Een verhaal over de geschiedenis van onze nationale cultuurtrots. Het geheel werd door mezelf opgezocht en genoteerd. De zoektocht naar informatie gebeurde via gesprekken met bierautoriteiten, opzoekingen op het internet en in vakliteratuur. Iedere helper wordt dan ook met veel bravoure bedankt voor haar of zijn, al dan niet rechtstreekse, bijdrage in deze historiek.
Langs deze weg dank ik ook ere-gewoon hoogleraar UGent, geridderd in de ‘ Orde van de hop’ voor zijn technische hulp aan dit werk
2
Beste
Het zal de zythologen onder jullie wel niet verbazen de zoveelste geschiedenis van ons bier onder ogen te krijgen. Inderdaad, zowel in de vakbladen, als op het grote internet zijn verschillende items (al dan niet met de correcte gegevens) gewijd aan de historiek van dit smaakvolle drankje. Bij mijn intrede in de wereld der bierproevers was ik van oordeel dat, om goed te kunnen meepraten tijdens de bieractiviteiten, ik toch een degelijke bagage moest hebben over ons bier en al zijn bijbehoren. Ik ging op zoek in vakbladen, vroeg uitleg aan bekwame bierkenners en tenslotte (dikwijls tot diep in de nacht) was ik aan het surfen op internet. Zich verdiepen in de materie van ons gerstenat is werkelijk zalig, een kick van bewondering voor een nieuwe ontdekking of broodnodige uitleg. Overal nam ik de nodige gegevens in mij op, pende neer op slodderpapiertjes, bierviltjes of sloeg ze op in een document op mijn PC. De informatie die ik te verwerken kreeg werd echter een enorme opstapeling van gegevens, zodat ik besloot deze als rapportmatig boekwerk uit te werken en waarbij ik mijn eigen testament voor de toekomst kon aanleggen. Ik had echter het verworven materiaal niet geregistreerd en wist op den duur niet meer wat of waar de info vandaan kwam. Ik besloot dan maar dat ik, gezien de informatie op verschillende wijzen werd onderschept (vele keren hetzelfde), iedereen die in het verleden naar deze zaken een onderzoek heeft gedaan en waarvan ze denken dat ik deze heb gebruikt (of misbruikt?) om mijn kennis te boeken, een oprechte dank verschuldigd ben. Als dank beloof ik mij verder onvoorwaardelijk in te zetten om ons bierpatrimonium te vrijwaren en te helpen beschermen waar het in mijn mogelijkheden ligt. Ook aan de personen die bepaalde foto’s en/of reproducties hebben gemaakt en die ik in dit werk heb gezet ter illustratie, draag ik mijn oprechte dank op. Ik hoop dat al deze bierjutters het mij niet kwalijk nemen dat ik misschien hun opzoekingen heb gebruikt om dit kleine naslagwerk tot een lezenswaardig geheel te vormen. Het allerbelangrijkst vind ik dat er opnieuw, een zoveelste, bijdrage is tot het verwezenlijken van onze opdracht om ons bierpatrimonium met alle verenigde krachten te beschermen en onze kennis te verkondigen aan iedereen die er behoefte aan heeft meer te weten te komen over het ontstaan en de verdere ontwikkelingen van en rond de heerlijkheid BIER. Hopelijk vinden jullie ook dit werkje een beeld uit het verleden naar de toekomst gericht.
Groenselkes uit Izegem van den Wacho
3
Een oordeel van dit dossier door bevriende en bekende bierjutters. Wacho: Gij bent veel te goed om gewoon over te schrijven Gij moet de hedendaagse bierhistorie verslaan. Gij beschikt daarvoor over doorzetting, wilskracht én een computer. Zo kunt u rangschikken, inventariseren, bespreken, ordenen, in een internationale context plaatsen en ga zo maar door, kortom: uw eigen kwaliteiten ontplooien en wat u zelf hebt méégemaakt vereeuwigen! Wacho, het eerste geschrift over ons bier is een goede probatie, maar wat volgt wordt oneindig veel beter, want: ORIGINEEL. We wensen u nog veel sterkte. Kris Herteleer. Hoofd dienst Waarheid en opzoekingen der Waarheid, onderafdeling van dienst Cultuur , onderafdeling van De Dolle Brouwers, Esen, België, onderafdeling van de wereldwijde revival van Biercultuur. Beste beerhunteers, Zoals steeds kunnen we prachtige artikels lezen van onze gedreven bierjutter Wacho. Dit dossier, ‘De geschiedenis van ons bier’ mag al bij al een dikke proficiat waard zijn. Lees en overtuig jezelf dat, wat Wacho hier in elkaar heeft geknutseld, een staaltje is van Belgische bierkennis gestoeld op Vlaams bierenthousiasme. Proficiat Wacho! Filip en Katrien Geerts, bierreporters Awel Freddy, Hier doe ik mijn petje voor af zulle, was je niet beter al 20 jaar eerder beginnen bierproeven !! Eén ding weet ik zeker en dat is dat de biercultuur toch al een heel stuk verder zou gestaan hebben met u als archivaris. Prachtig gebundeld, doe zo verder, we mogen trots zijn met zo'n Izegemnaar. Mvg, Danny en Nadine (Uitbaters Kroegske Emelgem o Freddy, Dit is werkelijk "dik in orde". Hier zal toch flink wat tijd in gestoken zijn. Een nuttig verzamelwerk. Waarvoor oprechte felicitaties. Wij sturen dit door naar iedereen die er iets aan heeft! (en dat zijn er ondertussen héél wat). Dankjewel en doe zo verder. Geroen Vansteenbrugge (bierspreker sinds 1986 en bezieler van de Waregemse Bierfanaten) Het is cultuur met een grote 'C', leerrijk met een grote 'L'... In jouw eigen typische stijl geschreven. Sappig, zoals jouw eigen is. Een ware must voor iedere geïnteresseerde. Zij het de novice, zij het de broeder-brouwer van de Genieters van het Edele Gerstenat. Elkeen kan hieruit putten. Tot slot: 'je werk van twee jaar schrijven'. Wees maar niet zo nederig en maak er maar gerust een grote vier (4!!!) van. En ja, ik kan dat bewijzen... Alvast welbedankt namens gans het heir van de Verenigde Bierproevers aller Landen, Cheers, Rik Vernack (erevoorzitter Oostendse bierjutters) Goed gedaan maat, ik ben fier op u, Bierreporter (BierBlog) William Roelens en Myriam (Voske) (nvdr: Myriam, de vrouw van William is intussen van ons heengegaan maar ze zou trots zijn .
Beste heer Wacho, Uw "De Geschiedenis van ons Bier" is perfect en bijzonder duidelijk samengesteld in een heldere klare taal, hetgeen niet altijd zo gemakkelijk is. Proficiat. Ik lees regelmatig uw bierbrieven op internet. Zo voortdoen is de leuze. Vriendelijke groeten Adelijn Calderon
4
De geschiedenis van ons bier. Bier, een godendrank met een verleden Het woord ‘bier’ werd, volgens onzekere etymologie, door de Romeinse Tacites als ‘slechte wijn’ omschreven. Ons ‘groene boekje’, dikke en andere Van Dale’s geven als definitie: ‘bier’: (o) (soorten) - een alcoholische drank uit hop, water en gerst gebrouwen. Bier en zijn brouwexplosies zijn echter meer dan deze simpele uitleg en er is een ellenlange uitleg over ons biertje. Een levensverhaal om dorst van te krijgen. Bier is één van de oudste dranken in de geschiedenis van de mensheid. Meer dan 50 eeuwen zoekt de mens naar drank waarmee hij zijn plezier kan verhogen. De bekendste dranken waren mede (uit honing), wijn (uit druiven) en bier (uit graan), zeer waarschijnlijk in die volgorde. Ze werden niet tegelijk ontdekt, zoals het fabeltje zegt, want het bijenproduct (toevallig ontdekt ) was er al in de prehistorie en de wijnstok was al mee in de ark van Noë. Met bier zijn ze ook al een tijdje bezig. Kijk maar naar de geschriften vanaf het aards paradijs en de overbekende Moses (ja, deze van de 10 geboden) zei dat Eléazar en diens zoon Itamas geen bier mochten drinken (toen een çervoise van dadels ‘sirkaru’ genoemd) alvorens het tabernakel te betreden (Lev. X9). In de piramide van Oenas, die 250.000 jaren geleden werd gebouwd, vond men materialen die wezen op het bestaan van bier via een bezwering om de dode tot een beloofd hoger leven op te roepen. Er was dus nood aan bier en brood om de lange weg naar het hemelse aan te vangen. Zowat 6.000 jaren vóór de eerste verjaardag van Jezus hadden de Sumeriërs in het oude Mesopotamië al een biercultuur. Op de archeologische site van Tell Tweini te Jebleh in Syrië vond de Oedelgemse onderzoeker Klaas Vansteenhuyse in 2001 ook eigenaardige klompjes klei met daarin een gaatje. Na grondig historisch onderzoek bleken deze deksels te zijn om een bierkruik af te sluiten. De voorhistorie van kurk dus. De brouwers uit die tijd voegden nog geen hop of gist toe aan hun bier, maar wachtten geduldig tot er een wilde gist in het aardewerk kwam waarin zogezegd gebrouwen werd. Het gaatje diende blijkbaar om de gassen te laten ontsnappen. Bij de Egyptenaren was er het pittoreske stadje Pelusium (Péluse, nabij het hedendaagse Port Said), dat de brouwerstad werd met een internationaal export van hun 'kukeyon', zoals het bier werd genoemd. In de streek tussen Eufraat, Tigris (nu Irak) en Nijl werd een kleitafel gevonden met enkele primitieve afbeeldingen en uitleg over het toenmalige brouwproces in een soort Sumerisch spijkerschrift (Daarom denk ik dat ze in Irak geen oorlog voerden voor petroleum of godsdienst, maar voor de bierrecepten die daar in de tempels verborgen liggen ( grapje van de redactie)
5
Het spijkerschrift uit die tijd vertelt ons dat velden met rogge en gerst veel voedzamer waren dan grasvelden. De voeding in die tijd bestond dan ook voornamelijk uit brood, bonen en een soort gerstebrij. In het Parijse Louvre ligt een document dat de offergave van gerstbier aan de godin Nin-Harra voorstelt. Het ‘blau-monument’ over Nin-Harra is te vinden in het Britisch Museum te Londen (foto) Eén van de eerste recepten bleek een lied te zijn voor de Sumerische bier- en wijngodin Ninkasi (haar naam betekent: ‘zij die de mond vult’). In 2001 ontcijferde Hendrik Hameeuw, filoloog aan KU Leuven, het spijkerschriftenlied en liet het door bierbrouwer Johan Brandt uit Assebroek (ex-brouwerij De Regenboog en nu Brouwerij ‘t Smisje te Mater) volgens de vroegere wijze namaken. Het resultaat is een ietwat zurig, troebel biertje, vergelijkbaar met geuze, maar met zoete toetsen en een alcoholpercentage van ongeveer 4%. Natuurlijk moeten we ons geen illusies maken dat het bier exact smaakt zoals 4.000 jaar geleden. Het water is anders, de bierkuipen ook. “Maar nu kunnen we ons tenminste een idee vormen,” oordeelden tal van Belgische bierproevers. In de Minoïsche tijd werden er in Kreta wijnkruiken gevonden met bierresten. Vondsten (stenen spijkerschriften over mouten zijn ook te bezichtigen in het Metropolitan Museum Ward Found te New-York. Er zijn ook schriften van 4.000 jaar geleden, waaronder de beroemde codex van Koning Hammurabi uit Babylonië (uit het Babylonische rijk, ca. 1730 vóór Christus), met betrekking tot het bier maken en het uitschenken ervan. Het bier was een even belangrijke voedingsbron als het brood, omdat het voor de dorstige een stuk veiliger was om bier te drinken eerder dan het vuile en besmette rivierwater.
Kleitabletten over moutsoorten in Sumerisch schrift
Een rare methode hadden die mensen bij het maken van hun ‘sikara’ (eerste bier van de dag). Men bakte een soort brood van ‘emmer’ (een type tarwe), dat van buiten goed gebakken was, maar binnenin nog een beetje vers. Later werd ‘kamut’, een zeer oude Egyptische tarwesoort, toegepast. Sommigen gebruikten een soort granenpap (‘bappir’) die ze vermengden met zuurdesem en lieten rijzen, waarbij het zetmeel werd omgezet in suiker en daarna in alcohol . Later weekte men het brood in water en bracht men dat goedje aan het gisten, dat meer efficiënt verliep door het toevoegen van suikerhoudende bestanddelen zoals dadels of ook honing. Bij deze eerste brouwtechnieken was het bier maar halfvloeibaar, troebel en donker van kleur. De biercultuur kende een grote bloei tijdens het bewind van de Egyptische farao’s.
Gouden beeld van RamseIII
Een anekdote verhaalt dat, gedurende WO II, een Amerikaanse piloot uit een tombe in de buurt van Dashare 36 korrels graan uit een stenen kruik heeft meegenomen voor zijn vader, een graanboer in de Amerikaanse staat Montana. Weet u dat onze bekende bierkruiken uit deze tijden afkomstig zijn en niet meer recent uit Beieren, zoals eerst werd gedacht? Ramses III (de brouwersfarao) was van oordeel dat het bier een godenvloeistof was en dus uit gouden bekers moest worden gedronken.
6
Het waren kruiken van 3,5 liter! Nochtans had het bier een zeer licht alcoholgehalte, want het werd toen enkel gemaakt als offer voor hun goden. De farao’s schonken de drank rijkelijk op begrafenissen “om het oordeel van de goden te milderen”. Er waren toen ook straffe regels en, wie het riskeerde een minder goed brouwsel af te leveren., had veel kans om in zijn eigen ton te worden verzopen. Een Egyptische herbergierster die de prijs niet correct nam (verhoogde) werd zomaar in de Eufraat geworpen. De vrouwen, die brouwden, waren verbonden aan de tempels als priesteressen. Men maakte er dan al twee soorten bier. Het gewone bier (met toevoeging van gember, dadels of honing) was bestemd voor de hoogwaardigheidsbekleders en men noemde het ‘zijthum’. Het andere bier (‘fluitjesbier’) was voor de armen en de slaven. Deze werd ‘dizijthum’ genaamd. Iets later sprak men al van meer dan 14 verschillende soorten! Deze verschillen kwamen er door het experimenteren met kruiden en planten (net wat men nu nog steeds beoefent). De piramidebouwers van Giza kregen drie keer per dag een portie fluitjesbier. De papyrusgeschriften van Elbers toonden aan dat bier een essentieel geneesmiddel is, vooral op dermatologisch vlak en voor oogproblemen. Later werd het oude stadje Péluse een belangrijke brouwersstad van waaruit bier geëxporteerd werd naar het hele Middelandsezeegebied. In het oude Egypte gebruikte men bier zelfs als cosmetisch middel: inwrijven van de huid verminderde de kans op aandoeningen. Deze biercultuur van toen kreeg van de Griekse veldheer Alexander De Grote de naam ‘rythos’ (of was het toch ‘zythos’ zoals andere bronnen beweren). Hij gebruikte bier om gewonden te verzorgen en zijn Griekse wonderdokter Hippocrates paste bier toe om urinelozingen te bevorderen ook als koortswerend middel. Aretus van Cappadocië gebruikte bier als preparaat tegen schele Hippocrates en Veldheer hoofdpijn en suikerziekte. Alexander De Grote Bier veroverde stilaan de hele wereld. De Chinezen werden al zeer vroeg geconfronteerd met dit brouwsel. In hun eerste teksten kom men de term ‘tsiou’ tegen als een gegiste drank op basis van ‘gierst’, zeer helder en, waarvan je na het nuttigen, dronken wordt. Deze drank werd voorbehouden bij offers aan de voorouders. Misbruiken met overdaad en dronkenschap werden zwaar gestraft, zelfs met de dood. Vrouwen in Zuid-Amerika maakten maïsbier (chica) als drankoffer voor de aardgodin Pachmama. Ze kauwden de maïs en spuugden het in een ton om te gisten. Men voegde er water aan toe zodat het goedje drinkbaar werd. Bij de Zuid-Amerikaanse Inca’s mochten alleen de ‘maagden van de zon’ het ‘maïsbier’ klaarmaken. Daarna ging de zegetocht van bier overzee. Van de Galliërs was bekend dat ze steeds grote dorst hadden en hun bier aanlengden met honing en lijsterbessen. Niet de ‘oude Belgen’, maar voorouders van de huidige Spanjaarden maakten 5.000 jaar geleden al het oudst bekende bier van Europa. Honderden jaren vooraleer wijn populair werd, dronken de oude Iberiërs sterk bier, niet alleen omdat ze dorst hadden, maar ook om hun overwinningen te vieren of ter ere van hun gasten. Op zowat twintig archeologische plaatsen zijn aanwijzingen van bier gevonden. Jordi Joan van de Universiteit te Barcelona beweert sporen van bier te hebben ontdekt op de site ‘Geno’ in de Spaanse provincie Lerida. In Can Sadruni nabij Barcelona werden resten van bier en uitrusting voor de aanmaak ervan weergevonden. Can Sandruni zou dan ook de plaats zijn waar in Europa het vroegst bier is gemaakt en gedronken. Honderden jaren voordat wijn populair werd, dronken oude Iberiërs (die ook Portugal bewoonden) sterk bier, ook om militaire overwinningen te vieren. Op zowat twintig archeologische plaatsen zijn aanwijzingen van bierbrouwen aangetroffen. Het bier was met 8 tot 10 alcoholgraden bijna dubbel zo sterk als het huidige gerstenat. Hop was dan nog geen bieringrediënt, maar wel de bijvoetplant ‘Artemisia vulgaris’.
7
In het Finse verhaal Kalevala of in de oud-Noorse sagen werd al gewag gemaakt van het bestaan van bier in deze streken. Plinius de Oude gebruikte voor het eerst de naam ‘cerevisa’, waaruit later bij de Spanjaarden de naam ‘‘celia’ of ‘ceria’ kwam. De ‘cervoise’ kwam bij de Kelten in Gallië als een ode aan Ceres, de archetypische moeder en de godin van de landbouw (céréales=graangewassen). Hun gerstenat werd ook ‘kerbesia’ genoemd. Ook de Germanen kwamen in contact met het bierbrouwen. Zij waren de eersten die het stadium van het broodbakken oversloegen en ontdekten dat uit ontkiemde en gedroogde graankorrels ook bier gebrouwen kon worden. Zij maakten van graan een beslag en lieten Ceres, godin met smaak dat gisten. Ook tarwe is in de loop van tijden steeds verder veredeld. Daarbij zijn soms goede eigenschappen verloren gegaan en om die reden zijn sommige, zelfs zeer oude rassen, weer sterk in opkomst (eikorn, dinkel… komen later veel voor in Europa). De Deense vikingen, die Engeland gingen veroveren, hadden eveneens hun inbreng. Bij opgravingen in York of beter in Yorvik, zoals de Vikingen deze stad noemden, vond men bij opgegraven kruidenresten dille, koriander, bilzekruid of dolkruid en hop. Hopelijk gebruikte men niet al deze kruiden samen bij de fabricatie van het vikings-bier, want dit zou ongetwijfeld een sterke hallucinogene werking geven. De vikings waren echte bierslurpers. Hun voorraad bestond meestal uit brood, bier, ajuinen en gepekeld spek. Tijdens hun vele veroveringen namen ze dan ook steeds ketels, gerst en kruiden mee om hun eigen drankje te maken in vreemde streken. Het bier werd vervoerd in zakken van geitenleder, ‘tonn’ genaamd (een verwijzing naar de latere bierton). Kerk en staat Dat we volgens Julius Caesar wellicht de dapperste onder de Galliërs waren, weet en ondervond intussen reeds geheel de wereld, maar ze weten nu ook dat we als goede Bourgondiërs leven en dat alles wat door ons keelgat vloeit, van goede afkomst moet zijn. Toch waren de Romeinen enigszins biergericht want, nog vóór hun wijngod Dionysius of Dionysos regeerde, was er Sabazios, een archaïsche godheid van het bier. De Thraciërs noemden hun bier ‘sabaja’ en aanbaden Dionysos onder de naam ‘sabos’. Benedictus van Nursia (480-543) schreef in zijn klooster te Monte Casino zijn beruchte ‘heilige regel ‘, waarin gestipuleerd werd dat de monniken in hun eigen levensonderhoud moesten voorzien. Plinius vermeldde dat keizer Domitianus Gallië verdeelde in twee stukken, namelijk een wijnstreek en het andere was het land van het ‘gerstenat’. In een perkament uit een beroemde abdij te Luxueil, gesticht door SintColomban, een Ierse monnik die in 590 met 12 gezellen naar Frankrijk kwam en er tal van kloosters stichtte (gestorven in het jaar 615), handelt een alinea over de aanmaak van bier in de kloosters. Overblijfselen van een mouterij en een brouwerij werden er al in 820 ontdekt. Iedere streek had zo zijn eigen bierheilige. In Duitsland en Oostenrijk was de bierpatroon Sint-Florianus. In het Franse gedeelte van Europa was de schutspatroon Sint-Julianus Hospitator en in onze contreien was het Jan Primus, hertog van Brabant, die met glans de naam opstreek als beschermer van ons bierpatrimonium. Hij verscheen ooit op een bierfestijn, zette zich schrijlings over een ton en dronk de hele tijd gulzig mee (zo wordt hij nu nog steeds afgebeeld). De namen Gambrinus en Cambrinus zouden van deze bierbeschermer afgeleid zijn. Na de val van de regering in Rome heerste Karel de Grote. Deze vond het brouwen van bier alleszins belangrijk genoeg om in zijn 'Capitularium de Villis', de voorschriften, waaraan zijn domeinen dienden te voldoen, op te nemen.
8
De grootste zorg diende besteed te worden aan alles wat met de handen gemaakt werd, naast wijn, malt en mede, ook bier. Bij de stielmannen, die onder zijn hoede werkten, waren er zeepmakers, vissers en zwaardmakers, maar ook mannen die wisten hoe ze bier, cider, mede of andere dranken konden bereiden. Nooit is het maken van bier nog uit onze contreien verdwenen. De monniken hielden er wel een relatief losse levensstijl op na, maar ze bleven toch afgezonderd van het gewone volk. Eén der oudste kloosters, geciteerd rond het jaar 805, was dat van Gran Axe, gelegen in de Maasstreek. Onder Karel de Grote had de Heilige Kerk alle controle op de brouwende boerderijtjes en werd iedereen verboden om nog bier te maken (hier en daar was er wel een brouwer bezig in ’t geniep, wat echter zeer gevaarlijk was). Bier brouwen was dus absoluut verboden buiten de kloostermuren. Het waren meestal de Orden van de Cisterciënzers en de Benedictijnen die zich met het maken van bier bemoeiden. De monniken brouwen 3 soorten bier: de ‘prima melior’, die op basis van gerst was gemaakt en aan hoge gasten werd gepresenteerd; de iets mindere ‘cervisia’, op basis van haver, die voor de monniken zelf diende, en dan was er ook nog de ‘tertia-birra’, die naar de pelgrims gingen. In die tijd was er nog geen sprake van hop, maar geHoppe plantages bruikte men gruit, gruyt of grut als smaakmaker en als bewaarmiddel. Gruit is een kruidenmengsel van gagel (Myrica gale), rozemarijn, duizendblad, eppe, laurierbessen, grassen, notenbladeren, anijs, salie, enz … De monniken waren de eersten die hop gebruikten. Rond het jaar 800 werd hop voor het eerst toegepast in het klooster van Weihenstephan (nabij München) voornamelijk om bier langer in goede conditie te bewaren. Er werd een oorkonde gevonden uit 822, waarbij Adelard, de overste van de abdij te Corvey, zijn molenaar toelaat om in de hoptuin te werken. De tekst, waarvan we een deel bij Domino du Cange terugvonden, luidt als volgt: “Adalardus in statutis abbatiae Corbeiensis part. 1 cap. 7 : nec messes, vel prata colligendo, nec braces faciendo, nec humlonem, nec ligna solvendo." Naast deze akte werd eveneens bepaald dat de boeren 1/10de van hun hopoogst aan het klooster moesten afstaan. Ook zou er een akte uit de 8ste eeuw bestaan in het cartularium van de benedictijnerabdij van Sint-Omer, die naar de hopteelt verwijst. Volgens de brieven van bisschop Floretti (804-876) waren er in de ‘heerlijkheid Gerbstedt’ te Maagdenburg kruiden, waaronder "octoginta moldia humuli', te leveren als een soort kerkbelasting (86 scheffel hop). Ook in het klooster van SintEmmeran te Regensburg (Beieren) en in het klooster van het Heilig Kruis te Braunschweig bestond een dergelijke regeling. De Germanen noemden hun gewoon gerstenat ‘alo’ of ‘ali’ (vandaar de huidige Engelstalige benaming: ‘ale’) en het betere vocht ‘bier’, afgeleid van het Keltische ‘bewwu’ (brouwer??) Jan Zonder Vrees (gehuwd met Margaretha von Beieren) stichtte een hoporde, die een gouden penning uitreikte aan de boer die de mooiste en beste hop teelde. Hop (Humulus lupulus) is een tweeslachtige, doorlevende klimplant van de cannabisfamilie, die ook de hennepplant omvat. Onze overgrootouders gebruikten hop als hoofdkussenvuller, omdat de plant kalmerende en slaapbevorderende eigenschappen bezit Enkel de vrouwelijke hopbellen zijn dienstig als essentiële grondstof bij het brouwen van bier. In hop zit lupuline, een geelachtig poeder dat harsen en etherische oliën bevat, die de (bittere) smaak en het hoppig aroma van bier bepalen. Lupuline bevat eveneens natuurlijke bewaarmiddelen. Met hop verkreeg ons bier een aangename, licht-bittere doorsmaak en een langere bewaarbaarheid. Bisschop Isidorus van Sevilla vermeldt de hopplant al in het jaar 624, doch niet in verband met bier.
9
In Engeland wordt bier vervaardigd met bevruchte hop, terwijl in de rest van de wereld bier enkel met vrouwelijke hop gebrouwen wordt. Hop is een tengere en gevoelige plant die niet overal haar gading vind. De bijzonderste aangewezen plaatsen voor de hopteelt zijn: Hallertau (Beieren), Yakima (Washington), Kent (UK), Bohemen (Tsjechië), Poperinge (Belgie). In onze Belgische kloosters werden overal brouwerijen aangemaakt. In Villers-la-Ville bouwden in 1146 enkele monniken een abdij/brouwerij geïnspireerd door de levensstijl van de Cisterciënzers. Later begon het letterlijk en figuurlijk te ‘roeren’ toen in 1083 de Benedictijnerabdij van Affligem (nabij Aalst) gesticht werd door 6 (bekeerde) roofridders. Een Aalsterse legende zegt dat de hopoogst rond de 11de eeuw door deze abdij werd ingevoerd. Het archief van de abdij vermeldt dat er in 1129 brand uitbrak in de brouwerij en dat de toegesnelde monnik Daniël, na 16 Abdij van Affligem jaar niet te hebben gesproken, luidkeels huilde: ”vuur!... Blijf staan!... Vlam!... Doof uit…“ en… zijn wil geschiedde. De oude recepten van de clerus (paterbrouwer), die op perkament voor het nageslacht bewaard werden (gelukkig!), worden nog altijd toegepast, niet alleen door onze paters en nonnen, doch thans ook door Heineken in zijn exportstrijd tegen het abdijbier Leffe van InBev. Enkele jaren eerder (1079) schreef een mysterieuze non, Hildegard von Bingen (abdis van de Benedictijnerorde te Ruppertsberg aan de Rijn), haar ‘Physica Sacra’, waarin ze meldde over een drank bereid met ‘hoppho’ of ‘hop’. Hierin werd niet de geneeskundige kracht vermeld, maar wel degelijk het ongezonde gebruik voor mannen, die er melancholisch en depressief van werden. De warmte-opwellingen er aan verbonden waren slecht voor de testikels. Op Europees vlak was de brouwkunst ook al in volle ontwikkeling. Het klooster van Sankt-Gallen in Zwitserland beschikte over 3 brouwerijen binnen hun hospitium. In die tijd dacht men nog dat iedere brouwerij slechts 1 bier kon en mocht produceren. In de ene brouwerij brouwde men de ‘enkel’, een flauw, goedkoop tafelbiertje voor de broeders en de werkende leken. In een andere brouwerij werd ‘den dubbel’ vervaardigd en deze, iets beter afgewerkte vloeistof, gaf men aan de paters of andere geestelijken. De derde brouwerij bracht enkel de smaakvolle en verzorgde ‘tripel,’ die men speciaal voorbehouden hield aan vader abt en aan de leenheren/geldschieters. Men brouwt er nog steeds het zwaar bierrecept van vader abt Ekkehard (een Scandinaviër) uit het jaar 800. In de 11de eeuw begonnen een paar paters, die niet meer tot een orde behoorden (“kappe over de hage”) te Freysing, in de omgeving van München, een burgerbrouwerij. In die tijd ontstonden ook de rondtrekkende brouwerijen (de hedendaagse verhuisbrouwerijen). Hier en daar werd in alle eenvoud thuis gebrouwen meestal door moeder-de-vrouw. Het bier werd door de knechten en de andere familieleden verdeeld. Men begon zomaar overal te brouwen. Onze zogeheten ‘heerlijkheden’ hadden de meeste ‘banale’ brouwerijen. ‘Ban’ betekende wel een dwangrecht, dat er voor zorgde dat niemand bier in een andere plaats kon of mocht maken. Brouwen mocht alleen maar bij de eigen kasteelheer. In 1095 was er een ‘kam’ (Brabants voor brouwerij) te Jette en een ‘kammetje’ of kleine brouwerij te Merchtem. Er bestaat nog een geschrift over Wemmel, waarin te lezen staat: “Jaspar Bettens, brauwer in bantcamme deser prochie”. Oude hop-ast uit Proven, thans in Bokrijk De Kammenstraat (vroeger Cammerstraat) herinnert de mensen aan de vele brouwerijen in die straat. Later werden de cafés, die ook voor eigen ge-
10
bruik en voor een paar particulieren brouwden, ook ‘cammen’ genoemd en de meeste boeren brouwden nog steeds voor hun eigen familie en werkvolk. Bier werd een echte volksdrank Bij het opkomen van de steden werd er meer en meer in thuis gebrouwen en, iets later, in grotere gebouwen. In het begin mocht iedereen, die maar enigszins iets van de brouwkunst afwist, daar gaan brouwen. Dat waren de voorlopers van onze brouwerijen, zoals we ze hedendaags nog altijd kennen. Tussen de 11de en de 13de eeuw werden de eerste ambachtelijke brouwerijen gesignaleerd. Arnold le Cervoisier uit Straatsburg was, volgens een document uit 1259, de eerste bekende beroepsbrouwer. In 1366 werd in Leuven ‘Brasserie De Hoorn’ opgericht. De latere brouwerij Artois was één der voorlopers van de machtsovername door de burgers. De ‘cammer’ leverde mout en hop. Er werd een vaste vergoeding betaald voor ‘camsleet’ en ‘stooksel’, terwijl men van het ‘klein bier’ hier en daar azijn of mosterd maakte. ‘Den draf’ gaf men aan zijn dieren. Brasserie De Hoorn te Leuven De brouwers klimden op naar de top van de maatschappij en er werden clubs of gilden gevormd, die strenge regels hanteerden en aan de poorters de kans gaven lid te worden. In Londen en het Noorse Trondheim werden de eerste gilden opgericht. De Gilde van Brugge werd gesticht in 1308, deze van Liège in 1357. Hier bij ons was, onder andere Jacob van Artevelde, lid van een dergelijke Gilde. De Brusselse brouwersgilde werd officieel erkend in 1365. Een brouwersgroepje en enkele notabelen realiseerden te Diest in 1563 een eerste plaatselijk reglement betreffende de brouwmethode, wat later aanleiding zou geven tot een officiële wetgeving. In deze wet werd o.a. het gewicht graan bepaald dat nodig was om te kunnen en te mogen brouwen. In Zele brouwde men al in 1744 voor eigen volk, mits betaling van accijnzen. Pas in 1746 mochten ze wettelijk hun bier uitvoeren. Er werden ook strenge regels uitgebracht. Zo mocht men alleen brouwen (wegens de warmte) van 29 september tot 23 april. Men moest ook in de leer gaan. Zo was er een 3-jaren durende stage in Parijs. Louis XIV besloot (om zijn schatkist te vullen) dat het alleenrecht tot brouwen behoorde aan de hoogste bieder. Geen scholing dus, iedereen mocht brouwen … die veel wilde betalen. In 1492 maakte enen Mumme, samen met een ex-broeder/brouwer Hortensius, het wereldvermaarde ‘mombier’ en in het Duitse dorpje Einbeck brouwde een handige brouwersknecht een bier dat zeer sterk op het gegeerde Engelse ale geleek. De doorbraak van het bier kwam er met het uitbreken van de grote epidemieën, zoals pest en cholera. Bier was destijds de enige gezonde drank vermits het water uit beken en riolen verontreinigd en zelfs giftig was. Men besefte toen niet dat de het wortkoken de reden was. De Duitse wonderdokter Cerevasius Marsteller uit Celle predikte dat, bij enig vermoeden van slecht water, het Einbeckbier moest worden voorgeschreven met daarbij de opmerking dat bier vloeibaar brood is en dat zieken ook beter en sterker worden door het drinken van bier. Toch kwamen er beperkingen. Van de kerkfabrieken mocht ‘ad satietam’, dat betekende: ”Je mag drinken tot de dagelijkse dorst is gelest”. Verder moest iedereen zich aan zijn geloof houden. In de 17de eeuw werd de brouwer van de herberg ‘De Drij Koningen’ te Alsemberg aangeklaagd en veroordeeld omdat hij op de ‘dag des Heeren’ door zijn ‘dommestiek’ water had laten pompen om op maandag zeer vroeg te kunnen opstarten met een brouwsel. Het brouwsel was dan nog voor meneer pastoor zelf!! De overheid hield alles goed in de gaten en trad zeer streng op tegen overtreders.
11
In 1664 vestigden enkele zakelijk ingestelde paters zich in het Franse plaatsje La Trappe (vandaar de naam: trappist). Dit klooster kreeg in 1881 van een Tilburgse wolscheerder de naam ‘ De Schaapskooi’. Van Jef Van Den Steen, een notoir bier- en trappisentkenner uit Erpe-Mere mochten we noteren dat het trappistenbier zijn oorsprong kende in de abdij van Soligny in Bretagne, waar de kloosterlingen zich aan uiterst strenge regels moesten houden: geen vlees eten, enkel water drinken, niet buiten komen en niet praten. Als bron van inkomsten koos de eerste abt (zoon van een Münchense brouwer) voor een brouwerij. Hun eerste doel was een soort Beiers bier te maken. Tijdens de Franse Revolutie werden tal van kloosters vernield, waardoor het bierproces een tijdje stokte. De ambachten en gilden werden ongedaan gemaakt. Abdij van Soligny in Bretanië De heerschappij onder Napoleon herstelde die economisch zware periode. Hier en daar kwamen lokale brouwerijen in opgang. De trappisten vluchtten en, via Zwitserland en Nederland, kwamen ze overal terecht, zelfs tot Indonesië. Ook in ons land vonden ze verblijf. Van de Antwerpse bisschop kregen ze in 1804 Westmalle als woonplaats. In die vaste verblijfplaats (‘Nooit Rust’) werd gestart met het brouwen van een blond superbier, het later beroemde patersbier. Na enkele mislukte proefbrouwsels kwam er toch een plat brouwsel met amper 3,5 % alcohol aan de orde. De destijdse reglementering verplichtte de broeders ertoe een zwaarder bier te produceren (dubbelbier van 7 % alcohol). In 1956 creëerde broeder Thomas (nu in Achel) het tripelbier (9 % alcohol). Er werd ook nog gebrouwen in de observantie te Westvleteren (1831). De trappistenbrouwerij te Chimay, gesticht in 1850 met een eerste brouwsel in 1863, werd na de eerste wereldoorlog volledig gerenoveerd met de medewerking van vader abt Théodore. In Rochefort ontstond het eerste brouwsel in 1907. Voor eigen gebruik brouwde abt Bernard de Montgaillard in 1926 in Orval een abdijbierbier abdij van Soligny in (‘Ordationes’), dat klaar was in 1934. Bretanië Het verhaaltje met de vis en de ring van gravin Mathilde van Toscanië is blijkbaar goed ingeburgerd, maar het is wel een historisch feit dat zij de eerste monniken (die uit Calabrië stamden) een flinke financiële vergoeding bezorgde voor de bouw van hun kerk op de grond, die door Graaf Arnaud de Chimay werd geschonken. De verschillende kloostergemeenschappen waakten er op dat de kwaliteit altijd primeerde op de kwantiteit. In ons land hebben enkele abdijen de brouwbedrijvigheid reeds lang stopgezet. Daarbij denken we aan Affligem, Maredsous, Beaumont, enz ... Met de komst van het schuimend bier uit Tsjechië en Duitsland maakten ook de glazen flessen een doorbraak. en om het gevaar te trotseren werd door de pater-brouwer een blonde tripel van 9% van hoge gisting vervaardigd. Naast het bier hadden de meeste brouwers ook tafelwaters en limonaden. De afsluiting van de flessen werd in 1875 door Hiram Codd op een originele benaderd. Hij ontwierp een fles met erin een glazen knikker. Deze werd omhoog geduwd in de hals van de fles waar hij werd tegengehouden door een rubberen ring zodat de fles hermetisch werd afgesloten. Elke gebruiker kreeg een houten apparaatje om aan de inhoud van de fles te kunnen. Hiermee kon hij de knikker in een daartoe bestemde instulping brengen zodat deze niet hinderde bij het uitschenken. Het was wel een dure aangelegenheid, want de kinderen braken de flessen om er de knikkers uit te halen. De Codd-fles werd toch nog gebruikt tot in de jaren ’30. Na de tweede wereldoorlog werden de bieren de voornaamste inkomensbron voor de bestaande trappistenkloosters. De kwaliteit droeg bij tot de goede reputatie. Veel klanten dronken trappistenbieren trouwens op doktersvoorschrift. Vandaag kennen deze bieren wereldwijde uitstraling.
12
Trappistenbieren zijn altijd abdijbieren, maar niet alle abdijbieren zijn trappistenbieren. Een ‘trappistenbier’ moet door of onder toezicht van een kloostergemeenschap worden vervaardigd binnen de muren of in de onmiddellijke nabijheid van een trappistenabdij. In België zijn er slechts zes bieren die aan die strikte voorwaarden voldoen: Chimay, Orval, Rochefort, Achel, Westvleteren en Westmalle. Onze Noorderburen hadden de ‘Abdij van Koningshoeven’ op de stadsgrens van Tilburg en Berkel/Enschot met de brouwerij ‘De Schaapskooi’. In 2000 werden de recepturen overgenomen door de Nederlandse brouwerij Bavaria, zodat de benaming‘trappistenbier’ niet meer mocht gebruikt worden. In 2005 werd de overeenkomst heraangepast en mocht broeder Bernardus zijn authentieke trappistenlogo opnieuw in gebruik nemen. Het was echter de brouwerij van Scourmont (Chimay), die in 1861 de naam ‘trappistenbier’ officieel maakte. Elders (vooral in Duitsland) zijn er ook nog enkele kloosters die de roerstok hanteren. Daar zij geen trappisten zijn, kregen ze de benaming ‘kloosterbier’ of ‘abdijbier’ toegekend. Daarnaast zijn er veel wereldse brouwerijen, die een kloosterbier of een abdijbier in de Brouwerij van Scourmont (Chimay) handel brengen. De meesten hebben de benaming afgekocht van een al dan niet meer bestaand klooster of abdij. Men zegt dat de abdijen Leffe en ‘Grimbergen’ (een kleine donatie krijgen die meer als zwijgplicht (om als abdijbier de wereld te veroveren) is bedoelt, of het bierbrabbels zijn is nog niet uitgemaakt bij de vele zythologen. Het oudste abdijbier is Witkap, dat al gebrouwen werd tijdens het interbellum te Brasschaat door Hendrik Verlinden, de brouwmeester die bij de paters van Westmalle had gewerkt. Later volgde Sint-Sixtus te Westvleteren. De verkoop werd beperkt tot aan de poorten van de abdij of voor de vele bezoekers in het rechtovergelegen café De Vrede. Nadat de commerciële productie van de bieren (1946) aan de Watouse brouwerij Sint-Bernardus (gevestigd in de vroegere refuge van de abdij van Catsberg) werd toevertrouwd, kregen deze bieren het keurmerk ‘abdijbier’. In 1950 sloot de abdij van Affligem een overeenkomst met brouwerij De Hartog uit Antwerpen voor het brouwen van hun trappistenbier volgens de ‘Formula Antiqua Renovata’. Het werd dus eveneens een abdijbier. Tegenwoordig wordt het brouwen uitgevoerd bij brouwerij Desmedt uit Opwijk (nu bij Heineken). De Brusselse grote markt Zo kwamen ook Leffe (brouwerij Albert Lootvoets d’Overijsse) bij InBev en Grimbergen (afgevoerd van de Norbertijnerabdij via de brasserie Union in Jumet) bij het Maes-concern en later bij Heineken. Er werd ook geroddeld dat er binnen de kloostermuren nogal stevig gedronken werd. In bepaalde kloosters dronken (of hadden ze recht op) 5 liter bier per dag. “Amai tante nunne!” In de Lage Landen betaalden de vele gilden ook taksen of accijnzen aan hun overheden, die hiermee rekening moesten houden. De eerste accijnzen betekenden premies op het gebruik van gruut of hop. In Luik gebruikte men de accijnzen voor het onderhoud van de stad en Leuven kreeg een goede welstand dank zij de geldelijke steun van de plaatselijke brouwerijen. De welstand van de vroegere brouwersgilden wordt treffend geïllustreerd door het Brouwershuis op de grote markt te Brussel, dat momenteel de Belgische Brouwers onder leiding van Sven Gatz huist, naast een biermuseum.
13
De eerste stenen huizen op de grote markt te Brussel werden vanaf de 14de eeuw gebouwd aan de zuidelijke kant, de zijde waar ook het stadhuis werd opgetrokken. Eén ervan, het huis genaamd "De Hille” later "Den Gulden Boom", was gelegen op de plaats van het huidige Brouwershuis. Het brouwen van de verschillende gilden, elk met hun eigen recepten en smaken, bracht de opkomst van de streekbieren met zich mee. Brouwersgilden uit Amsterdam, Amersfoort, Antwerpen, Gent, Brugge, enz … waren zeer rijke gilden. Bier werd immens populair. Zo waren er in Gouda ongeveer 350 bierbrouwerijen. Deze Goudse brouwerijen mochten op het einde van de 16de eeuw ook de Oostendse stadsbrouwerij beleveren. Keizer Karel V wilde zelfs een beetje omrijden toen hij hoorde en/of wist dat er ergens een karakterbier werd geschonken. In 1487 vaardigde Hertog Albrecht IV van Beieren te München de beroemde ‘wet op de zuiverheid van het bierbrouwen’ uit. Iedere brouwer moest zweren dat hij alleen maar gerst, hop en zuiverwater (gist werd hieraan later toegevoegd) zou gebruiken voor het maken van bier. Andere onderzoeken wezen uit dat het zogenaamde ‘Reinheitsgebot’ toekomt aan de Duitse keurvorst Wilhelm IV. Hij zou als eerste een kwaliteitsgarantie voor bier toegepast hebben in 1516! In ieder geval werd daar het toevoegen van bij-mengels als zetmeel, sacharose, glucose, enz … verboden. Dankzij het blijven naleven van dit ‘Reinheitsgebot’ heeft het Duitse bier nog altijd de faam een ’zuiver bier’ te zijn (deze wet hield stand tot in 1987). In ieder geval was er een strenge controle en de overtreders werden gestraft met mogelijke inbeslagneming van hun goederen. Ook werd soms een doodstraf uitgesproken zoals het levend verbranden of het verdrinken in het vat waarin het vals bier werd gevonden. Vele jaren later werd een mogelijkheid geschapen (mits een kleine wetswijziging) het beroemde ‘Weizenbier’ te fabriceren. Biersoorten Zytholoog Joris Pattyn noemde de benaming ‘biersoorten’ een misopvatting. Lode Van Biervliet (HOP) oordeelde over één van de vele misverstanden in de bierwereld: “Onder ‘verschillende biersoorten’ wordt meestal het aantal biernamen bedoeld“. Het probleem is dat er eigenlijk geen éénduidige, door iedereen gehanteerde, oplijsting bestaat. Iedereen heeft zowat zijn eigen classificatie. België is zonder twijfel hét bierland bij uitstek. Welk ander land kan immers uitpakken met vele honderden verschillende biermerken? Net zoals het sterk afwisselende landschap kent België een unieke reeks bierstijlen met de meest variërende smaken en aroma's. Het bier is bij ons diep met de cultuur en de tradities verweven. De brouwprocédés, die de Belgische brouwerijen aanwenden, hebben gelijke tred gehouden met de technologische vooruitgang. De brouwer brouwt vandaag de dag niet enkel bieren die aan de verwachtingen en de smaken van de verbruikers beantwoorden, ook worden het traditioneel karakter en de rijke diversiteit van het Belgisch bierpatrimonium in stand gehouden. Ik hou met mijn lijst rekening met de brouwmethodes uit de Europese tradities waarin Groot-Britannie, Duitsland en de Benelux een hoofdrol spelen. Aarschotse Bruinen Een uitgestorven biersoort die weer tot leven gewekt werd door brouwerij De Biertoren (intussen overgenomen door Brass. Huyghe, Melle). Aarschots Bruin is een mengeling van bier van hoge gisting en traditionele lambik. Het smaakt zacht-zurig met een melkzurig aroma en werd vroeger door tientallen brouwers rond het Aarschotse gebrouwen. Abdijbieren
14
Deze bieren vonden hun oorsprong binnen de muren van een abdij. Momenteel worden de abdijbieren overal gebrouwen (uitgz. trappist) maar met de verwijzing naar een bestaand, en/of aangepast recept van een ooit of nog bestaand klooster. De abdijbieren zijn over het algemeen bieren van hoge gisting, sterk, moutig, fruitig en goed afgerond en beschreven als ale, dubbel, tripel of gerstewijn. Er bestaan ongeveer 70 merken abdijbieren in België. Op te merken is dat niet alle abdijbieren in relatie staan met een bestaande abdij. Sommigen zijn opgedragen aan een ruïne, een kerk, een heiligdom of zelfs een heilige. Vb: Affligem tripel, Guldenberg (De Ranke), Maredsous (Moortgat), Leffe (Interbrew), Tongerlo (Haacht) Alcoholarm. Met Alcoholarm bedoelen we, bier met een alcoholgehalte van 0,5 tot 1,2 vol% (Categorie III). De alcoholvrije bieren vallen ook onder deze biersoort. Vb: NA , Foster Light Ice, Buckler Alcoholvrij De alcokholvrije bieren mogen wettelijk gezien minder dan 0,1 vol% alc. mag bevatten. Brouwerijgroep Alken-Maes is de eerste Belgische brouwer die in 2007 een volledig alcoholvrij pilsbier op de markt brengt. Het bier wordt op een normale manier gebrouwen, maar door een speciale procedure wordt daarna de alcohol aan het product onttrokken. Malt Malt is een licht alcoholische variant van pils, waarvan achteraf alcohol wordt ontrokken. Een duurdere procedure om malt te maken kan via een met een hele lage vergistingsgraad. Nadeel is ook de onaangename wortsmaak. Voorbeeld: Dommelsche malt (0,1 % alcohol) Alt Dit is een licht tot tamelijk sterk zoetig-bitterig en vrij donkerkleurig bier van hoge gisting, gebrouwen volgens de oude Duitse stijl, dikwijls met een gebrand of geroosterd aroma en een licht hoppige smaak. Het alcoholgehalte ligt tussen 4 en 8 volumeprocent. De oorsprong ligt in de omgeving van Düsseldorf. Voorbeeld: Diebels Alt, Fels Krone. Ale Ale is een verzameling van typische bieren uit Groot-Brittannië en Ierland. Het verschil met ons pilsbrouwsel zit vooral in het feit dat bij het gekiemde gerst (mout) ook een deel gebrande gerst wordt toegevoegd voor de amber/koperkleur. Het bier wordt gebrouwen met allerhande kruiden. Meestal komt er ook een voorvoegsel bij volgens de streek of plaats waar het brouwsel vandaan komt, bijvoorbeeld London ale, Scottish ale. De Russische Tsaar Peter de Grote liet, net als tsarina Caterina II, bier brouwen in de alebrouwerijen te Burton-on-Trent. Iedereen dronk graag bier en men zei: “Ten moeste maar zo goe ni zyn.” Het bier werd dus niet als schadelijk ervaren, integendeel!! Maar toen kwam zware concurrentie met den invoer van wijn, koffie, thee en cacao, vaak door zeerovers. Ze probeerden de nieuwe trend in te brengen met wijn voor de gegoede burgerij en met bier voor het gewone volk. Amber De amberkleurige bieren zijn meestal lichtgehopte bieren van hoge gisting met een zacht caramelachtig, zoetig, bitter of gistig karakter en een bittere nasmaak. De Belgische amberbieren zijn ook bekend onder de benaming: ‘Belgische ale’. Mechelen had vroeger (zoals iedere stad haar eigen bier had) ‘den Mechelschen Bruynen’. Palm is één der bekendste amberbieren. Ook beroemd is het Bolleke van de Antwerpse brouwerij De Koninck. Bierette Het zijn vooral Nederlandse bieren met een laag alcoholgehalte, die niet onder tafelbieren, alcoholarme of alcoholvrije bieren (ook niet bij het Nederlandse oud bruin) kunnen worden gerangschikt. De smaak van een bierette is vooral neutraal met aroma's die kruidig, fruitig en zoetig zijn. De kleur varieert tussen blond en amber. Bitter Dat zijn bieren die door extra toevoeging van hop bitter tot zeer bitter smaken. Ze zijn nog steeds overal te vinden op Britse bodem, maar ook in ons land komen ze meer en meer voor. Deze zijn echter sterker en zwaarder dan die in Groot-Brittannië. Voorbeeld: XX-bitter van brouwerij De Ranke uit Dottenijs. Bokbier
15
Een bokbier is een seizoensgebonden drank, die vooral zoetig overkomt met een bittere nasmaak. In Duitsland (dunkles Bock) zijn bokbieren gekenmerkt als zware, laaggegiste bieren met lichte of donkere kleur. In ons land zijn er een aantal lichte bokbieren, die worden ondergebracht onder de benaming: ‘tafelbier’. Dort Jaren geleden was dort bij ons de drank van de betere klasse. Dit biertype van lage gisting kwam vanuit de brouwketels van Wilhelm Overbeck bij de Dortmunder Löwenbrauerei. Is wel iets zwaarder en donkerder dan onze pils, maar wel minder gehopt. Vooral in Nederland zijn er nog enkele dortbrouwerijen (Alfa, Gulpener), maar de bekendste komen nog steeds voor in Duitsland. Dubbel De naam ‘dubbel’ duidde oorspronkelijk op een hogere moutstorting. Het zijn de trappisten die het bier bekendheid gaven. Een dubbelbier bevat zowat 7 % alcohol. De smaak ligt tussen zoet en bitter. Voorbeelden zijn: ‘Grimbergen dubbel’, ‘Dubbel Palm’. Dubbelbok Het bier is, zoals het woord al zegt, een zwaardere versie van de bock. Meestal zeer moutigzoetig en met een alcoholgehalte dat in sommige brouwsels zelfs de 10% benadert. Duvel-type Een hoogblond hooggegist bier van ongeveer 8 % alcohol, waarin de pittige bitterheid nadrukkelijk aanwezig is. Het type kreeg zijn naam naar het eerste bier, de overbekende Duvel. In België zijn er nogal wat vergelijkbare bieren, zoals Judas, Lucifer en Sloeber. Edelbier Deze speciaalbieren zijn blond, amber– tot koperkleurig met een alcoholgehalte van 7 tot 9 %. Edelbieren zijn neutraal, zelfs iets zoetig. Het zijn ook sterke bieren van hoge gisting en met hergisting op de fles. Meestal zijn ze herkenbaar aan de kruidige of citrusachtige aroma’s die nogal bitter overkomen. Onze bekende edelbieren zijn: Bonne Espérance en Judas. Export Exportbieren zijn lichtere versies van pilsbieren, die bij ons destijds zeer populair waren. In Duitsland is vooral DAB veel gevraagd. Hier zijn vooral Export van de brouwerij Bockor (Bellegem) en Krüger van InBev de bekendsten. Enkel Het woord 'enkel' duidt op het basisproduct van de brouwerij. Trappistenbrouwerijen maken nog wel een enkelbier, bedoeld voor eigen gebruik. Meestal is een enkelbier een aangelengde versie van een tripelbier. Faro Faro is een lambiek (spontane gisting), waaraan gebrande suiker of kandijsuiker is toegevoegd, zodat de zure smaak eigenlijk zuur-zoetig wordt. In België zijn er vele voorbeelden, zoals Duivelsbier, Faro Lindemans en Timmermans Faro. Fruitbieren Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de zoete en zeer zoete commerciële bieren (Max, Fruitesse) en de niet zoete traditionele fruitbieren. De commerciële brouwsels zijn bieren van lage, hoge of spontane gisting, waaraan vruchtensappen of vruchtenextracten zijn toegevoegd zonder dat er een nieuwe gisting tot stand wordt gebracht. De benaming verwijst meestal naar de fruitsoort,zoals aardbei, ananas, appel, framboos, krieken, passievruchten, perzik, pruimen, enz … Sommigen hebben een siroopachtige of snoepsmaak. Aan de traditionele fruitbieren wordt echt fruit, zoals krieken en frambozen, toegevoegd tijdens het rijpingsproces, waarbij de suikers van de vruchten volledig worden vergist. De vruchten leveren een eerder subtiele fruitige, niet-zoete bijdrage aan de smaak. Gerstewijn Hun kleur varieert van diepgoud naar amber. Het zijn meestal zware bieren van hoge gisting met een bijna wijnachtig (vineus) karakter. Ze hebben ook meestal een kandij- of rozijnsmaak. Het aroma is fruitig tot mout-zoetig en de afdronk is soms zeer bitter. Gerstewijnen zijn speciaalbieren met een alcoholgehalte van minstens 9 volumeprocent. Voorbeelden: Gulden Draak, Hertog Jan Grand Prestige, Kasteelbier, Pauwel Kwak, Piraat. Geuze Geuze is een subtiele versnijding (menging) van uitvergiste, minimaal 3 jaar gerijpte lambiek en jonge lambiek.
16
Jonge lambiek bevat nog restsuikers, waardoor de gisting verder doorgaat met uiteraard ook een hoger koolzuurgehalte. Geuzebieren zijn gekenmerkt door een sprankelende, rinse smaak en een sherry-achtige geur. Ze zijn jaren houdbaar en ondergaan (net als wijn) een smaakevolutie. IJsbier Bij ijsbieren wordt, tijdens het brouwproces, water onttrokken door vorming van ijskristallen.. Het bier is duur en het effect op de smaak is verwaarloosbaar, typisch een product dat door marketingcampagnes moet ondersteund worden wil de consument het drinken. Geen enkel ijsbier is voldoende lang op de markt, zodat deze bieren voorlopig niet als bijzonder bier in aanmerking komen. Kruidenbieren Kruidenbieren zijn bieren van lage, hoge of spontane gisting met een uitgesproken kruidig karakter. Veel gebruikte kruiden zijn: anijs, basilicum, gagel, jeneverbes, kaneel, koriander, kruidnagel, peper, vanille en zoethout. In bier kunnen, naast kruiden, ook bloemen, planten, groenten en afgeleide producten toegevoegd worden zoals brandnetel, gember, honing, munt, noten, pompoen, thee en vijgen. Aan deze toevoegsels worden, naast aromatische, soms ook geneeskrachtige en bewarende eigenschappen toegeschreven. Honing en verse vijgen leveren eveneens een hoeveelheid suiker aan het bier Lambiek (lambic) Lambiek (of lambic) wordt in de Zennevallei in de nabije omgeving van Brussel gebrouwen. Het bier wordt gemaakt van mout met ongeveer een-derde deel tarwe. De gekookte wort wordt in grote open en ondiepe kuipen aan een uniek gistingsproces onderworpen: spontane gisting. De in de Zennevallei rondhangende gisten, schimmels en bacteriën zorgen voor een natuurlijke enting en vergisting van het brouwsel. Na de gisting wordt het jonge bier 1 jaar tot 3 jaren gerijpt op eikenhouten vaten. Lambiek heeft een opvallende wrange, zurige smaak, een laag alcoholgehalte en bevat vrijwel geen koolzuur.Lambiek dient gewoonlijk als basis voor andere bieren, zoals geuze, faro en diverse fruitbieren zoals kriekenbier. Marsbier Mars (maartbier) is een typisch seizoensbier, dat gebrouwen wordt met niet-behandeld bronwater uit de lente (maart). Met het verkrijgen van de totale controle op de kwaliteit van het brouwwater verdween dit traditioneel biertype uit ons soortengamma. Mars is een zoetigbitter bier soms met een zurige ondertoon. Contreras te Gavere en La Chouffe zijn de enkele Belgische brouwerijen die nog een Mars-bier in hun assortiment hebben. In Frankrijk is deze soort echter aan een revival toe. Natuurbier Vroeger waren alle bieren troebel. Moderne bieren worden geheel of gedeeltelijk gefilterd. Natuurbieren komen recht uit de rijpingstank zonder enige bewerking (zoals de vroegere platte bieren zonder vaste schuimkraag). De niet-gefilterde, troebele bieren zijn veel aromatischer en smaakvoller dan de gefilterde. Deze oervorm van het bierproces geniet de absolute voorkeur van de hedendaagse beerhunters. Nederlands Oud Bruin Deze biersoort is vooral bij onze Noorderburen bekend. Het is een erg zoet bier met een alcoholgehalte tussen 2 en 4 volumeprocent, te vergelijken met de bruine tafelbieren bij ons. Voorbeelden: oud-Vlaamse bruine en rode bieren. Pils De pilsbieren vormen het meest bekende biertype, dat in zowat alle landen ter wereld te verkrijgen is. De oorsprong ligt in het Tsjechische stadje Pilzen. In 1842 werd daar het eerste pilsener-bier gebrouwen. Nu brouwt men daar Pilsner Urquell, nog steeds een nazaat van het oorspronkelijke bier. Pilsbieren zijn gele tot goudgele bieren van lage gisting met een alcoholpercentage van ongeveer 5 % en een neutrale tot bittere smaak. Gebrouwen met zogenaamd zacht water, dat arm is aan calcium- en magnesiumzouten. Volgens het ‘Reinheitsgebot’ is pilsbier het resultaat van 4 basisingrediënten: mout, water, hop en gist. Evenwel worden vaak goedkopere, ongemoute basisstoffen gebruikt, zoals maïs, rijst, andere granen. Na het rijpen wordt het bier gefilterd, waardoor een heldere vloeistof ontstaat.. Voor de export wordt meestal gepasteuriseerd. Hendrik VIII gaf elke dag een bak van 24 pintjes aan zijn hofdames en zijn dochter Elisabeth I dronk bij ieder ontbijt een grote kan bier.
17
Het pilsverbruik bij ons is het laagste in de wereld, maar toch nog 3 bieren op 4. In de meeste landen bedraagt de consumptie van pilsbieren meer dan 90 % van het totaalverbruik aan bieren. . Deze bieren behoren tot de zogenaamde doordrinkbieren. Te lande zijn de bekendste pilsbieren: Maes, Stella, Primus, Jupiler. Porter Het porterbier vindt haar oorsprong in London rond 1730. De zeer donkere kleur wordt aangemaakt door het gebruik van geroosterde mout en de stevige bitterheid wordt veroorzaakt door het krachtige hoppen. Meer recent hebben een aantal brouwers stoutbieren op de markt gebracht als alternatieven voor porterbieren. Rookbier Rookbieren zijn ontstaan rond het Duitse Bamberg. Mout wordt gedroogd boven rook van hout of turf met een typische gerookte smaak als unieke bijdrage aan het smakenpallet. Rookbieren zijn meestal iets zoete bieren, zowel laag- als hooggegist. Het enige rookbier bij ons is Fumée d'Anvers van brouwerij Villers-la-Ville, maar ook in Schotland, Frankrijk en Alaska zijn rookbieren in opmars. Scotch Scotch is een zwaar zoetig bier naar Schots voorbeeld. Deze bierstijl heeft zich alvast ontwikkeld tot een typisch Belgische variant, terwijl het in het land van herkomst eerder zeldzaam is geworden. De donkerbruine kleur wordt aangemaakt door de donkere of zelfs gebrande mout. Kandijsuiker brengt de zoete smaak. Stout Stoutbieren van Ierse origine zijn donkere, zoet-bittere bieren met een gebrand of geroosterd aroma. Hier hebben wij een ‘sweet stout’, sterk en met suiker gezoet. De smaak is niet echt geroosterd en het bier wordt meestal gepasturiseerd om verdere vergisting tegen te gaan. Lord Parsons bracht het stoutbier naar het Franse paleis en Lodewijk VX noemde het: ‘le champagne noir’. Tarwe– of witbier Tarwebieren zijn lichte neutrale bieren met soms kruidige, zoetige en/of zurige aroma's, die tarwe als basisgrondstof hebben. In Beieren stonden tarwebieren (‘Weizenbieren’) al op de kaart sinds de 16de eeuw. Vroeger waren ze zeer geliefd, maar enkele jaren geleden waren ze bijna geheel verdwenen, omdat het karakteristieke, troebele uiterlijk niet zeer gegeerd was. Oorspronkelijk bevatten tarwebieren heel weinig alcohol. Omdat ze voornamelijk door boeren gebrouwen werden, hadden ze een speciale smaak, iets pittig en tegelijkertijd verfrissend. Het Duitse woord ‘Weizen’ betekent ‘tarwe' terwijl het Duitse ‘weiss’ ‘wit’ betekent. Door de zeer bleke kleur van de tarwebieren is een spraakverwarring opgetreden, waarbij deze bieren vaak ‘witbieren’ genoemd worden. De bieren werden uitsluitend in de zomer gebrouwen omwille van hun friszurige smaak en de dorstlessende eigenschappen. In tarwebieren of witbieren is een belangrijk (1/3de) deel tarwe verwerkt. De Belgische brouwers gerbuiken daarbij ook kruiden, zoals koriander en schillen van citrus- of sinaasvruchten (curaçao), wat duidelijk in de smaak terug te vinden is. Witbieren worden vaak ongefilterd afgevuld en krijgen een tweede gisting op de fles. Voorbeelden: Brugs Tarwebier, Erdinger Weißbier, Hoegaarden Witbier, Steendonk. Trappist De trappistenbieren zijn over het algemeen van hoge gisting en van het type ale, dubbel, tripel, blond. ‘Trappist’ is eigenlijk geen biersoort, maar een beschermd abdijbier dat binnen de muren van het klooster wordt gebrouwen, zoals elders in dit verhaal wordt beschreven De uitvinding van Louis Pasteur Overal in Europa kwamen er studiekringen en brouwerijscholen. Een kentering in de bierwereld. In 1815 leerde Louis Gay-Lussac ons de werking van alcoholische vergisting en in 1833 kwam Anselme Payen met zijn enzymenisolatietechniek (zetmeel vloeibaar maken). De industriële productie met zetmeelsuikers (omzetten in zoete siroop, afbreken tot maltose enz..) begon met de ontdekking van zetmeel in 1811 door Gottliebb Sigi Kirchhoff, een apotheker van de Russische Keizer in Sint-Petersburg. Hij verbeterde de kwaliteitstechnologie bij de glucoseverwerking.
18
Na 1876 kende het bier een grote opbloei na de ontdekking van het toen ‘revolutionaire’ pilsbier. De Franse omwenteling (1792-1794) was zeker een der redenen een belangrijke oorzaak voor het verdwijnen van de kapitaalkrachtige brouwersgilden. In die tijd werden ook de kloosters vernield, wat meteen ook een sterke vermindering van de brouwersactiviteiten teweeg bracht. Aan de economische rompslomp in België werd een einde gemaakt door Napoleon Bonaparte, waarna onze brouwerijen lokaal weer opstartten. Een kentering in de bierwereld kwam er dankzij Louis Pasteur (foto). Na het verschijnen van het boek van hoogleraar en geleerde Louis Pasteur, namelijk ‘Etudes sur la bière’, ontstond een nieuwe nijverheidscultuur. Rond 1880 slaagde de Deense dokter Hansen er in een gistvariëteit te kweken, die raszuiver was. Hij kon 1 gistcel isoleren en deze vervolgens vermenigvuldigen. De eerste gistcultuur was geboren. Beide ontdekkingen zetten de brouwerswereld op zijn kop Immers, de smaak van bier wordt deels bepaald door de gisting. De gistcellen zetten suikers om in alcohol. Deze gisting gebeurde vroeger op een eerder spontane wijze en de brouwers konden alleen maar hopen dat hun eindproduct geslaagd zou zijn. Louis Pasteur (1822-1895) ontdekte dat er verschillende soorten gistcellen voorkomen in de natuur. Niet alle gisten bleken even geschikt voor een goede gisting en bijgevolg voor een optimale smaak van het bier. Het was dus zoeken naar de meest passende gistfamilies die je nodig hebt bij het brouwproces. Door deze steeds opnieuw op te kweken, konden de brouwers telkens dezelfde gisting op gang brengen. Een hele vooruitgang dus in de smaakevolutie. De enige uitzondering in het gebruik van gisten was te vinden in de Brusselse Zennevallei. Daar werd bier gemaakt op basis van spontane gisting en niet aan de hand van gistculturen. In de 18de eeuw ontdekte Dom Perignon dat hij verschillende soorten wijn kon mengen en met die materie bracht een Brabantse brouwer enkele biersoorten bij elkaar en bekwam een hergisting in de fles. De geuze deed hierdoor zijn intrede in onze bierwereld. Ondanks men laat de geheimen van de lambiek ontdekte, werd reeds in 1420 het tarwegebruik ter kwaliteitsbevordering geregeld door de Hertog van Brabant (Jan IV). De stad Halle omschreef in 1559 dat er, bij elk bierbrouwsel, 6 ‘grazieren’ tarwe en 10 ‘grazieren’ gerst diende gebruikt te worden (), een wet die door de hedendaagse brouwers is aangepast met een verplichting van toepassing van minstens 30 % tarwe. Het was de Engelsman Claussen die op toevallige wijze ‘Brettanomyces’ als micro-organisme in zijn zoektocht aanstipte. Volgens Armand Debelder (voorzitter HORAL – ‘Hoge raad voor Ambachtelijke Lambiekbieren’) zit het geheim in de ‘lucht’, van de Zennestreek en het Pajottenland (WestVlaanderen bewees met o. a. brouwer Van Honsebrouck de uitzondering). De manier van brouwen verschilt momenteel door de voortdurende aanpassing van de materialen en de gemoderniseerde technieken, maar ook door de smaakevolutie van de mens. Rond 1860 kwamen in het Brusselse enkel lambiek, faro en meerts voor. Daarna kwamen de soorten tafelbier, witbier, bock en ook de eerste bieren van lage gisting. De hergisting in de fles zorgde voor een revolutie en de geuze, die een Brussels monument werd, verdrong al vlug de faro (lambiek waaraan kandijsuiker is toegevoegd). Lambiek wordt in de Zennevallei in de nabije omgeving van Brussel gebrouwen. Het bier wordt gemaakt van mout met tarwe. De gekookte wort wordt in grote open ondiepe kuipen aan een uniek gistingsproces onderworpen: spontane gisting.
19
De in de Zennevallei rondhangende gisten, schimmles en bacteriën zorgen voor een natuurlijke enting en vergisting van het brouwsel. Na de gisting wordt het jonge bier 1 jaar tot 3 jaren gerijpt op eikenhouten vaten. Lambiek heeft een opvallende wrange, zurige smaak en bevat vrijwel geen koolzuur en een laag alcoholgehalte.. Het wordt daarom vaak als basis voor andere bieren gebruikt, zoals geuze, faro en diverse fruitbieren. Alle geuzen smaken zurig als n resultaat van een De belgische geuzesteker Armand Debelder vond zijn mengeling van lambieken van verschillende leeftijd geuzegeheim in de lucht maar ook van smaak. De jonge lambiek bevat nog restsuikers, waardoor de gisting wordt voortgezet en het koolzuurgehalte toeneemt. Hierdoor smaakt geuze niet zo zurig als lambiek. . Een kwarteeuw geleden werd in de brouwerij Cantillon, in de schaduw van de Zuidertoren, te Anderlecht het ‘Brussels Museum van de Geuze’ opgericht. Jean-Pierre Van Roy en sympathisanten toverden de authentieke lambiekbrouwerij om tot een volwaardig levend museum. Pasteur ontdekte ook nog dat het mogelijk was dranken (bier, melk…) te bewaren door ze stevig op te warmen (meer dan 70 graden Celsius). Bij die temperatuur worden alle microorganismen afgedood. Deze nieuwste techniek, ‘pasteurisatie’, maakte het vanaf toen mogelijk om bier langer te bewaren. Tot aan het einde van de 19de eeuw werd er hoofdzakelijk gebrouwen volgens de methode van hoge gisting. Er moest niet gekoeld worden en op het einde van de gisting dreef de gist boven als een soort schuim (vandaar de benaming: ‘hoge gisting’). In het zuiden van Duitsland bewaarde men gist in grotten (waar de temperatuur constant 12° Celsius bleef) en later nam men in Hoegaarden die techniek over. De koele, gistende massa zakte uit naar den onderkant van de gistkuipen. Daardoor konden de bacteriën minder hun gang gaan en ook kon men de droesem gemakkelijker verwijderen. Dat is de techniek van ‘lage gisting’. In 1873 presenteert Jacobson zijn eerste gebottelde Carlsberg-bier. De fles deed zijn intrede in het bierleven. Ten tijde van onze onafhankelijkheid (1830) verscheen in Duitsland het eerste bier in flesjes en een paar jaar later werden enzymen ontdekt die zetmeel in suiker konden omzetten. Om de Brusselse biermarkt ondersteuning en bescherming te geven, werd in 1831 de ‘Société des Brasseurs de Bruxelles’ opgericht. In de Brusselse taverne Guillomme (Museumstraat) werd omstreeks 1843 Engels bier geserveerd en dat was een echte sensatie in de Belgische bierwereld. Het Munchenerproduct werd bij ons gelanceerd bij Putt in Elsene en in de Brusselse Arenbergstraat in café De Münich. In datzelfde jaar experimenteerde in het Tsjechische stadje Plzen (dat reeds in 1295 van Koning Wenzel het recht kreeg om binnen de stadsmuren bier te vervaardigen) de Boheemse mouter Frantisek Andrej Poup met het uitproberen van het ondergistende bier. Zijn bevindingen werden verder uitgewerkt in het Bürgerlisches Brauhaus door brouwmeester Josef Groll en zijn ‘oberknecht’ Johan Eisner. In diezelfde periode ontwikkelde de Oostenrijkse brouwer Anton Dreher een vergelijkbare methode. In 1845 creëerde J.C. Jacobson samen met Emil Christian Het stadje Plzen in Tsjechië waar het ooit begon Hansen in het Carlsberglaboratorium te Kopenhagen een biergist van lage gisting en in 1848 werd voor de allereerste keer met stoom gekookt in ‘Brasserie Velte’ te Marseille. Het bier werd er vervaardigd met behulp van water uit een 84-meter diepe steenput. Men sloeg het bier op in de koude keldergangen van de brouwerij, waardoor een smaakvol helder bier werd bekomen, de pils was geboren. Nog altijd maakt men dat bier, Plzenksy Prazdroj, dat op de biermakt is als Pilsener Urquell.
20
Bij ons vloeide de eerste pils in 1886 uit de vaten van ‘De Grote Brouwerij van Koekelberg’. Aangezien gistend bier op een frisse en koele plek moest bewaard worden, werd enkel in de winter gebrouwen en werd het bier (ook in de zomer) bewaard in ijskelders rond de kastelen. de° eeuw ging men, bij gebrek aan koelingstechnieken, zelfs ijs gaan halen in Noorwegen, Zweden, Finland. In 1877 vond Carl Von Linde de koelmachine uit en de import van ijs was gedaan. Iedereen kon over Linde-frigo’s beschikken. Met de komst van de stoommachine kon men aan industrieel brouwen gaan doen. Andere ontdekkingen die de bierhistoriek beïnvloedden waren: 1802 een plateneest voor het drogen van mout (1802), de saccharometer van Ricardson (1805) voor het meten van dede suikerconcentraties, Brouwdrama’s tijdens de wereldoorlogen Rond de eeuwwisseling was er veel werk in de brouwerijen. Ons land had toen 3.223 brouwerijen (momenteel nog 146!!). Met bijna 200.000 cafés had ons land 1 café om de 5 huizen. De jaarlijkse bierconsumptie bedroeg toen niet minder dan 220 liter per inwoner. Bijna iedere gemeente of stad had een brouwerij. Zo was er in het Brabantse Kobbegem (400 inwoners) een artisanale brouwerij en in Diest (8.000 inwoners) maakte men op 17 plaatsen bier, te Hoegaarden zelfs 34, het kleine Roeselare had er 9. De brouwers verdienden veel geld en behoorden in de steden, maar ook in de dorpen, door hun status, maar vooral door hun rijkdom, tot de notabelen, samen met de pastoor, de dokter en de notaris. De brouwerswereld kreeg te maken met een sterke achteruitgang gedurende de eerste wereldoorlog. Er was bijna geen volk om te werken en, bij gebrek aan de nodige grondstoffen (sommigen gebruikten peulen van erwten, bonen of bieten), moesten vele brouwerijen sluiten. Na de oorlog werden brouwerijen opnieuw op gang gebracht en zelfs beter gemechaniseerd. Toch was er een vervlakking merkbaar. De economische recessie zorgde dan ook nog In 1926 pakte brouwerij Artois uit Leuven uit met een publiciteitscampagne over hun nieuwste aanwinst: ‘Stella’, dat in korte tijd het meest getapte cafébier werd. Ook de oudste brouwerij te Brussel, Leopold, nam deel aan de modetrend en deed dan ook gouden zaken in de agglomeratie. Er volgde een nieuwe ramp met het uitbreken van de tweede wereldoorlog. Veel brouwerijen werden bestolen door de bezetters, die het koper nodig hadden voor verdere aanvoer van hun munitie. Er was tevens opnieuw schaarste aan grondstoffen. De gerst moest aan de Duitsers worden geleverd en, wie in een café een glas bier wilde drinken, moest een bon Een der eerste Belgische brouwerijen inleveren. Weldra kwam een lichter bier met minder alcoholgehalte op de markt. Hop was er in overvloed, maar verschillende moutsoorten werden populair en bij de kruiden waren gentiaan en kamillebloesem, net als citroen- en appelsienschillen, in de mode. Donker bier gaf de indruk zwaarder te zijn en werd frequent aangemaakt met gebrande suiker.
21
In Brasserie Gèvè te Braine-l’Alleud werd voor het eerst ‘reductose’ (een soort suikerstroop) gebruikt en, voor een beter schuim, werden o.a. suikerrijke bieten gebruikt. Men kreeg ook problemen met de flessen, want er konden geen ‘ullekes’ (kroonkurken) meer worden gemaakt. Nadat deze eerst werden vervangen door afstopsels in karton en papier of nadat de ingezamelde oude kroonkurken werden herbewerkt, zag men zijn heil in de beugelfles. De afsluitrubbers sneed men uit versleten autobanden. Gezien er een tekort optrad aan beugelflessen, waren, voerden de pas opgerichte ‘corporaties’ het ‘statiegeld’ in. Zo kon men de flessen steeds hergebruiken. Na de oorlog beleven er bij ons slechts brouwerijen over. In de middeleeuwen droegen de biervoerders de tonnen op hun stevige schouders en met behulp van bierbomen werden de vaten naar de klant gedragen (zie etiket van brouwerij Maes). Later werden, met het wegvallen van de lokale brouwerijtjes,, eigen vervoerdiensten ingezet. Soms werden biertonnen op schepen geleverd. Daarna kwam de ‘steekkarre’ of ‘stootkar’, in andere streken de ‘faragon’ Deze werd het meest gebruikt door de ‘bierstekker’. Het vervoer met ‘peerd en kar’ was zeer lang in voege, o.a. bij de Roeselaarse Rodenbach (zie foto). Vervoer met schokkende auto’s (de Ford-camion was zeer in trek) moest dienen om de vaten (dat waren toen drukloze vaten) naar verder gelegen plaasten te brengen. De eerste vrachtwagens liepen op volle banden. De vaatjes van 35-40 liter noemde men toen ‘vierdekes’ en in Tongeren werd het zelf ‘een kindje’. In het begin van de 20ste eeuw kwamen ook de ongezonde invloeden van overmatig alcoholgebruik (misbruik!).. Bier kwam in de schaduw van wijn. Het is pas recent dat er vernieuwde belangstelling bestaat voor bier, dat, qua gezondheid, op gelijke hoogte komt van wijn. Naast de geschiedkundige uitleg bij de verwezenlijking van ons bier mag er ook wat aandacht zijn voor de glazen. Jongeren geven vaak de voorkeur om uit een flesje te drinken, in plaats van uit een glas. heel Nadat men eerst stenen en soms versierde kruiken gebruikte en deze later verving door glazen, begonnen de brouwers, onder druk van bierproevers, hun glazen aan te passen aan het soort bier.. Bij Duvel had men in de bodem van het glas een kerfje gemaakt om de koolzuurbellen vlotter los te laten. Zo werd het leugentje wereldwijd gelanceerd dat men het onderste van de fles met nagisting niet volledig mocht inschenken, maar dit had alles te maken met de presentatie en niet met de inhoud. Wat de inhoud betreft: op dit ogenblik zijn er twee verschillende strekkingen in de bierhandel. Op wereldvlak is er de tendens tot het fusioneren van grote brouwerijgroepen en/of het opslorpen van een aantal middelgrote brouwerijen (zie naar Heineken en InBev) en op regionaal vlak is er een heropflakkering van kleine, meestal familiale en streekgebonden brouwerijen (Bavik, Bockor, De Dolle Brouwers, Leroy, Strubbe, Verhaeghe, Timmermans, Vanhonsebrouck, enz …). Een aantal nieuwe brouwers en brouwfirma’s zagen recent het levenslicht (Alvinne, De Glazen Toren, De Leite, Gaverhopke, Slaapmutske, De Graal, Het Alternatief, Eutropius, enz….) en deze opmars lijkt zich sterk voort te zetten. Sinds 1 januari 1992 is het ook toegestaan om bier als hobby te brouwen (tot 100 liter per maand) zonder dat er accijnzen moeten betaald worden, op voorwaarde dat enkel de brouwer en zijn naaste verwanten er mogen van genieten. Vele groenselkes van den Wacho