Kwaliteitsafspraken in het mbo; ‘van goed naar beter naar best’ Op maandag 30 september kwamen studenten, docenten en bestuurders uit de mbo-sector bijeen in Leerhotel Het Klooster in Amersfoort om samen met minister Jet Bussemaker en Jan van Zijl van de MBO-raad in gesprek te gaan over de vormgeving van de kwaliteitsafspraken. De ongeveer 150 aanwezigen kregen eerst een korte film te zien waarin leerlingen van twee Zwolse mbo scholen (CIBAP, vakschool voor verbeelding en ROC Deltion College) aan het woord waren over hun opleiding en hun carrière-ideeën voor de toekomst; wat vinden en verwachten zij van de kwaliteit van het onderwijs? Minister Bussemaker reageerde enthousiast op de uitspraken van de leerlingen: ‘Het is belangrijk om van studenten te horen wat hun wensen en eisen zijn als het gaat om hun opleiding’. Jan van Zijl voegde hier aan toe dat ‘een sterke economie en maatschappij niet kan zonder goed opgeleide mbo-studenten.’. De zaal stemde vervolgens met groen of rood op stellingen over het effect van de kwaliteitsafspraken op het onderwijs, de scholen en de student. Een toelichting op een rode kaart die de lucht inging: ‘Vertaling van de kwaliteitsafspraken naar de onderwijsteams is essentieel, tussen de docent en de leerling vindt immers het onderwijs plaats. Dit vereist dat er een brug tussen het bestuur en werkvloer geslagen wordt.’. Joost Hoebink, dagvoorzitter van de conferentie, legde de twee bestuurders vervolgens een aantal vragen voor in een dubbelinterview. De Minister beet het spits af en lichtte toe waarom OCW kwaliteitsafspraken wil maken met de mbo-scholen. ‘Ik wil jongeren een kansrijke toekomst bieden met aantrekkelijk
1
beroepsonderwijs van hoge kwaliteit. Relevant, regionaal en kwalitatief vakonderwijs doet ertoe. Met de extra 250 miljoen die beschikbaar gesteld is door het kabinet kan het mbo uitgedaagd worden de kwaliteit van het mbo verder te verbeteren.’ Ze stelde verder dat het niet gaat om kwantiteit maar om kwaliteit in het onderwijs, en de term kwaliteitsafspraken over resultaten in het onderwijs daarom beter passend is dan prestatieafspraken. Jan van Zijl was positief over de kwaliteitsafspraken maar liet ook kritiek geluid horen; ‘het moet niet zo zijn dat mbo’s door hoepels moeten springen om in aanmerking te komen voor subsidie. Maak het niet te ingewikkeld’. De minister vulde dit aan door aan te geven dat het een resultaatgericht en eenvoudig model moet worden, met beperkte administratieve lasten. De kwaliteitsafspraken moeten ruimte bieden voor de eigen ontwikkelagenda van de scholen, in de context van de regio. Beiden benadrukten vervolgens het belang van de samenwerking in de regio en dialoog tussen de school en het bedrijfsleven, de gemeenten en met de andere mbo-scholen in de regio. De Minister riep tenslotte alle aanwezigen op vooral mee te denken in een open en transparant gesprek zodat de opbrengst voor de verdere ontwikkeling van de kwaliteitsafspraken kon worden benut. Na het interview lichtten Kasper Weekenborg en André de Moor het doel en de opzet van de kwaliteitsafspraken toe. Er werden drie thema’s gepresenteerd waarover mogelijk kwaliteitsafspraken gemaakt gaan worden: Toegevoegde Waarde (kort gezegd: het verschil tussen het in- en uitstroomniveau van de student), Voortijdig Schoolverlaten en Kwaliteit van de Beroepspraktijkvorming. Er greep uit de vragen uit de zaal; ‘Kan de bekostiging niet via het bestaande lumpsumsysteem? Hoe rijmen deze afspraken met het Toezichtskader van de Inspectie? De gekozen thema’s gaan uit van de BOL-gedachte en niet van de BBL’ers. Hoe kan het dat slechte scholen minder geld krijgen en goede scholen meer geld krijgen?’’. De meeste vragen vormden een start voor discussie in de workshops over de thema’s. Daarnaast werd een workshop aangeboden over transparantie over onderwijsresultaten.
2
#kwaliteitmbo
De dag werd afgesloten met een
BPV is nog lang geen harde indicator i.h.k.v. #kwaliteitmbo. De rollen van betrokkenen nog te diffuus en de eisen onduidelijk.
paneldiscussie waarin
Jan van Zijl is steun in de rug tijdens conferentie #kwaliteitmbo in gesprek met Jet Bussemaker. Bedankt Jan!
Grul (bestuur JOB),
"Instellingen moeten niet willen groeien in kwantiteit maar wel in kwaliteit" zegt Minister Bussemaker tijdens conferentie #kwaliteitmbo Workshop 1: toegevoegde waarde. Volgens mij snapt de helft niks ervan aan de reacties te horen #kwaliteitmbo
DG Hans Schutte, Jan van Zijl, Martijn Marjolein Held (voorzitter BV MBO) en Getrud van Erp (MKB NL/VNO NCW) samen met de dagvoorzitter terugblikten op de
#kwaliteitmbo Prestatie-indicatoren: meer geld als je het goed doet en minder geld als je het minder doet. Vicieuze cirkel.
workshops. Dit leverde een interessante discussie op
Beperk administratieve lasten en bestuurlijke drukte uitgangspunt bij afspraken #kwaliteitmbo
kwaliteitsverbetering in het mbo, maar waar nog
#kwaliteitmbo Jet Bussemaker: kwaliteitsafspraken gaat niet over kwantiteit maar kwaliteit. Positie van onderwijsteams / docenten versterken Jan van Zijl : Tastbaar maken van toegevoegde waarde een lastig item #kwaliteitmbo
waaruit bleek dat de kwaliteitsafspraken een stap in de goede richting zijn ten behoeve van werk aan de winkel is. Met name het thema toegevoegde waarde roept nog veel vragen op. Dit vraagt nog om nadere discussie. In aanloop naar een bestuursakkoord worden de bijdragen van de aanwezigen meegenomen bij de verdere uitwerking van de kwaliteitsafspraken.
#kwaliteitmbo Conferentie kwaliteitsafspraken mbo. Jan van Zijl: Geen nieuwe hoepels waar scholen doorheen moeten springen. #kwaliteitmbo Jet Bussemaker: luister naar student en gebruik ze als adviseur voor beter onderwijs dat is transparantie
(Bijlagen: opbrengst per workshop 1. toegevoegde waarde, 2. VSV Voortijdig Schoolverlaten, 3. BPV Beroepspraktijkvorming, 4. Transparantie)
Insteek op conferentie Kwaliteitafspraken mbo #kwaliteitmbo werken aan ontwikkeling en verbetering van goed naar beter naar best #rocleiden Waar blijft de aandacht voor Loopbaanleren / vorming vraagt bestuurder zich af als alleen harde cijfers bepalend zijn voor #kwaliteitmbo ? Als alle geledingen (docenten en studenten) direct betrokken zijn, vergroot je de kansen voor #kwaliteitmbo
3
4
Opbrengst workshop 1 Toegevoegde waarde Belangrijkste conclusies TW is een interessante indicator voor benchmark maar niet om er al snel op af te rekenen. Laten we eerst ervaring ermee opdoen. Er zitten technische aspecten die verder moeten worden doordacht: 1) spoort de waardering met de inspanningen van de instellingen (zie problematiek studenten), 2) zijn de categorieën binnen TW representatief voor de populatie van de instelling?, 3) hoe kan er met externe regionale verschillen rekening worden gehouden? Belangrijk is dat een (nieuwe) indicator TW het gesprek binnen de instelling faciliteert. Dat zou een beoordelingscriterium moeten zijn in het definiëren van TW. Een vergelijking met een landelijk gemiddelde doet dat in elk geval niet. Weerspiegelt de TW wel de echte opbrengst van het mbo? Dekt de vlag de lading? Er is meer dan een diploma zoals goed vakmanschap of zelfstandig je leven kunnen inrichten. Samenvatting presentatie ‘Het streven is om een redelijk simpele indicator te maken, die beter weergeeft hoe het zit met het studiesucces. De TW geeft de relatie tussen de instroom gegeven de vooropleiding en het diplomaniveau bij uitstroom. In het jaarresultaat/diplomaresultaat zit geen correctie voor vooropleiding maar in de indicator Toegevoegde Waarde (TW) dus wel. De maatstaven zullen naast elkaar bestaan. Jaarresultaat en diplomaresultaat blijven dus ook in gebruik. Vooropleiding komt uit analyses naar voren als de belangrijkste voorspellende factor voor studiesucces. De komende tijd gaat de Inspectie ervaring opdoen met de indicator.’ Vragen en opmerkingen Waarom blijven al deze indicatoren naast elkaar bestaan? Als wordt gekozen voor een nieuwe maatstaf (TW) omdat de eerdere maatstaven beperkingen hebben, is het vreemd dat ze allemaal worden gebruikt. Het is van belang rekening te houden met regionaliteit. Met name in de grote steden zou het moeilijker zijn kinderen met het zelfde vmbo-niveau een even goed resultaat te bereiken als in andere regio’s. Er zijn andere factoren zoals het regionaal economisch klimaat dat van invloed is op keuzes van studenten. Daar wordt met TW geen rekening mee gehouden. Er zijn de laatste jaren veel meer indicaties voor zorgleerlingen afgegeven (m.n. cluster 4 leerlingen). Die maken dat het bij een zelfde vooropleiding veel moeilijker zal zijn om een zelfde resultaat te bereiken. Volgens de Inspectie wordt het aantal indicaties echter voldoende afgedekt door de vooropleiding maar er is discussie of die correlatie sterk genoeg is. De techniek onder de indicator TW (categorieën vooropleiding en waardering ervan) houdt onvoldoende rekening met de praktijk. Zo kost het relatief veel inspanning om leerlingen met multi-problematiek (ook de betere leerlingen met een niet afgerond havo/vwo achtergrond) naar een diploma te leiden. Als met deze problematiek (bijvoorbeeld via achtergrondkenmerken of anders) niet rekening wordt gehouden, bestaat het risico dat instellingen deze studenten gaan weren. Hoe zit het met de “leverancier” van het mbo: in hoeverre worden probleemgevallen in het voortgezet onderwijs afgewenteld op het mbo? Instromers zonder VO-diploma zouden zo zwaarder moeten wegen. Er zijn interessante aspecten aan de indicator TW. Een voorbeeld: hoe kan het dat de ene instelling lukt om leerlingen uit het havo/vwo gemiddeld op een diplomawaarde van 3,20 te krijgen terwijl dit ergens anders 2,49 is? Zeker omdat er een verwachting zou mogen zijn dat havo/vwo leerlingen niveau 4 aan zouden moeten kunnen. Er zijn vragen over het waarom en het gebruik van een landelijke referentiewaarde. Sommigen willen de indicator TW liever bekijken ten opzichte van hun score het jaar ervoor. Dat zou de essentie moeten zijn van de definitie Toegevoegde Waarde. 5
Het is onwenselijk alle opleidingen (normale opleidingen versus vakopleidingen) op dezelfde manier te vergelijken. Sommige opleidingen (bijvoorbeeld het Grafisch Lyceum) hebben forse overaanmeldingen en daarmee de mogelijkheid de beste studenten te selecteren. Zij krijgen, gegeven de vooropleiding, de beste en meest gemotiveerde studenten binnen, terwijl de omliggende opleidingen de rest binnenkrijgt. Er zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen BOL en BBL omdat bij BBL een opleiding veel minder grip heeft op leerlingen. De TW zegt dan ook veel minder over wat de opleiding met een leerling heeft weten te bereiken. Verblijfsduur wordt niet meegewogen in de TW. Dat kan ten opzichte van andere maatregelen merkwaardig overkomen, zeker met het oog op stapelen. Zo geeft de cascade-regeling een prikkel om minder te stapelen en de TW meer. Hoe werkt dat uit bijvoorbeeld in termen als laag/snel versus hoog/langzaam? Hoe wordt omgegaan met studenten die bij een andere opleiding zijn uitgevallen? De indicator TW lokt strategisch gedrag uit want deze student aannemen, betekent veel moeite om een positieve toegevoegde waarde te bereiken. Instellingen gaan dan berekenen wie wel en wie niet tot de opleiding toe te laten. Welk gesprek biedt de indicator voor het gesprek binnen docententeams? Nu lijkt het cijfer te abstract, zeker als er een vergelijking wordt gemaakt met een landelijk gemiddelde. Kan er niet beter worden gekozen voor peer reviews, audits, etc. In elk geval zou het gebruik binnen de instelling een beoordelingscriterium moeten zijn voor het nut van de indicator TW. Een diploma is een te smal begrip, vangt dit begrip het verhaal achter de cijfers? Het gaat er uiteindelijk om op welk niveau studenten de arbeidsmarkt opstromen en hoe ze hun leven kunnen inrichten. Dat is wat je zou willen weten. Geeft TW wel een goed beeld van vakmanschap? De indicator TW zoals deze nu is gedefinieerd, is ontwikkeld voor toezichtdoeleinden, niet om er bekostiging aan te hangen. Is een slimme combinatie van bestaande indicatoren en bronnen (diplomaresultaat, VSV, JOB monitor) niet een alternatief? In hoeverre is het invoeren van centrale examinering van invloed op de indicator TW?
6
Opbrengst workshop 2 Voortijdig Schoolverlaten (VSV) Statement over vsv vsv aanpak is succesvol vanwege eenduidige indicatoren, aanpak kwaliteitsafspraken vereist vergelijkbare, eenduidige indicatoren. Aanbevelingen voor vsv- beleid 1. Regionale samenwerking Een grote succesfactor van aanpak vsv zijn de regiomiddelen. Hierdoor is intensieve samenwerking in de regio ontstaan. Regionale betrokkenheid is erg belangrijk. Regionale samenwerking in combinatie met het beschikbaar stellen van cijfers is een succesfactor, VSV staat daardoor hoog op de agenda, zowel politiek als bestuurlijk. Hierdoor lopen alle partijen harder. Let op uniforme aanpak van vsv; regionale verschillen spelen altijd een rol. 2. Wat is er nodig als prikkel? Geld stuurt, dus iedereen wilde ook meewerken Vsv is katalysator geweest voor de discussie over verbetering van kwaliteit van onderwijs, geld is niet hoofddoel. Financiële prikkel was noodzakelijk om acties in gang te zetten. Veel dingen zijn georganiseerd bovenop primair proces. Nu kijken hoe de ingezette maatregelen kunnen worden geborgd in dat primaire proces. Maandelijkse rapportages, analyses op de cijfer moeten behouden blijven. Financien hebben het proces wel versneld. Vast deel t.o.v. variabel deel in financiën; het geld wordt in de begroting voorzichtig ingezet, omdat scholen het toch zien als risico geld. Kan er geen andere bekostiging worden overwogen? Bijvoorbeeld '1 tegen 100' aanpak; hoe verder je komt in het spel, hoe meer geld je verdient per vsv ‘er. Of kijken per ROC hoe ze het aanpakken, daar bekostiging aan hangen. 3. Nieuwe doelstelling Ambitie 25.000 vasthouden, maar doelstelling moet niet centraal staan. Focus op preventieve maatregelen. Nieuwe doelstelling is haalbaar, het gaat om focus op maatwerk bij bijv. tussentijdse overstap. Focus alleen gaat ons niet helpen, omdat leerlingen maar een aantal jaren bekostiging hebben. Het wordt moeilijker om aan de maatschappelijke plicht te voldoen, zonder bekostiging te krijgen. Dit leidt tot een spagaat in aanname van leerlingen. Kan leiden tot nieuwe vsv. 4. LOB Meer begeleiding bij kiezen van opleidingen, scholen moeten echt een reëel beeld geven van de opleiding. Aansluiting vo-mbo centraal zetten, gebruik oud- leerlingen om voorlichting te geven, profielwerkstukken vo op mbo. Persoonlijke begeleiding bij LOB, open dagen geven gekleurd beeld van de ROC’ s. Studiebijsluiters geven een eerlijk beeld van de studie en mogelijkheden op werk. Maar vraag is of studenten dit lezen. Aanbevelingen en opmerkingen kwaliteitsafspraken 1. Financiën Kan constructie van de middelen anders? Liever geen prestatiemiddelen ivm inzet personeel. Graag doorgaan met nieuwe (vsv)middelen, hoewel er een risico is omdat er nog zo veel andere indicatoren zijn, waarop wordt afgerekend. En risicogeld wordt minder snel ingezet. Oppassen dat de vsv-aanpak (en beschikbaarheid van geld voor vsv) in de toekomst hier niet onder lijdt. 2. Regionale samenwerking Context, zoals regionale samenstelling of afspraken tussen ROC's, moeten in beeld blijven, bij gebruik van cijfers, maar ook in de kwaliteitsafspraken.
7
3.
Nu is bonus gekoppeld aan individuele scholen, hiermee wordt de regionale samenstelling niet duidelijk. Elke regio heeft zijn eigenaardigheden, dit meenemen in de afspraken. Als de nieuwe afspraken alleen betrekking hebben op individuele scholen, raak je wat is bereikt met aanpak vsv kwijt. Dit aspect moet nog worden doordacht. Anders vallen jongeren tussen wal en schip, wederzijdse afhankelijkheid moet vastgehouden worden. Indicatoren voor kwaliteitsafspraken Ruimhartig toelatingsbeleid kan leiden tot hoge vsv. Overdracht vo-mbo is daarom thema voor indicatoren bij kwaliteitsafspraken. Veel vo docenten willen leerlingen een kans geven binnen het mbo en dat staat soms haaks op aannamebeleid van ROC's. Scherp houden dat de student en zijn schoolloopbaan centraal staan, niet kwaliteitsafspraken van ministerie. Waarom hebben we de discussie over kwaliteitsafspraken? Er is al genoeg waar scholen zich nu mee bezig moeten houden. Meenemen naar kwaliteitsafspraken; als je achter het doel staat, moet en wil je ook de aanpak omarmen. Er is onduidelijkheid over het doel. Kwaliteit van de stage is moeilijk meetbaar t.o.v. eenvoudige en eenduidige systematiek van vsv, dus niet te vergelijken of over te nemen. Lessons learned van VSV niet omkatten naar kwaliteitsafspraken. Vsv is makkelijkste indicator om vast te leggen, andere twee zijn veel lastiger te kwantificeren, wat kan leiden tot extra administratieve lasten. Drijfveer vsv was urgentie en commitment, dat mist voor de onderwerpen toegevoegde waarde en stages/BPV. Indicatoren toevoegen aan toezicht van inspectie in plaats van aparte kwaliteitsafspraken? Liever prestatieafspraken per ROC maken dan uniforme afspraken.
8
Opbrengst workshop 3 Beroepspraktijkvorming (BPV) Algemene indruk van de twee workshops: Het belang van (versterking van) de begeleiding van de bpv door de scholen wordt algemeen onderschreven. Er is commitment voor de bpv-monitor waarmee door een systematische evaluatie van alle bpv informatie beschikbaar komt voor het gesprek tussen scholen en leerbedrijven over verbetering van de bpv. Docenten vrezen de administratieve lasten die met de bpv monitor gepaard gaan. Niet alle scholen zullen vanzelf gemakkelijk extra capaciteit inzetten voor begeleiding van de bpv, terwijl iedereen het belang daarvan inziet. Kwaliteitsafspraken kunnen daar aan bijdragen. In een stemming in de tweede workshop blijkt de steun voor kwaliteitsafspraken over bpv wisselend: bestuurders zijn overwegend positief; docenten minder in verband met de administratieve lasten. Het belang van de beroepspraktijkvorming (bpv) Het belang van de bpv wordt door iedereen onderschreven. De verantwoordelijkheid voor de bpv is verdeeld; naast de mbo-scholen en de leerbedrijven hebben ook de kenniscentra een verantwoordelijkheid (certificering van en zorg voor voldoende leerbedrijven). Er loopt een discussie over deze taakverdeling. Met examinering als onderdeel van de stage, wordt het belang van een goede bpv nog groter. Informatie uit het leerbedrijf heeft ook betekenis voor de inhoudelijke ontwikkeling van het onderwijs. Kwaliteit van de bpv en de bpv-monitor: De kwaliteit van de bpv wordt bepaald door de inhoudelijke aansluiting (van de bpv op de lessen en vice versa; een verbindende leerarchitectuur) en de kwaliteit van de begeleiding door school en leerbedrijf. Randvoorwaarden voor deze begeleiding zijn voldoende tijd, beschikbaarheid en aandacht vanuit de school/het leerbedrijf. Overige randvoorwaarden: voldoende erkende leerbedrijven en voldoende stageplaatsen. Tekorten hebben een negatief effect op de kwaliteit; men moet kiezen uit de plaatsen die beschikbaar zijn. Er is een band nodig tussen school, student en leerbedrijf (vroeger 3x per jaar op bezoek bij leerbedrijf). De verdeling van verantwoordelijkheden (zie 1) bemoeilijkt het creëren van een band tussen roc en leerbedrijven. Bij sommige scholen is bpv het sluitstuk (geworden): school zorgt niet voor de nodige randvoorwaarden (capaciteit) met als gevolg onvoldoende geen tijd en aandacht , begeleider is niet beschikbaar voor vragen etc. (iedereen deelt dit.). Dit moet beter. Het Horizoncollege is een goed voorbeeld van een school die n.a.v. terugkerende lage scores over bpv in de Job-monitor, structureel verbeteringen heeft aangebracht met als resultaat na twee jaar een heel hoge score op studenttevredenheid over bpv (9). De accreditatie van het leerbedrijf heeft zijn beperkingen: de kwaliteit van de leerbedrijven kan in de tijd veranderen (mn bij kleine bedrijven), als een geaccrediteerde praktijkbegeleider weg gaat en wordt vervangen. Dit leerbedrijf blijft toch geaccrediteerd. Bpv protocol en bpv monitor zijn een goede zaak: ondersteuning van de trialoog. Zo kan de bpv monitor worden gericht op leren en ontwikkelen door bespreken en vergelijken van de evaluaties. (m.n.) Docenten zien op tegen de extra administratieve lasten die met de bpv evaluaties gepaard gaan.
9
Kwaliteitsafspraak t.a.v. bpv (oordeel van student/leerbedrijf over de kwaliteit van de begeleiding door de school tijdens de bpv) Essentie van leren en verbeteren van de bpv-begeleiding kunnen verwateren door teveel focus op geld. Meerdere actoren hebben invloed op het oordeel over de kwaliteit van de begeleiding door de school. Als school goed begeleidt en de stagebegeleiding door het leerbedrijf onvoldoende is, heeft dit teveel weerslag op het oordeel van de student van de begeleiding door school (dan ook negatief over school). Methodologische bezwaren: scores komen op gemiddelden uit. Uitschieters zijn juist interessant; beoordeling is subjectief. Studenten kunnen terughoudend zijn in hun oordeel over de school omdat ze ook nog een cijfer moeten krijgen (afhankelijk). Samenhang nodig tussen de kwaliteitsindicatoren Waarom bpv wel in kwaliteitsafspraken in relatie tot andere kwaliteitsaspecten van primaire onderwijsproces? Een kwaliteitsafspraak met financiële gevolgen is juist goed: dan wordt bpv begeleiding serieus genomen en is de begeleiding bpv niet meer het sluitstuk. Aandachtspunten: Houd bij de verdere ontwikkeling van de bpv-monitor rekening met het onderscheid tussen BOL en BBL en tussen niveau 1 en 2, 3 en 4 en sectoren. Beperk de extra administratieve lasten voor docenten en leerbedrijven door de bpvmonitor slim op te zetten. Inefficiëntie; Er zijn maar 17 kbb’s en te veel leerbedrijven (220.000.). Dit aantal is (veel) te groot om gewenste verbeteringen te realiseren;
10
Opbrengst workshop 4 Transparantie Sessie 1: Definieer onderwijskwaliteit breed: vang onderwijskwaliteit niet alleen in harde kwantitatieve indicatoren. Risico dat je appels met peren vergelijkt (bijvoorbeeld door strenger selectiebeleid). Onderwijskwaliteit wordt gemaakt in de teams, in overleg met studenten en bedrijven. Zorg ervoor dat de kwaliteitsafspraken daar rekening mee houden. Er werd niet ingegaan op de vraag hoe dat te operationaliseren (persoonlijke noot: rol medezeggenschap en studentenraad). Maak de kwaliteitsafspraken dienend aan het werk dat in de teams moet gebeuren. Het moet daarvoor een voertuig zijn. Het moet geen bestuurlijk feestje worden. De indicatoren moet op de teams aansluiten. De kwaliteit van bpv moet plek krijgen in de kwaliteitsafspraken. Groot zorgenpunt van de studenten. Prima om transparant te maken de prestaties op de drie voorgestelde indicatoren. Haak wel aan bij bestaande ontwikkelingen: o Kans op werk. Kijk niet alleen naar cbs, maar ook roa (gaat bij roa ook over niveau en domein van baan). o Tevredenheid bedrijven. Er is een monitor in ontwikkeling door sbb, maak daar gebruik van. o Doorstroom hbo. Er is al een succesvolle monitor voor ho. o Overweeg extra indicator die iets zegt over vorming. Beschouw het nadrukkelijk als ontwikkel en leerproces. Leer van vsv: o Indicatoren moeten klip en klaar zijn, geen gedoe over definities. o Meerwaarde van vsv was ook de mogelijkheid tot het terugleggen van de cijfers, met naam student, bij de school. Zal hier vanwege privacy overigens moeilijker zijn (cbs). Sessie 2: Kwaliteitsafspraken moeten dienend zijn aan implementatie focus op vakmanschap (en lerarenagenda). Maak daar afspraken over. En stop extra 250 mln in lumpsum. Geen extra instrument dat ook nog eens dubbelt met (nieuwe) toezicht inspectie Laat de indicatoren van de kwaliteitsafspraken ook aansluiten bij focus op vakmanschap. Dan wordt het ook dienend aan de teams. Houd rekening met perverse effecten. o Het zou niet zo mogen zijn dat de kwaliteitsafspraken leiden tot een strenger selectiebeleid. o Houd ook ontwikkelingen in hoger onderwijs in de gaten. Als gevolg van kwaliteit en verscheidenheid gaat het hbo er heel anders uit zien, wat ook nog eens kan verschillen per regio. Zou via de kwaliteitsafspraken niet mogen terugslaan op de mbo-instellingen. Transparantie op de drie voorgestelde indicatoren is prima. Ga hier echter nooit op bekostigen. Het ligt grotendeels buiten invloedsfeer school.
11