Kromrecht een klachtenbundel ongerechtigheid in de rechtspraak & het morele verval van de advocatuur
Kromrecht draait om de volgende vragen... Zijn alle advocaten rechtschapen en financieel bescheiden, zoals de wet voorschrijft? Zijn ze werkelijk onafhankelijk? Of zijn sommigen de slaafse dienaar van hun broodheer, om zeer egoïstische belangen te verdedigen en eventueel zelfs leugens en onrecht te bepleiten? Gedragen bepaalde verdedigers zich niet als juridische huurlingen, die voor grof geld een smerige oorlog voeren? Misbruikt een aantal advocaten het pleitmonopolie om zich schaamteloos te verrijken? Hoeveel advocaten zitten er in het parlement? Waarom domineren zij de Commissie Justitie? Dicteert de advocatuur zelf de wet? Is onze democratie verworden tot een advocratie?
Een doodgewone sterveling schreef deze klachtenbundel. Niet gehersenspoeld door een juridische scholing en niet gehinderd door de ballast van gerechtelijke tradities of door overdreven respect voor ouwe dogma's.
Onbevangen schopt de auteur tegen heilige huisjes die gerechtigheid in de weg staan. Bovendien opent hij de aanval op het pleitmonopolie van de gecommercialiseerde en politiek machtige advocatuur. Tegelijk schuift hij oplossingen naar voor.
Kromrecht in een notendop Om historische redenen kregen advocaten ooit het alleenrecht om te pleiten voor hoven en rechtbanken. (Art. 440, Gerechtelijk Wetboek). Het pleitmonopolie is onmiskenbaar een voorrecht, maar de wetgever legt ook strenge voorwaarden op. 1. Advocaten moeten uitgesproken rechtschapen zijn. Het gerechtelijk wetboek draagt hen uitdrukkelijk op altijd het recht en de waarheid te verdedigen (art. 444). 2. Advocaten mogen het pleitmonopolie niet misbruiken om snel veel geld te verdienen. Zij moeten de erelonen vaststellen met de ‘bescheidenheid die van hun functie moet worden verwacht’ en met ‘billijke gematigdheid’ (art. 446ter). Volgens de wet moeten advocaten integere hulpverleners zijn, die voor een redelijke verloning rechtsbijstand bieden en continu het recht en de waarheid verdedigen. Maar is dat ook de realiteit?
Waarheid en recht Waarheid en recht zijn de pijlers van de rechtsstaat. Zonder waarheid en gerechtigheid is in principe iedereen vogelvrij. Waarheid en recht mogen nooit afkoopbaar zijn, iedereen is gelijk voor de wet. Daarom gelast de wet de advocaten uitdrukkelijk altijd het recht en de waarheid te verdedigen en niet te zwichten voor het grote geld. Advocaten verbinden zich ertoe met hun beroepseed: ‘Ik zweer (...) dat ik (...) geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik naar eer en geweten niet geloof rechtvaardig te zijn’. (Art. 429 van het Gerechtelijk Wetboek).
Maar houden alle advocaten zich aan die wettelijke opdracht? Respecteren alle advocaten nog steeds die nobele beroepscode? Niet zelden bepleiten advocaten zeer egoïstische belangen, al dan niet rechtmatig. Bepaalde advocaten willen zelfs mordicus beletten dat recht geschiedt of dat de waarheid naar boven komt. Voor grof geld is een aantal advocaten verworden tot kruiperige dienaren van onwaarheid en onrecht. Maar als verdedigers niet langer strijden voor waarheid en recht, degenereert de advocatuur onherroepelijk tot een commerciële tumor die het hele rechtssysteem verziekt.
Onafhankelijkheid? Advocaten mogen alleen stellingen bepleiten waarvan ze in eer en geweten aannemen dat ze rechtvaardig zijn. Maar zijn advocaten echt onafhankelijk en wars van geldzucht? In werkelijkheid zijn sommigen gewoonweg loonslaven, zonder veel eer, laat staan geweten. De cliënt is koning, de advocaat zijn gezant. Veel advocaten fungeren ook buiten de rechtszaal als woordvoerders die ongeremd het woord van hun broodheren verkondigen. Sommigen opereren zelfs als juridische huurlingen die voor een smak geld een smerige oorlog voeren. Tuchtraden binnen de advocatuur kunnen optreden tegen ‘inbreuken (...) op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, die aan het beroep ten grondslag liggen’. Maar dat blijft blijkbaar dode letter. Zoals de katholieke kerk het vertikte om pedopriesters te sanctioneren, oefenen ook de orden van advocaten zich in schijnheiligheid en negeren ze consequent het morele verval in eigen rangen.
Het pleitmonopolie afschaffen Het pleitmonopolie was bedoeld om de prille democratie en de integriteit van de advocatuur te beschermen. Nu is het vooral een commercieel alleenrecht voor een bij wet bevoorrechte beroepsklasse, een vrijgeleide voor economische exploitatie. Waarom doet de politiek er niets aan? 1. Een vierde van de parlementairen heeft de titel van advocaat. 2. Advocaten domineren de Commissie Justitie, waar de wetgeving ter zake gemaakt of gekraakt wordt. 3. De minister van Justitie behoort bijna altijd tot de advocatuur, net als nog meer leden van de regering. Daarom is een buitenparlementaire beweging nodig, die ijvert voor een niet-bindend referendum rond de vraag: ‘moet het pleitmonopolie van de advocatuur behouden blijven?’ Als het alleenrecht van de advocatuur verdwijnt komt er ruimte voor consulenten met pleitrecht, enerzijds in dienst van de overheid, (om in rechtszaken het algemeen belang te verdedigen), anderzijds in dienst van erkende centra voor rechtsbijstand, voor kosteloze rechtshulp voor minderbegoeden en voor rechtshulp aan sociaal verantwoorde tarieven. Een vast salaris maakt pleitconsulenten immuun voor geldzucht. Zonder de drijfveer van het materiële gewin primeert de pure strijd voor waarheid en recht. Pleitconsulenten kunnen werkelijke rechtsgelijkheid bieden en het schrijnend sociaal onrecht in de rechtszalen doen stoppen. Dan is de klassenjustitie eindelijk verleden tijd.