liepen de emoties die avond hoog op. Maar ook de politiek was verdeeld. Vooral het vroegere Tweede Kamerlid, de Amsterdamse groothandelaar Mr. J.P.R. Tak van Poortvliet, maakte zich sterk voor het wetsvoorstel. Hiervoor reisde hij regelmatig af naar Den Haag, om te lobbyen bij zijn politieke vrienden. De tegenstanders van het wetsvoorstel, die voor het behoud van de voetbrug waren, vonden in het kamerlid Lieftinck hun medestander. De heer Lieftinck diende een motie in voor het behoud van de voetgangersbrug. Zijn motie werd echter op 7 juni 1899 met 75 tegen 15 stemmen verworpen en daarmee was het doodvonnis over de Velser voetbrug definitief uitgesproken. Wederom had het Amsterdamse kapitaal en haar belangen gezegevierd.
Slechte 1 april grap? Nu alle wettelijke hindernissen genomen waren, kon men beginnen met de bouw van de aanlegsteigers. Onder leiding van hoofdingenieur P.H. Kemper en de ingenieurs. H. van Oordt en jhr. O.E.W. van Panhuys, begon men in 1900. Waar de zogenaamde landingsbruggen zouden komen moest het kanaal eerst verbreed worden, van 19 naar 50 meter. In het oorspronkelijke plan waren er twee verschillende havens ontworpen, één voor de zomer en één voor de winter. De afstand tussen de zomerhavens was langer dan die tussen de winterhavens. Aangezien de zomerhavens daar waren gepland waar de voetbrug lag, startte men met de bouw van de winterhavens. Inmiddels was men in Rotterdam, op de scheepswerf “De Maas”, begonnen met de bouw van twee zogenaamde Donau-stoomponten, de “Kennemerland” en de “Velsen” genaamd. De “Kennemerland” liep als eerste van stapel en via de Noordzee arriveerde de pont eind 1900 in IJmuiden, waar het toegestroomde publiek de pont kon bewonderen.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
De afmetingen van de boot waren lang 37 meter en breed 15 meter met een dek van 9 meter breed. De diepgang van de pont was 4,15 meter. De pont werd voortbewogen door zogenaamde patentraderen, welke een middellijn van 2,5 meter hadden. Deze raderen werden aangedreven door twee compound-stoom 25
Afbeelding 4. De Stoompont de Kennemerland met de glazen overkapping. Foto archief J. van der Linden
machines die elk een vermogen van 200 pk hadden. De raderkast was 14,60 meter breed, had een diepgang van 2,50 meter en stak 2,20 meter uit boven de waterspiegel. De pont had een snelheid van 3,3 meter per seconde, of wel 6,5 knopen per uur. Behalve dat de pont geschikt moest zijn voor al het personen- en rijverkeer, moest ook de stoomtram Haarlem-Alkmaar overgezet worden. Tijdens de bouw was er rekening mee gehouden dat elke pont tijdens de overtocht een locomotief met twee personenwagons en één goederenwagon kon overzetten. Dat was een heel gewicht als men bedenkt dat de locomotief al 15.000 kg woog en de drie wagons gezamenlijk hetzelfde gewicht hadden. Hiervoor waren rails op het dek aangebracht, welke moesten aansluiten op de rails van de landingsbruggen. Via een hydraulisch hefwerk konden deze landingsbruggen op de juiste hoogte gebracht worden. Tevens was de veerpont van allerlei moderne snufjes voorzien. Zo had elke pont een centrale verwarming en elektrische verlichting, een novum voor die tijd. Voor de passagiers waren er open dekkajuiten en twee flinke benedenkajuiten. De ponten waren met glas overkapt en voorzien van een bovenbouw met loopbrug en stuurhut. Deze overkapping was gemaakt om tijdens de overtocht de tram droog te houden. De eerste proefvaart werd in het begin van 1901 gemaakt door de pont “Velsen”. Om de bestuurbaarheid van de pont te testen besloot men vanaf de Velservoetbrug naar de Hembrug in Amsterdam te varen, en weer terug. De resultaten waren zeer positief. Het bleek dat een bekwame roerganger moeiteloos de grote stoomschepen en de bruggen kon passeren. Vol optimisme begon men nu met het oversteken van het kanaal met de pont. Dit bleek echter een heel ander verhaal te zijn. De pont bleek hierbij een vrij log varend schip te zijn, de gehele overtocht onstuurbaar. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door de raderen. Bovendien diende er zich nog een andere handicap aan. De pont was te breed en te hoog, en hierdoor erg windgevoelig. Om dit euvel zoveel mogelijk te beperken werden de glazen ruiten van de overkapping verwijderd. Veel mocht het echter niet baten. De pont bleef onbestuurbaar en tijdens het oversteken beleefde men de vreemdste avonturen. Voor de lokale bevolking was de pont een onderwerp van spot. Hoewel men tijdens het proefvaren mee mocht, bleven de meesten toch liever de oude vertrouwde voetbrug gebruiken. Ongerust over de ont-
Afbeelding 5. De stoompont naast de voetbrug. Foto archief J. van der Linden
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
26
Afbeelding 6. De stoompont de Kennemerland bekneld in de remmeningen van de voetbrug. 20 mei 1902. Passagiersboot De Dolphijn biedt hulp. Foto archief C.E. de Boer.
wikkelingen vroegen verschillende leden van de Tweede Kamer aan de Minister om de voetbrug te laten liggen zolang de pont niet definitief in de vaart was genomen. Bij het wetsvoorstel was namelijk besloten om de voetbrug te slechten en dit werk was op 20 december 1900 aanbesteed. Het lag in de bedoeling dat de voetbrug in 1902 definitief gesloopt zou zijn, aangezien deze plaats moest maken voor de zogenaamde zomerhavens. De Minister zegde toe dat zolang de veerpont nog niet optimaal voldeed, de voetbrug zou blijven liggen en dat deze open zou blijven voor het verkeer. Zelf verwachtte de Minister dat dit niet lang zou duren, volgens hem zouden beide ponten uiterlijk op 1 april 1901 definitief in de vaart kunnen worden genomen. Zou de Minister hierbij aan een 1 april grap gedacht hebben? De datum verstreek zonder dat de veerdiensten operationeel werden.
Heen en weer Men bleef maar experimenteren en hoewel het personeel steeds meer ervaring kreeg, kon het pontveer nog steeds niet officieel in de vaart worden genomen. De bestuurbaarheid van de pont, vooral bij het aanleggen, vormde het grootste struikelblok. Het bleek dat tijdens het spuien van de sluizen de pont nog slechter was te besturen. Zo raakte de pont in de vroege ochtend van de 20e mei 1902 bekneld tussen de remmingen van de voetbrug. Met geen mogelijkheid kreeg men de pont nog voor- af achteruit. Pas met behulp van het passagiersschip “de Dolphijn” gelukte het eindelijk om de pont weer vlot te trekken. Het was inmiddels al laat in de middag geworden. Al deze proefvaarten trokken natuurlijk veel bekijks, waardoor de gemeenteveldwachter genoodzaakt was een oogje in het zeil te houden. Hierdoor kwam hij niet toe aan zijn andere taken en het gemeente bestuur van Velsen zag zich genoodzaakt om assistentie te vragen aan Beverwijk en Wijk aan Zee aan Duin. Deze beide gemeentebesturen zegden hulp toe en beloofden een geldbedrag te zullen overmaken. Het gemeentebestuur van Beverwijk besloot een advertentie te plaatsen, waarin in het bijzonder oud-militairen werd gevraagd te solliciteren naar de functie van toezichthouder. Uit een tiental kandidaten werden twee oud-militairen gekozen: de heren Uitermark en Heldoorn. Natuurlijk trokken de proefvaarten ook de aandacht van de landelijke pers. Regelmatig verschenen er artikelen over het gestuntel en menig journalist uitte de wens om de voetbrug te behouden. Zo berichtte het Algemeen Handelsblad van 28 juli 1902 dat het scheepvaartverkeer weer eens gestremd was door een aanvaring van de pont “Kennemerland.” Hoewel de pont gesleept werd was zij tegen het remmingwerk van de spoorbrug aangevaren. De lezers van het “Nieuws van de Dag” lazen op 13 augustus 1902 dat er weinig vertrouwen was in het operationeel worden van de veerdienst. De journalist dreef zelfs de spot met de veerdienst. Hij was trouwens hierin niet de enige.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
27
Afbeelding 7. Spotprent in het weekblad voor Nederland. archief J. van der Linden
In het Weekblad voor Nederland werd in april 1902 de bovenstaande spotprent met het volgende tweegesprek afgedrukt. Bruin – Dag mijnheer, wat is hier te doen?. Blank – Wij hebben eenige moeite met de mailboot. Bruin – Welke mailboot? Blank - Ziet u dat schip daar?. Bruin – Goeie goedheid, noemt u dat een mailboot? Ik dacht dat het een hooiwagen op ’t water was! Blank – Neen mijnheer, dat is een mailboot; al kost zij maar 2 ton, ongeveer de helft van een WestIndische boot, toch is dit een zeer voortreffelijk schip; zoo hebben wij er twee, waarvan één natuurlijk in reserve is. De inrichting in deze schepen is magnifiek! Zoo heeft bijvoorbeeld ieder schip eene reserve machine en ketel. Wanneer nu gedurende de reis, die 2 minuten duurt, een ongeval gebeurt, kunnen wij in ongeveer 5 à 6 uur tijd de reservemachine in dienst stellen, en kláár zijn we, hé! Bruin – Maar waar dienen deze stoomlieren en trossen op den wal voor? Blank – O, een dergelijk vaartuig stuurt niet makkelijk en daarvoor hebben wij aan beide oevers stoomlieren om dit schip over te halen. Bruin – Maar waarvoor dan de machines in het schip? Blank – Mijnheer, u is met den aard van dit bedrijf blijkbaar niet goed bekend; dit alles is noodig; vergeet niet dat voor het maken der plannen van deze schepen twee ingenieurs eene reis hebben gemaakt om hun licht in het buitenland op te steken zoodat deze bodems nu bepaald goed zijn. Wacht maar, als eerst eenigen tijd is gemanoeuvreerd, gaat alles goed. Bruin – Waarvoor dient die glazen kap op dat schip? Blank – Dat is om de tram gedurende den overtocht droog te houden, als het regent. Bruin – Hoeveel provisie neemt dat schip wel mede voor den overtocht? Blank – Hoevéél, weet ik niet; maar ik kan u verzekeren, dat er van alles aan boord is; zoodat passagiers en bemanning geen gebrek behoeven te lijden; bovendien zijn er prachtige kajuiten en hutten aanwezig en is de commandant een zeer bevaren man; hij was heel lang wachter op de Velzerbrug. Bruin – Gelukkig! Zoo iets stemt altijd rustig. Weet u nog meer goede hoedanigheden van deze schepen?. Blank – O, ja! Eerstens zijn de schepen, met het oog op eventuele schipbreuk, zwaar gebouwd en van waterschotten voorzien, tweedens hebben zij kimkielen tegen slingeren bij hooge zee en …. Is een Marconi’s telegraaf in studie. Bruin – Al die gerieflijkheden aan één schip – Ik wou dat het te koop was…. Blank – Ja dat geloof ik. Maar dan zal u lang moeten wachten. Te koop komt het nooit. Tijdens het proefvaren werden voetgangers en rijtuigen mee genomen, tenminste indien zij dit dorsten. De meeste gebruikers waren mannen en jongens, want de meeste vrouwen durfden de overtocht niet aan. Vooral onder de jongens zal dit proefvaren een waar festijn zijn geweest. Maar zodra zij het beruchte spotliedje zongen over de pont, werden zij zonder pardon van de pont gestuurd. Zij hoefden er dan niet meer op te rekenen dat zij een volgende keer weer mee mochten. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
28
Afbeelding 8. Foto archief J. van der Linden
Pontje varen, wie gaat er mee Je drijft er mee naar Buitenhuizen Of je drijft er mee naar zee
En ander bekend populair spotliedje was;
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Heb je wel de Velserpont gezien ‘t Is een pontje van een ton of tien En zeg, nu moet je weten, Dat geld is weggesmeten Geloof nu wat ik zeg, Die ton of tien is weg Zie je wel dat kleine pontje gaan Voorop al die groote heeren staan Ik wil er niet om jokken; Maar als die heeren moesten dokken, Geloof me wat ik zeg, Die mooie pont was weg. Zie je wel die ouwe brug staan Och, die zal wel gauw verdwijnen gaan. Dan kunnen we genieten Van al dat bokken schieten Geloof vrij wat ik zeg De Velserbrug gaat weg Ho daar zit de pont in ‘t ijs weer vast Dat ‘s voor Velsen toch een last Om niet met dat ding te varen Zal nog veel onheil baren. Och ging die pont maar zoo Naar Paramaribo.
De toneelvereniging Amicitia uit Velsen voerde een revueoperette op, die geschreven was over het hele gebeuren. In de voortstelling werden de proefvaarten van de veerdienst belachelijk gemaakt. Vooral de tweede kamerverkiezingen van 1897 waren het mikpunt. Zelfs bij sommige Amsterdamse scheepsreders begon enige twijfel te rijzen, of het pontveer wel zo’n goed idee was. Alle bouwkundige werken, zoals de haven en de huizen voor de ambtenaren, waren inmiddels gereed, maar het pontveer kon nog steeds niet officieel in dienst worden genomen. Het gemeentebestuur van Velsen 29
Afbeeldingen 9 en 10. De Stoomtram Haarlem – Alkmaar op de stoompont. Foto archief J. van der Linden
strooide nog eens extra zout in de open wonde door in een brief aan de Amsterdamse Kamer van Koophandel te melden dat het graven van het Noordzeekanaal was geschied met het wederzijdse goedvinden, inclusief de voetbrug. Nu de veerdienst nog steeds in de experimentele fase verkeerde en er nog steeds geen zicht was op wanneer deze gereed zou zijn, vonden zij dat de Amsterdammers te ver gingen in het doordrijven van hun zin. Het antwoord van de Kamer van Koophandel was zeer afstandelijk en zij lieten zich zeer wijselijk niet uit over de voetbrug. Naast de bestuurbaarheid van de pont vormde het overzetten van de stoomtram het tweede obstakel. Het aansluiten van de rails tussen de aanlegsteiger en de pont gaf onophoudelijk veel moeilijkheden. Dit werd mede veroorzaakt door het niet optimaal functioneren van de landingskleppen. Onder toezicht van ing. van Oordt, de havenmeester en de directeur van de Stoomtram, werd er op 22 augustus 1902 een proef gedaan om de stoomlocomotief over te zetten met de pont Kennemerland. De proef mislukte echter gigantisch. Met geen mogelijk kreeg men de stoomtram van de pont af, terwijl men over de wagon al twee uur gedaan had. Nee, het was niet hoopvol voor de toekomst. Allerlei ideeën en suggesties werden er aangedragen om tot verbetering te komen. Er was zelfs een Commissie ingesteld die ging onderzoeken of het mogelijk was de voetbrug te vervangen door een elektrische rolbrug. Dat het de leden ernst was moge blijken uit het feit dat enkele leden, o.a. de burgemeester van Beverwijk, Jhr Boreel, in september 1902 naar Rouaan af reisde. Zij wilden daar de elektrische hangbruggen zien. Doch de Minister bleef, samen met de technici, vasthouden aan het oude idee van een pontveer. De combinatie van het spuien met de slechte bestuurbaarheid van de pont, trachtte men op te lossen door de pont via een kabelketting te verplaatsen. Aangezien men niet helemaal zeker was of dit succesvol zou zijn, besloot men om de “Kennemerland” als eerste hiervoor geschikt te maken. Zo vertrok de pont weer eens naar de werf en op 20 oktober 1902 was de “Kennemerland” zodanig verbouwd dat men hiermee kon experimenteren.
Een schip van bijleggen De winter van 1902-1903 diende zich al vroeg aan. Waren de proefvaarten in het verleden niet erg succesvol geweest, met de komende winter in aantocht werd het niet veel beter. De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 17 november, berichtte namelijk dat de laatste proefvaart door de vele ijsschotsen op een mislukking was uitgelopen. Deze proefvaart moet overigens nog wel met de raderpont “Velsen” gedaan zijn, aangezien de kettingen voor de verbouwde “Kennemerland” pas op 26 november gelegd werden. Ten behoeve van deze kettingpont moesten de aanlegsteigers aangepast worden. Van de zware ijzeren kettingen werd één einde vastgemaakt aan de pijlers. Het andere eind werd door middel van een stoomlier, welke op de andere zijde stond, aangetrokken. Zo moest de veerpont dan in een rechte baan voortgetrokken worden. Bij de nadering van een schip werd de ketting neergelaten. Dat de kosten inmiddels behoorlijk waren opgelopen, vermeldde het blad “de Ingenieur” van 11 december 1902 haar lezers. Volgens de journalist waren de totale kosten opgelopen naar 904.350 gulden. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
30
Afbeelding 11. De verbouwde stoompont. Foto archief J. van der Linden
De kosten waren onderverdeeld: terrein opnemingen 1870 gulden, aankoop grond, 50.730 gulden, aanschaffing van stoomponten 367.000, maken van de havens en aanlegplaatsen met verruiming 403.000 gulden, bouw van woningen voor personeel 65.750 gulden toezicht 16.000 gulden. In zijn artikel stak de journalist zijn voorkeur niet onder stoelen of banken. Hij bepleitte voor een verhoging van de voetbrug. Op dezelfde dag dat het artikel verscheen, werd de eerste proefvaart met de kettingpont “de Kennemerland” gemaakt. Ondanks dat er door een ijsbreker eerst een vaargeul was gemaakt, mislukte ook deze proef. Als oorzaak werd de enorme ijsgang vermeld. Hoewel vier man op de voorplecht met boothaken de ijsschotsen te lijf waren gegaan, had men niet kunnen aanmeren. Men besloot om de proefvaarten maar uit te stellen tot het voorjaar van 1903, daar er nog enige aanpassingen nodig waren. De wintermaanden werden nuttig besteed door een aantal zaken te veranderen. Hiervoor had de Minister een bedrag van 5 á 6000 gulden uitgetrokken. Zo werden de overkappingen van de pont verwijderd en werden er enige dukdalven weggehaald. Tevens besloot men, om de proeven in het vervolg succesvol te laten verlopen, dat er tijdens de proefvaarten niet meer gespuid zou worden bij westenwind. Ook het overzetten van de stoomtram werd op de lange baan geschoven. De winter ging voorbij en het voorjaar diende zich aan, maar de pont was nog niet gereed. Pas op 7 augustus kon de lokale krant berichten dat de pont “Kennemerland” uit Amsterdam gearriveerd was. De voornaamste wijziging was dat de pont omgebouwd was tot een schroefpont..
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Hiervoor was het stuurhuis boven de kap verhuisd naar de plecht. Bovendien wist de journalist te melden dat de gehele transformatie een slordige 12.000 gulden had gekost De volgende dag, 8 augustus 1903, begon men ’s middags om drie uur vol goede moed met de eerste proefvaart. Met behulp van zeven man aan iedere lier werd de pont van de Beverwijkse zijde naar de Velsense kant getrokken en weer terug. Vlekkenloos verliepen beide pogingen nog niet, maar men was in ieder geval hoopvol gestemd. Door de aanpassingen was de pont inderdaad beter bestuurbaar geworden, maar een groot knelpunt bleef het aanleggen aan de aanlegsteigers. Tijdens de proefvaarten gelukte het aan beide zijden niet helemaal. Ingenieur C. Kloos wilde nog een aantal wijzigingen doorvoeren. Inmiddels had hij ook iets bedacht voor het probleem dat zich voordeed tijdens de ijsgang in het kanaal. Zijn bedoeling was om aan stuur- en bakboordzijde van de pont platen aan te brengen om het ijs te breken en zo ter zijde schuiven. Zo werd de pont “De Kennemerland “ op 13 september wederom naar de Koninklijke Nederlandse Fabriek van Werktuigen te Amsterdam gesleept om een aantal wijzigen te ondergaan. Toen eind december 1903 het Noordzeekanaal met drijfijs gevuld was, wilde men de verbouwde “Kennemerland” aan een test onderwerpen. Ondanks dat de scheepswerf berichtte dat men nog niet helemaal gereed was werd de pont op 30 december naar Velsen gesleept. Behalve de platen had de pont nog een aantal veranderingen ondergaan. Het mid31
Afbeelding 12. De Kennemerland en de Velsen, beide inmiddels verbouwd. Foto archief J. van der Linden
dendek was voor stoomtram en het gemotoriseerde verkeer verbreed. Aan de zijkanten was nu een aparte ruimte gemaakt voor voetgangers en fietsen. Voorheen stond alles op het middendek door elkaar. Om deze veranderingen mogelijk te maken moesten wel de beide wachthuisjes verdwijnen, evenals de hutten voor het personeel. Op 9 januari 1904 besloot men de aangepaste pont uit te proberen, waarbij moest blijken of de opeenhoping van drijfijs nu geen bezwaar zou zijn. Wel vermoedde men dat de ijsvorming vooral bij de aanlegplaatsen een moeilijke hindernis zou worden. Het vermoeden was juist. Het bleek dat de platen voor een ijsbreking niet krachtig genoeg waren. Wel wist men succesvol de pont naar de overzijde te brengen. Dit was mede mogelijk gemaakt door een aantal sleepboten, die een grote vaargeul open wisten te houden. De overtocht duurde wel meer dan anderhalf uur. Vlak na deze proefvaart trad echter de dooi in, zodat men nog geen zekerheid had voor een geregelde overvaart en aankomst van de pont tijdens ijsgang. Men ging er vanuit dat hier meer proefvaarten met een ijsbreker voor nodig waren.
Land in zicht Aangestoken door dit kleine succesje, meldde de Nieuwe Rotterdamse Courant op 17 januari 1904 dat “ondanks de bezwaren en mislukkingen, binnenkort de voetbrug gesloten zou worden en de pont definitief in gebruik zou worden genomen”. De journalist had echter te vroeg gejuicht, zoals zou later blijken. Pas op 17 maart 1904 werd een geslaagde proef gedaan met de tramwagon. Zonder al te veel problemen werd de wagon op de pont gereden. Op 21 maart werd er weer een proefvaart gemaakt. Nu met de locomotief en drie wagons, en deze proef mislukte totaal. De moeilijkheden ontstonden bij het afrijden van de toegangsbrug van de stoomtram. De oorzaak van het mislukken werd gezocht in het type locomotief. Dat was namelijk een ander type dan welke normaal reed tussen Haarlem en Beverwijk. Bij de volgende proefvaart, toen wel het normale type locomotief gebruikt werd, deed het probleem zich namelijk niet voor. Wel was duidelijk geworden dat men enkele aanpassingen moest doen in de toegangsbruggen. Het overbrengen van een locomotief met drie personenwagons, plus het op- en afrijden van de toegangsbruggen bleek gemiddeld vijf minuten te duren. Om die aanpassingen te realiseren, besloot men de proefvaarten voorlopig op te schorten. Inmiddels was men wel al een dagelijkse veerdienst gestart met de veerpont “Kennemerland”. Aangezien dit nog niet officieel was werd het nog gerekend onder de proefvaarten. Dagelijks vaarde de “Kennemerland” van 6 uur ’s morgens tot 6 uur ’s avonds. Schulpers en tuinders die met hun producten naar de veiling of de haven in Beverwijk gingen, maakten ook gebruik van de veerdienst. Zij waren echter niet tevreden over de veerdienst en stuurden een klacht naar de gemeente Velsen. Zij beklaagden zich over de lange overzettijd en wachttijden, een overtocht duurde toen gemiddeld 7 minuten. Zij wilden het liefste gebruik maken van de voetbrug, maar zolang de stoomtram nog niet via de pont vervoerd kon worden, reed de stoomtram hier over. De andere pont, de “Velsen” kon niet ingezet worden aangezien zij nog niet was voorzien van de benodigde kettingen. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
32
Afbeelding 13. De veerpont. Foto archief J. van der Linden
Ook werden de veerdiensten regelmatig onderbroken om te oefenen in het overzetten van de stoomtram. Na maanden van proefvaren gelukte het eindelijk om binnen een redelijke tijd de stoomtram over te zetten. Men besloot de stoompont “Kennemerland”officieel in de vaart te nemen en de voetbrug definitief te sluiten. Nu kon ook de “Velsen” omgebouwd worden en met de sloop van de voetbrug begonnen worden. Dit moest wel gebeuren, daar hier de tweede aanlegplaats was gepland. Inmiddels was het 26 februari 1906 geworden. Hoe waren de problemen met de aansluitingen nu opgelost? Als de pont aankwam liet men door middel van een hijsinstallatie (de vreemde hoge bogen op de foto)) een grote loopplank op de pont zakken. Aangezien de rails van de pont exact moesten aansluiten op de rails van de aanloopbrug, betekende dit wel enig manoeuvreren. Dan werd de verbinding met twee enorme stalen pennen, die hol waren, geborgd dwars op de aanloopbrug in het pontdek. Echter bij hoog water en of veel ijsgang bleef het een hele klus om de rails van de pont op die aanloopbrug aan te sluiten. Tijdens het afbreken van de voetbrug en de bouw van de aanlegsteigers voor de tweede pont vaarde er een zogenaamde “vrije” pont. Deze pont was veel kleiner en had geen ketting. Hierdoor was zij alleen maar geschikt voor voetgangers en licht verkeer. Op 22 juli 1906 was de pont “Velsen” gereed en kon deze als tweede veerpont in de vaart worden genomen.
Schipper mag ik overvaren?
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Nu de voetbrug verdwenen was en iedereen gedwongen was om de veerpont te gebruiken, waren de meeste gebruikers achteraf toch wel tevreden. Het viel allemaal wel mee. De enige kritiek die geuit werd betrof het feit dat de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij en de Staat beiden regelmatig hun plannen hadden bijgesteld en getalmd hadden bij de uitvoering hiervan. Met als gevolg dat de kosten de pan uit waren gerezen. De uiteindelijke teller was blijven steken op ƒ 1.247.800. Dit was, afgezet tegen een gemiddeld jaarsalaris van 400 gulden, een gigantisch bedrag. In de loop der jaren bleek de veerdienst in een grote behoefte te voorzien. Met grote zekerheid kan gezegd worden, dat als de veerdienst er niet geweest was, het verkeer er de nodige stremming had gehad. Veel gezinnen uit Beverwijk en Velsen maakten elke zondag een wandeling naar de pont en gingen even naar de overkant. Vooral als de stoomtram de pont op reed, was dit een hele gebeurtenis. Eerst werden de rails op pont en steiger aan elkaar gekoppeld en dan stoomde de tram voorzichtig de pont op. Voor en achter werden steunen opgetrokken uit het dek zodat de tram niet voor- of achteruit kon tijdens de overtocht. En zo ging het hele geval naar de overkant. De machinist liep dan met zijn oliekannetje rondom de locomotief en de stoker morrelde wat in zijn vuur. Eenmaal aan de overkant hobbelde de tram weer verder richting Haarlem danwel Alkmaar. In de loop der jaren nam het gemotoriseerde verkeer echter steeds meer toe. Vooral na de ingebruikname van de afsluitdijk in 1925. Beide ponten konden al het aangebonden verkeer niet meer in een redelijke tijd overzetten. In 1928 werd er naast de twee pontveren een klein pontveer in dienst genomen, de “Wijkeroog”. Het betrof hier een schroefpont met een lengte van 34 meter en 13½ meter breed. Het rijdek was 7,20 meter breed. Ter weerszijden van dit dek waren de gangen voor voetgangers en fietsers van 3 meter breed. 33
Afbeelding 14. Pontplein in Velsen-Noord omstreeks 1950. Foto archief A. van Dongen
De veerpont werd aangedreven door een twee cilindrische compound stoommachine van 350 pk met twee schotse ketels. Aangezien deze uitbreiding alleen het huidige verkeer kon overzetten in een aanvaardbare tijd, en niet op toekomstige groei berekend was, besloot men in 1930 om drie nieuwe ponten te laten bouwen. Inmiddels had men zoveel ervaring opgedaan dat men het principe van de oude kettingponten met een gerust hart kon verlaten. Men besloot om de nieuwe veerponten als vrij varende pontveren te laten opereren. Zodoende hoopte men de frequentie van het aantal overzetten per dag te vergroten. De laatste kettingpont werd op 4 mei 1940 vervangen voor een vrij varende pont en de eerste ponten, de “Kennemerland” en de “Velsen” werden gesloopt. De andere pont, de “Wijkeroog”, werd verplaatst naar Buitenhuis om daar verder dienst te doen. Dit pontveer overleefde de andere pontveren echter niet lang. In 1944 lag het pontveer in de Zaanse Balkhaven en Duitse soldaten bliezen het schip met behulp van explosieven op. De “Wijkeroog” zonk heel langzaam onmiddellijk. Vrij snel na de ingebruikname van de nieuwe pontveren werd Nederland ook betrokken in de Tweede Wereldoorlog. Halverwege de oorlog kreeg de veerdienst een slechte naam. Het bleek namelijk een geliefde lokatie te zijn als controlepost door Duitse soldaten. Het overvaren met een vals persoonsbewijs of ausweiss werd een risico. Het laatste oorlogsjaar, in het bijzonder de hongerwinter, werd het veerpont ook bij de zogenaamde voedselhalers berucht. Op weg naar huis met hun met moeite verkregen voedsel liepen deze mensen hier in een fuik. Duur geruild voedsel werd zo door Duitse soldaten of hun trawanten geconfisqueerd. Ook was het niet altijd zeker of tijdens deze wintermaanden de veerpont wel vaarde. Wegens de brandstoffenschaarste was de dienstregeling het laatste oorlogsjaar zeer onregelmatig geworden. Op 10 maart 1945 werd zelfs het gehele pontveer gestaakt. Voor de Duitsers was dit geen probleem, aangezien zij gebruik maakten van de spoorbrug, nadat deze hiervoor geschikt was gemaakt
De boot is vol Al snel bleek dat het vervangen van de kettingponten door losvarende ponten geen blijvende oplossing zou bieden. De opkomst van het gemotoriseerde verkeer nam in een rap tempo toe en het einde was lang nog niet in zicht. Zodoende stelde de Minister van Waterstaat in 1934 een commissie in die onderzoek moest doen met hoeveel veerponten de oversteeklocatie bij Velsen in de toekomst uitgebreid moest worden. Tevens vroeg hij of het wenselijk werd geacht dat er wellicht een draaibrug moest komen. Ook de mogelijkheid van de aanleg van een tunnel onder het kanaal moest worden meegenomen in het onderzoek. In haar eindrapport adviseerde de commissie aan de Minister om te denken aan de bouw van een tunnel. Uitbreiding van de veerdiensten zagen zij slechts als een tijdelijke oplossing. Dit zou in de toekomst onvoldoende zijn om de groeiende verkeersstroom te verwerken. Ook een brug zou niet de oplossing zijn. Een laaggelegen beweegbare brug zou te veel hinder opleveren voor de scheepvaart. Terwijl een vaste brug tenminste een doorvaarthoogte van 60 meter zou moeten krijgen. Om dit te realiseren zouden langgerekte hoge opritten aangelegd moeten worden.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
34
Afbeelding 15. Pontplein in Velsen-Noord omstreeks 1950. Foto archief A. van Dongen
De tunnel kon het beste op enige honderden meters ten oosten van het pontveer worden gebouwd. Alleen het snelle verkeer zou van deze tunnel gebruik moeten maken. Wegens de te bouwen faciliteiten, zoals liften of roltrappen, was het beter dat het pontveer zou blijven varen voor het langzame verkeer, zoals voetgangers en fietsers. Zo besloot men in 1939 om een verkeerstunnel te bouwen. Voor de trein zou er later een aparte tunnel gebouwd worden, nabij de spoorbrug. Tien jaar eerder was een tunnel onder het kanaal al eens in het nieuws geweest. Op 30 maart 1929 had de Nieuwe Haarlemsche Courant namelijk een uitgebreid artikel met zeven foto’s gepubliceerd. Het betrof hier de opening van een verkeerstunnel onder het Noordzeekanaal. Dit artikel maakte toen veel tongen los, vooral toen het om een 1 april grap bleek te gaan. Nu was het dus geen grap en de werkzaamheden voor de bouw van een tunnel startten op 5 mei 1941. In november 1942 moest het werk echter op bevel van de Duitsers worden gestaakt. De eerste jaren na de bevrijding, het land moest weer opgebouwd worden en er was nog weinig autoverkeer, kon de veerdienst het aanbod nog verwerken. Doch in 1948 stak de behoefte om een snelle overtocht weer op. Bedrijven en andere belanghebbenden drongen bij de minister aan op een herstart van de bouw van de tunnel. De financiële toestand van het rijk liet dit echter nog niet toe. Omdat de bouwkosten van een verkeerstunnel vrij hoog waren, werd er gedacht aan een combinatie met een spoorwegtunnel. Dit zou namelijk de kosten aanzienlijk drukken. Nu men uitging van twee tunnels betekende dit voor de Nederlandse Spoorwegen een enorme kostenstijging. Zo moest men de spoorrails tussen Sanpoort en Beverwijk verleggen en er moesten ook verschillende viaducten gebouwd worden. Bovendien zou het station in Velsen-Noord komen te vervallen, terwijl dit station veelvuldig gebruikt werd door verschillende werknemers van de Hoogovens, de PEN-centrale en de papierfabriek Van Gelder & Zonen. Volgens de spoorwegen geen gering aantal. Volgens hen hadden zij in de maand september (1947) tussen Velsen en Beverwijk ongeveer 53.251 passagiers vervoerd. . . Inmiddels nam de druk op de veerdiensten wel toe. Lange files met wachttijden van één uur aan beide zijden waren geen uitzondering. Het gebeurde meer dan eens dat de rijen wachtende auto’s tot in Beverwijk op de Breestraat stonden. Niet alleen belanghebbenden van producten die aan bederf onderhevig waren, of producten die tijdig ter veiling aangeboden moesten worden, ondervonden grote nadelen van de wachttijden, maar ook de bus van het openbaar vervoer. De dienstregelingen werden aardig ontregeld. Op 1 september 1950 berichtte het Kennemer Dagblad dat er een vierde pont zou komen om de druk te verlichten. Nadeel was wel dat deze veerpont alleen maar tijdens de zomermaanden zou varen, als de drukte op haar toppunt was. Zo onderhielden tijdens de zomermaanden van 1951 vier ponten de veerdienst. Gemiddeld werden er per uur 216 auto’s overgezet. Elke 5 minuten brachten de ponten 18 auto’s naar de overkant. Het leek een hele verbetering, maar de extra pont was slechts een tijdelijke verlichting, aangezien er tijdens de wintermaanden geen vierde pont voer. In 1952 was de financiële situatie van Nederland kennelijk zodanig verbeterd dat de minister besloot om de tunnelbouw te herstarten. Het plan was intussen wel gewijzigd. Er zouden twee tunnels naast elkaar komen: een verkeers- en een spoortunnel. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
35
Afbeelding 16. De Spoorbrug in 1957. Foto archief J. van der Linden
Nadat in mei 1953 de bouwputten uit de oorlogsjaren waren afgebroken begon men in maart 1954 met de werkelijke bouw van de tunnels. Omdat het aanbod voor het pontveer nog steeds toenam, besloot men in de zomer van 1955 om de Sluisweg voor het verkeer open te stellen. Hiervoor moesten de sluisdeuren aangepast worden en een aantal bruggen geplaatst worden. Het was wel geen ideale route, maar het verlichtte wel de druk op het pontverkeer. Eindelijk, op 28 september 1957 konden de beide tunnels door H.M. Koningin Juliana geopend worden. Met de opening van de verkeerstunnel werd het aantal ponten, voor het langzame verkeer dat geen gebruik kon maken van de nieuwe tunnel, teruggebracht naar twee. Had elke pont voorheen nog vijf bemanningsleden, dit aantal werd na de opening teruggebracht naar drie. Echter ook anderen zagen hun inkomsten met de opening van de tunnel verdwijnen. Diverse ijs- en koffieverkopers hadden dankbaar gebruik gemaakt van de lange wachttijden en files voor de veerdienst.
De spoorbrug en andere veerdiensten Een andere verkeersgebruiker die hinder ondervond van het kanaal was de trein. In 1867 had de voorloper van de Nederlandse Spoorwegen, de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij, de lijn van Haarlem naar Uitgeest geopend. Tijdens het graven ging al het treinverkeer bij Velsen over een smalle dam in het in wording zijnde kanaal. Dit zal nog op weinig problemen zijn gestuit, aangezien volgens de dienstregeling nog maar drie maal daags en één jaar later slechts vijf maal gereden werd. Wel werd er toen hard gewerkt aan de Velser spoorbrug, een zogenaamde gelijknamige draaibrug. Op 15 augustus 1872 werd deze brug in gebruik genomen. Aangezien de doorvaartopening slechts 19,50 meter breed was, bleek al vrij snel door de steeds grotere schepen, ook deze brug niet meer te voldoen. In augustus 1902 werd er begonnen met de bouw van een nieuwe brug en op 14 februari 1904 werd de brug door de spoorwegen in gebruik genomen. De oude brug werd pas op 10 november 1905 geslecht. De nieuwe spoorbrug was jarenlang de grootste draaibrug van Europa. De brug had een doorvaarthoogte van vier tot zes meter en de doorvaarbreedte was 55 meter. Het beweegbare gedeelte was 128 meter en het vaste gedeelte 56 meter lang. Na de opening van de Velsertunnel werd de spoorbrug in 1958 gesloopt en werden hier de nieuwe aanlegsteigers voor de Rijksponten gebouwd. Na deze verplaatsing van de Rijksponten verviel de particuliere veerdienst van Donkersloot, het zogenaamde ”pontje van Donkersloot”. In 1957 had de firma Donkersloot drie veerboten varen, waaronder de Jumbo 47. Deze veerdienst was tijdens het graven van het kanaal opgezet door Sijmen Zwart. Hem was door het gemeentebestuur van Velsen toegestaan om met een roeivlet mensen tegen betaling over te varen bij de oude Wijk aan Zeeërweg. Deze weg was ook door het kanaal onderbroken. In 1913 nam Donkersloot de veerdienst van Sijmen Zwart over. Lang heeft Donkersloot niet geroeid, aangezien hij al een paar maanden later onder de wapenen werd geroepen toen de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken. Kordaat nam zijn vrouw, Wijntje, de riemen over. Klandizie was er genoeg met al die gemobiliseerde militairen in IJmuiden. Dat de veerdienst bestaansrecht
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
36
Afbeelding 17. Het pontje van Donkersloot. Foto archief J. van der Linden
had, moge blijken uit het feit dat medio de jaren twintig de roeivlet vervangen werd door een nieuwe boot. Deze boot, genoemd naar zijn vrouw Wijntje, had een benzinemotor, wat een hele vooruitgang betekende. Intussen was het pontje van Donkersloot een paar meter verhuisd, van het klaphekje naar de spoorbrug. Het maakte voor de klandizie geen verschil. De veerdienst was vooral onder die IJmuidenaren geliefd die werkzaam waren bij de Hoogovens of bij de papierfabriek. Liever betaalden zij de geringe vergoeding dan gebruik te maken van de gratis veerdienst, waarvoor zij ettelijke kilometers moesten omrijden. In 1937 werd er weer een boot in de vaart genomen. Deze boot was uitgerust met een dieselmotor. De eerste twee jaren van de Duitse bezetting hadden geen invloed op de veerdienst. Echter in 1943 was er een onderbreking. De Duitsers eisten van het personeel van Donkersloot dat zij de papieren van hun passagiers gingen controleren. Toen staakte Donkersloot de veerdienst, maar op aandringen van de directie van de Hoogovens zetten zij alleen personeel van de Hoogovens over. Na de bevrijding, toen de productiviteit Hoogovens stijgende was, groeide ook de firma Donkersloot. Zo had de firma in 1957 drie forse schepen in de vaart, de Trio 41, de Tempo 45-46 en de Jumbo 47. Dagelijks zetten deze drie pontveren honderden werknemers van de Hoogovens, Papierfabriek en Pen-centrale over. De boten hadden een capaciteit van 70, 100 en 250 passagiers. Naast “het pontje van Donkersloot” was er nog een pontje in IJmuiden, het pontje van Japie Overzet. Bij de burgerlijke stand was Japie Overzet beter bekend onder de naam Jacob Visser. Al vóór de tweede wereldoorlog roeide Japie iedereen tegen betaling van IJmuiden naar het strand, naar de zuidzijde, naar het fort of in de richting van Wijk aan Zee. Aangekomen bij de plaats van bestemming luidde dan steevast zijn roep: “Langzaam met uitstappen en vlug met betalen”. De vader van Jaap was al voor 1900 begonnen met het overzetten van inwoners van Wijk aan Zee, al gebeurde dit nog op onprofessionele basis. Echter in 1904, toen Japie zich er mee begon te bemoeien, pakte hij de zaak serieuzer aan. Hij zette een veerdienst op. Nog wel primitief, aangezien hij maar één vlet had die door hem zelf geroeid werd, maar hij bracht er regelmaat in. Tijdens de eerste wereldoorlog, toen hij de soldaten die gelegerd waren op het forteiland overzette, begon Japie de naam “Officieel Voetveer” te hanteren. Naast de militairen waren de schoolkinderen die bij de Semafoor woonden zijn voornaamste klanten. Na de Eerste Wereldoorlog roeide hij in de zomermaanden veel dagjesmensen uit Amsterdam naar het strand. Medio de jaren twintig schafte hij een motorboot aan. Hiermee kon hij, in plaats van twintig man, in één keer zeventig personen overzetten. Aangelokt door de vele toeristen tussen de beide wereldoorlogen, begonnen ook anderen met bootjes dagjesmensen naar het strand te vervoeren. Het zou echter te ver voeren om deze te beschrijven, aangezien zij te kleinschalig waren en te weinig met het normale pontveer te maken hebben.
Geprivatiseerd
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Aan het begin van de negentig jaren besloot het toenmalige kabinet Lubbers dat de veerverbinding over het Noordzeekanaal niet meer behoorde tot de hoofdinfrastructuur van Nederland. Daarom wilde zij de veerdiensten overdragen aan de betreffende gemeentes en de provincie, dan wel aan een particuliere onderneming. 37
Afbeelding 18. Pontplein in Velsen-Zuid omstreeks 1950. Foto archief J. van der Linden
Langdurige besprekingen volgden tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincie en de gemeentes. Tot een overeenstemming kwam men echter niet. De betrokken gemeentes hadden geen interesse in overname. Het ministerie was ook gespreken aangegaan met Connexxion en deze gesprekken hadden een positiever verloop. Op 18 oktober 1994 werd er een overeenkomst getekend waarin stond dat de exploitatie (bediening en onderhoud) van de veerverbindingen zou worden uitbesteed aan Naco Ferries BV (een dochteronderneming van Connexxion), ingaande 1 januari 1995. Tevens was er afgesproken dat op 1 januari 2001 er een volledige privatisering zou geschieden. Na deze datum zou Naco Ferries BV de rechtsopvolger van het Rijk zijn, met alle geldende rechten en verplichtingen. In de overeenkomst was tevens bepaald dat de Staat der Nederlanden er naar zou streven om tot een kostendekkende exploitatie te komen. Om tot deze kostendekkende exploitatie te komen, wilde de minister van Verkeer en Waterstaat, mevr. A. Jorristma-Lebbink, in oktober 1997 overgaan tot het heffen van veergelden. Voertuigen waarmee explosieven werden vervoerd, werden hiervan tot 1 oktober 1998 vrijgesteld5. De belanghebbende gemeentes, voornamelijk de gemeente Velsen, klommen direct in de pen en wezen de minister op de overeenkomst uit 1866. De minister antwoordde echter dat zij zich hier niet aan gehouden zag en zette zelfs vraagtekens bij de huidige rechtsgeldigheid van de overeenkomst. Volgens de minister moesten de verplichtingen op een andere wijze worden uitgelegd, aangezien de samenleving in de loop van de jaren ingrijpend veranderd was. Men besloot om de zaak voor te leggen aan de Raad van State en deze stelde in 2003 de minister in het ongelijk. Om tot een kostendekkend pontveer te komen moest de minister naar andere middelen zoeken. Het gebruik van het pontveer was in de loop der jaren sterk afgenomen. Voornaamste oorzaken hiervan waren de openstelling van de Wijkertunnel in juli 1996 en de invoering van de tariefheffing in oktober 1997. Zo was het aantal gemotoriseerde gebruikers tussen 1993 en 1998 met 79% gedaald. Inmiddels waren er verkiezingen geweest en was er een nieuwe minister van Verkeer en Waterstaat aangetreden, Mevr. T. Netelenbos. Noodgedwongen, door de uitspraak van de Raad van State, wijzigde zij de plannen. Het vervoer van het langzame verkeer, fietsers en voetgangers, zou voortaan gratis blijven. Om echter toch tot een efficiënte kostendekkende dienstverlening te komen wilde zij een aantal maatregelen nemen. Zo moesten de veerponten vervangen worden door een kleinere fiets/voet pont. Er zou nog maar één pont blijven varen en hiervan zou de frequentie aanzienlijk geminderd worden. Zo zou de pont niet meer varen tussen acht uur ’s avonds en zes uur ’s morgens. De gemeente Velsen en nog een paar gemeentes protesteerde wel, maar dit had weinig effect. In de overeenkomst uit 1866 was namelijk niets geregeld over de frequentie van de dienstregeling van het veer. Om aan de bezwaren tegemoet te komen wilde de minister wel een geleidelijke invoering van alle maatregelen. Zo zou eerst één veerpont uit de vaart worden genomen en dan pas zouden de vaartijden worden aangepast. Het vervangen van de veerpont door een fietspontje zou pas op 1 januari 2003 geschiedden. De gemeenten Amsterdam, Velsen, Beverwijk, Castricum, Haarlem, Haarlemmerliede & Spaarnwoude, Uitgeest, Zaanstad en Heemskerk, inmiddels wakker geschud, richtten gezamenlijk de Stuurgroep PontHGMK Ledenbulletin 29, 2006
38
Afbeelding 19. De Velsertunnel, vlak na de opening in 1957. Foto archief J. van der Linden
veren op. Ook de Kamer van Koophandel van Amsterdam maakte bezwaar. In totaal kwamen er ongeveer 200 reacties binnen bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze hoeveelheid reacties was voor de minister de aanleiding om toch maar in overleg te gaan met de belangrijkste bezwaarmakers. Op 9 januari 2001 kwam de minister de bezwaarmakers enigszins tegemoet. Zij beloofde dat de dienstverlening tijdens de nachtelijke uren gehandhaafd zou blijven, aangezien er geen andere optie voor de fietsers en voetgangers was. Het verdwijnen van de tweede pont en de verminderde dienstverlening bleven gehandhaafd. Ook hield minister Netelenbos vast aan haar plan om de veerpont te vervangen door een kleiner veer voor fietsers en voetgangers. Vrachtwagens met gevaarlijke stoffen waren volgens haar plan aangewezen op de autopont bij Buitenhuis of moesten nog verder omrijden naar de Schellingwouderbrug in Amsterdam. Het staalbedrijf Corus en de gemeente Beverwijk zouden hierdoor het meest zwaar worden getroffen. Dit betekende namelijk dat alle vrachtwagens met gevaarlijke stoffen via de A9 en A22 langs de Meubelboulevard naar het Corus terrein zouden gaan rijden. Met de rampen in Volendam en Enschede nog vers in het geheugen tekende de Stuurgroep Pontveren hier dan ook bezwaar tegen aan en vroeg om een voorlopige voorziening. Voor de gemeente Velsen was dit de aanleiding om een kort geding aan te spannen tegen de minister. De zaak diende voor de rechtbank in Haarlem bij de Voorzieningsrechter. De rechter deed op 21 januari 2002 de uitspraak dat zij niet bevoegd was in deze zaak. Minister Netelenbos verwees alle bezwaren naar de prullenbak, maar zij zegde wel toe haar plan betreffende de veiligheid in de regio nogmaals te laten onderzoeken. In juni 2003 liet de minister weten geen aanleiding te zien om terug te komen op haar voornemen. De betrokken gemeenten staken de koppen bij elkaar en besloten om de pontveren bij Velsen, Buitenhuis en Zaanstad zelf te gaan beheren. Op 26 mei 2004 berichtte Dagblad Kennemerland dat de gemeenten Beverwijk, Heemskerk en Velsen de veerpont in Velsen gezamenlijk zouden gaan beheren. Inmiddels was er met Rijkswaterstaat een overeenkomst bereikt over de afkoopsom. De gemeente Velsen zou de exploitatie van de pontveren ter hand nemen. Mede daarom voerde zij de gesprekken met Rijkswaterstaat. Volgens de journalist wist Rijkswaterstaat echter van niets en was er geen akkoord over een afkoopsom. Wel waren gesprekken geweest met de gemeenten Amsterdam, Haarlemmerliede, Spaarndam, Velsen en Zaanstad over de overname. Maar definitieve afspraken waren er nog niet gemaakt. De intentie was dat het Rijk de komende dertig jaar tweehonderd miljoen euro zou meebetalen aan de exploitatie. Alleen over de details moest nog onderhandeld worden, volgens de woordvoerder van Rijkswaterstaat. Kennelijk had de journalist het toch bij het rechte eind, want op 29 november 2004 kwam de overname van de pont over het Noordzeekanaal bij Velsen-Noord weer een stap dichterbij. Samen met drie andere kanaalgemeenten (Amsterdam, Haarlemmerliede, Zaanstad) tekende de gemeente Velsen een intentieovereenkomst. Dit gebeurde op de draagvleugelboot “Catharina Amalia” van Connexxion. In dit basisdocument was o.a. de passage opgenomen dat het vóór 1 juli 2005 duidelijk moet zijn of de overname haalbaar is. Bij het schrijven van dit artikel, 13 juli 2005, waren de betrokken partijen er nog steeds niet uit.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
39
Epiloog Terugkijkend tijdens het schrijven schoot mij een verhaal uit de Griekse mythologie te binnen, het verhaal van Charon de veerman. Charon was de veerman die de zielen van de gestorvenen over de rivier de Styx naar het dodenrijk moest brengen. Van elke ziel die hij naar de overkant bracht, ontving hij een Obool, de munt die de overledene in zijn mond bij zich droeg. Charon mocht alleen die gestorvenen naar de overzijde brengen, die begraven waren in aarde. De schimmen die niet in aarde begraven waren en geen Obool in hun mond hadden, bleven dolen langs de oever van de Styx. Met het invoeren van het tolgeld had Mevrouw Netelenbos als Minister van Verkeer en Waterstaat zich in 2000 opgesteld als Charon. Gelukkig bleven de bewoners van Velsen niet als dolende geesten achter aan de waterkant. Volgens de rechter was de overeenkomst uit 1866 nog steeds van kracht en deze kan zo gezien worden als het muntstuk de Obool. Gelukkig voor alle huidige fietsers en voetgangers die dagelijks van de pont gebruik maken hadden de Velsense bestuurders uit 1866 een ver vooruitziende blik. Hoe ver is de overkant.
Geraadpleegde bronnen: Noord Hollands Archief - Pakketen archief gemeente Velsen 1814-1962, inv.nr. 81, 88, 89 en 91. Noord Hollands Archief – Secretariearchief Velsen 1814-1924, inv. nr 4 en 35 Noord Hollands Archief – Secretariearchief Beverwijk 1817-1926 - Raadsnotulen. Noord Hollands Archief – Secretariearchief Wijk aan Zee en Duin 1817-1926 - Raadsnotulen. Een haven in de Noordzee. Een waterweg naar Amsterdam; J. van Venetien. Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Beverwijk 2001.
Noten: 1 Later tekende de AKM soortgelijke overeenkomsten met het polderbestuur van Buitenhuizen op 31 mei 1866, en met de gemeente Zaandam op 8 maart 1867. 2 De latere ingenieur die het Zuiderzee -IJsselmeerplan zou bedenken. 3 De steenkool diende als brandstof voor de stoompont. 4 Guglielmo Marconi (1874-1937) was er 1901 in geslaagd een radiosignaal te verzenden over de Atlantische Oceaan, wat voor de scheepvaart een belangrijke vooruitgang betekende. 5 Na deze datum waren de Velsertunnel en Wijkertunnel voor deze transporten aangepast.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
40
Op zoek naar het kasteel van Albert Banjaert, deel II *
door Jean Roefstra
Een eerste poging tot gericht archeologisch onderzoek naar Banjaert
I
n mijn eerste artikel over Banjaert heb ik veel aandacht besteed aan het ontrafelen van vele dwaalsporen en misvattingen over het huis van het geslacht Banjaert dat eens nabij de Grote Kerk gestaan moet hebben. Ik vermoedde deze aan de zuidzijde van de Grote Kerk in de kerkbuurt. De Archeologische Werkgroep van de Kennemer Oudheidkamer (heden de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk), die sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw geregeld archeologische onderzoekingen pleegde in de omgeving van de kerk, had zich tot dat moment nooit met het bestaan van Banjaert beziggehouden en heeft dus nooit een verband gelegd met de door hen rond deze locatie aangetroffen archeologische sporen en vondsten.1 Verderop in dit artikel kom ik terug op deze voor het onderzoek naar Banjaert waardevolle gegevens. Al vanaf 1986 ben ik op zoek naar archeologische aanwijzingen voor het bestaan van Banjaert ter hoogte van het rond die tijd geruimde Agathakerkhof, Lommerlust en Kerkstraat.2 Een oppervlakkig veldonderzoek van deze terreinen leverde helaas niets duidelijks op, althans voor zover het vondsten betrof uit de twaalfde eeuw. Een enkele archeologische boring leverde alleen wat middeleeuws puin en wat houtskooldeeltjes in donkerbruine grond op. Om duidelijkheid te verkrijgen waren eigenlijk enige proefputten noodzakelijk ten zuidoosten van de Grote Kerk. Hier verwachtte ik nog een restant te vinden van een mogelijke gracht om het huis van Albert Banjaert. Helaas belemmerde de verspreiding van menselijke resten op de veldjes nabij het geruimde kerkhof de voortgang van het onderzoek. Hierdoor werd toen voorlopig van verder onderzoek afgezien.
De archeologische werkgroep werd even later geheel in beslag genomen door de maandenlang durende opgraving van de woontoren onder het huidige C&A aan de Breestraat. Van uitstel kwam afstel, althans voorlopig. Het jaar daarop werd tijdens de sloop van woningen aan de Jan Alsweg een zijgevel zichtbaar met enorme middeleeuwse bakstenen. Letterlijk voor de kraan uit deed ik toen snel een meting van het formaat bakstenen. Slechts enkele minuten later werd alles afgevoerd. Het hergebruikte baksteenformaat van deze eensteensmuur: 32x14x9 centimeter is te dateren tussen 1190 en 1225. 3 De herkomst van deze bakstenen was aanleiding tot veel misverstanden. Ze zouden van een nabijgelegen locatie aan de Jan Alsweg komen, van een grote fundering, en zijn hergebruikt voor de bouw van het pand.4 Deze locatie aan de Jan Alsweg werd tevergeefs onderzocht. Er werden wel andere vondsten gedaan die pasten in de door mij verwachte periode.5 Achteraf bezien is dit heel begrijpelijk aangezien de Jan Alsweg en de Kerkstraat in elkaar overliepen op een kaart van 1970. Deze vermeldt geen naam op dit punt, maar het gaat wel degelijk om de Kerkstraat. De informatie die ik toen kreeg bleek achteraf niet te kloppen. De situatie was voor 1986 drastisch veranderd. Dankzij C.E. de Boer die, naar aanleiding van de verhalen over oude funderingen, enkele oudbewoners uit deze buurt interviewde, werd meer inzicht verkregen over de werkelijke locatie van de door mij gezochte fundering.6 Uit de verhalen van de buurtbewoners bleek dat er ook andere funderingen aanwezig moesten zijn. Niet vreemd, want de oudste bebouwing werd tussen 1960 en 1982 systematisch gesloopt waarbij heel wat zichtbaar geweest moet zijn. Het gaat om het terrein tussen de Jan Alsweg, Torenstraat en de Kerkstraat. Dit komt overeen met de archeologische waarnemingen in hetzelfde gebied (Jan Alsweg, Peperstraat, Torenstraat, Kerkstraat en het park achter de kerk).7 Er waren dus meer fundamenten gezien in de Kerkbuurt. Vele waren opgedolven om goedkoop aan bouwmateriaal te komen. Om een beter inzicht te verkrijgen was het nodig om het archief van de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk te raadplegen. Deze werkgroep, destijds Werkgroep van de Kennemer Oudheidkamer geheten, is al sinds de jaren zestig actief geweest met kleinschalig onderzoek in de omgeving van de Kerkbuurt. De bestaande lijst van onderzoeken bleek zeer beknopt te zijn, in enkele gevallen niet correct en vrijwel ontoegankelijk behalve voor enige leden van de Archeologische Werkgroep. Ik vond echter voldoende aanknopingspunten die de verhalen over fundamenten en andere vondsten onderbouwden. Er kon een relatie gelegd worden met bewoning in de twaalfde en dertiende eeuw. In combinatie met de historische geografie en het feit dat de oudste kerken en adellijke gebouwen meestal kort bij HGMK Ledenbulletin 29, 2006
41
1. Luchtfoto uit de jaren 70 van de oudste kern van Beverwijk. Stichting Prentenkabinet Van der Linden, met dank aan M.Tuin.
elkaar zijn te vinden kwam ik, in 1986, tot de stelling dat het huis van Albert II Banjaert in de Kerkbuurt te vinden moest zijn. Recentelijk werden de corresponderende archeologische dagrapporten toegankelijk die voorheen in eigen bezit waren.8 Bij het schrijven van het eerste artikel over Albert Banjaert (in Ledenbulletin 2000 nummer 24) waren deze gegevens dus nog niet beschikbaar. Ook voor het tweede artikel, in het jubileumnummer van de Archeologische Werkgroep BeverwijkHeemskerk in het jaar 2002, kwamen deze gegevens te laat.9 In mijn eerdere artikelen over Banjaert plaats ik het kasteel aan de zuidzijde.10 Helaas werd daarbij in 2000 op een door mij aangeleverd kaartje, door een redactionele fout, een verkeerde locatie aangegeven.11 De aanwijspijl staat er verkeerd. Deze hoort te wijzen naar de kerkbuurt en niet naar het gebied ten westen van de Jan Alsweg.
➨
„
Inmiddels is er ook door anderen gepubliceerd over de mogelijke locatie van Banjaert in Beverwijk. In het in 2003 verschenen boek “Midden Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen” is er een hoofdstuk aan gewijd.12 Op enkele van de veronderstellingen in deze publicatie ga ik hierna nader in.
2. Het kaartje zoals het afgebeeld had moeten worden in Ledenbulletin 24. De windroos is hier op de kadastrale kaart van 1832 met 15º gecorrigeerd.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
42
Een opmerkelijke poort…
3
4
5
In “Hart van Kennemerland” is een prachtige aquarel te vinden uit de achttiende eeuw van de oude Kerkstraat waarop een poortgebouw is te zien.13 Van dezelfde poort zijn diverse latere afbeeldingen verschenen.14 Er valt direct iets op. Een opmerkelijke poort in een hoge muur die wat afwijkt van de rooilijn van de overige bebouwing. Boven de poort een drietal zuiltjes, waarmee de suggestie van kantelen word gewekt, met bekroning van enkele beeldjes. Dit poortachtige gebouw is op een ruiter te paard berekend, gezien de hoogte en de verschillende houten poortdeuren. Dit soort poorten vind men overal in het land bij kastelen, ruïnes en buitenplaatsen. Vaak geeft een dergelijke poort een symbolische, niet meer bestaande hoge status aan, zoals de poort bij de burcht van Leiden, de voormalige commanderij van de Duitse orde in dezelfde stad, kasteel Schagen en kasteel Medemblik enzovoort. Een dergelijke poort vind men door heel het land bij voormalige of bestaande monumentale gebouwen,met name buitenplaatsen.. Nu kan erg gemakkelijk het beeld ontstaan dat deze poort - gelegen ter hoogte van de huidige Kerkstraat nummers 17-25 - misschien een overblijfsel zou kunnen zijn van het kasteel Banjaert.15 Uit de archeologische gegevens komt dit echter niet naar voren.16 En dat is niet het enige. De eerste afbeelding van deze poort was mij al bekend in 1996 op de pentekeningen van H.Gerlings die gedateerd worden in ca.1880 welke zijn getekend naar Pieter Bruins, zestiende eeuw (1583).17 De originelen van Pieter Bruins zijn natuurlijk duidelijker en bovendien ingekleurd, maar helaas, de afgebeelde poort van het veronderstelde kasteelachtige gebouw wordt eenmaal – in 1583 – ten zuiden van de kerk afgebeeld. Op een eerdere kaart van dezelfde Pieter Bruins uit 1580 is er niets te zien. Na eenmaal afgebeeld te zijn in 1583 komt het in 1590 niet meer voor op een andere kaart van Bruins. Wel staat er dan een belangrijk gebouw schuin voor de Grote Kerk, maar of hiermee hetzelfde bedoeld wordt? Op een andere kaart van Bruins is in 1593 hiervan niets meer te zien. Overigens is Bruins, zijnde een landmeter, alleen topografisch betrouwbaar. Zijn illustraties zijn zuiver bedoeld ter oriëntatie en niet naar de werkelijkheid getekend. Doel van deze kaart en is dan ook het ingemeten perceel land in de nabijheid van de kerk. Om de positie van dit perceel vast te leggen tekent hij een kerk met omgeving (waarbij een kasteelachtig gebouw/poort), waarschijnlijk op basis van herinnering. Op verschillende tekeningen, kaarten en schetsen door Bruins vervaardigd - in deze regio -veranderen de kerk van Beverwijk, kasteel Adrichem, kasteel Assumburg en de kerk van Heemskerk dan ook steevast van uiterlijk. Het is dan ook uiterst gevaarlijk om aan deze afbeeldingen van gebouwen en kastelen conclusies te verbinden en zij zijn, op zijn zachtst gezegd, in strijd met de werkelijkheid. Niet dat er geen gebouwen aanwezig zijn, maar veel van de door hem getekende gebouwen – onder andere het huis op de kaarten voor de kerk - ziet men terug op kaarten van hem door heel Noord en Zuid Holland, al verschilt, per kaart, de grootte van de gebouwen, ruïnes, poorten (met of zonder zogenaamde kantelen), kerken en kastelen.18
6 3. Detail P. Bruins 1580, A.V.K. Kennemer Atlas, inventarisnummer 51-318. De oudste afbeelding van Bruins, geen gebouw of poort. 4. Detail P. Bruins 1583, A.V.K. Kennemer Atlas, inventarisnummer 51-999010 W. 5. Detail P. Bruins 1590, A.V.K. Kennemer Atlas, inventarisnummer 51-319M. Het belangrijke huis staat ineens naar voren. De poort ontbreekt. 6. Detail P. Bruins 1593, Kaart in het bezit van de gemeente Heemskerk. Het poortgebouw ontbreekt hierop.
7
8
9
10
11
12
7-12. Zes details van afbeeldingen uit de collectie van Museum Kennemerland van “ het groene poortje” in de Peperstraat nabij de toren van de Grote of St.Aagtenkerk. Zie verder onder noot 14.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
43
13. De kaart van Jacob van Deventer uit 1560 met daarop de belangrijkste gebouwen in Beverwijk
Om nu te concluderen dat naast de kerk van Beverwijk de resten van een kasteelachtig gebouw zouden staan op basis van P. Bruins, acht ik niet verantwoord.19 Om die reden heb ik deze kaart uit 1583 dan ook niet als betrouwbare bron gebruikt. Misschien is er symbolisch op basis van een herinnering een kasteelachtig pand aangegeven ter herinnering aan het huis van Albert Banjaert. Ik stel verder vraagtekens bij de mogelijkheid om op basis van een schilderij en/of tekening de maat van de gebruikte stenen af te leiden. De poort heeft volgens mij meer te maken met de ommuring (een eensteens?, dikke (tuin?)muur) van een buitenplaats. Deze muur met poort zou dan behoord hebben aan de buitenplaats “de Raep” iets dat Koenen et.al. ook aangeven.20 Maar helaas: geen restant van een eventuele voorpoort of toegang tot kasteel Banjaert. Het is dan ook veelzeggend dat Jacob van Deventer op zijn kaart uit circa 1560 geen belangrijk gebouw naast de Grote Kerk afbeeldt, zoals hij wel doet voor de andere belangrijke gebouwen in de stad zoals het leprozenhuis, de beide kloosters, kasteel Adrichem en de lakenhal in de Breestraat.
Archeologische aanwijzingen voor het huis Banjaert in de oude Kerkbuurt De nederzetting Sint Agathenkerk ligt op een oude strandwal, waarschijnlijk uit het Laat Neolithicum (2900-2000 voor onze jaartelling).21 Sporen uit de Midden-Bronstijd B (1500-1150 voor onze jaartelling) zijn ook aangetroffen op dit deel van de strandwal.22 De strandwal loopt in noordelijke richting, waarbij hij wordt doorbroken door het Oer-IJ-estuarium. Achter deze strandwal (in het oosten) heeft zich een veengebied ontwikkeld, dat vanaf de Vroege Middeleeuwen is ontgonnen.23 De kerk van Beverwijk stond, in tegenstelling tot wat eerder vaak beweerd werd, niet op het uiteinde van een geest. Dit komt naar voren in nauwkeurige hoogtemetingen van het gebied in Beverwijk en Heemskerk. In feite kan het statische fenomeen ´geest´ zoals de Cock (1965) het voor de vroege middeleeuwen stelt, hier enigszins worden tegengesproken daar de vroeg middeleeuwse vondsten zich niet hierop (de zogenaamde ´geest`) concentreren, maar eerder aan de randen van het complex van de strandwallen en zelfs in het estuariumgebied van het Oer-IJ te vinden zijn.24 De aanwezigheid van vroeg middeleeuwse vondsten op de vindplaatsen, geassocieerd met de geest van Heemskerk,25 kunnen beter beschouwd worden als liggende op een strandwal, die parallel loopt aan de eerder genoemde en oostelijker gelegen, laat-neolithische strandwal.26 Omdat in Beverwijk de laat-neolithische strandwal en de zogenaamde ‘geest Hofland’ elkaar overlappen, is hier nog geen goed onderscheid te maken op archeologische gronden.
➤
In het grondplan om de Grote Kerk op de kadasterkaart uit 1832 zijn misschien nog in de Middeleeuwen gevormde percelen te zien. Het grondplan lijkt grotendeels overeen te komen met de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1560. Op één van de percelen staat nog steeds HGMK Ledenbulletin 29, 2006
44
14. Kaart met alle archeologische onderzoeken/ waarnemingen 1969-2005 door de Archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk. Kaart B. Hendriks en J.Roefstra 2005.
Poort
E
A D
C
B
15. Kadastrale kaart van de kerkbuurt uit 1832, met daarop aangegeven: A =Locatie oude tufstenen kerk (eerste vermelding 1043-1049) B =Mogelijke locatie van de burcht van Albert II Banjaert C = Mogelijke locatie voorhof-terrein met de voorraadschuren, woonverblijven en overige dienstgebouwen. D = Jan Alsweg, voormalige Heerenweg E =Grote Houtweg, voormalige Heerenweg F =Koningstraat, voormalige Koningsweg G =Mogelijke toegangsweg, vanaf de veertiende eeuw ontstaat een rooilijn van de latere Kerkstraat. De kaart is een voorlopige hypothese
de Laat Middeleeuwse Grote Kerk. Op het perceel ten zuiden en zuid oosten van de kerk zijn in 1986 en 2005 archeologische boringen uitgevoerd.27 Het vermoeden bestond dat het huis Banjaert grensde aan D het kerkhof van de Grote Kerk (zuidkant) en de voormalige percelen Kerkstraat nummer 9 tot en met 21 ( perceel van de voormalige boerderij Vessies). Ik hoopte hier de mogelijke gracht te vinden en een eventuele aanwijF zing voor een burcht (een kunstmatige hoogte met daarop een adelijk gebouw/ burcht).28 Een tweede doel was te onderzoeken wat de betekenis van een vreemde lus van een waterloopje (?) kon zijn, zoals voorkomt op de kadasterkaart van 1832. Maar helaas bleek de bodem zeer verstoord te zijn tot circa 1.40 meter onder het maaiveld. De brokjes Middeleeuwse baksteen die ik aantrof zijn vermoedelijk afkomstig van de uit hergebruikte middeleeuwse bakstenen29 bestaande kerkhofmuur van de begraafplaats die behoorde tot de voormalige, in de twintigste eeuw gesloopte Agthakerk aan de Peperstraat. De eventuele gracht(en) of motte/huis van Albert II Banjaert waren hier niet te vinden, als er überhaupt ooit sprake van is geweest. In ieder geval is hiervan niets te zien op een kaart uit 1560.30 De grootschalige woningbouw op een groot deel van dit perceel heeft mogelijk alle sporen vrijwel uitgewist. 16. Kaart met de verspreidde De archeologische waarnemingen door de Archeologische Werkgroep tussen de jaren 1967-2005 op het aangetroffen bouwmaterialen: perceel voor de Grote Kerk, omgeven door de Kerkstraat, Torenstraat en Jan Alsweg geven daarentegen wel Tufsteen en middeleeuwse aanwijzingen voor bewoning in de tijd van het huis van Albert II Banjaert. In de Torenstraat is een grepbaksteen tot 1300. pel-sloot met in de vulling daarvan middeleeuwse bakstenen (datering circa 1250) aangetroffen. Misschien Kaart B. Hendriks en duidt dit op een afscheiding van het perceel met de omgeving? J.Roefstra 2005. Brokken tufsteen (een poreuze natuurlijke steensoort afkomstig uit de Eiffel en voornamelijk gebruikt = Tufsteen 1000-1200 als bouwmateriaal tussen de tiende en twaalfde eeuw voor exclusieve gebouwen), bakstenen fundamenten, eeuw (1190-1225) zijn geconcen▲ = Middeleeuwse baksteen brokken of losse bakstenen uit de twaalfde en eerste kwart van de dertiende (kloostermop) 1190-1225 treerd ten westen maar vooral ten zuidwesten van de huidige kerk.31 ● = Middeleeuwse baksteen De brokken tufsteen kunnen zowel van de kerk als van het huis van Albert II Banjaert afkomstig zijn. (kloostermop) 1210-1240 Dat valt niet te onderscheiden. ■ =Middeleeuwse baksteen Toch valt daar nog wel wat over te zeggen. De huidige kerk heeft met name aan de west-, zuid- en noord(kloostermop) 1270-1290 oostkant zogenaamde vulmuren. Daarin werd tijdens de restauratie voornamelijk tufsteen en kalkspecie als secundaire puinopvulling aangetroffen.32 Ook in de fundamenten zijn tien tot twaalf lagen tufsteen aangetroffen aan de zuidoostzijde. Deze zijn qua formaat aangepast aan de baksteen formaten in de fundering van de kerk.33 Als deze zelfde situatie zicht voortzet in de gehele west-, zuid-, oost- en middenbeuk, dan kan het zijn dat hiervoor puin is gebruikt mede afkomstig van een adellijk huis in de directe omgeving. Dan komt hiervoor alleen Banjaert in aanmerking. Een enorme tufstenen kerk bij deze kleine nederzetting is zo onwaarschijnlijk dat deze eigenlijk niet in aanmerking komt.34 Het grote formaat Middeleeuwse bakstenen of brokken fundamenten daarvan, die juist voornamelijk ten zuidwesten en zuiden aangetroffen worden, kunnen niet anders dan van Banjaert afkomstig zijn. Zij ontbreken in het binnen- en buitenmuurwerk en in de fundamenten van de kerk.35 Gezien de datering kunnen zij dan ook aan Banjaert verbonden worden, althans voor 1204. G
♦
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
En dan nog een wel uiterst belangrijk gegeven… Op diverse plaatsen in de Kerkbuurt is een houtskoollaag aan getroffen op een bepaalde diepte.36 Dankzij het aardewerk dat hierin en hierbij werd aangetroffen, kan gesteld worden dat rond het jaar 1200 ter plaatse en in de zeer nabije omgeving een enorme brand heeft plaatsgevonden.37 Deze sporen kunnen in verband gebracht worden met een 45
belangrijk jaartal in de geschiedenis van de nederzetting Sint Agathenkerk, namelijk 1204. In dat jaar legden de troepen van Lodewijk van Loon tijdens de zogenaamde Loonse oorlog (1203-1206) de nederzetting Sint Agathakerk, dat onder toezicht stond van Albert II Banjaert en zijn goederen geheel in de as volgens de monnik Allinius die de oorlog van nabij beschreef.38 Oftewel: alles werd verwoest en verbrand. Ook het huis van zijn strijdmakker Wouter van Egmond ontkwam niet aan de verwoesting door dezelfde troepen. Tot op heden is echter deze voorganger van het zogenaamde slot op den Hoef van de Van Egmond´s nog steeds zoek. Van het voormalige Sint Agathakerk-dorp bleef, als we de berichten moeten geloven, niets meer over. De archeologische sporen en vondsten, zoals brandsporen met veel houtskool, aardewerk uit dezelfde tijd, gesmolten ijzerklompjes, spijkers op meerdere plaatsen duidden op een grote brand. Het ligt voor de hand dat buiten het huis van Albert II Banjaert (deels van hout, middeleeuwse baksteen en deels tufsteen?), de tufstenen/(houten?) kerk, alle houten dienstgebouwen gebouwen en naast gelegen nederzetting op het voorterrein verbrandden om dergelijke duidelijke sporen in de bodem achter te laten. Men vind deze sporen op ongeveer 1.10 meter (dit kan variëren) onder het huidige maaiveld. Dat dit diep ligt is niet vreemd. Niet alleen ligt het 800 jaar terug, maar latere bebouwing en ophoging tot in de jaren tachtig bij de gehele nieuwbouw van de Kerkbuurt kunnen dit veroorzaakt hebben. Een groot aantal veldkeien die in de Torenstraat werden aangetroffen zou ook een aanwijzing kunnen zijn: men vind veldkeien vaak als fundering bij de oudste kerken en kastelen, maar op een aquarel van Cats is te zien dat men keien voor de bestrating heeft gebruikt.39 Net als bijna alle brandsporen, fragmenten aardewerk, cultuurlagen uit de 12-en dertiende eeuw bevinden zoals ik schreef ook de oudste bouwmaterialen zich in hetzelfde gebied. Een deel van deze sporen uit de periode Banjert zijn al in het laatste kwart van de dertiende eeuw verstoord Een stenen huis uit het laatste kwart van de dertiende eeuw werd eerder gebouwd tegenover de kerk.40 Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om het huis van Bartholomeus Uter Wike.41 Het zogenaamde “Scuurviertel” bevindt zich dan eveneens in de directe omgeving. In de veertiende eeuw verschijnen drie stenen huizen aan de west-zuidwestzijde van de kerk die waarschijnlijk de rooilijn voor de latere Kerkstraat bepalen.42 De aangetroffen archeologische sporen en vondsten laten zien dat in de veertiende eeuw (1300-1399) de eerdere sporen uit de 12e- en 13e eeuw (de periode Banjaert) ernstig verstoorden in de Kerkbuurt, Peperstraat, Koningstraat en Jan Alsweg. En natuurlijk ook veel later tot in deze tijd.43
17. Tufsteen in een van de pilaren van de Grote Kerk. foto J.P. Kleijne Mak
Hoe zou de Kerkbuurt en het huis Banjaert er uitgezien kunnen hebben voor de verwoesting in 1204? Zoals ik al stelde vanaf 1998 is het huis Banjaert onderdeel van het eerste domeinhof, gelegen op de oude strandwal Hofland genoemd. Het complex, een adelijk huis (Banjaert), een voorterrein met opslag schuren en kerk, lijkt omgeven te zijn door greppels/sloten( grachten?) Nabij ligt de oudste nederzetting Sint Agathenkerk, later Wijc en nog later Beverwijk geheten. De zogenaamde Noord-Zuidroute –of Heerenweg - door het graafschap Holland, liep naar het complex toe vanuit de Koningsweg (nu Koningstraat) en voorlangs het complex (Jan Alsweg; op de kaart van Van Breen, de Heerenweg genoemd 44) en vervolgt zijn weg 18. De kerkbuurt in 1924.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
46
19. De Kerkbuurt in het begin van de jaren tachtig. Foto C.E. de Boer, Velsen Noord
20. Sloop en Nieuwbouw Kerkbuurt, gezicht op terrein van “Vessies” Kerkstraat nummer 21. Foto: C.E. de Boer, Velsen Noord
als de Grote Houtweg. Een mogelijke toegang tot het complex is een zijweg vanuit de Koningsstraat-Grote Houtweg (de later ontstane Kerkstraat) die leidde naar het voorterrein of voorhof welke toegang gaf tot het versterkte huis van Albert II Banjaert en de oudste kerk. Een goed voorbeeld van een Domeinhof van een curtis vind men vooral in Vlaanderen, namelijk in Petegem. Dit goed archeologisch onderzocht complex bestaat uit een Karolingisch domeinhof, voorhof met bedrijfsgebouwen en de oudste kerk dat evolueert naar een dertiende eeuwse burcht door grachten omgeven.45 Het gaat hier om een zaalvormig gebouw uit met een gescheiden woonvertrek. Interessant is het feit dat ook in de Kerkbuurt in het door mij veronderstelde “Banjaertcomplex” Karolingisch aardewerk en zelfs een Karolingische heiligenfibel is aangetroffen.46 Het is mogelijk dat van het complex Banjaert sporen zijn gevonden van de eerste Vroegmiddeleeuwse -en Laatmiddeleeuwse fase door elkaar heen (van hout naar verstening). In de regel bevindt de kapel zich in een afgescheiden ruimte van het zaalvormig gebouw. Omstreeks de 12 eeuw moest dit gescheiden worden in een wereldlijk en geestelijk deel. De kapel/kerk bevinden zich dan gescheiden –door bijvoorbeeld een gracht, greppel of kerkmuur– van het adelijke huis. Het alleroudste Vroegmiddeleeuwse domeinhof zou hierdoor zelfs in theorie op de plaats van de Grote Kerk gestaan kunnen hebben. Het huis van Albert II Banjaert zal naar alle waarschijnlijkheid een zaalvormiggebouw geweest zijn met omgrachting. Het complex is zeer strategisch gelegen aan de Noord-Zuidroute zodat het mogelijke (Friese) invallers de pas af snijdt. Interessant is daarom de ligging van het Oude Hof te Heemskerk, een voorganger van de latere burcht van Heemskerk 47 ten noorden van dit complex aan dezelfde route. Het grafelijke Hof en later het kasteel Oud Haerlem ten noordoosten van Beverwijk sluit de route via het zogenaamde latere Wijkermeer-Oer IJ voor invallen vanuit Uitgeest/Akersloot af. Er is (nog) niet veel gepubliceerd over het verband tussen oude kerken en domeinhoven/ burchten/kastelen en archeologische opgravingen, zeker wat Noord-Holland betreft.
21. De locatie van het archeologisch onderzoek in de Torenstraat in 1969. Foto: C.E de Boer, vanaf de Wijkertoren.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
47
Een mooi voorbeeld vind men echter in Alkmaar. Naast de oudste tufstenen kerk is een omgracht terrein teruggevonden van een hof, in 1491 vermeld als het “Hooge huijs”, daterend uit de elfde-/ twaalfde eeuw.48 In Heemskerk een omgracht zaalvormig grafelijk hof, vermeld in een grafelijke oorkonde uit 1248, nabij de Euratomsingel.49 Ook in Castricum heeft men in de nabijheid van de oude tufstenen kerk in 2003 een omgracht zaalvormig gebouw archeologisch opgegraven, hoewel men niet direct het belang ervan in zag.50 Ook in de rest van Nederland komen deze zaalvormige gebouwen voor, zoals in Den Haag, Delft, Den Bosch etcetra, al dan niet later versteend.
Verklaring van de naam Banjaert: Al in een vroeg stadium van het onderzoek is gezocht naar een verklaring voor de naam Banjaert. Is het een familienaam, een functienaam of een bijnaam? Het bleek niet al makkelijk te zijn. Onderzoek naar twaalfde- en vroeg-dertiende eeuwse familienamen en geslachten staat wat dat betreft nog in de kinderschoenen. Recentelijk bespreekt Antheun Jansse in zijn Ridderschap in Holland deze periode, maar zeer summier tot teleurstelling van vele vakgenoten.51 Het etymologisch woordenboek kent geen Banjaert of Baniaert. Geopperd is een afleiding van de titel baanderheer (Baenrots). 52 Brokken stelt echter in zijn uitgebreide studie dat de functie van baanderheer niet voor 1341 in Holland voorkwam.53 Hij stelt dat de eerste baanderheren (Bainroeds) in Holland zijn: Floris I van Haemstede en Daniel van der Merwede.54 Wel is er in het Necrologium van de Abdij van Egmond een bijzondere vermelding te lezen. Daarin staat dat Wouter van Egmond de eerste baanderheer (van Holland) wordt genoemd in het jaar 1321.55 De naam Baenroets(rits) komt, qua uitspraak en schrijfwijze, niet in de buurt van de naam Banjaert, Banjaard of Baniart.56 Men zal ook tevergeefs zoeken naar het woord Baanderheer, Baenrits of Baanrots in de Middelnederlandse of Latijnse teksten, in de oorkondeboeken van Holland en Zeeland tot 1299.57 Ook in het Vroege Middelnederlandse Woordenboek zal men vruchteloos zoeken.58 Als deze naam of functie daadwerkelijk al bestond voor 1300 zou hij hierin toch te vinden moeten zijn. Een vaandeldrager of banierdrager komt in 1289 voor het eerst en eenmalig voor in de Oorkondenboeken van Holland en Zeeland. Ene Volpond wordt als vaandeldrager genoemd. Let wel: geen baanderheer maar vaandeldrager. Letterlijk staat er in het Latijn Signiferum.59 Deze Volpond was dus vaandeldrager. Enige overeenkomst met het woord Banjaert, Baenrots ontbreekt geheel. Hoe zit het dan? Wel, er is een aanwijzing voor de familienaam. In 2000 stelde ik al dat Albert Baernsoen de vader van Albert II kan zijn.60 De naam verschijnt pas in een veertiende eeuws afschrift van het origineel uit 1200, maar in de Latijnse versie staat Bernardi of Barnardi, Albertus Banjaard.61 Is in de veertiende eeuw werkelijk een schrijffout gemaakt zoals sommigen stellen?62 In het register van de Oorkondeboeken van Holland en Zeeland wordt onder Baniart vermeldt : “Albert zoon van Bernard”.63 Tussen 1200 en 1215 komt Albert II vier maal voor.64 Deze Bernard of “Bernardo Tylensi” komt eenmaal tezamen voor met “ Albertus Baniart” in de akte van 1204 te Utrecht. 65 Wie was deze Bernard of Bernardi van Tylensi? In het oorkondenboek van Brabant, waar de stad Tiel onder viel, vinden we in een akte van kort voor 1206, het volgende: B(ernardus) Dei gratie Tylensis ecclesie prepositus, of tewel Bernard(us) bij de gratie Gods, proost van de kerk van Tiel.66 Hij wordt voor het laatst vermeld in 1204. Twee jaar later wordt er een Otto als proost van Tiel vermeld.67 Is deze Bernard(us) overleden kort na 1204 en voor 1206? Het lijkt er wel op. Het valt op dat hij geregeld voorkomt in de periode na Albert I Banjaert (1162-1174) en tot 1206, in de periode Albert II (1200-1223).68 Voor het jaar 1164 komt hij nog niet voor als proost van Tiel.69 Hij is dus verbonden aan de Bisschop van Utrecht. Hij is dan ook, als afgevaardigde van de bisschop, aanwezig bij het verdrag van Willem I en de bisschop in 1204. Er kan met enige voorzichtigheid gesteld worden dat Bernard van proost van Tiel de zoon is van Albert I Banjaert en de vader van Albert II Banjaert. En daarmee kom ik tot een belangrijke hypothese : de verklaring van de naam Banjaert zou kunnen zijn dat Albert de zoon is van Bernard (Bernardus of Bernardi) De achternaam van Albert II zegt dus dat hij Albert zoon van Bernard is. Dit is een veel verklaarbaarder uitleg voor de naam Banjaert. Albert is de zoon van Bernardi. Geen functienaam dus, maar Albert is vernoemd naar zijn vader. Bijgevolg heeft de veertiende eeuwse schrijver van de Middelnederlandse vertaling van de oorkonde van het jaar 1200, het bij het juiste eind. De enige spelfout die hij heeft kunnen maken, als men dat stelt, is tussen Albert Baernsoen of zoals uit het Latijn - Albert Barnardi of Bernardi´s zoon. Is dit de verklaring voor de naam Banjaert, namelijk Albert zoon van Bernard? Naamkundig past dit namelijk erg goed bij elkaar. In Vlaanderen komt men misschien zijn verre afstammelingen tegen onder de naam Bayard, Baeyaert, Boiyart.70 Ik stelde ook al veel eerder dat de meeste adel in de twaalfde eeuw en begin dertiende eeuw geen familienaam draagt.71 En als ze een achternaam hebben lijkt deze wel erg makkelijk voor een andere naam of heraldisch wapen verruild te worden, per gelegenheid.72 Dit maakt onderzoek naar de oudste geslachten ook zeer ingewikkeld. Er is gewoonweg (nog) te weinig bekend.73 HGMK Ledenbulletin 29, 2006
48
Overzicht van de leden van het geslacht Banjaert naar nieuwe inzichten. N.N. | Albert I Banjaert vermeld 1164 - 1174 Overlijdt te Egmond in 1184. 89 | Bernard (Banjaert) proost van Tiel Wordt vermeld na 1174 en het laatst in 1204 | Albert II Banjaert (Ambachts?)heer van St.Agathenkerk vermeld in 1200-1204 † 18 januari 1223 begraven in de abdij van Egmond 90
Albert (zoon van Albert II, vader van Ada?) Priester in Wijk, vermeld in 1267 91 | ? | Ada Banjaert – Nicolaas –?– Ryklae Begraven in 1290 op het kerkhof 131092 Vóór 138993 94 van de buurkerk te Egmond | ? | Catharina x Adriaan van Rietwijk Overlijdt in 1389 95 Kan er dus gesteld worden dat de naam Banjaert als familienaam verder nog tot in de veertiende eeuw is blijven bestaan? Gezien de personen die de naam dragen durf ik dat wel aan.74 Waarom vernemen we na 1204 niets meer van Albert II Banjaert te Sint Agathakerk-dorp? De latere graaf Willem I, voor wie Albert II Banjert vocht, komt als winnaar uit de Loonse oorlog in 1205, toch krijgt hij in eerste instantie alleen maar Friesland en een deel van Zeeland toegewezen.75 De schaarse bronnen laten zien dat de gravin-weduwe en haar schoonzoon Lodewijk van Loon voorlopig de macht in Holland hebben, althans voor de eerstvolgende paar jaar. De partijgangers van Willem I zijn dus vogelvrij voor eventuele wraakacties. 22. Ridderspoor, fragment uit circa 1100-1200, elders gevonden.
23. De vermoedelijke locatie van het huis van Albert II Banjaert op het terrein van Vessies. Foto C.E de Boer, genomen vanaf de Wijkertoren, 1979 .
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
49
De verblijfplaats van Albert II Banjaert is platgebrand. Van hem vernemen we niets meer tot het jaar 1215.76 Vreemd genoeg treedt Willem I zelf nogal merkwaardig op tegen zijn medestanders. Wouter van Egmond wordt, na enige moeilijkheden met de abdij van Egmond, door Willem I opgepakt en opgesloten in Heemskerk.77 Of Albert II Banjaert teruggekeerd is naar zijn verwoeste woonplaats is een open vraag. Mogelijk heeft hij verblijf gehouden op het domeinhof van de curtis dat gelegen was in Heemskerk.78 Graaf Willem I was meer in het buitenland dan in zijn graafschap. Zijn bestuursrecht over Holland blijft tot 1213 een onzekere zaak. Er wordt tenminste regelmatig gedreigd om Lodewijk van Loon in zijn plaats te stellen.79 Pas in 1213 mag Willem I zich onbetwist graaf van Holland noemen na belening van Holland door keizer Otto IV.80 Het lijkt erop dat Albert Banjaert II niet meer in zijn bezit en zijn lenen bevestigd is. In die periode heeft Willem I voornamelijk zijn tegenstanders uit de Loonse oorlog om zich heen. Dit zou een diplomatieke actie kunnen zijn om de rust in het graafschap te bewaren. Albert II Banjaert verschijnt nog eenmaal in een grafelijke oorkonde in 1215.81 In 1217 gaat het helemaal mis. Willem I wordt in de kerkelijke ban gedaan. En hij niet alleen; ook zijn medestanders delen dit lot.82 Het kan niet anders dan dat Albert Banjaert hier ook onder viel. Om de kerkelijke ban op te heffen is Willem I verplicht om op kruistocht te gaan en dat geld natuurlijk ook voor zijn medestanders En dit gebeurt dan ook.83 Na zijn terugkomst leeft Albert II Banjaert nog een paar jaar voor hij in 1223 overlijdt. Hij wordt begraven in de Abdij van Egmond.84 Zijn nazaten zijn onder andere in Egmond te vinden.85 Misschien is Albert, priester in Wijk (Beverwijk, voorheen Sint Agathenkerk-dorp) vermeld in 1267, een zoon van hem.86 Door Koene et al wordt gesteld dat de door mij opgevoerde personen met de achternaam Banjaert geen familie zijn van Albert II Banjaert, maar dit bestrijd ik. De auteurs onderbouwen hun commentaar niet of nauwelijks en wanneer zij dat doen vermelden zij geen bronnen. Wel haalt men een nietszeggend artikel aan als zou ik mij daarop baseren.87 In mijn publicaties staan mijn bronnen hierover steeds duidelijk aangegeven. Zoals ik al beschreef, de naam Banjaert heeft niets met de functie baanderheer te maken, en vrouwen in die functie al helemaal niet in de middeleeuwen. Tot ver in de veertiende eeuw zijn nazaten te vinden. Dan pas wordt het onduidelijk en/of stil.88 In het aangekondigde uitgebreide vervolg op dit onderzoek zal ik hierop verder gaan, maar dit valt vrijwel buiten onze regio.
24. Locatie domeinhof Hofland. De centrale boerderij van de curtis Hofland is mogelijk de latere verblijfplaats geweest van Albert II Banjaert (Roefstra 1998, 2000, 2002) Tekening J. Roefstra met dank aan G. Castricum.
25. Booronderzoek op het terrein naast de Grote Kerk door leden van de Archeologische Werkgroep Beverwijk –Heemskerk: J. Hendrikse, J.P. Kleijne Mak en J. Roefstra, foto M.C. Vet. 2005
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
50
26. Cor de Boer aan het graven op het terrein van Lommerlust in 1979. Foto: Roel van Gulik.
27. Roel van Gulik in een proefput bij de N.H. Kerk, 1982. Foto: Archeologische Werkgroep.
Samenvatting en conclusie. Het valt te betreuren dat de oudste kern van Beverwijk nooit grootschalig en vlakdekkend archeologisch is onderzocht. De enige kans om de oude nederzetting met de resten van het huis van Albert Banjaert goed te kunnen onderzoeken is hierdoor voorgoed verloren gegaan. Men was helaas niet op de hoogte van het bestaan van het huis van Albert Banjaert. Door onderzoek is dit pas in de tachtiger jaren aan het licht gekomen. Dankzij de Archeologische Werkgroep is er nog veel ontdekt. Alles tezamen kan een goede hypothese gevormd worden over hoe de oudste kern van Beverwijk er ongeveer uitzag. Het huis waarin Albert II Banjaert zeker zetelde, mogelijk een zaalvormig houten gebouw, later versteend, stond aan de Kerkstraat, ingesloten door de Jan Alsweg, Grote Houtweg en Kerkstraat, nabij en ten zuiden-zuidwest van de Grote Kerk. Archeologische vondsten en brandlagen, alsmede het verband van een adelijke woning-huis en kerk, de oudste wegen, historische geografie, vormen voor mij het bewijs dat het huis van Albert Banjaert, al dan niet als grafelijk leen of eigen bezit (allodiaal goed), het eerste hoofdgebouw was van de curtis Hofland en stond ten zuidwesten van de huidige Grote Kerk. Het complex en de nederzetting Sint Agathenkerk werd verwoest in 1204 tijdens de zogenaamde Loonse oorlog (1203-1206). Albert II verdween door de politieke ontwikkelingen uit zijn woonplaats. Zijn nazaten vestigden zich elders. De leenopvolgers (of mogelijke verwanten), Albert priester in Wijk, Albert van Velsen en zijn zoon Gerard van Velsen - deze laatste was met zekerheid heer van Wijk of Beverwijk - vestigden zich niet meer in de verwoeste Kerkbuurt maar op de plek waar, in de veertiende eeuw, kasteel Adrichem zou verrijzen. De oorspronkelijke nederzetting Sint Agathenkerk, welke dus in 1204 met de grond gelijk werd gemaakt, zou weer opgebouwd worden. In de veertiende eeuw stonden er vier belangrijke stenen huizen nabij de kerk. Een daarvan was het dertiende eeuwse huis van Bartholomeus Uter Wike. Of de toenmalige kerk geleden heeft onder de verwoesting van 1204 is niet duidelijk, aannemelijk is dit echter wel. In ieder geval bestond de tufstenen kerk niet meer na 1270. Tussen 1270-1290 is de kerk herbouwd of vernieuwd. De economische impuls door de verkregen marktrechten door de ambachtsheer Gerard van Velsen, is hierbij waarschijnlijk van invloed geweest. Zo komt voorlopig een eind aan de speurtocht naar het huis van Albert II Banjaert, gelegen nabij de Grote Kerk in Beverwijk. Heemskerk, 2001-2005 De volgende personen wil ik bedanken voor hun medewerking aan dit artikel: Prof. J.G.N. Renaud voor zijn waardevolle opmerkingen met betrekking tot de visie op oude burchtenkastelen en het verband met de oudste kerken. Pieter de Baar, archivaris van Leiden zijn voor zijn waardevolle suggesties en transcripties van archiefstukken. Rob de Vries voor zijn waardevolle adviezen uit zijn eigen onderzoek en zijn doorlopende steun voor het onderzoek naar Banjaert. Daarnaast voor hun medewerking in welke vorm dan ook: Berry Hendriks, leden van de archeologische Werkgroep Beverwijk-Heemskerk, met name: Jos Kleijne Mak. Mijn dank gaat vooral uit naar de redactie van het Ledenbulletin van het Historisch Genootschap Midden Kennemerland.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
* Dit artikel vormt een samenvatting die uitgebreider - met name voor wat betreft de archeologische gegevens - zal worden gepubliceerd, in : Roefstra, J. et al, in voorbereiding. 51
Bijlage I Akte 1203, Tienden van Heemskerk ,,Dyederic grave van Hollant ende Alijt sijn wijf vercopen heren Geryt van Haerlem die tyende in Hemcenkerke ten erfleen: dairbij waeren Ada marchgravinne van Brandenburch, Willem van Theylinge, Jan van Haerlem, Gijsbert van Amestelle, Phillips van Wassenare, Jacob Castlleyn, Hugo van Northge, Arnt ende Henric van Risewic, Aelbert Baniart, Wouter van Egmond, Agnieze ende Hadewych van Teylingen. Actum publice aput Harlem anno Domini incarnationis M°.CC.III°.`` Uit: Van den Klooster, 1983
Bijlage II Oorkonde uit 1204 Waarin Albert II Banjaert tesamen met zijn vader Bernard proost van Tiel voorkomt Sint-Maartenaltaar te Utrecht, tweede helft 1204. Ik Willem, door Gods genade graaf van Holland, aan alle christengelovigen nu en in eeuwigheid. Daar ik geheel het leen, dat mijn broeder Dirk, graaf van Holland, zaliger nagedachtenis, van de kerk van Utrecht rechtmatig bezeten had, uit de hand van mijn heer Diederik, bisschop van Utrecht, ontvangen heb en hem alles rechtsbevoegde gezworenheb rechtsgetrouwheid in acht te zullen nemen, is, om te voorkomen dat er ooit enige onenigheid zou kunnen ontstaan tussen het bisdom Utrecht en het graafschap Holland, deze overeenkomst tussen ons gesloten op loff elijke wijze en tot een altijddurende vrede. Alle lijfeigenen of slaven, die tot het bisdom behoorden maar in het land van de graaf van Holland verblijven, met uitzondering van de soldaten en hun kinderen, heeft mijn heer de mijn heer de bisschop van Utrecht aan mij gegeven. Op gelijke wijze heb ik aan de kerk alle lijfeigenen of slaven gegeven, die naar men zei tot het graafschap behoorden maar op het gebied van de bisschop verbleven, met uitzondering van de soldaten en hun kinderen, met toevoeging van deze voorwaarde, dat wanneer er van hen van het gebied van de bisschop naar het graafschap gaan of omgekeerd van het graafschap naar het gebied van de bisschop, zij van hem zullen zijn, in wiens gebied zij zijn gaan wonen. Ik en mijn mensen hebben ook onder ede beloofd, dat voortaan bij geen enkele gelegenheid de Rijn bij Swathenburg of elders afgezet zal worden. Tevens heb ik onder ede beloofd, dat ik nooit kooplieden zal verhinderen zout of andere koopwaar op het gebied van de bisschop af te leveren. Op gelijke wijze zal ook de bisschopkooplieden niet verhinderen naar mijn gebied te gaan. Betreff ende het graafschap Friesland zal in Oostergo en Westergo en in Stauria (hetgeen toegevoegd is) , de overeenkomst die indertijd gesloten is tussen bisschop Godfried en mijn vader, graaf Floris, ook onverlet gehandhaafd blijven. Deze luidt aldus:
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
52
28. Orginele grafelijke oorkonde verkoop Hof Hofland 1248
De bisschop en de graaf zullen met gezamenlijke instemming een afgevaardigde naar Friesland zenden om de profane goederen te bestieren en alle opbrengsten die aan het graafschap behoren en de revenuen van de profane goederen zullen na aftrek van de kosten, verdeeld worden tussen bisschop en de graaf. Maar mocht het gebeuren, dat de graaf niet naar Friesland gaat, dan zullen vertegenwoordigers van de bisschop en van de graaf tezamen gaan om met het gemeenschappelijke kosten de opbrengsten voor het graafschap te innen. Geldwisselaars, belastinginners, schouten, dorpelingen en allen die een beneficie hebben ontvangen en die in het graafschap wonen, zullen eerst hun leen of ambt ontvangen uit de hand van de bisschop en daarna uit die van de graaf van Holland en hen beiden trouw zweren, Tevens is aangaande de jurisdictie in het nabij Montfoord gelegen Heeswijk dit overeengekomen, dat een afgevaardigde van de bisschop daar de profana goederen zal beheren en dat de graaf van Holland slechts een vierde deel van de opbrengsten ervan hebben zal en dat de rest volledig zonder meer aan de bisschop zal toevallen. Bovendien is betreffende de grenzen tussen het gebied van de bisschop en Holland het volgende tussen ons overeengekomen: Indien aangaande enig land of tiende de bisschop jegens mij of mijn mensen een kwestie heeft, zal ik het zonder meer aan de bisschop overlaten ofwel zal ik zweren, dat het rechtens mij toekomt. Op gelijke wijze zal, wanneer ik bij de bisschop of bij diens mensen een kwestie naar voren breng, de bisschop het zonder meer aan mij overlaten ofwel een van zijn prioren of van de lijfeigenen van de kerk met derde hand zweren dat die grond of die tiende rechtens tot de kerk behoort en de kerk zal zo vrijuit gaan. Bovendien is overeen gekomen, dat wanneer een van de mensen van de bisschop iets kwalijks overkomt, hij bij mij geen enkel verhaal zal hebben, behalve in het geval dat ik hem goedgunstig wil zijn of dat hij het in de curie van de bisschopvoor het oordeel van zijn gezellen brengt en omgekeerd. Gedaan in het jaar na de menswording des Heren, in het 7e jaar van het pontificaat van de bisschop, te Utrecht voor het altaar van Sint Maarten, waarop ik mijn mensen heb aangeboden die ik voor die van hem geruild heb, waarop ik ook gezworen heb evenals mijn mensen Wouter van Egmond, A lbert Banjaert, Jakop de burggraaf van Leiden, Gyselbert van Lecke, Albert Rufus en verschillende anderen; met als getuigen: Hendrik, hertog van Lotharingen, Otto, graaf van Gelre, Gerard graaf van Are, Hendrik van Kuik, Gerard van Xanten, Wouter van de Sint Pieter, Bernard van Tiel , Bertold van Oldenzaal, Remboud proost van de Sint Maria, Elia van de Sint Pieter, Giselbert van de Sint Jan, Hendrik deken van de Sint Maria, en een menigte lijfeigenen en burgers van Utrecht, deze overeenkomst, zoals hier beschreven, onverlet te zullen naleven. Vertaling uit het Latijn met dank aan Broeder van der Drift Osb, Abdij van Egmond, 2000. De akte is gepubliceerd in : Koch, OHZ I, 1970, akte nummer 271.
Literatuur:
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Alders, G.P., De vroegste baksteen in Holland en Friesland, in: Westerheem XXXIV, nummer 1, 1985. Alders, G.P. & J. Roefstra, Archeologische beleidsnota gemeente Beverwijk (concept), 2005. Arend, J.P. Algemeene geschiedenis des vaderlands van de vroegste tijden tot op heden, tweede deel, van het jaar 900 tot 1581 na Christus, eerste stuk, p. 192-221, Amsterdam 1841. Boer, D.E.H. de & E.H.P. Cordfuncke, Graven van Holland, portretten in woord en beeld, Zutphen 1995. Bitter, P. Graven en begraven, Archeologie en geschiedenis van de Grote Kerk te Alkmaar, 2002. Brokken, H.M., De creatie van baanderheren door de graven Willem IV en Willem V, in: Regionaalhistorisch tijdschrift Holland, jaargang 11, nummer 2, p. 61-64, 1979 Burgers, J.W.J., Allinus, grafelijke kapelaan en Egmondse geschiedschrijver, in: Egmondse Studien 3, redactie G.N.M. Vis, Uitgeverij Verloren, Hilversum 1997. Callebaut, C., Een Schelde burcht te Petegem, in: Archeologica Belgica, p.78-82, Brussel, 1977. Callebaut, C., Het oud kasteel te Petegem, in: Archeologica Belgica, nummer 206, p. 103-107, Brussel, 1978. Callebaut, C., Het oud kasteel te Petegem, in: Archeologica Belgica, nummer 213, p. 142-146, Brussel, 1979. Callebaut, C., Het oud kasteel te Petegem, in: Archeologica Belgica, nummer 223, p. 89-92, Brussel, 1980. Callebaut, C., Het oud kasteel te Petegem, De Karolingische Curtis en haar ontwikkeling tot de XIIIe eeuw, in: Archeologica Belgica, nummer 237, p. 142-146, Brussel, 1981. Coenen, J.M.A., Graaf en Grafelijkheid. Een onderzoek naar de Graven van Holland en hun omgeving in de dertiende eeuw, proefschrift, 1986. Debrabandere, F., Woordenboek van de familienamen in België & Noord-Frankrijk Gulik, R. van., Onderzoek bij de Hervormde kerk, jaarverslag 1971 van de archeologische werkgroep van de Kennemer Oudheidkamer, 1971. Hartog, E. den., De oudste kerken van Holland, van kerstening tot 1300, 2002. 53
Hulst, M., Archeologisch onderzoek bij het Europaplein, in: 40 jaar amateur archeologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland-Museum Kennemerland, p.11-15, 2002. Klooster, L.J. van den. Over de herkomst van de Van Wassenaers en de Van Raephorst´en en van Jacob burggraaf van Leiden, in: NL 1983, p. 175-194,1983. Janse, A.,Ridderschap in Holland, Portret van een adellijke elite in de Late Middeleeuwen, Adelsgeschiedenis I, 2001. Kleijne Mak, J.P., Een Midden-Bronstijd akker uit Beverwijk (in voorbereiding) Koene, B, Morren, J. en F. Schweitzer., Midden Kennemerland in de Vroege en Late Middeleeuwen, 2003. Koenen, H.J. Sicconidenlegende legende : nadere beschouwingen omtrent den oorsprong van het huis TeilingenBrederode, in: De Wapenheraut, jaargang 9, 1905. Kuys, J., Leeuw, L. de, Paquay, V., en R. Schaik, De Tielse kroniek, een geschiedenis van de Lage Landen van de volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw, met een vervolg over de jaren 1552-1566, 1983. Linden, J. van der.De grafzerken in en buiten de Grote Kerk te Beverwijk. Uitgave van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, 1995. Linden, J. van der. Beverwijk rond het jaar 1840, in: Ledenbulletin 18, Historisch Genootschap MiddenKennemerland – Museum Kennemerland, p 2-20, 1994. Mulder-Bakker, A.B. (1967) Graaf Willem de eerste, ridder zonder vrees of blaam, in: Groniek, Groninger Historische Studentenpers, p. 62-77. Roefstra, J., & Kleijne Mak J.P., Een nieuwe kijk op Oosterwijk (in voorbereiding) Roefstra, J., Op zoek naar Albert Banjaert en zijn huis te Beverwijk (Sint Agathenkerk), in; Castelogica nummer 2/3, Nederlandse Kastelen Stichting, p. 279-284, 1997. Roefstra, J., Onderzoek naar een bodemreliëf te Heemskerk, in; Castelogica nummer 2, Nederlandse Kastelen Stichting, p. 335-342, 1989. Roefstra, J. Wie was Albert Banjaert en waar stond zijn kasteel?, in: Ledenbulletin 24, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en Museum Kennemerland, pagina’s 14-27, 2000. Roefstra, J., Van curtis tot kasteel., in: 40 jaar amateur archeologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland-Museum Kennemerland, p.24-34, 2002 Roefstra, J., De oudste bewoningsgeschiedenis van kasteel Adrichem te Beverwijk. 40 jaar amateur archeologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap MiddenKennemerland-Museum Kennemerland,p.71- 75, 2002. Roefstra, J., Beverwijk –Koningstraat, in: W.Blazer & J. Roefstra, Archeologische kroniek Noord Holland over 2001, Historisch Tijdschrift Holland, 34e jaargang, 2002. Scholtens, H.J., Uit het verleden van Midden- Kennemerland, 1947. Smulders, S. De schoolstraat al in de 1e eeuw bewoond, in: Jaarboek Oud Castricum, 28e jaargang, 2005. Vaars, J.P.L. Archeologische opgravingen aan de Hoogdorperweg te Heemskerk, Hollandia reeks, 24, 2004. Venetien, J. van.,Hart van Kennemerland. Album van leven en werken in Midden-Kennemerland door de eeuwen heen. IJmuiden, 1968. Venetien, J. van & Verwer, R.M.T., De stede Beverwyck affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649, 1974. Woltering, P.J., “Beverwijk”, in: AKNH over 1983, Regionaal-historisch tijdschrift Holland, 1984. Woltering, P.J. & S.W. Jager, “Heemskerk”, in: AKNH over 1989, Regionaal-historisch tijdschrift Holland, 1990.
Uitgegeven bronnen: Antonius Hovaeus (overleden 1568) Kronijcke ende historie van het edele en machtige geslachte van den Huyse Egmondt. Alckmaer, T.P. Baart, 1630 : Baart, Thomas Pietersz. Bockenbergij, P.C.,Egmondanorum, Gouda, 1589. Camps,H.P.H. Oorkondenboek van Noord Brabant tot 1312, de Meijerij van ´s- Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) Eerste stuk (690-1294), 1979 Heeringa, K., Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, Deel II, 1940. Koch, A.C.F., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, Eind 7e eeuw tot 1222, Deel I, Den Haag, 1970. Kort, J.C., Het archief van de heren van Haarlem, 1976. Kruisheer, J. G., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 1222-1256, Assen/ Maastricht, 1986. Kruisheer, J. G., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 1256-1278, Assen/ Maastricht, 1986. Kruisheer, J. G., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 1278-1291, Assen 1997. Jan van Leyden, Kronyk van Egmond, 1732 Meilink, P.A., Het archief van de abdij van Egmond, 3 delen, 1951. Moors, P.J.J., Oorkondeboek van Holland en Zeeland tot 1299, Index van namen op de delen I, II en III, 1998. Opperman, O., Fontes Egmundenses, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht, 3e serie nummer 61, 1933. Uitterhoeve, A., Annales Egmundenses, De jaarboeken van Egmond, in: Alkmaarse Cahiers, deel I, 1990. Van Wijn, Necrologum Egmundense, Huiszittend leeven, 11e deel, 1e stuk, 1812. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
54
Noten 1 Mededeling van R. van Gulik, sinds 1962 lid van de Archeologische Werkgroep. 2 Dit na overleg met de toenmalige assistent van de Provinciaal archeoloog G.P. Alders, Archeologische Depot Noord-Holland (ADN) te Haarlem. Er waren veel verhalen over deze locatie met betrekking tot grote bakstenen en brokken fundamenten die gezien zijn tijdens de sloop en nieuwbouw van de Kerkbuurt en directe omgeving van de Kerstraat. 3 Vriendelijke mededeling van G.P. Alders. Zie ook de literatuurlijst: Alders 1985. 4 Zie Roefstra, 1997: Een bodemreliëf te Heemskerk, 2000: Wie was Albert Banjaert en waar stond zijn kasteel? 5 Deze onderzoekslocatie is bij de Archeologische Werkgroep gecodeerd als vindplaats BEV 102B en 107. Met dank aan J.P. Kleijne Mak, veldcoördinator Beverwijk. 6 Met name het interview met de heer Grolle leverde zeer bruikbare gegevens op met betrekking tot de gezochte fundering en ook verdere verhalen over funderingen in de Kerkbuurt. Ook de heer C.E. de Boer zelf bleek een waardevolle bron voor inzicht in de oude Kerkbuurt, evenals de heer J. Hendrikse. 7 Archief Archeologische Werk groep, deel Beverwijk, J.P. Kleijne Mak. Inventarislijst Code Bevnummers: 16, 17, 19, 21, 26, 35, 36, 37, 38, 48, 58, 76, 77, 82, 85, 87, 88, 102B, 107, 138 en 156. 8 Dagrapporten van de Archeologische Werkgroep tot 1982, R. van Gulik. Bewerkt door J.P. Kleijne Mak: Lijst van archeologische vondsten gedaan in Beverwijk, m.u.v. het Hoogoventerrein, 2005. Voor Heemskerk: J. Roefstra: Lijst van archeologische vondsten gedaan in Heemskerk, 2005. De gegevens zijn inmiddels verwerkt in de beleidsnota’s voor de gemeente Beverwijk (in concept) en Heemskerk door G.P. Alders en J. Roefstra, 2005, Steunpunt Cultureel Erfgoed te Wormer. 9 Roefstra, J. (2002) Van curtis tot kasteel. 40 jaar amateur archeologie in Beverwijk en Heemskerk, Ledenbulletin 26, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland-Museum Kennemerland, p. 24-34. 10 Roefstra 1998, 2000, 2002 11 Ledenbulletin 24, blz.16, kaartje links onderaan, afbeelding 5. Kennelijk hebben Koene et al zich in hun commentaar hierop gebaseerd en verder niet meer naar de tekst gekeken. Ik zou volgens hen zelfs Banjaert aan de Koningstraat-Jan Alsweg tegenover de kerk plaatsen. 12 Koene, B, Morren, J. en Schweitzer, F. (2003) Midden Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Ten onrechte wordt mij hierin verweten dat ik informele informatie van de auteurs zou hebben gebruikt om de plaats van het kasteel te bepalen. Dit wordt echter door meerdere mensen bestreden. 13 Aquarel vervaardigd door J. Cats (1741-1799) afgedrukt in Venetien, 1968, p. 137. 14 Dit zijn onder andere: Schilderij van Jan Ekels de oude, Gezicht in de Peperstraat naar de Koningsstraat met het groene poortje en de toren van de Grote of St. Aagtenkerk, omstreeks 1760, detail (afb. 7) collectie Museum Kennemerland. Cats (afb. 8) zie noot 13., Litho (afb. 9) P.A. Schipperius (18401929), met dank aan A. van Dongen, Tavenier circa 1784 (afb. 10) collectie Museum Kennemerland. C.W. Bruinvis (afb. 11-12) , tekeningen 1844 voor- en achteraanzicht poortje: collectie Museum Kennemerland. Met dank aan de conservator van Museum Kennemerland, de heer J.G. Berkhout die de afbeeldingen met gegevens beschikbaar stelde. Voor de foto’s gaat mijn dank uit naar de heer P. Oort. Ook in Venetien, J. van & Verwer, R.M.T. (1974) wordt deze poort afgebeeld op de kaart Van Breen 1649). Zie ook Roefstra 2002, p. 31. In het Museum of Fine Arts te Boston is nog een prachtig schilderij te vinden waarop poort en kerkbuurt zijn afgebeeld. Het zou mooi zijn als een kopie of foto hiervan eens een plaatsje zou krijgen in Museum Kennemerland. 15 Dit gebeurt dan ook. In Midden Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, hfs 12 Albert Banjaert, p. 131-142. pagina 138. Bovendien stelt men de locatie van het gebouw op de tekening van Bruins (1583) gelijk aan de locatie van de poort op de plattegrond van Van Breen (1648-1649). Dit kan niet waar zijn. Het verschil tussen de locatie van de poort bij Bruins in 1583 en Van Breen 1648-1649 is minstens 5 percelen! Op de kaart van 1970 is dit een afstand van minstens 100 meter. Als er overigens serieus overwogen moet worden dat Bruins werkelijk een dergelijk pand gezien heeft of bedoelt. 16 Onderzoekscode BEV 77 en 19. Het gaat vooral om latere baksteen. Fundamentresten van de poort zijn in theorie nog te onderzoeken omdat een groot deel hiervan zich buiten de rooilijn van de huidige bebouwing bevindt in de Kerkstraat nummers 17-25. 17 Archief van Kennemerland (AVK) Kennemer Atlas, H. Gerlings, ca. 1880: inventarisnummer 53-004344-4347 G. 18 Mijn dank gaat uit naar de heer F. Tames, conservator van de Kennemer Atlas, A.V.K. te Haarlem die mij vele kaarten en kaartboeken toonde van Pieter Bruins en de gedachtewisselingen mbt het steeds voorkomen van dezelfde afgebeelde gebouwen op de kaarten. En de betrouwbaarheid van de afbeeldingen überhaupt. 19 Koene, B, Morren, J. en Schweitzer, F. (2003) Midden Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, p. 137. Om nu te suggereren dat het muurwerk van de poort op basis van een afbeelding gemetseld is van middeleeuwse bakstenen (de zogenaamde kloostermoppen) zoals door de auteurs gesuggereerd wordt, acht ik geheel onwaarschijnlijk. Het metselwerk verschilt o.a. niet met de andere gebouwen zoals te zien is op het schilderij van Ekels en de andere afbeeldingen. Ook is het opvallend dat de zogenaamde muren van het gebouw bij Bruins 1583 achter de gevel/poort in potlood getekend zijn. Is dit wel origineel of verbeelding? Als Bruins het belangrijk had gevonden zou hij het gebouw wel in kleur gezet hebben. Als
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
55
hierover überhaupt iets valt te zeggen op basis van een schilderij, pentekening, prent en dergelijke. Het fotografisch tijdperk was nog ver weg. 20 Koene, B, et al (2003) , p. 138-140. 21 Vaars 2004. Een zelfde vondst op de locatie voormalig buurthuis de Lichtboei werd al in 1989 gedaan, zie dagrapporten Hoogdorperweg 1989, J. Roefstra en Wiegmans, intern dagrapport 1989. 22 Kleijne Mak (in voorb.), vriendelijke mededeling 23 Hulst 2001 24 Vriendelijke mededeling van J.P. Kleijne Mak 25 Wiegmans, 2001: 40 jr. enz. 26 vgl. Van Heeringen 1989, kaart 3 27 J. Roefstra, archeologische verkenning in 1986, in overleg met de assistent van de provinciaal archeoloog drs. G.P. Alders, aan de Zuidoostkant van de Grote Kerk en voormalig kerkhof Peperstraat. Dagrapporten onderzoek code Bevnummer 156 door J.P. Kleijne Mak 2005. Mijn dank gaat naar Jaap Hendrikse en Jos Kleijne Mak voor de medewerking aan dit booronderzoek. In 2005. 28 Zie: Roefstra 2000 en 2002. 29 Vriendelijke mededeling van mevrouw C.A. Kleijne-Schelvis en de heer P. Kleijne. Helaas was de muur al gesloopt in 1986 zodat het juiste formaat en de datering onzeker is. In ieder geval mogelijk voor 1250. 30 Kaart Jacob van Deventer circa 1560. Afgedrukt in : Venetien, J. van, (1968) , pagina: 29. 31 Voor de datering van de bakstenen gaat mijn dank uit naar drs. G.P. Alders. Zie ook Alders: 1985. 32 Verslagen opgemaakt door wijlen de heer J. van der Linden sr. Met dank aan J. van der Linden jr. 33 Gulik, R. van (1971) 34 Over de oudste geschiedenis van ede Grote Kerk is een publicatie, J. Roefstra et al, in voorbereiding 35 Gulik, R. van (1971) Niet een losse baksteen van dit formaat is aangetroffen in de fundering of opstaand muurwerk van de Grote kerk, onderzoek door ondergetekende ea. Vriendelijke mededeling van de heer Kelder. Ook in de aantekeningen van wijlen J. van der Linden sr. ontbreekt dit baksteenformaat 36 Bev nummers: 102, waarneming 1986 Jan Alsweg, Bev nummer: 36 (In combinatie met tufsteen, dit is zeer interessant) , 87, e.v. 37 Beverwijk code Werkgroep: BEV 17, BEV26, Bev 36, BEV 87, 88 (vanwege de onduidelijkheden kunnen niet meer plaatsen genoemd worden verder, maar zij liggen allemaal in het gebied Torenstraat, Kerkstraat, Jan Alsweg) Met dank aan Jos Kleine Mak : Inventarisatielijst. R. van Gulik dagrapporten juni-oktober 1983 ea. De geborgen vondsten betreffen: houtskool, tufsteen, verbrande spijkers, gesmolten metaal of slak, Pingsdorf aardewerk (Import voorkomend tot 1200) Andenne met glazuur, vroege kogelpot e.a. Determinatie: J.P. Kleijne Mak en J. Roefstra. Zie ook o.a.: Woltering, P.J., (1984) “Beverwijk”, in: AKNH over 1983, p.215. 38 Burgers, 1997, Allinus, grafelijke kapelaan en Egmondse geschiedschrijver. Een samenvatting werd gegeven in Roefstra 2002. Er valt wel e.a. op te merken aan zijn zogenaamde “oorlogsverslag” . Oorspronkelijk was hij met zijn familie (Van Haerlem) aangesloten bij de medestanders van Lodewijk van Loon de tegenstander van Willem I. Toen de laatste overwon heeft hij zijn verhaal aangepast om in de gunst van Willem I te komen. Zo kan het komen dat hij vele ridders ineens niet meer bij naam noemt of gebeurtenissen kleiner maakt of wijzigt of zelfs geheel maar weglaat. (Met dank aan de heer P. de Baar voor de gedachtewisselingen hierover). Was het misschien veiliger om het huis van Wouter wel te vermelden omdat deze immer gevangen zat te Heemskerk? Egmond was ook het keerpunt van de inval, daarna trokken alle troepen zich haastig terug. Het hoeft helemaal niets te betekenen dat hij het huis van Banjaert niet speciaal vermeldt als verwoest. Dat is voor meerdere burchten, kastelen en huizen waarschijnlijk van toepassing. Hoe mooi het verslag ook is van Allinius, toch moet men bedenken dat hij het beter achtte om de tegen Willem I aangebrachte verliezen, zijn vijanden, en tegenvallende gebeurtenissen te verzwijgen e.d. Burgers constateert eveneens dat Allinius zijn best doet om zijn familie in een goed blaadje bij Willem I te verkrijgen door een verslag aan te bieden waarin de daden van deze en Willem I mooier belicht werden dan de waarschijnlijke werkelijkheid. 39 Aquarel vervaardigd door J. Cats (1741-1799) afgedrukt in Venetien, 1968, p. 137. 40 Bev nummer 76 en 36. o.a. Het steenformaat is te plaatsen tussen 1270-1295, vriendelijke mededeling van drs G.P. Alders. Het aardewerk aangetroffen in de directe omgeving hiervan, Proto-steengoed, is in de zelfde periode te dateren. 41 J.C. Kort, 1998, p.96, nummer 33. In combinatie met leen nummer 29, p.94 en Meilink, 1951 Archief Abdij tweede stuk regestenlijst nummer 179, d.d. 1318 p.57. En overig onderzoek in leenregisters en eigen onderzoek (Uter Wike, in voorbereiding). De schuur van de scuurviertel waarschijnlijk zeer nabij of op de voorhof van Banjaert. Bartholomeus Uter Wike wordt voor het eerst vermeld in 1303 (Meilink, Regest 127). Mijn dank gaat uit naar mijn collega onderzoek Rob de Vries. 42 Het betreft onder andere: Bev-nummers 19, 35, 36 , 76 , 87, 88 e.v. De aangetroffen baksteen formaten dateren 1320 en circa 1360. (25 x12 x 6 = 1800 cm3) Met dank aan drs G.P. Alders. Misschien vormen deze funderingen een aanwijzing voor de huizen van: “Willem Hugen zoen priester cappellaen” en Claes van Adikkendam uit de akte van 1345, voor het eerst gepubliceerd in: Alders et al, 1998, 65. En de Van Adrichems (Scholtens, 1947, pagina: 97.) Leden van dit geslacht liggen ook begraven in de HGMK Ledenbulletin 29, 2006
56
Grote Kerk., zie hiervoor: J. van der Linden, 1995. Als men aanneemt dat in de Middeleeuwen in de leenregister geregeld de kust als het noorden gezien wordt, ligt de locatie zoals vermeld waar Albert Banjaert gehuisd heeft in 1345, dan ook ten zuiden van deze huizen op de locatie Kerkstraat 21. 43 Dit kan gesteld worden na het doornemen van de opgravinggegevens, verslagen en aantekeningen. Ik dank hier mede ook met name J.P. Kleijne Mak voor zijn medewerking en suggesties met betrekking tot de interpretaties van de sporen en vondsten. Een artikel over de archeologische sporen en periode na 1204 Kerkbuurt en de kerk is in voorbereiding bij J. Roefstra en J.P. Kleijne Mak. 44 Venetien, J. van & Verwer, R.M.T. (1974), pagina: 46. 45 D. Callebaut, Het oud kasteel te Petegem, 1978, 1979, 1980 en 1981. 46 Roefstra 2002, p. 30. Zie ook: Woltering 1984 en 1985. 47 Alders, Archeologisch kroniek van Noord Holland over 1989, p. 322, 1990. 48 P. Bitter, Graven en begraven, p. 71-81. Ook in Haarlem is een vergelijkbare situatie, grafelijk hof op de Grote Markt en de oudste Bavo kerk, A. Numan 1998. In Leiden de burcht en de Hoogelandse kerk, P. Bitter en P. de Baar, 1992. 49 Roefstra, Een bodemreliëf te Heemskerk, in Castelogica, 1998 50 Smulders, S. 2005. Over het zaalvormige gebouw is een artikel in voorbereiding bij: M. van Raaij en J. Roefstra 51 Janse, A. (2001) 52 Koene, B, Morren, J. en F. Schweitzer (2003) Midden Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, p. 133-134. 53 Brokken, H.M. (1979) De creatie van baanderheren door de graven Willem IV en Willem V. In 1986 heb ik al deze mogelijkheid besproken met drs. G.P. Alders, maar ook hij kon geen andere conclusie trekken dat de naam Banjaert niets te maken had met de functie Baanderheer. Ik liet deze mogelijkheid dan ook rusten en nam dit niet mee in mijn publicaties. 54 Brokken, H.M. (1979) zie noot 41. Willem IV zich heeft laten inspireren bij het beleg van Doornik in 1340, zie p.61. Voor die tijd bestond dit niet in Holland. 55 Van Wijn 1812, 125 “ Walterus de Egmunda, primi Baronis” Jan van Leyden, Kronijk van Egmond, 1732, p.272: “Wouter van Egmond, zoon van Heer Gerard, vader van Jan van Egmond, eersten Baanderheer, in den jare 1321”. Vertalingsfouten met de titel Baron of toch een eerdere baanderheer? De nazaten van Wouter komen ook enkele malen voor met de zelfde titel in Van Wijn. 56 Koch, 1970, OHZ I 57 Koch, 1970 OHZ I, Kruisheer z II, III, IV, 1986, 1992, 1997. 58 Pijnenburg 2001, deel I. Op pagina 307 staat duidelijk dat het woord “Banier” niet eerder voorkomt dan 1285, en dan nog wel in Vlaanderen. 59 OHZ IV akte nummer 2380, 19 maart 1289, regel 33. Dit is dan vier jaar later dan in Vlaanderen , zie noot 61. 60 Roefstra 2000. 61 Koch 1970, OHZ I, aktenummer 244, p.411. Albertus Banjaard. 62 Koene et al 2003, Op pagina 132 noot 7 stellen zij dat dit niet meer is dan een tekstfout van de vertaler. Uit de verdere tekst is dan op te maken dat ik foutief dus stel dat Barend de vader zou zijn van Albert II Banjaert. Wie echter alle zeven versies van akte nummer 244 leest kan ontdekken dat Albertus Banjaerd onder de verwijzing “u” wijst op Bernardi en Barnardi op pagina 411. En ook Baernsoen. Nu staat een schrijver in de veertiende eeuw toch wel heel wat dichter bij het jaar 1200 dan wij hedendaagse onderzoekers. Ik ben ervan overtuigd dat alle afschriften van het origineel uit 1200 wel degelijk wijzen op een Bernard, Benardi vader van Albert II Banjaert zoals de oorkonden uit Brabant en Utrecht dan ook doen! 63 Moors, P.J.J. (1998) p.5, Albert Baniard (II, noot auteur), zoon van Bernard (uit het Latijn) 64 Zie Koch OHZ I, oorkonden 244, 271 en nummer 357. Zie ook Roefstra 2000 op pagina 27 de transcriptie in het Nederlands van de Latijnse tekst van nummer 357 ( 28 augustus 1215) Kort, J.C. (1976) Inventaris verloren stukken nummer 10, jaar: 1203. Zie Bijlage I voor de akte zoals afgedrukt bij: Van den Klooster, 1983. 65 Zie noot 67, nummer 271 (het jaar 1204) Zie ook Oorkondeboek Sticht Utrecht ,aktenummer 567, eveneens 1204, p.33: Bernardo Tiylensi. 66 Camps,H.P.H. (1979) Oorkondenboek van Noord Brabant tot 1312 etc. Aktenummer 102, p. 170-171. Originele oorkonde. Vertaling uit het Latijn door J. Roefstra met behulp van mijn collega onderzoek de heer R. de Vries, 2005. 67 Zie noot 24, p. 171 68 Zie noot 71, periode 1200-1204, met name (voor de periode na 1164 tot 1199 is het onderzoek naar deze Bernard nog lopende) akten nummers 545, 549, 551, 552, 560 en 567. 69 Heeringa, K. (1940) Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, Deel I, aktenummer 422, p.379-380. 70 In Vlaanderen en Frankrijk komt een geslacht Bayard voor. Deze familienaam komt etymologischtaalkundig wel erg dichtbij onze Banjaerts. Opmerkelijk genoeg komt de naam Albert hierin ook voor. Helaas is (nog) niet te bewijzen dat onze Banjaerts hier een eventuele familieband mee hebben. Zie
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
57
Debrandere, Woordenboek. Is dit misschien de link die gezocht moet worden? Opmerkelijk genoeg komt het bekende Fort Boyard ook voor als: fort Banjaard. Vriendelijke mededeling van mijn collega onderzoek de heer R. de Vries. 71 Roefstra 2000. 72 Antheun Jansse, Ridderschap in Holland, 2001. 73 Antheun Jansse, Ridderschap in Holland, 2001, met name, p.15. 74 Zie Roefstra 2000 en 2002, Albert 1267? Ada Banjaert overleden in 1290, Nicolaas, vermeld in 1310, Catharina, 1389 en Ryklae voor 1381. Ik kom op deze nazaten nog in het vervolg terug. 75 Boer, D.E.H. de & E.H.P. Cordfuncke (1995) p.60. 76 Roefstra, Banjaert: 2000, Pagina 19. 77 Hovaeus, uitgave 1630, p. 44. “Kwade” Wouter zou te Heemskerk gevangen worden gezet. (Waar? De oude Hof of het Hof Hofland? Beide komen hiervoor in aanmerking. Men dient echter wel Hovaeus kritisch te lezen, althans de drukken, een en ander wordt namelijk verwisseld qua periodes.) 78 Roefstra 1998, 2000 en 2002. 79 Mulder-Bakker, A.B. (1967) pagina met name 73. 80 Boer, D.E.H. de & E.H.P. Cordfuncke (1995) pagina´s 60-61. 81 Zie noot 75. 82 Oorkonden boek Sticht Utrecht, deel II (1940) nummer 636 (22 maart 1217) nummer 637, dito 83 Zie noot 81. nummer 649 (23 juli 1217) 84 Roefstra 1997, 2000, 2002 85 Roefstra 2000, p. 16 86 Roefstra 2002, Van curtis tot kasteel, zie p. 29-20, noot 58 en bijlage III bij dit artikel. Of hebben zijn afstammelingen zich later Uter Wike genoemd? Een artikel mbt het geslacht Uter Wike, J. Roefstra et al, te verschijnen. 87 Koene, B et al 2003. Ik wil hierbij opmerken dat het een ieder natuurlijk vrij staat om de stellingen in dit en mijn vorige artikelen te weerleggen, maar dan wel met gebruikmaking van goede argumenten en bronnen. Helaas heeft men het hier nodig gevonden om selectief een aantal punten uit het artikel te lichten waardoor deze niet meer in context stonden. 88 Roefstra 2000. pagina 16, noten 34-37. Zie ook vooral Van Wijn (1812) Necrologium Egmundense. A. Hulsbosch stelt in zijn: Egmondse Annalen uit de veertiende eeuw, pagina 45, dat dit Necrologium voor 1384 opgesteld is. 89 Dossier Banjaert, aanwezig in het C.B.G., waarschijnlijk geschreven door H.J. Koenen? Gebaseerd op oudere bronnen zoals De Leydis, Heda, Scriverius en Johannes Douza. De sterfdatum past goed in het door mij eerder gepubliceerde chronologie van de Banjaerts, 1997, 2000 . 90 Roefstra, 2000, p.16 ea. 91 Zie noot 90 92 Zie noot 90 93 Zie noot 90 94 Zie noot 90 95 Zie noot 90.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
58
De eerste Beverwijkse slachtoffers van het door Jan van der Linden fascisme.
O
p 5 mei a.s. herdenken wij weer dat Nederland en Beverwijk bevrijd werden van het fascisme. Pieter Steven Berger, Jan Berghuis, Gerrit Dekker, August Henri Louis Elink Sterk, Johannes Wilhelm Matthias Huider, Jan Dirk Rijvordt, Johannes Wilgenhof, Johan Cornelis Schammeldt en Nicolaas Wagenaar waren de Beverwijkers die sneuvelden tijdens de gevechten in de meidagen van 1940. Zij waren echter niet de eerste Beverwijkse slachtoffers van het fascisme. Tijdens de Spaanse burgeroorlog (1936-1939) waren tien Beverwijkse jongens vol idealisme naar Spanje vertrokken om te vechten tegen het fascisme. Twee van hen verloren daar hun leven en keerden niet terug. Alle tien hadden ze zich gemeld als vrijwilliger van de Internationale Brigade, een leger van ultra-linkse socialisten en communisten. Tien Beverwijkers was een relatief hoog aantal. Hoe communistisch was Beverwijk toen?.
Communistisch Beverwijk Omstreeks 1930 waren er al verscheidene communistische en andere ultra-linkse partijtjes in Beverwijk. Namen zoals OSP (Onafhankelijke Socialistische Partij), VVSU (Vereniging van Vrienden der Sovjet Unie) en CPH (Communistische Partij Holland) waren zeer actief hier in Beverwijk. Al deze clubjes gaven lezingen, filmvoorstellingen en muziekuitvoeringen die allemaal een duidelijke politieke boodschap hadden. De OSP gaf zelfs wekelijks een krantje uit: “de Fakkel”, die zij elke zaterdag op de Breestraat trachtte te verkopen. Over deze activiteiten maakte de toenmalige burgemeester van Beverwijk, Strick van Linschoten, zich zorgen. Het aantal inwoners zonder werk in Beverwijk was hoog en deze werkeloosheid vormde een goede voedingsbodem voor het communisme. Zo verbood hij als hoofd van de politie op 12 maart 1933 aan de plaatselijke horeca om aan elk van deze partijen nog langer zaalruimte te verhuren. Toen het college van Velsen deze maatregel overnam, vingen deze groeperingen ook hier bot. Dhr de Groot, raadslid voor de SDAP1 in de Beverwijkse gemeenteraad, vond dit verbod te ver gaan. Hij vroeg aan burgemeester Strick van Linschoten om diens besluit te herzien en om het in te trekken. Volgens hem leden de horeca eigenaars door dit verbod enorme schade. Bovendien hadden deze politieke verenigingen het recht om te vergaderen. De burgemeester nam zijn verzoek in beraad en ging te rade bij zijn politie-inspecteur, dhr. Ragut. Volgens hem waren de eigenaren echter juist blij met dit vergaderverbod. In zijn advies aan burgemeester Strick van Linschoten liet hij duidelijk blijken hoe hij over deze politieke stroming dacht. “Zij kunnen rustig vergaderen en het gezag ondermijnen, op de wijze zoals haar goed dunkt. Alleen kunnen ze het niet meer doen in deze lokaliteiten2”. Onder druk van de politiek en de publieke opinie trok de burgemeester het besluit op 22 juni 1933 toch weer in. Politie-inspecteur Ragut zal hier zeker niet blij mee zijn geweest, gelet op zijn mening over het socialisme en communisme. Pas na een fusie van een aantal van deze kleine politieke groeperingen, in 1935, kwam er één Communistische partij in Beverwijk. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in 1936 wisten de communisten 6% van de stemmen te winnen en ze kregen hiermee één raadszetel. Namens de Communistische Partij nam de heer G. A. Rollenberg toen zitting in de gemeenteraad van Beverwijk.
De Spaanse burgeroorlog Inmiddels was er in 1936 een burgeroorlog in Spanje uitgebroken. Deze zou tot 1939 duren. Het was een oorlog die tussen de republikeinen en de royalisten gevoerd werd. De oorzaak van deze verschrikkelijke burgeroorlog lag in de verkiezingen van februari 1936. Na deze verkiezingen was er een socialistische regering gevormd, waarin ook communisten vertegenwoordig waren. Deze socialistisch–communistische regering wilde o.a. een aantal landhervormingen ten gunste van de kleine boeren doorvoeren. Rechtse krachten in Spanje wensten dit echter niet. De monarchistische Carlistische partij en de fascistische Falange partij gingen met het leger een bondgenootschap aan. Op 17 juli 1936 pleegden een aantal officieren onder leiding van generaal Franco in Spaans Marokko een staatsgreep. De rebellie breidde zich onmiddellijk uit tot een aantal garnizoenssteden in Spanje. In het nationalistisch kamp werd een junta opgericht die optrad als regering met Generaal Francisco Franco aan de leiding. In Madrid, Barcelona en in tal van andere steden mislukte de coup door het hevige verzet van burgers en soldaten die de republiek trouw bleven. De burgeroorlog was begonnen. Arbeidersorganisaties eisten wapens en het verzet kwam van inderhaast gevormde milities, opgericht door de vakbonden of door linkse partijen. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
59
De regeringen van Engeland en Frankrijk hielden zich afzijdig. Wel kregen de republikeinen veel steun en wapens uit het communistische Rusland, terwijl de royalisten ruim werden gesteund door nazi-Duitsland en het fascistische Italië. Andere Europese regeringen keurden deze fascistische steun heimelijk goed, daar Generaal Franco door hen werd gezien als de redder van het christendom. De rekrutering van internationale brigades onder jonge socialisten en in het bijzonder onder de communisten uit diverse Europese landen, nam zijn aanvang. Het werd gepropagandeerd als “de strijd tegen het fascisme”. Daarom werd de Internationale Brigade, niet onterecht overigens, gezien als één communistisch leger. Ook Nederlandse jongens meldden zich aan. Naar schatting hebben er ongeveer zevenhonderd Nederlanders gediend als vrijwilliger bij de Internationale Brigade. Hiervan hebben er zeker 50 hun leven verloren. Met grote waarschijnlijkheid moet dit cijfer hoger liggen, aangezien het gemiddelde aantal gesneuvelden en vermisten bij Internationale Brigades ongeveer 17% bedroeg. Van het aantal vrijwilligers dat was toegetreden bij de Internationale Brigade, waren er tien afkomstig uit Beverwijk. Een vrij hoog aantal waarvan er maar slechts acht terug keerden. Deze Beverwijkers waren: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Brasser, Willem, (teruggekeerd). Egmond, Nicolaas van, (teruggekeerd). Gillebaard, Gerard, (teruggekeerd). Groot, Cornelis de, (teruggekeerd). Groot, Engelmundus de, (teruggekeerd). Feenstra, Theunis, (gesneuveld). Kater, Adriaan J. M., (teruggekeerd). Paarlberg, Gerrit, (teruggekeerd). Tromp, Gerardus (teruggekeerd). IJsselmuiden, Christiaan Johannes, (gesneuveld).
Allen stonden in De Wijk bekend als ultra-links.
Nicolaas van Egmond, 1940
Beverwijkse jongens naar Spanje Over het algemeen zijn hun belevenissen vrijwel identiek. Allen waren werkloos of hadden ongeregeld werk en koesterden ultra-linkse sympathieën. De meeste waren onafhankelijk van elkaar in de loop van 1937 door de plaatselijke communist J. P. Koning geronseld. Hij had hen het benodigde geld voor de treinreis naar Parijs verstrekt. Kort nadat zij geronseld waren vertrokken de Beverwijkers, hetzij individueel of met zijn tweeën, naar Parijs. Allen hadden Beverwijk verlaten door een spoorwegkaartje te kopen naar Amsterdam, waar zij een enkeltje kochten naar Parijs. Eenmaal in Parijs aangekomen moesten zij naar een opgegeven restaurant. Dit restaurant fungeerde duidelijk als opvangcentrum voor de uit heel Europa komende vrijwilligers. Als hun aantal ongeveer 35 man bedroeg, werd de reis van Parijs per trein voortgezet richting Spanje, naar Carcassonne. Eenmaal in deze Zuid Franse plaats aangekomen waren er twee manieren om verder naar Spanje te reizen. Een aantal vrijwilligers is per autobus door de Pyreneeën naar de Noord -Spaanse plaats Albaceta vertrokken. Er is echter ook een groep vrijwilligers per trein naar Marseille gereisd, waar men aan boord van een schip ging dat hen vervolgens naar Barcelona bracht. Nadat men ontscheept was verrok men vervolgens per trein naar Albaceta. Dat deze bootreis niet zonder gevaar was, bewijst het relaas van de Beverwijkers Theunis Feenstra en Adriaan Kater. Beide jongens waren begin mei 1937 vanuit Beverwijk naar Spanje vertrokken. In Marseille waren ze aan boord van het schip “Guida de Barcelona” gegaan. Dit schip zou hen samen met andere vrijwilligers naar Barcelona brengen. Echter ongeveer 300 meter vanuit de Spaanse kust, nabij Barcelona, werd het schip getorpedeerd. Verscheidene vrijwilligers verloren hierbij hun leven, waaronder de Beverwijker Theunis Feenstra. Hij werd dodelijk aan zijn hoofd getroffen. Hoewel het schip vrij snel zonk wist de andere Beverwijker, Adriaan Kater, toch veilig de kust te bereiken. Via Barcelona werden de vrijwilligers naar Albaceta gebracht. In deze Spaanse plaats werden alle toegestroomde vrijwilligers opgevangen in een militaire kazerne. Hier trad men pas officieel toe tot het leger van de Spaanse Republiek en kregen de vrijwilligers hun militaire uniform. Alle vrijwilligers kregen een korte militaire opleiding. Voor vrijwel de meesten was dit de eerste keer dat zij met een geweer schoten. Na deze korte opleiding vertrok men naar het front. In de verhalen, opgetekend na hun terugkomst, verhaalden de Beverwijkers over de slechte omstandigheden waarin zij verkeerd hadden. Naast het armzalige uniform kregen zij onvoldoende voedsel dat bovendien van slechte kwaliteit was: ’s morgens een homp droog brood met zwarte koffie en ’s middags en ’s avonds was het rijst of bonen wat de pot schafte. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
60
Tweemaal gevlucht De Beverwijkers Gerrit Tromp, door vrienden Kwikkie genoemd, en Engel de Groot hielden het, nadat zij naar Madrugeuras waren overgeplaatst, voor gezien. Nog voordat zij het front hadden bereikt of aan de gevechten hadden deelgenomen deserteerden zij. Zij waren evenwel in uniform en ongelukkig voor hen viel dit op en zij werden vrij snel door de Republikeinen gearresteerd. Het tweetal werd onmiddellijk opgesloten in een strafkamp in Albaceta. Volgens hen was dit kamp een ware hel. Hier moesten zij hard werken en kregen nog slechter te eten dan tijdens hun opleiding. Door het overmatig drankgebruik onder de bewakers vielen onder de gestraften regelmatig gewonden en zelfs doden te betreuren. Na enige dagen wisten beide uit dit kamp te ontsnappen. Dit was hen gelukt door te kennen te geven naar het front gezonden te willen worden. Een inspecteur, toevallig ook een Nederlander, stond hen in ruil voor dit goede voornemen vier dagen rust toe en tevens wat meer vrijheid. Dit laatste bood de beide de mogelijkheid om te ontsnappen. Zo begonnen zij aan een zwerftocht door de bergen naar Valencia. Nog steeds in het uniform met de kans dat zij opnieuw ingerekend zouden worden, wat onherroepelijk de kogel in zou houden. Vier dagen en vier nachten vol angst en spanning duurde deze tocht. Zij reisden ’s nachts en overdag hielden zij zich schuil in de bossen. Zij dronken uit bergbeekjes en aten o.a. eikels, die zij in de bossen verzamelden. Pas in de omgeving van Valencia konden zij zich te goed doen aan sinaasappels. Via Valencia wisten zij Barcelona te bereiken, waar zij kans zagen om van kleding te wisselen. Hier wisten zij ook een pas te krijgen, waarmee zij naar Marseille konden vertrekken. Eenmaal in Marseille aangekomen vroegen zij hulp aan de Nederlandse consul. Helaas kon de consul hen niet helpen. Door dienst te nemen in een buitenlands leger hadden zij namelijk hun Nederlanderschap verloren. Noodgedwongen besloot het duo om lopend de reis naar Beverwijk aan te vangen. Tijdens deze tocht vroegen zij hier en daar wat eten. Het ontbrak hen natuurlijk aan iedere verzorging. Ongeschoren, met lange haren en een vrij haveloze plunje zagen zij er als vagebonden uit. Het verwonderde hen dan ook niet dat zij, na 550 km te hebben afgelegd, in Nevers werden gearresteerd. Beiden werden wegens landloperij tot 20 dagen gevangenisstraf veroordeeld. In de gevangenis werd Gerrit echter zo ziek, dat hij opgenomen moest worden in het ziekenhuis. Zijn toestand was zo ernstig, dat hij ruim tien dagen tussen leven en dood zweefde. Toen Engel zijn straf had uitgezeten hielp een aantal inwoners uit Nevers hem. Dankzij deze hulp kon hij zijn reis per trein voortzetten en berooid en een illusie armer keerde hij vlak voor de kerstdagen in 1937 terug in Beverwijk, enkele maanden later gevolgd door zijn vriend Gerrit. Gerrit Tromp was tijdens zijn verblijf in het Franse ziekenhuis geregeld bezocht door een Nederlandse priester. Deze priester had inmiddels zijn moeder ingelicht over de omstandigheden waarin Gerrit verkeerde, zodat zij op de hoogte was van de situatie van haar zoon.
Hoe verging het de anderen
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
Ook de broer van Engel, Kees de Groot, was als vrijwilliger in 1937 naar Spanje vertrokken. Samen met zijn broer en een vriend was hij in mei 1937 vol optimisme naar Spanje vertrokken. Ook hij was werkeloos en hield er ultra linkse-sympathieën op na. Het fascisme moest verslagen worden en de Internationale Brigade bood hem deze mogelijkheid. Nadat hen het reisgeld voor Parijs was verstrekt kreeg hij spijt van zijn besluit. De twee vrienden in Amsterdam achterlatend verdween hij met het gekregen geld Amsterdam in. Eenmaal in Spanje aangekomen, kreeg ook Kees heimwee naar de Wijkertoren en evenals als zijn broer Engel deserteerde ook hij nog voordat hij het front had gezien. Over zijn belevenissen is echter weinig bekend. Kees trachtte per boot naar Nederland terug keren en het gelukte hem op een boot aan te monsteren. Zijn boot werd echter op volle zee getorpedeerd. Gelukkig werd hij met een aantal anderen door een vliegtuig opgemerkt en kon hij uit zee opgepikt worden. Zijn redders doorzagen echter de ware reden van zijn verblijf in Spanje en na een verhoor werd hij doorgezonden naar een strafkamp in de nabijheid van Madrid. Van hier wist Kees te vluchten en hij dook onder op een boerderij. Ver van het front wachtte hij als boerenknecht het einde van de burgeroorlog af. Op 23 februari 1939 wist hij via Den Helder veilig terug te keren naar zijn ouderlijke woning aan de Patersweg. De eerder genoemde Adriaan Kater vocht wel aan het front. Hij werd na zijn korte militaire opleiding naar het front van Quadelagara gestuurd. Hier verbleef hij ongeveer twaalf dagen. De strijd bij dit front was al gestreden en daarom werd hij naar Brunetta vlakbij Madrid gestuurd. Hier onderging de Beverwijker zijn eerste vuurdoop. Van hier werd hij met zijn eenheid naar het front Quinta Delcita gestuurd. De gevechten waren hier hevig en op 4 augustus 1937 werd hij getroffen. Hij kreeg een schampschot in de buikstreek. Op zichzelf was deze wond niet ernstig, maar door verwaarlozing moest hij een paar dagen later opgenomen worden in een ziekenhuis te Madrid. Hier heeft hij anderhalve maand in gelegen en werd toen weer geschikt geacht voor de strijd. Zo vertrok hij begin oktober naar het front te Arragon. Daar heeft hij gelegen tot januari 1938 toen hij werd overgeplaatst naar Teruel. Daarna heeft hij nog meegevochten aan het Natea front en vervolgens het Ebrofront. De slag aan de Ebro was het laatste gevecht waaraan de Internationale Brigade deelnam. De Spaanse regering hoopte op meer steun van Engeland en Frankrijk als de Internationale Brigade zou worden teruggetrokken. Op 21 september 1938 liet zij voor de Volkenbond in Genève weten dat de Internationale Brigade werd teruggetrokken. Zo werd Adriaan Kater samen met de andere buitenlandse strijders op 24 september 1938 met groot verlof gestuurd. Alle vrijwilligers werden overgebracht naar kampen nabij de Franse grens. 61
Ook Willem Paalberg, de andere Beverwijker, werd hiernaartoe gestuurd. Ondanks dat Willem gehuwd was had hij zich laten overtuigen en hij was op 11 mei 1937 vol idealisme naar Amsterdam vertrokken om vandaar naar Parijs te gaan met als doel te vechten tegen het fascisme. Van Parijs naar Marseille en vandaar per boot naar Barcelona en per trein naar Albeceta, het opleidingskamp. Willem kreeg hier alleen zijn uniform want hij werd dezelfde dag nog doorgestuurd naar Madrigueras. Hier kreeg hij een militaire opleiding van 14 dagen. Na zijn opleiding werd hij ingedeeld bij de 11e brigade, Bataljon Thaelman 1e compagnie en hij werd naar het Quadelagarafront gestuurd. Hier heeft hij ongeveer 14 dagen gevochten en kreeg toen vijf dagen rust. Na zijn verlof moest hij naar het Brunettafront vlakbij Madrid en daar ontmoette hij de bovengenoemde Adriaan Kater. Bij deze gevechten, die rond 6 juli 1937 op hun hevigst waren, verloor de Internationale Brigade meer dan duizend doden, onder wie de andere Beverwijkse vrijwilliger, Christiaan Johannes IJsselmuiden. Van hem zijn geen nadere bijzonderheden bekend. Willem Paalberg raakte gelukkig enkel gewond. Dit gebeurde tijdens de gevechten op 8 juli 1937 toen hij getroffen werd door een kogel. Deze kogel veroorzaakte een grote vleeswond in zijn rechterbovenbeen. Gewond werd hij overgebracht naar het ziekenhuis in El Escorial. Hier heeft hij zes maanden in gelegen en half januari 1938 werd hij ontslagen. Gelukkig werd hij niet direct weer naar het front gestuurd, maar moest hij patrouilleren in het achterland. Begin augustus 1938 werd hij echter naar het Ebrofront gestuurd en hij diende hier tot eind september. Toen werd hij net als alle andere buitenlanders teruggetrokken. Van de andere Beverwijkse vrijwilligers zijn alleen maar summiere gegevens bekend3: Zo is bekend dat Willem Brasser niet aan het front heeft gevochten, maar dat hij in verschillende veldhospitalen heeft gewerkt. Dit had ermee te maken dat hij tijdens zijn reis naar Spanje gewond was geraakt en zodoende ongeschikt was voor frontdienst. Gilles Gillebaard werd na zijn korte militaire opleiding te werk gesteld als chauffeur aan het front en heeft zo o.a. de bovengenoemde hevige gevechten aan het Brunettafront meegemaakt. De belevenissen van Nico van Egmond zijn onbekend. Het enige dat bekend is, is dat hij via Den Helder op 23 februari 1939 in Beverwijk terugkeerde.
De thuiskomst Toen alle vrijwilligers naar kampen vlakbij de Franse grens waren overgebracht, konden de gespreken over hun terugreis beginnen. Terwijl deze gesprekken nog gevoerd werden, hield de Internationale Brigade in oktober nog een afscheidsparade in Barcelona. De Nederlandse regering zat behoorlijk in haar maag met deze vrijwilligers, “linkse vechtersbazen” zoals zij in de pers werden bestempeld. Behalve dat het communisten of ultra-linkse elementen waren, was er het probleem dat zij zonder toestemming dienst hadden genomen in vreemde krijgsdienst. In de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap uit 1892 was onder meer bepaald waardoor men zijn Nederlanderschap kon verliezen.“Wie in vreemde krijgsdienst gaat zonder toestemming van de H.M. de Koningin verliest zijn Nederlanderschap.” Ook verloren zij het kiesrecht. De maatregel vindt zijn oorsprong in de Code Civil van Napoleon. Frankrijk was toen in oorlog met half Europa en vele emigranten streden in de vijandelijke legers tegen Napoleon en daarom was het niet verwonderlijk dat hij deze “landverraders” wilde treffen. Op zijn verzoek werd deze bepaling toen opgenomen. De bepaling werd vervolgens in 1832 weer in onze wetgeving opgenomen. De Belgische opstand van 1830 zal hierbij zeker van betekenis geweest. Aan de hand van deze wet verloren alle Nederlandse vrijwilligers bij vonnis van 26 april 1939 hun Nederlanderschap en werden zij statenloos.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
62
De Nederlandse vrijwilligers hadden geen weet van het juridische steekspel en vertokken goedgeluimd op 4 december 1938 naar hun vaderland. Samen met de andere Nederlandse vrijwilligers kwamen de Beverwijkers Adriaan Kater, Willem Brasser, Gilles Gillebaard en Willem Paalberg op 5 december 1938 in Roosendaal aan. Op het spoorwegstation werden zij begroet door een vertegenwoordiger van de Communistische Partij Nederland, de heer David Wijnkoop. Aangezien de Nederlandse regering beducht was dat deze ontvangst zou uitlopen op een linkse manifestatie, had zij o.a. verboden om de “Internationale” te zingen. De meeste vrijwilligers zaten hier niet mee en uit volle borst zong men het lied, “Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan”. De Beverwijkers zagen pas de volgende dag de Wijkertoren weer terug. In De Wijk werden zij echter niet bepaald feestelijk ingehaald. Allen werden door de politie verhoord en werden de eerste weken na hun terugkomst in de gaten gehouden. Hun namen werden op een lijst van verdachte personen geplaatst en burgemeester Scholtens wilde persoonlijk op de hoogte gehouden worden van hun doen en laten. Scholtens’ interesse werd wel erg persoonlijk toen Nico van Egmond in december 1939 in het huwelijk trad. De burgemeester stond erop zelf dit huwelijk als ambtenaar van de burgerlijke stand te mogen sluiten. Door dit huwelijk werden namelijk drie lokale historische namen verenigd: Van Egmond (de naam van de bruidegom), Assendelft (de naam van de bruid) en Brederode (de naam van de moeder van de bruid). Als lokaal historicus wilde hij hieraan graag zijn naam verbinden 4. De officiële erkenning van het Beverwijkse college voor de Spanjestrijders kwam ruim 45 jaar later. Op een verzoek van de “Stichting Spanje Monument 1936/39” om een bijdrage, werd namelijk positief geantwoord. De Beverwijkse betrokkenheid wilde men niet ontkennen en men schonk een bedrag voor de realisatie van een monument ter herdenking van de strijd tegen het fascisme in Amsterdam. Tien inwoners hadden aan dit opkomende gevaar een halt willen toeroepen waarbij twee van hen het leven hadden verloren. Velsen-Noord, april 2005
Noten: 1. 2. 3. 4.
HGMK Ledenbulletin 29, 2006
voorloper van de onze huidige pvda. avk oab 1927-1933 inv.nr. 186 avk oab 1934-1939 inv.nr 157 Tijdens de oorlog in de meidagen van 1940 vluchtte Nico van Egmond naar Engeland. Hier nam hij op 24 september 1940 dienst in het Engelse leger. Hij was o.a. boordschutter en volgens de overlevering was hij een heel goede schutter. (Geboren Beverwijk 26 juli 1911. Legernummer: I. 3-1/311. 533. Overleden 1982) 63
Andere uitgaven van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland:
Historische reeks: 1 Dagverhaal der doormarcheerende troepen 2 Een haven in de Noordzee, een waterweg naar Amsterdam 3 Wijk aan Zee, dorp aan de branding Scholtens en Midden-Kennemerland Wat Mijnheer zegt moet gebeuren Een straatje om in Beverwijk Beverwijk en zijn industriële geschiedenis Fotoboek Praatjes over en Plaatjes van Beverwijk(ers) Ledenbulletin nr. 24 Ledenbulletin nr. 26 “40 jaar amateur-archeologie” (premie voor nieuwe leden) Ledenbulletin nr. 27 Ledenbulletin nr. 28 Weerzien in Beverwijk (verzameling historische verhalen) Foto-CD met ruim 1200 ansichtkaarten van Beverwijk e.o. Alle charters uit het Museumbezit tussen 1500 en 1873, getranscribeerd en met samenvatting en/ of transportacteformulier en voorzien van een uitgebreid register, waarin o.a. alle persoonsnamen en veldnamen, in drie afzonderlijke delen gebundeld tot één gebonden boek van 274 pagina’s. Op bestelling: Transcriptie van de raadsvergaderingen van de stad Beverwijk vanaf 1642. Een schat aan interessante en verrassende gegevens over het wel en wee van de stad en haar burgers in vroeger tijden. Plastic ringband, Boek I (1642-1650), 57 pagina’s Boek II (1650-1661), 86 pagina’s Boek III (1661-1672), 86 pagina’s Op bestelling, per deel: U kunt zich voor een abonnement opgeven bij E. Toepoel, tel. 228497
leden niet-leden
€ 8,– € 8,– € 8,– € 25,– € 10,– € 10,– € 20,– € 12,50 € 7,–
€ 11,25 € 11,25 € 11,25 € 30,– € 12,50 € 12,50 € 25,– € 16,– € 9,–
€ € € € €
€ € € € €
8,– 8,– 8,– 9,– 11,25
11,25 11,25 11,25 9,– 13,50
€ 24,–
€ 6,25
Historische reeks nr. 1 en nr. 3 zijn tevens uitgegeven als ledenbulletin. Deze uitgaven zijn verkrijgbaar in Museum Kennemerland tijdens de openingsuren.
Leden van het Historisch Genootschap Midden-Kennemerland ontvangen ieder jaar gratis het Ledenbulletin. U kunt lid worden door € 10,– over te maken op Postgirorekening nr 224943 tnv Historisch Genootschap Midden-Kennemerland onder vermelding van nieuw lid. HGMK Ledenbulletin 29, 2006
64