KRONIEK
MALVA DRIESSEN
Docent sociaal (zekerheids)recht aan de Universiteit Maastricht
Kroniek van het socialezekerheidsrecht
Malva Driessen vervolgt als tweede in de rij onze reeks van kronieken. Na het vluchtelingenrecht (Nemesis 1997, 1) komt nu het sociale-zekerheidsrecht aan de beurt De nieuwe materiële wetgeving wordt besproken (Bijstandswet en Algemene nabestaandenwet)
Deze kroniek biedt een overzicht van de ontwikkelingen in het sociale-zekerheidsrecht van het afgelopen jaar, voor zover deze relevant zijn voor vrouwen in het bijzonder. Wetgeving, jurisprudentie en publicaties komen hierbij aan de orde. Bovendien wordt aandacht besteed aan wetgeving die nog 'in de pijplijn' zit. Het is vaak arbitrair een grens te trekken tussen het arbeidsrecht en het sociale-zekerheidsrecht. Hoewel opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, neem ik het regime bij ziekte en het ouderschapsverlof en de loopbaanonderbreking in mijn beschouwing mee. Datzelfde geldt voor regelingen en publicaties op het gebied van zorg en arbeid. Voor deze keuze geldt het thematische karakter van dit Nemesis-nummer als rechtvaardigingsgrond.
Het sociale-zekerheidsrecht kent al enige jaren turbulente tijden. Wijzigingen zijn aan de orde van de dag; dat geldt zowel voor de materiële wetgeving als voor de uitvoeringsorganisatie. De effecten van deze wetgeving voor vrouwen zijn meestal niet nadrukkelijk aan de orde geweest bij de parlementaire behandeling. Dat is echter geen garantie voor het feit dat er in de praktijk ook geen verschillen tussen mannen en vrouwen zullen ontstaan (of blijven bestaan). Algemene bijstandswet Zo is op 1 januari 1996 de heringerichte Algemene bijstandswet in werking getreden.1 Belangrijkste wijziging is, dat de gemeente een ruimere bevoegdheid krijgt in het vaststellen van de hoogte van de bijstand. De normbedragen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders zijn twintig procent lager vastgesteld dan voorheen; dat wil zeggen: vijftig procent van het minimumloon voor een alleenstaande en zeventig procent van het minimumloon voor een alleenstaand ouder. De bijstandsgerechtigde kan een toeslag tot het voorheen geldende niveau krijgen (dus een toeslag van maximaal twintig procent) indien zij aantoont dat zij haar kosten van het bestaan niet met anderen kan delen. Voor gehuwden blijft de norm onverkort honderd procent, met dien verstande dat deze norm verlaagd kan worden als zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als men een kostganger in huis heeft. Belangrijk is ook, dat de Rww is afgeschaft. De arbeidsverplichting, die voorheen voor Rww-ers gold, geldt nu voor alle bijstandsgerechtigden. Dit betekent dat de vroegere groep 'bijstandsgerechtigden-sec' als zodanig niet meer bestaat. Deze groep bestond voor het overgrote deel uit vrouwen. Van deze vrouwen wordt nu ook inschakeling in het arbeidsproces verwacht. Dat is slechts anders indien een vrouw zorgt voor een kind dat jonger is dan vijfjaar. Voor de consequenties van deze arbeidsverplichting verwijs ik kortheidshalve naar de in dit nummer opgenomen bijdrage over dit onderwerp en de daar genoemde literatuur.
WetWulbz Per 1 maart afgelopen jaar is de ziektewet geprivatiseerd.2 De naam van de wet, Wulbz, is weinig sexe-neutraal, de inhoud wellicht ook.3 In het kort bestaat de wijziging hieruit, dat een werkgever wiens werknemer ziek wordt, het loon doorbetaalt gedurende de periode dat er een arbeidsovereenkomst bestaat. In principe geldt er een doorbetalingsplicht van 52 weken en moet minimaal zeventig procent van het loon (tot een bepaald maximum) worden doorbetaald (art. 1. Wet van 12 april 1995, Stb. 1995, 199; De nieuwe Algemene Bijstandswet: een tussenstap, geen keerpunt, G. Heerma van Voss, NJB 1996, p. 10. 2. Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte, Stb. 1996,134. 3. Zie over dit onderwerp in uitgebreide zin: Malva Driessen, Ziek, zwak zwanger.... over vrouwen en de Wulbz, NJB 1996, p. 1628-1632.
1997 nr. 2
71
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHT
7A: 1638c BW). De ondergrens is het minimumloon, waarbij er, onder voorwaarden, twee wachtdagen kunnen worden bedongen. Een eventuele rechtsgang loopt via de kantonrechter (7A: 1638ca BW). Voor personen die geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben en voor speciale groepen blijft de Ziektewet als vangnet fungeren. Dat betekent de facto dat het vangnet vooral een functie heeft voor flexibele werknemers, zoals uitzendkrachten, oproepkrachten en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur. De bedrijfsvereniging heeft de strikte opdracht restrictief te zijn in het verstrekken van ziekengeld: eerst moet bekeken worden of er geen loondoorbetalingsplicht bestaat. Voor een zieke flexwerker, die in de praktijk vaak een vrouw zal blijken te zijn, zal er onder omstandigheden een juridisch kat-en-muis spel ontstaan over de vraag wie er nu moet betalen.4 Een 'bijzondere' categorie op wie de Ziektewet van toepassing blijft, is de groep zwangere en bevallen vrouwen tijdens hun verlof of bij ziekte in verband met zwangerschap en bevalling. Hun uitkering bedraagt honderd procent van het loon en wordt uitgekeerd door de uitvoeringsinstelling. Daar zit ook juist de zwakke schakel: de werkgever moet dit aan de uitvoeringsinstelling meedelen. En de werkgever zelf kan het alleen van de vrouw weten. Er zit een pijnlijk privacypunt aan het hele verhaal. Soms vertel je immers liever een verhaal over slechte mosselen aan je baas dan dat je hem als eerste een mededeling doet over je prille zwangerschap. Bovendien kan melding van zwangerschap tijdens proeftijd of bij een overeenkomst voor bepaalde duur gemakkelijk het einde respectievelijk het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst betekenen. Tenslotte blijft in de Wulbz de loondoorbetaling van huishoudelijk personeel en alfa-hulpen beperkt tot zes weken.5 Kennelijk vond de wetgever deze categorie te onbelangrijk om eens op creatieve wijze na te denken over een verbetering van de rechtspositie. Algemene nabestaandenwet Na veel vijven en zessen is op 1 juli de Algemene nabestaandenwet, de Anw, in werking getreden.6 Over deze wet is inmiddels het nodige geschreven, door de 4. Deze zaak speelde in de uitspraak: Ktg A'dam 11 oktober en 25 oktober 1996, JAR 1997, 15; de kantonrechter achtte geen arbeidsovereenkomst aanwezig bij een freelance-overeenkomst. I.c. keerde de bedrijfsvereniging ook niet uit. Zie over de positie van uitzendkrachten: I. Asscher-Vonk, Uitzendkrachten en de Wulbz, SMA 1996, p. 590-593 en een reactie hierop van M. van der Woude, SMA 1997, p. 77-79 met naschrift, p. 79-80. 5. Zie over dit onderwerp ook: M. Olbers, Geen Wulbz meisje maar een sloddervos, SR 1994, p. 85-89, op p. 87. 6. Wet van 21 december 1995, Stb. 690. 7. L. Andringa, De waarde van de weduwe; de behoeftigheid in de ANW, Nemesis 1992, p. 3-8; J. Bol, Een nieuwe wet, een nieuwe ongelijkheid, Nemesis 1992, p. 27-28; J. Bol, De Algemene nabestaandenwet getoetst aan artikel 26 Bupo-verdrag en aan het ILOverdrag 121, Nemesis 1993, p. 4-9; J. Bol, Delen of dokken, Nemesis 1994, p. 143-149; J. Bol, De zachte dood van het weduwenpensioen, Nemesis 1995, p. 88-91; J. Bol, De Algemene nabestaandenwet, Nemesis 1996, katern nr. 2, p. 27-28; E. Dijt, De herziening van de AWW, SR 1989, p. 228-235; R. Holtmaat, Een paarse bladzijde in de geschiedenis van de weduwen- en wezenwetgeving in Nederland, SMA 1995, p. 486-492; M. Kraamwinkel, Van weduwenbescherming naar nabestaandenbescherming, Rechtshulp
72
MALVA DRIESSEN
betwiste kwaliteit ervan èn omdat de weg van het wetsontwerp erg lang was.7 Het uiteindelijke effect van de wet blijkt vooral gelegen te zijn in haar bezuinigende werking. Kern van de wet is, dat het recht op uitkering is voorbehouden aan de nabestaande die geboren is vóór 1 januari 1950, of die een kind jonger dan 18 jaar verzorgt of die arbeidsongeschikt is. Het begrip gezamenlijke huishouding heeft in de wet zijn entree gedaan, ondanks eerdere discussie daarover in de Eerste Kamer. Samenwonenden krijgen een recht op een Anw-uitkering indien een van de partners overlijdt, maar gaan samenwonen doet anderzijds een bestaand recht ook teniet. De hoogte van de uitkering bedraagt zeventig procent van het minimumloon. Zij is bovendien inkomensafhankelijk. Inkomsten in verband met arbeid (uitkeringen) worden in zijn geheel gekort; voor inkomsten uit arbeid (loon) geldt een vrijlatingsregeling.8 Eigen vermogen en aanvullend pensioen blijven hierbij buiten beschouwing. Naast een uitkering voor de nabestaande kent de wet een uitkeringsrecht voor de achtergebleven (half)wees. Als het jongste kind 18 jaar wordt valt het doek voor de uitkering van de nabestaande, zij is dan aangewezen op een uitkering krachtens de Abw. Welke grondslag de uitkering heeft is niet duidelijk.9 Hoewel de regering zegt dat deze gelegen is in de behoeftigheid is dat niet het geval. Niet iedereen komt immers in aanmerking voor een Anw-uitkering: bepaalde groepen worden zonder pardon verwezen naar de Abw. Het afsluiten van een particuliere verzekering blijkt in veel gevallen niet of nauwelijks soelaas te bieden.10 Bovendien gaat de regering ten onrechte uit van economische zelfstandigheid van vrouwen. Sneevliet toont aan de hand van cijfermateriaal aan, dat die economische zelfstandigheid voor grote groepen vrouwen fictief blijkt te zijn.11 Het feit dat in de wet een paraplu-regeling is opgenomen werkt verder vooral in het nadeel van vrouwen. De paraplu-regeling houdt in, dat pensioenfondsen die een inbouw- of een hiaatregeling kennen, geen rekening hoeven te houden met verminderde Anw-bedragen of ontbrekende Anw-aanspraken, tot 1 januari 2000. De regering vond het niet redelijk om pensioenfondsen op te zadelen met de gevolgen van een wetswijziging. Blijkbaar heeft de regering minder moeite 1991, p. 2-8; H. van Maarseveen, De ANW, sympathie uit de blauwe enveloppen, NJB 1991, p. 829-830; S. Sneevliet, Herziening AWW wenselijk, coüte que coüte?, SMA 1994, p. 31-38; S. Sneevliet, Behoeftebeginsel Anw op de helling, SMA 1997, p. 115-125; M. Westerveld, Van AWW naar Anw, SR 1991, p. 83-88; M. Westerveld, Het overgangsrecht ANW, gelijke behandeling van onvergelijkbare gevallen, NJB 1991, p. 821; M. Westerveld, De ANW in de herkansing; van half wezen en 'oude weduwen', SR 1993, p. 27; M. Westerveld, Trouwen, samenwonen en de rechthebbende nabestaande, ofwel: het raadsel van een (non)-item in de Eerste Kamer, SR 1996-3, p. 60-63; M. Westerveld en T. Loenen, De bouwvakker, de steiger en zijn weduwe, of: het gelijkheidsbeginsel en hetANWovergangsrecht, SMA 1993, p. 228-236. 8. Namelijk vijftig procent van het minimumloon plus eenderde van het meerdere ervan. Bij een bruto-inkomen van ongeveer ƒ 3600,per maand vervalt de uitkering. 9. Zie in uitgebreide zin over dit onderwerp: S. Sneevliet, Van AWW naar Anw & het behoeftebeginsel op de helling, eindscriptie Universiteit Maastricht, maart 1996, m.n. hfst. 6. In SMA 1997, p. 115125 verscheen een compilatie van dit hoofdstuk. 10. S. Sneevliet 1996, a.w., p. 87-92. 11. S. Sneevliet 1996, a.w., p. 93-98.
NEMESIS
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHT
met het feit dat deze regeling nu eenzijdig op - met name -weduwen wordt afgewenteld. De wet kent een uitgebreide overgangsregeling voor bestaande gevallen. Door middel van een bevriezingsregeling van het huidige uitkeringsniveau, door het invoeren van de inkomenstoets èn de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden per 1 januari 1998 zullen de meeste verschillen tussen oude en nieuwe gevallen op termijn verdwijnen. Wet Boeten Eveneens dit jaar is de Wet Boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid ingevoerd.12 Deze wet is voor het gehele sociale zekerheidsrecht in werking getreden op 1 augustus 1996, met uitzondering van de Abw. Op 1 juli 1997 zal de wet ook voor deze regeling van toepassing zijn. Hoewel de wet, voor zover ik dat nu kan overzien, niet nadeliger zal zijn voor vrouwen dan voor mannen, wil ik haar toch noemen omdat zij het gehele bestuursrechtelijk sanctiebeleid aanmerkelijk verzwaart. De administratieve boete, die wordt gezien als strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM, wordt, grofweg gezegd, opgelegd bij schending van de informatieplicht. Dit zal het geval zijn bij het onjuist invullen van werkbriefjes, maar ook bijvoorbeeld bij het niet (tijdig) doorgeven van een verhuisbericht aan de uitkeringsinstantie. Doel is fraudebestrijding; mijns inziens wordt er in veel gevallen echter met een kanon op een mug geschoten, omdat bij de handeling van de uitkeringsgerechtigde geen opzet in het spel zal zijn, maar slechts nalatigheid. Daarnaast is er de maatregel voor het niet nakomen van andere verplichtingen die de verschillende wetten aan uitkeringsgerechtigden opleggen. Een maatregel tast de uitkering zelf aan (geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk). Het uitvoeringsorgaan is verplicht de boete of de maatregel op te leggen. Alleen bij dringende reden mag hij ervan af zien. Naar het zich nu laat aanzien, heeft de wet met name grote gevolgen voor de WW-uitkering. Verwijtbare werkloosheid en het door eigen toedoen niet behouden van passende arbeid worden gesanctioneerd met een blijvend gehele weigering van de uitkering; discretionaire bevoegdheid van de uitvoeringsinstelling ontbreekt. Bovendien wordt verwijtbaarheid snel verondersteld. Alleen als de uitkeringsgerechtigde geen overwegend verwijt gemaakt kan worden, wordt het uitkeringspercentage gedurende 26 weken verlaagd met 35 procent (art. 27 lid 1 WW). Nalaten passende arbeid te aanvaarden of het door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgen, leidt eveneens tot een blijvende weigering over het aantal uren dat de passende arbeid niet is aanvaard (art. 27 lid 2 WW). De wet regelt tenslotte de terugvorderingsprocedure bij ten onrechte uitgekeerde uitkeringen. Ook dit betekent een versoepeling voor de uitvoerders ten opzichte van de huidige praktijk.
12. Wet van 25 april 1996, Stb. 1996, 248. Zie over dit onderwerp de bijdragen van J. Kooyman, Verwijtbaar werkloos? Naar de bijstand. SMA 1995, p. 493-509; W. Hazewindus, Schuld en boete in de sociale zekerheid, NJB 1996, p. 1157 ev. 13. Kamerstukken 24 869.
1997 nr. 2
MALVA DRIESSEN
Toekomstige wetgeving Hoewel het strikt genomen niet onder de sociale zekerheid valt, is het toch goed te attenderen op het wetsvoorstel inzake herziening ouderschapsverlof.13 Voorgesteld is een wijziging van artikel 644 van titel 7.10 BW. Het verlof blijft onbetaald en kan op grond van dit voorstel worden opgenomen tot een kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt.14 De leeftijdsgrens ligt momenteel bij vier jaar. Het recht is niet meer gekoppeld aan een minimum aantal uren dat een werknemer moet werken (was twintig uur): het derde lid van artikel 644 bepaalt, dat het totaal aantal uren verlof waarop een werknemer ten hoogste recht heeft de arbeidsduur per week bedraagt, gerekend over een periode van dertien weken. Het verlof duurt in principe ten hoogste zes maanden en bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur. Indien een werknemer verzoekt om een langere periode van verlof of om een groter aantal uren per week (binnen het maximum-aantal uren), dient een werkgever hiermee in te stemmen, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten.15 De wet treedt in werking op een bij KB te bepalen tijdstip dat wil, dunkt mij, zeggen op het moment dat titel 7.10 BW in werking zal treden, te weten 1 april 1997. Met betrekking tot een mogelijke loopbaanonderbreking is een akkoord bereikt in de Stichting van de Arbeid. Dit akkoord dient als basis voor een Wet op de loopbaanonderbreking, die Minister Melkert naar verwachting binnenkort in de ministerraad zal brengen.16 In het door Melkert (op advies van de STAR) gekozen model kan een werknemer minimaal twee en maximaal zes maanden de loopbaan onderbreken. Hij ontvangt over die periode een uitkering van ongeveer zeshonderd gulden per maand. Zijn arbeidsplaats wordt ingenomen door een uitkeringsgerechtigde, die een aangepast salaris ontvangt. Het Belgische model, waar een dergelijke regeling al bestaat, dient als voorbeeld. Voor het recht op onderbreking zal een soort spaarsysteem worden opgezet: naarmate iemand langer bij een werkgever werkt, groeit de mogelijke lengte van het verlof. De vraag is, of in de wet de redenen op grond waarvan iemand verlof kan opnemen, zullen worden beperkt. In Melkerts visie zou het verlof slechts opgenomen kunnen worden om zorgtaken te verrichten of om scholing te volgen. De sociale partners hebben geadviseerd deze beperking achterwege te laten, omdat zij leidt tot onnodige controle en bureaucratie. Wetsvoorstellen Aziatisch klinkend jargon verpakt de nieuwe regelingen op het gebied van arbeidsongeschiktheid. De wetsvoorstellen Pemba, Waz en Wajong liggen op dit moment bij de Eerste Kamer. De afkorting Pemba staat voor Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, Waz staat voor Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en 14. Het kabinet stelde een leeftijdsgrens van zes jaar voor; dit is bij amendement gewijzigd. 15. Art. 644 lid 4. 16. Melkert regelt loopbaanonderbreking, Trouw 17 februari 1997.
73
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHT
Wajong voor Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.17 Kern van Pemba zijn de begrippen premiedifferentiatie en eigen-risicodragen. Er komt een gedifferentieerde premie die afhankelijk is van het arbeidsongeschiktheidsrisico van de individuele werkgever. Dit betekent dus dat de hoogte van de premie die de werkgever moet betalen wordt bepaald door het aantal werknemers met een arbeidsongeschiktheidsuitkering dat hij 'aflevert'. Dit geldt alleen bij de eerste vijfjaren van arbeidsongeschiktheid. Een werkgever kan er voor kiezen om deze gedifferentieerde premie te betalen; hij kan er echter ook voor kiezen om het risico van arbeidsongeschiktheid de eerste vijfjaren zelf te dragen. De facto betekent dat, dat hij de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf betaalt. Uiteraard kan hij dit risico ook particulier verzekeren, hoewel ik me afvraag wat een werkgever daarmee opschiet. Een werkgever wordt in het nieuwe systeem dus geconfronteerd met de kosten van arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer. De wetgever hoopt, dat dit zal leiden tot een goed arbeidsomstandighedenbeleid en een goede begeleiding van zieken. Bovendien wordt beoogd dat een werkgever een arbeidsongeschikte zo mogelijk een aangepaste arbeidsplaats binnen het bedrijf zal aanbieden. Schaduwzijde van een beleid dat zo rechtstreeks confronteert met de kosten van arbeidsongeschiktheid (en hetzelfde geldt bij ziekteverzuim) is, dat het een werkgever zal prikkelen om een scherp wervings- en selectiebeleid te gaan voeren. Dit betekent dat de positie van mensen met een groter ongeschiktheidsrisico verder kan verzwakken. In dat licht is het goed nog even te refereren aan de instroomcijfers voor wat betreft de WAO in 1996. Uit die cijfers blijkt een grote instroom van vrouwen in de WAO: iets meer dan vijftig procent, terwijl de beroepsbevolking slechts voor 38 procent vrouwelijk is.18 Waar het aan ligt dat vrouwen zo'n hoog ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico hebben is niet echt duidelijk.19 Van belang is dunkt mij dat hier nader onderzoek naar wordt gedaan, omdat de verklaringen die het meest worden gehoord niet optimistisch stemmen. Die verklaringen hebben vooral betrekking op de kwaliteit van de werksituatie van vrouwen, de positie van vrouwen op het werk, de aard van de beroepen waarin vrouwen werken en de combinatie van zorg en arbeid. Bovendien is een degelijke analyse noodzakelijk om vrouwen als groep werknemers niet onaantrekkelijk(er) te maken: is ze niet zwanger, dan is ze wel ziek, met ouderschapsverlof of anderszins in deeltijd werkend en uiteindelijk arbeidsongeschikt: het gevaar bestaat dat regelingen waar vrouwen (noodzakelijkerwijs) een grotere aanspraak op maken zich uiteindelijk tegen haar keren. Omdat het premiesysteem van de WAO volledig op z'n kop gaat, zal ook de daaraan gekoppelde volksverzekering, de AAW, verdwijnen. Deze wet kende 17. Pemba: kamerstukken 24 698; Waz: kamerstukken 24 758 en Wajong: kamerstukken 24 760. Een invoeringswet (kamerstukken 24 776) begeleidt de drie wetsvoorstellen; M. Rovers, J. de Vroom en G. van de Wel, De wetsvoorstellen Pemba, WAZ Wajong en de Invoeringswet, PS 1996, 1069 18. Persbericht Ctsv 17 december 1996 en de daarbij horende kerncijfers 1996.
74
MALVA DRIESSEN
en kent een rijke gelijke-behandelingsjurisprudentie omdat de wetgever weliswaar een volksverzekering voor ogen stond, maar dan wel één waarop vrouwen slechts onder bepaalde omstandigheden een beroep konden doen, namelijk als er sprake was van inkomensderving, met een ingebouwd minimumloon als ondergrens. Per 1 januari 1998 wordt de AAW vervangen door de Waz. Deze regeling gaat gelden voor zelfstandigen en niet-werknemers die arbeid verrichten waaruit ze inkomen verwerven. Het gaat daarbij in de eerste plaats om zelfstandige ondernemers (in beroep of bedrijf). Bovendien vallen gehuwde en samenwerkende partners die meewerken in de onderneming onder de Waz. De derde categorie zijn de niet-werknemers, die wel een fiscaal inkomen verdienen. Te denken valt hierbij aan alfa-hulpen, huishoudelijk personeel en freelancers. Tenslotte valt de groep directeuren-grootaandeelhouders onder het bereik van de Waz. De uitkeringsvoorwaarden van de Waz sluiten goeddeels aan bij die van de AAW. Anders dan bij de AAW het geval was zal nu de hoogte van de uitkering consequent worden afgeleid van het verdiende inkomen, met een maximum van zeventig procent van het minimumloon. Bij zelfstandigen zal onder omstandigheden een middelingsregeling van vijf jaar worden gehanteerd, als het inkomen sterk fluctueert. Een aanvulling krachtens de Toeslagenwet blijft mogelijk. De doelgroep betaalt zelf de lasten van de Waz, met een franchisebedrag van ƒ 29.000,- als premievrije voet. Dit laatste is van belang voor bijvoorbeeld alfahulpen en huishoudelijke hulpen, die dit inkomen vaak niet zullen halen. In dat geval zijn zij verzekerd, zonder dat daar een premiebetaling tegenover hoeft te staan. Inning van de premie geschiedt door de belastingdienst, verstrekking van de uitkering door de uitvoeringsinstantie. De Waz kent ook de reeds lang bepleite uitkering in verband met bevalling voor vrouwelijk verzekerden.20 Doel hiervan is het verstrekken van een uitkering bij inkomensderving in verband met de bevalling, ook om ervoor te zorgen dat de gezondheid van moeder en kind niet wordt geschaad. De duur van de uitkering bedraagt zestien weken, de hoogte bedraagt honderd procent van de uitkeringsgrondslag, met een maximum van het minimumloon. Ook nu weer is er een middelingsregeling mogelijk van vijfjaar. Bij amendement is bepaald dat een vrouw zelf kan kiezen of zij de bevallingsuitkering wil of een regeling voor vervangende hulp. Kiest zij voor laatstgenoemde optie, dan wordt het geld direct betaald aan de instantie die de vervangende hulp beschikbaar stelt, bijvoorbeeld een uitzendbureau. Voordeel is, dat dan de volledige bruto-uitkering voor vervanging kan worden aangewend, hetgeen de financiële armslag vergroot.
19. Zie over dit onderwerp in uitgebreide zin: B. Culinaire, B. Jetten en G. van Kooten, Verschillen in ziekteverzuim tussen mannen en vrouwen? Verklaringen onderzocht, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 1996-12, nr. 1, p. 43-55. 20. Geen eenvormige wet, zoals bepleit door M. Monster, Bescherming van het moederschap, Nijmegen 1995, p. 333 e.v., maar wel een regeling ten behoeve van tot nu toe kwetsbare groepen. Zie over
NEMESIS
I
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHT
MALVA DRIESSEN
Wet Wajong
Nieuwe Organisatiewet sociale verzekeringen25
De laatste nieuwe regeling is de Wajong. Deze wet regelt het recht op uitkering voor jong-gehandicapten en studenten die respectievelijk voor en na hun zeventiende arbeidsongeschikt zijn geworden. Het recht op uitkering voor verzorgers van naaste verwanten is vervallen. Dit achtte het kabinet niet langer te rechtvaardigen, omdat verzorgers van jonge kinderen dit recht bijvoorbeeld niet hebben. Bestaande gevallen houden echter hun recht op uitkering. De Wajong wordt betaald uit algemene middelen; hier blijft solidariteit nog wel een leidende gedachte.
Het lijkt bijna een jaarlijks terugkerend fenomeen, de wijziging van de organisatiestructuur van de sociale verzekering. De wijzigingen die op dit moment op stapel staan zijn aanzienlijk, vandaar dat ik ze even wil noemen. Belangrijkste verandering is wel, dat na zeventig jaar de bedrijfsverenigingen gaan verdwijnen. Hun taak wordt overgenomen door het Landelijk instituut sociale verzekering (Lisv), dat tevens het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica) gaat vervangen. Het Lisv, dat een tripartite bestuurssamenstelling kent, gaat de uitvoering van de sociale verzekeringen uitbesteden aan uitvoeringsinstellingen, zoals het GAK, het GUO, de SFB en Cadans, die geacht worden met elkaar te concurreren. Het Lisv krijgt advies over de opdrachtverlening aan de uitvoeringsinstellingen van sectorraden, waarin werkgevers en werknemers zijn vertegenwoordigd. Deze sectorraden, waarvan er maximaal 38 kunnen komen, adviseren het Lisv verder over vaststelling van sectorale premies en andere sectorspecifieke onderwerpen. Het College van Toezicht sociale verzekeringen (Ctsv) blijft als zelfstandig bestuursorgaan toezicht houden op de sociale verzekeringen. Dit college blijft ook toezicht houden op de Sociale Verzekeringsbank (SVB), uitvoerder van de AOW, Anw en AKW. De SVB blijft in afgeslankte vorm bestaan.
Het afgelopen jaar is het thema 'armoede' weer op de politieke agenda komen te staan. Eind 1995 verscheen de kabinetsnota De andere kant van Nederland.21 Door toedoen van bisschop Muskens van Breda heeft deze discussie bovendien de nodige publiciteit gekregen. In het licht van deze discussie verscheen afgelopen jaar een wetsvoorstel tot wijziging van de Abw in verband met de preventie en bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting.22 In het wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat het de taak van het rijk is om te zorgen voor regelgeving en financiën, terwijl het aan de gemeenten is om te zorgen voor de uitvoering. Het kabinet kiest er in dat kader voor, om de mogelijkheden van gemeenten tot het verlenen van bijzondere bijstand te verruimen door ze de mogelijkheid te bieden categoriaal bijzondere bijstand te verlenen, waar dat nu slechts op individuele basis mogelijk is. Bovendien is het voor gemeenten nu reeds mogelijk een ruimer gemeentelijk minimabeleid te voeren.23 Tevens wil het kabinet stimulansen geven om de zelfstandige bestaansvoorzieningen van twee categorieën te vergroten. Zo meent het kabinet dat voor de categorie alleenstaande ouders met kinderen een speciale maatregel noodzakelijk is om de kans op uitstroom te vergroten. Het wetsvoorstel legt een wettelijke basis (het invoeren van een nieuw artikel 115a Abw) voor de Subsidieregeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1996.24 Het kabinet trekt hiervoor ƒ 85 miljoen uit. De tweede categorie betreft de bijstandsgerechtigden die zijn vrijgesteld van een arbeidsverplichting. Het gaat daarbij om personen ouder dan 57,5 jaar en ouders met kinderen jonger dan vijf jaar. Voor deze groep wordt een centrale vrijlatingsregeling heringevoerd (die in 1994 was afgeschaft), opdat zij beloond worden als zij op eigen initiatief een baan aanvaarden. Daartoe wordt een nieuw onderdeel 1 van artikel 43 lid 2 in de Abw opgenomen. Het voorgestelde artikel regelt een gehele vrijlating van ƒ 150,- per maand. Van het eventueel meer verdiende wordt de helft vrijgelaten, met een maximum van ƒ 275,-. Het voorstel ligt op dit moment bij de Eerste Kamer. dit onderwerp ook de bijdrage van E. van der Linden, Bevallingsuitkering voor zelfstandigen, Nemesis 1996, katern 6, p. 25-27. 21. Kamerstukken 24 515. 22. Kamerstukken 24 772; N. van de Vrie, De wijziging van de Abw in verband met de preventie en bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting, PS 1996, 1034. 23. Zo blijkt uit de aan gemeenten verzonden circulaire Verruiming voor gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid van de minister vanSZWd.d. 6 juni 1996.
1997 nr. 2
Het is de bedoeling dat de uitvoeringsinstellingen gaan samenwerken met de arbeidsbureaus en de sociale diensten. Dit impliceert dat de uitvoering een regionaal karakter gaat krijgen. Kortom: de nieuwe uitvoeringsorganisatie beoogt meer concurrentie, een van sociale partners onafhankelijke beoordeling van uitkeringsaanvragen, een onpartijdig toezicht, regionale uitvoering en meer samenwerking met arbeidsbureaus en sociale diensten. De beoogde invoering van dit wetsvoorstel is gepland op 1 maart 1997.26 Rechtspraak21 Uit de recente jurisprudentie blijkt steeds nadrukkelijker dat rechterlijke colleges wetsbepalingen die vooral voor vrouwen nadelig uitpakken, aanmerkelijk minder strikt toetsen dan voorheen. Dit heeft met name te maken met de beoordeling van aangevoerde rechtvaardigingsgronden. Toonaangevend in deze is de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (HvJ EG). Voor wat betreft het sociale-zekerheidsrecht zijn de uitspraken in de zaken Nolte en Megner representatief (HvJ EG, 14 december 1995, RN 1996, 594 en 595 m.nt. Inge Piso; RSV 1996/209.) In deze uitspraken achtte het Hof het gerechtvaardigd dat werknemers met kleine dienstverbanden worden uitgesloten van verzekering. De rechtvaardiging is gelegen in het feit dat de lidstaat met de gekozen middelen een legitieme doelstelling van sociaal beleid nastreeft en dat de mid24. Stcrt. 1996, 44. 25. Wetsvoorstel Organisatiewet sociale verzekering 1997, PS 1996, 839. 26. Intussen is bekend dat de Eerste Kamer veel kritiek heeft op het wetsvoorstel en niets voelt voor behandeling vóór 1 maart. 27. Bij de samenstelling van deze rubriek is met name gebruik gemaakt van jurisprudentie, opgenomen in Nemesis, AB en RSV, jaargang 1996.
75
I
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHTARTIKEL
delen ter bereiking van dat doel ook geschikt en noodzakelijk zijn. Zie over de wijze waarop het Hof deze toets uitvoert genoemde annotatie van Inge Piso. Deze lijn blijkt het Hof ook te volgen in zijn arrest van 1 februari 1996 (Posthuma-van Damme).28 De CRvB handelt vervolgens alle Nederlandse zaken af in het licht van bovengenoemde Europese jurisprudentie. Hoewel dit college geacht wordt daadwerkelijk te toetsen of de in het geding zijnde nationale maatregelen beantwoorden aan een legitieme doelstelling van sociaal beleid, dat wil zeggen een volle toetsing uit te voeren van de werkelijke bedoeling van de wetgever, gebeurt dit niet. In de zaak Posthuma-van Damme (CRvB 15 mei 1996, RN 1996,632; RSV 1996/170; AB 1996,329), waarin artikel IV van de reparatiewet AAW aan de orde is, blijft deze toets volledig achterwege. Dit is begrijpelijk in het licht van het arrest van het HvJ EG in deze zaak, dat zegt dat inkomensbescherming een rechtvaardigingsgrond is. Door deze stellige toon laat het Hof weinig ruimte voor de nationale rechter. Dat neemt niet weg, dat de nationale rechter de toets gewoon dient uit te voeren. Mij dunkt dat de CRvB bij een toetsing had moeten concluderen dat bij de totstandkoming van de reparatiewet niet het inkomensdervingsbeginsel doorslaggevend is geweest, maar dat de wetgever louter budgettaire motieven had.
MALVA DRIESSEN
geen weduwe, hetgeen naar mijn mening getuigt van een zeer kortzichtige visie van dit college. In een uitspraak van 18 oktober 1995 (AB 1996, 77) achtte de Raad de ongelijke behandeling van ongehuwd samenwonenden in de AWW (nog steeds) niet in strijd met artikel 26 Bupo-verdrag. De AOW-korting van grensarbeiders bleef ook af gelopen jaar onderwerp van geschil. Zo was er de uitspraak van de CRvB van 27 maart 1996 (AB 1996,418, m.nt. de L) waarin de Raad, met een beroep op Verordening 1408/71 EG, de toepasselijkheid van Belgisch recht onverkort van toepassing achtte. Het ging in casu om een in België in deeltijd werkende vrouw, die door haar deeltijdwerk in België haar volledige AOW-opbouw in Nederland verloren zag gaan. Dat het AOW-recht ook naar rato zou zijn blijven bestaan had meer in de rede gelegen. Cassatie bij de HR werd ingesteld nadat de CRvB in 1993 had overwogen dat er op het gebied van de sociale zekerheid een uiteenlopende interpretatie moest worden gegeven aan het discriminatieverbod van EEG-Richtlijn 79/7 enerzijds en van artikel 26 Bupoverdrag anderzijds (CRvB 26 november 1993, RSV 1994/126 en 127, m.nt. F. Keunen). Van vrouwen die onder de personele werkingssfeer van de richtlijn vallen en die gekort worden op hun AOW-uitkering in verband met verblijf in het buitenland van hun echtgenoot, moet het AOW-gat worden gerepareerd; voor vrouwen die niet onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen geldt dat niet. Op 29 mei 1996 volgde het arrest van de HR inzake het cassatieberoep (RN 1997, 96, m.nt. Miek Greebe; AB 1996, 500, m.nt. FP). De HR volgde de CRvB volledig in zijn redenering. De uitspraak is elders in dit nummer opgenomen, waarnaar ik kortheidshalve verder verwijs.
Eerder had de CRvB uitspraak gedaan in de zaak Roks (11 oktober 1995, RSV 1996/32; AB 1996,72), na prejudiciële vragen aan het HvJ EG (HvJ EG 24 februari 1994, RN 1994, 317, m.nt. Linda Senden). In deze zaak ging het niet over artikel IV, maar over artikel III van de reparatiewet AAW. De Raad meende dat artikel UI een doorwerkende directe discriminatie veroorzaakte en achtte genoemd artikel in strijd met EGrecht, maar ook met artikel 26 Bupo-verdrag. Voor mevrouw Roks was dit laatste noodzakelijk, omdat zij niet onder de personele werkingssfeer van de richtlijn 79/7 viel. De CRvB liet een toets inzake indirecte discriminatie achterwege, in afwachting van een arrest van het HvJ EG in de bovengenoemde Posthuma-zaak. In twee andere uitspraken van de CRvB stond de AAW ook centraal. Op 13 augustus 1996 (AB 1996, 461, m.nt. FP) bepaalde dit college dat de uitzondering op de inkomenseis die in de wet wordt gemaakt voor vroeggehandicapten niet discriminerend is in vergelijking met bijvoorbeeld huisvrouwen voor wie die eis wel geldt. Een dag later achtte de Raad een AAW-uitkering geen eigendom in de zin van het Eerste aanvullende protocol EVRM, waardoor bijvoorbeeld de bescherming van eigendomsrechten (i.c. het afnemen van een eerder toegekend AAW-recht) niet aan de orde is (CRvB 14 augustus 1996, AB 1996,462, m.nt. FP). De in de AWW geformuleerde eis dat recht op uitkering slechts voor gehuwden is weggelegd legde de CRvB - wederom - restrictief uit. De Raad voelde geen behoefte te anticiperen op de Anw, die inmiddels reeds was aangenomen. In zijn uitspraak van 22 maart 1995 (RSV 1996/27) noemde hij de Marrokaanse vrouw wier huwelijk niet rechtsgeldig tot stand was gekomen, dat wil zeggen niet gesloten door tussenkomst van een ambtenaar van de burgerlijke stand,
Het opleggen van een arbeidsplicht aan een alleenstaand ouder met een bijstandsuitkering leidde ook tot jurisprudentie. De CRvB vernietigde een uitspraak waarin een arbeidsplicht van twintig uur was opgelegd aan een alleenstaand ouder met vier kinderen, van wie de jongste intussen twaalf jaar was, op grond van het feit dat geen advies vooraf was ingewonnen bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (CRvB 17 januari 1995, AB 1996, 4, m.nt. RH). Uit de uitspraak wordt duidelijk dat de Raad het opleggen van de arbeidsplicht als zodanig reëel vond. Dezelfde Raad vond dat aan de echtgenote van een ernstig zieke man geen arbeidsplicht mocht worden opgelegd, omdat de man niet geacht kon worden voor de - jonge - kinderen te zorgen (CRvB 26 maart 1996, AB 1996, 294, m.nt. RH). Interessant is de vraag hoe de Raad zou oordelen als het de echtgenoot van een zieke vrouw zou betreffen. Over de per 1 januari 1996 ingevoerde Bijstandswet, met aangescherpte arbeidsplicht, is een uitspraak van de Commissie voor bezwaar- en beroepsschriften van de gemeente Venray in dit nummer van Nemesis opgenomen (RN 1997, 695, m.nt. Marleen van Geffen). De Commissie achtte de arbeidsplicht terecht opgelegd; de rechten van de kinderen, die hen zouden toekomen krachtens het VN-kinderverdrag, achtte zij niet geschonden.
28. RN 1996, 596, m.nt. Joke Bol; RSV 1996/169; AB 1996, 261. Zie verder hierover het artikel van F. Keunen, Het arrest Oztürk en
Posthuma van Damme en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de reparatiewet AAW, SMA 1997, p. 87-101.
76
NEMESIS
I
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHT
In zijn uitspraak van 17 juli 1995, RSV 1996/71, formuleerde de CRvB maatstaven voor de beoordeling van de verzekeringsplicht van verschillende soorten oproepovereenkomsten. Volgens vaste jurisprudentie van dit college is de feitelijke situatie steeds doorslaggevend en niet de naam die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven. Geen verzekeringsplicht veronderstelde de CRvB daarentegen in zijn uitspraak van 29 april 1996 (RN 1996, 633, m.nt. Malva Driessen en haar bijdrage: Je zult maar persoonlijke diensten verrichten, SR 1996, p. 348-350). Nu achtte hij niet de aard van de werkzaamheden, maar de plaats waar deze werkzaamheden werden verricht doorslaggevend. Met deze uitspraak opent de CRvB de mogelijkheid vormen van thuiszorg van verzekeringsplicht uit te sluiten. Een loondoorbetaling van honderd procent gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof lijkt op grond van Europees recht vooralsnog niet tot de mogelijkheden te behoren (HvJ EG 13 februari 1996 (Gillespie), RN 1996,547, m.nt. Mies Monster). Daarentegen oordeelde de CRvB de eigen bijdrage-regeling bij ziekenhuisopname in verband met bevalling in strijd met bepalingen uit ILO-Verdrag 102 en 103 (CRvB 29 mei 1996, RN 1996, 631, m.nt. Malva Driessen, AB 1996, 501 m.nt. Pim Hazewindus, ICvdV). Deze bepalingen achtte de CRvB een ieder verbindend in de zin van artikel 93 en 94 GW, hetgeen de daadkracht van sociaaleconomische verdragen verder verruimt. Het kostwinnerscriterium in de Ziekenfondswet stond centraal in een uitspraak van de CRvB 20 september 1995 (RSV 1996/86; AB 1996,20). Doel van het kostwinnerscriterium (alleen het hoogste inkomen kan andere gezinsleden meeverzekeren) is om een evenwichtige verhouding te bereiken tussen de hoogte van de premieren de aanspraken op verstrekkingen. De CRvB vond dit een objectieve rechtvaardigingsgrond en achtte geen inbreuk op Richtlijn 79/7 EG aanwezig. De Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) is sinds 1987 niet meer 'courant'; toch zorgt zij nog steeds voor jurisprudentie. Rb Utrecht boog zich over de vraag of een te late implementatie van Richtlijn 79/9 kan leiden tot het toekennen van renteschade. (Rb Utrecht 25 oktober 1995, RN 1996,610, m.nt. Linda Senden). De Rb achtte de gevraagde renteschade in principe toewijsbaar en besloot eiseres in de gelegenheid te stellen daaromtrent nadere inlichtingen te verschaffen. De conclusie van de jurisprudentie stemt wat somber. De tijd dat indirect discriminerende bepalingen voor de bijl gingen lijkt in het sociale-zekerheidsrecht definitief voorbij. Publicaties Zorg Op het gebied van zorg en arbeid zijn de afgelopen tijd verschillende publicaties verschenen. Zonder meer vernieuwend is de bijdrage van M. Westerveld, Verzorging verzekerd, in Nemesis 1995, p. 140-146 waarin zij een voorstel lanceert om van zorg een te verzekeren risico te maken dat binnen het stelsel van werknemersverzekeringen een plaats zou moeten vinden.
MALVA DRIESSEN
Eveneens van eind 1995 is het rapport van de Commissie Toekomstscenario's, Onbetaalde zorg gelijk verdeeld. In het rapport worden vier scenario's geschetst voor de verdeling van onbetaalde arbeid met het oog op het jaar 2010. Zie over dit rapport de bijdrage van Hannie Vlug, elders in dit nummer. In zijn rapport Met zorg naar nieuwe zekerheid, Advies over een geëmancipeerd inkomens- en sociale zekerheidsbeleid, geeft de Emancipatieraad een van zijn laatste adviezen aan de regering.29 Hij ontwikkelt een alternatief, waarbij met name het kostwinnersbouwwerk onder schot wordt genomen om een fundament te leggen voor een geëmancipeerd inkomens- en socialezekerheidsbeleid. De basis voor dit beleid wordt gevormd door het model van de geëmancipeerde tijdsbesteding, waarbinnen op evenwichtige wijze geparticipeerd wordt in drie leefsferen: de privésfeer, waarbinnen zorg een plaats heeft, de sfeer van arbeid en inkomen en de sfeer van vrije tijd en sociaal leven, waarbij aan elke leefsfeer ongeveer 35 uur per week besteed kan worden. Voor wat betreft werk resulteert dat in een normwerkweek van 32 uur. Deze norm zou door de overheid als uitgangspunt genomen moeten worden bij regelgeving en beleid. Zo zou het huidige referentieminimumloon vervangen moeten worden door het geëmancipeerd minimumloon van 32 uur, wat ook als basis zou moeten dienen voor de wettelijke sociale zekerheid. Verder bepleit de Raad een individualisering van bijstand en belastingheffing en het afschaffen van kostwinnersvoordelen. Het verzorgingsrisico moet een plaats krijgen in het socialezekerheidssysteem. Het voorstel is om een nieuwe verzekering in te voeren, die compensatie biedt op het minimumniveau voor inkomensverlies dat ontstaat tijdens ouderschapsverlof, calamiteitenverlof en zorgverlof. Hoewel er veel overeenkomsten zijn met de ideeën van Westerveld, stelt de Raad echter een volksverzekering voor, opdat een grotere bevolkingsgroep profijt kan hebben van een dergelijke zorgverzekering. Helaas laat het rapport zich niet uit over de vraag of en hoe de regeling uitvoerbaar en controleerbaar is. In opdracht van het Ministerie van SZW deden Margo Brouns en Marianne Grünell een onderzoek naar gerealiseerd zorgverlof in Nederland. Hun bevindingen zijn neergelegd in de publicatie Zorgverlof: inhoud en praktijk, Den Haag 1996. Uitgaande van vijfenvijftig situaties waarin daadwerkelijk zorgverlof werd toegekend, analyseerden zij op welke wijze werknemers en werkgevers regelingen met elkaar troffen en wat hun ervaringen zijn met zorgverlof. Factoren die het verlof mogelijkerwijs konden beïnvloeden, zoals aard van de ziekte, de vraag of en hoe een CAO-regeling van invloed is, verschillen in bedrijfssectoren en de functies van betrokkene worden in de analyse betrokken. Omdat het onderzoek betrekking heeft op gerealiseerd zorgverlof heeft het overwegend betrekking op good practice. Voor situaties waarin sprake is van welwillende werkgevers en werknemers geeft het boek voorbeelden die navolging verdienen. Overheid en sociale partners kunnen er hun voordeel mee doen. Zeer recent is het onderzoek van J. Spaans, Tussen wens en realiteit. Den Haag 1997, naar de wijze waarop mannelijke werknemers hun deeltijdwens of hun
29. Emancipatieraad, Den Haag 1996, adv.nr. IV/45/96.
1997 nr. 2
77
I
KRONIEK VAN HET SOCIALE-ZEKERHEIDSRECHT
wens tot calamiteitenverlof realiseren. Uit dit onderzoek, dat eveneens werd uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van SZW, bleek dat bijna een kwart van de mannelijke werknemers in de periode 1993-1995 in deeltijd wilde gaan werken. De helft ondernam echter geen daadwerkelijke actie om dit doel te bereiken. De overtuiging dat werken in deeltijd in hun functie niet mogelijk was, bleek het voornaamste struikelblok. Bovendien vreesden zij dat collega's deeltijdwerk niet zouden accepteren en wilden zij er niet in inkomen op achteruit gaan. Bijna een op de vijf mannen die minder wilde werken, slaagde daarin zonder problemen. Werkgevers wezen de verzoeken af omdat zij het lastig vonden in de organisatie of omdat zij het niet verenigbaar vonden met de functie. De minister heeft het onderzoek aangeboden aan de sociale partners in de STAR, opdat de hardnekkige vooroordelen weggenomen kunnen worden. Veel publiciteit (maar weinig nieuwswaarde) trok een nota van het CDA, waarin een zorgloon wordt bepleit 'om een zekere erkenning' te geven aan zorg voor kinderen en andere vormen van zorg.30 Van de Vrouwenbond FNV verscheen de brochure: Werkgelegenheid in de zorg: een alternatief}1 Het biedteen alternatief werkgelegenheidsplan, waarin aan vrouwen volwaardig betaald werk wordt geboden in de zorg- en dienstensector. Ook de vakcentrale CNV presenteerde een nota Wie zorgt er voor de kinderen, over betaald zorg en studieverlof.32 De CNV vindt dat het kabinet 800 miljoen gulden extra zou moeten uittrekken voor kinderbijslag en om een kindafhankelijke minimumuitkering in te voeren. Daarnaast vindt de CNV dat er een wettelijke verlofregeling voor zorg en studie moet komen. In SMA verschenen twee publicaties met betrekking tot zorg. In Zorgtaken en de Arbeidstijdenwet geeft Mies Monster een kritische beschouwing over de wijze waarop in de nieuwe Arbeidstijdenwet rekening wordt gehouden met zorg.33 Verder was er de bijdrage van Tijdens, Arbeid en zorg, de behoefte van werknemers aan calamiteitenverlof?* Nemesis had afgelopen jaar een special over zorg in het familierecht. Daarin staan twee bijdragen met betrekking tot zorgarbeid, Kinderen gecrèched van J. Tigchelaar en Scenario's van leefvormen van L. Lousberg.35 Bovendien verscheen in ditzelfde blad een bijdrage van M. Gunning, In the right time kent zorg geen tijd. Tijd voor gelijkheid als het recht om anders te zijn, waarin zij het uitgangspunt dat zorg steeds in klokuren wordt gemeten aan de orde stelt.36 Tenslotte noem ik de bespreking van het rapport Onbetaalde zorg, gelijk verdeeld van M. Kraamwinkel.37 Algemene bijstandswet Ook de Algemene bijstandswet leidde tot verschillende publicaties. Het Instituut Vrouw en Arbeid deed een 30. De verzwegen keuze van Nederland; Naar een Christen-democratisch familie- en gezinsbeleid, Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Den Haag, januari 1997. 31. Amsterdam november 1996. 32. December 1996. 33. W. Monster, SMA 1996, p. 594-607. 34. K. Tijdens, SMA 1996, p. 239-258. 35. Nemesis 1996,3, p. 61-62 en in het bijbehorend katern, p. 27-29. 36. Nemesis 1996,4, p. 99-103.
78
MALVA DRIESSEN
brochure verschijnen, getiteld: Een kansrijke activering van bijstandsvrouwen.3S Het is een handleiding voor gemeenten en arbeidsbureaus, waarin het Instituut een lans wil breken voor de positie van alleenstaande vrouwen met kinderen in de bijstand. Gewezen wordt op de bijzondere kwaliteiten van bij stands vrouwen en op de factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij een goed uitstroombeleid. De brochure Vrouwen verwachten een andere instelling, van de Vrouwenbond FNV vormt een neerslag van een actieweek, waarin de bond klachten van bijstandsvrouwen in verband met de nieuwe Bijstandswet inventariseerde.39 Het rapport eindigt met aanbevelingen aan het adres van sociale diensten, overheid en politiek. Van K. Wentholt verscheen de bijdrage De arbeidsplicht voor bijstandsmoeders in de Algemene bijstandswet.40 Dit artikel bood mij inspiratie voor mijn bijdrage Zorg en beschikbaarheid in de Algemene bijstandswet, elders in dit blad opgenomen. Voor wat betreft andere artikelen die het afgelopen jaar verschenen zijn op het gebied van de sociale zekerheid in relatie tot vrouwen, verwijs ik naar de in de noten van deze kroniek vermelde bijdragen. Een greep uit de recente onderzoeksrapporten van het Ministerie van SZW, gepubliceerd in de SZW-reeks levert de volgnede relevante publicaties op: Maatwerk en rechtsgelijkheid in de bijzondere bijstandsverlening, P. Fleurke, R. Hulst, P.J. de Vries, een onderzoek naar de effecten van decentralisatie van de bijzondere bijstand naar de gemeenten; Oververtegenwoordiging van alleenstaanden in de sociale zekerheid, A. Kersten, een verkennend onderzoek waarbij gegevens van alleenstaanden en alleenstaande ouders in de sociale zekerheid en mogelijk verklarende factoren in kaart zijn gebracht; De herverdeling van onbetaalde arbeid, H. te Grotenhuis, J. Geerlof, C. Speet, inventarisatie van actuele factoren die van invloed zijn op de herverdeling van onbetaalde arbeid; Vrouwen, werkstress en gezondheid, A. Kolk e.a., analyse van de verschillen tussen mannen en vrouwen in ervaren werkstress, in oorzaken van werkstress en de gevolgen voor de gezondheid. Rest mij nog recent verschenen proefschriften te noemen, die ik hier niet zal bespreken: zij verdienen beter! Drie ervan zijn van de hand van auteurs uit Nijmegen. Mies Monster schreef Bescherming van het moederschap. Onderzoek naar regelgeving inzake zwangerschap, bevalling en arbeid; van de hand van Willem Bouwens is de dissertatie Onderhoudsplicht en bijstand en Judith Wielders promoveerde op De 1990maatregel: een juridische analyse van artikel 3 van de Toeslagenwet.41 Marga Bruyn-Hundt schreef over de economische aspecten van zorg in haar proefschrift The economies of unpaid work.42
37. Herverdeling van zorg en arbeid. Bespreking van het rapport Onbetaalde zorg gelijk verdeeld, Nemesis 1996, p. 50-56. 38. Den Haag 1995. 39. Amsterdam, april 1996. 40. SMA 1996, p. 248-258. 41. Respectievelijk Nijmegen 1995, 1996 en 1996. 42. Amsterdam 1996, besproken in SMA 1997, p. 140-141 door J. Plantenga.
NEMESIS