HOGESCHOOL UTRECHT | HBO-V | 2015-2016 IN OPDRACHT VAN:
LAAGGELETTERDHEID IN DE AMBULANTE PSYCHIATRIE Een kwalitatief onderzoek onder hulpverleners van bemoeizorgteam
Een kwaliteitsproject in kader van cursus ‘Rol van ontwerper’
Maikel Pannekoek | 1648974 Mariska Oud | 1645858 Robert Deuning | 1649741 Wouter Stoel | 1515078
Profielbegeleider | Otto-Jan Bikker | VAR-I Opdrachtgever | Marjan Mensinga Datum | 18 december 2015
Voorwoord Voor u ligt het eindresultaat van een kwaliteitsproject, uitgevoerd door studenten HBO-V aan de Hogeschool Utrecht. Het kwaliteitsproject is een afstudeeropdracht in de rol van ontwerper. In opdracht van Pharos is onderzocht hoe hulpverleners in de ambulante psychiatrie omgaan met laaggeletterdheid bij hun patiënten. Het onderzoek is uitgevoerd bij het bemoeizorgteam van een GGZ-instelling in een grote stad in Nederland. Pharos is een expertisecentrum voor gezondheidsverschillen. Het richt zich op het verminderen van gezondheidsverschillen tussen diverse groepen mensen. Een tweede doelstelling is het duurzaam verbeteren van de kwaliteit, effectiviteit en toegankelijkheid van zorg en preventie aan laagopgeleiden, migranten en vluchtelingen. De focus van Pharos ligt op de hele gezondheidszorg en op alle terreinen die voor het gezondheidsbeleid van belang zijn. Het bemoeizorgteam in de ambulante psychiatrie is er voor mensen die hulp nodig hebben, maar dit zelf niet willen, kunnen of durven vragen. Het gaat om mensen met psychische, sociale, lichamelijke of verslavingsproblematiek, of een combinatie van deze problemen. Door de problematiek kunnen mensen in de war zijn of in een isolement raken, vereenzamen en zichzelf verwaarlozen. Deze problemen kunnen leiden tot overlast voor de omgeving. Het bemoeizorgteam bezoekt zorgwekkende zorgmijders om ze naar passende zorg toe te leiden. In de eerste plaats willen wij een dankwoord uitspreken aan de hulpverleners die voor dit kwaliteitsproject zijn geïnterviewd, waarvan wij de werkgever vanwege de privacy niet kunnen noemen. Daarnaast willen we ook onze docent van de Hogeschool Utrecht, Otto-Jan Bikker, bedanken voor de begeleiding en feedback gedurende het onderzoek. Als laatste gaat onze dank uit naar Marjan Mensinga van opdrachtgever Pharos. Zij heeft ons op het spoor gezet van dit onderwerp en ons gemotiveerd om het verder uit te diepen.
Maikel Pannekoek, Mariska Oud, Robert Deuning & Wouter Stoel Utrecht, 18 december 2015
II
Samenvatting ACHTERGROND. In Nederland is 1 op de 9 mensen laaggeletterd, wat neerkomt op een totaal van 1,3 miljoen mensen. Deze mensen beschikken over een elementaire basisvocabulaire en kunnen eenvoudige informatie uit korte zinnen en teksten halen. Er is een verband tussen laaggeletterdheid en een slechtere gezondheid. Uit literatuur blijkt dat deze mensen moeilijker toegang hebben tot de gezondheidszorg, problemen ervaren in de interactie met de zorgverlener en minder effectief omgaan met hun eigen gezondheid. In Nederland is echter geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van laaggeletterdheid voor de behandeling van psychiatrische patiënten. Het doel van dit onderzoek is een beschrijving te maken van laaggeletterdheid in de ambulante psychiatrie op basis van de hoofdvraag: op welke wijze hebben hulpverleners in de ambulante psychiatrie aandacht voor de mogelijke laaggeletterdheid van hun patiënten? METHODE. Dit kwalitatief onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een casestudy. De case betreft het bemoeizorgteam van een GGZ-instelling in een grote stad in Nederland, waarvan alle acht hulpverleners van het team zijn bereikt voor deelname. Door middel van semigestructureerde interviews is de data verzameld, waarna de geluidsopnames volledig zijn getranscribeerd. Deze transcripten zijn geanalyseerd op basis van gefaseerd coderen binnen een constante vergelijking. RESULTATEN. De hulpverleners onderling geven verschillende definities aan laaggeletterdheid, waarbij de nadruk ligt op het lezen en begrijpen van geschreven tekst. Zij erkennen dat laaggeletterdheid een probleem is voor hun doelgroep, maar wegen dit minder zwaar in vergelijking met overige problematiek. De hulpverleners die laaggeletterdheid herkennen wijzen verschillende risicogroepen aan waarbij ze alert zijn op het signaleren hiervan. Zij zien bij laaggeletterde patiënten verschillende emoties en herkennen een breed scala aan copingmechanismen. In de omgang met de laaggeletterdheid van hun patiënten passen de hulpverleners op verschillende wijzen hun zorgverlening aan. CONCLUSIE. De aandacht voor laaggeletterdheid onder hulpverleners van het onderzochte bemoeizorgteam in een grote stad kan beter. Het ontbreekt het team aan een gemeenschappelijk standpunt, visie en taal om over laaggeletterdheid te spreken, waardoor een dialoog onderling of met de patiënt niet op gang komt. De hulpverleners gebruiken de eigen ervaring met en definitie van laaggeletterdheid om het bij hun patiënten te kunnen signaleren. Zij associëren laaggeletterdheid bij patiënten voornamelijk met een laag IQ. Vermoedens van laaggeletterdheid worden bij patiënten niet altijd uitgevraagd, omdat de hulpverleners dan niet goed weten hoe ze met de schaamte van hun patiënt om moeten gaan. Het negeren van de administratie wordt door de hulpverleners als voornaamste reden gezien waarom maatschappelijke problemen groeien en een laaggeletterde patiënt niet zelfredzaam is. Binnen het zorgproces van het bemoeizorgteam is de zorgverlening kortdurend en de complexiteit van zorg groot. Het scala aan psychiatrische ziekten en de primaire focus op het in zorg krijgen van hun doelgroep maakt dat laaggeletterdheid geen prioriteit is in het zorgproces.
Trefwoorden: laaggeletterdheid, laaggeletterde patiënt, hulpverlener, ambulante psychiatrie, bemoeizorgteam
III
Inhoudsopgave Voorwoord ........................................................................................................................... II Samenvatting.......................................................................................................................III 1 Inleiding ............................................................................................................................ 1 1.1 Aanleiding .................................................................................................................... 1 1.2 Probleem en relevantie ................................................................................................ 1 1.3 Doel- en vraagstelling .................................................................................................. 2 2 Methode ............................................................................................................................ 3 2.1 Design ......................................................................................................................... 3 2.2 Populatie en selectie .................................................................................................... 3 2.3 Dataverzameling .......................................................................................................... 4 2.4 Data-analyse................................................................................................................ 4 2.5 Ethische aspecten........................................................................................................ 4 3 Resultaten ......................................................................................................................... 5 3.1 Laaggeletterdheid volgens hulpverleners ..................................................................... 5 3.2 Signaleren van laaggeletterdheid ................................................................................. 8 3.3 Invloed laaggeletterdheid op patiënten......................................................................... 9 3.4 Aanpassing zorg op laaggeletterdheid ........................................................................12 4 Discussie .........................................................................................................................14 5 Conclusie .........................................................................................................................16 6 Aanbeveling .....................................................................................................................17 Literatuurlijst ......................................................................................................................18 Bijlage I: Topiclijst ......................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage II: Informed consent ........................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage III: Samenwerkingsovereenkomst ...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage IV: Plan van aanpak .......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage V: Planning ........................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage VI: Tussenevaluatie ........................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage VII: Eindevaluatie............................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. IV
1 Inleiding Geletterdheid is het vermogen om te lezen en te schrijven. Mensen die laaggeletterd zijn kunnen dit onvoldoende waardoor ze moeilijker mee komen in de samenleving. Uit onderzoek naar de kernvaardigheden van Nederlanders is gebleken dat 1 op de 9 mensen in Nederland laaggeletterd is, dat neerkomt op 1,3 miljoen mensen tussen de 16 en 65 jaar. Van die 1,3 miljoen is 53% vrouw en 47% is man. 65% van de laaggeletterden in Nederland is autochtoon (Buisman, Allen, Fouarge, Houtkoop & Van de Velden, 2013). De geletterdheid of taalvaardigheid maakt onderdeel uit van de kernvaardigheden zoals deze gemeten worden in de IALS (International Adult Literacy Survey)-, de ALL (Adult Literacy and Life Skills Survey)- en de PIAAC (Programme for the International Assessment of Adult Competencies)-studie (Buisman et al., 2013; Buisman & Houtkoop, 2014). Zij meten dit op een schaal lopend van 0 tot 500. Mensen die op het laagste niveau scoren (niveau 1: minder dan 226 punten) worden gezien als laaggeletterd. In Nederland lijkt dit niveau vergelijkbaar met niveau instroom/1F volgens de referentieniveaus van Meijerink (2009), waarbij “mensen dan beschikken over een elementaire basisvocabulaire en eenvoudige informatie uit korte zinnen en teksten kunnen halen” (Van der Heide & Rademakers, 2015). 1.1 Aanleiding Dit onderzoek is gericht op laaggeletterdheid in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In dit verband wordt gesproken van functionele gezondheidsvaardigheden: de vaardigheden van individuen om informatie over gezondheid te verkrijgen, begrijpen en te gebruiken bij het nemen van gezondheidsgerelateerde beslissingen (WHO, 2014). Er is een verband tussen laaggeletterdheid en een slechtere gezondheid. Zo zouden deze mensen moeilijker toegang hebben tot de gezondheidszorg, problemen ervaren in de interactie met de zorgverlener en minder effectief omgaan met hun eigen gezondheid (DeWalt, Berkman, Sheridan & Lohr, 2004). Ook blijken zij vaker last te hebben van bepaalde ziekten en aandoeningen, zoals astma, diabetes, kanker, hartinfarcten en psychische problemen (Fransen, Stronks & EssinkBot, 2011). Laaggeletterden zullen dus oververtegenwoordigd zijn onder patiënten. Er is toenemende aandacht voor de laaggeletterdheid en de daarmee samenhangende lage gezondheidsvaardigheden van deze omvangrijke groep Nederlanders. Dit is terug te zien in het aanbod van speciale taallessen voor mensen die laaggeletterd zijn en de oprichting van de Stichting Lezen & Schrijven in 2004. De rijksoverheid zet bijvoorbeeld maatregelen in om de taalbeheersing onder volwassenen te bevorderen door het actieplan Laaggeletterdheid 2012-2015 (Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap [Ministerie van OCW], 2011). Ook voor de periode 2016-2018 is weer geld gereserveerd voor dit doel onder de noemer Tel mee met taal (Ministerie van OCW, 2015). 1.2 Probleem en relevantie Het algemene voorkomen van laaggeletterdheid suggereert dat dit ook bij mensen met een psychiatrisch ziektebeeld voorkomt. Uit oriënterende literatuurstudie blijkt echter dat in Nederland geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van laaggeletterdheid voor de behandeling van psychiatrische patiënten. In Amerika is hieraan in het afgelopen decennium wel aandacht besteed. Zo blijkt bijvoorbeeld uit Amerikaans onderzoek dat het hebben van een psychotische stoornis is geassocieerd met een grotere kans op beperkte geletterdheid. Hierbij dient de zorgverlener met de mate van geletterdheid rekening te
1
houden, omdat het de resultaten van een behandeling van psychische aandoeningen negatief kan beïnvloeden (Lincoln et al., 2006). Gelijke toegang tot en behandeling in de gezondheidszorg is een grondrecht voor alle mensen uit alle lagen van de samenleving. Bij de groep kwetsbare psychiatrische patiënten met lage gezondheidsvaardigheden lijken deze toegang en behandeling verstoord als er geen aandacht is voor hun laaggeletterdheid. Voor Pharos, expertisecentrum voor gezondheidsverschillen, is dit gebrek aan wetenschappelijke kennis over laaggeletterdheid in de psychiatrie reden om opdracht te geven voor dit onderzoek naar de wijze waarop hulpverleners in de GGZ omgaan met laaggeletterdheid. 1.3 Doel- en vraagstelling Dit onderzoek heeft tot doel de aandacht van hulpverleners in de ambulante psychiatrie voor de laaggeletterdheid van hun patiënten in kaart te brengen op basis van hun kennis, beleving en omgang. Aan de hand van deze inzichten worden hypotheses gesteld ter bevordering van mogelijk vervolgonderzoek naar dit onderwerp. Daartoe is de volgende hoofdvraag gesteld: Op welke wijze hebben hulpverleners in de ambulante psychiatrie aandacht voor de mogelijke laaggeletterdheid van hun patiënten? Ter ondersteuning zijn de volgende deelvragen meegenomen: 1. Wat verstaan hulpverleners in de ambulante psychiatrie onder laaggeletterdheid? 2. Op welke wijze signaleren hulpverleners in de ambulante psychiatrie de laaggeletterdheid van hun patiënten? 3. Welke invloed heeft laaggeletterdheid op de patiënten volgens de hulpverlener? 4. Op welke wijze passen hulpverleners in de ambulante psychiatrie de zorgverlening aan op laaggeletterde patiënten?
2
2 Methode 2.1 Design Dit kwalitatief onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een casestudy. Het type casestudy dat op één persoon, organisatie of geografische eenheid gericht is wordt ook wel een intensieve benadering genoemd, die het mogelijk maakt om een beeld van de case te schetsen (Swanborn, 2013). De casestudy ondersteunt met dit kenmerk in het beschrijven van een onderwerp waar nog weinig tot niets over bekend is, zoals laaggeletterdheid in de ambulante psychiatrie, en ligt daarmee in lijn van de doel- en vraagstelling van dit onderzoek 2.2 Populatie en selectie De case die is onderzocht is het bemoeizorgteam van een GGZ-instelling in een grote stad in Nederland. Het bemoeizorgteam heeft als voornaamste taak om patiënten die zorg mijden toe te leiden naar een gepast zorgaanbod. Zij werken volgens de methodiek Critical Time Intervention (CTI). Onderdeel van deze methodiek is dat de patiënt binnen 9 maanden naar reguliere zorg wordt toegeleid. Het gaat om een diverse groep patiënten die om verschillende redenen zelf geen beroep doen op de geestelijke gezondheidszorg; de zogenoemde zorgwekkende zorgmijders (GGD 2005). Dit betekent dat de hulpverleners gewend zijn om creatief en pro-actief te werken in het krijgen van aansluiting bij de patiënten. Het informatieve aspect van deze case wordt geborgd door de gevarieerde werkervaring (gemiddeld meer dan 10 jaar binnen 2-6 verschillende psychiatrische settings) en het opleidingsniveau (minimaal HBO en/of post-HBO) van de hulpverleners. De verwachting is dat de hulpverleners van het team op basis hiervan veel relevante informatie kunnen verstrekken en daar gemakkelijk over kunnen praten. Voorwaarde voor selectie is dat de respondent direct patiëntencontact heeft en is betrokken bij diens zorgproces. Alle acht hulpverleners van het team zijn bereikt voor deelname. Tabel 1: Demografische gegevens populatie (N = 8) VARIABELEN
N
Geslacht Man Vrouw Gem. leeftijd (jaren)
3 5 45.6 (SD = 11.0)
Functie Sociaalpsychiatrisch verpleegkundige Verpleegkundig specialist Maatschappelijk werker Gem. aantal functiejaren op OGGZ
5 1 2 8.0 (SD = 5.4)
Opleidingsniveau MBO + post-HBO HBO HBO + post-HBO HBO + master
2 3 2 1
3
2.3 Dataverzameling De data is verzameld door middel van semigestructureerde interviews. De techniek geeft gelegenheid voor zowel open als gesloten vragen, waardoor de overwegingen, kennis en overtuigingen van de hulpverleners gestructureerd in kaart zijn gebracht (Baarda, Van der Hulst & De Goede, 2012). Hierbij is gebruik gemaakt van een topiclijst die richting geeft aan het interview, maar ruimte laat voor aanpassing aan de specifieke geïnterviewde (Boeije, 2014). Deze is voorafgaand opgesteld op basis van een oriënterende literatuurstudie en de gestelde hoofd- en deelvragen (zie bijlage I). Bij elk interview is een interviewer en een observant aanwezig geweest. Deze taken zijn bij elk interview gerouleerd. Op die manier is het mogelijke onderzoekersbias verkleind en hebben de onderzoekers elkaar gedurende het hele proces gecontroleerd. Een andere manier van het verkleinen van een mogelijke onderzoeksbias is het inzetten van een peer debriefer in de vorm van een andere afstudeergroep (Lucassen & Olde Hartman, 2013). Zo zijn de onderzoeksmethodes uitgewisseld en van feedback voorzien. Om de betrouwbaarheid van de analyse te vergroten zijn de interviews opgenomen met een audiorecorder, welke vervolgens volledig zijn getranscribeerd. 2.4 Data-analyse Na ieder tweetal (cluster) interviews heeft een analyse plaatsgevonden volgens het principe van constante vergelijking (Boeije, 2014). Aan de hand van deze analyse zijn gaandeweg hypotheses gevormd die richting hebben gegeven aan de clusters interviews. De topiclijst is dan ook gedurende het proces voortdurend aangepast om de validiteit van de topics te verhogen. Volgens deze methode zijn de interviews in drie opeenvolgende fases geanalyseerd. In eerste instantie heeft in het proces van open coderen het ontdekken van codes centraal gestaan. Deze codes zijn vervolgens scherper omschreven en ten opzichte van elkaar geordend binnen thema’s tijdens het axiaal coderen. Tijdens de laatste fase van selectief coderen zijn de kernbegrippen bepaald, is de samenhang tussen de begrippen vastgesteld en zijn de conclusies getrokken. 2.5 Ethische aspecten Betrokken zorginstelling is benaderd via het orgaan Commissie Wetenschappelijk Onderzoek (CWO). Omdat patiënten niet zijn betrokken in het onderzoek, heeft enkel inlichting middels het ‘plan van aanpak’ plaatsgevonden. Daarnaast is op dezelfde manier de directie van betrokken case ingelicht. Na goedkeuring en toestemming zijn de privacyrichtlijnen van de zorginstelling in acht genomen. Tijdens de uitvoering van het onderzoek is tevens rekening gehouden met de richtlijnen welke zijn uitgegeven door de Medisch Ethisch Screeningscommissie – Faculteit Gezondheidszorg (MES-FG) van Hogeschool Utrecht. In kader hiervan zijn de deelnemers benaderd met een informed consent (zie bijlage II). Hierin staat onder andere vermeld dat de gegevens geanonimiseerd worden verwerkt en een deelnemer zonder opgaaf van redenen deelname aan het onderzoek kan beëindigen.
4
3 Resultaten In dit hoofdstuk wordt de geanalyseerde data van de interviews thematisch beschreven. De vier paragrafen geven daarbij respectievelijk de resultaten weer van deelvragen 1 t/m 4 (zie hoofdstuk 1). Gebruikte fragmenten zijn gekoppeld aan betreffende respondent, waarbij iedere respondent een vast nummer heeft.
Aandacht voor laaggeletterdheid in OGGZ team
Definitie
Attitude van hulpverleners
Signalering
Invloed op patiënt
Zorgproces
Niet kunnen lezen en schrijven
Team
Screening
Emotie
Inhoud
Niet het begrip om tekst te snappen
Hulpverlener
Risicofactoren van doelgroep
Aansluiting maatschappij
Aanpassing
Signalen
Coping
Beperkt vermogen tot leren Moeite met lezen en schrijven
Moeite met communiceren
Figuur 1: Codeboom van hoofd- en subthema’s na data-analyse
3.1 Laaggeletterdheid volgens hulpverleners Wat verstaan hulpverleners in de ambulante psychiatrie onder laaggeletterdheid? Het overgrote deel van de hulpverleners heeft een eigen geformuleerde definitie kunnen geven van de term laaggeletterdheid. In hun definities waren zij niet eenduidig en ook werden door sommige hulpverleners meervoudige definities gegeven. Op de vraag wat ze onder laaggeletterdheid verstond zei een hulpverlener: Ik denk mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. (respondent 3) Een ander zei: Ik denk dat daar onder verstaan wordt, als in ieder geval mensen überhaupt helemaal niet kunnen lezen en schrijven. (respondent 2) 5
De grootste gemene deler binnen alle gegeven definities was dat mensen niet het begrip hebben om geschreven tekst te snappen, ook al kunnen ze het technisch wel lezen. Een beschrijving die werd gegeven was: Dat je echt woorden die je ziet, dat je daar geen goede betekenis aan kan geven. Dat je gewoon niet begrijpt wat er staat. Je hebt natuurlijk ook mensen die kunnen misschien wel lezen vanuit een laag IQ, (...) maar die begrijpen niet waarom die vraag daar staat. (respondent 4) Een ander bevestigde dit beeld door het volgende te zeggen: Dus mensen die, denk ik, niet het niveau en het begrip hebben om dingen te snappen. (…) Ik merk dat in mijn werkveld ook, ze hebben een grote mond, ze hebben vanuit de straat heel veel dingen aangeleerd. Maar als je echt gewoon met hun een brief doorneemt, dan snappen ze dat niet. Dus, dat denk ik. (respondent 7) Bij deze definities ligt de nadruk op het lezen en begrijpen van geschreven tekst. Deze hulpverlener vermoedde ook dat een beperkt vermogen tot leren gelijk stond aan een lagere functionele geletterdheid. Zij gebruikte niet de term laaggeletterd, maar noemde deze patiënten ‘langzaam lerend’. (respondent 7) Ten slotte werd er nog benoemd dat laaggeletterdheid ook over het begrip van gesproken tekst gaat. Dit werd als volgt beschreven: (...) communiceren met anderen, dat ze daar last mee hebben. (...) Goed dingen onder woorden kunnen brengen, dat het abstraheren ook wat lastiger is. (respondent 3) De attitude ten opzichte van laaggeletterdheid vormde een diffuus beeld, op dit onderwerp werden uiteenlopende antwoorden gegeven. Wel werd de opvatting gedeeld dat het door de collega’s onderling binnen het team nooit werd besproken. Een hulpverlener zei nadat hem gevraagd werd of hij met collega’s over laaggeletterdheid sprak: Kan ik me niet heugen (respondent 3) Een ander zei: Nee. Dat is dus ook heel grappig, daar hebben we het nooit over. (respondent 2) Dit werd op de volgende manier bevestigd:
6
Het woord laaggeletterdheid is nog nooit gevallen. Wel over de problematiek waar we het de hele tijd over hebben [in dit interview], maar niet onder deze noemer. (respondent 1) Uit al deze antwoorden blijkt dat het team laaggeletterdheid niet bespreekt en het onderwerp niet gezamenlijk benaderd. Laaggeletterdheid werd wel als probleem gezien door individuele hulpverleners. De hulpverleners gaven meerdere beschrijvingen van problemen waar laaggeletterde patiënten volgens hen tegen aan lopen, zoals: Zeker vind ik het wel een probleem ja, absoluut. (...) Het is wel heel erg lastig voor laaggeletterden in deze huidige maatschappij, ook omdat alles digitaal binnenkomt bijna (...) Dus ik vind het nu, in deze tijd, hartstikke ingewikkeld voor onze patiënten. (respondent 1) Een ander beschreef de problemen die iemand met laaggeletterdheid heeft als hij een aanvraag bij de overheid moet doen: Er wordt eigenlijk gewoon aangenomen dat iedereen dat kan. Anders kan je in deze maatschappij volgens mij gewoon niet echt mee komen. Want dan gaan er zoveel deuren niet open. (respondent 8) In deze fragmenten komt naar voren dat de individuele hulpverleners erkennen dat laaggeletterdheid problemen kan opleveren voor hun patiënten. Binnen de huidige maatschappij is lezen en schrijven en het toepassen hiervan, bijvoorbeeld bij het invullen van formulieren, essentieel om goed voor jezelf te zorgen. De hulpverleners gaven aan dat ze het probleem van laaggeletterdheid wegen ten opzichte van de context van de patiënt; als er zwaarder wegende problemen zijn worden die eerst behandeld: Nou ja, ik denk dat de prioriteit ligt daar waar het meest prangende probleem is. En is dat als iemand psychotisch is, dan is de psychose het meest voorliggend probleem. Maar dreigt iemand uit zijn huis gezet te worden omdat hij de brieven van de Mitros [woningbouwcorporatie] niet goed interpreteert, dan heeft dat prioriteit. Dus net wat het zwaarst weegt. (respondent 1) Dit werd gezegd in antwoord op de vraag welke prioriteit laaggeletterdheid heeft in de behandeling. Een andere hulpverlener omschreef dit als volgt: Ik realiseer me wel dat het een enorme handicap is om mee te komen in de dagelijkse dingen. En ja, ik ben eigenlijk meer gericht op de psychiatrie en sociale situaties, vaardigheden. (respondent 8)
7
Hij had eerder gezegd dat hij nog maar twee of drie patiënten tijdens zijn carrière was tegen gekomen die laaggeletterd waren. Hij vermoedde dat het er meer geweest waren, maar dat hij ze niet ontdekt heeft doordat hij meer op psychiatrie, sociale situaties en vaardigheden gericht was. Dat lezen en schrijven ook een vaardigheid is van een persoon merkte hij in dit verband niet op. Uit deze beide fragmenten komt naar voren dat hulpverleners het idee hebben dat ze gevallen van laaggeletterdheid missen doordat ze andere behandelprioriteiten hebben. 3.2 Signaleren van laaggeletterdheid Op welke wijze signaleren hulpverleners in de ambulante psychiatrie de laaggeletterdheid van hun patiënten? In de interviews vertelden de hulpverleners dat ze geen of weinig voorbeelden konden noemen van patiënten die laaggeletterd zijn. Zij gaven verschillende redenen waarom dit niet lukte. Een van de hulpverleners zei dat dit mogelijk kwam doordat ze patiënten er niet op bevroeg: Ik denk dat er mensen zijn waarbij ik dat absoluut niet in de gaten heb. En ik merk ook als ik zo, gedurende dit gesprek, dan denk ik: ja, wij vragen er eigenlijk ook niet naar. Expliciet naar, he, van: “eh, kunt u goed lezen en schrijven?” (respondent 8) Een andere hulpverlener zei dat hij niet besefte dat het mogelijk is dat mensen laaggeletterd zijn. Deze hulpverlener gaf aan dat het voor hem een nieuw onderwerp was en hij hier patiënten nooit naar vroeg: Het is misschien wel de grootste blinde vlek. Toen ik hoorde dat jullie hiermee aan de slag gingen dacht ik dat is waar, dat is echt iets waar ik, laat ik voor mezelf spreken, echt totaal niet mee bezig ben. (respondent 4) De hulpverleners die wel voorbeelden noemden van laaggeletterdheid wezen verschillende risicogroepen aan waarbij ze alert zijn op het signaleren van laaggeletterdheid. Vaak genoemde risicogroepen waren mensen met een laag IQ en/of een beperkte opleiding. Ik ben er [laaggeletterdheid] altijd alert op als iemand wordt aangemeld met het vermoeden van LVG problematiek. Of dat is al vastgesteld. Maar ja, daar verwacht ik dat misschien al iets meer bij. (respondent 2) Een andere hulpverlener legde een rechtstreeks verband tussen laaggeletterdheid en zwakbegaafdheid. Zij bedoelde dat als iemand zwakbegaafd was dat die persoon dan dus ook laaggeletterd zou zijn: Nou, een heel duidelijk voorbeeld is een meneer uit Roemenië, die is heel laaggeletterd, zelfs zwakbegaafd. Die was ook al vaker getest dus dan wist je het wel, dat die laaggeletterd is. (respondent 3) 8
Andere risicogroepen die genoemd werden waren mensen met een taalbarrière en mensen met een probleem in de executieve functies ten gevolge van een psychiatrische stoornis. Deze risicogroep van mensen met een probleem in de executieve functies werd door een hulpverlener als volgt geformuleerd: En dat [problemen in de executieve functies als gevolg van hersenschade] zie je bij heel veel patiënten van ons en ik denk bij meer dan wat wij inschatten. Dus ik denk dat wij vaak inschatten dat patiënten het [lezen en schrijven] wel kunnen, maar dat ze dat achteraf niet kunnen. (respondent 1) De hulpverleners vertelden dat ze geen instrument ter beschikking hebben om laaggeletterdheid te screenen. Wel werd er gezegd dat er door het bemoeizorgteam vaak gebruik gemaakt wordt van onderzoek door de psycho-diagnostische dienst als er twijfels zijn over het intellectuele functioneren van een patiënt. Een van hen zei dat ze ervan uitgaat dat laaggeletterdheid opgemerkt zal worden bij dergelijk onderzoek en dat er dus door middel van dit onderzoek gescreend wordt: Ja, ik weet dat de diagnostiek heel moeilijk is. Dus als je het hebt over psychologisch onderzoek doen hebt, waar je natuurlijk ook vastzit aan testscala, dat zij dan wel meer mogelijkheden hebben voor mensen met laaggeletterdheid. (respondent 2) Enkele hulpverleners gaven aan dat zij een verminderde zelfredzaamheid als signaal van laaggeletterdheid beschouwen. In een voorbeeld beschreef een hulpverlener hoe een patiënt in de problemen raakte doordat hij zijn post niet kon lezen. Hij zei dit toen hem werd gevraagd waar laaggeletterde patiënten volgens hem last van hebben: Als je brieven niet kunt lezen als je bijvoorbeeld schulden hebt of wat voor bedrag je over moet maken, dan is dit wel in het extreme, maar dan heb je huurachterstanden en dan wordt je je huis uit gezet. Of je verzekering, noem maar op, of dingen waar ze wel recht op hebben, een uitkering bijvoorbeeld, dat gaat hun natuurlijk nooit lukken om dat aan te vragen. (respondent 4) 3.3 Invloed laaggeletterdheid op patiënten Welke invloed heeft laaggeletterdheid op de patiënten volgens de hulpverlener? De geïnterviewde hulpverleners zien verschillende emoties bij zowel de patiënten met laaggeletterdheid als bij patiënten met een vermoeden op laaggeletterdheid. Schaamte werd genoemd als reden waarom patiënten niet uitkomen voor hun problemen met taalvaardigheid. Zo beschreef een hulpverlener een patiënt die bang was voor zijn eigen administratie en zich daarvoor schaamde: En dat hij daar altijd mee naar zijn moeder moest of naar iemand anders. En (...) hij dat eigenlijk als een soort kinderachtig ervaart en dat eigenlijk ook niet wil. (respondent 8) 9
Een hulpverlener beschreef dat er mogelijk een taboe heerst op laaggeletterdheid dat veroorzaakt wordt door schaamte over het gebrek aan de vaardigheid in lezen en schrijven: Stel je vraagt aan iemand: “Kan je wel lezen en schrijven?” Nou ik weet zeker dat er een paar mensen [zijn] die vuren op, want: “Hoe durf je te vragen aan mij dat ik niet kan lezen en schrijven?!” Er heerst toch wel een taboe op, daar hoeven we niet moeilijk over te doen. (respondent 4) En een andere hulpverlener vertelde dat ze voor een patiënt iets op een kalender moest schrijven omdat hij dat zelf niet kon. Ze beschreef de schaamte die deze man voelde om dit toe te geven: Wat iemand dan uitstraalt, het ongemak, trots, het vooral niet willen toekennen, dat ik dacht: goh, hier zou wel wat meer aan de hand kunnen zijn. (...) Ik heb het er natuurlijk over gehad maar je merkt dat er ook wel heel veel schaamte bij zit: (respondent 6) Een andere hulpverlener vertelde dat dit taboe hem belemmerd om laaggeletterdheid met een patiënt te bespreken: Het lastige is dat ik iemand niet tegen het hoofd wil stoten. Terwijl ik geen idee heb of mensen dat ook zo ervaren. Kan me voorstellen dat dat voor mij een barrière is, om dat heel concreet na te vragen. (respondent 2) Naast de schaamte die patiënten ervaren dachten de hulpverleners ook dat niet kunnen lezen en schrijven zorgt voor problemen in het functioneren in de maatschappij. Zo werd het voorbeeld gegeven door een hulpverlener die een patiënt moest begeleiden bij de sociale dienst omdat de patiënt de afspraken daar niet niet zelfstandig na kon komen: Als ze dan naar instanties moeten, dan worden ze boos, vaak hebben ze bepaald copinggedrag, van, dan loop ik weg. En dan ga je het samen doen. Dat je heel concreet bij de sociale dienst tegen een cliënt zegt, maak het bespreekbaar, wat vind je handig om aan te geven bij je consulent daar. Dat je daar en daar moeite mee hebt. Of met tijdstippen moeite hebt. Of moet je een agenda of vind je een agenda lastig; weet je hoe dat werkt? (respondent 3) De moeilijkheden in het functioneren worden volgens de hulpverleners uitvergroot door de eisen die de maatschappij stelt. Hun patiënten worden geconfronteerd met steeds ingewikkelder regels en bovendien gaan veel aanvragen via digitale kanalen: Dat je overal een DigID voor moet hebben, dat je overal eigenlijk internet voor moet hebben. (respondent 7) En:
10
Het is wel heel erg lastig voor laaggeletterden in deze huidige maatschappij ook omdat alles digitaal binnenkomt bijna. He, dus ik vind het nu, (...) hartstikke ingewikkeld voor onze patiënten. (respondent 1) Dat de maatschappij niet aansluit op het gebrek aan vaardigheden werd niet enkel aan de digitalisering verweten. Het is het resultaat volgens deze hulpverlener van de vele eisen waar de patiënten aan moeten voldoen: Ja, de veranderingen, je hebt zoveel administratie. Stel je woont nog ergens. Over huur en betalingen of telefoontjes die je moet doen met instanties. Daar kunnen ze dan tegenaan lopen. (respondent 3) Het niet kunnen lezen en schrijven resulteert volgens een geïnterviewde niet altijd in slecht functioneren. Een hulpverlener vertelde over een patiënt die lang in de bouw had gewerkt terwijl hij laaggeletterd was: (…) “lezen en schrijven heb ik nooit geleerd”, durfde hij wel voor uit te komen. Hij functioneerde ook wel op een redelijk niveau. (respondent 3) De manier waarop patiënten omgaan met deze gevoelens van schaamte of de beperking in het functioneren is onderwerp van gesprek geweest. De hulpverleners herkennen een breed scala aan copingmechanismen bij de patiënten, waarbij negeren en camoufleren het meest genoemd worden. Zo zou een patiënt: Brieven niet open maken; als het er niet is laat ik het dicht zitten, dan is het probleem er niet. (respondent 7) En in een ander interview: Bovendien had hij een gedrag ontwikkeld dat hij zoiets had van: nou, die brieven die brengen alleen maar ongeluk, dus laat die maar ongeopend op de mat liggen. (respondent 8) De tweede coping die veel gezien werd is het camoufleren van het gebrek door de patiënt, zoals door een hulpverlener die zich verbaasde over het kleine aantal laaggeletterden die ze in haar werk tegenkomt: Ik denk dat mensen ook heel goed zijn in het verbloemen van dit stuk. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat [het] er niet meer zijn geweest, die het toch op een bepaalde manier hadden. (respondent 6) Een hulpverlener vertelde over een patiënt die niet kon schrijven en die volgens haar analfabeet was. De patiënt had haar gevraagd wat voor te lezen omdat hij zijn leesbril niet bij
11
zich had. De hulpverlener zei vervolgens dat ze niet dacht dat deze man problemen had met lezen, ondanks dat ze benadrukt had dat hij analfabeet was: Bij deze meneer niet, hij zegt dat hij enkel z’n leesbril nodig heeft. (...) Daar [op het gebied van lezen] zie ik het niet. (respondent 6) Het zeggen dat iemand zijn leesbril niet bij zich heeft is volgens experts een typische manier om laaggeletterdheid te verbloemen. Het valt in dit citaat op dat de hulpverlener dit excuus geloofde terwijl ze eerder in het interview aangaf dat deze meneer analfabeet is. 3.4 Aanpassing zorg op laaggeletterdheid Op welke wijze passen hulpverleners in de ambulante psychiatrie de zorgverlening aan op laaggeletterde patiënten? De geïnterviewde hulpverleners die problemen met laaggeletterdheid signaleren vertelden dat ze verschillende manieren hebben om daarmee om te gaan. Een hulpverlener gaf aan dat hij administratieve taken overnam van een patiënt als deze daar veel moeite mee had: Als ik denk: ik kan het binnen 10 min alleen doen en als we het samen doen dan duurt het me 1,5 uur, dan kies ik toch voor die 10 min dat ik het zelf doe. Maar als ik weet dat het bij iemand anders 30 min duurt en het iemand vertrouwen geeft, het is iemand gelukt, dan doen we het samen. (respondent 4) Een andere hulpverlener zei dat ze brieven aan de patiënt voorlas en verduidelijkte: En in sommige gevallen doen wij het, nemen wij de brieven met iemand door, leggen we het uit en wij schrijven dan ook samen met de patiënt brieven naar instanties. Wat de patiënt dan vervolgens ondertekent, dus dat doen we wel. (respondent 2) Ook gaf een hulpverlener aan het netwerk te betrekken om de patiënt te ondersteunen: Ja, gewoon de familie betrekken en met name daarmee gecommuniceerd. Gezorgd dat daar iemand bij aanwezig was. Om in ieder geval contact te kunnen maken. En om later te kunnen herhalen wat men zei, of afspraken of adviseren. Dan is het systeem veel belangrijker. (respondent 2) Een aantal hulpverleners gaven aan dat ze gebruik maken van externe kennis om patiënten verder te helpen. Bijvoorbeeld als het gaat over gespecialiseerde begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking. Een hulpverlener noemde enkele instanties die zich richten op mensen met een verstandelijke beperking:
12
Als iemand heel laaggeletterd is kun je iemand verwijzen naar een bepaalde instantie. Ik zou dan zelf richting MEE gaan of Abrona. Ja, toeleiden naar andere hulpverleners die daarin gespecialiseerd zijn. Je hebt zoveel, Amerpoort, Abrona, Wier. (respondent 3) Deze hulpverlener gaf hiermee aan dat mensen die laaggeletterd zijn gebaat zijn bij een doorverwijzing naar een organisatie in de verstandelijk gehandicapte zorg. De hulpverleners vertelden allemaal dat ze hun behandeling aanpassen aan het begripsniveau van de patiënt: Nou, je kijkt wat iemand wel kan en wat iemand moeilijker kan. En kun je daarin ondersteunen, ja of te nee. Het hangt ook van de persoon af wat je daar mee doet, wat vindt iemand zelf prettig, is het bespreekbaar te maken? (respondent 6) Een andere hulpverlener: Ja, ik voeg in in het niveau van de cliënt. (...) Ik vraag altijd van “waar heb je het meeste last van?” of “wat wil je graag?”. En dan proberen we daar in te voegen. (respondent 7) Een hulpverlener zei de communicatiestijl aan te passen aan het niveau van de patiënt: Wees duidelijk, hou het kort, korte zinnen, of korte zinnen klinkt wel heel simpel, gewoon duidelijk en concreet. Dingen opschrijven, lijstjes meegeven. Dat ze het gewoon letterlijk kunnen zien. (respondent 3)
13
4 Discussie In Nederland zijn 1,3 miljoen mensen laaggeletterd (Buisman et al., 2013). Ook is vastgesteld dat deze mensen een vergrote kans op gezondheidsproblemen hebben (WHO, 2014; Essink-Bot et al., 2011). De oorzaak hiervan is te verklaren door het feit dat mensen die laaggeletterdheid zijn lage gezondheidsvaardigheden hebben. Het is opmerkelijk te noemen dat de voor dit onderzoek geïnterviewde hulpverleners aangeven dat ze laaggeletterdheid weinig tot niet tegen komen in hun werk. Het algemene voorkomen van laaggeletterdheid doet vermoeden dat dit ook bij mensen met een psychiatrisch ziektebeeld voorkomt. Daarnaast is in de interviews ook de vraag naar voren gekomen van hulpverleners of er onderzoek was gedaan naar de prevalentie van laaggeletterdheid binnen hun patiëntenpopulatie. Zij willen dit weten om op basis van die gegevens te bepalen of laaggeletterdheid prioriteit verdient binnen de zorg die ze leveren. Deze cijfers zijn niet bekend, wel is bekend uit Amerikaans onderzoek dat het hebben van een psychotische stoornis is geassocieerd met een grotere kans op beperkte geletterdheid. Hierbij dient de zorgverlener met de mate van geletterdheid rekening te houden, omdat het de resultaten van een behandeling van psychische aandoeningen negatief kan beïnvloeden (Lincoln et al., 2006). Het zou om die reden zeker een prioriteit moeten hebben binnen de psychiatrie. In deze is het dus wenselijk om de prevalentie van laaggeletterdheid onder de patiënten van het team kenbaar te krijgen. Hiermee zou tevens een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen de beleving van de hulpverleners over laaggeletterdheid binnen de patiëntenpopulatie en het gemeten beeld. Over laaggeletterdheid binnen de psychiatrie is nog weinig bekend, wat heeft geleidt tot de keuze voor een casestudie. Deze vorm van kwalitatief onderzoek past namelijk goed bij het explorerende en het beschrijvende karakter van dit onderzoek (Boeije, 2014). Dit onderzoeksdesign is uiteindelijk ondersteunend geweest aan het geven van een beschrijving op welke wijze de hulpverleners aandacht hebben voor de mogelijke laaggeletterdheid van hun patiënten. Het nadeel van een casestudie is dat de resultaten een beschrijving geven van een specifieke case. Daarom zeggen de resultaten niets over hoe in de GGZ als geheel met laaggeletterdheid wordt omgegaan. De case die is onderzocht is het bemoeizorgteam van een GGZ-instelling in een grote stad in Nederland. Het bemoeizorgteam heeft als voornaamste taak om patiënten die zorg mijden toe te leiden naar een gepast zorgaanbod. Zij werken volgens de methodiek Critical Time Intervention (CTI). Onderdeel van deze methodiek is dat de patiënt binnen 9 maanden naar reguliere zorg wordt toegeleid. Dit maakt dat de aanpak van de hulpverleners niet te vergelijken is met de hulpverleners in de algemene psychiatrie. Dit is een aandachtspunt als naar aanleiding van dit onderzoek vervolgonderzoek wordt gedaan. Het team zelf bestaat uit mannen en vrouwen van verschillende leeftijden met een diverse opleidingsachtergrond en mate van ervaring. Doordat alle teamleden zijn geïnterviewd is er een grote verscheidenheid aan inzichten naar voren is gekomen en een compleet beeld van de case geschetst is. De interviewers hebben geen sturing gegeven in de definitie van laaggeletterdheid om zo de basiskennis van de hulpverleners over het onderwerp te bepalen. Boeije (2014) stelt dat het geven van informatie tijdens een interview de validiteit van het interview kan aantasten. Uit de antwoorden is gebleken dat de hulpverleners verschillende definitie’s van 14
laaggeletterdheid hanteren, waardoor begripsverwarring is ontstaan en de analyse heeft bemoeilijkt. Het is soms onduidelijk geweest op welke definitie van laaggeletterdheid een antwoord is gebaseerd. De geïnterviewde hulpverleners associëren laaggeletterdheid bij patiënten voornamelijk met een laag IQ. Mogelijk zien de hulpverleners patiënten onterecht aan voor mensen met een verstandelijke beperking vanwege de laaggeletterdheid van de patiënt. Kennis over laaggeletterdheid onder de hulpverleners is daarom belangrijk om laaggeletterdheid en een laag IQ te kunnen onderscheiden. Te meer omdat de hulpverleners zeggen vaak een beroep te doen op de psychologische dienst om de intelligentie van patiënten te testen. Ardila et al. (2010) beschrijven namelijk dat geletterdheid een aspect is dat veel invloed heeft op de uitkomst van de huidige psychologische en neuropsychologische testen. Zij concluderen dat het minder goed scoren bij deze testen door laaggeletterden niet meteen hoeft te wijzen op een abnormale werking van de hersenen. Deze conclusie wijst erop dat reguliere cognitieve testen niet altijd geschikt zijn voor laaggeletterden en een vertekend beeld kunnen geven. De psychologische dienst waarvan het bemoeizorgteam gebruik maakt, geeft aan dat zij bij vermoedens van laaggeletterdheid een leestest uitvoeren. Ze zeggen hun huidige testmateriaal voortdurend aan te passen om de effecten van gebrekkige leesvaardigheid op de testuitslag te minimaliseren, maar dit blijft een uitdaging.
15
5 Conclusie De aandacht voor laaggeletterdheid onder hulpverleners van het onderzochte bemoeizorgteam in een grote stad kan beter. Het team heeft geen gemeenschappelijke taal om over laaggeletterdheid te spreken, wat blijkt uit de uiteenlopende definities die de verschillende hulpverleners geven. Zij delen hierdoor ook geen gemeenschappelijk standpunt en visie op laaggeletterdheid, en als gevolg hiervan komt de dialoog onderling of met de patiënt over dit onderwerp niet op gang . De hulpverleners zijn niet alert op laaggeletterdheid en weten hierdoor niet wie van hun patiënten laaggeletterd zijn. Een belangrijke oorzaak is het ontbreken van screeningsmiddelen. De hulpverleners gebruiken echter wel de eigen ervaring met en definitie van laaggeletterdheid om het bij hun patiënten te kunnen signaleren. Zij associëren laaggeletterdheid bij patiënten voornamelijk met een laag IQ. Dat blijkt onder andere uit het feit dat hulpverleners hun laaggeletterde patiënten eerder naar MEE of Abrona zullen doorverwijzen, dan naar een organisatie waar deze patiënten kunnen leren lezen en schrijven. Dit geeft aan dat het belangrijk is dat laaggeletterdheid wordt herkend om misdiagnoses te voorkomen en om te zorgen dat de hulpverleners naar passende zorg toeleiden. Hiervoor kunnen ze gebruik maken van de psychologische dienst binnen de organisatie, die kan inschatten welke invloed laaggeletterdheid heeft op de intelligentietest van een patiënt. Volgens de hulpverleners schamen patiënten zich voor hun laaggeletterdheid en vragen ze daarom niet om hulp. Deze schaamte heeft tot gevolg dat patiënten hun gebrekkige vaardigheid in lezen en schrijven camoufleren. De vermoedens van laaggeletterdheid worden bij patiënten niet altijd uitgevraagd, omdat de hulpverleners dan niet goed weten hoe ze met de schaamte van hun patiënt om moeten gaan. Hierdoor wordt laaggeletterdheid onnodig vaak niet erkend bij een patiënt. Een veel genoemde coping als gevolg van de laaggeletterdheid is het negeren van administratieve taken door de patiënt, waardoor maatschappelijke problemen groeien en een laaggeletterde patiënt niet zelfredzaam is. Dit causale verband is bij de doelgroep van het bemoeizorgteam echter niet vanzelfsprekend, omdat naast de laaggeletterdheid meerdere gezondheidsproblemen kunnen spelen die van invloed zijn op de zelfredzaamheid. De hulpverleners erkennen dus dat laaggeletterdheid voor hun patiënten een probleem is en passen hun zorg reactief aan als zij dat signaleren. Een groot deel van de hulpverleners ondersteunt patiënten bij administratieve taken of neemt deze geheel over. De hulpverleners zeggen echter dat ze nooit patiënten door verwijzen voor specifieke behandeling van laaggeletterdheid. Het geeft aan dat landelijke programma’s op laaggeletterdheid deze afdeling niet of onvoldoende heeft bereikt. Maar ook het zorgproces is hier debet aan, omdat de hulpverleners aangeven dat hun zorgverlening kortdurend is en de complexiteit van zorg groot. Het scala aan psychiatrische ziekten en de primaire focus op het in zorg krijgen van hun doelgroep maakt dat laaggeletterdheid geen prioriteit is in het zorgproces.
16
6 Aanbeveling Het verdient de aanbeveling voor dit bemoeizorgteam om deskundigheidsbevordering te plannen over het onderwerp laaggeletterdheid omtrent de gevolgen, signalen, screening en behandeling hiervan. Deze deskundigheidsbevordering moet ten doel hebben om een gezamenlijke definitie van laaggeletterdheid te ontwikkelen en tot een breed gedragen visie op de aanpak van laaggeletterdheid te komen. Een middel om deze deskundigheid te vergroten bij de hulpverleners is een e-learning programma voor professionals van Stichting Lezen & Schrijven (elearning.lezenenschrijven.nl). Om ervoor te zorgen dat alle lagen van de organisatie betrokken worden en er een leidraad komt binnen de organisatie, is ook een aanbeveling om de organisatie een stappenplan te laten volgen zoals Aanpak laaggeletterdheid bij patiënten van Stichting Lezen & Schrijven (www.lezenenschrijven.nl). Om laaggeletterdheid bekendheid te geven binnen de psychiatrie is het advies aan Pharos om onderzoek op dit onderwerp te stimuleren. De kennis die is opgedaan in dit onderzoek zou kunnen helpen bij het vormgeven van vervolgonderzoek. In ieder geval kan in vervolgonderzoek grotere nadruk worden gelegd op de samenhang tussen laaggeletterdheid en het intellectuele functioneren. Hierbij is het belangrijk om ook de specialisten die diagnostiek uitvoeren te betrekken. Daarnaast verdient het de aanbeveling om onderzoek te doen naar de prevalentie van laaggeletterdheid binnen de ambulante psychiatrie. Ook is het advies om voorlichting te stimuleren binnen de ambulante psychiatrie. Uit het onderzoek is gebleken dat de landelijke programma’s op laaggeletterdheid het onderzochte bemoeizorgteam onvoldoende hebben bereikt.
17
Literatuurlijst Andriessen, D. (2010). Gedragscode praktijkgericht onderzoek voor het hbo. Verkregen via: Intranet Hogeschool Utrecht. Ardila, A., Bertolucci, P.H., Braga ,L.W., Castro-Caldas, A., Judd , T., Kosmidis, M.H., Matute, E., Nitrini, R., Ostrosky-Solis, F., Rosselli, M. (2010). Literature Review Illiteracy: The Neuropsychology of Cognition Without Reading. Archives of Clinical Neuropsychology 25 (2010) 689–712. doi: 10.1093/arclin/acq079 Baarda, D.B. & Goede, M.P.M. de. (2012). Basisboek Methoden en Technieken. Vijfde druk. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Baarda, B., Van der Hulst, M. & De Goede, M. (2012). Basisboek Interviewen. Handleiding voor het voorbereiden en afnemen van interviews. Derde druk. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers Boeije, H. (2014). Analyseren in kwalitatief onderzoek. 1 dr. Amsterdam: Boom Lemma Buisman, M., Allen, J., Fouarge, D., Houtkoop, W., & Velden, R. van der (2013). PIAAC: Kernvaardigheden voor werk en leven. Resultaten van de Nederlandse Survey 2012. Utrecht: ECBO Buisman, M. & Houtkoop, W. (2014). Laaggeletterdheid in kaart. Utrecht: ECBO DeWalt, D.A., Berkman, N.D., Sheridan, S., Lohr, K.N. (2004). Literacy and health outcomes: a systematic review of the literature. Journal of General Internal Medicine. 2004 Dec;19(12):1228-39. Verkregen via: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15610334. Fransen, M.P., Stronks, K., Essink-Bot, M.L. (2011). Gezondheidsvaardigheden: Stand van zaken. AMC, afdeling Sociale Geneeskunde. Verkregen via: http://www.gezondheidsvaardigheden.nl/wordpress/wpcontent/uploads/2012/06/Rapport_gezondheidsvaardigheden.pdf Heijde, I.van der en Rademakers, J. (2015), Laaggeletterdheid en Gezondheid. Stand van zaken. (Nivel). Verkregen via: http://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/Rapportlaaggeletterdheid-en-gezondheid.pdf Lincoln, A. (2006). Impact of Health Literacy on Depressive Symptoms and Mental Healthrelated: Quality of Life Among Adults with Addiction. J Gen Intern Med. 2006 Aug; 21(8): 818–822. doi: 10.1111/j.1525-1497.2006.00533.x Lucassen, P.L.B.J, Olde Hartman, T.C. (2013). Huisarts en wetenschap: Kwalitatief onderzoek. Bohn Stafleu van Loghum, Houten
18
Meijerink (2009). Referentiekader taal en rekenen: de referentieniveaus. Enschede 2009. Rijksoverheid https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/volwassenenonderwijs/inhoud/laaggeletterdhei d Ministerie OCW (2011). Actieplan laaggeletterdheid (kamerbrief). Verkregen via: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2011/09/0 8/aanbiedingsbrief-actieplan-laaggeletterdheid-2012-2015-geletterdheid-innederland/aanbiedingsbrief-actieplan-laaggeletterdheid-2012-2015-geletterdheid-innederland.pdf Ministerie OCW (2015). Actieprogramma Tel mee met Taal (kamerbrief). Verkregen via: https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2015/03/0 6/actieprogramma-tel-mee-met-taal/actieprogramma-tel-mee-met-taal.pdf Swanborn, P., (2014). Case studies: wat, wanneer en hoe? Den Haag. Boom Lemma Uitgevers. Twickler, M., Hoogstraten, E., Reuwer, A., Singels, L., Stronks, K., Essink-Bot, M. (2009). Laaggeletterdheid en beperkte gezondheidsvaardigheden vragen om een antwoord in de zorg. Ned Tijdschr Geneeskd, 2009(153): p. A250.
19
20