Laaggeletterdheid in de schoonmaakbranche Een survey en casestudy bij Asito
Monique Besterveld
Laaggeletterdheid in de schoonmaakbranche Een survey en casestudy bij Asito
Masterthesis Universiteit van Tilburg Faculteit Geesteswetenschappen Opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen Specialisatie Interculturele Communicatie Monique Besterveld, 230174 Tilburg, 24 oktober 2010 Begeleider: dr. J.J.H. Kurvers
Samenvatting Deze scriptie tracht antwoord te geven op de vraag van schoonmaakbedrijf Asito of laaggeletterdheid onder medewerkers een probleem vormt voor het bedrijf. Om deze vraag te beantwoorden is een literatuurstudie gedaan, is een survey gehouden onder 52 leidinggevenden van zowel vestigingen van Asito verspreid over Nederland als ook binnen Tilburg, zijn 23 medewerkers van de vestiging Tilburg geïnterviewd en zijn zeven teksten op taalniveau geanalyseerd. Een laaggeletterd persoon kan omschreven worden als iemand die onvoldoende vaardigheden heeft om gedrukte en geschreven informatie te gebruiken om te functioneren in de maatschappij, om persoonlijke doelstellingen te bereiken en de persoonlijke kennis en kunde te ontwikkelen. Uit het IALS- onderzoek blijkt dat in Nederland 1,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (Houtkoop, 1999). Door ontwikkelingen als toenemende digitalisering worden steeds hogere en andere eisen gesteld aan mensen om deel te nemen aan de kenniseconomie, wat vraagt om werknemers die mondeling en schriftelijk goed kunnen communiceren (Bohnenn et al., 2004). De “Monitor aanpak laaggeletterdheid in bedrijven 2008-2009” (Stichting van de Arbeid, 2010) stelt dat een aantal bedrijven goed van start is gegaan met het signaleren van laaggeletterdheid en het activeren van werknemers om een cursus te volgen, maar dat dit bij andere schoonmaakbedrijven minder snel is gegaan omdat het vaak lastig is om medewerkers op de werkvloer te organiseren voor een cursus (Stichting van de Arbeid, 2010). Het onderzoek dat in dit kader is uitgevoerd is gedaan in opdracht van het schoonmaakbedrijf Asito. De data die verkregen is uit de survey en de casestudy zijn met elkaar in verband gebracht en hebben de volgende resultaten opgeleverd. Landelijke screening leidinggevenden De overgrote meerderheid van de leidinggevenden die aan het survey hebben deelgenomen (71%) geeft aan laaggeletterde medewerkers onder hun supervisie te hebben. Er is op twee manieren gevraagd naar het percentage laaggeletterde medewerkers. Er is zowel expliciet gevraagd om een inschatting te maken van het percentage laaggeletterde medewerkers als impliciet gevraagd om aan te geven voor hoeveel procent van hun medewerkers teksten moeilijk of niet leesbaar zijn. Van alle leidinggevenden die het survey hebben ingevuld schat 65% in dat 0-20% van de medewerkers laaggeletterd is en 26% denkt dat 20-40% van de medewerkers laaggeletterd is. Een minderheid van 9% denkt zelfs dat 40-60% van de medewerkers laaggeletterd is. Wanneer op basis van het midden van bovengenoemde antwoordcategorieën (dus 10, 30 en 50) het gemiddelde wordt uitgerekend is het percentage laaggeletterde medewerkers gemiddeld 19%. Volgens de leidinggevenden heeft 26% van de medewerkers moeite met het lezen van de teksten en kan 12% deze helemaal niet lezen. Bij elkaar opgeteld is dit 38%, wat aangeeft dat het percentage laaggeletterden volgens leidinggevenden tussen de 19 en 38% ligt. Gemiddeld is dit 28,5%.
Een kleine meerderheid (57%) vindt dat laaggeletterdheid een probleem is voor Asito. Deze leidinggevenden geven vooral aan dat de grootste problemen door laaggeletterdheid de kwaliteit van de dienstverlening (84%), het nakomen van afspraken (83%), het imago van Asito (81%) en nauwkeurig werken (74%) zijn. Bijna alle leidinggevenden (94%) die deelgenomen hebben aan het survey zijn van mening dat Asito actie moet ondernemen om laaggeletterdheid aan te pakken, waarvan 41% zegt dat Asito medewerkers moet aansporen om zelf actie te ondernemen en 53% zegt dat Asito een cursus zou moeten aanbieden. Sceening vestiging Tilburg Vijf van de zeven leidinggevenden geven aan laaggeletterde medewerkers onder supervisie te hebben. Vier van de zes leidinggevenden denken dat 20 tot 40% van hun medewerkers laaggeletterd is. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde denken leidinggevenden in Tilburg dat relatief veel medewerkers laaggeletterd zijn. Vier van de zeven leidinggevenden uit Tilburg zien laaggeletterdheid als een probleem voor Asito terwijl alle zeven Tilburgse leidinggevenden van mening zijn dat Asito actie moet ondernemen om laaggeletterdheid aan te pakken. Van de zeven leidinggevenden zeggen er vijf (71%) dat Asito een cursus aan zou moeten bieden. Dit is een hoger percentage dan het landelijk gemiddelde (53%). Dit zou verklaard kunnen worden doordat er in Tilburg volgens de leidinggevenden meer allochtonen in dienst zijn en naar schatting relatief veel medewerkers laaggeletterd zijn. Interviews medewerkers Tilburg Er is bij 23 medewerkers van de vestiging Tilburg een interview afgenomen, waarbij onder andere ingegaan is op het leesgedrag van de medewerkers en de leesbaarheid van teksten. Van de geïnterviewde medewerkers lezen er tussen de negentien en tweeëntwintig slechts af en toe tot nooit een krant, tijdschrift, wijkblad, boek en/of stripverhaal. Wat betreft de leesbaarheid van de teksten zien we dat vier tot acht medewerkers (grote) moeite hebben met de CAO, de veiligheidsinstructies en het contract. Uit de documentanalyse wordt duidelijk dat alleen het taalniveau van de etiketten en het werkrooster beneden de B1-grens liggen (A2). Het ziektereglement en de veiligheidsinstructies liggen net boven de grens van dit niveau (B1) en het contract (B2) en de CAO liggen ver boven deze grens (B2/C1). Aangezien de grens van laaggeletterdheid op niveau B1 ligt, maakt de zelfinschaling het aannemelijk dat 20% van de onderzochte medewerkers laaggeletterd is. Op basis van de inschattingen van leidinggevenden is het gemiddelde percentage medewerkers die de teksten op B1 niveau met moeite of niet kunnen lezen 39%. Deze resultaten laten zien dat leidinggevenden het aantal laaggeletterde medewerkers hoger inschatten dan dat uit de zelfinschaling van de medewerkers blijkt. Deze resultaten ondersteunen de bevinding van Timmermans (2004) dat leidinggevenden hun medewerkers lager inschatten wat betreft de mate van geletterdheid dan dat de medewerkers zichzelf inschatten. Concluderend kan op basis van de resultaten aannemelijk worden gemaakt dat laaggeletterdheid waarschijnlijk zowel een direct (dagelijkse werkuitvoering) als indirect
(voornamelijk kwaliteit dienstverlening en imago) een probleem is voor Asito. Als antwoord op de onderzoeksvraag kan gegeven worden dat de gevolgen van laaggeletterdheid niet altijd even zichtbaar zijn, maar dat het aannemelijk is gemaakt dat laaggeletterdheid wel degelijk een probleem vormt voor Asito, zowel direct als indirect en dat actie gewenst is om laaggeletterdheid binnen Asito terug te dringen.
Inhoudsopgave
Voorwoord
1
Hoofdstuk 1 Inleiding
2
Hoofdstuk 2 Laaggeletterdheid van A tot Z: een literatuurverkenning 2.1 Laaggeletterdheid toen en nu 2.2 De definitie van laaggeletterdheid 2.3 Laaggeletterdheid in Nederland 2.3.1. Het IALS-onderzoek 2.3.2. CEFR taalniveaus 2.3.3. Laaggeletterden in Nederland 2.3.4 Economische en welzijnseffecten van laaggeletterdheid 2.4 Laaggeletterdheid in bedrijven 2.4.1. De aanpak van laaggeletterdheid op de werkvloer 2.4.2. De schoonmaakbranche
4 4 5 7 8 9 10 12 12 13 14
Hoofdstuk 3 Methode van onderzoek 3.1 Bedrijfsstructuur Asito 3.2 Probleemstelling en onderzoeksvragen 3.3 Opzet en uitvoering 3.3.1. Survey-onderzoek leidinggevenden 3.3.2. Interviews medewerkers Tilburg 3.3.3. Documentanalyse 3.4 Onderzoekspopulatie 3.4.1. Leidinggevenden 3.4.2. Selectie medewerkers 3.4.3. Teksten Asito 3.5 Onderzoeksinstrumenten 3.5.1. De vragenlijst 3.5.2. Het interview 3.5.3. Criteriaschema tekstinschaling 3.5.4. Dataverzameling- en verwerking
16 16 17 18 18 18 19 19 19 19 20 20 21 21 22 23
Hoofdstuk 4 Resultaten 4.1 Vragenlijsten leidinggevenden landelijk 4.1.1. De respondenten 4.1.2. Inschattingen van leidinggevenden over medewerkers 4.2 Vragenlijsten leidinggevenden Tilburg 4.2.1. De respondenten 4.2.2. Inschattingen van leidinggevenden over medewerkers 4.3 Interviews medewerkers Tilburg 4.4 Documentanalyse
25 25 25 26 34 35 35 38 42
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies en discussie 5.2 Evaluatie van het onderzoek 5.3 Aanbevelingen voor Asito
44 44 46 48
Literatuur
50
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10 Bijlage 11
Convenant Laaggeletterdheid Vragenlijst leidinggevenden Interviewschema medewerkers Tilburg Tekst 1: Contract Tekst 2: Veiligheidsinstructies Tekst 3: Etiketten Tekst 4: Werkrooster Tekst 5: Personeelsblad Tekst 6: CAO (artikel 32 en 33) Tekst 7: Ziektereglement Criteriaschema Sugito
51 52 56 60 63 64 65 67 68 69 70 71
Voorwoord Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn masterscriptie voor de opleiding Interculturele Communicatie aan de Universiteit van Tilburg (UvT). Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van en in samenwerking met de schoonmaakorganisatie Asito, en heeft in hoofdzaak als doel te achterhalen of mogelijke laaggeletterdheid van medewerkers een probleem vormt voor het bedrijf. Het belang voor Asito om dit onderzoek te laten uitvoeren kan enerzijds gezocht worden in de huidige trend van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en anderzijds vanuit interesse in mogelijke consequenties die laaggeletterdheid van medewerkers voor het bedrijf kan hebben. Deze scriptie was er niet geweest zonder de hulp van een aantal mensen die ik daar hartelijk voor wil bedanken. Allereerst mijn begeleidster vanuit de UvT, dr. Jeanne Kurvers. Zij heeft mij gestuurd in het gehele proces van het onderzoek en ik ben haar erg dankbaar voor haar geduld, de kritische blik en de kennis en kunde waarmee zij mij begeleid heeft. Ik heb veel van haar geleerd en heb de begeleiding als zeer prettig ervaren. Daarnaast was deze scriptie niet mogelijk geweest zonder de toestemming van Asito om daar mijn onderzoek uit te voeren. Ik wil in het bijzonder Anton Witte, Cécile van Bostelen, Francien van der Put en Ad den Boer bedanken voor hun input en hulp bij het opstarten van het onderzoek en de dataverzameling. Daarnaast wil ik alle vestigingsmanagers, objectleiders en medewerkers die de moeite hebben genomen om deel te nemen aan mijn onderzoek van harte bedanken. Door kun medewerking kan deze scriptie inzicht bieden in laaggeletterdheid binnen Asito. Als laatste, maar niet het minst belangrijk, wil ik mijn familie, mijn vriend en mijn vrienden en vriendinnen bedanken voor hun mentale steun, hun geduld en peptalks wanneer ik het even niet meer zag zitten. Aan allemaal mijn hartelijke dank.
Monique Besterveld
1
1.
Inleiding
Nederland is een moderne informatiemaatschappij, waarin er niet alleen van uit wordt gegaan, maar ook verwacht, dat volwassenen gebruik kunnen maken van geschreven taal. Echter, er bestaat nog een aanzienlijke groep volwassenen in Nederland die onvoldoende kunnen lezen en schrijven om effectief te kunnen participeren in alle facetten van de maatschappij. Hoewel Nederland ten opzichte van andere landen gemiddeld goed scoort op geletterdheid is laaggeletterdheid een probleem in de samenleving. Laaggeletterden missen vaker dan gemiddeld een behoorlijke educatieve achtergrond, hebben vaker slecht betaalde banen en zijn vaker werkloos. Deze groep heeft dus minder perspectief en is gemiddeld vaker afhankelijk van anderen, hetgeen de Nederlandse samenleving geld kost. Laaggeletterdheid is een thema dat lange tijd onderbelicht is geweest, maar dankzij verschillende pogingen om bekendheid te geven aan het onderwerp is laaggeletterdheid een fenomeen dat steeds meer aandacht krijgt, ook binnen de context van het bedrijfsleven. In het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) worden vanuit het bedrijfsleven (al dan niet in samenwerking met andere partijen) initiatieven genomen om de geletterdheid van medewerkers te verbeteren. Om erachter te komen of het voor Asito zinvol is om initiatieven te nemen met betrekking tot de verbetering van de geletterdheid van haar medewerkers is het van belang om te achterhalen of medewerkers te maken hebben met laaggeletterdheid en of dit een probleem vormt voor het bedrijf. Dit onderzoek poogt hier inzicht in te verschaffen. De begrippen ‘laaggeletterdheid’, ‘analfabetisme’ en ‘functioneel analfabetisme’ worden in de praktijk vaak door elkaar gebruikt. Met analfabetisme wordt het in het geheel niet kunnen lezen en schrijven bedoeld, waarvan in dit rapport geen sprake is. Functioneel analfabetisme houdt in dat iemand niet voldoende kan lezen en schrijven om te functioneren in de maatschappij, hetgeen in feite gelijk staat aan de definitie van laaggeletterdheid. Laaggeletterdheid kan daarom gezien worden als de modernere versie van het begrip functioneel analfabetisme, waarbij rekening wordt gehouden met de context waarin de volwassene zich beweegt. Om verwarring te voorkomen zal in dit rapport gesproken worden over laaggeletterdheid. In citaten kan mogelijk wel het begrip functioneel analfabetisme voorkomen, dit kan dan gelezen worden als laaggeletterdheid. Het rapport begint met een literatuurverkenning over laaggeletterdheid, waarbij ingegaan wordt op de definitie van laaggeletterdheid vroeger en nu, laaggeletterdheid in Nederland, de oorzaken van laaggeletterdheid en laaggeletterdheid in bedrijven. Hierna wordt de probleemstelling besproken en zal uiteengezet worden hoe het onderzoek is opgezet en uitgevoerd, waarbij de onderzoeksvragen, de participanten en de onderzoeksinstrumenten aan bod komen. Het rapport gaat dan verder met de beschrijving van de resultaten en zal eindigen 2
met conclusies en een discussie. Tevens zullen de beperkingen en de aanbevelingen voor nader onderzoek besproken worden.
3
2.
Laaggeletterdheid van A tot Z: een literatuurverkenning
Dit hoofdstuk gaat in op wat er reeds bekend is met betrekking tot het thema laaggeletterdheid. Respectievelijk zullen een historisch overzicht van de verschuiving van het begrip laaggeletterdheid, de definitie van laaggeletterdheid, feiten over laaggeletterdheid in Nederland en laaggeletterdheid in het Nederlandse bedrijfsleven aan bod komen. 2.1
Laaggeletterdheid toen en nu
Geletterdheid is een term die niet makkelijk te definiëren is en waarover men in de literatuur veel discussieert. Hieronder wordt een uiteenzetting gegeven van de historie van het begrip laaggeletterdheid, wat de verschuiving de betekenis van het begrip verduidelijkt. Laaggeletterdheid, en zelfs analfabetisme, is niet altijd een maatschappelijk probleem geweest; zo was het in de Middeleeuwen voldoende als per gemeenschap iemand de functie van lezer en schrijver uitoefende (Koch in Bohnenn, Ceulemans, van de Guchte, Kurvers en van Tendeloo, 2004). Tot ongeveer het einde van de negentiende eeuw gold dat iedereen die een tekst hardop kon lezen geletterd was. Pas in de jaren twintig begon, onder invloed van nieuwe pedagogische theorieën, begrijpend lezen het hardop voorlezen als maat voor geletterdheid te vervangen (Bohnenn et al., 2004). Vanaf de jaren zeventig werd vaak het begrip functionele geletterdheid gebruikt, waarbij de criteria voor geletterdheid tevens buiten het onderwijs gezocht werden, zoals het werk. Tegenwoordig is deze omschrijving verbreed met het kunnen lezen van grafieken, computervaardigheden, het leren leren, het oplossen van problemen en sociale vaardigheden (Carnevale et al.; Gee et al. in Bohnenn et al., 2004). Er is dus een ontwikkeling zichtbaar van hardop lezen, naar begrijpend lezen, naar functioneel lezen en naar het flexibel en kritisch kunnen verwerken van informatie, aldus Bohnenn et al. (2004). De huidige norm is een hoog niveau van geletterdheid voor iedereen, zoals Levett & Lankshear (in Bohenn et al., 2004, p. 8) aangeven met het volgende citaat: ‘De postindustriële economie met haar dramatische technologische veranderingen vraagt erom dat een relatief hoog niveau van geletterdheid meer gespreid moet zijn over de hele bevolking dan ooit tevoren’. Wat tevens veranderd is ten opzichte van vroeger is dat geschreven taal tot de negentiende eeuw slechts een beperkte gebruikersfunctie had (bijvoorbeeld religie), terwijl men tegenwoordig steeds meer aangewezen is op het kunnen lezen en schrijven in veel verschillende contexten (bijvoorbeeld werk, elektronische media en burgerschap), aldus Bohnenn et al. (2004). Ook D’hertefelt, Drijkoningen, Van Thillo, Vermeersch en Vienne (2007) spreken in hun onderzoek over de verschuiving van het begrip laaggeletterdheid en wijzen daarnaast ook op de complexiteit van het definiëren hiervan. Allereerst geven zij aan dat de term laaggeletterdheid veel ruimte geeft voor interpretatie, dit in tegenstelling tot een term als analfabetisme (het 4
geheel niet kunnen lezen en schrijven). De term analfabetisme impliceert bovendien een deficitbenadering terwijl de term geletterdheid volgens Venezky (in D’hertefelt et al., 2007) een positieve connotatie in de richting van nodige en wenselijke vaardigheden kent, wat geletterdheid een normatief begrip maakt. ‘Een zeker vooruitgangsgeloof en een geloof in de maakbaarheid van de menselijke capaciteiten was en is dus niet vreemd aan de opkomst van de notie geletterdheid’ (Kurvers in D’hertefelt et al., 2007, p. 3). D’hertefelt et al., (2007) geven tevens aan dat de term een open karakter heeft doordat er meerdere types, dimensies en gebruikersperspectieven zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om laaggeletterdheid wat betreft burgerschap, werk, elektronische media of cijfermatige informatie. De term laaggeletterdheid geeft dus niet duidelijk aan waarover het precies gaat, wat de term een containerbegrip maakt. Tevens is na de Tweede Wereldoorlog het begrip ‘functionele geletterdheid’ geïntroduceerd, hetgeen onder meer impliceert dat geletterdheid relatief is. Hiermee wordt gewezen op het feit dat er niet één, maar meerdere soorten geletterdheid zijn, ‘afhankelijk van de manier waarop en de context waarin een persoon zijn of haar geletterdheidvaardigheden gebruikt of moet gebruiken’ (D’hertefelt et al., 2007, p. 4). Strikt genomen zou geletterdheid dan per individu geoperationaliseerd moeten worden, gezien het feit dat elk individu fungeert en participeert binnen een specifieke set van contexten en maatschappelijke domeinen (werk, vrije tijd, economie, mobiliteit enzovoorts). D’hertefelt et al. (2007) geven bovendien aan dat laaggeletterdheid bestudeerd wordt vanuit meerdere wetenschappelijke disciplines, wat volgens de auteurs verschillen in betekenis van het begrip laaggeletterdheid tot gevolg heeft. 2.2
De definitie van laaggeletterdheid
Ondanks bovengenoemde problematische facetten rondom de definiëring en afbakening van de term geletterdheid is er volgens D’hertefelt et al. (2007) een grote en groeiende consensus over het belang van geletterdheid in de hedendaagse maatschappij. Een operationele definitie is enerzijds van belang om de groep van laaggeletterden te detecteren, te screenen en te diagnosticeren en de geletterdheidrisico’s en de oorzaken ervan te voorkomen of te verhelpen. D’hertefelt et al. (2007) wijzen er anderzijds op dat hoewel de term laaggeletterdheid geen duidelijke operationalisering kent, er toch duidelijke effecten zijn op hoe laaggeletterdheid geïnterpreteerd wordt en op hoe gewerkt wordt aan geletterdheidproblemen. De Glopper (in D’hertefelt et al., 2007) vat het als volgt samen: “For each era and society as many kinds and levels of functional literacy can be specified as there are different cultures or social groups with distinct expectations about what its members should be able to do. There is great freedom of choice and there are no clean cut logical or empirical criteria that can help settle disputes about what functional literacy is or is not. These facts should not be taken as a sign of inadequacy of the 5
definition. The definiendum itself is a fuzzy reality domain and it should not be presented as if it were not. It might be argued that one should not try to introduce concepts for phenomena with such inherent vagueness. For one thing, such an objection comes too late. More important, it overlooks the important and largely positive educational and political function of the concept. Functional literacy may not ‘exist’, but the concept is having a profound effect on language teaching and learning in schools.” (p. 6) In plaats van een exacte definitie is het volgens D’hertefelt et al. (2007) belangrijker dat men zich ervan bewust is welke gemeenschappelijke elementen een rol spelen bij de ontwikkeling van geletterde vaardigheden. Dit zijn volgens Drijkoningen (in D’hertefelt et al., 2007) de volgende: “Informatieverwerkende vaardigheden De definities omschrijven geletterdheid niet als iets dat beperkt is tot technisch kunnen lezen en schrijven en ook niet als iets dat mensen tekort hebben. Zij verwijzen naar een breed scala van vaardigheden, meer bepaald informatieverwerkende vaardigheden. Gedrukte en geschreven teksten Geletterdheid gaat over vaardigheden in relatie tot de gedrukte en geschreven taal. Gecijferdheid Er is geen tegenspraak over het al dan niet opnemen van gecijferdheid in de discussies rond geletterdheid. Uit de literatuur blijkt dat wanneer men spreekt over geletterdheid, de rekenkundige vaardigheden (in relatie tot gedrukte en geschreven informatie) steeds mee worden geïmpliceerd. Digitale geletterdheid Ook al komt ‘digitale geletterdheid’ nergens expliciet voor in de bovenstaande definities, toch is de notie impliciet sterk aanwezig. De meeste bovenvermelde definities verwijzen immers centraal naar het lezen en schrijven van geschreven en gedrukte informatie teneinde te kunnen functioneren in tal van situaties. In het leven van de eenentwintigste eeuw wordt die geschreven en gedrukte informatie steeds vaker en systematischer in elektronische vorm aangeboden, en vereist het kunnen functioneren in tal van situaties en het kunnen omgaan met digitale informatie. Context- en persoonsgebonden Geletterdheid en het probleem van laaggeletterdheid worden in de verschillende definities gelinkt aan de persoonlijke en maatschappelijke noden die men als individu heeft. In hoeverre iemand een “probleem” op vlak van geletterdheid ervaart, hangt heel nauw samen met de contexten waarin en de “teksten” waarmee hij moet kunnen functioneren. Dit kan voor eenzelfde persoon ook sterk verschillen voor diverse 6
contexten en teksten. Daarom bijvoorbeeld, werkt IALS met drie soorten geletterdheid, zodat deze diversiteit en niveaus van geletterdheid beter in kaart kunnen worden gebracht. Doel van geletterdheid Het doel van geletterdheid is volgens al de geciteerde definities tweeledig: (1) het kunnen functioneren in de maatschappij (thuis, werk, brede omgeving) en (2) zichzelf verder kunnen ontwikkelen.” (p. 8) Hierna zullen als aanvulling op bovenstaande gemeenschappelijke elementen van geletterdheid twee bestaande en veelgebruikte definities gegeven worden. Op basis van de definitie van Bohnenn et al. (2004), die een geletterd persoon beschrijven als iemand die beschikt over ‘voldoende basis op het gebied van lezen, schrijven en rekenen om effectief te kunnen handelen in persoonlijke en maatschappelijke situaties, in werk- en studiesituaties en om dit handelen flexibel te kunnen aanpassen aan veranderingen en nieuwe ontwikkelingen’, kan een laaggeletterd persoon als volgt omschreven worden: iemand die niet over voldoende basis beschikt op het gebied van lezen, schrijven en rekenen om effectief te kunnen handelen in persoonlijke, maatschappelijke, werk- en studiesituaties en dit handelen niet kan aanpassen aan veranderingen en nieuwe ontwikkelingen. Een andere manier om laaggeletterdheid te omschrijven is op basis van de IALS (International Adult Literacy Survey)-definitie van geletterdheid (in D’hertefelt et al., 2007, p. 7): ‘Vaardigheid om gedrukte en geschreven informatie te gebruiken om te functioneren in de maatschappij, om persoonlijke doelstellingen te bereiken en de persoonlijke kennis en kunde te ontwikkelen’. Een laaggeletterd persoon kan op basis van de IALS-definitie als volgt gedefinieerd worden: iemand die onvoldoende vaardigheden heeft om gedrukte en geschreven informatie te gebruiken om te functioneren in de maatschappij, om persoonlijke doelstellingen te bereiken en de persoonlijke kennis en kunde te ontwikkelen. 2.3
Laaggeletterdheid in Nederland
De groep Nederlanders die niet voldoet aan de minimumeisen van de samenleving op het gebied van geletterdheid is zeer heterogeen en vrij omvangrijk. Dat blijkt uit het IALSonderzoek, een internationaal onderzoek naar de mate van geletterdheid van de bevolking van meer dan twintig verschillende landen (Houtkoop, 1999). In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van dit onderzoek en de resultaten voor de Nederlandse context. De verschillende niveaus van geletterdheid, de groep laaggeletterden, oorzaken van laaggeletterdheid en manieren om laaggeletterdheid te herkennen zullen uiteengezet worden. Ten slotte zal kort
7
ingegaan worden op de effecten van laaggeletterdheid op het individu, de samenleving en het bedrijfsleven. 2.3.1. Het IALS- onderzoek Het doel van het IALS-onderzoek was om na te gaan in hoeverre volwassenen in staat zijn om relevante schriftelijke informatie uit hun dagelijkse omgeving te lezen en te begrijpen, dus over welke vaardigheden volwassenen beschikken in de omgang met hun omgeving en op welke punten zich tekorten voordoen. Aangezien steeds meer landen en internationale organisaties functionele geletterdheid zien als essentieel voor de economie, lag de nadruk daarom op de beroepsbevolking en op de geletterdheideisen die uit het werk voortvloeien. IALS is in eerste instantie uitgevoerd in Zweden, Duitsland, Nederland, Polen, Ierland, de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland (Duitse en Franse taalgebied), België (Vlaanderen), Nieuw Zeeland, Australië en het Verenigd Koninkrijk, maar later zijn er steeds nieuwe landen aan toegevoegd. Het IALS-onderzoek onderscheidt drie domeinen van functionele geletterdheid (Houtkoop, 1999), namelijk: “- proza; hierbij gaat het om de vaardigheid om kranten- en tijdschriftartikelen en andere verhalen te lezen en er correcte informatie aan te ontlenen; - document; hierbij gaat het om de vaardigheid om de informatie te begrijpen en te kunnen gebruiken uit documenten zoals sollicitatieformulieren, gebruiksaanwijzingen, bijsluiters, kaarten, tabellen en grafieken; - kwantitatief; hierbij gaat het om de vaardigheid om rekenkundige bewerkingen te kunnen toepassen zoals het invullen van een cheque, het bepalen van de prijs bij het doen van boodschappen, het berekenen van de rente van een lening en dergelijke.”(p. 8) De vaardigheden zijn gemeten met een test die onder een representatieve steekproef van de beroepsbevolking (drieduizend volwassenen tussen 16 en 65 jaar) werd afgenomen. Vervolgens zijn er schalen vastgesteld voor de drie domeinen van geletterdheid: proza, document en kwantitatief. De scores op die schalen zijn onderverdeeld in vijf niveaus, welke overeenkomen met opeenvolgende stadia van complexiteit in informatieverwerkende vaardigheden en – strategieën, aldus Houtkoop (1999); “Hoewel volwassenen die een score halen op niveau 1 niet over de hele linie als ‘analfabeten’ mogen worden bestempeld, ondervinden velen van hen grote problemen ten aanzien van het begrijpen en omgaan met teksten en rekentaken uit het leven van alledag. Ook volwassenen met een score op niveau 2 kunnen problemen ondervinden 8
wanneer het gaat om functionele geletterdheid. Door de toenemende vaardigheidseisen in het werk, thuis of in de samenleving loopt deze groep risico. Pas op de hogere niveaus 3 tot 5 is er geen sprake meer van risico ten aanzien van functionele geletterdheid. Voor niveau 5 is zelfs een hoog niveau van vaardigheid noodzakelijk. Omdat in verschillende landen de percentages volwassenen met niveau 5 gering waren, zijn in de internationale rapportage de niveaus vier en vijf samengevoegd. Dat is ook gebeurd in deze rapportage.” (p. 8) Volgens de UNESCO (in Bohnenn, 2007) is IALS-niveau drie gewenst om mee te kunnen draaien in de huidige informatiemaatschappij. Echter, Houtkoop (1999) geeft aan dat de empirische evidentie van een dergelijke uitspraak mager is en dat de uitspraak waarschijnlijk te hoog gegrepen en zeker te globaal is. Het is aannemelijk dat het gewenste IALS-niveau afhankelijk is van de context waarin een persoon zicht beweegt. Afhankelijk van opleidingsniveau en beroep kunnen andere geletterdheideisen gesteld worden aan de persoon in kwestie. Een voorbeeld: waar een schoonmaakmedewerker wellicht voldoende mee kan draaien in de informatiemaatschappij met IALS-niveau twee, zal van een basisschooldirecteur wellicht IALSniveau vijf verwacht worden. 2.3.2. CEFR taalniveaus De IALS- niveaus zijn door de Nederlandse Taalunie (NTU) met verschillende Nederlandse en Vlaamse referentiekaders vergeleken. Voor het doel van dit onderzoek wordt hier alleen het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR) afgezet tegen het IALS, aangezien het CEFR gebruikt zal worden bij de analyse van enkele teksten die binnen Asito gehanteerd worden. Het CEFR is onderverdeeld in zes niveaus naar mate de opeenvolgende stadia van complexiteit in talige vaardigheden, namelijk A1, A2, B1, B2, C1 en C2. Hierbij staat de A voor basis gebruiker, de B voor zelfstandige gebruiker en de C voor vaardige gebruiker 1. De afbeelding hieronder verduidelijkt de niveaus2.
1
‘Gemeenschappelijk Europees Referentiekader, ontleend aan http://nl.wikipedia.org/wiki/Gemeenschappelijk_ Europees_referentiekader, 19/08/2010. 2 ‘De Gemeenschappelijke Referentieniveaus, Afbeelding 1, ontleend aan http://taalunieversum.org/onderwijs/ gemeenschappelijk_europees_referentiekader/3/2/, 19/08/2010.
9
Figuur 1 De Gemeenschappelijke Referentieniveaus
A Basisgebruiker
A1 (doorbraak)
B Onafhankelijke gebruiker
A2 (tussenstap)
B1 (drempel)
B2 (uitzicht)
C Vaardige gebruiker
C1 (effectief operationele vaardigheid)
C2 (beheersing)
In onderstaande tabel is weergegeven hoe de niveaus van IALS en CEFR vergeleken zijn door de Nederlandse Taal Unie (ontleend aan het schema in Bohnenn et al., 2004, p. 15). IALS - niveaus 1 2 3
CEFR- niveaus A1 A2 B1
De vergelijking betreft slechts de lagere niveaus, omdat deze voldoende zijn voor het aanduiden van laaggeletterdheid. Als mensen met niveau één en twee laaggeletterd worden genoemd (zoals de UNESCO doet) zou iemand pas geletterd zijn wanneer hij functioneert op B2 niveau of hoger. Houtkoop (1999) zegt hierover echter: “Meestal wordt verwezen naar het feit dat mensen die werkzaam zijn in economische groeisectoren zich veelal op niveau 3 of hoger bevinden. Indien het criterium van niveau 3 serieus genomen wordt, dan is het wat ontnuchterend te constateren dat in veel van de onderzochte landen (meer dan) de helft van de beroepsbevolking zich onder dat niveau bevindt. In Nederland gaat het, afhankelijk van de schaal, om 35% tot 40% van de beroepsbevolking, wat ruwweg neerkomt op drie tot vier miljoen mensen.” (p. 9) 2.3.3. Laaggeletterden in Nederland Volgens de richtlijnen van het IALS blijkt dat in Nederland 1,5 miljoen mensen tussen de 16 en 74 jaar laaggeletterd zijn (IALS -niveau één), waarvan ongeveer een derde allochtoon is. Volwassenen die functioneren op een niveau dat lager ligt dan het IALS- niveau twee (of CEFRniveau B1) worden volgens Bohnenn et al. (2004) laaggeletterd genoemd. Daarbinnen onderscheiden zij drie verschillende groepen:
10
mensen die niet of nauwelijks naar school zijn geweest; gezien de leerplicht in Nederland is de groep autochtonen die geen of nauwelijks scholing heeft gehad erg klein, dit in tegenstelling tot volwassen allochtonen. Een deel van hen heeft om uiteenlopende redenen (zoals armoede of oorlog) in het land van herkomst weinig of geen kansen gehad om onderwijs te volgen. mensen die wel naar school zijn geweest maar daar onvoldoende hebben leren omgaan met schriftelijke taken; door algemene leerproblemen, een handicap, dyslexie of andere factoren (dan heeft het bijvoorbeeld te maken met een lage sociaal- economische situatie of persoonlijke kenmerken). tweedetaalverwervers die het geschreven Nederlands nog niet beheersen; allochtonen die in hun eigen taal een voldoende hoog niveau van geletterdheid hebben verworven, maar laaggeletterd zijn gebleven in het Nederlands door beperkte mogelijkheden tot scholing of stagnatie door oudere leeftijd of trauma’s. Het wordt duidelijk dat verschillende factoren een mogelijke indicator zijn voor de kans op laaggeletterdheid. De factoren die Bohnenn et al. (2004) noemen zijn onderwijs, afkomst, moedertaal, sociaal-economische status, leerproblemen, dyslexie, handicaps, leeftijd en trauma’s. Dit soort gegevens worden ook wel proxy gegevens genoemd. Vos en De Vries (2007) voegen toe dat er vaak niet één specifieke oorzaak aan te wijzen is voor laaggeletterdheid, maar dat het vaak gaat om een combinatie van factoren. Zij (Vos & De Vries, 2007) geven aan dat een verhoogd risico om laaggeletterd te worden mensen zijn: Met algemene leer- en gedragsproblemen, zoals concentratiestoornissen en een tekort aan discipline en met specifieke lees- en schrijfproblemen, zoals taalzwakte en dyslexie; Met een taalachterstand omdat thuis dialect wordt gesproken of een buitenlandse taal (bijvoorbeeld 2e en 3e generatie immigranten); Die opgroeien in een ‘taalarme’ omgeving zonder boeken, kranten en tijdschriften; Met een problematische thuissituatie; Met groot schoolverzuim en weinig opleiding (bijvoorbeeld vanwege ziekte, lichamelijke handicap, spijbelen, voortijdig schoolverlaten of een reizend bestaan); Die op school onvoldoende aandacht en begeleiding kregen; Bij wie de vaardigheden zijn weggezakt omdat ze deze onvoldoende (kunnen) gebruiken; die moeite hebben om zich aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen, zoals het gebruik van internet, e-mail, geldautomaten en kaartjesautomaten. (p.6)
11
2.3.4. Economische en welzijnseffecten van laaggeletterdheid Laaggeletterdheid heeft economische effecten op verschillende terreinen. Hierover is gerapporteerd door Groot en Maassen van den Brink (2006) in opdracht van de Stichting Lezen en Schrijven. Zij omschrijven effecten op de volgende drie niveaus; a. werkloosheid: laaggeletterden zijn veel vaker werkloos dan hooggeletterden. Onder laaggeletterden is ruim één op de vijf (20,3%) werkloos. Van de werkende beroepsbevolking is ongeveer 5% laaggeletterd. Dit percentage is bijna driemaal zo hoog onder werklozen. b. gezondheid: Laaggeletterden hebben minder vaak een zeer goede gezondheid en zeggen vaker dat hun gezondheid matig of slecht is. Tevens maken zij meer gebruik van gezondheidszorg dan hooggeletterden. c. criminaliteit: hooggeletterden geven vaker aan overtredingen en (lichte) delicten te hebben begaan. Lager geletterden hebben daarentegen iets vaker zwaardere delicten gepleegd. De drie hierboven genoemde effecten zijn omgerekend naar de kosten die gepaard gaan met laaggeletterdheid. Als de problematiek van laaggeletterdheid niet bestond zou op uitkeringen 456 miljoen euro worden bespaard, op gezondheidszorg 61 miljoen euro en op het terrein van justitie 19,5 miljoen euro. Laaggeletterdheid kost Nederland dus elk jaar 537 miljoen euro (Groot & Maassen van den Brink, 2006). Dit betreft de besparingen die de overheid kan realiseren door te investeren in geletterdheid, hetgeen losstaat van de welvaartseffecten. De welvaartseffecten verwijzen naar de opbrengsten doordat geletterdheid het gezondheidskapitaal en het sociale kapitaal (in de vorm van een grotere maatschappelijke participatie) van de bevolking vergroot en doordat geletterdheid bijdraagt aan vergroting van de kwaliteit van leven. Bohnenn et al. (2004) zeggen in dit verband dat veel mensen zich schamen voor hun lees- en schrijfproblemen en zij dit niet aanpakken vanwege de angst om door anderen ‘betrapt’ te worden. Door de beperkte toegang tot informatie zijn laaggeletterden vaak afhankelijk van hun partner, familie en/of vrienden of hebben soms zelfs een geïsoleerd bestaan. De totale waarde van de welvaartseffecten van het uitbannen van analfabetisme worden door Groot en Maassen van den Brink (2006) geschat op tien tot tweeëntwintig procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP), dit is de totale waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (gewoonlijk een jaar). 2.4
Laaggeletterdheid in bedrijven
Door ontwikkelingen als toenemende digitalisering, maar ook grotere behoefte aan kennis worden steeds hogere en andere eisen gesteld aan mensen om deel te nemen aan de kenniseconomie. De kenniseconomie vraagt om werknemers die mondeling en schriftelijk goed 12
kunnen communiceren (Bohnenn et al., 2004). Volgens Vos et al. (2007) zijn geletterde en goed opgeleide werknemers productiever, wat een hogere economische groei met zich meebrengt. In bijna alle banen is het nodig dat medewerkers zich bijscholen. Omdat bijscholing voor laaggeletterden vaak te moeilijk is en zij cursussen daarom liever vermijden, lopen zij een hoger risico om uiteindelijk ontslagen te worden. Volwassen laaggeletterden zijn bovendien vaker werkloos en maken daardoor vaker aanspraak op de sociale zekerheid. Daarnaast blijkt dat laaggeletterdheid een negatief effect heeft op het inkomensniveau. Een structurele aanpak van laaggeletterdheid leidt dus tot besparingen (minder uitkeringen) en kan daarnaast ook winst opleveren (hogere belastinginkomsten), aldus Vos et al. (2007). In werksituaties kunnen de volgende kenmerken wijzen op laaggeletterdheid van de medewerker, volgens de stichting Lezen & Schrijven (z.j.). De medewerker in kwestie toont nooit belangstelling voor een cursus die het bedrijf aanbiedt, is onzeker over de eigen inbreng in vergaderingen, heeft tijdens het werkoverleg moeite te begrijpen waar het over gaat, heeft moeite met werkinstructies of werkroosters, leest geen veiligheidsinstructies en leest geen nieuwsbrieven of mededelingen op een (elektronisch) prikbord. 2.4.1. De aanpak van laaggeletterdheid op de werkvloer De Stichting van de Arbeid (in Stichting van de Arbeid, 2010) heeft in 2007 het advies “Toekomst voor laaggeletterden, een opdracht voor het bedrijfsleven” uitgebracht. Dit advies heeft als doel de bewustwording van werkgevers en werknemers te vergroten waar het gaat om de herkenning van laaggeletterdheid. Het bevat aanbevelingen aan werkgevers, werknemers, ondernemingsraden, opleiding- en ontwikkelingsfondsen en de overheid over de bevordering van de aanpak van laaggeletterdheid in bedrijven. Bestrijding van laaggeletterdheid in bedrijven heeft meer effect wanneer ervoor wordt gezorgd dat er geen nieuwe laaggeletterden de arbeidsmarkt op komen. Het basis-, voortgezet- en beroepsonderwijs, het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), gemeenten en re-integratiebedrijven moeten zich ervoor inspannen dat elke leerling en elke werkzoekende voldoende vaardigheden beheerst op het gebied van lezen, schrijven en rekenen om te kunnen functioneren in de samenleving en op de arbeidsmarkt (Stichting van de Arbeid, 2010). Hiertoe hebben de Stichting van de Arbeid en de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Jeugd en Gezin in september 2007 het Convenant Laaggeletterdheid (zie bijlage 1) getekend. De uiteindelijke doelstelling is dat het totale aantal laaggeletterden (circa 1,5 miljoen) met 60% wordt teruggebracht in 2015. Voor het aantal werkende laaggeletterden (circa 420.000) betekent dit een daling tot 168.000 laaggeletterden (Stichting van de Arbeid, 2010). Dit moet mede bereikt worden door ervoor te zorgen dat er na 2011 geen nieuwe laaggeletterde leerlingen het onderwijs uitstromen en op de arbeidsmarkt 13
instromen. Wat betreft de financiering van cursussen om laaggeletterdheid aan te pakken wordt een beroep gedaan op zowel de werkgever als de overheid; de werkgever is verantwoordelijk voor de gemiste inkomsten doordat de medewerker een cursus volgt en de werkende laaggeletterden kunnen gebruik maken van de educatiefaciliteiten die gemeenten bieden (Stichting FNV Pers, 2008). Bovengenoemde ambities hebben volgens de Stichting van de Arbeid (2010) nog niet geresulteerd in een structurele aanpak in bedrijven en sectoren. In de praktijk wordt tegen een aantal obstakels aangelopen, zoals onbekendheid met het probleem bij de werkgever, schaamte voor het gebrek aan lees- en schrijfvaardigheid door de werknemer, moeite met het vinden van de juiste cursus, het vinden van financieringsbronnen en onbekendheid met het Convenant Laaggeletterdheid. 2.4.2. De schoonmaakbranche De inspanningen door het bedrijfsleven zijn door de Stichting van de Arbeid (2010) in de ‘Monitor aanpak laaggeletterdheid in bedrijven 2008-2009’ geëvalueerd voor verschillende branches, waaronder ook de schoonmaak. Hoe de Stichting van de Arbeid tot deze resultaten is gekomen wordt in de monitor niet omschreven. Toch wordt hieronder omschreven wat volgens hen de inspanningen zijn geweest in de schoonmaakbranche ten aanzien van laaggeletterdheid. De schoonmaakbranche geeft een wisselend beeld volgens de Monitor aanpak laaggeletterdheid in bedrijven 2008-2009 (Stichting van de Arbeid, 2010). De brancheorganisatie ‘Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten’ (OSB) is volgens de genoemde monitor terughoudend omdat de animo binnen de branche in het verleden beperkt was. Een aantal bedrijven zoals het schoonmaakbedrijf ‘CSU Total Care’ is goed van start gegaan met het signaleren van laaggeletterdheid en het activeren van werknemers om een cursus te volgen. CSU is de eerste partij in de schoonmaak- en beveiligingsbranche die laaggeletterdheid zo breed aanpakt. Hoe zij dat in de praktijk echter hebben aangepakt wordt nergens toegelicht. CSU heeft zich in 2008 in een convenant tot doel gesteld om het aantal laaggeletterden in 2015 met 60% is terug te dringen tot maximaal 200 medewerkers (= 2% van de bijna 10.000 medewerkers). Hoe CSU dit in de praktijk vorm gegeven heeft wordt niet besproken. Wel kan op basis van de bovenstaande gegevens, mits deze juist zijn, uitgerekend worden dat CSU uitgegaan is van een startsituatie van 500 laaggeletterden, een percentage van 5% van de bijna 10.000 medewerkers. Het is een mogelijkheid dat CSU uitgegaan is van de berekening van Maassen en Van den Brink, dat 5% van de beroepsbevolking laaggeletterd is. Gezien het feit dat in de schoonmaakbranche gemiddeld relatief veel laaggeschoolde en allochtone werknemers werkzaam zijn is het 14
discutabel of CSU conform de werkelijkheid heeft ingezet met een schatting van 5% laaggeletterden in het bedrijf. Bij andere schoonmaakbedrijven gaat het signaleren en het aanmelden van cursisten voor cursussen minder snel. Dit zou voornamelijk te maken hebben met het groot aantal verschillende plaatsen waar schoonmaakmedewerkers werkzaam zijn. Hierdoor is het vaak lastig medewerkers op de werkvloer te organiseren voor het volgen van een cursus (Stichting van de Arbeid, 2010). Binnen de schoonmaakbranche is Asito een landelijke speler op de markt. Asito geeft aan dat zij laaggeletterdheid niet als een probleem zien voor het bedrijf. Volgens de directie krijgen zij van leidinggevenden geen signalen dat er iets aan de hand is of dat er iets gedaan moet worden aan het verbeteren van de geletterdheid van haar medewerkers. Wel is de directie zich ervan bewust dat laaggeletterdheid binnen Asito mogelijk wel negatieve gevolgen heeft, maar dat zij óf niet in verband worden gebracht met laaggeletterdheid óf niet (of minder) zichtbaar zijn. Mede in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is Asito geïnteresseerd in de vraag of laaggeletterdheid al dan niet een probleem is voor Asito, zowel vanuit het oogpunt van werkgever als werknemer (Witte, persoonlijke communicatie, 10 juni 2010). Op basis van deze behoefte is onderhavig onderzoek geïnitieerd en uitgevoerd. Een eerder soortgelijk onderzoek is uitgevoerd door Timmermans (2004). Zij onderzocht het schriftgebruik en de leesvaardigheid van medewerkers in een wasserij, waarbij gebruik werd gemaakt van inschattingen van taalvaardigheid van de medewerkers door de leidinggevenden en van zelfinschatting van de medewerkers zelf over hun eigen taalvaardigheid. Timmermans (2004) concludeert in haar onderzoek dat leidinggevenden het niveau van leesvaardigheid van de medewerkers gemiddeld beter inschatten dan dat de medewerkers dat zelf doen. In de resultaten van het onderzoek bij Asito zal op de conclusie van Timmermans (2004) worden teruggekomen om te achterhalen of haar conclusies de resultaten van deze scriptie ondersteunen. In het volgende hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de bedrijfsstructuur van Asito en zal de methode van onderzoek gespecificeerd worden.
15
3.
Methode van onderzoek
In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode besproken die gebruikt is om het doel van dit onderzoek te bereiken, namelijk “het achterhalen of mogelijke laaggeletterdheid van medewerkers een probleem vormt voor het bedrijf”. Omdat in dit onderzoek verschillende werknemers van Asito betrokken zijn, is het belangrijk om duidelijk te hebben hoe de verschillende functies zich tot elkaar verhouden. Om deze reden begint dit hoofdstuk met een korte uitleg van de bedrijfsstructuur van Asito. Vervolgens komen de probleemstelling en de onderzoeksvragen aan bod en wordt er ingegaan op de opzet en uitvoering, de onderzoekspopulatie en de onderzoeksinstrumenten van het onderzoek. 3.1
Bedrijfsstructuur Asito
Om de probleemstelling, de onderzoeksvragen en de keuzes voor de methode van onderzoek te begrijpen wordt hieronder eerst de bedrijfsstructuur van Asito uitgelegd, zie figuur 2. Figuur 2 Bedrijfsstructuur Asito
Directie
Regiomanager
Regiomanager
Vestigingsmanager
Vestigingsmanager
Vestigings-
Objectleider
Objectleider
Objectleider
Regiomanager
manager
Medewerkers
Asito kent een directie, welke bestaat uit de algemeen directeur, een directeur Juridische & Algemene zaken, een directeur Marketing & Sales, een directeur HRM (Human Resource Management), en een directeur Medical. Naast deze afdelingen kent Asito een aantal regiomanagers. Per vestiging is er vervolgens een vestigingsmanager aangesteld, die op zijn/haar beurt enkele objectleiders aanstuurt. Een objectleider regelt de uitvoering van de 16
werkzaamheden voor één (of soms meerdere) opdrachtgever(s). Vaak is dat een bepaald pand (object) dat moet worden onderhouden. Objectleiders sturen de medewerkers aan die de schoonmaakwerkzaamheden daadwerkelijk uitvoeren. Wanneer in dit rapport gesproken worden over ‘leidinggevenden’ gaat het om de vestigingsmanagers landelijk, inclusief de objectleiders van de vestiging Tilburg. Wanneer gesproken wordt over werknemers gaat het dus niet om alle werknemers van Asito, maar worden de schoonmaakmedewerkers bedoeld. 3.2
Probleemstelling en onderzoeksvragen
De vraag vanuit Asito is óf er een probleem bestaat met laaggeletterdheid binnen Asito en als dat zo blijkt te zijn, waaruit dat probleem dan bestaat. Asito zou graag te weten willen komen: 1) of het aannemelijk is dat er werknemers zijn die niet voldoende geletterd zijn om de taalsituaties aan te kunnen die van hen verwacht worden; 2) of laaggeletterdheid direct een probleem vormt voor Asito; en 3) of laaggeletterdheid indirect een probleem vormt voor Asito. Met een direct probleem worden gevolgen voor de werkuitvoering bedoeld (zoals nauwkeurig werken, verzuim, het nakomen van afspraken en ongevallen op de werkvloer). Met een indirect probleem worden minder direct aanwijsbare gevolgen bedoeld (zoals winst, kwaliteit dienstverlening, imago en acquisitie). Vanuit bovenstaande kan de volgende vraagstelling geformuleerd worden: Hoofdvraag Is laaggeletterdheid een probleem voor Asito, zowel direct als indirect? Vanuit deze hoofdvraag kunnen meerdere deelvragen gesteld worden. Deze worden hieronder uiteengezet. Elke deelvraag zal verderop in dit hoofdstuk verbonden worden aan een deel van de onderzoeksmethode, zodat zichtbaar wordt hoe getracht is om antwoord te krijgen om elke deelvraag, om uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Deelvragen 1. Zijn er binnen Asito werknemers zijn die niet voldoende geletterd zijn om de schriftelijke taalsituaties aan te kunnen die van hen verwacht worden met betrekking tot werkuitvoering en werknemerschap? 2. Welke teksten zijn volgens de medewerkers zelf en volgens de leidinggevenden voor hun medewerkers moeilijk of niet leesbaar? 3. In hoeverre zijn de leidinggevenden op de hoogte van wat laaggeletterdheid inhoudt? 4. Is laaggeletterdheid volgens leidinggevenden een direct probleem voor Asito (nauwkeurig werken, verzuim, afspraken nakomen, ongevallen)?
17
5. Is laaggeletterdheid volgens leidinggevenden van indirect probleem voor Asito (winst, kwaliteit dienstverlening, imago, acquisitie)? De doelstelling van het onderzoek is de volgende: Door erachter te komen of laaggeletterdheid binnen Asito bestaat en in welke mate kan onderzocht worden of dit voor Asito nadelige gevolgen heeft. Wanneer blijkt dat laaggeletterdheid directe of indirecte negatieve gevolgen heeft kan aannemelijk worden gemaakt dat laaggeletterdheid een probleem is voor Asito. Op basis van de resultaten kan Asito zich verder beraden of het wenselijk is om laaggeletterdheid al dan niet aan te pakken binnen het bedrijf. 3.3
Opzet en uitvoering
Het onderzoek valt onder exploratief onderzoek en is gedeeltelijk kwalitatief en gedeeltelijk kwantitatief van aard. Voor dit type onderzoek is gekozen, omdat er binnen Asito niet eerder onderzoek is gedaan naar laaggeletterdheid. Omdat er geen gegevens beschikbaar waren over laaggeletterdheid of over zaken die daar mogelijk mee verband houden is gekozen voor een verkennend onderzoek. Het betreft een screening van Asito landelijk, aangevuld met een casestudy van Asito Tilburg. De combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve data maken mogelijk dat er aannames gemaakt kunnen worden met betrekking tot Asito in het geheel. Voor een casestudy is gekozen gezien de randvoorwaarden met betrekking tot de omvang van een masterscriptie. Hierna wordt uitgelegd welke drie methoden gebruikt zijn en waarom. 3.3.1. Survey-onderzoek leidinggevenden Om een beeld te krijgen van de personele samenstelling op de verschillende vestigingen van Asito en om te onderzoeken of laaggeletterdheid bekend is bij leidinggevenden, hoeveel medewerkers volgens hen laaggeletterd zijn en welke teksten volgens hen voor hun medewerkers moeilijk of niet leesbaar zijn is per e-mail een vragenlijst verspreid onder alle vestigingsmanagers landelijk en alle objectleiders in Tilburg. Het survey tracht (mede) antwoorden te geven op de deelvragen één tot en met vijf. 3.3.2. Interviews medewerkers Tilburg Om kwalitatieve informatie te verkrijgen over de vestiging Tilburg in het bijzonder is een interview afgenomen bij 23 medewerkers van Asito Tilburg. Omdat de interviews met de medewerkers, vanwege een mogelijk laag niveau van taalvaardigheid, mondeling moesten worden afgenomen, konden gezien de tijd die voor een scriptie staat slechts een beperkt aantal medewerkers onderzocht worden. De interviews trachten (mede) antwoord te geven op de onderzoeksvragen één en twee. 18
3.3.3. Documentanalyse De teksten waarmee de medewerkers bij Asito in aanraking komen zijn geanalyseerd op taalniveau. Deze taalniveaus zijn vergeleken met de inschattingen van leidinggevenden hoeveel procent van werknemers deze teksten met moeite of helemaal niet kunnen lezen. Op deze manier kunnen op kleine schaal aannames worden gedaan over de taalvaardigheid van de medewerkers bij Asito. Deze aannames zijn gebaseerd op (zelf)inschattingen van medewerkers en leidinggevenden. De documentanalyse tracht (mede) antwoord te geven op onderzoeksvraag één. 3.4
Onderzoekspopulatie
Om te onderzoeken of laaggeletterdheid een probleem vormt voor Asito zijn verschillende onderzoekseenheden onderzocht. Deze worden hieronder genoemd, er wordt omschreven met welk doel de betreffende onderzoekseenheden zijn gekozen en ten slotte hoe zij gekozen zijn. 3.4.1. Leidinggevenden Gezien het beperkt aantal vestigingsmanagers landelijk en het feit dat dit onderdeel het kwantitatief onderzoek betreft is ervoor gekozen om alle vestigingsmanagers mee te nemen in het survey-onderzoek. De vestigingsmanagers zijn benaderd per e-mail vanuit de vestiging Tilburg om de vragenlijst in te vullen en weer per e-mail te retourneren. De vragenlijst is verstuurd naar alle 73 vestigingsmanagers van Asito. Hiervan zijn 46 vragenlijsten ingevuld en teruggestuurd, waarmee de respons op 63% ligt. Deze 46 vragenlijsten zijn afkomstig van vestigingen verspreid over het gehele land. In deze scriptie zal daarom ook gesproken worden van het ‘landelijk gemiddelde’. Vanwege het feit dat het onderzoek een casestudy betreft van de vestiging Tilburg is ervoor gekozen om alleen van deze vestiging naast de vestigingsmanagers ook de objectleiders mee te nemen in het survey-gedeelte. De vragenlijst is verstuurd naar alle negen objectleiders in Tilburg. Hiervan zijn zes vragenlijsten ingevuld en teruggestuurd, waarmee de respons op 66,7% ligt. Van alle leidinggevenden (N=82) zijn in totaal 52 vragenlijsten ingevuld. De totale respons van de leidinggevenden ligt hiermee op 63,4%. 3.4.2. Selectie medewerkers Vanuit de vestiging Tilburg hebben 23 medewerkers hun medewerking verleend aan een interview. Op 12 juli 2010 waren er in Tilburg 211 medewerkers werkzaam. Deze selectie betreft dus 10,9% van de medewerkers in Tilburg. De interviews zijn afgenomen op basis van selectie, omdat een interview tijdrovend is en niet alle medewerkers meegenomen kunnen worden in het onderzoek. Omdat de werknemers niet geselecteerd konden worden op basis van bestaande gegevens die volgens de literatuur samenhangen met laaggeletterdheid, is 19
ervoor gekozen om de medewerkers te selecteren op basis van een vermoeden van laaggeletterdheid. De selectie van medewerkers is gedaan in overleg met en door Asito Tilburg. De vestigingsmanager heeft in overleg met de objectleiders een namenlijst opgesteld van medewerkers. Deze medewerkers zijn door de onderzoeker telefonisch benaderd met de vraag deel te nemen aan het interview. In enkele gevallen heeft de betreffende objectleider de medewerkers zelf benaderd. Van de 32 benaderde werknemers hebben er uiteindelijk 23 hun medewerking verleend. Anderen waren op vakantie, telefonisch niet bereikbaar, hadden het te druk of wilden liever niet deelnemen. De genomen steekproef is wat betreft geslacht en sekse vergeleken met alle medewerkers van Asito Tilburg (onderzoekspopulatie). Hieruit is gebleken dat er in de genomen steekproef meer mannen hebben deelgenomen (56,5% man) dan in de onderzoekspopulatie (12,8% man). Wanneer de resultaten significante verschillen laten zien in de antwoorden die mannen en vrouwen gegeven hebben moeten conclusies voorzichtig genomen worden. Of dit daadwerkelijk aan de orde is zal besproken worden in de conclusies. De gemiddelde leeftijd van de medewerkers die geïnterviewd zijn is 36,7 jaar (sd=9.97) en van alle medewerkers van Tilburg 35,7 jaar (sd=13.1). 3.4.3. Teksten Asito De teksten zijn gekozen op basis van wat medewerkers van Asito geacht worden te kunnen lezen, zowel wat betreft werkuitvoering als werknemerschap. De teksten die zijn geselecteerd zijn het contract, veiligheidsinstructies, etiketten, een werkrooster, een artikel uit het personeelsblad, de CAO en het verzuimreglement. Er is gekozen voor één van de meest gangbare etiketten en uit lange, omvangrijke teksten, zoals de CAO, zijn onderdelen geanalyseerd. Bij het bepalen van een dergelijk onderdeel is gekeken naar de representativiteit ten opzichte van de hele tekst en is een onderdeel geanalyseerd van ongeveer één pagina. Door te analyseren op welk taalniveau de teksten geschreven zijn en dit naast de resultaten te leggen van wat de medewerkers zelf (zeggen te) kunnen lezen en hoe leidinggevenden dit inschatten, wordt duidelijk voor hoeveel medewerkers bepaalde teksten naar inschatting/zelfinschaling moeilijk of niet leesbaar zijn. Omdat aan elke tekst een taalniveau is verbonden wordt op kleine schaal zichtbaar op welk niveau men teksten aankan en vanaf welk niveau dit (te) moeilijk wordt. 3.5
Onderzoeksinstrumenten
De onderzoeksinstrumenten die gebruikt worden zijn de vragenlijsten voor de leidinggevenden, de interviews voor de medewerkers en de criteria om documenten te beoordelen op taalniveau. Deze onderzoeksinstrumenten zullen hier omschreven worden.
20
3.5.1. De vragenlijst De vragenlijst betreft een digitale vragenlijst met voornamelijk gesloten vragen met vooraf bepaalde antwoordcategorieën. Bij sommige vragen was er de mogelijkheid om toelichting te geven en een enkele vraag was een open vraag. Voor deze vorm is gekozen, omdat de vragenlijsten per e-mail werden afgenomen en dus voor iedereen duidelijk moesten zijn. Omdat doorvragen niet mogelijk was is bij sommige vragen de respondenten de gelegenheid gegeven om hun antwoord toe te lichten. Er zijn vijf vragen gesteld om achtergrondinformatie te verkrijgen over de leidinggevenden zelf. Deze vragen hebben betrekking op de functie (vestigingsmanager of objectleider) het geslacht, hoeveel medewerkers zij onder supervisie hebben, de vestiging en hun bekendheid met laaggeletterdheid. De overige veertien vragen gaan over de medewerkers die de leidinggevenden onder hun supervisie hebben. Deze vragen hebben betrekking op gegevens die mogelijkerwijs verband houden met laaggeletterdheid, zoals het percentage allochtone medewerkers, gevolgde opleiding(en), Nederlands als moedertaal, gesproken talen privé en op de werkvloer, verzuim, ongevallen en op de moeilijkheidsgraad van de teksten bij Asito. De volledige vragenlijst is opgenomen in bijlage 2. 3.5.2. Het interview Het interview is een semigestructureerd interview met een combinatie van gesloten en open vragen. Voor deze vorm van interview is gekozen, omdat het de kans biedt om kwalitatieve gegevens te verkrijgen van een kleine groep medewerkers. Het interview werd mondeling afgenomen aan de hand van een interviewschema. Hierin zijn vragen opgenomen wat betreft geslacht, leeftijd, geboorteland, etniciteit, gesproken talen, genoten opleiding(en), het dienstverband, ziektefrequentie, dyslexie, arbeidsconflicten en het leesgedrag van de medewerkers. Het interviewschema dat gebruikt is om het interview af te nemen is opgenomen in bijlage 3. In het interview was tevens een onderdeel verwerkt dat omschreven zou kunnen worden als een soort assessment, waarbij medewerkers gevraagd is om de betreffende teksten te lezen en te beoordelen op leesbaarheid. De gebruikte teksten zijn terug te vinden in de bijlagen vier tot en met tien. Zij konden hierbij kiezen uit de antwoorden ‘heel makkelijk’, ‘makkelijk’, ‘normaal’, ‘moeilijk’, en ‘heel moeilijk’. De medewerkers kregen de teksten in handen met de instructie dat het niet gaat om wat zij reeds weten door hun werkervaring, maar om de mate van moeilijkheid van de tekst. Wanneer de tekst gelezen was en medewerkers een reactie gaven, werd ter controle en/of bij twijfel of onduidelijkheid doorgevraagd. Voorbeelden hiervan zijn de medewerker vragen of zij in eigen woorden kunnen vertellen wat er staat (samenvatten), of vragen of ze van mening zijn dat er veel moeilijke woorden instaan. Op basis van deze vragen werd het antwoord soms bijgesteld. Dit onderdeel van het interview zal hierna ‘zelfinschaling’
21
genoemd worden. De zelfinschaling nam over het algemeen ongeveer 15 minuten in beslag. Het gehele interview duurde per werknemer ongeveer een uur. 3.5.3. Criteriaschema tekstinschaling Om de teksten te beoordelen op taalniveau is gebruik gemaakt van het criteriaschema van Sugito (2004). Het volledige criteriaschema is opgenomen in bijlage 11. Dit schema let op verschillende tekstkenmerken om het taalniveau ervan te bepalen. Enkele van deze kenmerken zijn het figuurlijk taalgebruik, uitdrukkingen, jargonwoorden, intellectuele woorden, tekst-, alinea-, zins- en woordlengte, of de woorden concreet of abstract zijn en de mate van formaliteit van de tekst. Deze tekstkenmerken krijgen een waarde tussen de één en de vijf toegekend. De gemiddelde score laat het taalniveau zien van de betreffende tekst. In de literatuurverkenning is al opgenomen hoe de IALS niveaus zich verhouden tot het CEFR. De NT2 niveaus (één tot en met vijf) die Sugito hanteert verhouden zich als volgt tot de CEFR taalniveaus (A1 tot en met C1); 1= A1 2= A2 3= B1 4= B2 5= C1 Ter illustratie wordt besproken hoe een tekst beoordeeld is volgens het schema van Sugito (2004). Hieronder één van de twee geanalyseerde artikelen, namelijk artikel 33 ‘Studiekosten’. De belangrijkste punten van het criteriaschema zullen hierna besproken worden. Figuur 3 CAO schoonmaakbranche, artikel 33 ‘Studiekosten’ ARTIKEL 33 STUDIEKOSTEN 1. De kosten van de opleiding(en) tijdens de inleerperiode, als bedoeld in artikel 32 lid 1 en 2, en 100% van de voor deze opleiding(en) betaalde cursusuren kunnen door de werkgever worden gedeclareerd bij de RAS. 2. De werkgever kan 50% van de kosten voor de betaalde cursusuren van de opleidingen als bedoeld in artikel 32 lid 3 in rekening brengen bij SVS. 3. De werknemer die met toestemming van de werkgever aan de in artikel 32 lid 3 genoemde opleidingen deelneemt, ontvangt voor iedere cursusuur een vergoeding ter grootte van het voor hem geldende basisuurloon. Daarnaast kan de werknemer met in achtneming van een dien aangaand reglement van SVS de kosten die samenhangen met de opleiding, bij SVS declareren. 4. Het O&O-fonds is opgericht om branchegerichte opleidingen te stimuleren en te betalen. Voor de statuten en reglementen van het O&O-fonds, als onderdeel van de CAO, wordt verwezen naar de website van de RAS.
Het criteriaschema let, zoals gezegd, op verschillende tekstkenmerken, waarvan er hier een
22
aantal besproken worden. Één van de tekstkenmerken is hoe specifiek het woordgebruik is voor de tekstsoort. In de tekst staan een aanzienlijk aantal woorden of zinnen die specifiek te noemen zijn voor een CAO, zoals ‘artikel 32 lid 1 en 2’, ‘met inachtneming van een dien aangaand reglement’, branchegerichte’, ‘statuten en reglementen’ en de afkortingen ‘RAS’, ‘SVS’ en ‘O&O-fonds’. Het criteriaschema geeft de mogelijkheid om te kiezen tussen vijf waarden, in dit geval kies je voor één wanneer het woordgebruik heel algemeen is en voor vijf wanneer het woordgebruik heel specifiek is. Bij de analyse van deze tekst is hier gekozen voor waarde vijf. Een ander criterium is hoe formeel het taalgebruik van de tekst is. Dit criterium is tevens ingeschaald op waarde vijf, zeer formeel. Ook wordt gelet op het aantal verschillende jargonwoorden in de tekst die daar niet verklaard worden. De jargonwoorden zijn in de tekst zijn bijvoorbeeld inleerperiode, RAS, basisuurloon, branchegerichte en O&O-fonds. Er zijn negen verschillende jargonwoorden geteld en volgens het schema van Sugito (2004) verdient een score tussen een en zestien jargonwoorden een waarde van vier. Tevens wordt gekeken naar zinnen waarbij de hoofdgedachte niet aan het begin van de zin staat en naar zinnen met meer dan één hoofdgedachte. In deze tekst komt dit relatief vaak voor, waardoor beide kenmerken zijn beoordeeld met een waarde van vijf. Ten slotte zal hier de zinslengte worden besproken. Bij de zinslengte wordt het aantal woorden gedeeld door het aantal zinnen. Bovenstaande tekst telt 154 woorden en zes zinnen. De score is dan 154/6= 25,7. Het schema van Sugito (2004) kent aan deze score een waarde toe van vijf. Wanneer het hele schema van Sugito op deze manier wordt gevolgd en alle waarden bij elkaar opgeteld worden en gedeeld door de 17 tekstkenmerken komt er voor het tekstfragment een waarde uit van 4,19. Een andere manier om het taalniveau te beoordelen is om te kijken naar welke waarde het meeste voorkomt. In het geval van de CAO is dit waarde vijf. Wanneer gekeken wordt naar beide uitkomsten is het aannemelijk dat de CAO, volgens het criteriaschema van Sugito (2004), geschreven is op B2/C1 niveau. Op deze manier zijn alle teksten van Asito beoordeeld. 3.5.4. Dataverzameling- en verwerking De interviews zijn zoveel mogelijk afgenomen op de werkplek van de werknemers. Hiervoor is gekozen om de omgeving zo vertrouwd mogelijk te houden. In twee gevallen is hiervan afgeweken: één interview is afgenomen op het kantoor van Asito en één interview bij een medewerker thuis. Dit op initiatief van de betreffende medewerkers en vanuit praktische overwegingen. De vragenlijsten zijn door de vestigingsmanager van Tilburg per e-mail naar alle leidinggevenden verstuurd. De leidinggevenden hebben de vragenlijsten vervolgens ingevuld terug gestuurd per e-mail naar de onderzoeker. Er was voldoende tijd (tien dagen) om de vragenlijsten in te vullen en retour te sturen. In verband met vakanties van leidinggevenden is de vragenlijst op twee verschillende momenten verstuurd om zo meer respons te genereren.
23
De teksten van Asito die geanalyseerd moesten worden zijn in overleg met Asito vastgesteld en verstrekt aan de onderzoeker. De gegevens zijn verwerkt en geanalyseerd met behulp van het computerprogramma SPSS, (Statistical Package for the Social Sciences), een softwareapplicatie om statistische bewerkingen te doen met ruwe data. De data worden in SPSS ingevoerd, verwerkt en de resultaten kunnen worden gepresenteerd in de vorm van tabellen en grafieken. Er is in deze analyse gebruik gemaakt van frequentietabellen, T-toetsen en Chi-kwadraat toetsen. Zoals reeds genoemd is bij de documentanalyse gebruik gemaakt van het criteriaschema van Sugito (2004).
24
4
Resultaten
Dit hoofdstuk beschrijft de resultaten van het onderzoek naar laaggeletterdheid binnen Asito. Het doel van dit onderzoek is te achterhalen of laaggeletterdheid een probleem vormt voor Asito. Het onderzoek heeft zich enerzijds gericht op feitelijke gegevens over vestigingen van Asito landelijk en over medewerkers in Tilburg in het bijzonder. Anderzijds is gebruik gemaakt van (zelf)inschatting van medewerkers en leidinggevenden wat betreft laaggeletterdheid. Op basis van de resultaten kunnen vervolgens aannames worden gedaan in hoeverre laaggeletterdheid mogelijk problematisch is voor het bedrijf en op welke gebieden. Eerst zullen de resultaten besproken worden van de vragenlijsten die verspreid zijn onder de leidinggevenden verspreid over het land (4.1). Daarna komen de resultaten verkregen uit de vragenlijsten van de leidinggevenden uit Tilburg aan bod (4.2). Vervolgens wordt ingegaan op de resultaten verkregen uit de interviews met medewerkers (4.3) en ten slotte wordt ingegaan op de analyse van de teksten die zijn voorgelegd aan de medewerkers (4.4). 4.1
Vragenlijsten leidinggevenden
Hieronder zal eerst ingegaan worden op de leidinggevenden zelf binnen het onderzoek. Vervolgens zal aan bod komen wat zij aan informatie hebben gegeven over hun medewerkers. De resultaten die besproken worden betreffen de gemiddelde resultaten van Asito landelijk. Hiermee wordt de respons bedoeld van 52 leidinggevenden verspreid over het land. Hierbij moet worden opgemerkt dat er tussen vestigingen onderling variatie is in resultaten, dus dat er vestigingen zijn die in beide richtingen (sterk) afwijken van het berekende gemiddelde. 4.1.1. De respondenten Van de 82 verstuurde vragenlijsten naar leidinggevenden zijn er 52 retour gekomen (respons van 63,4%). Van deze 52 respondenten hebben 46 leidinggevenden (88,5%) de functie van vestigingsmanager en 6 leidinggevenden (11,5%) de functie van objectleider. Van alle leidinggevenden is 62,5% man en 37,5% vrouw, waaruit blijkt dat de leidinggevende posities significant vaker door mannen dan door vrouwen worden bekleed (Chi-kwadraat(1)=6.15, p=0.013). Verder bestaat er een grote variatie in het aantal medewerkers dat leidinggevenden onder supervisie hebben, met een minimum van 25 en een maximum van 320 medewerkers. Wanneer de objectleiders hierbij buiten beschouwing worden gelaten (zij hebben logischerwijs minder medewerkers onder supervisie ten opzichte van vestigingsmanagers) is het minimum 26 en het maximum 320 medewerkers. Het gemiddelde aantal medewerkers dat de vestigingsmanagers onder supervisie hebben is 162,4. Van alle leidinggevenden heeft 27,5% minder dan 100, 47,7% tussen de 100 en 200 en 25.9% meer dan 200 medewerkers onder supervisie. Van de leidinggevenden geeft 35,3% aan nooit of weinig gehoord te hebben over laaggeletterdheid en 64,7% zegt regelmatig tot vaak gehoord te hebben over laaggeletterdheid. 25
4.1.2. Inschattingen van leidinggevenden over medewerkers Leidinggevenden werd gevraagd om inschattingen te geven over hun medewerkers. Er zijn vragen opgenomen over het percentage allochtone medewerkers, het opleidingsniveau, talen op de werkvloer, verzuim, ongevallen en laaggeletterdheid. Deze onderwerpen worden hieronder respectievelijk besproken. Gemarkeerde cellen staan voor de meest genoemde categorie door leidinggevenden. Allochtone medewerkers Tabel 1 laat zien hoeveel procent van de leidinggevenden inschatten dat zij een bepaald percentage allochtonen in dienst hebben. Zij konden kiezen tussen 0-20%, 20-40%, 40-60%, 6080% en 80-100%. Tabel 1 Inschatting van leidinggevenden over percentage allochtone medewerkers
Allochtone medewerkers 0 – 20%
Frequentie (N=51) 15
Genoemd door % leidinggevenden 29,4%
20 – 40%
17
29,4%
40 – 60%
7
13,7%
60 – 80 %
5
9,8%
80 – 100%
9
17,6%
Totaal
51
100%
Zoals tabel 1 hierboven laat zien noemen de leidinggevenden verschillende percentages. Zowel de 0-20% als de 20-40% categorie werd door 29,4% van de leidinggevenden genoemd. 13,7% schatte in dat 40-60% allochtoon is, 9,8% dacht 60-80% en 17,6% koos voor 80-100%. Deze variatie in de genoemde percentages allochtone werknemers geeft aan dat de vestigingen onderling van elkaar verschillen wat betreft samenstelling van het personeel. Opleidingsniveau Aan de leidinggevenden is gevraagd of zij willen aangeven hoeveel procent van hun medewerkers een bepaalde opleiding heeft afgerond. Zij konden per gegeven opleidingscategorie een keuze maken uit de vaststaande categorieën 0-20%, 20-40%, 40-60%, 60-80% en 80-100%. Deze percentages zijn in tabel 2 zichtbaar in de linkerkolom. De opleidingscategorieën zijn op de eerste rij aangegeven. De percentages in de cellen van de tabel geven weer hoeveel procent van de leidinggevenden voor die bepaalde cel heeft gekozen. 26
Tabel 2 Inschatting van leidinggevenden over het opleidingsniveau van hun medewerkers
Geen 0 – 20% 20 – 40% 40 – 60% 60 – 80 % 80 – 100%
Frequentie (N=47) 47 47 47 47 47 47
Geen opleiding 14.9% 57.4% 21.3% 4.3% 2.1%
Basisschool
vmbo/lbo
Middelbaar
Mbo
Hbo/uni
6.4% 23.4% 17.0% 21.3% 31.9%
10.6% 31.9% 31.9% 12.8% 10.6% 2.1%
6.4% 21.3% 36.2% 19.1% 10.6% 6.4%
10.6% 59.6% 19.1% 10.6% -
12.8% 85.1% 2.1% -
De kolom ‘Geen opleiding’ bijvoorbeeld, kan verschillende waarden aannemen. Zo kunnen zij inschatten geen medewerkers in dienst hebben die geen opleiding afgerond hebben of ze kiezen een percentage dat overeenkomt met het percentage van hun medewerkers dat zij inschatten dat geen opleiding heeft afgerond. Per opleiding is steeds het percentage gemarkeerd waarvoor met meest gekozen is. Ondanks de spreiding wordt toch duidelijk dat het, wanneer de absolute percentages bekend zouden zijn, waarschijnlijk gaat om een links scheve verdeling. Dat wil zeggen dat relatief veel werknemers basisschool en lbo afgerond hebben, terwijl de ‘uiteinden’ minder vaak voorkomen. Aan de kant van de hoge opleidingen, rechts, bestaat dit uiteinde uit twee categorieën (mbo en hbo/universiteit), terwijl dat links alleen één categorie is (geen opleiding). Dit beeld laat zien dat de medewerkers gemiddeld laag opgeleid zijn. Gesproken talen Naast de Nederlandse taal worden door de werknemers privé volgens de leidinggevenden voornamelijk Turks (44 keer genoemd) en Marokkaans (37 keer genoemd) gesproken. De categorie ‘Andere talen’, Engels en Arabisch volgen hierop respectievelijk met achttien keer genoemd, elf keer genoemd en zes keer genoemd. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat men Marokkanen onder Marokkaans heeft geschaard, ongeacht of zij Berber of Arabisch spreken. Onder de noemer Arabisch vallen hoogstwaarschijnlijk sprekers uit de rest van de Arabische wereld, zoals Algerije, Libanon en Tunesië. Onder ‘andere talen’ vallen Ghanees, Papiaments, Sranantongo, Portugees en Fries. Op de werkvloer spreken medewerkers volgens 56,3% van de leidinggevenden meestal Nederlands. Turks en Marokkaans worden ook soms tot vaak gesproken volgens respectievelijk 67,3% en 70,4% van de leidinggevenden. Ook geeft 35,3% van de leidinggevenden aan dat er vaak ‘andere talen’ gesproken worden op de werkvloer. Hieronder vallen Spaans, Engels, Portugees, Ghanees, Surinaams, Papiaments en Fries. 27
Verzuim In tabel 3 worden de redenen voor verzuim volgens de leidinggevenden schematisch weergegeven. In de linker kolom zijn de mogelijke redenen voor verzuim weergegeven en in de eerste rij staan de antwoordcategorieën die de leidinggevenden konden kiezen (nee, enigszins, zeer of weet niet). De percentages in de cellen staan voor het percentage leidinggevenden die voor het betreffende antwoord gekozen hebben. Per reden is het hoogte percentage gemarkeerd, wat duidelijk maakt welke redenen zij wel, enigszins en niet in verband brengen met verzuim van hun medewerkers. Tabel 3 Inschatting van leidinggevenden over de redenen voor verzuim van hun medewerkers
Verzuim te maken met: Ziekte
Frequentie (N=50) 45
Nee
Enigzins
Zeer
Weet niet
4.4%
6.7%
88.9%
-
Taalprobleem
47
83.0%
17.0%
-
-
Leesprobleem
47
83.0%
12.8%
2.1%
2.1%
Conflicten
50
38.0%
58.0%
2.0%
2.0%
Motivatie
50
26.0%
66.0%
8.0%
-
Ongevallen
46
60.9%
32.6%
4.3%
2.2%
Anders
7
-
-
-
-
Volgens leidinggevenden heeft verzuim van medewerkers zeer te maken met ziekte (89%) en hangt verzuim niet samen met een taal- of leesprobleem (83%). Volgens de leidinggevenden hangt verzuim ook enigszins samen met motivatie (66%). Acht procent zegt tevens dat verzuim em motivatie zeer met elkaar samenhangen. Ook conflicten hangen volgens de leidinggevenden enigszins samen met verzuim (58%). Tevens denkt 2% dat dit zeer met elkaar te maken heeft. Andere redenen voor verzuim die genoemd worden zijn een onvoldoende verantwoordelijkheidsgevoel (vier keer genoemd) en privéproblemen (drie keer genoemd). Ongevallen worden tevens enigszins in verband gebracht met verzuim, maar voor een minder groot aandeel (33%). Toch denkt 4,3% van de leidinggevenden dat dit zeer met elkaar samenhangt. Echter, een meerderheid van 61% denkt dat ongevallen niet te maken hebben met verzuim. Aannemelijk is dat in dit percentage de vestigingsmanagers zitten die geen bedrijfsongevallen gekend hebben op hun vestiging. Hierover gaat het volgende onderdeel.
28
Bedrijfsongevallen Maar liefst 68% geeft aan dat er in 2010 geen enkel bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden. 28% geeft aan dat er één of twee ongevallen zijn geweest en slechts in twee gevallen (4%) hebben meer dan twee ongevallen plaatsgehad . Van de 32% leidinggevenden die aangeven dat er één of meerdere ongevallen zijn geweest denkt men voornamelijk dat nonchalance en ‘andere oorzaken’ hier debet aan zijn. ‘Andere oorzaken’ wordt slechts in drie gevallen kort toegelicht. Eenmaal wordt ‘toedracht door een ander’ (1,9%) genoemd en tweemaal ‘prikincident’ (3,8%). Dit wordt niet verder toegelicht. Van die leidinggevenden vindt 88,9% dat ongevallen niet samenhangen met een taal- of leesprobleem. Laaggeletterde medewerkers De overgrote meerderheid van de leidinggevenden (70,6%) geeft aan laaggeletterde medewerkers onder hun supervisie te hebben. Van de leidinggevenden schat 65% in dat 0-20% van de medewerkers laaggeletterd is en nog eens 26% denkt dat 20-40% van de medewerkers laaggeletterd is. Een minderheid van 9% denkt zelfs dat 40-60% van de medewerkers laaggeletterd is. In een staafdiagram wordt dit visueel duidelijk gemaakt, zie figuur 1 hieronder. Hierbij moet wederom in acht worden genomen dat de verschillen in inschatting waarschijnlijk niet zozeer te maken hebben met het inschattingsvermogen van de leidinggevenden, maar meer met het feit dat vestigingen van elkaar verschillen wat betreft personele samenstelling en dus waarschijnlijk ook wat betreft de percentages laaggeletterden. Wanneer op basis van het midden van bovengenoemde antwoordcategorieën (dus 10, 30 en 50) het gemiddelde wordt uitgerekend is het percentage laaggeletterde medewerkers gemiddeld 18,8%. Op de X-as staan de antwoordcategorieën voor het percentage laaggeletterde medewerkers (0-20%, 20-40%, 4060%, 60-80% en 80-100%) en op de Y-as staat vermeld hoeveel procent van de leidinggevenden voor de verschillende categorieën heeft gekozen. Zo kan men zien dat 65% van de leidinggevenden inschat dat 0-20% van hun medewerkers laaggeletterd is en dat geen enkele leidinggevende denkt dat 60% of meer van hun medewerkers laaggeletterd is.
29
Figuur 1 Inschatting van leidinggevenden over het percentage laaggeletterde medewerkers % leidinggevenden
70 60 50 40 30
65,1
20 25,6
10
9,3 0 0 - 20%
20 - 40%
40 - 60%
60 - 80%
80 - 100 % % laaggeletterden
Aan de leidinggevenden werd gevraagd wat zij denken dat het belangrijkste kenmerk van laaggeletterdheid is en ook hoe zij laaggeletterdheid bij hun eigen medewerkers herkennen. De top drie belangrijkste kenmerken van laaggeletterdheid die genoemd worden zijn, 1. niet goed kunnen lezen en schrijven (42,2%), 2. niet goed begrijpen van teksten (22,2%), en 3. schaamte/faalangst (13,3%). Onder deze laatste categorie horen ook antwoorden als isolement, zwijgen en het verbergen van de onkunde. Ondanks het feit dat een hoog percentage (64,4%) van de leidinggevenden weet dat het bij laaggeletterdheid gaat om geschreven taal, geeft 17% van de leidinggevenden aan niet te weten wat het belangrijkste kenmerk is van laaggeletterdheid. Enkele leidinggevenden hebben iets anders aangegeven als kenmerk van laaggeletterdheid. Genoemd zijn onbegrip, geen/weinig scholing, het zich niet goed kunnen uiten, niet snappen wat er bedoeld wordt en het meenemen van de partner. De antwoorden onbegrip, het niet goed kunnen uiten en niet snappen wat er bedoeld wordt zijn niet nader omschreven, maar wekken de indruk dat het gaat om mondelinge taalvaardigheid. Laaggeletterdheid gaat echter alleen over geschreven bronnen. Geen/weinig scholing zou horen bij een oorzaak van laaggeletterdheid en het meenemen van de partner zou kunnen gelden als een gevolg of coping-strategie, een manier om met laaggeletterdheid om te gaan. Laaggeletterdheid bij de eigen medewerkers wordt voornamelijk herkend door: 1. niet goed kunnen lezen en schrijven (29,5%), 2. een combinatie van niet goed kunnen lezen en schrijven, veel vragen en ja knikken (15,9%) en 3. onzekerheid met lezen/schrijven en/of dit vermijden (13,6%). Onder deze laatste categorie vallen ook antwoorden als het mee naar huis nemen van documentatie, het meenemen van de partner en het nerveus worden wanneer er iets gelezen of geschreven dient te worden. Veel leidinggevenden (59%) weten dus ook hoe ze 30
laaggeletterdheid kunnen herkennen bij medewerkers. Echter, er is ook een percentage van 21% van de leidinggevenden die niet weet hoe laaggeletterdheid herkend kan worden. Enkele leidinggevenden hebben iets anders aangegeven waaraan zij laaggeletterdheid bij medewerken denken te kunnen herkennen, waaronder woordvindingsproblemen en het bedenken van redenen om werkzaamheden niet of niet juist te doen. Laaggeletterdheid als probleem voor Asito Een kleine meerderheid van 56,9% van de leidinggevenden vindt dat laaggeletterdheid een probleem is voor Asito. Dit is verder uitgesplitst in directe en indirecte problemen. Er moet opgemerkt worden dat tevens een grote minderheid van 43,1% laaggeletterdheid geen probleem vindt voor Asito. Onderstaande resultaten gaan over de leidinggevenden die laaggeletterdheid wel als een probleem bestempelen. De tabellen 4 en 5 geven weer hoeveel procent van die leidinggevenden laaggeletterdheid van invloed acht op de onderwerpen in de tabellen 4 en 5. In de linkerkolom van tabel 4 staan de directe gebieden waarop laaggeletterdheid invloed zou kunnen hebben en in de eerst rij zijn de antwoordcategorieën weergegeven (nee, enigszins, ja zeker en weet niet). De percentages in de cellen staan voor het percentage van de leidinggevenden die het betreffende antwoord heeft gegeven. Zo zegt 26,5% van de leidinggevenden dat laaggeletterdheid niet van invloed is op nauwkeurig werken. Tabel 4 Inschatting van leidinggevenden of laaggeletterdheid een direct probleem is voor Asito
Direct
Frequentie (N=36)
Nee
Enigzins
Ja, zeker
Weet niet
Nauwkeurig werken
34
26,5%
29,4%
44,1%
-
Verzuim
36
36,1%
41,7%
22,2%
-
Afspraken nakomen
36
16,7%
16,7%
66,7%
-
Ongevallen
33
42,4%
30,3%
24,2%
3,0%
Communicatie
7
-
-
-
-
Wat betreft werkuitvoering geeft 83,4% van de leidinggevenden aan dat dit enigszins (29,4%) tot zeker (44,1%) invloed heeft op het nakomen van afspraken, 73,5 % op nauwkeurigheid, 63,9% op verzuim en 54,5% op ongevallen. Er was tevens een categorie ‘anders’, maar omdat alle zeven antwoorden te maken hebben met communicatie is deze categorie ook als zodanig benoemd. Er is hier geen onderscheid gemaakt tussen ‘enigszins’ of ‘ja’, vandaar dat de cellen 31
op deze rij leeg gelaten zijn. In de ‘ communicatie’ categorie geven zes van de zeven leidinggevenden (85,7%) aan dat laaggeletterdheid invloed heeft op de communicatie tussen werknemer en werkgever en geeft één leidinggevende (14,3%) aan dat het invloed heeft op het niet begrijpen van instructies. In tabel 5 wordt ingegaan op de indirecte gebieden waarop laaggeletterdheid invloed zou kunnen hebben, namelijk winst, kwaliteit dienstverlening, imago en acquisitie. De tabel dient gelijk aan bovenstaande tabel gelezen worden. Tabel 5 Inschatting van leidinggevenden of laaggeletterdheid een indirect probleem is voor Asito.
Indirect
Frequentie (N=37)
Nee
Enigzins
Ja, zeker
Weet niet
Winst
37
40,5%
35,1%
24,3%
-
Kwaliteit dienstverlening
37
16,2%
27,0%
56,8%
-
Imago
37
18,9%
24,3%
56,8%
-
Acquisitie
36
44,4%
30,6%
16,7%
8,3%
Van de leidinggevenden die laaggeletterdheid als een probleem zien voor Asito vindt 83,8% dat dit enigszins of zeker invloed heeft op de kwaliteit van de dienstverlening, 81,1% op het imago van Asito, 59,4% op de winst en 47,3% op acquisitie. In totaliteit worden de grootste problemen dus ingeschat voor respectievelijk de kwaliteit van de dienstverlening, het nakomen van afspraken, het imago en het nauwkeurig werken. Actie om laaggeletterdheid aan te pakken Aan alle leidinggevenden is vervolgens gevraagd of zij van mening zijn dat Asito al dan niet actie moet ondernemen wat betreft laaggeletterdheid. Zij kregen hierbij de keuze uit drie antwoorden, namelijk 1. Asito hoeft geen actie te ondernemen, 2. Asito moet medewerkers aansporen om te werken aan laaggeletterdheid, maar het initiatief bij hen laten en 3. Asito moet een cursus aanbieden om laaggeletterdheid terug te dringen. In figuur 2 is het resultaat zichtbaar.
32
Figuur 2 Mening van leidinggevenden of Asito actie moet ondernemen om laaggeletterdheid terug te dringen
Moet Asito actie ondernemen? Aansporen medewerkers Cursus aanbieden
Geen actie
Bijna alle leidinggevenden (93,9%) zijn van mening dat Asito actie zou moeten ondernemen om laaggeletterdheid aan te pakken, waarvan 40,8% zegt dat Asito medewerkers moet aansporen om zelf actie te ondernemen en 53,1% zegt dat Asito een cursus zou moeten aanbieden. Slechts een kleine minderheid (6,1%) geeft aan dat Asito geen actie hoeft te ondernemen. De leidinggevenden die van mening zijn dat Asito een cursus zou moeten ondernemen geven gemiddeld aan dat zij een relatief hoog percentage allochtone medewerkers onder supervisie hebben en schatten in dat relatief een hoog percentage medewerkers laaggeletterd is. Leesbaarheid van teksten binnen Asito Van de teksten die binnen Asito van belang zijn (contract, veiligheidsinstructies, etiketten, werkroosters, mededelingen, personeelsblad, CAO en ziektereglement) hebben alle leidinggevenden aangegeven hoeveel medewerkers (in%) deze teksten met moeite of niet kunnen lezen. Tabel 6 geeft daarvan de resultaten weer.
33
Tabel 6 Inschatting leidinggevenden hoeveel % van de medewerkers Asito teksten met moeite of niet kan lezen
Leesbaarheid
Met moeite
Niet
Contract
26,2%
11,2%
Veiligheidsinstructies
26,6%
12,4%
Etiketten
26,9%
13,3%
Werkrooster
26,4%
8,6%
Mededelingen (logboek)
24,8%
9,1%
Personeelsblad
24,7%
11,4%
CAO
26,0%
15,1%
Ziektereglement
26,9%
12,9%
Alle in tabel 6 genoemde teksten worden door de leidinggevenden gemiddeld ongeveer gelijk ingeschat op hoeveel procent van de medewerkers hier moeite mee heeft of de testen niet kan lezen. Over alle teksten genomen heeft naar schatting 26,1% van de medewerkers moeite met het lezen van de teksten en kan 11,8% de teksten helemaal niet lezen volgens de leidinggevenden. Wanneer er gekeken wordt naar het gemiddelde percentage werknemers dat volgens leidinggevenden de teksten met moeite of niet kan lezen komt dit neer op 37,9%. Laaggeletterdheid is dus op twee manieren gemeten: er is aan de leidinggevenden zowel expliciet gevraagd om een inschatting te maken van het percentage laaggeletterde medewerkers (19%) als impliciet gevraagd om aan te geven voor hoeveel procent van hun medewerkers teksten moeilijk of niet leesbaar zijn (38%). Gemiddeld is dit 28,5%. 4.2
Vragenlijsten leidinggevenden Tilburg
Hieronder zal eerst ingegaan worden op de leidinggevenden uit Tilburg zelf binnen het onderzoek. Vervolgens zal aan bod komen wat zij aan informatie hebben gegeven over hun medewerkers. Hierbij zal een selectie van de bij 4.1 genoemde onderwerpen behandeld worden, waarbij gekeken wordt naar de relevantie van de onderwerpen in relatie tot de onderzoeksvragen. Opgemerkt moet worden dat waar verschillen genoemd worden deze voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden, omdat de gegevens van slechts zeven leidinggevenden komen.
34
4.2.1. De respondenten De resultaten die verkregen zijn uit de vragenlijst die is ingevuld door de zeven leidinggevenden van Tilburg zullen hier worden besproken. Deze zeven leidinggevenden bestaan uit één vestigingsmanager en zes objectleiders. Van de leidinggevenden zijn er zes vrouw (85,7%) en één man (14,3%). Gemiddeld genomen hebben de leidinggevenden 54 medewerkers onder hun supervisie. Wanneer de vestigingsmanager (159 mensen onder supervisie) hierin niet wordt meegenomen komt dit gemiddelde neer op 37 medewerkers. Twee objectleiders hebben 25 medewerkers onder supervisie, één heeft er 30, twee hebben er 40 en één heeft er 60 onder supervisie. Vier leidinggevenden geven aan regelmatig gehoord te hebben over laaggeletterdheid. Drie leidinggevenden zeggen nooit tot weinig over laaggeletterdheid te hebben gehoord. 4.2.2. Inschattingen van leidinggevenden over medewerkers Allochtone medewerkers Drie van de zeven leidinggevenden in Tilburg schatten het percentage allochtone medewerkers in Tilburg op 60 tot 80 procent. Twee leidinggevenden schatten dit percentage in op 40 tot 60 procent, één leidinggevende denkt dat het 20 tot 40 procent is en één leidinggevende denkt zelfs 80 tot 100 procent. In totaal denken maar liefst zes van de zeven leidinggevenden (85,8%) uit Tilburg dat meer dan 40% van de medewerkers allochtoon is. De meerderheid van de leidinggevenden uit Tilburg (vier van de zeven) denkt zelfs dat meer dan 60% van de medewerkers allochtoon is. In Tilburg zeggen de leidinggevenden meer allochtone medewerkers in dienst te hebben ten aanzien van het landelijk gemiddelde. Vijf van de zes leidinggevenden (83,3%) geven aan dat 40 tot 80 procent van hun medewerkers allochtoon is. Een Chi-kwadraat toets laat zien dat dit verschil ten opzichte van het landelijk gemiddelde significant is (Chi-kwadraat(4)=16.69, P=0.002). Dit neemt niet weg dat er vestigingen bestaan die aangeven een nog hoger percentage allochtone medewerkers in dienst te hebben. Vestigingen waar men heeft aangegeven dat 80 tot 100 procent van hun medewerkers allochtoon is, zijn verschillende vestigingen in de regio Amsterdam en de vestiging Apeldoorn. Opleidingsniveau De leidinggevenden in Tilburg geven vaak aan dat weinig of geen van hun medewerkers een mbo of hbo/universitaire opleiding hebben afgerond. Twee leidinggevenden schatten in dat geen van hun medewerkers hbo/universiteit heeft afgerond en de resterende vijf leidinggevenden denken dat dit percentage tussen de 0 en 20% ligt. Het landelijk gemiddelde kwam erop uit dat 85% van de leidinggevenden dit percentage inschatte op 20 tot 40%. Wat betreft mbo schatten twee Tilburgse leidinggevenden dat 0 tot 20% van hun medewerkers dit heeft afgerond, één denkt 20 tot 40% en één leidinggevende denkt dat geen enkele 35
medewerker in Tilburg dit heeft afgerond. Vergeleken met het landelijk gemiddelde denken de Tilburgse leidinggevenden vaker dat hun medewerkers relatief laag opgeleid zijn (zie tabel 2). Aan de andere kant denken leidinggevenden uit Tilburg dat een relatief hoog percentage van hun medewerkers geen opleiding of alleen basisschool heeft afgerond. Zo denken vier van de zeven leidinggevenden (57,1%) dat 20 tot 40% van de medewerkers geen opleiding heeft gehad. Nog eens twee van de zeven leidinggevenden (28,6%) denkt dat dit percentage tussen de 0 en 20% ligt. Landelijk denkt slecht 21% van de leidinggevenden dat tussen de 20 en 40% van hun medewerkers geen opleiding heeft gehad en denkt 57% dat dit percentage tussen de 0 en 20% ligt. Wat betreft de basisschool denkt 57,1% van de Tilburgse leidinggevenden dat 20 tot 40% van hun medewerkers dit heeft afgerond, 14,3% denkt 60 tot 80% en 28,6% denkt dat dit percentage 80 tot 100% is. Het landelijk gemiddelde laat zien dat leidinggevenden denken dat een hoger percentage medewerkers de basisschool heeft voltooid (zie tabel 2). Wanneer gekeken wordt naar opleidingsniveau van de medewerkers lijkt het er dus op dat de medewerkers in Tilburg relatief laaggeschoold zijn, met maar weinig medewerkers die mbo of hbo/universiteit hebben afgerond en relatief veel medewerkers zonder opleiding of met alleen basisschool. Laaggeletterde medewerkers Vijf van de zeven leidinggevenden (71,4%) geeft aan laaggeletterde medewerkers onder supervisie te hebben. Één denkt van niet en één weet het niet. Zes leidinggevenden hebben antwoord gegeven op de vraag van hoeveel procent van hun medewerkers zij denken dat laaggeletterd is. Vier van de zes leidinggevenden (66,7%) denkt dat 20 tot 40% van hun medewerkers laaggeletterd is. Één denkt dat dit percentage 0 tot 20% is en één denkt 40 tot 60%. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde, waarbij 65% denkt dat 0 tot 20% laaggeletterd is en 26% denkt dat dit 20 tot 40% is, kan gesteld worden dat leidinggevenden in Tilburg denken dat relatief veel medewerkers laaggeletterd zijn. Laaggeletterdheid als probleem voor Asito Vier van de zeven leidinggevenden uit Tilburg zien laaggeletterdheid als een probleem voor Asito en drie denken dat dit geen probleem vormt. Deze percentages komen overeen met het landelijk gemiddelde. Echter, alle Tilburgse leidinggevenden zijn van mening dat Asito actie moet ondernemen om laaggeletterdheid aan te pakken. Van de leidinggevenden zeggen er vijf (71,4%) dat Asito een cursus aan zou moeten bieden en twee dat Asito medewerkers zou moeten aansporen om zelf iets te doen aan hun laaggeletterdheid. Het deel van de leidinggevenden dat aangeeft dat Asito een cursus zou moeten aanbieden is in Tilburg hoger dan het landelijk gemiddelde (53,1%).
36
Leesbaarheid van teksten binnen Asito Om de verschillen weer te geven tussen hoe de leidinggevenden in Tilburg de leesbaarheid van de teksten binnen Asito inschatten staan in tabel 7 de resultaten naast elkaar. De omlijnde cellen geven een afwijkend beeld aan en zullen worden toegelicht. Tabel 7 Inschatting leidinggevenden Tilburg en landelijk gemiddeld: hoeveel % van de medewerkers de teksten met moeite of niet kan lezen
Leesbaarheid
Met moeite (landelijk)
Met moeite (Tilburg)
Niet (landelijk)
Niet (Tilburg)
Contract
26,2%
27,1%
11,2%
7,1%
Veiligheidsinstructies
26,6%
37,1%
12,4%
8,7%
Etiketten
26,9%
30,0%
13,3%
1,7%
Werkrooster
26,4%
28,6%
8,6%
8,6%
24,8%
28,0%
9,1%
2,0%
24,7%
35,0%
11,4%
12,5%
CAO
26,0%
50,0%
15,1%
2,5%
Ziektereglement
26,9%
34,3%
12,9%
8,6%
Mededelingen (logboek) Personeelsblad
Tabel 7 laat zien dat de leidinggevenden in Tilburg denken dat er niet veel medewerkers zijn die de teksten helemaal niet kunnen lezen. Opvallend is dat de CAO hier als één van de laagste percentages uit de bus komt. Daar staat tegenover dat de leidinggevenden in Tilburg gemiddeld denken dat 50% van hun medewerkers moeite heeft met het lezen van de CAO. De Tilburgse leidinggevenden denken gemiddeld dat meer medewerkers moeite hebben met het lezen van teksten en dan voornamelijk de CAO, de veiligheidsinstructies, het personeelsblad en het ziektereglement. Zij verwachten dat minder mensen, ten opzichte van het landelijk gemiddelde, deze teksten helemaal niet kunnen lezen. Wanneer er gekeken wordt naar het gemiddelde percentage werknemers dat volgens de Tilburgse leidinggevenden de teksten met moeite of niet kan lezen komt dit neer op 40,3%, tegenover het landelijk gemiddelde van 37,9%. De Tilburgse leidinggevenden schatten de leesvaardigheid van hun medewerkers dus ongeveer gelijk in als de leidinggevenden dat landelijk gemiddeld doen.
37
4.3
Interviews medewerkers Tilburg
Achtergrondgegevens Aan de interviews hebben 23 medewerkers van Asito Tilburg deelgenomen. Van hen zijn dertien respondenten man (56,5%) en tien vrouw (43,5%). De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde werknemers is bijna 37 jaar, van wie de jongste medewerker 21 jaar is en de oudste 54 jaar. De allochtone respondenten (n=14) wonen gemiddeld 13,6 jaar in Nederland, variërend van één tot en met 27 jaar. Van alle respondenten zijn er 14 (60,6%) niet in Nederland geboren en hebben er 16 (69,4%) een andere etniciteit dan de Nederlandse. De geïnterviewde medewerkers met een andere etniciteit dan de Nederlandse zijn vier Turken, drie Marokkanen, twee Surinamers, twee Antillianen, één Hindoestaan, één Dominicaan, één Algerijn, één Engelse en één Colombiaan. Nederlands is de moedertaal van zeven medewerkers (30,4%) en van nog eens twee medewerkers (8,7%) samen met een andere taal. De overige 14 medewerkers (60,9%) heeft een andere moedertaal, met Turks (vier medewerkers) op de eerste plek en gevolgd door, ieder gesproken door twee medewerkers, Spaans, Papiaments en een combinatie van Arabisch en Frans. Van alle ondervraagden hebben 15 personen (65,2%) niet hoger dan een afgeronde vmbo/lbo/mavo opleiding. Van deze 15 personen heeft één persoon geen opleiding afgerond, vijf alleen basisschool en negen een vmbo/lbo/mavo opleiding. Verder geven vier medewerkers aan voortgezet onderwijs en vier medewerkers een mbo opleiding afgerond te hebben (samen 34,8%). Een meerderheid van 13 medewerkers (59,1%) geeft aan een leuke/makkelijke of heel leuke/heel makkelijke schooltijd gehad te hebben. Er wordt in dit verband voornamelijk genoemd dat de contacten met leeftijdgenoten als prettig werden ervaren en dat men goede cijfers behaalde. Anderzijds gaven zeven medewerkers (31,8%) aan dat ze school als vervelend/moeilijk of heel vervelend/heel moeilijk hebben ervaren. Redenen die genoemd worden zijn dat men werd gepest op school, dat de lesstof niet interessant genoeg was en dat men vaak slechte cijfers behaalden. Twee medewerkers spraken zich neutraal uit over hun schooltijd (8,7%). De medewerkers die geïnterviewd werden zijn gemiddeld bijna drie jaar in dienst bij Asito, waarvan acht medewerkers minder dan één jaar, zes medewerkers één jaar, drie medewerkers twee tot vier jaar, vijf medewerkers vijf tot zes jaar en één medewerker werkt al 25 jaar voor Asito, wat het gemiddelde relatief hoog laat uitvallen. Wanneer deze medewerker niet wordt meegeteld zou het gemiddelde aantal jaren in dienst bij Asito liggen op 1,9 jaar. Het lijkt er dus op dat veel medewerkers relatief kort in dienst zijn. Gemiddeld werken de medewerkers 28 uur per week, met een minimum van tien en een maximum van veertig contracturen per week. 38
Zelfinschaling ziekte/ongevallen Negen medewerkers (39,1%) geven aan nooit ziek te zijn, dus 0 dagen per jaar. Tevens negen medewerkers zeggen vijf tot tien dagen per jaar ziek te zijn en twee medewerkers (8,7%) schatten in dat zij 14 en 20 dagen per jaar ziek zijn. Gemiddeld zijn dit 4,3 dagen per jaar. De overgrote meerderheid van 18 medewerkers (78,3%) geeft aan dat zij tijdens hun dienstverband bij Asito geen bedrijfsongeval heeft gehad. De vijf overige medewerkers (21,7%) geven aan wel een bedrijfsongeval te hebben gehad. Één medewerker geeft aan meerdere ongevallen meegemaakt te hebben, zoals een gat in het hoofd, een val van een steiger en een verbrande voet. Redenen die deze medewerker aangeeft zijn: verminderde oplettendheid als gevolg van het routineus worden van het werk, hoge werkdruk en lompheid. Een andere medewerker zegt spetters in het gezicht te hebben gekregen bij het verkeerd overgieten van een product. Hierbij werd aangegeven dat de medewerker zich er niet van bewust was dat de werkwijze verkeerd was. Vooraf was er geen instructie gegeven. Een derde medewerker heeft de enkelbanden opgerekt door het vallen in een goot. Deze goot is vervolgens verwijderd door het betreffende bedrijf. Een vierde persoon heeft zeep in de ogen gekregen en dit moeten uitspoelen en de vijfde persoon die aangegeven heeft een bedrijfsongeval te hebben gehad kreeg een mixer tegen zijn romp aan met schoonmaken, hetgeen een kneuzing tot gevolg had. Hij geeft aan dat het ‘gewoon een ongelukje’ was en dat het geen aanwijsbare reden had. Zelfinschaling leesvaardigheid Medewerkers werden gevraagd aan te geven of en hoe vaak zij de krant, een tijdschrift, een wijkblad, een boek, een stripverhaal en op internet lezen. In tabel 8 wordt een overzicht gegeven van de resultaten. In de linker kolom staat het leesmateriaal vermeld en in de eerste rij staan de antwoordcategorieën aangegeven die de medewerkers konden kiezen (nooit, af en toe, regelmatig, vaak). De cijfers in de cellen staan voor het aantal medewerkers dat gekozen heeft voor het betreffende antwoord.
39
Tabel 8 De frequentie waarmee medewerkers in hun vrije tijd bepaald leesmateriaal lezen
Krant
Frequentie (N=23) 23
Tijdschrift
23
14
5
1
3
Wijkblad
23
6
13
3
1
Boek
23
16
6
1
-
Stripverhaal
23
18
4
1
-
Internet
23
5
8
4
6
Leesmateriaal
Nooit
Af en toe
Regelmatig
Vaak
8
12
1
2
Van de respondenten lezen er 20 (87%) af en toe tot nooit de krant, 19 (82,6%) af en toe tot nooit een tijdschrift, 19 (82,6%) af en toe tot nooit een wijkblad, 22 (95,7%) af en toe tot nooit een boek, 22 (95,7%) af en toe tot nooit een stripverhaal en 13 (56,5%) lezen af en toe tot nooit op internet. In de regelmatig tot vaak categorie zijn de meest gelezen bronnen het internet, gekozen door tien respondenten(43,5%), tijdschriften en een wijkblad, gekozen door ieder vier respondenten (17,3%). Tabel 8 laat duidelijk zien dat het merendeel van de medewerkers die ondervraagd zijn niet gewend zijn om regelmatig te lezen. Wanneer gekeken wordt naar de medewerkers die nooit lezen (kolom drie van tabel 8) kan worden opgemerkt dat het bij het lezen van voornamelijk tijdschriften en boeken in de meeste gevallen gaat om medewerkers waarvan Nederlands niet de moedertaal is. Stripverhalen worden zowel door medewerkers die Nederlands wel als niet als moedertaal hebben nooit gelezen, wat waarschijnlijk aangeeft dat het lezen van stripverhalen over het algemeen niet zo frequent voorkomt. Wat betreft de krant en het wijkblad blijkt dat relatief weinig medewerkers deze nooit lezen. Hier wordt ook duidelijk dat moedertaal geen invloed heeft op het al dan niet regelmatig tot vaak lezen van een krant of een boek. Bij boeken en tijdschriften is zichtbaar dat de personen die deze wel regelmatig tot vaak lezen vaker Nederlands als moedertaal hebben. Van de medewerkers die veel lezen (laatste kolom) gaat het in twee gevallen om dezelfde personen, namelijk een man en vrouw die in Nederland geboren zijn van 54 en 52 jaar. Bij de in deze alinea besproken resultaten moet opgemerkt worden dat het gaat om resultaten van een beperkt aantal medewerkers en dat deze mogelijk anders zouden zijn wanneer andere selectie van medewerkers was gekozen. Wel kan aannemelijk worden gemaakt dat de geselecteerde medewerkers binnen Asito gemiddeld genomen weinig ervaring hebben met lezen en dat men waarschijnlijk vaker minder ervaring heeft met lezen wanneer de moedertaal niet Nederlands is. Wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen medewerkers die Nederlands als moedertaal hebben of in Nederland onderwijs gevolgd hebben zijn nauwelijks verschillen gevonden. Het 40
lijkt er alleen op dat deze medewerkers iets vaker een boek lezen dan medewerkers die Nederlands niet als moedertaal hebben of in Nederland op school hebben gezeten. Vervolgens werden teksten voorgelegd die binnen Asito belangrijk zijn, namelijk het contract, veiligheidsinstructies, etiketten, een werkrooster, het logboek, het personeelsblad, de CAO en het ziektereglement. De medewerkers werd gevraagd om de tekst door te lezen en te letten op de leesbaarheid hiervan. Benadrukt werd dat het niet ging om kennis van de inhoud van de tekst, maar om de moeilijkheidsgraad waarin het geschreven staat. Tabel 9 laat zien hoe de medewerkers de verschillende voorgelegde teksten (te lezen in de eerste kolom van de tabel) inschalen wat betreft de moeilijkheidsgraad ervan, hier leesbaarheid genoemd. De antwoordmogelijkheden staan op de eerste rij (heel moeilijk, moeilijk, normaal, makkelijk, heel makkelijk). De cijfers in de cellen staan voor het aantal medewerkers dat het betreffende antwoord gekozen heeft. Het logboek (mededelingen) is hierop een uitzondering. Deze tekstsoort is door slechts 15 medewerkers beoordeeld, omdat niet iedereen werkt met een logboek. Om deze reden is hiervoor geen tekst aan de medewerkers voorgelegd, maar is slechts gevraagd naar een beoordeling op basis van hun herinnering. Tabel 9 Zelfinschaling medewerkers met betrekking tot de leesbaarheid van teksten binnen Asito
Contract
Frequentie (N=23) 23
Heel moeilijk -
Moeilijk
Normaal
Makkelijk
4
10
8
Heel makkelijk 1
Veiligheidsinstructies
23
2
4
11
6
-
Etiketten
23
-
2
3
14
4
Werkrooster
23
-
1
3
16
3
Mededelingen (logboek)
15
-
1
1
12
1
Personeelsblad
23
-
2
13
8
-
CAO
23
3
5
11
4
-
Ziektereglement
23
-
3
10
9
1
Leesbaarheid
Tabel 9 laat zien dat medewerkers zichzelf over het algemeen relatief hoog inschatten. Het vaakst schalen zij zichzelf in de ‘normaal’ of ‘makkelijk’ categorie. Het wordt echter ook duidelijk welke teksten voor de medewerkers het moeilijkst leesbaar zijn. Wanneer de ‘moeilijk’ en ‘heel moeilijk’ categorie worden opgeteld zien we dat acht medewerkers moeite of grote moeite hebben met de CAO, zes medewerkers moeite of grote moeite hebben met de veiligheidsinstructies en vier medewerkers moeite hebben met het contract. Aan de andere kant wordt het werkrooster door 19 medewerkers als makkelijk of heel makkelijk gezien en de etiketten vinden 18 medewerkers makkelijk tot heel makkelijk. De variatie in moeilijkheid die 41
de medewerkers laten zien wordt niet teruggevonden bij de inschattingen volgens de leidinggevenden. Zij maken gemiddeld genomen geen onderscheid in de tekstsoort, maar schatten alle teksten ongeveer gelijk in. Van de drie medewerkers die aangeven de CAO heel moeilijk te vinden, zijn er twee die tevens de veiligheidsinstructies heel moeilijk vinden. Deze zelfde twee medewerkers vinden ook het arbeidscontract moeilijk. Eén van deze twee medewerkers geeft zelfs aan alle teksten moeilijk te vinden, met uitzondering van het werkrooster. De derde medewerker die de CAO heel moeilijk vindt geeft verder aan ook moeite te hebben met de veiligheidsinstructies, het personeelsblad en het werkrooster. Deze drie medewerkers lezen de meeste in tabel 8 genoemde leesmaterialen niet. Verder heeft één medewerker Nederlands samen met een andere taal als moedertaal en twee van de drie medewerkers hebben een andere moedertaal dan Nederlands. Bovendien zijn het alle drie vrouwen in de leeftijden van 22, 39 en 29. Wanneer gekeken wordt naar dit resultaat wordt de schijn gewekt dat voornamelijk anderstalige vrouwen grote moeite hebben met het lezen van deze teksten. Net zoals de resultaten hierboven moet ook hier opgemerkt worden dat de resultaten mogelijk anders zouden zijn wanneer een andere selectie medewerkers was geïnterviewd en dat deze resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden. 4.4
Documentanalyse
De teksten bij Asito die hierboven genoemd worden zijn geanalyseerd op CEFR taalniveau. Door het taalniveau (CEFR) te bepalen wordt het duidelijk op welk taalniveau de medewerkers ongeveer functioneren, volgens (zelf)inschaling. Uit eerder onderzoek (Timmermans, 2004) blijkt dat medewerkers de neiging hebben om zichzelf te overschatten bij zelfinschaling en dat het niveau in werkelijkheid mogelijk lager ligt. Tevens wordt duidelijk welke taalniveaus de teksten van de medewerkers vragen, dus op welk niveau van hen verwacht wordt dat zij functioneren. Deze analyse is gemaakt op basis van het criteriaschema van Sugito (2004). Zoals al genoemd in het methode hoofdstuk zijn er verschillende tekstkenmerken om het taalniveau te kunnen bepalen. Enkele van deze kenmerken zijn het figuurlijk taalgebruik, uitdrukkingen, jargonwoorden, intellectuele woorden, tekst-, alinea-, zins- en woordlengte, of de woorden concreet of abstract zijn en de mate van formaliteit van de tekst. Het criteriaschema is opgenomen in bijlage 11. Aangezien de grens van laaggeletterdheid gelegd wordt bij CEFR niveau B1, kan op basis van de inschaling van leidinggevenden enerzijds en medewerkers anderzijds een inschatting gemaakt worden van het aantal laaggeletterden binnen Asito Tilburg. Tevens wordt duidelijk welke teksten (ver) boven het taalniveau van laaggeletterden geschreven zijn en waar een herschrijving naar eenvoudiger taalniveau te overwegen zou zijn. Tabel 10 geeft voor elke tekst binnen Asito (linker kolom) aan wat de gescoorde waarde is op het gemiddelde NT2-niveau 42
(tweede kolom), wat de meest voorkomende waarde is (derde kolom) en de vertaalslag van deze waarden naar CEFR niveau (rechter kolom). De teksten die geanalyseerd zijn op basis van het criteriaschema zijn dit allemaal op dezelfde manier als omschreven in paragraaf 3.5.3., figuur 3. Tabel 10 Taalniveaus teksten Asito
Gemiddelde waarde NT2-niveau
Meest voorkomende waarde NT2-niveau
CEFR niveau
Contract
4,00
4
B2
Veiligheidsinstructies
3,44
4
B1/B2
Etiketten
2,18
2
A2
Werkrooster
2,50
2
A2
Mededelingen (logboek)
-
-
-
Personeelsblad
3,68
4
B1/B2
CAO
4,19
5
B2/C1
Ziektereglement
3,25
3
B1
Uit tabel 10 wordt duidelijk dat alleen het taalniveau van de etiketten en het werkrooster beneden de B1-grens liggen. Het ziektereglement ligt op de B1-grens en de veiligheidsinstructies, het personeelsblad, het contract en de CAO liggen (ver) boven deze grens. De mededelingen in het logboek zijn niet getest omdat er niet overal gewerkt wordt met een logboek en men hier, afhankelijk van de objecten, in een andere vorm mee werkt. Uit de resultaten blijkt dat met name de teksten die te maken hebben met werknemerschap (CAO, contract) voor laaggeletterden te moeilijk zijn. Teksten met betrekking tot directe werkuitvoering (etiketten, werkrooster) zijn over het algemeen goed te begrijpen voor bijna alle geïnterviewde werknemers. Daarnaast zijn er nog teksten die van belang zijn voor ‘een goede gang van zaken’ op het werk (ziektereglement, veiligheidsinstructies), die indirect zowel op werkuitvoering als op werknemerschap invloed kunnen hebben. Deze teksten zijn voor veel laaggeletterden ook relatief moeilijk leesbaar. Het personeelsblad ligt ook op dit niveau (B1/B2), maar uit de reacties van de medewerkers is vaak gebleken dat dit nauwelijks gelezen wordt, ongeacht de medewerker laaggeletterd is of niet. Verder heeft het al dan niet (makkelijk) kunnen lezen van het personeelsblad geen directe consequenties voor de werkuitvoering of werknemerschap. Wel is het aannemelijk dat het frequent lezen van het personeelsblad de betrokkenheid bij het bedrijf vergroot.
43
5
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek. De resultaten die in hoofdstuk 4 zijn besproken worden met elkaar in verband gebracht om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag of laaggeletterdheid een probleem vormt voor Asito. Hieronder worden de conclusies gepresenteerd op basis van de deelvragen die gesteld zijn in het methode hoofdstuk. De conclusies zijn voortgevloeid uit zowel de landelijke screening als de casestudy en geven antwoord op de deelvragen. Er zal hier daarom geen onderscheid meer gemaakt worden tussen het landelijk gemiddelde en de vestiging Tilburg. In het resultaten hoofdstuk is reeds uiteengezet op welke punten de vestiging Tilburg afwijkt ten aanzien van het landelijk gemiddelde. Over het algemeen komen de resultaten echter dusdanig overeen met het landelijk gemiddelde dat de conclusies niet uitgesplitst dienen te worden. Ten slotte komt een evaluatie van het onderzoek aan bod en worden aanbevelingen gegeven aan Asito. 5.1
Conclusies en discussie
Met de antwoorden op deelvraag twee (Welke teksten zijn volgens de medewerkers zelf en volgens de leidinggevenden voor hun medewerkers moeilijk of niet leesbaar?) wordt deelvraag één beantwoord (Zijn er binnen Asito werknemers zijn die niet voldoende geletterd zijn om de schriftelijke taalsituaties aan te kunnen die van hen verwacht worden met betrekking tot werkuitvoering en werknemerschap?). Hieronder volgen de conclusies van de zelfinschaling van de medewerkers alsmede de conclusies uit de resultaten van de inschattingen van leidinggevenden over de leesbaarheid van teksten voor medewerkers. Zelfinschaling medewerkers Van de teksten die op B1 niveau of hoger zijn beoordeeld (contract, veiligheidsinstructies, personeelsblad, CAO en ziektereglement) geven gemiddeld vijf medewerkers aan dat dit moeilijk of heel moeilijk leesbaar is. Dit komt op basis van de 23 onderzochte werknemers neer op 20% van de werknemers die niet vaardig genoeg is in het lezen om teksten van B1-niveau of hoger aan te kunnen. Aangezien de grens van laaggeletterdheid op B1 ligt, zou de zelfinschaling dus uitwijzen dat 20% van de onderzochte medewerkers laaggeletterd is. De percentages van beide manieren van het meten van het aantal laaggeletterde medewerkers zijn dus gelijk. Gezien Houtkoop zijn onderzoek in 1999 heeft gepubliceerd en toen aangaf dat er 1,5 miljoen Nederlanders laaggeletterd, is uitgegaan van het bevolkingsaantal op 1 januari 2000 om het percentage laaggeletterden uit te rekenen. Van de 15,9 miljoen inwoners begin 2000 was 9,5% laaggeletterd. Uit onderzoek van Groot en Maassen van den Brink (2006) blijkt dat ongeveer 5% van de werkende beroepsbevolking laaggeletterd is. Deze vergelijking met de literatuur laat zien dat het percentage laaggeletterden dat gevonden is bij de medewerkers van Asito Tilburg 44
aanzienlijk hoger ligt. Het is aannemelijk dat het hoge percentage medewerkers dat lager opgeleid is en van allochtone afkomst is hiermee in verband staat. Inschaling leidinggevenden Er is op twee manieren gemeten hoe de leidinggevenden het percentage laaggeletterde medewerkers inschatten. Er is aan de leidinggevenden zowel expliciet gevraagd om een inschatting te maken van het percentage laaggeletterde medewerkers als impliciet gevraagd om aan te geven voor hoeveel procent van hun medewerkers teksten moeilijk of niet leesbaar zijn. Van alle leidinggevenden die het survey hebben ingevuld schat 65% in dat 0-20% van de medewerkers laaggeletterd is en 26% denkt dat 20-40% van de medewerkers laaggeletterd is. Een minderheid van 9% denkt zelfs dat 40-60% van de medewerkers laaggeletterd is. Wanneer op basis van het midden van bovengenoemde antwoordcategorieën (dus 10, 30 en 50) het gemiddelde wordt uitgerekend is het percentage laaggeletterde medewerkers gemiddeld 19%. Volgens de leidinggevenden heeft 26% van de medewerkers moeite met het lezen van de teksten en kan 12% deze helemaal niet lezen. Bij elkaar opgeteld is dit 38%, wat aangeeft dat het percentage laaggeletterden volgens leidinggevenden tussen de 19 en 38% ligt. Gemiddeld is dit 28,5%. Dit houdt in dat leidinggevenden het aantal laaggeletterde medewerkers hoger inschatten dan dat uit de zelfinschaling van de medewerkers blijkt. Deze resultaten ondersteunen de bevinding van Timmermans (2004) dat leidinggevenden hun medewerkers lager inschatten wat betreft de mate van geletterdheid dan dat de medewerkers zichzelf inschatten. Op deelvraag drie (In hoeverre zijn de leidinggevenden op de hoogte van wat laaggeletterdheid inhoudt?) kan het volgende antwoord geformuleerd worden. Hoewel de meeste leidinggevenden (65%) aangeven regelmatig of vaak gehoord te hebben van laaggeletterdheid en de kenmerken van laaggeletterdheid over het algemeen goed worden benoemd moet opgemerkt worden dat tevens een aanzienlijk percentage van de leidinggevenden (35%) weinig tot nooit gehoord heeft over laaggeletterdheid. Blijkbaar wordt er binnen Asito nog niet landelijk aandacht gegeven aan het bewust maken van leidinggevenden van het bestaan van laaggeletterdheid of zijn mogelijke eerdere pogingen daartoe niet voldoende effectief geweest. De deelvragen vier (Is laaggeletterdheid volgens leidinggevenden een direct probleem voor Asito?) en vijf (Is laaggeletterdheid volgens leidinggevenden van indirect probleem voor Asito?) worden ten slotte hier beantwoord. Hoewel bijna de helft van de leidinggevenden (43%) die hebben deelgenomen aan het survey inschat dat laaggeletterdheid geen probleem is voor Asito, geeft maar liefst 94% van de leidinggevenden aan dat zij van mening zijn dat Asito wel actie zou moeten ondernemen om laaggeletterdheid aan te pakken. Hiervan zegt een kleine meerderheid (53%) dat Asito een cursus zou moeten aanbieden. Dit lijkt een enigszins tegenstrijdig resultaat. Het zou verklaard kunnen worden doordat leidinggevenden in 45
laaggeletterdheid mogelijk geen direct probleem zien, maar wel de voordelen inzien van een meer geletterd personeelsbestand. Wellicht denken zij dat meer geletterde medewerkers beter op de hoogte zijn van werkgerelateerde zaken en dus indirect ook beter hun werk doen en betere werknemersvaardigheden kunnen ontwikkelen. Dit kan mogelijk de betrokkenheid van de medewerkers ten aanzien van Asito vergroten, waardoor een duurzame relatie kan ontstaan tussen werkgever en werknemer. Wanneer een medewerker een cursus krijgt aangeboden zal deze mogelijk ook meer zijn/haar best doen voor het bedrijf. Dat is het principe van wederkerigheid, wanneer de werkgever iets doet voor de werknemer zal de werknemer dit mogelijk terugstoppen in het bedrijf. Uit het onderzoek is gebleken dat de leidinggevenden die van mening zijn dat Asito een cursus zou moeten aanbieden relatief meer allochtone werknemers in dienst hebben en inschatten meer laaggeletterde medewerkers onder hun supervisie te hebben. Een kleine meerderheid (57%) van de leidinggevenden vindt dat laaggeletterdheid zeker een probleem is voor Asito. Deze leidinggevenden geven vooral aan dat de grootste problemen door laaggeletterdheid de kwaliteit van de dienstverlening (84%), het nakomen van afspraken (83%), het imago van Asito (81%) en nauwkeurig werken (73,5%) betreffen. Het is duidelijk zichtbaar uit de resultaten dat laaggeletterdheid volgens de leidinggevenden zowel direct als indirect een probleem vormt voor Asito en dat zij graag zouden zien dat Asito actie onderneemt om laaggeletterdheid binnen het bedrijf terug te dringen. Concluderend kan op basis van de resultaten aannemelijk worden gemaakt dat laaggeletterdheid waarschijnlijk zowel een direct (dagelijkse werkuitvoering) als indirect (voornamelijk kwaliteit dienstverlening en imago) een probleem is voor Asito. Als antwoord op de onderzoeksvraag kan gegeven worden dat de gevolgen van laaggeletterdheid niet altijd even zichtbaar zijn, maar dat het aannemelijk is gemaakt dat laaggeletterdheid wel degelijk een probleem vormt voor Asito, zowel direct als indirect en dat actie gewenst is om laaggeletterdheid binnen Asito terug te dringen. 5.2
Evaluatie van het onderzoek
Dit onderzoek betreft een casestudy waarbij een aantal beperkende omstandigheden een rol hebben gespeeld. Voornamelijk de beperkte tijd die er voor een scriptie staat heeft erin geresulteerd dat het onderzoek beperkt moest blijven tot een casestudy, aangevuld met kwantitatieve data van leidinggevenden verspreid over het land. Het blijft op basis van de in dit onderzoek verkregen gegevens echter onmogelijk om causale verbanden te leggen. Om deze reden wordt in dit onderzoek gesproken over ‘het aannemelijk maken van’. De percentages laaggeletterden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen betreffen inschattingen en zelfinschaling en kunnen daarom niet als feiten worden aangenomen. Het zou informatief zijn om het werkelijke percentage laaggeletterden te onderzoeken, waarbij, naast de hier gebruikte 46
methoden, tevens een op maat gemaakt en gestaafd assessment wordt gebruikt. Gezien de tijdsinvestering die hiermee gepaard gaat is er in dit onderzoek niet gekozen voor een dergelijk assessment. Vanwege de wens om de vragenlijsten voor leidinggevenden zo gebruiksvriendelijk mogelijk te maken was de data niet altijd makkelijk te verwerken via SPSS. Zo is het bijvoorbeeld niet gelukt om een feitelijk opleidingsprofiel van de medewerkers van Asito vast te kunnen stellen. Een zwak punt in de vragenlijst zijn de categorieën bij de vraag of leidinggevenden willen inschatten hoeveel van hun medewerkers laaggeletterd is. De antwoordcategorieën bij deze vraag zijn 0-20%, 20-40%, 40-60%, 60-80% en 80-100%. Omdat in de literatuur naar voren komt dat ongeveer 9% van de Nederlandse bevolking en 5% van de beroepsbevolking laaggeletterd is, was het nauwkeuriger en informatiever geweest om de antwoordcategorie van 0-20% uit te splitsen in bijvoorbeeld, 0%, 1-10% en 10-20% of zelfs ‘geen’, 0-5%, 5-10%, 10-15% en 15-20%. Ook moet opgemerkt worden dat in het survey van de leidinggevenden zeven leidinggevenden vanuit de vestiging Tilburg ‘meedoen’. Het landelijk gemiddelde wordt dus sterker beïnvloed door de vestiging Tilburg dan door andere vestigingen die deelgenomen hebben aan het survey. Echter, de objectleiders spreken ieder over een deel van de medewerkers van Tilburg en overlappen elkaar dus niet. Alleen alle objectleiders opgeteld overlappen met de vestigingsmanager van Tilburg. Verder ontbreekt bij de vragen die percentages als antwoordcategorieën hebben de mogelijkheid om ‘niet’ of ‘0%’ in te vullen. Hiervoor heb ik proberen te corrigeren door bij de vragen waarbij meerdere antwoorden moesten worden gegeven, maar waarvan enkele antwoorden niet waren gegeven, deze als ‘niet’ of ‘0%’ aan te merken. Ter illustratie een vraag uit het survey: Hoeveel procent van uw medewerkers heeft de volgende scholing afgerond? Opleiding Geen Basisschool Middelbare Vmbo/lbo Mbo Hbo/universiteit
0-20% 0-20% 0-20% 0-20% 0-20% 0-20%
Hoeveel procent afgerond 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60%
60-80% 60-80% 60-80% 60-80% 60-80% 60-80%
80-100% 80-100% 80-100% 80-100% 80-100% 80-100%
De dikgedrukte percentages zijn de antwoorden die gegeven zijn door een leidinggevende. Deze vraag is dus alleen beantwoord voor ‘geen opleiding’, ‘basisschool’ en ‘middelbare’. Omdat het schema één geheel is ben ik er vanuit gegaan dat het niet geven van een antwoord op de categorieën ‘vbmo/lbo’, ‘mbo’ en ‘hbo/universiteit’ geïnterpreteerd moet worden als ‘dit komt niet voor’, of met andere woorden: ik heb geen medewerkers die ‘vbmo/lbo’, ‘mbo’ of ‘hbo/universiteit’ afgerond hebben. De antwoordmogelijkheid ‘komt niet voor’ heb ik daarom toegevoegd. 47
5.3
Aanbevelingen voor Asito
Naar aanleiding van het onderzoek kunnen een aantal aanbevelingen worden gedaan voor Asito. Uit de resultaten kan worden opgemaakt dat veel teksten op een taalniveau van B1 of hoger geschreven zijn en dat een aanzienlijk percentage medewerkers deze teksten niet goed kunnen lezen. Volgens bijna alle leidinggevenden zou Asito dan ook actie moeten ondernemen om laaggeletterdheid terug te dringen. Wanneer Asito laaggeletterden hierin tegemoet wil komen kan gedacht worden aan verschillende (deel)oplossingen. Allereerst is het aan te raden aan Asito om hun medewerkers scholing aan te bieden om het geletterdheidsniveau van medewerkers minimaal tot B1-niveau te verhogen. Het is aannemelijk dat een meer geletterde medewerker beter op de hoogte is van werkgerelateerde zaken, hetgeen mogelijk de betrokkenheid en het verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van Asito vergroot. De kans is aanwezig dat wanneer Asito een cursus aanbiedt aan haar medewerkers, zij hier meer toewijding en inzet voor terug kunnen verwachten. Wel is de kritische noot van de Stichting van de Arbeid (2010) terecht dat het gezien de vele locaties waar medewerkers werkzaam zijn en de verschillende tijdstippen, lastig is om medewerkers op de werkvloer te organiseren voor een cursus. Ook is het van belang om ervan bewust te zijn dat Asito te maken heeft met twee verschillende soorten laaggeletterdheid, namelijk 1. medewerkers die van allochtone afkomst zijn en niet in Nederland naar school zijn geweest en 2. medewerkers die in Nederland naar school zijn geweest (autochtoon of allochtoon). Grofweg heeft laaggeletterdheid bij de eerste groep voornamelijk te maken met een gebrek aan kennis van de Nederlandse taal (mogelijk zijn zij wel voldoende geletterd in hun moedertaal) en heeft laaggeletterdheid bij de tweede groep oorzaken van andere aard. Het is aannemelijk dat de eerstgenoemde groep meer baat heeft bij een cursus Nederlands op de werkvloer, terwijl de tweede groep waarschijnlijk meer baat heeft bij een cursus ter verbetering van de schriftelijke taalvaardigheid. Het is nodig om over deze praktische zaken zorgvuldig na te denken, zodat een creatieve constructie kan worden bedacht om medewerkers met een geletterdheidsprobleem tegemoet te kunnen komen. Om erachter te komen of het aanbieden van een cursus praktisch haalbaar en een zinvolle investering is zou een aanvullend onderzoek nodig zijn dat zich specifiek richt op de randvoorwaarden van een dergelijke cursus, het effect ervan en de manier waarop een cursus te implementeren is binnen de bedrijfsstructuur. Kortom, een kosten-batenanalyse zou hierin inzicht kunnen bieden. Naast het aanbieden van een cursus zijn er nog andere zaken die overwogen kunnen worden. Asito zou er tijd in kunnen investeren om de teksten mondeling toe te lichten, zodat iedere medewerker toch de kans krijgt om te begrijpen wat de inhoud is van deze teksten. Tevens zou Asito kunnen overwegen om ter aanvulling op een cursus sommige teksten in eenvoudigere taal te herschrijven, zodat de teksten voor meer medewerkers toegankelijk worden. Uiteraard is het voor Asito niet mogelijk om de CAO te herschrijven, aangezien deze voor de gehele 48
schoonmaakbranche centraal is opgesteld en tevens vanuit juridisch oogpunt bepaalde termen moet bevatten. Asito zou wel kunnen bekijken in hoeverre het mogelijk is om het ziektereglement, de veiligheidsinstructies en het personeelsblad te vereenvoudigen. Ter illustratie wordt hieronder een fragment uit het ziektereglement genomen en in eenvoudige taal herschreven. Fragment uit het ziektereglement U kunt uw werkzaamheden hervatten: Indien u volgens de bedrijfsarts uw werkzaamheden (gedeeltelijk) kunt hervatten, wordt u benaderd door de personeelsassistent om met u concrete afspraken te maken over (gedeeltelijke) werkhervatting waarna u weer aan de slag gaat.
Fragment uit het ziektereglement herschreven in eenvoudigere taal U kunt weer gaan werken: De bedrijfsarts vertelt u dat u weer (voor een deel) kunt gaan werken. Asito neemt dan contact met u op om afspraken te maken. Deze afspraken gaan over wanneer u weer (voor een deel) kunt beginnen met werken. Daarna gaat u weer werken. Wanneer blijkt dat een medewerker bijvoorbeeld bij het sollicitatiegesprek moeite heeft met het invullen van formulieren, de Nederlandse taal nog niet machtig is of andere signalen worden opgevangen door de leidinggevende die mogelijk verband houden met laaggeletterdheid, kan ervoor gekozen worden om een eenvoudige versie van bepaalde teksten mee te geven aan de betreffende medewerker.
49
Literatuur Bohnenn, E. (2007). Reader laaggeletterdheid. Module bibliotheek en laaggeletterdheid. Vereniging van openbare bibliotheken, Den Haag. Verkregen van http://www. taalkrachtvoorbibliotheken.nl/ files/reader%20laaggeletterdheid.pdf Bohnenn, E., Ceulemans, C., Van der Guchte, C., Kurvers, J. & Van Tenderloo, T. (2004). Laaggeletterd in de Lage Landen. Hoge prioriteit voor beleid. Nederlandse Taalunie, Den Haag. D’hertfelt, G., Drijkoningen, J., Van Thillo, W., Vermeersch, L. & Vienne, M. (2007). Studie naar de haalbaarheid van een doelmatig gebruik van een screeningsinstrument voor geletterdheid. Centrum voor Taal en Onderwijs, Leuven. Verkregen van http://www. ond.vlaanderen.be/geletterdheid/plan/Eindrapport%20-%20Haalbaarheidsstudie_ screening_geletterdheid%20(28-06-2007).pdf Groot, W. & Maassen van den Brink, H. (2006). Stil vermogen. Een onderzoek naar de maatschappelijke kosten van laaggeletterdheid. Stichting Lezen en Schrijven, Den Haag. Verkregen van http://www.lezenenschrijven.nl /files/publicaties/stil%20vermogen.pdf Houtkoop, W. (1999). Basisvaardigheden in Nederland. De ‘geletterdheid’ van Nederland: economische, sociale en educatieve aspecten van de taal- en rekenvaardigheden van de Nederlandse beroepsbevolking. Max Goote Kenniscentrum voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie, Amsterdam. Verkregen van http://cinop.brengtlerentotleven.nl /ECBO/downloads/ publicaties/ mgk_00-40.pdf Sugito, A. (2004). Teksten op een goudschaal. Een studie naar het vereiste NT2-niveau voor het lezen van overheidsbrochures (Masterscriptie). Lienden, BureauTaal. Stichting FNV Pers (2008). Vakbondswerk met perspectief. Brochure over cursussen Nederlands op de werkvloer, laaggeletterdheid en inburgering. Stichting FNV Pers, Amsterdam. Verkregen van http://www.fnv.nl/media/pdf/95199/vakbondswerk-met-perspectief Stichting Lezen en Schrijven (z.j.). Laaggeletterdheid herkennen. Stichting Lezen en Schrijven, Den Haag. Verkregen van http://www.lezenenschrijven.nl/nl/analfabetisme/herkennen/ Stichting van de Arbeid (2010). Monitor aanpak laaggeletterdheid in bedrijven 2008-2009. Stichting van de Arbeid, Den Haag. Verkregen van http://www.stvda.nl/~/media/Files/ Stvda/Nota/2010_2019/2010/20100216.ashx Timmermans, L. (2004). Wasgoed en leesgoed door de mangel. Casestudy naar schriftgebruik en leesvaardigheid in een wasserij (Masterscriptie, Universiteit van Tilburg). Vos, M. & De Vries, M. (2007). Handreiking Wmo en laaggeletterdheid. Tips hoe gemeenten aandacht aan laaggeletterde burgers kunnen besteden in hun Wmo-beleid. Stichting Lezen en Schrijven, Den Haag. Verkregen van http://www.Taalkrachtvoorgemeenten.nl /files/Algemeen/wmo%20handreiking%20laaggeletterdheid.pdf
50
Bijlagen
Bijlage 1
Convenant Laaggeletterdheid
Bijlage 2
Vragenlijst leidinggevenden
Bijlage 3
Interviewschema medewerkers Tilburg
Bijlage 4
Tekst 1: Contract
Bijlage 5
Tekst 2: Veiligheidsinstructies
Bijlage 6
Tekst 3: Etiketten
Bijlage 7
Tekst 4: Werkrooster
Bijlage 8
Tekst 5: Personeelsblad
Bijlage 9
Tekst 6: CAO (artikel 33)
Bijlage 10
Tekst 7: Ziektereglement
Bijlage 11
Criteriaschema Sugito
51
Bijlage 1
Convenant Laaggeletterdheid
Convenant tussen werkgevers, werknemers en overheid Structurele aanpak laaggeletterdheid in de samenleving en het bedrijfsleven 2007 – 2015 In aanmerking nemende dat: I. lezen, schrijven en rekenen basisvoorwaarden zijn voor elk individu om te kunnen functioneren in de samenleving en op de arbeidsmarkt, om goed en adequaat te kunnen (en durven) participeren en om zichzelf te kunnen ontwikkelen. II. de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt vragen om participatie van groepen die nu nog min of meer aan de kant staan of dreigen aan de kant te komen te staan. III. een geletterde beroepsbevolking essentieel is voor een goed functionerende economie, die voldoende kan concurreren en in kan spelen op toekomstige ontwikkelingen. Overwegende dat ondertekenende partijen laaggeletterdheid in de samenleving en het bedrijfsleven willen bestrijden en dat: A. de overheid, werkgevers en werknemers elk een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het voorkómen én verminderen van laaggeletterdheid. B. voor een effectieve, structurele aanpak van laaggeletterdheid nauwe samenwerking is vereist tussen de overheid, werkgevers en werknemers. C. laaggeletterdheid alleen structureel kan worden opgelost als tegelijkertijd wordt ingezet op zowel het voorkómen als het verminderen van laaggeletterdheid. D. werkgevers en werknemers, conform de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid "Toekomst voor laaggeletterden, een opdracht voor het bedrijfsleven" (2007), wordt aanbevolen laaggeletterdheid in het bedrijfsleven aan te pakken en op medezeggenschapsniveau bespreekbaar te maken. E. om duurzaam te kunnen participeren in het arbeidsproces een werknemer minimaal in het bezit moet zijn van een startkwalificatie.
52
Zijn ondertekenende partijen het volgende overeengekomen: 1. De overheid zal zich optimaal inzetten om ervoor te zorgen dat in 2011 elke leerling die de basisschool verlaat voldoende vaardigheden beheerst op het gebied van lezen, schrijven en rekenen om vervolgonderwijs te kunnen starten. Om te kunnen bepalen of een leerling die de basisschool verlaat voldoende taal- en rekenvaardigheid heeft, zal een duidelijkere beschrijving worden gemaakt van wat leerlingen aan het einde van het basisonderwijs minimaal moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen. 2. De overheid stelt zich als doel om ervoor te zorgen dat na 2011 geen nieuwe laaggeletterde leerlingen het onderwijs verlaten c.q. de arbeidsmarkt instromen. Het streven is om ervoor te zorgen dat vanaf 2011 elke jongere die het onderwijs verlaat c.q. de arbeidsmarkt betreedt, beschikt over voldoende kennis en vaardigheden op het gebied van lezen, schrijven en rekenen om zich te kunnen ontwikkelen binnen het werk en om te functioneren in de samenleving. 3. Doelstelling is om het aantal laaggeletterden (thans circa 1,5 miljoen) terug te brengen met 60% tot maximaal 600.000 laaggeletterden in 2015. Om de afname gefaseerd te laten verlopen, wordt ernaar gestreefd om in 2011 circa de helft hiervan te hebben gerealiseerd, zodat het aantal laaggeletterden in 2011 maximaal 1,1 miljoen bedraagt. Dit betekent dat de volgende ambitie gehanteerd wordt: het percentage Nederlanders dat moeite heeft met lezen, schrijven of rekenen laten afnemen van 10% naar 4%. 4. De Stichting van de Arbeid en de overheid stellen zich ten doel dat het aantal werkende laaggeletterden (thans circa 420.000) in 2015 is gedaald met 60% tot maximaal 168.000 werkende laaggeletterden. Om die afname gefaseerd te laten verlopen, wordt ernaar gestreefd om in 2011 de helft hiervan te hebben gerealiseerd oftewel een daling met 126.000 laaggeletterden, zodat er in 2011 maximaal 294.000 werkende laaggeletterden zijn. 5. a. De Stichting van de Arbeid, werkgevers(organisaties), vakbonden en overheid zullen gezamenlijk bevorderen dat laaggeletterde werkenden worden opgespoord en worden gestimuleerd om hun taal- en rekenproblemen op te lossen. Bedrijven en instellingen worden opgeroepen om de eigen laaggeletterde werknemers op te sporen en hen te stimuleren om een opleiding te volgen. Hierbij is ook een rol weggelegd voor medezeggenschapsorganen. b. De Rijksoverheid zal zich inzetten om in samenwerking met het CWI, UWV en gemeenten (o.a. via sociale dienst) werkloze en niet-werkende laaggeletterden op te sporen. c. De Rijksoverheid zal gemeenten via het bestuurlijk overleg stimuleren om laaggeletterden op te sporen en afspraken te maken met opleidingsinstituten voor werkende en niet-werkende laaggeletterden.
53
6. a. De overheid is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en beschikbaarheid van voldoende opleidingsmogelijkheden voor niet-werkende laaggeletterden. De overheid en sociale partners hebben een gedeelde verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid en beschikbaarheid van voldoende opleidingsmogelijkheden voor laaggeletterde werkenden. Het beschikbaar stellen van opleidingsmogelijkheden op het gebied van geletterdheid is (als basiselement voor startkwalificatie) de verantwoordelijkheid van de overheid; de verletkosten zijn voor rekening van partijen van het bedrijfsleven. b. De Stichting van de Arbeid beveelt de cao-partijen aan om laaggeletterde werknemers te stimuleren tot het volgen van een opleiding en dit via cao-afspraken en inzet van O&O-fondsen te ondersteunen. c. Overheid en Stichting van de Arbeid zullen laaggeletterden op inspirerende wijze aanmoedigen de opleidingskansen die hen worden geboden optimaal te benutten. d. De Stichting van de Arbeid stelt een aanbeveling op waarin zij cao-partijen oproept om de eventuele verletkosten op decentraal niveau te regelen. 7. De ondertekenende partijen zullen gezamenlijk tot verdere uitwerking van het onderhavige convenant komen. OCW heeft hierbij namens de overheid een voortrekkersrol. De uitwerking zal zich richten op flankerende maatregelen bij en aanscherping van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006 – 2010 ‘Van A tot Z betrokken’. Onderdeel van de uitwerking is een stappenplan dat de ondertekenende partijen gezamenlijk zullen opstellen en waarin bijvoorbeeld de volgende elementen kunnen worden opgenomen: Het opsporen van laaggeletterde werknemers en niet-werkenden (wervingsstrategieën). Afspraken maken met deze laaggeletterden en opleidingsinstituten om deze personen geletterd te laten worden (activeringsstrategieën). De zorg voor voldoende opleidinglocaties en docenten voor werkende en nietwerkende laaggeletterden en aandacht voor voldoende ontwikkeling van lesmateriaal. De wijze van monitoring. De overheid draagt zorg voor continuering van de jaarlijkse voortgangsrapportage laaggeletterdheid. In aanvulling hierop zal de Stichting van de Arbeid de inspanningen en resultaten in bedrijven monitoren. Zonodig op basis van nieuwe gedifferentieerde onderzoeksgegevens uit het ALL onderzoek (Adult Literacy and Life Skills project), dat in 2008 beschikbaar komt, vermelde streefwaarden in het onderhavige convenant bijstellen. Zonodig wordt in het stappenplan een link gelegd met de werkzaamheden van commissie Meijerink omtrent het opstellen van een duidelijkere beschrijving van wat leerlingen aan het einde van het basisonderwijs minimaal moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen. 8. Ondertekenende partijen zullen indien gewenst een beroep doen op Stichting Lezen & Schrijven als kennis- en informatiecentrum.
54
55
Bijlage 2
Vragenlijst leidinggevenden
Vragenlijst leidinggevenden (landelijke screening) 1) Wat is uw functie?
objectleider
vestigingsmanager
2) Wat is uw geslacht?
man
vrouw
3) Hoeveel mensen heeft u onder uw supervisie? __________________________________ 4) Op welke vestigingsplaats van Asito bent u werkzaam? ___________________________ 5) Hoeveel procent van uw medewerkers is allochtoon? 0-20%
20-40%
40-60%
60-80%
80-100%
6) Hoeveel procent van uw medewerkers heeft de volgende scholing afgerond? Opleiding Geen Basisschool Middelbare Vmbo/lbo Mbo Hbo/universiteit
Hoeveel procent afgerond 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60% 20-40% 40-60%
0-20% 0-20% 0-20% 0-20% 0-20% 0-20%
60-80% 60-80% 60-80% 60-80% 60-80% 60-80%
80-100% 80-100% 80-100% 80-100% 80-100% 80-100%
7) Van hoeveel procent van uw medewerkers is Nederlands de moedertaal? 0-20%
20-40%
40-60%
60-80%
80-100%
8) Welke andere drie talen dan Nederlands worden door uw medewerkers privé het meest gesproken? 1. 2. 3. 9) Welke talen worden door uw medewerkers onder elkaar voornamelijk gesproken? Taal Nederlands Turks Marokkaans Pools Arabisch Anders, nl: _____________
meestal
vaak
soms
niet
56
10) Geef hieronder aan of de onderstaande redenen voor verzuim van uw medewerkers volgens u relevant zijn. Geef waar aangegeven met (%) aan voor hoeveel procent van de verzuimgevallen de betreffende reden van toepassing is. Redenen verzuim Ziekte Taalprobleem* Leesprobleem** Arbeidsconflict Motivatiegebrek Ongeval werkvloer Anders, nl _____________
niet
enigszins (%)
zeer (%)
weet niet
*Taalprobleem: vanwege het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal ontstaat miscommunicatie met verzuim als gevolg ** Leesprobleem: het niet voldoende kunnen lezen/begrijpen van teksten binnen Asito (bv. ziektereglement, veiligheidsinstructies) heeft verzuim tot gevolg
11) A. Hoeveel ongevallen zijn op de werkvloer onder uw medewerkers het eerste half jaar van 2010 gebeurd? Geen 1-2 3-5 5-10 >10
B. Hebben deze ongevallen volgens u mogelijk te maken met onderstaande redenen? Geef waar aangegeven met (%) aan voor hoeveel procent van de ongevallen de betreffende reden van toepassing is. Redenen Nonchalance* Taalprobleem** Leesprobleem*** Anders, nl ___________
nee
enigszins (%)
ja (%)
weet niet
*Nonchalance: hiermee wordt gedoeld op een attitude/werkhouding, zoals onvoorzichtigheid/onoplettendheid, het niet lezen van voorschriften/etiketten **Taalprobleem: vanwege het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal kan men etiketten/voorschriften niet voldoende lezen/begrijpen waardoor ongevallen kunnen ontstaan ***Leesprobleem: het niet voldoende kunnen lezen/begrijpen van teksten binnen Asito (bv. etiketten/ veiligheidsinstructies) heeft mogelijk ongevallen tot gevolg
57
12) A. Heeft u wel eens iets gehoord over laaggeletterdheid? Nooit
Weinig
Regelmatig
Vaak
B. Wat zijn volgens u de belangrijkste kenmerken van laaggeletterdheid? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 13) A. Zijn er onder uw medewerkers mensen zijn die laaggeletterd zijn? Ja
Nee; ga naar vraag 16
Weet niet
B. Hoeveel van uw medewerkers zijn volgens uw inschatting laaggeletterd? 0-20%
20-40%
40-60%
60-80%
80-100%
14) Waaraan herkent u laaggeletterdheid bij uw medewerkers? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 15) Ziet u laaggeletterdheid als een probleem binnen Asito? Ja; ga door naar vraag 17
Nee; ga door naar vraag 19
Weet niet
16) In hoeverre ziet u laaggeletterdheid als een probleem voor de uitvoering van werkzaamheden als het gaat om; nee
enigszins
ja
weet niet
Nauwkeurigheid Ziekteverzuim Afspraken nakomen Ongevallen Anders, nl __________________
58
17) In hoeverre ziet u laaggeletterdheid als een probleem voor Asito als het gaat om; nee
enigszins
ja
weet niet
Winst Kwaliteit dienstverlening Imago Acquisitie 18) Hoe vindt u dat Asito zich zou moeten opstellen t.a.v. laaggeletterdheid onder haar medewerkers? Asito hoeft geen actie te ondernemen rondom het thema laaggeletterdheid Asito zou medewerkers moeten aansporen om laaggeletterdheid aan te pakken, maar het initiatief om dat te doen bij de medewerkers laten Asito zou medewerkers een cursus aan moeten bieden om laaggeletterdheid aan te pakken 19) Hoeveel procent van uw medewerkers kan volgens u de volgende teksten al dan niet
goed lezen(begrijpen)? (verdeel per tekst 100 procent over de drie antwoorden of als u geen idee heeft kunt u ‘weet niet’ aanvinken) Teksten Asito met gemak Contract % Veiligheidsinstructies % Etiketten % Werkroosters % Mededelingen % Personeelsblad % CAO % Ziekteregelement % Anders, nl ___________ %
met moeite % % % % % % % % %
niet
weet niet % % % % % % % % %
Overige opmerkingen/suggesties: ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________
Hartelijk dank voor uw medewerking!
59
Bijlage 3
Interviewschema medewerkers Tilburg
Interviewschema 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Medewerker is: man/vrouw Leeftijd: ______ jaar Geboorteland: __________________________________________________________ Etniciteit: ____________________________________________________ Woont in NL sinds: ____________________________________________________ Nederlands T1: ja/nee, zo nee: moedertaal _____________________________ Thuistaal:____________________________________________ Dialect?___________________________________________________ 7. In dienst sinds: ____________________________________________________ 8. Dienstverband: ______ uur per week 9. Opleiding: soort:_____________ aantal jaren:________Diploma: ja/nee soort:_____________aantal jaren:________Diploma: ja/nee 10. Ervaring school: ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 11. Wat leest u: Bron Krant* Tijdschrijften* Wijkblad Boeken Strips* Anders, nl______
Nooit
Af en toe
Regelmatig
Vaak
a. *welke? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________
60
12. Lid bibliotheek: ja/nee, omdat: ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 13. Dyslexie/woordblind: ja/nee/weet niet a. Indien ja: last van op werk? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 14. Bedrijfsongeval: ja/nee a. Indien ja: hoe vaak, wat gebeurd, waarom? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 15. Ziektefrequentie: _____ dagen per maand/jaar 16. Bekendheid met ziekteregelement: ja/nee/een beetje a. Wat te doen? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 17. Conflict gehad omdat je iets niet goed begrepen had? ja/nee a. Indien ja, wat gebeurd en hoe opgelost? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 18. Zelfinschatting/assessment (kunnen LEZEN, niet WETEN!) Teksten Asito* makkelijk Contract Veiligheidsinstructies Etiketten Werkroosters
heel moeilijk moeilijk normaal makkelijk heel
61
Mededelingen Personeelsblad CAO Ziekteregelement 19. Indien moedertaal niet NL: Zou je het wel in moedertaal kunnen? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 20. Indien makkelijk: Ken je iemand op je werk voor wie dit wel moeilijk is? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 21. Indien moeilijk: Denk je dat je taken op je werk langzamer of minder precies doet, omdat je moeite hebt met lezen? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 22. Indien moeilijk: zou je dingen willen leren? Zoja, wat zou je willen leren? En wat zou Asito daarin eventueel kunnen betekenen? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 23. Toen u begon met werken voor Asito, werd u toen mondeling uitleg gegeven over zaken als het contract, de regels bij ziekte en over veiligheid en de etiketten? Ja/nee a. Zo ja: was dit duidelijk? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ b. Zo nee: had u dit fijn gevonden? Had u uw werk dan beter kunnen doen? Waarom? __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ __________________________________________________________________ 24. Heeft u nog vragen of opmerkingen? ________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________ 62
Bijlage 4
Tekst 1: Contract
63
Bijlage 5
Tekst 2: Veiligheidsinstructies
64
Bijlage 6
Tekst 3: Etiketten
65
66
Bijlage 7
Tekst 4: Werkrooster
67
Bijlage 8
Tekst 5: Personeelsblad
68
Bijlage 9
Tekst 6: CAO (artikel 33)
69
Bijlage 10
Tekst 7: Ziektereglement
70
Bijlage 11
Criteriaschema Sugito
71