Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening drs. D. Mager drs. P. Bolhuis drs. M. Engelen
Zoetermeer, april 2008 In opdracht van SBCM
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Zoetermeer April 2008
1
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
VOORWOORD Nederland telt zo’n 1,5 miljoen laaggeletterden, van wie ongeveer 30% tot de werkzame beroepsbevolking behoort. Het is voor deze groep mensen steeds lastiger om optimaal te functioneren in hun werkomgeving. Dat een groot deel van de bevolking niet goed genoeg kan lezen en schrijven om optimaal te kunnen functioneren in de maatschappij is een probleem waar tot voor kort bij het grote publiek weinig over bekend was; de betrokkenen wilden er liever niet voor uitkomen en de media waren niet geïnteresseerd. De afgelopen tijd is echter de interesse voor dit onderwerp gegroeid, resulterend in het actieplan laaggeletterdheid (ALL) van het Ministerie van Onderwijs en Cultuur. Ook binnen de Sociale Werkvoorzieningbedrijven komt veel laaggeletterdheid voor; volgens het CNV is zo’n 15% tot 20% van de werknemers in de SW-bedrijven laaggeletterd. Vanuit zijn streven naar arbeidsontwikkeling van SW-medewerkers heeft SBCM, het A&O-fonds sociale werkvoorziening, een onderzoek laten uitvoeren door Research voor Beleid, om deze kwestie in kaart te brengen en zo een integrale, meer doelgerichte aanpak van laaggeletterdheid in de sociale werkvoorzieningbedrijven mogelijk te maken. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in voorliggend rapport. Dit rapport is opgesteld op basis van een inventarisatieronde onder alle SW-bedrijven, diepte-interviews bij geselecteerde SW-bedrijven en interviews met experts op het gebied van laaggeletterdheid. Het eerste hoofdstuk bevat een achtergrondschets van laaggeletterdheid, in hoofdstuk twee gevolgd door een overzicht van laaggeletterdheid in SW-bedrijven en de mate waarin en manier waarop laaggeletterdheid wordt aangepakt, waarna in het derde hoofdstuk een aantal good practices aan bod komt. Het onderzoek is uitgevoerd door Daan Mager, Peter Bolhuis en Eelco Flapper, en begeleid door ondergetekende.
Mirjam Engelen Projectleider
2
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
INHOUD
Samenvatting en conclusie .......................................................................................................... 4
1.
2.
3.
Achtergrond en opzet van het onderzoek..............................................................................10 1.1
Aanleiding ...............................................................................................................11
1.2
Laaggeletterdheid.....................................................................................................11
1.3
Werkende laaggeletterden ........................................................................................13
1.4 1.5
Opzet van het onderzoek ..........................................................................................15 Leeswijzer ...............................................................................................................16
Laaggeletterdheid in SW-bedrijven ......................................................................................16 2.1
Inleiding .................................................................................................................17
2.2
Het belang van het tegengaan van laaggeletterdheid ...................................................17
2.3
Mate waarin laaggeletterdheid voorkomt ....................................................................19
2.4
Laaggeletterdheid in verschillende groepen .................................................................20
2.5
Wel of geen beleid? ..................................................................................................23
2.6
Diagnose .................................................................................................................26
2.7
Aanpak ...................................................................................................................28
2.8 2.9
Financiering .............................................................................................................30 Ondersteuningsbehoefte bij SW-bedrijven ...................................................................34
Good practices ..................................................................................................................34 3.1
Ex-laaggeletterde als taalambassadeur .......................................................................35
3.2
Ongaan met anderstaligen ........................................................................................35
3.3
Gebruik van MELBA ..................................................................................................37
3.4 3.5
Samenwerking met Stichting Lezen & Schrijven ...........................................................38 CAO-afspraak ..........................................................................................................38
Bijlagen 1
IALS niveauverdeling ................................................................................................40
2
Interviewfase sleutelinformanten................................................................................43
3
Vragenlijst telefonische inventarisatie .........................................................................45
4 5
Voorstel case-selectie ...............................................................................................55 Convenant ...............................................................................................................65
3
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
SAMENVATTING EN CONCLUSIE Aanleiding van het onderzoek SBCM, het arbeidsmarkt- en ontwikkelingsfonds sociale werkvoorziening, is uitgegroeid tot een kennis- en expertisecentrum in de SW-sector op het gebied van arbeidsontwikkeling, gezond & veilig werken en arbeidsmarkt. De arbeidsontwikkeling van SW-medewerkers staat hierbij centraal. Doel daarbij is dat SW-medewerkers hun competenties zodanig ontwikkelen dat zij hun arbeidsmogelijkheden volledig benutten en zo mogelijk een in het bedrijfsleven gebruikelijke startkwalificatie halen. Arbeidsontwikkeling beperkt zich niet tot vakkennis en vakvaardigheden. Het betreft ook zaken als sociaal functioneren en persoonlijke motivatie. Lezen en schrijven zijn zowel praktische vaardigheden voor het goed uitvoeren van het werk, als belangrijke factoren in het sociaal functioneren in de huidige kennismaatschappij. Doelstelling van het onderzoek De doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de omvang van de laaggeletterdheid in de SW-bedrijven, de mate waarin en de wijze waarop het probleem reeds wordt aangepakt en de randvoorwaarden waaronder bedrijven structurele aandacht aan de laaggeletterdheid in hun organisatie kunnen besteden. Uit deze doelstelling zijn de onderstaande vragen afgeleid: 1.
In hoeverre zien SW-bedrijven de laaggeletterdheid van de medewerkers binnen de organisatie als probleem? Waarom wel/niet?
2.
Gaan SW-bedrijven systematisch na of er sprake is van laaggeletterdheid binnen het bedrijf? Zo ja, op welke wijze en welke prioriteit heeft het?
3.
Hoeveel procent van de SW-medewerkers is naar schatting laaggeletterd? Hoe is de verhouding allochtoon/autochtoon daarbinnen?
4.
Op welke wijze bestrijden SW-bedrijven de laaggeletterdheid? Wat zijn hier de resultaten van?
5.
Welke producten op het gebied van terugdringen van de laaggeletterdheid zijn beschikbaar voor de SW-sector?
6.
Hoe worden de activiteiten voor laaggeletterdheid gefinancierd? Bijvoorbeeld via Webgelden, ESF, Pats, WVA, eigen middelen?
7.
Welke ondersteuningsbehoefte hebben SW-bedrijven in de omgang met laaggeletterdheid?
4
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
8.
Op welke wijze kan SBCM de SW-bedrijven op dit gebied ondersteunen zodat zij in staat zijn laaggeletterdheid als structureel thema op de agenda te zetten en om te zetten in een plan van aanpak?
Opzet van het onderzoek Het onderzoek bestond uit drie fasen: 1.
In de eerste fase zijn de achtergronden van de problematiek van laaggeletterdheid in SW-bedrijven onderzocht. De methoden hiervoor zijn deskresearch en interviews met sleutelinformanten.
2.
De tweede fase heeft bestaan uit een inventarisatieronde, waarbij telefonisch met 79 hoofden P&O (of mensen met een vergelijkbare functie) en 59 leidinggevenden (1 per bedrijf) op de werkvloer van de (in totaal 89) SWbedrijven is gesproken. Hiermee is een respons van 89% behaald. Vervolgens hebben is de telefonische inventarisatie ingekleurd aan de hand van diepte-interviews bij 10 SWbedrijven. Bij deze diepte-interviews zijn per bedrijf meerdere mensen gesproken.
3.
De derde fase bestond uit de analyse van de verzamelde kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Deze analyse heeft geresulteerd in voorliggende rapportage.
Antwoorden op de onderzoeksvragen Hieronder bespreken we de antwoorden op de onderzoeksvragen. Het antwoord op de laatste vraag bevat ook de aanbevelingen die uit dit onderzoek naar voren komen. 1.
In hoeverre zien SW-bedrijven de laaggeletterdheid van de medewerkers binnen de organisatie als probleem? Waarom wel/niet?
Volgens de hoofden P&O wordt laaggeletterdheid in 78% van de bedrijven in meerdere of mindere mate als probleem gezien. Waar dat niet het geval is, is men over het algemeen van mening dat het grootste gedeelte van de Wsw’ers lezen en schrijven niet nodig heeft bij de dagelijkse werkzaamheden, en het dus geen probleem is als ze die vaardigheden missen. Leidinggevenden van een productieafdeling zien laaggeletterdheid minder vaak als probleem dan de hoofden P&O. Uit de gesprekken bleek verder dat laaggeletterdheid in de meeste Ondernemingsraden amper of niet op de agenda voorkomt, in ieder geval niet los van het algemene opleidingsbeleid.
5
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
2.
Gaan SW-bedrijven systematisch na of er sprake is van laaggeletterdheid binnen het bedrijf? Zo ja, op welke wijze en welke prioriteit heeft het?
Slechts enkele SW-bedrijven gaan systematisch na of er sprake is van laaggeletterdheid binnen het bedrijf. Bij het grootste gedeelte van de bedrijven is dit niet het geval. 20% van de bedrijven zegt beleid te hebben op het gebied van diagnose van laaggeletterdheid, maar op grond van de ervaringen in de case studies lijkt dit percentage wat optimistisch. Diagnose blijkt het grootste struikelblok bij het terugdringen van de laaggeletterdheid. Er is geen specifiek diagnoseinstrument voor de SW en veel bedrijven vinden het dan ook erg lastig om te bepalen welke werknemers laaggeletterd zijn. Hoewel dus het grootste deel van de bedrijven laaggeletterdheid wel als probleem ziet, heeft dit probleem over het algemeen geen hoge prioriteit. Het gebrek aan aandacht voor laaggeletterdheid vanuit de Ondernemingsraden wijst erop dat dit voor alle lagen van het bedrijf geldt. De diagnose is vaak gebaseerd op de opmerkzaamheid van leidinggevenden; dit wordt over het algemeen geïnstitutionaliseerd door een taalelement op te nemen in de individuele/persoonlijke ontwikkelingsplannen (IOP’s en POP’s). Daarnaast is het mogelijk te diagnosticeren met behulp van een test, hiervoor is bijvoorbeeld de MELBA-test te gebruiken. 3.
Hoeveel procent van de SW-medewerkers is naar schatting laaggeletterd? Hoe is de verhouding allochtoon/autochtoon daarbinnen?
Hierover bestaat vrijwel geen concrete informatie. Gevraagd naar een schatting van het percentage laaggeletterden geven de respondenten sterk uiteenlopende antwoorden. Bijna de helft (47%) van de hoofden P&O denkt dat maximaal 20% van de medewerkers laaggeletterd is, bijna de helft (47%) van de afdelingshoofden denkt dat het aantal laaggeletterden maximaal 10% bedraagt. Ook de verhouding allochtoon/autochtoon daarbinnen is moeilijk te bepalen, omdat de respondenten hierover sterk van mening verschillen. Een kleine 40% van de respondenten denkt dat laaggeletterdheid meer voorkomt bij allochtonen, bijna een derde ziet geen verschil en zo’n 19% denkt dat juist autochtonen vaker laaggeletterd zijn. Een knelpunt bij de beoordeling is dat de respondenten vaak niet weten of een allochtone mede-
6
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
werker die nog weinig of geen Nederlands heeft geleerd, wel geletterd is in zijn of haar moedertaal. Volgens de inschatting van de respondenten komt laaggeletterdheid vaker voor bij oudere werknemers en werknemers die al langere tijd in de SW verblijven en is er weinig of geen verschil tussen mannen en vrouwen. 4.
Op welke wijze bestrijden SW-bedrijven de laaggeletterdheid? Wat zijn hier de resultaten van?
43% van de bedrijven zegt beleid te hebben ontwikkeld met betrekking tot de aanpak en/of diagnose van laaggeletterdheid. Ruim een derde (34%) van de bedrijven zegt op dit moment of in het verleden op projectmatige basis aandacht te hebben besteed aan laaggeletterdheid, en 4% zegt plannen te hebben om in de nabije toekomst met laaggeletterdheid aan de slag te gaan. De overige 19% heeft nooit specifiek aandacht besteed aan laaggeletterdheid en is dat ook niet van plan. Een kanttekening hierbij is dat bij het grootste gedeelte van de bedrijven waarbij in de laatste fase van het onderzoek diepteinterviews zijn afgenomen, bleek dat uit de telefonische enquête een rooskleuriger beeld van het tegengaan van laaggeletterdheid naar voren was gekomen dan de werkelijkheid rechtvaardigt. De aanpak van laaggeletterdheid is meestal een combinatie van verschillende onderdelen, waarbij scholing door een externe organisatie (vaak een ROC) het meest wordt gebruikt. Cursisten besteden over het algemeen een of twee dagdelen per week aan de cursus, meestal onder werktijd. De meeste bedrijven zijn tevreden over de resultaten; 83% van de respondenten zou de eigen aanpak aanbevelen aan andere bedrijven. Resultaten zijn vaak echter niet kwantitatief meetbaar, en komen deels tot uiting buiten de werkomgeving. Vooral gegroeide zelfredzaamheid en zelfvertrouwen worden vaak genoemd als effect van het tegengaan van laaggeletterdheid. Indirect wordt daarmee het arbeidsproces efficiënter, maar dit is niet in harde cijfers uit te drukken. Uit de antwoorden van de respondenten blijkt een tweedeling tussen bedrijven die vooral voordelen voor het bedrijf zien, zoals bredere inzetbaarheid van het personeel en toegenomen efficiëntie van het arbeidsproces, en bedrijven die vooral voordelen zien vanuit het oogpunt van mensontwikkeling.
7
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
5.
Welke producten op het gebied van terugdringen van de laaggeletterdheid zijn beschikbaar?
Voor het terugdringen van de laaggeletterdheid worden over het algemeen bestaande alfabetiseringsmethoden gebruikt, er zijn weinig eigen produkten. Voorbeelden daarvan zijn “Taalkracht voor bedrijven”, “Lees & Schrijf”, “7/43”, “Tempo” en “Alfabeter”. Er is niet één bepaalde methode die veel genoemd is. Voor de diagnose gebruiken enkele bedrijven de resultaten van de MELBA-test, een methode om de capaciteiten van medewerkers (in bredere zin dan alleen wat betreft geletterdheid) te kunnen testen. 6.
Hoe worden de activiteiten voor laaggeletterdheid gefinancierd?
43% van de bedrijven bekostigt alles uit eigen middelen, 37% van de bedrijven financiert alles middels subsidies. Subsidies vanuit de gemeente zijn daarbij het belangrijkste, maar een groot aantal respondenten weet niet precies te benoemen hoe de specifieke subsidie heet. Een reden hiervoor is dat bij gesubsidieerde opleidingen via een ROC, het bedrijf zelf niet met de geldstroom te maken heeft; dat is een zaak tussen het ROC en de (lokale) overheid. Dit laatste zal naar aanleiding van het Convenant Laaggeletterdheid 2007 - 2015 vaker gaan voorkomen. Alleen de verletkosten zijn dan nog voor rekening van het SW-bedrijf. Diagnose en eventuele andere manieren om laaggeletterdheid terug te dringen, zoals een eigen interne aanpak of samenwerking met externe organisaties anders dan de ROC’s, zullen nog steeds uit eigen middelen of met andere subsidies bekostigd moeten worden. 7.
Welke ondersteuningsbehoefte hebben SW-bedrijven in de omgang met laaggeletterdheid?
Ruim de helft (56%) van de SW-bedrijven geeft aan zeker ondersteuning van SBCM te kunnen gebruiken bij het tegengaan van laaggeletterdheid. Een kwart (24%) heeft daar (nog) geen mening over, en zo’n 20% van de bedrijven denkt geen ondersteuning nodig te hebben. De precieze invulling van de ondersteuningsbehoefte verschilt van bedrijf tot bedrijf. Meest genoemd zijn het verschaffen van informatie, vooral over bestaande instrumenten voor diagnose en aanpak die gebruikt zouden kunnen worden (18%) en over financieringsmogelijkheden (9%). Daarnaast worden best practices (15%) en subsi-
8
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
dieverstrekking (13%) vaak genoemd. Bij doorvragen tijdens de face-to-face interviews blijkt dat vooral behoefte bestaat aan een diagnose-instrument dat specifiek geschikt is voor gebruik in SW-bedrijven en aan best practices uit andere bedrijven, zodat men niet zelf het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Een belangrijk punt hierbij is dat in veel bedrijven laaggeletterdheid relatief weinig prioriteit heeft. Juist die bedrijven zouden gebaat zijn bij praktische, direct inzetbare instrumenten of informatie. 8.
Op welke wijze kan SBCM de SW-bedrijven op dit gebied ondersteunen zodat zij in staat zijn laaggeletterdheid als structureel thema op de agenda te zetten?
SBCM kan bijvoorbeeld in samenwerking met Stichting Lezen & Schrijven het startpakket ‘Taalkracht voor Bedrijven’ aanpassen voor gebruik in SW-bedrijven. Ook samen met Stichting Lezen & Schrijven kan SBCM meedoen in de mediacampagne rondom laaggeletterdheid, specifiek gericht op SW-bedrijven. Hiervoor kunnen posters en ander informatiemateriaal aangepast worden voor gebruik in SW-bedrijven. Verder zou het aanbevelenswaardig zijn te kijken naar de mogelijkheid een instrument (door) te ontwikkelen waarmee laaggeletterdheid in SW-bedrijven kan worden gediagnosticeerd, rekening houdend met de specifieke problemen die daar in een SW-bedrijf bij kunnen optreden. Het gebrek aan een dergelijk instrument vormt een groot struikelblok om te komen tot een efficiënte en effectieve aanpak van laaggeletterdheid. Stichting Lezen & Schrijven biedt hiervoor trainingen aan voor leidinggevenden. Met de introductie van het CLL 2007 – 2015 is het tot slot van belang dat bedrijven op de hoogte zijn van het bestaan van dit convenant en de betekenis daarvan voor de aanpak van laaggeletterdheid in SW-bedrijven. SBCM kan hiertoe een informatiepakket samenstellen, waarbij ook subsidiemogelijkheden aan bod kunnen komen, voor kosten waar het convenant niet in voorziet, zoals diagnose en het voortzetten van programma’s die niet via een ROC lopen.
9
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
1. ACHTERGROND EN OPZET VAN HET ONDERZOEK 1.1
Aanleiding
SBCM, het arbeidsmarkt- en ontwikkelingsfonds sociale werkvoorziening is uitgegroeid tot een kennis- en expertisecentrum in de SW-sector op het gebied van arbeidsontwikkeling, gezond & veilig werken en arbeidsmarkt. De arbeidsontwikkeling van SW-medewerkers staat hierbij centraal. Doel daarbij is dat SW-medewerkers hun competenties zodanig ontwikkelen dat zij hun arbeidsmogelijkheden volledig benutten en zo mogelijk een in het bedrijfsleven gebruikelijke startkwalificatie halen. Arbeidsontwikkeling beperkt zich niet tot vakkennis en vakvaardigheden. Het betreft ook zaken als sociaal functioneren en persoonlijke motivatie. Lezen en schrijven zijn zowel praktische vaardigheden voor het goed uitvoeren van het werk, als belangrijke factoren in het sociaal functioneren in de huidige kennismaatschappij. SBCM stimuleert en faciliteert de SW-sector met kennis, projecten en subsidie op het gebied van arbeidsontwikkeling, de arbeidsmarkt en gezond en veilig werken. Bij alle activiteiten die SBCM onderneemt, staat de ontwikkeling van de SWmedewerker centraal. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van deze beleidsdoelstellingen en wil een bijdrage leveren aan het terugdringen van laaggeletterdheid binnen de SW-sector. Het onderzoek levert input voor vervolgactiviteiten van SBCM.
1.2
Laaggeletterdheid
Het verzamelen van betrouwbare cijfers over de mate waarin laaggeletterdheid voorkomt is lastig, omdat mensen vaak huiverig zijn om toe te geven dat zij problemen ondervinden met lezen en schrijven. Daarnaast zijn er geen duidelijke grenzen aan de term ‘laaggeletterdheid’. Er is slechts een vrij algemene niveauverdeling, die hieronder te vinden is. Om deze redenen is het moeilijk inzicht te krijgen in de precieze omvang van het probleem van laaggeletterdheid.
10
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
De International Adult Literacy Survey (IALS), tussen 1994 en 1998 uitgevoerd door de OESO1, gebruikt een niveauverdeling in vijf stappen. Deze niveauverdeling is als volgt2: 1.
Het kunnen vinden van de benodigde informatie in een simpele tekst
2.
Het bovenstaande, maar er kunnen verscheidene afleiders3 in de tekst staan, of de lezer moet zelf eenvoudige gevolgen trekken
3.
Het kunnen combineren en integreren van verschillende typen informatie in een tekst
4.
Het kunnen vergelijken van verschillende aspecten of het kunnen geven van meer dan één antwoord
5.
Al het bovenstaande, maar er zijn meerdere afleiders in een tekst en de lezer moet ingewikkelder conclusies kunnen trekken
Laaggeletterden zijn in de gangbare definitie volwassenen die functioneren op niveau 1 en 2 van deze schaal. Waar iemand precies wordt ingeschaald is echter deels afhankelijk van de context, er is dan ook geen scherp breekpunt tussen geletterden en laaggeletterden. Dit maakt het lastig om precieze cijfers te genereren over het aantal laaggeletterden. Het meest gebruikte cijfer, 1,5 miljoen laaggeletterden in Nederland, is gebaseerd op de resultaten van de IALS. Het gaat daarbij om ruim 11% van de volwassen bevolking4. Dit cijfer is echter gebaseerd op mensen die op niveau 1 zitten. Omdat dit cijfer op dit moment in de publieke discussie het uitgangspunt vormt, en dit onderzoek in die context is uitgevoerd, wordt in het vervolg van dit rapport met laaggeletterdheid gedoeld op volwassenen die functioneren op niveau 1 van de IALSniveauverdeling. Omdat dit geen exact af te bakenen groep is, kan van situatie tot situatie verschillen hoe iemand dit in die specifieke context definieert. Een ander punt waarover geen eenduidigheid bestaat, is het inschalen van allochtonen die in hun moedertaal wel goed kunnen lezen en schrijven, maar in het Nederlands (nog) niet. In het ene onderzoek5 wordt deze groep wel als laaggeletterd aangemerkt, in het andere6 niet. In dit onderzoek wordt deze 1 2 3 4 5 6
Bron: http://www.statcan.ca/english/Dli/Data/Ftp/ials/ials1994-96-98.htm, bezocht op 19 februari 2008 Bijlage 1 bevat een uitgebreidere uitleg van de eerste drie niveaus van deze schaalverdeling Afleiders zijn ‘bijzaken’: stukken tekst die de lezer afleiden van de belangrijkste boodschap van een tekst. Bron: CBS Statline. Niveau 1 en 2 samen omvatten 37,4% van de volwassen bevolking Zoals bijvoorbeeld het OESO-onderzoek, zie voetnoot 1 Zoals bijvoorbeeld Bohnenn, E., C. Ceulemans, C. van de Guchte, J. Kurvers en T. van Tendeloo (2004), “Laaggeletterdheid in de Lage Landen”, Nederlandse TaalUnie
11
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
groep in principe niet tot de laaggeletterden gerekend. In de praktijk valt de scholing van niet-laaggeletterde allochtonen en laaggeletterde werknemers in SW-bedrijven echter vaak samen, waardoor het onderscheid lastig te maken is. Bij het nader bestuderen7 van de groep laaggeletterden blijkt dat, logischerwijs, bepaalde groepen meer kans hebben laaggeletterd te zijn dan andere. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan ouderen (voor wie het in hun jeugd niet vanzelfsprekend was dat zij na de basisschool nog verder onderwijs zouden volgen, vooral bij vrouwen), niet-westerse allochtonen en hun kinderen (waarbij opnieuw vooral vrouwen vaker laaggeletterd zijn) en mensen met een (arbeids)beperking van lichamelijke of verstandelijke origine, waar in Sociale Werkvoorzieningsbedrijven (SW-bedrijven) veelal sprake van is.
1.3
Werkende laaggeletterden
Zo’n 30% van de laaggeletterden, oftewel circa 420.000 mensen, behoort tot de werkzame beroepsbevolking8. Laaggeletterdheid kan op de werkvloer tot allerlei praktische problemen leiden. Omdat technologie verandert en het aantal regels en protocollen toeneemt, geldt dat tegenwoordig nog meer dan vroeger. Volgens Smit, Bohnenn en Hazelzet9 komt dat tot uiting in de volgende punten: −
Werknemers moeten meer lezen en schrijven. Zo is het bijvoorbeeld steeds vaker verplicht een (deels schriftelijke) cursus te volgen om een bepaald eenvoudig beroep, zoals schoonmaker, te mogen uitoefenen.
−
De teksten die werknemers moeten lezen zijn soms moeilijker geworden, zoals bijvoorbeeld de verslagen van een planningsoverleg.
−
De eisen aan schrijfvaardigheid zijn in sommige beroepen toegenomen, zoals bijvoorbeeld de rapportage van beveiligers of schoonmakers belangrijker is geworden.
7
8
9
Bron: Groot & Van den Brink (2006), “Stil Vermogen, een onderzoek naar de maatschappelijke kosten van laaggeletterdheid.”, Stichting Lezen & Schrijven Bron: Stichting van de Arbeid, Ministerie van SZW, Ministerie van VWS en Ministerie van OCW (2008) “Uitvoeringsplan bij het convenant tussen werkgevers, werknemers en overheid over structurele aanpak laaggeletterdheid in de samenleving en het bedrijfsleven” Bron: Smit, A., E. Bohnenn en A. Hazelzet (2006), “Laaggeletterd in het werk”, Stichting Lezen & Schrijven
12
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
−
Werknemers moeten steeds vaker gebruik maken van de computer of technologische hulpmiddelen bij het uitvoeren van lees-, schrijf- en rekentaken, bijvoorbeeld bij de introductie van een nieuw type kassa.
−
Soms leiden de ontwikkelingen ertoe dat de werkgelegenheid voor het specifieke beroep afneemt en/of dat werknemers zich moeten omscholen, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe machine het werk van meerdere werknemers kan overnemen.
Het tegengaan van laaggeletterdheid in een bedrijf heeft dan ook vele voordelen. Van Gorp, Van Kooten en Breg10 onderscheiden de volgende mogelijke voordelen: −
Toename kwaliteit van product en dienstverlening.
−
Daling van het aantal klachten over het werk van de medewerker.
−
Daling van het ziekteverzuim.
−
Toename motivatie om te werken en om verder te studeren.
−
Flexibelere inzetbaarheid van de werknemers.
−
Stijging van het verantwoordelijkheidsgevoel.
−
Toename in de overdracht van aangeleerde kennis en vaardigheden.
Dit besef is nog niet overal doorgedrongen, ook omdat sommige van deze dingen (zoals ‘stijging van het verantwoordelijkheidsgevoel’) niet kwantitatief meetbaar zijn, en andere (zoals ‘daling van het ziekteverzuim’) niet met zekerheid zijn toe te schrijven aan het tegengaan van laaggeletterdheid. Harde feiten zijn dus lastig te verkrijgen. Dit is één van de redenen waarom zowel werkgevers als laaggeletterde werknemers laaggeletterdheid vaak niet als probleem zien. Onderzoek van het Cinop11 wijst bijvoorbeeld uit dat zestig procent van de volwassenen die moeite hebben met lezen en schrijven, dit zelf niet als een probleem ervaart. Door het onderwerp hoog op de agenda te plaatsen tracht de overheid op dit moment te bereiken dat het besef in de samenleving doordringt dat laaggeletterdheid een serieus probleem is en dat met het tegengaan ervan veel te bereiken is. 10
Bron: Van Gorp, D.M., J.M van Kooten en T.A. Breg (2004), “Kenniseconomie & Laaggeletterdheid”, Stichting Lezen & Schrijven 11 Bron: Cinop i.s.m. TNS NIPO (2007), “Hoe bekend zijn wij met laaggeletterdheid? Een landelijk onderzoek naar het bewustzijn bij volwassenen van laaggeletterdheid in onze samenleving.”
13
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Het aanvalsplan laaggeletterdheid (ALL) uit 2006 en het convenant laaggeletterdheid (CLL) uit 2007 zijn hier de meest prominente voorbeelden van. Tegelijkertijd voltrekt zich een verandering in de Sociale Werkvoorziening, nu bedrijven volop bezig zijn zichzelf om te vormen naar leerwerkbedrijven waarin de ontwikkeling van de werknemer centraal staat. Het tegengaan van laaggeletterdheid past in die ontwikkeling. Dit onderzoek komt dan ook op een goed moment.
1.4
Opzet van het onderzoek
De doelstelling van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de omvang van de laaggeletterdheid in de SW-bedrijven, de mate waarin en de wijze waarop het probleem reeds wordt aangepakt en de randvoorwaarden waaronder bedrijven structurele aandacht aan de laaggeletterdheid in hun organisatie kunnen besteden. Uit deze doelstelling zijn de onderstaande vragen afgeleid: 1.
In hoeverre zien SW-bedrijven de laaggeletterdheid van de medewerkers binnen de organisatie als probleem? Waarom wel/niet?
2.
Gaan SW-bedrijven systematisch na of er sprake is van laaggeletterdheid binnen het bedrijf? Zo ja, op welke wijze en welke prioriteit heeft het?
3.
Hoeveel procent van de SW-medewerkers is naar schatting laaggeletterd? Hoe is de verhouding allochtoon/autochtoon daarbinnen?
4.
Op welke wijze bestrijden SW-bedrijven de laaggeletterdheid? Wat zijn hier de resultaten van?
5.
Welke producten op het gebied van terugdringen van de laaggeletterdheid zijn beschikbaar voor de SW-sector?
6.
Hoe worden de activiteiten voor laaggeletterdheid gefinancierd? Bijvoorbeeld via Webgelden, ESF, Pats, WVA, eigen middelen?
7.
Welke ondersteuningsbehoefte hebben SW-bedrijven in de omgang met laaggeletterdheid?
8.
Op welke wijze kan SBCM de SW-bedrijven op dit gebied ondersteunen zodat zij in staat zijn laaggeletterdheid als structureel thema op de agenda te zetten en om te zetten in een plan van aanpak?
Onderzoeksverantwoording Het onderzoek heeft bestaan uit drie fasen. In de eerste fase zijn de achtergronden van de problematiek van laaggeletterd-
14
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
heid in SW-bedrijven onderzocht. De methoden hiervoor zijn deskresearch en interviews met sleutelinformanten. De tweede fase heeft uit een inventarisatieronde bestaan, waarbij telefonisch met 79 hoofden P&O (of mensen met een vergelijkbare functie) en 59 leidinggevenden (1 per bedrijf) op de werkvloer van de (in totaal 89) SW-bedrijven is gesproken. Hiermee is een respons van 89% behaald. Deze beide groepen hebben deels dezelfde vragen voorgelegd gekregen. In totaal waren er 138 respondenten. Vervolgens hebben we de telefonische inventarisatie ingekleurd met face-to-face diepteinterviews bij 10 SW-bedrijven. Om die te selecteren is een overzicht gemaakt van de bedrijven die aangaven mee te willen werken aan een dergelijk diepte-interview (zie Bijlage 4). Die zijn vervolgens onderverdeeld naar grootte, geografische ligging en antwoorden tijdens de inventarisatieronde. Op basis van deze onderverdeling zijn bedrijven benaderd om aan deze fase van het onderzoek mee te doen. Bij deze diepteinterviews zijn per bedrijf meerdere mensen gesproken. De derde fase bestond uit de analyse van de verzamelde kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Deze analyse heeft geresulteerd in voorliggende rapportage.
1.5
Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk gaat hoofdstuk twee in op het vóórkomen en tegengaan van laaggeletterdheid onder medewerkers van SW-bedrijven, aan de hand van de resultaten van de inventarisatieronde. Waar relevant worden deze resultaten geïllustreerd met citaten uit de telefonische interviews of diepte-interviews. In hoofdstuk drie presenteren we good practices bij de aanpak van laaggeletterdheid. In hoofdstuk vier ten slotte beantwoorden we de vragen uit de vorige paragraaf en doen we aanbevelingen aan SBCM.
15
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
2. LAAGGELETTERDHEID IN SW-BEDRIJVEN 2.1
Inleiding
Om antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre laaggeletterdheid in SW-bedrijven een probleem vormt en hoe men hiermee omgaat, heeft een telefonische inventarisatieronde plaatsgevonden onder de SW-bedrijven. Een kanttekening hierbij is dat bij het grootste gedeelte van de bedrijven waarbij in de laatste fase van het onderzoek diepte-interviews zijn afgenomen, bleek dat uit de telefonische enquête een rooskleuriger beeld van het tegengaan van laaggeletterdheid naar voren was gekomen dan de werkelijkheid rechtvaardigt. −
Een bedrijf dat zei beleid te hebben ontwikkeld bleek daarover bijvoorbeeld weinig of niets op papier te hebben staan.
−
Een bedrijf dat meldde op projectmatige basis bezig te zijn met de aanpak van laaggeletterdheid had slechts in het kader van het algemene opleidingsbeleid een keer een taalcursus aangeboden.
−
Bij een bedrijf dat zei plannen te hebben om in de toekomst met het tegengaan van laaggeletterdheid aan de slag te gaan bleek het slechts om een proefballonnetje te gaan, niet om concrete plannen.
Als dit verschijnsel niet beperkt is tot de groep bedrijven die in de laatste fase van het onderzoek is benaderd, dan zou dat betekenen dat SW-bedrijven minder ver zijn met de aanpak van laaggeletterdheid dan de resultaten van de telefonische enquête doen vermoeden. Het is daarom goed te beseffen dat de hier gepresenteerde resultaten een bovengrens vormen.
2.2
Het belang van het tegengaan van laaggeletterdheid
In hoofdstuk 1 noemden we al dat bedrijven laaggeletterdheid niet altijd als probleem zien, en vaak onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijke voordelen die het tegengaan van laaggeletterdheid met zich mee kan brengen. Dit is ook in de Sociale Werkvoorziening het geval. Zoals uit tabel 2.1 blijkt, is 20% van de hoofden P&O en 31% van de afdelingshoofden van mening dat laaggeletterdheid in hun bedrijf in het geheel niet als probleem wordt gezien. Daar staat tegenover dat de grote meerderheid van de hoofden P&O en afdelingshoofden zegt dat laaggeletterdheid in hun bedrijf minimaal enigszins als probleem wordt ervaren.
16
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Tabel 2.1
In hoeverre wordt laaggeletterdheid in uw bedrijf als probleem gezien? Leidinggevende (productie) afdeling
Hoofd P&O
Niet
31%
20%
Enigszins
39%
48%
Wel
31%
30%
weet niet/geen mening
0%
Totaal
1%
100%
100%
(n=59)
(n=79)
Gevraagd naar de voordelen van het tegengaan van laaggeletterdheid geven de respondenten een grote variatie aan antwoorden. Vooral het efficiënter functioneren van de arbeidsorganisatie en het vergroten van het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid van de medewerkers worden vaak genoemd. Box 1 geeft enkele voorbeelden van deze en andere reacties. Omdat de genoemde effecten over het algemeen niet kwantificeerbaar zijn, is het voor voorstanders van het aanpakken van laaggeletterdheid lastig beleidsbepalers te overtuigen van het nut daarvan.
Box 1:
Effecten van het tegengaan van laaggeletterdheid
Veel SW-bedrijven zien positieve ontwikkelingen als gevolg van het terugdringen van laaggeletterdheid: “Medewerkers krijgen steeds meer zelfvertrouwen, en stralen dit ook uit. Ze ontwikkelen zichzelf, worden breder inzetbaar en daardoor wordt de uitstroom bevorderd. Dit alles werkt in positieve zin door in de organisatie.” “Het sterkt het zelfvertrouwen en ook in de privé-sfeer verhoogt het de waarde van het leven. Zo kon een vrouw eindelijk haar kindje voorlezen.” “Politieke opdrachtgevers zijn trots op ons SW-bedrijf.” Maar niet iedereen is zo enthousiast: “Speciale scholen hebben al van alles met deze jongeren geprobeerd; als bedrijf moet je dan geen illusie hebben daar nog iets aan te kunnen veranderen. Na ZMLK komt niets meer.”
17
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
2.3
Mate waarin laaggeletterdheid voorkomt
Voor een gerichte aanpak van laaggeletterdheid is het allereerst van belang te weten hoeveel medewerkers hiervan zou kunnen profiteren. Uit de antwoorden van de respondenten op de vraag “Welk percentage van de medewerkers in het bedrijf is naar uw inschatting laaggeletterd?” blijkt dat hierover echter weinig concrete informatie aanwezig is. De antwoorden van de hoofden P&O vertonen een grote spreiding (zie tabel 2.2) en lopen uiteen van 1% tot 80%. Het meest genoemde antwoord is 10%, de mediaan12 ligt op 16%. Dit laatste percentage komt overeen met de schatting van het CNV13 dat zo’n 15% tot 20% van de SW-medewerkers laaggeletterd is. Gezien de informatie over het percentage laaggeletterden in Nederland en de risicogroepen daarbij (zie hoofdstuk 1) lijkt dit echter een voorzichtige inschatting. De schattingen van de afdelingshoofden lopen ook sterk uiteen, maar bijna de helft van hen schat in dat 10% of minder van hun medewerkers laaggeletterd is. Bij deze groep ligt de mediaan op 10%. Tabel 2.2
Schatting van het percentage laaggeletterden Hoofd P&O
Leidinggevende (productie) afdeling
Aantal
%
Aantal
%
1 t/m 10%
20
25%
28
47%
11 t/m 20%
17
22%
7
12%
21 t/m 30%
7
9%
5
9%
31 t/m 40%
7
9%
2
4%
41 t/m 50%
2
3%
2
4%
51% en meer
7
9%
7
12%
weet niet/geen mening
19
24%
8
14%
Totaal
79
100%
59
100%
De schatting van het percentage laaggeletterden in bedrijven met beleid op het gebied van diagnose wijkt niet af van de inschatting in bedrijven waar helemaal geen beleid rondom laaggeletterdheid is. Ook de mate waarin laaggeletterdheid als
12
De mediaan is het midden van de verzameling antwoorden. In dit geval betekent het dat de helft van de hoofden P&O denkt dat het percentage laaggeletterden kleiner of gelijk is aan 16%, en de andere helft dat het groter of gelijk is aan 16%. 13 Bron: http://www.cnvpubliekezaak.nl/eCache/DEF/5/909.html, bekeken op 22 oktober 2007. In totaal zijn er ongeveer 100.000 werknemers in de SW – Bron: Research voor Beleid (2007), “Jaarrapport Wsw-statistiek 2006”
18
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
probleem gezien wordt heeft geen invloed op de inschatting van het aantal laaggeletterden in het bedrijf. Het hoofd P&O dat inschatte dat 80% van de medewerkers in het bedrijf laaggeletterd was, gaf aan dat laaggeletterdheid in het bedrijf desondanks in het geheel niet als probleem wordt ervaren. Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat in veel bedrijven de productie vooralsnog belangrijker is dan arbeidsontwikkeling, en medewerkers voor veel taken niet hoeven kunnen lezen en schrijven. Laaggeletterdheid is dan geen probleem. Dat deze gemiddelde schattingen (tussen bedrijven met en zonder diagnose en bedrijven waar het wel en niet als probleem wordt gezien) niet veel van elkaar afwijken en overeenkomen met de schatting van het CNV zou erop kunnen wijzen dat de respondenten zelfs zonder specifieke diagnose al tot een goede schatting van het percentage laaggeletterden in hun bedrijf kunnen komen, of dat de berichtgeving van CNV de schatting heeft beïnvloed. De grote spreiding van de antwoorden onderschrijft deze laatste gedachte echter niet. Om een gedegen inzicht te krijgen in de mate waarin laaggeletterdheid in SW-bedrijven voorkomt, is het gebruik van integrale diagnosemethoden van belang, waarbij bovendien in ieder bedrijf dezelfde definities moeten worden gehanteerd. Op dit moment is er nog nauwelijks sprake van een systematische diagnose van laaggeletterdheid.
2.4
Laaggeletterdheid in verschillende groepen
De respondenten is gevraagd of laaggeletterdheid relatief meer voorkomt bij mannen of vrouwen, bij autochtonen of (nietwesterse) allochtonen, bij ouderen of jongeren en bij mensen die al lang in de SW verblijven of degenen die juist net instromen. Uit bepaalde open antwoorden blijkt achteraf dat sommige respondenten de vraag hebben beantwoord door de kijken naar de samenstelling van de cursusgroepen in het bedrijf, zonder (voldoende) rekening te houden met de samenstelling van het eigen personeelsbestand. Hierdoor kan een vertekening optreden.
19
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
2.4.1
Mannen en vrouwen
Volgens de respondenten is er weinig verschil tussen mannen en vrouwen wat betreft laaggeletterdheid (zie tabel 2.3). Afdelingshoofden zeggen wel wat vaker dat laaggeletterdheid meer voorkomt bij mannen dan bij vrouwen, maar de hoofden P&O delen deze mening niet. Overigens is bijna driekwart van de werknemers in de SW-bedrijven man14. Tabel 2.3
Komt laaggeletterdheid meer voor bij mannen of bij vrouwen? Leidinggevende
Hoofd P&O
(productie) afdeling Mannen
27%
Vrouwen Geen verschil
6%
59%
62%
weet niet/geen mening Totaal
2.4.2
9%
5% 8%
23%
100%
100%
(n=59)
(n=79)
Autochtonen en allochtonen
Soms is het lastig te bepalen of een allochtone werknemer die nog weinig of geen Nederlands spreekt wel of niet laaggeletterd is. Als hij wel goed kan lezen en schrijven in zijn moedertaal, hoort hij in principe niet tot de laaggeletterden. Dit is vaak echter moeilijk in te schatten voor leidinggevenden. Uit tabel 2.4 blijkt dat de meningen redelijk verdeeld zijn over de vraag of autochtonen of (niet-westerse) allochtonen vaker laaggeletterd zijn, hoewel allochtonen (zeker door de hoofden P&O) iets vaker genoemd worden dan autochtonen. Tabel 2.4
Komt laaggeletterdheid meer voor bij autochtonen of allochtonen? Leidinggevende
Hoofd P&O
(productie) afdeling Autochtonen
22%
16%
(niet westerse) Allochtonen
36%
38%
Geen verschil
34%
30%
weet niet/geen mening Totaal
8%
15%
100%
100%
(n=59)
(n=79)
Hierbij is ook regionale verdeling van belang: in het zuiden en westen van het land (en dan met name in de grote steden)
14
Bron: Research voor Beleid (2007), “Jaarrapport Wsw-statistiek 2006”
20
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
worden allochtonen veel vaker genoemd dan autochtonen, terwijl in het noorden van het land het omgekeerde het geval is15. Wat verder waarschijnlijk meespeelt is dat uit onderzoek van Stichting Lezen & Schrijven16 blijkt dat personeels- en opleidingsfunctionarissen lees-, schrijf- en rekenproblemen eerder verwachten bij allochtonen dan bij autochtonen, waardoor het aantal autochtone laaggeletterden vaak onbewust onderschat wordt. 2.4.3
Ouderen en jongeren
Van de werknemers in de SW-bedrijven is 55% ouder dan 45 jaar en slechts 4% is jonger dan 23 jaar17. Ongeveer de helft van de respondenten is van mening dat laaggeletterdheid relatief het meeste voorkomt bij werknemers van 45 jaar en ouder (zie tabel 2.5), terwijl jongeren vrijwel niet genoemd worden. Dit komt overeen met de bevindingen van onderzoekers Groot en Van den Brink18, die concluderen dat het aandeel geletterden lager is naarmate de leeftijd hoger is. Tabel 2.5
Komt laaggeletterdheid meer voor bij ouderen of jongeren? Leidinggevende
Hoofd P&O
(productie) afdeling Ouderen (45 jaar en ouder)
49%
47%
Middengroep (23 - 45 jaar)
24%
15%
Jongeren (jonger dan 23 jaar)
2%
Geen verschil weet niet/geen mening Totaal
2.4.4
0%
20%
25%
5%
13%
100%
100%
(n=59)
(n=79)
Lengte verblijf in de SW
Uit tabel 2.6 blijkt dat ongeveer de helft van de respondenten van mening is dat laaggeletterdheid het meeste voorkomt bij mensen die langer dan 5 jaar in de Sociale Werkvoorziening verblijven. Bijna een kwart (24%) van de afdelingshoofden en bijna een derde (32%) van de hoofden P&O ziet echter geen
15
Het ‘zuiden’ wordt gevormd door Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, het ‘noorden’ door Friesland, Groningen, Drenthe en Flevoland (alleen Emmeloord), het ‘oosten’ door Gelderland en Overijssel en het ‘westen’ door Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. 16 Bron: Smit e.a. (2006), “Laaggeletterd in het werk”, Stichting Lezen & Schrijven 17 Bron: Research voor Beleid (2007), “Jaarrapport Wsw-statistiek 2006” 18 Bron: Groot & Van den Brink (2006), “Stil Vermogen, een onderzoek naar de maatschappelijke kosten van laaggeletterdheid.”, Stichting Lezen & Schrijven
21
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
verschil. De andere categorieën zijn weinig genoemd. Dit is niet verwonderlijk, aangezien 73% van de werknemers langer dan 5 jaar in de SW verblijft en de gemiddelde lengte van een dienstverband 13,7 jaar19 bedraagt. Er zijn dus relatief minder werknemers in de andere categorieën, om een mening op te baseren. Tabel 2.6
Komt laaggeletterdheid meer voor bij mensen die langdurig in de SW verblijven of mensen die net instromen? Leidinggevende
Hoofd P&O
(productie) afdeling Langdurig (langer dan 5 jaar)
59%
42%
Middellang (3 – 5 jaar)
2%
3%
Kortdurend (1 – 3 jaar)
3%
3%
Nieuwe instroom (< 1 jaar)
10%
3%
Geen verschil
24%
32%
weet niet/geen mening Totaal
2.5
2%
19%
100%
100%
(n=59)
(n=79)
Wel of geen beleid?
Ondanks het feit dat laaggeletterdheid volgens de hoofden P&O in 78% van de bedrijven in meer of mindere mate als probleem wordt ervaren, zegt slechts 43% van hen ook daadwerkelijk beleid te hebben ontwikkeld rondom laaggeletterdheid, gericht op diagnose, aanpak of beide (zie tabel 2.7). Tabel 2.7
Is er beleid ontwikkeld rondom laaggeletterdheid? %
Ja, gericht op diagnose
1%
Ja, gericht op aanpak
23%
Ja, zowel gericht op diagnose als op aanpak
19%
Nee
57%
- Projectmatige aandacht voor laaggeletterdheid
34%
- Plannen om aan de slag te gaan met thema - Geen aandacht en geen plannen
4% 19%
Totaal
100% (n=79)
De categorie nee is op te delen in drie groepen. Ruim een derde (34%) van alle SW-bedrijven zegt wel op dit moment op projectmatige basis aandacht te besteden aan laaggeletterd-
19
Bron: Research voor Beleid (2007), “Jaarrapport Wsw-statistiek 2006”
22
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
heid, of dit in het verleden te hebben gedaan, en 3 bedrijven (4%) melden plannen te hebben om in de nabije toekomst aan de slag te gaan met het actief tegengaan van laaggeletterdheid. Tot slot hebben 15 bedrijven (19%) nooit aandacht besteed aan laaggeletterdheid en zijn daar op dit moment ook geen plannen voor. Bij de gesprekken bleek verder dat laaggeletterdheid bij de meeste ondernemingsraden amper of niet op de agenda voorkomt, in ieder geval niet los van het algemene opleidingsbeleid. Tijdens de gesprekken bleek echter dat deze tabel vermoedelijk een te positief beeld weergeeft. Vier bedrijven die deelnamen aan de gesprekken hadden aangegeven beleid te hebben ontwikkeld op het gebied van diagnose en aanpak. Bij slechts een van deze bedrijven bleek dit ook daadwerkelijk te kloppen (zie Box 2).
Box 2:
Een te positief beeld
Afgaande op de informatie uit de groepsgesprekken, is te concluderen dat de situatie rondom diagnose en aanpak van laaggeletterdheid wat minder rooskleurig is dan op grond van de inventarisatieronde het geval leek te zijn. Zo bleek bijvoorbeeld dat bedrijven die aangaven een beleid rondom laaggeletterdheid te hebben, in geen enkel geval een specifiek op laaggeletterdheid gerichte beleidscyclus te doorlopen. In de meeste gevallen is er een opleidingsbeleid, en valt diagnose en terugdringen van laaggeletterdheid daar impliciet ook onder. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de situatie bij de elf bedrijven waarmee in de laatste fase van het onderzoek gesprekken zijn gevoerd. De oorspronkelijke selectie bevatte vier bedrijven die zeiden beleid wat betreft diagnose en aanpak van laaggeletterdheid te hebben, twee bedrijven die zeiden beleid wat betreft alleen aanpak te hebben, drie bedrijven die zeiden op projectmatige basis aandacht aan laaggeletterdheid te besteden, één bedrijf dat meldde toekomstplannen te hebben en één bedrijf dat aangaf geen aandacht aan laaggeletterdheid te besteden. Vervolg box 2 op volgende pagina
23
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Vervolg van box 2
Tijdens de gesprekken bleek dat slechts in één bedrijf daadwerkelijk beleid op het gebied van diagnose en aanpak bestond. Van de zes bedrijven die zeiden beleid te hebben, bleek in de helft van de gevallen dat het eigenlijk om ad hoc of projectmatige aandacht ging. Het bedrijf dat meldde toekomstplannen te hebben, bleek daar nog niet concreet over te hebben nagedacht. Er waren geen uitgewerkte plannen en er was geen streefdatum voor invoering.
Uit tabel 2.8 valt af te lezen dat er, zoals te verwachten, een duidelijk verband20 bestaat tussen de mate waarin laaggeletterdheid als probleem wordt ervaren, en de mate waarin aandacht wordt besteed aan het tegengaan van laaggeletterdheid. In 13 van de 16 bedrijven (oftewel 81%) waar laaggeletterdheid volgens het hoofd P&O niet als probleem wordt gezien, is er ook geen beleid rondom laaggeletterdheid. Bij de bedrijven waar laaggeletterdheid wel duidelijk als probleem wordt gezien is de aandacht veel groter. Ditzelfde beeld komt ook naar voren wanneer we kijken naar bedrijven die geen beleid rondom laaggeletterdheid hebben, maar wel op projectmatige basis met het onderwerp bezig zijn (geweest). Tabel 2.8
Relatie tussen erkenning van het probleem en de ontwikkeling van beleid
In hoeverre is het een probleem?
Niet
Enigszins
Wel
weet niet/
Totaal
geen Is er beleid ontwikkeld? Ja, gericht op diagnose
mening 0%
0%
0%
13%
18%
33%
100%
23%
Ja, diagnose en aanpak
0%
24%
25%
0%
19%
Nee
81%
58%
42%
0%
57%
Ja, gericht op aanpak
Totaal
20
6%
1%
100%
100%
100%
100%
100%
(n=16)
(n=38)
(n=24)
(n=1)
(n=79)
Dit verband is significant: De Spearman’s Rho-test geeft een correlatie van 0,29.
24
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
2.6
Diagnose
2.6.1
Diagnosticeren
Bij 20% van de bedrijven is vanuit beleid of projectmatig specifiek aandacht voor het diagnosticeren van laaggeletterdheid. Het komt echter vaak voor dat er wel beleid of projecten zijn die laaggeletterdheid tegengaan, maar er geen aparte aandacht is voor de diagnose. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de respondenten het vaak lastig vinden in te schatten wat het percentage laaggeletterden in hun bedrijf is, en problemen bij diagnose veel voorkomen. Er zijn voor diagnose allerlei verschillende middelen te gebruiken. Een veelgebruikt instrument is bijvoorbeeld het taalonderdeel in een “individueel ontwikkelingsplan” (IOP) of “persoonlijk ontwikkelingsplan” (POP), waarin men bekijkt op welke terreinen de werknemer zich kan verbeteren. Taalontwikkeling maakt hier vaak deel van uit. Deze methode leunt voor een groot deel op de opmerkzaamheid van leidinggevenden, die een vermoed taalprobleem tijdens het periodieke gesprek aan de orde kunnen stellen. Bijna de helft van de bedrijven die diagnosticeren, diagnosticeert laaggeletterdheid op deze wijze. Een alternatief voor het afgaan op gesprekken en de opmerkzaamheid van leidinggevenden, is het (laten) uitvoeren van een test. Daarmee is het mogelijk een goed overzicht te krijgen van de mate waarin laaggeletterdheid in het algemeen voorkomt en meer specifiek wie waar moeite mee heeft. Deze test kan bedrijfsbreed worden uitgevoerd, of alleen bij mensen waarvan een vermoeden bestaat dat zij laaggeletterd zijn. Slechts vijf bedrijven (6%) voeren een daadwerkelijke test onder werknemers uit. Bij twee van die bedrijven gebeurt dit als onderdeel van het afnemen van de gestandaardiseerde MELBA-test. Deze toetst 29 competenties, waaronder lezen, schrijven en rekenen. Tot slot gaan SW-bedrijven die zelf geen diagnoseinstrumenten gebruiken vaak uit van de indicatiestelling van het CWI. Het CWI besteedt daarbij echter niet expliciet aandacht aan vaardigheden als lezen en schrijven. Het is dan ook van de medewerker van het CWI afhankelijk of problemen met laaggeletterdheid bij de indicatiestelling worden vermeld. 2.6.2
Problemen bij de diagnose
Veel bedrijven werken dus met individuele ontwikkelingsplannen, met een periodiek gesprek met de medewerkers. Bedrijven die hier mee werken, weten vaak ook dat het systeem niet waterdicht is:
25
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
“Er wordt jaarlijks met de mensen gesproken en toch kom je er in sommige gevallen door allerlei oorzaken tussentijds pas achter dat mensen wel degelijk met dit probleem kampen. De structurele jaarlijkse gesprekken zijn dus niet afdoende om alles in kaart te brengen.” De oorzaak hiervoor is in veel gevallen de eerder opgemerkte schaamte. Laaggeletterden zijn over het algemeen erg inventief in het verbergen van hun taalachterstand, ook in de SWbedrijven. Daar komt bij dat in de SW-bedrijven een heterogene groep mensen werkt, die niet allemaal op dezelfde wijze gediagnosticeerd kunnen worden. Eén van de respondenten merkt daarover op: “Hoe kom je er achter? Bij mensen met een verstandelijke handicap is het moeilijk om daar in gesprekken achter te komen: is het niet willen of niet kunnen? Speelt men een spel?” Het diagnosticeren van allochtone medewerkers vraagt een andere aanpak. Hiervoor zijn in het NT2 onderwijs speciale toetsen ontwikkeld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die ook in de moedertaal analfabeet zijn en mensen die de moedertaal wel kunnen lezen en schrijven.” Deze heterogeniteit maakt het lastig om een correcte diagnose te stellen, zeker als de betrokkenen hun uiterste best doen om hun laaggeletterdheid te verbergen. Sommige leidinggevenden hebben hier handigheidjes voor bedacht, zoals het voorafgaand aan het jaarlijkse ontwikkelingsgesprek op papier zetten van een aantal punten, en de medewerker vragen daar, eveneens schriftelijk en nog voorafgaand aan het daadwerkelijke gesprek, een korte reactie op te geven. Mocht dat problemen opleveren dan is er direct een aanknopingspunt om over laaggeletterdheid te spreken. Ook het afnemen van een test kan echter tot problemen leiden, want als je werknemers een test laat doen, zijn ze erg vaak bang dat als ze het niet goed doen, dit negatieve gevolgen zal hebben. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door een ‘toetsangst’ die is ontstaan in het basisonderwijs of voortgezet onderwijs, waar het slecht scoren voor een toets over het algemeen tot problemen leidde. Stichting Lezen & Schrijven zegt hierover: “Als bedrijf moet je voornamelijk faciliteren en informeren; niet te actief sturen. De wens om mee te doen aan een cursus of iets dergelijks moet vanuit de werknemers zelf komen. Een assessment van alle werknemers roept veel
26
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
angst op en zorgt er misschien juist voor dat je mensen verliest.” TaalVakwerk, een bedrijf dat zich speciaal richt op taalcursussen voor bedrijven en ook enkele SW-bedrijven als klant heeft, vindt een test juist wel een goed idee, maar alleen als al ruim van tevoren goed wordt gecommuniceerd naar de medewerkers dat de test alleen kansen biedt, en geen negatieve gevolgen kan hebben. Bovendien moet de test onder alle medewerkers worden uitgevoerd, want anders kunnen medewerkers het idee hebben dat er wordt gediscrimineerd, dat zij ‘er uit worden gepikt’. TaalVakwerk onderschrijft dat zo’n assessment angst op kan leveren, maar voert aan dat uit de ervaring van het bedrijf blijkt dat als de test op de juiste wijze wordt aangekondigd en door gespecialiseerde mensen wordt afgenomen, dergelijke problemen niet of nauwelijks optreden.
2.7
Aanpak
2.7.1
Uitvoering
42% van de SW-bedrijven heeft beleid gericht op de aanpak van laaggeletterdheid. Nog eens 34% heeft nu of in het verleden op projectmatige basis aandacht besteed aan laaggeletterdheid. Niet alle beleidsvoornemens en projecten zijn daadwerkelijk uitgevoerd, zodat uiteindelijk in 50 van de 79 bedrijven een aanpak van laaggeletterdheid in de praktijk is gebracht. Vaak bestaat de aanpak uit verschillende onderdelen, zoals uit tabel 2.9 naar voren komt. Tabel 2.9
Waaruit bestaat de aanpak? Hoofd P&O
Interne begeleiding van de medewerker(s)
48%
Interne scholing (zelf ontwikkeld)
37%
Externe scholing (ingekocht)
78%
Anders
15%
Totaal
100% (n=50)
Scholing die extern is ingekocht is het meest gebruikelijk, in veel gevallen zijn hier (vanwege financieringsmogelijkheden) ROC’s bij betrokken. Deze scholing wordt wel vaak in-company uitgevoerd.
27
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Wanneer bedrijven zelf de scholing uitvoeren, worden daar allerlei verschillende bestaande lesmethoden voor gebruikt, omdat er niet één specifiek voor de SW geschreven methode beschikbaar is. Veelgebruikte methodes zijn “Taalkracht voor bedrijven”, “Lees & Schrijf”, “7/43”, “Tempo” en “Alfabeter”. Deelnemers zijn normaal gesproken een of twee dagdelen per week kwijt aan een cursus, meestal onder werktijd. 2.7.2
Problemen met de aanpak
Er vindt weinig kennisdeling plaats tussen SW-bedrijven wat betreft de aanpak van laaggeletterdheid. Er zijn dan ook bij de verschillende bedrijven vele verschillende manieren in omloop om laaggeletterdheid terug te dringen. Het is daarom niet verwonderlijk dat er ook vele verschillende problemen optreden. Dat kan al beginnen bij de manier waarop de selectie van de cursisten plaatsvindt, zoals de volgende uitspraak van een docente laat zien: “Soms worden medewerkers door leidinggevenden aangewezen als iemand die een cursus moet gaan volgen, dit leidt tot veel problemen. Mensen voelen zich gedwongen, voelen zich vaak gediscrimineerd ten opzichte van hun collega’s die niet op cursus hoeven, en verzetten zich daarom tegen de cursus. Als ze zo binnenkomen dan wordt het erg lastig om ze alsnog te overtuigen van het nut van de cursus.” Ook hier blijkt weer dat het belangrijk is dat de wens om mee te doen aan cursus toch eerst en vooral vanuit de werknemer zelf moet komen. Externe scholing is heel gebruikelijk bij het terugdringen van laaggeletterdheid, maar niet alle respondenten zijn hierover te spreken. Eén van de gevaren van het extern inkopen van aanpak en projecten is dat het niet intern gedragen wordt. In de woorden van een afdelingshoofd: “De werkleider moet zich verantwoordelijk blijven voelen voor zijn personeel.” Daarnaast bestaan er bij enkele respondenten twijfels over de geschiktheid van cursussen van ROC’s voor de specifieke SWdoelgroep. Ook TaalVakwerk benadrukt dat het succes van de aanpak in grote mate afhankelijk is van de docent – die moet de juiste voelsprieten hebben om met SW-medewerkers te kunnen omgaan: “Hoe mooi je plan van aanpak dus ook is, als je niet de juiste docent hebt om het uit te voeren, zal het niet lukken.” SW-bedrijven die groot genoeg zijn om eigen, interne docenten te kunnen inzetten, zijn hierbij daarom in het voordeel, aangezien de desbetreffende docenten op de hoogte zijn van het wel en wee binnen het bedrijf en goed weten hoe ze de cursisten het beste kunnen motiveren.
28
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Ook SW-bedrijven met interne docenten lopen tegen problemen aan. Het belangrijkste probleem is dat er geen methode is die specifiek gericht is op SW-medewerkers. Bestaande taalcursussen sluiten vaak niet aan bij het kennisniveau, de belevingswereld en de werkomgeving van de SW-medewerkers en zijn daarom minder effectief. Dit vraagt meer kennis en tijd van de docent, die bijvoorbeeld uit meerdere verschillende cursusmethodes geschikte oefeningen moet zoeken. Daarnaast kunnen interne docenten niet of veel minder terugvallen op de kennis en methoden van collega’s, omdat zij niet in een bredere educatieve omgeving werken en is het aannemen van interne docenten vaak veel duurder dan het uitbesteden van de cursussen. Een specifiek probleem bij gedetacheerde of begeleid werkende werknemers (bijna een kwart van de SW-werknemers) is dat het lastiger is om laaggeletterde medewerkers onder werktijd een cursus te laten volgen. Als het al mogelijk is om met de inlener afspraken te maken over de verletkosten, dan kan het alsnog praktische problemen opleveren om de werknemer op de gewenste tijdstippen beschikbaar te laten zijn voor het volgen van de cursus. Ondanks alle problemen die de bedrijven tegenkomen, zijn de meeste toch tevreden met de gekozen aanpak; 83% van de respondenten zou de aanpak in het eigen bedrijf aanbevelen aan andere SW-bedrijven, omdat ze het gevoel hebben dat het effect heeft. De effecten zijn echter meestal niet kwantitatief meetbaar, dus hardmaken dat het werkt, kunnen de respondenten helaas niet.
2.8
Financiering
2.8.1
Scholingsbudget
Vrijwel alle (96%) hoofden P&O geven aan dat er in hun SWbedrijf een scholingsbudget is. Bijna de helft (45%) van hen weet echter niet welk percentage dit van het totale budget uitmaakt. De respondenten die hiervan wel op de hoogte zijn noemen vooral 1% en 2%. Er bestaat geen officiële landelijke richtlijn voor dit percentage, maar uit de groepsgesprekken blijkt dat de tendens is om wat betreft scholingsbudget te streven naar 2% van de omzet van het bedrijf. Sommige gemeenten, zoals Den Haag, hebben hiervoor wel lokale richtlijnen opgesteld.
29
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
2.8.2
Subsidies
Bepalen hoe de projecten gefinancierd worden blijkt lastig. Dit is vooral te wijten aan het feit dat de respondenten, de hoofden P&O, vaak niet precies weten welke subsidies ze hiervoor gebruiken. Wanneer een respondent alleen weet dat het om een subsidie van de gemeente gaat, zou het bijvoorbeeld om WEB-gelden (Wet Educatie en Beroepsonderwijs) of algemene subsidies voor gemeentelijke diensten kunnen gaan, maar ook om specifieke andere subsidies, die wellicht bij andere gemeentes niet verstrekt worden. In tabel 2.10 staat het antwoord ‘subsidie vanuit de gemeente’ daarom voor antwoorden waarbij de respondent wel wist dat het een gemeentesubsidie was, maar niet wist om welke subsidie het precies ging. Tabel 2.10 Hoe wordt de aanpak gefinancierd? % Volledig uit eigen middelen
43%
Deels uit eigen middelen
20%
Europees Structuur Fonds (ESF)
12%
Wet Vermindering Afdracht (WVA)
8%
Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB)
6%
Persoonsgebonden Arbeidsontwikkelings-Ticket SW-medewerkers (PATS)
2%
Subsidie vanuit de gemeente
29%
Anders
27%
weet niet/geen mening
4%
Totaal
100% (n=49)
Gepercenteerd op aantal respondenten
Uit de tabel blijkt dat veel SW-bedrijven niet exact kunnen aangeven hoe scholingsactiviteiten worden gefinancierd. Minimaal21 43% van de bedrijven gebruikt geen enkele specifieke subsidieregeling gebruikt en betaalt dus alles uit eigen middelen. Nog eens 20% zet deels eigen middelen in. In 33% van de gevallen wordt het programma volledig met subsidies bekostigd. Het Convenant Laaggeletterdheid 2007 – 2015 (CLL, zie Box 3 en bijlage 5 voor de integrale tekst), waarvan het uitvoeringsplan in februari 2008 is gepubliceerd, zal vermoedelijk grote invloed hebben op de financiering van projecten in de toekomst. De reden daarvoor is dat de rijksoverheid in het CLL belooft de directe scholingskosten voor het terugdringen van
21
Vanwege de onduidelijkheid m.b.t. de ‘gemeentelijke subsidie’ zou dit percentage in werkelijkheid nog hoger kunnen zijn.
30
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
laaggeletterdheid voor haar rekening te nemen, mits deze scholing via de ROC’s verloopt.
Box 3:
Convenant Laaggeletterdheid 2007 2015
Het Kabinet en de sociale partners hebben tijdens de Participatietop in de zomer van 2007 afgesproken gezamenlijk laaggeletterdheid onder Nederlandssprekenden tegen te gaan. Deze intenties hebben zij op 11 september 2007 vastgelegd in het Convenant Laaggeletterdheid 2007 – 2015. Het convenant is te beschouwen als een belangrijke aanvulling op het Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006 – 2010 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, maar staat op zichzelf. Bij het convenant en het bijbehorend uitvoeringsplan zijn beduidend meer partijen betrokken dan bij het Aanvalsplan en de looptijd is bovendien afwijkend. De grote winst van het convenant ligt in het brede draagvlak. Het convenant richt zich ten dele specifiek op werkende laaggeletterden. De Stichting van de Arbeid en de overheid stellen zich in het convenant ten doel dat het aantal werkende laaggeletterden (thans circa 420.000) in 2015 is gedaald met 60%, tot maximaal 168.000 werkende laaggeletterden. Om dat te bereiken hebben de overheid en sociale partners een gedeelde verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid en beschikbaarheid van voldoende opleidingsmogelijkheden voor laaggeletterde werkenden. Vervolg box 3 op volgende pagina
31
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Vervolg van box 3
Het beschikbaar stellen van opleidingsmogelijkheden op het gebied van geletterdheid is (als basiselement voor startkwalificatie) de verantwoordelijkheid van de overheid; de verletkosten zijn voor rekening van partijen van het bedrijfsleven. Via de rijksbijdrage volwasseneneducatie stelt de overheid jaarlijks maximaal € 190 mln. euro beschikbaar aan gemeenten voor het inkopen van educatiecursussen (waaronder taal- en rekencursussen voor laaggeletterde volwassenen). Gemeenten dienen deze educatiecursussen verplicht in te kopen bij een regionaal opleidingscentrum (ROC). ROC’s hebben de wettelijke taak om deze cursussen aan te bieden. Op deze manier zorgt de overheid voor de beschikbaarheid van voldoende opleidingslocaties voor laaggeletterden. Bron: Stichting van de Arbeid, Ministerie van SZW, Ministerie van VWS en Ministerie van OCW (2008) “Uitvoeringsplan bij het convenant tussen werkgevers, werknemers en overheid over structurele aanpak laaggeletterdheid in de samenleving en het bedrijfsleven”
2.8.3
Problemen bij de financiering
Bedrijven zijn gedwongen bepaalde subsidies te besteden bij de regionale opleidingscentra (ROC’s). Dat geldt al langer voor de WEB-gelden en geldt nu ook voor het CLL. Een probleem hierbij is dat het daarmee onaantrekkelijker wordt voor bedrijven om gebruik te maken van de diensten van gespecialiseerde commerciële bedrijven en dat de kans bestaat dat de daar aanwezige expertise minder vaak wordt aangewend. Eén van de hoofden P&O omschreef dat als volgt: “Wij gaan [het uitvoeren van de cursus] uitbesteden, want daarvoor krijg je subsidie. Of het dan ook maatwerk wordt, weet ik niet.” De andere huidige problemen met financiering zijn voornamelijk een gebrek aan kennis over de subsidiemogelijkheden en het vele werk dat het aanvragen van sommige subsidies met zich meebrengt. Als het nieuwe convenant goed gaat werken, zouden die problemen voor veel bedrijven minder relevant
32
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
worden. SW-bedrijven die (blijven) kiezen voor een interne aanpak, of voor samenwerking met een externe partner anders dan de ROC’s, zullen echter nog steeds op dezelfde subsidies zijn aangewezen.
2.9
Ondersteuningsbehoefte bij SW-bedrijven
De hoofden P&O is de vraag voorgelegd of, en zo ja hoe, SBCM hun bedrijf zou kunnen ondersteunen bij de aanpak van laaggeletterdheid. Ruim de helft (56%) van hen geeft aan zeker ondersteuning van SBCM te kunnen gebruiken. Een kwart (24%) heeft daar (nog) geen mening over, en zo’n 20% van de hoofden P&O denkt geen ondersteuning nodig te hebben. De precieze invulling van de ondersteuningsbehoefte verschilt van bedrijf tot bedrijf. Meest genoemd zijn het verschaffen van informatie, vooral over bestaande instrumenten voor diagnose en aanpak die gebruikt zouden kunnen worden (18%) en over financieringsmogelijkheden (9%). Daarnaast worden best practices (15%) en subsidieverstrekking (13%) vaak genoemd. Uit de enquêteresultaten komt dus niet één specifieke behoefte naar voren. Bij doorvragen tijdens de face-to-face interviews blijkt dat het meeste interesse bestaat voor een diagnose-instrument dat specifiek geschikt is voor gebruik in SW-bedrijven en aan best practices uit andere bedrijven, zodat men niet zelf het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Een belangrijk punt hierbij is dat in veel bedrijven laaggeletterdheid relatief weinig prioriteit heeft. Juist die bedrijven zouden gebaat zijn bij praktische, direct inzetbare instrumenten of informatie. In de woorden van een hoofd P&O: “Wij hebben geen behoefte aan papieren tijgers, daarvan hebben we er al meer dan voldoende. Maar als SBCM ons bijvoorbeeld een gebruiksklare diagnosemethodiek kan aanleveren, staan we daar zeker voor open.”
33
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
3.
GOOD PRACTICES In dit hoofdstuk zijn enkele good practices te vinden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. Allereerst geeft paragraaf 3.1 een overzicht van de ondersteuningsbehoefte bij SWbedrijven, en daarna komen achtereenvolgens aan de orde: −
De inzet van ex-laaggeletterden als taalambassadeurs
−
Hoe om te gaan met laaggeletterdheid in een SWbedrijf met een hoog percentage allochtonen
−
Gebruik van MELBA
−
Samenwerking met Stichting Lezen & Schrijven
−
Het vastleggen in de CAO van afspraken rondom laaggeletterdheid
3.1
Ex-laaggeletterde als taalambassadeur
SW-bedrijf Paswerk in Cruquius is sinds 2004 in samenwerking met ROC Nova College actief bezig met het tegengaan van laaggeletterdheid onder de medewerkers. Zij gebruiken daarbij inmiddels een concept dat door het Nova College ook in andere sectoren wordt gebruikt: de taalambassadeur. Vanuit de eerste lichtingen cursisten zijn inmiddels twee SWmedewerkers, die voorheen laaggeletterd waren, opgeleid tot taalambassadeurs. Zij doen intern en extern hun verhaal en zorgen zo voor draagvlak onder SW-medewerkers en in de omgeving. Ter ondersteuning van hun werk zijn posters ontworpen om de werknemers attent te maken op de mogelijkheden. Andere medewerkers kunnen bij hun teamleider of een van de taalambassadeurs terecht om meer informatie te vragen of zich aan te melden voor een cursus. Het is voor laaggeletterden vaak laagdrempeliger om contact te zoeken met de taalambassadeurs dan met hun werkleider of medewerkers van P&O. Door de inzet van deze taalambassadeurs wordt er op de werkvloer openlijker gesproken over laaggeletterdheid en is het algemene gevoel van schaamte bij betrokkenen afgenomen. Omdat de taalambassadeurs hun persoonlijke succes zo openlijk uitdragen, worden laaggeletterde collega’s gestimuleerd om zelf ook met hun laaggeletterdheid aan de slag te gaan. Inmiddels is de animo onder werknemers zo groot dat er zeven cursusgroepen tegelijk, van 12-15 deelnemers elk, gevormd zijn.
34
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
3.2
Omgaan met anderstaligen
Achtergrond Bij de Haeghe Groep in Den Haag is een groot deel van de werknemers van allochtone afkomst. In dit bedrijf bestaat de bestrijding van laaggeletterdheid dan ook niet alleen uit lezen, schrijven en rekenen, maar ook voor een deel uit het leren converseren in het Nederlands. De meeste groepen cursisten zijn dan ook heterogeen, met bijvoorbeeld een autochtone laaggeletterde Hagenees, een Marokkaan die wel geletterd is in zijn moedertaal, maar nog bijna geen woord Nederlands spreekt en een Turk die in zijn moedertaal en het Nederlands laaggeletterd is, maar wel al een aardig mondje Nederlands spreekt. Aanpak Vanwege de heterogene achtergrond van de cursisten zijn er eigenlijk meerdere verschillende soorten cursussen nodig, maar het is al lastig genoeg om tijd voor de cursus vrij te maken zonder er rekening mee te hoeven houden wie wanneer in welke cursusgroep moet meedraaien. Daarom zijn de groepen heterogeen, maar is iedere cursist een groot deel van de cursus individueel aan het werk, met een op het individu afgestemde lesstof die door de docenten wordt samengesteld uit de lesstof van 5 verschillende cursusmethodes. Doordat de docenten bij de Haeghe Groep in dienst zijn, kennen ze de omstandigheden in het bedrijf goed, en kunnen ze in de cursus heel dicht bij de dagelijkse praktijk van de medewerkers blijven. Een knelpunt hierbij is dat veel allochtone medewerkers zowel thuis als op de werkvloer in hun moedertaal blijven communiceren, waardoor ze weinig oefening krijgen in de lesstof die tijdens de cursus behandeld wordt. De Haeghe Groep heeft daarom inmiddels een richtlijn ingevoerd die stelt dat er op de werkvoer in principe uitsluitend Nederlands wordt gesproken. Een dergelijke richtlijn heeft echter tijd nodig om effectief te kunnen worden; in het begin trekken de medewerkers zich er nog niet zoveel van aan. Pas op het moment dat de maatregel niet meer alleen van bovenaf afgedwongen wordt, maar de medewerkers ook elkaar onderling gaan corrigeren, heeft het werkelijk effect.
35
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
3.3
Gebruik van MELBA
Enkele SW-bedrijven maken gebruik van MELBA. MELBA is een systeem waarmee aan de ene kant de mogelijkheden van een persoon en aan de andere kant de eisen van een functie gedocumenteerd kunnen worden. Daarvoor bestaat het systeem uit een capaciteiten- en een eisenprofiel. Door deze beide profielen met elkaar te vergelijken, kan bekeken worden of iemand geschikt is voor een bepaalde functie. MELBA werd in opdracht van het "Bundesministeriums für Arbeit und Sozialordnung" in Duitsland door de Universiteit van Siegen ontwikkeld en is geschikt om toe te passen bij arbeids(re)integratie in de meest brede zin van het woord. Het capaciteitenprofiel bestaat uit 29 onderdelen, waaronder lezen, schrijven en rekenen. Op ieder onderdeel kan iemand op een vijfpuntsschaal worden beoordeeld. Speciaal voor omgevingen waar veel werknemers voornamelijk laag zouden scoren is MELBA SL ontwikkeld, waarmee het mogelijk is om ook relatief kleine veranderingen op laag niveau waar te nemen en zo de ontwikkeling van de werknemer accuraat te volgen. De SW-bedrijven die MELBA gebruiken vinden het een zeer bruikbaar instrument. Melba werkt goed als analyseinstrument. De eisen van een bepaalde taak of functie in (betaald) werk of in arbeidsmatige dagbesteding zijn goed te omschrijven. Ook zijn helder en zonder (waarde-)oordelen de arbeidscapaciteiten van een deelnemer in kaart te brengen. Tijdens het traject zijn de vorderingen van iemand goed in beeld te brengen is goed met de deelnemer en diens omgeving het verschil tussen het zelfbeeld en de werkelijke capaciteiten te bespreken. Een groot nadeel van MELBA is dat het een vrij ontoegankelijk systeem is. Het kan alleen gebruikt worden door gecertificeerde medewerkers, die een vierdaagse cursus hebben gevolgd. Om die reden is MELBA geen laagdrempelige oplossing; er is een investering van zowel tijd als geld nodig om het systeem in gebruik te nemen en het testen van werknemers kan alleen door de gecertificeerde medewerker(s) gebeuren. Als diagnose- en controle-instrument kan MELBA bij het tegengaan van laaggeletterdheid in SW-bedrijven heel praktisch zijn. Omdat dit echter slechts over 3 van de 29 te toetsen onderdelen gaat, is het vermoedelijk pas daadwerkelijk nuttig dit instrument in te zetten wanneer ook de andere onderdelen van het systeem gebruikt kunnen worden in de bedrijfsorganisatie.
36
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
3.4
Samenwerking met Stichting Lezen & Schrijven
Niet zozeer een good practice die is waargenomen bij SWbedrijven, als wel een mogelijkheid om de krachten te bundelen is een samenwerking tussen SBCM en de Stichting Lezen & Schrijven (SL&S). Bij SL&S is expertise aanwezig wat betreft het terugdringen van laaggeletterdheid, terwijl SBCM over expertise beschikt op het gebied van de Sociale Werkvoorziening. Een samenwerking tussen beide organisaties zou daarom erg effectief kunnen zijn. SL&S heeft laten weten dat SBCM in samenwerking met die organisatie de volgende dingen zou kunnen ondernemen: −
Meedoen in de landelijke mediacampagne Leer lezen en schrijven die al loopt en is ontwikkeld door SL&S, door bijvoorbeeld eigen posters te laten drukken, gericht op SW-bedrijven.
−
Het bestaande startpakket “Taalkracht voor bedrijven” laten aanpassen voor gebruik in SW-bedrijven.
−
Vanaf april 2008 start de serie ‘Lees en Schrijf! taal op je werk’ op internet en op alle regionale tv-zenders, met bijbehorende gratis werkboeken. Deze serie richt zich speciaal op laaggeletterden en het belang van taal op de werkvloer. SBCM zou SW-bedrijven kunnen stimuleren hier gebruik van te gaan maken.
−
Een informatiebrochure ontwikkelen over mogelijke subsidies etc. die SW-bedrijven kunnen gebruiken bij hun aanpak van laaggeletterdheid.
−
Ondersteuning bieden bij de structurele verankering van de aanpak van laaggeletterdheid binnen SWbedrijven.
3.5
CAO-afspraak
In het kader van het CLL 2007 – 2015 heeft de Stichting van de Arbeid een voorbeeld CAO-afspraak opgesteld (zie Box 4), die sociale partners kunnen gebruiken bij de CAOonderhandelingen, om de aanpak van laaggeletterdheid vast te leggen. Deze tekst is gebaseerd op het uitvoeringsplan van het convenant.
37
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Box 4: Voorbeeld CAO-afspraak over aanpak laaggeletterdheid22 Decentrale CAO-partijen spreken het volgende af: 1. Gedurende de looptijd van de cao zal de werkgever de laaggeletterde werknemer(s) in zijn bedrijf in kaart brengen. Deze werknemers worden vervolgens in de gelegenheid gesteld om hun laaggeletterdheid weg te werken. Hiertoe zullen werkgever en laaggeletterde werknemer(s) contact opnemen met een regionaal opleidingscentrum (ROC) in hun regio voor aanmelding voor een adequate opleiding23. Aandachtspunten bij het opsporen en bespreekbaar maken van laaggeletterdheid zijn de volgende: a.
De werkgever kan bij het opsporen van laag geletterdheid onder zijn personeel via Stichting Lezen & Schrijven een beroep doen op trainingen om taal- en rekenachterstanden vast te stellen.
b.
De werkgever zal ‘laaggeletterdheid’ bij voorkeur tijdens het werkoverleg en/of het functioneringsgesprek aan de orde stellen.
c.
De werkgever zal gezamenlijk met de OR/PVT een op het eigen personeel gerichte actie ontwikkelen om hen te stimuleren hun eventuele laaggeletterdheid te melden.
d.
De OR/Personeelsvertegenwoordiging zal laaggeleterdheid bespreekbaar maken op de werkvloer, teneinde laaggeletterde werknemers te stimuleren deel te nemen aan cursussen taalvaardigheid. Vervolg box 4 op volgende pagina
22
23
Bron: http://www.stvda.nl/~/media/Files/Stvda/Aanbevelingen/2000_2009/2008/20080114.ashx, bekeken op 8 februari 2008. De cursuskosten zijn voor rekening van de overheid.
38
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Vervolg van box 4
2.
Werknemers die hun laaggeletterdheid melden, zullen hiervan geen negatieve gevolgen ondervinden in hun arbeidsrelatie.
3.
De werkgever zal regelmatig met zijn OR/Personeelsvertegenwoordiging de stand van zaken bespreken met betrekking tot de scholing van c.q. het aantal geschoolde laaggeletterden.
4.
Om een goed inzicht te verkrijgen in de voortgang van de uitvoering van het convenant zal de werkgever medewerking verlenen aan (mogelijke) enquêtes over deze uitvoering in het kader van de in het convenant afgesproken monitoring.
5.
Indien er verletkosten zijn, overleggen (CAO-)partijen met het bestuur van het O&O-fonds of voor de bekostiging van de verletkosten van de werknemer voor het volgen van taalcursussen een beroep gedaan kan worden op het sectorale O&Ofonds. Indien er wel verletkosten zijn en deze niet bij het O&O-fonds in rekening gebracht kunnen worden, zullen (CAO-)-partijen overleggen op welke andere wijze de verletkosten betaald zullen worden.
Als deze tekst waar nodig aangepast wordt aan de specifieke situatie in SW-bedrijven zou het opnemen van deze CAOafspraak een goede wijze zijn om, zeker in bedrijven waar nu nog weinig of geen aandacht voor laaggeletterdheid is, praktische handvatten te bieden om serieus met het thema aan de slag te gaan.
39
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
BIJLAGE 1
IALS NIVEAUVERDELING24 Geletterdheid is afhankelijk van het soort tekst, en van de omgeving waarin met de tekst geconfronteerd wordt. Op basis van voorafgaand onderzoek wordt in het IALS onderzoek uitgegaan van geletterdheid op drie domeinen, namelijk: prozageletterdheid, documentgeletterdheid en kwantitatieve geletterdheid. Prozageletterdheid Vereiste kennis en vaardigheden om informatie te begrijpen en te gebruiken uit teksten zoals: redactionele artikelen, nieuwsberichten, gedichten en fictie. Documentgeletterdheid Vereiste kennis en vaardigheden om informatie te vinden en te gebruiken in diverse opmaken, zoals: sollicitatiebrieven, loonlijsten, transportschema’s, kaarten, tabellen en grafieken. Kwantitatieve geletterdheid Vereiste kennis en vaardigheden om losse of opeenvolgende rekenkundige bewerkingen uit te voeren, met getallen vermeld op gedrukte materialen, zoals: de balans van een chequeboekje opmaken, een fooi berekenen, een bestelformulier invullen of de hoeveelheid interest bepalen op het leningsbedrag van een reclamebericht. De volgende pagina geeft een overzicht van de eerste drie niveau’s van deze niveauverdeling.
24
Bron: http://taalunieversum.org/onderwijs/publicaties/geletterd_in_de_lage_landen/laaggeletterdheid_vergelijking_re ferentiekaders.pdf, bekeken op 12 maart 2008
40
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
IALS niveau 1
Level 1 0-225
Proza
Document
Kwantitatief
In de meeste taken op dit niveau wordt de lezer verzocht om bepaalde informatie in de tekst op te sporen die identiek is aan of synoniem met de informatie uit de opdracht. Als een plausibel, maar verkeerd antwoord in de tekst staat, wijkt het meestal sterk af van de juiste informatie.
Op dit niveau vereisen de meeste taken van de lezer dat hij informatie kan opsporen door letterlijk gegevens over te nemen. Afleidende informatie, indien aanwezig, bevindt zich niet in de buurt van het correcte antwoord. In bepaalde taken vraagt men de lezer om persoonlijke informatie op een formulier te noteren.
Hoewel geen enkele kwantitatieve taak in IALS onder de score 225 ligt, blijkt uit ervaring dat zulke taken de lezer vragen om één enkelvoudige en relatief gemakkelijke bewerking uit te voeren (meestal een som), waarbij de getallen reeds op het gegeven document staan en de bewerking reeds is aangegeven of waarbij de getallen worden gegeven en de lezer de bewerking nergens moet gaan zoeken.
Proza
Document
Kwantitatief
Taken op dit niveau vragen de lezer één of meerdere gegevens in de tekst op te sporen, maar er kunnen meerdere 'afleiders' in staan of soms moet de lezer zelf eenvoudige gevolgen trekken. In taken op dit niveau wordt de lezer ook verzocht om twee of meer gegevens te integreren of de informatie te vergelijken en tegenover elkaar te stellen.
De documenttaken op dit niveau zijn iets meer gevarieerd. Terwijl bij sommige taken nog steeds van de lezer wordt verwacht dat hij op basis van één enkel aspect vergelijkingen maakt, bevatten ze soms al afleidende informatie of vereisen ze eenvoudige conclusies. Bepaalde taken vragen de lezer een formulier in te vullen of gegevens in een document te combineren.
Bij taken op dit niveau vraagt men de lezer om een enkelvoudige rekenkundige bewerking te maken (meestal een optelling of een aftrekking) waarbij de getallen makkelijk in de tekst of in het document terug te vinden zijn. De soort bewerking die moet worden uitgevoerd, kan makkelijk uit de verwoording van de opgave of uit de opmaak van het tekstmateriaal worden afgeleid (bijv. een stortingsformulier of een bestelbon).
Proza
Document
Kwantitatief
Taken op dit niveau zetten de lezer aan de teksten te doorzoeken op overeenkomstige informatie, die een eenvoudige gevolgtrekking vereist of die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Soms vraagt men de lezer meerdere stukjes informatie op te sporen die zich in verschillende zinnen of alinea's bevinden en niet in één enkele zin. Het kan ook gebeuren dat men vraagt om informatie uit verschillende alinea's of tekstgedeeltes te vergelijken of tegenover elkaar te stellen.
De taken op dit niveau zijn zeer gevarieerd. Sommige taken vereisen dat de lezer de informatie letterlijk of met een synoniem weergeeft, maar meestal moet hij in zijn vergelijking rekening houden met voorwaardelijke informatie of moet hij met meerdere aspecten van de informatie vergelijken. Andere taken vereisen dan weer dat de lezer de gegevens uit één of meer vormen van gepresenteerde informatie gaat integreren. Nog andere taken vragen de lezer om de gegevens uit een document te combineren om zo meerdere antwoorden te kunnen geven.
Bij taken op dit niveau vraagt men de lezen om een enkelvoudige bewerking te maken. De bewerkingen worden echter meer gevarieerd - op dit niveau vindt men enkele vermenigvuldigingen en delingen. Soms zijn er twee of meer getallen nodig om het probleem op te lossen, en de getallen zijn vaak ingebed in meer ingewikkelde tekstvormen. Omdat meer semantische verbanden worden gelegd zoals 'hoeveel is…' of 'bereken het verschil tussen…', moet de lezer vaak tegenover elkaar te stellen. uit een document te combineren om zo meerdere antwoorden te kunnen geven.
IALS niveau 2
Level 2 226-275
IALS niveau 3
Level 3 276-326
41
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
BIJLAGE 2
INTERVIEWFASE SLEUTELINFORMANTEN Onderstaande personen zijn geïnterviewd: Respondent
Organisatie
Margreet de Vries
Stichting Lezen & Schrijven
Ivo van Opbergen
WML Waalwijk (SW-bedrijf)
José Scholte
TaalVakwerk
Hans Verweij
Paswerk Haarlem (SW-bedrijf)
Checklist interviews 1.
Prevalentie van laaggeletterdheid binnen SW-bedrijven − Laaggeletterden verbergen hun achterstand − Definitie lastig
2.
Belang dat hieraan door werknemers en werkgevers gehecht wordt − Cursus belangrijk genoeg om tijdens werktijd te laten uitvoeren?
3.
Wie houdt zich binnen SW-bedrijven bezig met laaggeletterdheid?
4.
Achtergrond van laaggeletterden
5.
Manieren om binnen SW-bedrijven laaggeletterdheid te
− Etniciteit, sekse, persoonlijke achtergrond diagnosticeren − Schaamte bij werknemers − Test kan als bedreiging gezien worden 6.
Manieren om binnen SW-bedrijven laaggeletterdheid tegen te gaan − Intern of extern?
42
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
7.
Bekostiging van de verschillende mogelijkheden − Is er een scholingsbudget? − Welke subsidies zijn mogelijk? − Welke subsidies zijn bekend bij de SW-bedrijven?
8.
Verschillen in aanpak tussen verschillende groepen laaggeletterden − Autochtonen en allochtonen − Jongeren en ouderen − Mannen en vrouwen
9.
Specifieke problemen die bij het tegengaan van laaggeletterdheid in SW-bedrijven kunnen optreden
10.
De hulp die SBCM de SW-bedrijven zou kunnen bieden bij de aanpak van laaggeletterdheid
43
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
BIJLAGE 3
VRAGENLIJST TELEFONISCHE INVENTARISATIE Laaggeletterdheid in SW-bedrijven Inventarisatieronde onder SW-bedrijven, B3382, december 2007 Achtergrondinformatie Laaggeletterdheid is een probleem waar tot voor kort bij het grote publiek weinig over bekend was; de betrokkenen wilden er liever niet voor uitkomen en de media waren niet geïnteresseerd. De afgelopen tijd is echter de interesse voor dit onderwerp gegroeid. Ook binnen de Sociale Werkvoorzieningbedrijven komt laaggeletterdheid voor. SBCM heeft Research voor Beleid gevraagd onderzoek te doen naar het vóórkomen en de aanpak van laaggeletterdheid binnen de sociale werkvoorziening. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan SBCM ondersteuning bieden aan SW-bedrijven bij het tegengaan van laaggeletterdheid onder SW-medewerkers. Begripsbepaling Ongeletterd of analfabeet Iemand is ongeletterd of analfabeet als deze persoon 15 jaar of ouder is en helemaal niet kan lezen en schrijven en dit ook nooit heeft geleerd. Laaggeletterdheid of functioneel analfabetisme Het beheersen van lees- en schrijfvaardigheden op een dusdanig laag niveau dat iemand niet in staat is zich te ontwikkelen of om zelfstandig te functioneren in de maatschappij, thuis en op het werk. Etniciteit Niet westerse allochtoon: één of beide ouders is/zijn niet in ‘het westen’ geboren. In deze vragenlijst gebruiken we het woord laaggeletterden als verzamelnaam voor ongeletterden en analfabeten, maar ook voor personen die wel kunnen lezen en schrijven maar daar grote moeite mee hebben in het dagelijkse leven.
44
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Instructie voor interviewer 1.
Respondent zelf laten noemen, geen antwoordcategorieën voorlezen, tenzij anders vermeld. Indien de respondent echt niets weet te noemen, doorvragen zonder sturend te zijn.
2.
In eerste instantie vragen naar hP&O/ opleidingscoördinator (zie bellijst), daarna afdelingshoofd.
3.
De te stellen vragen zijn afhankelijk van de functie: − Hoofd P&O / Opleidingscoördinator : alle vragen − Leidinggevende (productie) afdeling: 1; 2; 6 t/m 9; 14 t/m 20 en 22 .
4.
Bij de vraag ‘functie’ de antwoordcategorie ‘anders, namelijk….’ alleen gebruiken bij afwijkende benamingen van hoofd P&O / opleidingscoördinator (bijv. hoofd HRM, medewerker HRM, medewerker P&O, sociaal controller etc); dus niet voor alternatieve benamingen van afdelingshoofd >> die allemaal samenvatten onder afdelingshoofd.
5.
Dit heeft tot gevolg dat de categorie ‘anders, namelijk….’ Bij deze vraag dus leidt naar de lange route van de vragenlijst (alle vragen).
45
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Naam van het SW-bedrijf : codeboek registreert automatisch Naam respondent
: ………………………………………
Functie respondent
: ………………………………………
1.
In hoeverre wordt in uw bedrijf laaggeletterdheid onder medewerkers als een probleem ervaren? Niet Enigszins Wel
2.
Op welk niveau binnen de organisatie is men doordrongen van de noodzaak van het tegengaan van laaggeletterdheid? (meerdere antwoorden mogelijk): Leidinggevenden P&O/ opleidingscoördinatoren Directie Geen enkel niveau
3.
Heeft uw bedrijf beleid ontwikkeld rondom laaggeletterdheid? Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën voor Ja, gericht op diagnose, ga naar vraag 6 Ja, gericht op aanpak, ga naar vraag 6 Ja, zowel gericht op diagnose als op aanpak, ga naar vraag 6 Nee
4.
Is er op dit moment of in het verleden op projectmatige basis aandacht besteed aan laaggeletterdheid? Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën voor Ja, diagnose, ga naar vraag 6 Ja, aanpak, ga naar vraag 6 Ja, zowel diagnose als aanpak, ga naar vraag 6 Nee
5.
Zijn er plannen om op het thema laaggeletterdheid op korte termijn beleid te ontwikkelen? Ja Nee
46
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
6.
Hoeveel van uw medewerkers zijn naar uw inschatting laaggeletterd en welk percentage is dit van het totaal aantal medewerkers in het hele bedrijf? Aantal:…… %:…………..
7.
Komt laaggeletterdheid het meest voor bij - mannen of vrouwen? Mannen Vrouwen Geen verschil - autochtonen of (niet westerse) allochtonen Autochtonen (niet westerse) Allochtonen Geen verschil - ouderen, middengroep of jongeren Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën voor Ouderen (45 jaar en ouder) Middengroep (23 – 45 jaar) Jongeren (jonger dan 23 jaar) Geen verschil - mensen die al langdurig in de SW verblijven of mensen die net instromen Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën voor Langdurig (langer dan 5 jaar) Middellang (3 – 5 jaar) Kortdurend (1 – 3 jaar) Nieuwe instroom (< 1 jaar) Geen verschil
8.
Op welke manier komt u tot deze schatting? Instructie voor interviewer: antwoord niet coachen! Inschatting van leidinggevende Zowel inschatting als inzet diagnose-instrument of andere methode Bijhouden inzet diagnose-instrument of andere methode, ga naar vraag 10 Anders namelijk:…………………………………………………… ga naar vraag 10
47
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
9.
Waardoor krijgt de leidinggevende een inschatting van de laaggeletterdheid van een medewerker? Instructie voor interviewer: antwoord niet coachen! Meerdere antwoorden mogelijk Medewerker…… …. heeft tijdens het werkoverleg moeite te begrijpen waar het over gaat. …. heeft moeite met werkinstructies of werkroosters. …. leest geen veiligheidsinstructies. …. leest geen nieuwsbrieven of mededelingen op een (elektronisch) prikbord. …. vraagt voortdurend om uitleg, ook over dingen die eenvoudig na te zoeken of te lezen zijn. …. komt steeds terug op het feit dat de school van de kinderen zo anders is geworden en dat men het niet meer kan bijhouden. …. is zeer negatief over schoolervaringen. …. vertelt over woordblindheid of dyslexie van zichzelf of van familie- en/of gezinsleden. Anders, namelijk……………………………………………………………. Instructie voor interviewer: 1e voorwaarde: Als vraag 3 = ‘nee’ èn vraag 4 is ‘nee’ vanaf hier: ga naar vraag 22 Als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan geldt: 2e voorwaarde: Als vraag 8 = ‘inschatting van leidinggevende’ (dus NIET inzet instrument of andere methode) ga naar vraag 14
48
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
10. Kunt u een korte beschrijving geven van dit instrument/deze methode? (Naam van het instrument/methode, soort [lees-, schrijf-, reken-, combitest; anders, namelijk…..], korte beschrijving van de (verschillende) testen. 11. Is het instrument/methode zelf ontwikkeld of is het ingekocht? Zelf ontwikkeld Ingekocht Weet niet 12. Wat is/zijn uw ervaring(en) met dit instrument/methode? Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën ‘positief’ en ‘negatief’ voor Positief Negatief Deels positief / deels negatief Nog geen ervaring, ga naar vraag 14 13. Kunt u die ervaring toelichten? 14. In hoeverre wordt het plan van aanpak van laaggeletterdheid onder medewerkers in de praktijk gebracht? Toelichting voor interviewer: bij vraag 3 wordt gevraagd naar een beleid, hier naar de daadwerkelijke uitvoering Wel Gedeeltelijk Niet, ga naar vraag 22 15. Waaruit bestaat deze aanpak (meerdere antwoorden mogelijk) Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën voor Interne begeleiding van de medewerker(s) Interne scholing (zelf ontwikkeld) Externe scholing (ingekocht) Anders, namelijk…………………………………………………………. 16. Kunt u een korte beschrijving geven van de aanpak? (incl. de tijdsinvestering)
49
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
17. Wat is/zijn uw ervaring(en) met deze aanpak? Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën ‘positief’ en ‘negatief’ voor Positief Negatief Deels positief / deels negatief Nog geen ervaring, ga naar vraag 22 18. Kunt u die ervaring toelichten? 19. Zou u deze aanpak aanbevelen voor andere SW – bedrijven? Ja Nee 20. Zo ja, waarom wel / Zo nee, waarom niet? 21. Op welke wijze financiert uw bedrijf deze aanpak? Instructie voor interviewer: antwoord niet coachen! Meerdere antwoorden mogelijk Volledig uit eigen middelen (bv scholingsbudget) ESF WEB –gelden Pats WVA Anders, namelijk………………………………………………………… Informatie voor interviewer: ESF = Europees Sociaal Fonds WEB = Wet Educatie en Beroepsonderwijs >> Overheidsfinanciering, geen subsidie Pats = Persoonsgebonden Arbeidsontwikkeling Ticket SW -medewerkers WVA = Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting (bij MBO/BBL)
50
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
22. Welke positieve gevolgen [heeft] (zou) de aanpak van laaggeletterdheid voor uw bedrijf (hebben)? Instructie interviewer: in bovenstaande vraag - [de tekst tussen deze rechte haken gebruiken als laaggeletterdheid wordt aangepakt] - (de tekst tussen deze ronde haken gebruiken als laaggeletterdheid NIET wordt aangepakt)(meerdere antwoorden mogelijk) Toename tevredenheid Afname ziekteverzuim Minder bedrijfsongevallen Meer detacheringen mogelijk Efficiëntere arbeidsorganisatie Anders, namelijk..................................................... Geen enkele 23. Beschikt uw bedrijf over een scholingsbudget? Ja Nee, ga naar vraag 26 24. Welk percentage maakt het scholingsbudget deel uit van de totale omzet (naar schatting)? ………% Weet niet 25. Wat is het globale scholingsbedrag per FTE of per SE? Informatie voor interviewer: de opdrachtgever heeft voorkeur voor FTE, maar kan ook uit de voeten met SE. Uittesten en na 2-3 gesprekken één keuze aanhouden! SE staat voor Standaard Eenheid SE = FTE x een factor die afhankelijk is van de mate van arbeidsbeperking. Factor : Licht en matige arbeidsbeperking: factor=1 Ernstige arbeidsbeperking: factor=1,25
51
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
26. Loopt uw bedrijf tegen (praktische) knelpunten aan bij het diagnosticeren en/of aanpakken van laaggeletterdheid? Ja Nee, ga naar vraag 29 27. Op welk vlak liggen deze knelpunten? Instructie voor interviewer: leg antwoordcategorieën voor. Meerdere antwoorden mogelijk Diagnose Aanpak Financiering Anders, namelijk…………………………………………………………… 28. Kunt u dit verder toelichten? 29. Op welke wijze zou SBCM uw bedrijf kunnen steunen bij de aanpak van laaggeletterdheid? Instructie voor interviewer: antwoord niet coachen! Op agenda krijgen van het onderwerp binnen het bedrijf Ondersteuning bij het opstellen van een beleidsplan laaggeletterdheid Verstrekken van informatie over diagnostische tests Verstrekken van informatie over lesmateriaal Verstrekken van informatie over financiering Verstrekken van andersoortige informatie, namelijk…………………...........................................…… Anders, namelijk…………………………………………………………… Instructie voor interviewer: lees onderstaande voor, alvorens de volgende vraag te stellen Naast deze inventarisatie onder alle SW –bedrijven, wordt een aantal casestudies verricht. Hierbij vindt een groepsgesprek plaats met meerdere medewerkers van het SW – bedrijf (Hoofd P&O, opleidingscoördinator, één of meerdere leidinggevenden en de voorzitter van de OR). Tijdens dit gesprek wordt dieper ingegaan op mogelijkheden en knelpunten van het bedrijf in relatie tot het omgaan met laaggeletterdheid en worden good-practices en leermomenten opgesteld ter ondersteuning van andere SW – bedrijven.
52
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
30. Zou uw bedrijf mee willen werken aan een casestudie? Ja Misschien Nee. Einde vragenlijst 31. Wie kunnen wij hiervoor benaderen? Naam: …………………………………………………………….………….m/v Functie:…………………………………………….…………………………………. Telefoonnummer:………………………………………………………………… E-mail adres:………………………………………………….…………………….
Dit is het einde van de vragenlijst, hartelijk dank voor uw deelname.
53
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
BIJLAGE 4
VOORSTEL CASE-SELECTIE
Indeling in groepen na overleg BC Groep
Beleid
Project
Plannen
Aantal cases
1
diagnose + aanpak
nvt
nvt
4
2
aanpak
nvt
nvt
2
3
nee
ja
nvt
2
4
nee
nee
ja
1
5
nee
nee
nee
1
Selectie op basis van bereidheid tot deelname, omvang en geografische spreiding.
Omvang In de Wsw-statistiek worden SW-bedrijven ingedeeld naar aantal dienstbetrekkingen (DB): 40 x klein (1 tot 750 DB)
5 bedrijven selecteren
29 x middel (750 tot 1500 DB) 3 bedrijven selecteren 20 x groot (1500 DB of meer) Groep 1
2 bedrijven selecteren
Beleid gericht op diagnose en aanpak
Naam
nummer
omvang
De Sluis Groep NV
195
klein
WNK bedrijven
100
klein
DCW bedrijven
127
groot
Haeghe Groep
172
groot
Naam
nummer
omvang
MTB
151
middel
NV Empatec
175
middel
DSW Rijswijk
164
klein
Groep 2
Groep 3
Beleid gericht op aanpak
(reserve)
Geen beleid, wel projectmatige aanpak
Naam
nummer
omvang
Reestmond
152
klein
WHW bedrijven
162
klein
IW4
186
klein
Groep 4
(reserve)
Geen beleid, geen project, wel plannen
Naam
nummer
omvang
WEZO NV
200
middel
Ergon
124
groot
Groep 5
(reserve)
Geen beleid, geen project, geen plannen
Naam
nummer
omvang
TBV
189
klein
Presikhaaf
107
groot
(reserve)
54
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Geografische spreiding uiteindelijke cases
55
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Checklist diepte-interviews (cases studies)
Groep 1 (beleid – diagnose + aanpak) Beleid 1. Zijn er beleidsstukken die ingaan op de probleemanalyse, doelstellingen etcetera? a) Zo ja, kan daar wat meer over verteld worden? 2. Hoe is het implementatietraject opgezet? 3. Waaruit bestaat de beleidscyclus? (plan, do, check, actcyclus?) Diagnose 4. Hoe wordt de diagnose gesteld? a) Interne mensen
-
externe mensen
b) Intern uitgevoerd -
extern uitgevoerd
c)
bestaande (externe) methode
eigen methode
-
welke? Aanpak 5. Wanneer is begonnen met de aanpak en hoe is die tot stand gekomen? 6. Waaruit bestaat de aanpak? a) aparte taalcursus
-
geïntegreerd in groter scholingsgeheel
b) in eigen tijd c)
-
onder werktijd
tijdsbesteding p.p. per week
7. Hoe wordt de aanpak praktisch uitgevoerd en waarom op die manier? a) interne mensen
-
externe mensen
b) intern uitgevoerd
-
extern uitgevoerd
8. Hoe wordt omgegaan met de heterogeniteit van de cursisten? Financiering 9. Financiering a) Welke subsidies zijn bekend? b) Welk percentage van het beleid wordt gefinancierd via subsidies? c)
Welke subsidies zijn aangevraagd en wat zijn daarbij de eventuele problemen?
d) Wat zijn de directe (out of pocket) en indirecte kosten? e) Bestaat er een richtlijn wat betreft het percentage van de totale begroting dat in SW-bedrijven gereserveerd zou moeten worden voor scholing?
56
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Overig 10. Welke resultaten zijn geboekt? 11. Met welke problemen heeft men te kampen (gehad)? a) Weerstanden b) Valkuilen 12. In hoeverre leent de aanpak zich voor adoptie door andere bedrijven? b) Bent u bereid uw aanpak (beleidsstukken, methodieken en instrumenten) aan SBCM beschikbaar te stellen om door te ontwikkelen voor andere bedrijven? 13. Wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? 14. Wat is de rol van de OR? a) Is er in de OR interesse voor het thema? b) Zo ja, welke invloed heeft de OR (gehad)? 15. Is er behoefte aan ondersteuning vanuit een organisatie als SBCM? 16. Zo ja, wat zou SBCM dan kunnen doen? a) Informatie verschaffen – waarover specifiek en in welke vorm? b) Best practices aangeven – op welke wijze moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen SW-bedrijven? Wat is daarbij specifiek van belang? c)
Trainingen aanbieden – voor wie, en hoe?
d) Beleidsstukken beschikbaar stellen e) Instrumenten beschikbaar stellen
57
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Groep 2 (beleid – aanpak) Beleid 1. Zijn er beleidsstukken die ingaan op de probleemanalyse, doelstellingen etcetera? a) Zo ja, kan daar wat meer over verteld worden? 2. Hoe is het implementatietraject opgezet? 3. Waaruit bestaat de beleidscyclus? (plan, do, check, actcyclus?) Diagnose 4. Er is geen eigen beleid wat betreft diagnose, dus hoe wordt bepaald welke werknemers in aanmerking komen voor de aanpak van laaggeletterdheid? Aanpak 5. De oorsprong van deze aanpak 6. Waaruit bestaat de aanpak? a) aparte taalcursus
-
b) in eigen tijd
-
geïntegreerd in groter scholingsgeheel
c)
onder werktijd
tijdsbesteding p.p. per week
7. Hoe wordt de aanpak praktisch uitgevoerd en waarom op die manier? a) interne mensen
-
externe mensen
b) intern uitgevoerd
-
extern uitgevoerd
8. Hoe wordt omgegaan met de heterogeniteit van de cursisten? Financiering 9. De wijze van financiering a) Welke subsidies zijn bekend? b) Welk percentage van het beleid wordt gefinancierd via subsidies? c)
Welke subsidies zijn aangevraagd en wat zijn daarbij de eventuele problemen?
d) Wat zijn de directe (out of pocket) en indirecte kosten? e) Bestaat er een richtlijn wat betreft het percentage van de totale begroting dat in SW-bedrijven gereserveerd zou moeten worden voor scholing?
58
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Overig 10. De resultaten die geboekt zijn 11. Met welke problemen heeft men te kampen (gehad)? a) Weerstanden b) Valkuilen 12. In hoeverre leent de aanpak zich voor adoptie door andere bedrijven? a) Bent u bereid uw aanpak (beleidsstukken, methodieken en instrumenten) aan SBCM beschikbaar te stellen om door te ontwikkelen voor andere bedrijven? 13. Wat zijn de verwachtingen voor de toekomst? 14. Wat is de rol van de OR? a) Is er in de OR interesse voor het thema? b) Zo ja, welke invloed heeft de OR (gehad)? 15. Is er behoefte aan ondersteuning vanuit een organisatie als SBCM? 16. Zo ja, wat zou SBCM dan kunnen doen? a) Informatie verschaffen – waarover specifiek en in welke vorm? b) Best practices aangeven – op welke wijze moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen SW-bedrijven? Wat is daarbij specifiek van belang? c)
Trainingen aanbieden – voor wie, en hoe?
d) Beleidsstukken beschikbaar stellen e) Instrumenten beschikbaar stellen
59
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Groep 3 (geen beleid, wel project) Project 1. Wat was de oorsprong en doelstelling van het project? 2. Hoe wordt diagnose gesteld? a) Interne mensen
-
externe mensen
a) Intern uitgevoerd
-
extern uitgevoerd
a) eigen methode
-
bestaande (externe) methode welke?
3. Waaruit bestaat de aanpak? a) aparte taalcursus
-
geïntegreerd in groter
-
onder werktijd
scholingsgeheel b) in eigen tijd c)
tijdsbesteding p.p. per week
4. Hoe wordt het project praktisch uitgevoerd en waarom op die manier? a) interne mensen
-
externe mensen
b) intern uitgevoerd
-
extern uitgevoerd
5. Hoe wordt omgegaan met de heterogeniteit van de cursisten? Financiering 6. De wijze van financiering a) Welke subsidies zijn bekend? b) Welk percentage van het beleid wordt gefinancierd via subsidies? c)
Welke subsidies zijn aangevraagd en wat zijn daarbij de eventuele problemen?
d) Wat zijn de directe (out of pocket) en indirecte kosten? e) Bestaat er een richtlijn wat betreft het percentage van de totale begroting dat in SW-bedrijven gereserveerd zou moeten worden voor scholing? Overig 7. De resultaten die geboekt zijn 8. De redenen voor het stopzetten van het project 9. Met welke problemen heeft men te kampen (gehad)? a) Weerstanden b) Valkuilen 10. In hoeverre leent de aanpak zich voor adoptie door andere bedrijven? a) Bent u bereid uw aanpak (methodieken en instrumenten) aan SBCM beschikbaar te stellen om door te ontwikkelen voor andere bedrijven? 11. Wat zijn de verwachtingen voor de toekomst?
60
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
12. Wat is de rol van de OR? a) Is er in de OR interesse voor het thema? b) Zo ja, welke invloed heeft de OR (gehad)? 13. Is er behoefte aan ondersteuning vanuit een organisatie als SBCM? 14. Zo ja, wat zou SBCM dan kunnen doen? a) Informatie verschaffen
– waarover specifiek en in welke vorm?
b) Best practices aangeven – op welke wijze moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen SW-bedrijven? Wat is daarbij specifiek van belang? c)
Trainingen aanbieden – voor wie, en hoe?
d) Beleidsstukken beschikbaar stellen e) Instrumenten beschikbaar stellen
61
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Groep 4 (geen beleid of project, wel plannen) 1. Waarom is er tot op heden niets ondernomen? 2. De hoge percentages geschatte laaggeletterden die in de inventarisatieronde genoemd werden; het probleem lijkt door de geïnterviewden zeker niet te worden onderschat. Is dat in de rest van de organisatie ook zo? 3. De concreetheid van de plannen, wanneer moet het van start gaan? a) Hoe wordt de diagnose volgens plan gesteld? b) Interne mensen
-
externe mensen
c)
-
extern uitgevoerd
-
bestaande (externe) methode
Intern uitgevoerd
d) eigen methode
welke? 5. De voorgestelde aanpak a) aparte taalcursus
-
geïntegreerd in groter
b) interne mensen
-
externe mensen
c)
-
extern uitgevoerd
scholingsgeheel intern uitgevoerd
6. Is er behoefte aan ondersteuning vanuit een organisatie als SBCM? 7. Zo ja, wat zou SBCM dan kunnen doen? a) Informatie verschaffen – waarover specifiek? b) Best practices aangeven – op welke wijze moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen SW-bedrijven? Wat is daarbij specifiek van belang? c)
Steun in de aanloop naar en beginfase van de aanpak – welke steun wordt concreet verwacht?
8. De wijze waarop men het plan wil gaan financieren a) Welke subsidies zijn bekend? b) Welk percentage van het beleid moet worden gefinancierd via subsidies? c)
Welke subsidies wil men aanvragen?
62
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
Groep 5 (helemaal niets) 1. De scholing in de avonduren die door het afdelingshoofd genoemd werd 2. De oorzaken van het gebrek aan aandacht voor laaggeletterdheid binnen het bedrijf 3. De houding van de directie (volgens inventarisatieronde ziet de directie geen noodzaak om laaggeletterdheid tegen te gaan) en de gevolgen daarvan 4. Het feit dat in de inventarisatieronde door zowel het hoofd P&O als het afdelingshoofd vrijwel geen mogelijke voordelen genoemd worden van een eventuele aanpak van laaggeletterdheid (- eventueel de voordelen noemen die andere bedrijven ondervinden en de reactie peilen?) 5. De mate waarin er wel signalering van laaggeletterdheid plaatsvindt a) Wat wordt er in individuele gevallen gedaan met laaggeletterden? 6. De voorziene ‘beren op de weg’ naar een aanpak van laaggeletterdheid 7. Wat zijn de algemene verwachtingen voor de toekomst? 8. Wat is de rol van de OR? a) Is er in de OR interesse voor het thema? b) Zo ja, welke invloed heeft de OR (gehad)? 9. Is er behoefte aan ondersteuning vanuit een organisatie als SBCM? 10. Zo ja, wat zou SBCM dan kunnen doen? a) Informatie verschaffen – waarover specifiek en in welke vorm? b) Best practices aangeven – op welke wijze moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen SW-bedrijven? Wat is daarbij specifiek van belang? c)
Trainingen aanbieden – voor wie, en hoe?
d) Beleidsstukken beschikbaar stellen e) Instrumenten beschikbaar stellen f)
Helpen laaggeletterdheid hoger op de agenda te krijgen – hoe dan precies?
g) Steun in de beginfase van een mogelijke inventarisatie en aanpak van laaggeletterdheid – waarmee specifiek?
63
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
BIJLAGE 5
CONVENANT
64
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
65
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
66
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
67
Laaggeletterdheid in de Sociale Werkvoorziening
68
Postbus 556 • 2501 CN Den Haag • Bezoekadres; Lange Voorhout 13 • 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070 376 58 47 • Fax: 070 345 75 28 • E-Mail:
[email protected] • www.sbcm.nl