Krimpen aan den IJssel Lansingh - Zuid
bestemmingsplan
RBOI adviseurs ruimtelijke ordening
Krimpen aan den IJssel Lansingh - Zuid
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0542.BPKLLansingZuid-on01
23-10-2012 25-01-2013
voorontwerp ontwerp
projectnummer:
0542.16575.00 projectleider:
R.008/04
mr. S. Lamkadmi
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
© RBOI - Rotterdam/Middelburg bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI - Rotterdam/Middelburg bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
3
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Het plangebied
5
1.3
Vigerende plannen
7
1.4
Leeswijzer
7
Hoofdstuk 2
Ruimtelijk beleidskader
9
2.1
Inleiding
9
2.2
Rijksbeleid
9
2.3
Provinciaal beleid
10
2.4
Regionaal beleid
11
2.5
Gemeentelijk beleid
12
2.6
Conclusie
14
Hoofdstuk 3
Gebiedsvisie
15
3.1
Inleiding
15
3.2
Ruimtelijke structuur
15
3.3
Verkeerstructuur
17
Hoofdstuk 4
Sectorale aspecten
19
4.1
Inleiding
19
4.2
Watertoets
19
4.3
Archeologie
22
4.4
Bodem
24
4.5
Flora en fauna
25
4.6
Bedrijven en milieuhinder
25
4.7
Industrielawaai
26
4.8
Luchtkwaliteit
28
4.9
Externe veiligheid
29
4.10
Kabels en leidingen
34
Hoofdstuk 5
Juridische planbeschrijving
37
5.1
Algemeen
37
5.2
Opbouw regels
38
5.3
De bestemmingen
38
Hoofdstuk 6
Uitvoerbaarheid
41
6.1
Economische uitvoerbaarheid
41
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
41
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
4
Bijlagen Bijlage 1
Bureauonderzoek flora en fauna
Bijlage 2
Risicoberekening aardgastransportleiding W-513-02
Bijlage 3
Advies Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Bijlage 4
Nota inspraak en overleg
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding
Voor de wijk Lansingh-Zuid gelden momenteel drie bestemmingsplannen. Enkele van deze plannen is ouder dan de wettelijk voorgeschreven termijn van 10 jaar en is uit dat oogpunt aan herziening toe. Bovendien voldoen de plannen deels niet meer aan de huidige inzichten en ruimtelijke opvattingen. Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied. Hiermee wordt ingespeeld op de verplichtingen die voortgevloeid zijn uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is volledig digitaal inzichtelijk en voldoet ook volledig aan de huidige standaarden. De herziening van het bestemmingsplan Lansingh-Zuid brengt in het kort de volgende opgaven met zich mee:
voldoen aan de actualiserings- en digitaliseringsverlichting van juli 2013; vertalen van het actuele beleid dat in de afgelopen tijd is ontwikkeld (hoofdstuk 2); opstellen van een beheersregeling van de bestaande situatie waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en anderzijds met voldoende flexibiliteit.
1.2
Het plangebied
Het bestemmingsplan Lansingh-Zuid ligt in het zuiden van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Aan de noordkant grenst het gebied aan de wijk Kortland. Aan de oostkant vormt de Krimpenerbosweg (N474) de grens. Aan de overzijde van deze weg ligt de wijk Langeland. Aan de west- en zuidzijde wordt het plangebied afgebakend door de N210, deze weg vormt ook de gemeentegrens met de gemeente Nederlek. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. De wijk Lansingh-Zuid bestaat uit drie buurten. De buurten in de wijk Lansingh-Zuid zijn van elkaar gescheiden door waterlopen en een brede groenstrook met daarin losse al dan niet gestapelde bebouwing. Plaatselijk zijn in de woonbuurten woongebouwen met gestapelde woningen gerealiseerd, met name op locaties waar een hogere bebouwing bijvoorbeeld in de vorm van wandvorming ruimtelijk wenselijk werd geacht. De Park- en Vijverflat maken geen onderdeel van de woonwijk Lansingh-Zuid maar maken wel onderdeel uit van het plangebied.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
6
Figuur 1.1:
Begrenzing plangebied
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
7
1.3
Vigerende plannen
De vigerende bestemmingsplannen in het plangebied zijn: Lansingh-Zuid, Park- en Vijverflat en Sportcomplex Krimpenerhout. In het bestemmingsplan Lansingh-Zuid zijn uit te werken bestemmingen opgenomen. Dit plan is door de gemeenteraad vastgesteld op 24 november 1994 en het plan is op 18 april 1995 goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten. Het plan is later uitgewerkt in zestien uitwerkingsplannen. Het laatste uitwerkingsplan is vastgesteld op 16 februari 2010. Een overzicht van alle vigerende plannen is opgenomen in tabel 1.1. Als het voorliggende bestemmingsplan wordt vastgesteld en in werking treedt, komen de planregelingen zoals opgenomen in tabel 1.1 te vervallen. Tabel 1.1: Vigerende (bestemmings)plannen Bestemmingsplan
Datum vaststelling
Datum goedkeuring GS
Park- en Vijverflat
06-02-2003
23-06-2003
Kortland
29-05-1997
20-01-1998
Lansingh-Zuid (globale plan)
24-11-1994
18-04-1995
Lansingh-Zuid, uitwerking 1 (1996)
02-04-1996
Lansingh-Zuid, uitwerking 1a (1996)
07-01-1997
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking 2 (1997)
22-07-1997
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking 2a (1998)
15-12-1998
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking 3
27-04-1999
15-06-1999
Lansingh-Zuid, uitwerking 3a
04-01-2000
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking 3b
04-04-2000
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking 3c
25-04-2000
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking 4
07-11-2000
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking deelplan 6
15-01-2002
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerking deelplan 7
03-08-2004
05-10-2004
Lansingh-Zuid, uitwerkingsplan 8
28-02-2006
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerkingsplan 9
28-02-2006
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerkingsplan 10
18-08-2006
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerkingsplan 11
23-03-2010
Nvt
Lansingh-Zuid, uitwerkingsplan 12
16-02-2010
Nvt
1.4
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een ruimtelijke beschrijving van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
8
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
9
Hoofdstuk 2
2.1
Ruimtelijk beleidskader
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 geeft de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.
2.2
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012) Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor Krimpen aan den IJssel relevante belangen zijn:
Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren; Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen; Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen; Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen; Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's; Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; Ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden. Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
10
2.3
Provinciaal beleid
Provinciale Structuurvisie (2010) De provincie heeft de integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; divers en samenhangend stedelijk netwerk; vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden.
Figuur 2.1: Uitsnede functiekaart Provinciale structuurvisie Het plangebied is in de structuurvisie voor het grootste deel aangewezen als stads- en dorpsgebied: aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. De structuurvisie stelt geen specifieke eisen aan ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. Een klein deel van het plangebied is aangegeven als 'Stedelijk groen buiten de contour'.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
11
Verordening Ruimte (2010) De provincie heeft de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor dit bestemmingsplan is het volgende artikel relevant: Artikel 2 Contouren Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. Voor deze gebieden buiten de contour geldt voor bebouwing een nee, tenzij beleid. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies is niet mogelijk. Voor recreatieve functies en bebouwing zijn enkele specifieke bepalingen opgenomen. In figuur 2.2 is te zien dat het grootste deel van het plangbebied zich binnen de bebouwingscontour bevindt.
Figuur 2.2: Bebouwingscontouren Verordening Ruimte
2.4
Regionaal beleid
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 In 2005 is het streekplan vastgesteld voor het gebied dat behoort tot de Stadsregio Rotterdam, het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). Het plan biedt een planologische doorkijk naar 2020. De kern van het RR2020 zit in de balans tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving. De hoofdopgaven van het plan zijn gericht op 'groen en water', 'economie en leefkwaliteit' en diversiteit in woon-, werk- en verblijfsgebieden.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
12
Het plangebied is op de kaart bij het RR2020 voor het grootste gedeelte aangeduid als Stads- en Dorpsgebied. Het overige deel bestaat uit openluchtrecreatiegebied of stedelijk groen (aan de zuidkant van het plangebied). De zuidgrens wordt gevormd door de N210 (C.G. Roosweg), deze weg wordt aangegeven als een Bestaande Regionale Wegverbinding.
Figuur 2.3: Uitsnede plankaart RR2020
2.5
Gemeentelijk beleid
Structuurvisie 2003-2030 De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied, waar het vorige beleid uit ging van uitbreiding met nieuw stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied. In 2002 zijn in een samenwerking tussen de gemeente en de lokale woningcorporaties prestatieafspraken gemaakt. De kern van dit beleidskader is terug te vinden in de structuurvisie in de vorm van één van de hoofdthema's, genoemd 'Wonend Krimpen'. De belangrijkste punten hierbij zijn:
De kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad afstemmen op de plaatselijke bevolking; De bouw van woningen voor senioren in het centrum krijgt prioriteit; Ook aandacht voor doorstroming op de woningmarkt, waarbij voldoende woningen voor starters beschikbaar komen.
Naast de visie op het beleidsgebied wonen, geldt dat de duurzaamheid van de ruimtelijke ontwikkeling, de inrichting van de openbare ruimte en van de bebouwing wordt een belangrijk beoordelingscriterium bij nieuwe plannen. Daarbij wordt het gebruik van duurzame, niet vervuilende materialen voorgeschreven en het energiegebruik bij aanleg en het beheer beperkt.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
13
Woonvisie De Woonvisie Krimpen aan den IJssel 'Goed wonen tussen wereldstad en groene hart' is door de gemeenteraad in april 2009 vastgesteld. In deze woonvisie beschrijft het college de ambities van Krimpen aan den IJssel voor toekomstige woningbouw. Deze ambities vloeien voort uit de structuurvisie 2003-2030. De woonvisie is verdeeld in een viertal ambities op het gebied van wonen, te weten:
Voldoende nieuwbouw in verschillende woonmilieus: aansluitend bij de woningvraag; Behoud van kwaliteit in de bestaande wijken: door beheer, preventie en herstructurering; Meer mogelijkheden voor de woningzoekenden: meer keuzevrijheid en betere betaalbaarheid; Sluitend netwerk van wonen, welzijn en zorg: uitbreiding woonzorgzones voor senioren.
Door de unieke ligging tussen stad en groen vormt Krimpen aan den IJssel binnen de stadsregio Rotterdam een ontspannen, kleinstedelijke, groene gemeente. Het kan worden gekarakteriseerd als een enigszins verstedelijkt dorp. Het beleid is en blijft er op gericht het dorpse en groene karakter te waarborgen en waar mogelijk te versterken. Het zijn juist deze woonkwaliteiten die Krimpen aan den IJssel tot een aantrekkelijke woongemeente maken in de stadsregio. Alleen het centrum zal een meer stedelijk karakter krijgen, wat op zich de aantrekkelijkheid van het gebied verhoogt. Door het consoliderende karakter van het bestemmingsplan heeft de woonvisie weinig invloed op het plan. Welstandsnota Het welstandsbeleid van de gemeente Krimpen aan den IJssel is vastgelegd in de vorm van een welstandsnota. De gemeente is in deze nota opgedeeld in 9 deelgebieden. Twee van deze gebieden maken geheel of gedeeltelijk deel uit van het plangebied. Dit zijn de gebieden Lansingh-Zuid en Krimpenerbosweg.
Figuur 2.4: Deelgebieden welstandsnota
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
14
Op basis van de waarde en de waardering van een gebied is een bijzonder (niveau 1), regulier (niveau 2) of soepel (niveau 3) niveau vastgesteld. De basis voor de toekenning van welstandsniveaus ligt in de stedenbouwkundige opbouw van Krimpen aan den IJssel. In figuur 2.5 is te zien dat voor het plangebied welstandsniveau 3 (grijs) geldt. Hier geldt een soepel welstandsbeleid. Dit beleid vormt de basis voor de ontwikkelingen in het gebied.
Figuur 2.5: Welstandsniveaus
2.6
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Behoud en versterking van de stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristieken staat voorop bij mogelijke ontwikkelingen in het gebied. Wel wordt er getracht het gevarieerde woonmilieu te behouden, dit sluit ook weer aan bij de huidige behoeften en de maatschappelijke doelstellingen. Er kan geen uitbreiding van stedelijke voorzieningen plaatsvinden buiten de bebouwingscontour.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
15
Hoofdstuk 3
3.1
Gebiedsvisie
Inleiding
Krimpen aan den IJssel is gelegen in de Krimpenerwaard en aan de Hollandsche IJssel. De Hollandse IJssel bestaat uit verschillende delen. Het deel van de rivier dat aan de gemeente Krimpen aan den IJssel grenst is breed en staat onder invloed van de getijden, het getijdenverschil is ongeveer 1,70 m. De rivier draagt een groot aantal functies, waaronder waterafvoer, vaarweg, werken, wonen, recreatie en natuur. Het landschap van de Krimpenerwaard is vooral bepaald door de rivieren, de ordening van dit gebied is vooral gericht op de rivieren. Deze ordening is ontstaan door onder andere het grondgebruik, de bodemopbouw en het reeds aanwezige landschap. In de huidige opbouw van Krimpen aan den IJssel is de invloed van de rivier en de voormalige polderstructuur nog steeds terug te vinden. Lansingh-Zuid is de laatste uitbreidingswijk van Krimpen aan den IJssel. In de wijk komen voornamelijk woonfuncties voor (zowel grondgebonden als gestapelde woningbouw). De wijk wordt op (korte) termijn afgerond. De Park- en Vijverflat maken geen onderdeel van de woonwijk Lansingh-Zuid maar maken wel onderdeel uit van het plangebied. Het zuidelijk deel van Lansingh-Zuid vormt de groen-blauwe overgang naar het buitengebied (o.a. golfbaan Crimpenerhout) van Nederlek.
3.2
Ruimtelijke structuur
De voormalige polder waar de wijk Lansingh-Zuid op is gebouwd is ontgonnen vanaf de Molendijk langs de Lek. Deze structuur is opgepakt in het ontwerp van de wijk, wegen en bebouwing zijn veelal gericht op en ingepast in deze structuur. Ook in het recreatiegebied langs de N210 is de voormalige polderstructuur terug te vinden. De voormalige polderstructuur ligt dwars op de polderstructuur van de wijken Kortland en Langeland. Eengezinswoningen Lansingh-Zuid bestaat uit drie woonbuurten met hoofdzakelijk eengezinswoningen. Deze buurten worden gescheiden door waterlopen en groenstroken met gestapelde bebouwing. De bouwstijl van de woningen verschillen binnen elk van deze gebieden. De woningen hebben verschillende hoogtes, de afdekking verschilt ook per deelgebied. In het westelijke deelgebied zijn de woningen plat afgedekt en in het oostelijke deelgebied zijn de woningen afgedekt met een kap.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
16
Meergezinswoningen De meergezinswoningen zijn geplaatst in de zone tussen de buurten en aan de rand van het recreatiegebied. De zone rondom deze woningen kenmerkt zich door een groen en open karakter waarin de gestapelde woningen zijn opgenomen. De appartementengebouwen zijn verschillend van hoogte en hebben ieder een (half)verdiepte parkeergarage, dit zorgt voor een vrij doorzicht tussen de bebouwing. In de nabije omgeving van de gebouwen zijn ook enkele parkeerplaatsen op maaiveld gerealiseerd. Omgeving Park- en Vijverflat De Park- en Vijverflat zijn twee in de jaren zeventig gerealiseerde flatgebouwen, deze gebouwen zijn dan ook geen onderdeel van het stedenbouwkundig plan voor Lansingh-Zuid. De gebouwen zijn beide licht gebogen en de gebouwen grijpen min of meer in elkaar. De flats hebben een galerij- en balkonzijde en zijn opgericht in 10 en 13 lagen. Het gaat hier in totaal over 420 woningen, al deze woningen zijn in bezit van de woningcorporatie Woonwaard. In de plint van het gebouw zijn bergingen en/of garages aanwezig. Met de ontwikkeling van Lansingh-Zuid zijn ook nog drie woontorens gebouwd in dit gebied. Deze torens, met een hoogte van ruim 30 meter, liggen ten zuiden van de Park- en Vijverflat. Bij deze torens is ook een half verdiepte garage aangelegd. Maatschappelijke voorzieningen Maatschappelijke voorzieningen zijn in het plangebied vooral te vinden in het midden van het gebied. Zo is hier een basisschool, een kerk en een verenigingsgebouw te vinden. Deze voorzieningen zijn vanuit het hele plangebied goed te bereiken voor zowel autoverkeer als langzaam verkeer. De snelste manier om de voorzieningen te bereiken is echter wel met de fiets of lopend. Recreatie en sport De sport- en recreatievoorzieningen zijn vooral te vinden langs de Krimpenerbosweg in het zuiden van het plangebied. Het recreatiegebied bestaat voor een groot deel uit water dat gebaseerd is op het voormalige landschap. In en op dit water mag ook gerecreëerd worden. Langs dit water zijn verschillende voet- en fietspaden te vinden. Ook is hier een groot sportcomplex aanwezig in het zuid-oosten van het plangebied. Op dit sportcomplex zijn o.a. een tennisvereniging, sportcentra en een grote sporthal en overige voorzieningen aanwezig. Groen en water De hoeveelheid groen in Lansingh-Zuid bedraagt ongeveer 33% van het totale plangebied en het water ongeveer 15%. Met deze hoeveelheden groen en water wordt ruim voldaan aan de algemeen opgestelde kengetallen. Door de ligging aan de rand van de gemeente en het landelijk gebied is het aanwezige groen en water zoveel mogelijk doorgetrokken in de wijk. Voor het grootste deel zijn groen en water bepalend voor de stedenbouwkundige structuur en het karakter van de wijk.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
17
3.3
Verkeerstructuur
Autoverkeer Voor het autoverkeer in de wijk Lansingh-Zuid is gekozen voor een ontsluiting in de vorm van een hoofdweg met daaraan twee lussen (Ouverturelaan). Waarvan een deel van de wijk is aangesloten in oostelijke richtingen naar de Vijverlaan en het andere deel in westelijke richting naar de C.G. Roosweg. De Krimpenerbosweg vormt de tweede ontsluitingsweg van Lansingh-Zuid. Langzaam verkeer In Lansingh-Zuid is langzaam verkeer een belangrijke vorm van verkeer, hier moet gedacht worden aan fietsers en voetgangers. Zo liggen er enkele doorgaande fietsroutes in de wijk, die vooral aansluiten op de wijken Kortland en Langeland. Fiets- en wandelpaden zijn bij wegen voor autoverkeer zoveel mogelijk aangelegd in een aparte strook. Ook is er naar gestreefd dat de belangrijkste voorzieningen, zowel winkels, scholen en groenvoorzieningen, goed bereikbaar zijn per fiets of lopend. Openbaar vervoer Lansingh-Zuid is goed te bereiken met het openbaar vervoer. De buslijnen 97 en 98 rijden door de wijk. Lijn 97 ontsluit Langeland-zuid en Kortland-zuid via de Vijverlaan, Lansingh-Zuid en Van Ostadelaan en gaat via Krimpen-Centrum naar Capelsebrug. Hier is aansluiting op het Rotterdamse Metronet en met de stad Rotterdam. Lijn 98 ontsluit Langeland-Noord en Kortland-Noord via de Nieuwe Tiendweg en gaat via Krimpen-Centrum naar Capelsebrug en Rotterdam-Centrum. Ook is op korte afstand van de wijk langs de C.G. Roosweg de halte Krimpenerhout, hier rijden verschillende buslijnen in de richting van Utrecht/Gouda en Capelsebrug/Rotterdam-Centrum. Parkeren Woningen met garages zijn langs buurt- en woonstraten gesitueerd. Een groot deel van de woningen is langs autovrije straten gebouwd, hier wordt geconcentreerd geparkeerd op korte afstand van of onder de woningen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
18
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
19
Hoofdstuk 4
4.1
Sectorale aspecten
Inleiding
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het voorliggende hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
4.2
Watertoets
Watertoets en waterbeheer In Krimpen aan den IJssel is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard verantwoordelijk voor het kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. Tevens is het Hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud aan de waterkeringen. Alle watergangen zijn in beheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Dit betekent dat geen enkele verandering aan de waterhuishouding zal kunnen plaatsvinden zonder de nadrukkelijke toestemming van de waterbeheerder. Beleid duurzaam waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld. Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Nationaal Waterplan (NW); Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21); Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW); Waterwet.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
20
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan; Provinciale Structuurvisie; Verordening Ruimte.
Beleid Hoogheemraadschap Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe; De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen; Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd; Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Gemeentelijk beleid Het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is in 2001 tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeente Krimpen aan den IJssel, het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. De reden voor het opstellen van het plan was de wens van de waterschappen in Zuid-Holland-Zuid om voor alle stedelijke kernen in hun beheersgebied een stedelijk waterplan op te stellen. Bij het opstellen van dit plan was er nog sprake van twee waterbeheerders, waarbij het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard de waterkwantiteit verzorgde en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden ging over de waterkwaliteit. Na 1 januari 2005 is bij de uitvoering van het plan sprake van een integraal waterschap het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het doel van het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het stedelijk water van gemeente, hoogheemraadschap, zuiveringsschap en belangenvertegenwoordigers. Deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in een maatregelenplan. De visie is geënt op het idee dat het stedelijk water in Krimpen aan den IJssel schoon en gezond moet zijn en geen overlast mag veroorzaken. Tevens is in het plan rekening gehouden met het belang van alle overheden, verenigingen, stichtingen en bewoners.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
21
De ambitie van dit Stedelijk Waterplan is het realiseren van een zo goed mogelijk functionerend watersysteem zowel op het gebied van waterkwantiteit als waterkwaliteit binnen de planperiode die loopt tot 2015. Voor de waterkwantiteit houdt dit in dat binnen de grenzen van Krimpen aan den IJssel geen knelpunten optreden in de afvoer van water door de watergangen. Huidige situatie waterhuishouding Algemeen Het plangebied bestaat uit de wijk Lansingh-Zuid in het zuiden van de gemeente Krimpen aan den IJssel. Bodem en grondwater Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied voornamelijk uit veengrond. Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat van nature de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP -1,40 m. Het plangebied ligt in peilgebied GPG-1 met een vast peil van -2,05 m. Waterkwantiteit In het plangebied zijn verschillende watergangen en waterplassen aanwezig. Veiligheid en waterkeringen Het plangebied ligt niet in de kern-/ beschermingszone van een waterkering. Afvalwaterketen en riolering Het plangebied is aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Toekomstige situatie Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Waterbeheer Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor _______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
22
het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Water en Waterstaat in het bestemmingsplan In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water 1'. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan (gezien het consoliderende karakter) geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
4.3
Archeologie
Over het ontstaan van Krimpen aan den IJssel is weinig bekend. Voor het eerst in 1277 wordt in geschriften melding gemaakt van een ambacht, ofwel een dorp op de IJssel. Door de eeuwen heen is de naam op uiteenlopende wijze geschreven: Crimpene op den Yssel, Crimpen opte Issel, Crimpene of Crempene op ‘t IJssel. In de volksmond werd de plaats begin 1800 ook wel Tingenijssel genoemd. Krimpen was in het verleden een ander woord voor rivierbocht. Met de toevoeging ‘aan den IJssel’ onderscheidt het dorp zich van de buurgemeente Krimpen aan de Lek. Krimpen aan den IJssel ligt in de westpunt van de Krimpenerwaard. Een gebied dat al eeuwen ingeklemd ligt tussen twee rivieren, de Hollandsche IJssel en de Lek, die vanaf de achtste eeuw hun huidige bedding volgen. Historische geschriften maken melding van het feit dat Krimpen aan den IJssel in 1630 vijftig huizen telde met in totaal tweehonderd inwoners. Het dorp bleef eeuwenlang een agrarische samenleving met in 1946 zo’n 6.550 inwoners. De mensen woonden voornamelijk langs de IJssel- en Lekdijk. Ook stonden er huizen in de tot 1855 zelfstandige gemeente Stormpolder. Veel Krimpenaren hadden werk in de steenbakkerijen en op de scheepswerven, die zich al sinds eeuwen gevestigd hadden in de Stormpolder en langs de IJsseldijk. Regelgeving en beleid Monumentenwet De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
23
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (2011) Dit rapport vormt een toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart en de beleidskaart. Het is een uitwerking van de landelijk dekkende IKAW en de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. De kaart en het beleid is gedetailleerder uitgevoerd dan de beleidsstukken van de hogere schaalniveau's. In figuur 4.1 is een uitsnede te zien van de weergave van archeologische verwachtingen in het plangebied.
Figuur 4.1: Archeologische verwachting In het plangebied komen alleen gebieden voor met een lage archeologische verwachting en een gebieden met geen archeologische verwachting. Gebieden met een lage archeologische verwachting betreft die delen van de veengebieden waar geen aanwijzingen voor archeologische resten zijn. Hier dient bij plangebieden groter dan 10.000 m2, waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 1 m onder maaiveld, archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Indien het onderzoek in de gebieden uitwijst dat een vindplaats aanwezig is, dient gestreefd te worden naar behoud van de resten 'in situ' (in de grond) door planaanpassing. Indien dit niet gerealiseerd kan worden, wordt de informatie veiliggesteld door archeologisch vervolgonderzoek. Het verdient de voorkeur de omgevingsconditie 'archeologie' zo vroeg mogelijk in de planvorming van de gemeente Krimpen aan den IJssel te betrekken. Op deze wijze kan zicht worden gekregen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden, is behoud 'in situ' (in de bodem) het beste te realiseren, kan zicht worden gekregen op mogelijke kosten als behoud in de bodem niet realiseerbaar is, en kan ook al in de grondexploitatie rekening worden gehouden met mogelijke archeologiekosten (bijvoorbeeld de kosten van opgraven).
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
24
Monumenten Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. Bij besluit van 2 december 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders de nota 'Inventarisatie beeldbepalende objecten/gebieden' vastgesteld. Deze nota bevat een inventarisatie van alle beeldbepalende objecten en gebieden binnen de gemeente. Hieronder ook de Rijksmonumenten. De gemeente kent vooralsnog geen gemeentelijke dan wel provinciale monumenten. Dat leidt ertoe dat naast de Rijksmonumenten geen van de in de lijst voorkomende beeldbepalende objecten of gebieden in het kader van het bestemmingsplan een beschermde status heeft ingevolge de Monumentenwet. De gemeente heeft het voornemen de vastgestelde nota bij de eerstkomende actualisering te betrekken. Overigens komt in dit gebied geen beeldbepalend object dan wel gebied voor.
4.4
Bodem
Beleid en normstelling Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik. Onderzoek Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er is geen sprake van een functiewijziging waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Naast het vaststellen van een bestemmingsplan zijn er nog meer momenten waarop rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Dit betreft onder meer het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor milieu of het uitvoeren van grondverzet. Bij de besluiten die voor deze activiteiten nodig zijn wordt het belang van het aspect bodemkwaliteit meegewogen. Conclusie Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
25
4.5
Flora en fauna
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1. Huidige situatie In het plangebied zijn groenstroken, parken, watergangen en tuinen gelegen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Resultaten onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of de EHS. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen ontwikkelingen voorzien die een negatief effect kunnen hebben op de EHS. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.6
Bedrijven en milieuhinder
Beleid en normstelling Bij de vaststelling van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Onderzoek In het plangebied zijn op grond van de voorkomende bestemmingen geen bedrijfsactiviteiten toegelaten. Ook in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van bedrijfsactiviteiten of overige milieurelevante activiteiten die nader moeten worden beschouwd. Een uitzondering wordt gevormd door de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het hoogspanningsstation van Tennet gelegen aan de Edisonweg 1, ten oosten van het plangebied.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
26
Op het betreffende 150 kV en 380 kV schakel- en transformatorstation, met een transformatorvermogen van 1400 MVA is een richtafstand van 500 m van toepassing. Dit betreft een richtafstand vanwege het aspect geluid. Voor het aspect gevaar geldt daarnaast een richtafstand van 50 m. De richtafstand voor geluid is niet relevant omdat voor het terrein een industriële geluidzone is vastgesteld. Daarmee is in het ruimtelijk spoor en het milieuspoor zeker gesteld dat buiten de geluidzone geen geluidniveaus van meer dan 50 dB(A) (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) voorkomen. Voor meer informatie over het aspect industrielawaai zie paragraaf 4.7. De richtafstand van 50 m voor het aspect gevaar reikt niet tot in het plangebied. Conclusie Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van milieugevoelige bestemmingen, zoals wonen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7
Industrielawaai
Beleid en normstelling Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het de gezamenlijke bedrijfsactiviteiten op het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het terrein van het hoogspanningsstation Krimpen aan den IJssel in bij Koninklijk Besluit van 12 oktober 1990 een geluidzone vastgesteld. Saneringsprogramma industrielawaai Voor diverse gezoneerde bedrijventerrein zijn in het verleden saneringsprogramma's voor industrie lawaai uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone. Dat is ook het geval voor de geluidzone die behoort bij het gezoneerde terrein van hoogspanningsstation Krimpen aan den IJssel. Met de uitvoering van de saneringsoperatie zijn ter plaatse van woningen binnen de geluidzone zogenaamde Maximaal Toelaatbare Geluidbelastingen (MTG-waarden) vastgesteld. Deze MTG waarden bepalen de feitelijke geluidruimte binnen de geluidzone. De zonegrens en de MTG waarden zijn bepalend voor de toetsing van nieuwe activiteiten op het gezoneerde terrein en vormen het toetsingskader voor het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van het gezoneerde terrein. Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies Voor nieuwe geluidgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidszone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
27
Onderzoek Het plangebied is voor een klein deel gelegen binnen de industriële geluidzone EZH die is gelegen rond het 150 kV en 380 kV schakel- en transformatorstation Krimpen aan den IJssel. Het gezoneerde terrein en de zonegrens van de industriële geluidzone zijn weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Zonegrens van geluidzone industrie EZH Uit bovenstaande figuur blijkt dat de geluidzone EZH juist reikt tot in het plangebied. Binnen dat deel van het plangebied gelden de bestemmingen 'Sport', 'Groen', 'Recreatie-Dagrecreatie' en 'Verkeer'. Omdat binnen deze bestemmingen de ontwikkeling van geluidgevoelige bestemmingen niet is toegestaan vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Tevens wordt het hoogspanningsstation niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Conclusie In de omgeving van het gezoneerde De wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
28
4.8
Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm stof
toetsing van
grenswaarde
geldig
stikstofdioxide (NO2) 1)
jaargemiddelde concentratie
60 µg / m³
2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie
40 µg / m³
vanaf 2015
jaargemiddelde concentratie
40 µg / m³
vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer p.j. meer vanaf 11 juni 2011 dan 50 µg / m³
fijn stof (PM10)
1.
2)
De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2.
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
29
Besluit niet in betekenende mate (nibm) In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10. Onderzoek Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, het plan heeft daarom geen effect op de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit langs maatgevende wegen. Uit de monitoringstool blijkt dat de N210 de maatgevende weg voor luchtkwaliteit vormt. In de directe omgeving van de N210, ter hoogte van het plangebied, werd in 2011 en wordt in de prognosejaren 2015 en 2020 ruimschoots aan de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 voldaan. Deze grenswaarde wordt langs wegen nauwelijks meer overschreden in Nederland. Voor NO2 geldt dat in de directe nabijheid van wegen concentraties kunnen voorkomen die raken aan de toetsingswaarde van 40 µg/m³ die vanaf 2014 moet worden behaald. In de nabijheid van de N210 werd deze toetsingswaarde in 2011 en wordt deze in de prognosejaren 2015 en 2020 niet overschreden, de jaargemiddelde concentraties bedragen overal minder dan 35 µg/m³. Op grotere afstand van de N210 wordt eveneens aan de jaargemiddelde grenswaarden voldaan aangezien concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de afstand tot de weg groter wordt. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving, zoals industrie, is overigens in de achtergrondconcentratie verwerkt. Conclusie Ter plaatse van het plangebied wordt in 2012 en in de prognosejaren 2015 en 2020 ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.9
Externe veiligheid
Beleid en normstelling Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
30
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Inrichtingen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. Vervoer van gevaarlijke stoffen In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): uitgegaan wordt van het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie: 1.
2. 3.
het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
31
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied; het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR; de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen; de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. Onderzoek In het plangebied en directe omgeving vinden geen risicorelevante bedrijfsactiviteiten plaats. Vervoer van gevaarlijke stoffen Over de N210 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en brandbare gassen (GF3). Deze weg maakt onderdeel uit van de gemeentelijk routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit recente tellingen blijkt dat over deze weg 132 vervoersbewegingen met stofcategorie GF3 (waaronder LPG) plaatsvindt. Het vervoer van deze stof is maatgevend voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Ter hoogte van het plangebied wordt de C.G. Roosweg getypeerd als een weg buiten de bebouwde kom. Uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat voor een weg buiten de bebouwde kom geen sprake is van een PR 10-6 contour buiten de weg indien het aantal GF-3 transporten lager is dan 500 per jaar. Met behulp van de Handleiding Risicoanalyse Transport kan tevens de indicatieve hoogte van het groepsrisico worden bepaald aan de hand van de vervoersaantallen en de personendichtheid binnen het invloedsgebied. De kortste afstand tot aanwezige bebouwing bedraagt 40 m. De personendichtheid bedraagt ruim minder dan 100 pers/ha, dit aantal wordt worst-case als uitgangspunt genomen. Uit bijlage 9 bij de Handleiding blijkt dat de drempel van 10% van de ortiënterende waarde bij bovenstaande kenmerken pas wordt overschreden bij en vervoersaantal van 1550 transporten GF-3 per jaar. Omdat het aantal transporten ruim minder dan 1550 bedraagt wordt de drempel van 10% van de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet overschreden. Omdat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. In de verantwoording groepsrisico wordt ingegaan op de het effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Transport door buisleidingen In het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding gelegen. De kenmerken van deze leiding zijn weergegeven in onderstaande tabel, de ligging is weergegeven in figuur 4.3. Tabel 4.2 Kenmerken leiding Naam Aardgasleiding (W-513-02-KR)
Maximale werkdruk Gasunie 40 bar
Uitwendige diameter
Invloedsgebied PR 10-6 risicocontour GR
6,63 inch
0m
70 m
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
32
Figuur 4.3 Ligging aardgastransportleiding W-513-02-KR (bron: www.risicokaart.nl) De leiding W-513-02 vormt een verbinding tussen het hoofdroutenet en het gasdrukregel- en meetstation aan de Verbindingsweg 15 in Krimpen aan den IJssel. In verband met de vaststelling van het bestemmingsplan is voor de leiding een risicoberekening uitgevoerd met het rekenpakket CAROLA. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2. Uit de berekeningen blijkt het volgende:
De PR 10-6 contour is niet buiten de leiding gelegen zodat in de omgeving van de leiding aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan; Het invloedsgebied voor het groepsrisico is relatief klein (70 m aan weerszijden van de leiding) omdat het een leiding met een beperkte druk en diameter betreft. Binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico is nauwelijks bebouwing aanwezig zodat er sprake is van een lage personendichtheid. Dit komt tot uitdrukking in de hoogte van het groepsrisico. Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico ruim minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt.
Verantwoording Groepsrisico Effectscenario Het worst-case scenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de C.G. Roosweg bestaat uit een BLEVE met een tankwagen met brandbaar gas. Het worst-caase scenario voor het transport van aardgas door aardgastransportleiding W-513 bestaat uit een fakkelbrand als gevolg van een breuk in de leiding. De effecten die behoren bij deze effectscenario's zijn beschreven in het advies van de VRR (zie Bijlage 3). Maatregelen ter beperking van risico's De C.G. Roosweg maakt onderdeel uit van de gemeentelijke/provinciale routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor deze weg is geen vervoersplafond vastgesteld, het _______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
33
huidige vervoer leidt niet tot knelpunten ten aanzien van externe veiligheid. Dat geldt tevens voor de hogedruk aardgasleiding. Er is daarom geen reden voor het treffen van maatregelen in de zin van het beperken van het vervoer van gevaarlijke stoffen of het streven naar het beperken van de aanwezigheid van personen. Er worden in het invloedsgebied van de weg geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Maatregelen ter beperking van effecten Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor de genoemde scenario's geldt dat effecten kunnen worden beperkt indien aanwezigen tijdig worden gewaarschuwd, gebouwen tijdig kunnen worden ontruimd en de omgeving op ene juiste manier is ingericht waarmee vluchten van de bron af mogelijk is gemaakt. Er is sprake is sprake van bestaand stedelijk gebied dat voldoende mogelijkheden biedt voor ontvluchting. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de N210 (35 m vanuit de weg) of de aardgastransportleiding (15 m vanuit het hart van de leiding). Op de bouwkundige maatregelen die worden genoemd in het advies van de brandweer wordt daarom niet nader ingegaan. De uitvoering van bouwkundige maatregelen (zoals positie nooduitgangen e.d.) kan ook niet zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van de vergunningaanvraag voor eventuele nieuwe bebouwing. Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten Uit het advies van de VRR blijkt dat in het plangebied geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de bereikbaarheid van objecten waar mensen verblijven. De bluswatervoorziening voldoet aan de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Beschouwing van zelfredzaamheid Binnen het invloedsgebied van de beide onderscheiden risicobronnen is geen sprake van de aanwezigheid van groepen personen met een verminderde zelfredzaamheid zodat er geen bijzondere maatregelen nodig zijn. Binnen het invloedsgebied van de beide risicobronnen is geen sprake van de aanwezigheid van hoogbouw. De omgeving is zodanig ingericht dat ontvluchten mogelijk is. In het algemeen wordt gesteld dat de zelfredzaamheid van de aanwezige personen kan worden verhoogd door het bieden van handelingsperspectief. Voor het plangebied geldt, evenals de rest van Krimpen, dat er een dekking is van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Verder wordt invulling gegeven aan de risicocommunicatie door middel van de campagne 'goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand'. Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. De mogelijk optredende incidenten worden door de VRR ingeschaald in maatrampklasse I (fakkelbrand aardgastransportleiding) of maatrampklasse III (BLEVE-scenario N210). Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht. Conclusie Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
34
4.10 Kabels en leidingen Beleid en normstelling Het Ministerie van VROM heeft in 2008 een tweetal adviezen gepubliceerd voor het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen. Onderzoek In het plangebied is de 150 kV hoogspanningsverbinding Krimpen-Waalhaven gelegen, deze verbinding is in figuur 4.4 weergegeven. Voor deze verbinding geldt een indicatieve zone van 80 m aan weerszijden van de verbinding, gemeten vanuit de hartlijn van de verbinding. Binnen deze zone zijn geen gevoelige functies aanwezig en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Er is daarom geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de ligging van de specifieke magneetveldzone, de zone waar op 1 m boven het maaiveld een magneetveldsterkte van meer dan 0,4 microtesla kan voorkomen.
Figuur 4.4 380 kV (rood) en 150 kV( blauw) hoogspanningsverbindingen rond station Krimpen een den IJssel (bron: www.rivm.nl) Op de verbeelding is de 150 kV hoogspanningsverbinding, inclusief zakelijke rechtstrook van 27,5 m aan weerszijden van de verbinding, met een dubbelbestemming mogelijk gemaakt. In het plangebied of de directe omgeving zijn verder geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
35
In verband met de aanwezigheid van een straalpad voor telecomverbindingen in het plangebied is een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-straalpad' waarbinnen hoogtebeperkingen gelden voor nieuwe bebouwing. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het plan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
36
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
37
Hoofdstuk 5
Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1
Algemeen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij een globale wijze van bestemmen is toegepast. De bestaande situatie en recente ontwikkelingen (vergunde bouwplannen) zijn daarbij - vergelijkbaar met reeds bestaande situaties - voorzien van een passende regeling. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op deze nieuwe Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die mogelijk zijn ingevolge het vigerende bestemmingsplan en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd. Bepaalde onderdelen van de regels hebben een zekere ruimtelijke hardheid gekregen, zoals de situering van de toegelaten hoofdgebouwen binnen een aantal bestemmingen. Daarmee vindt een duidelijke afbakening plaats ten opzichte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen, waarvoor bijvoorbeeld in het geval van de bestemming 'Woongebied' kwantitatieve normen zijn opgenomen met betrekking tot de oppervlakte van erfbebouwing. Vanuit de systematiek zijn in het bestemmingsplan allereerst aaneengesloten gebieden met een bepaalde karakteristiek onderscheiden. Per bestemming is een bestemmingsregeling opgenomen bestaande uit een bestemmingsomschrijving, een aantal bouwregels en eventueel de bevoegdheden van het bevoegd gezag voor het afwijken van het bestemmingsplan dan wel het stellen van nadere eisen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
38
5.2
Opbouw regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3
De bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij, conform de landelijke standaarden, in alfabetische volgorde eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld en vervolgens de dubbelbestemmingen. Groen Hieronder vallen de openbare groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen en voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Maatschappelijk Aan de voorzieningen in het plangebied, waaronder de kerk, scholen en overige maatschappelijke voorzieningen is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. De gebruiksen bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Binnen deze bestemming zijn meerdere maatschappelijke activiteiten toegestaan. Recreatie - Dagrecreatie De gronden voor extensieve dagrecreatie zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Binnen deze bestemming is tevens bijbehorende bebouwing toegestaan. Het maximaal te bebouwen oppervlak is gemaximeerd door middel van een bebouwingspercentage in de regels. Sport De sportvelden zijn als zodanig bestemd. Onder deze bestemming vallen de gronden van de tennisvereniging en de sporthallen. De ondergeschikte horeca die plaatsvindt in de verenigingsgebouwen is als zodanig gereguleerd. Verkeer De in het plangebied aanwezige hoofdverkeerswegen/stroomwegen hebben de bestemming 'Verkeer' toebedeeld gekregen. De overige wegen en erven met een verblijfsfunctie zijn opgenomen in de omliggende bestemming. Binnen deze bestemmingen is ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Deze bestemmingen richten zich op een groot deel van het openbaar gebied.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
39
De bestemmingen zijn globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat het bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept. Water - 1 Binnen deze bestemming zijn de watergangen opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, zijn toegestaan. Woongebied De globale bestemming 'Woongebied' gaat verder dan alleen een aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. De aanwezige hoofdgebouwen worden in de vorm van bouwvlakken aangegeven. De omvang van erven en tuinen is niet gedetailleerd op de verbeelding aangegeven. Binnen de bestemming 'Woongebied' mag het aantal woningen niet worden vermeerderd. Ter voorkoming van misverstanden is de bepaling opgenomen dat uitbreiding van hoofdgebouwen niet mag leiden tot een vermeerdering van het aantal woningen. Aan de inrichting van het openbare gebied (wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen) is geen gedetailleerde invulling gegeven. Gewijzigde herinrichting blijft op die manier mogelijk. Bed & Breakfast In de regels is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, onder voorwaarden, een Bed & Breakfast voorziening toe te staan. Aanvullend aan deze voorwaarden is ook een exploitatievergunning op grond van de APV nodig en een gebruiksmelding via het omgevingsloket in verband met brandveiligheid. Voor de voorziening is tevens een melding noodzakelijk in het kader van het Activiteitenbesluit. Leiding - Gas (dubbelbestemming) Ter bescherming van diverse aardgastransportleidingen in het bestemmingsplangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Bouwen in deze zone is pas toegestaan na een vergunning van burgemeester en wethouders. Er kan dan een toets plaatsvinden of het bouwwerk zich verenigt met de belangen van de betreffende leiding. Ook voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in deze zone is een vergunning van burgemeester en wethouders noodzakelijk (aanlegvergunning). Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) Ter bescherming van de hoogspanningsverbinding in het bestemmingsplangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Bouwen in deze zone is pas toegestaan na een vergunning van burgemeester en wethouders. Er kan dan een toets plaatsvinden of het bouwwerk zich verenigt met de belangen van de betreffende leiding. Ook voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in deze zone is een vergunning van burgemeester en wethouders noodzakelijk (aanlegvergunning).
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
40
Leiding - Riool (dubbelbestemming) Ter bescherming van de aanwezige rioolleiding in het bestemmingsplangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Bouwen in deze zone is pas toegestaan na een vergunning van burgemeester en wethouders. Er kan dan een toets plaatsvinden of het bouwwerk zich verenigt met de belangen van de betreffende leiding. Ook voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in deze zone is een vergunning van burgemeester en wethouders noodzakelijk (aanlegvergunning). Waarde - Archeologie (dubbelbestemmingen) De gebieden van de archeologische beleidskaart zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Alle zes typen gebieden komen voor in het plangebied Kortland. Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ worden er aanvullende eisen gesteld aan het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken die de archeologische waarden zouden kunnen verstoren. Afhankelijk van het gebied moet voor werkzaamheden vanaf een bepaalde oppervlakte of bepaalde diepte een archeologisch rapport worden overlegd.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
41
Hoofdstuk 6
6.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in werken of werkzaamheden. Er is sprake van een consoliderend plan waarbinnen hooguit door particulier initiatief wijzigingen in de bebouwing kunnen ontstaan binnen de bestaande juridisch-planologische kaders. Er wordt geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van de inspraakprocedure, op grond van de gemeentelijke inspraakverordening, heeft het voorontwerpbestemmingsplan Lansingh-Zuid met ingang van donderdag 25 oktober 2012 tot en met woensdag 5 december 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen inspraakreacties ontvangen. Tevens is het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. Van drie instanties is een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen. In Bijlage 4 worden deze reacties weergegeven en waar nodig van een antwoord voorzien.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
42
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlagen bij de toelichting
44
Bijlage 1
Bureauonderzoek flora en fauna
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Ecologie In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Huidige situatie Het plangebied bestaat uit de woonwijk Lansingh Zuid. In het plangebied zijn groenstroken, parken, watergangen en tuinen gelegen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Toetsingskader Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt. Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
-
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
-
er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de ‘aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de EHS.
Figuur 1: Beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland) Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Vaatplanten De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. Vogels In de parken, plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Zoogdieren Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Amfibieën Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaarder beschermde soorten zijn hier gezien de voorkomende biotopen niet te verwachten. Vissen De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel 1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel 1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime Nader onderzoek nodig Vrijstellingsrege- tabel 1 ling Ffw
grote kaardenbol, brede wespenorchis, nee zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
Ontheffingsregeling Ffw
tabel 2 tabel 3
vogels
kleine modderkruiper
Ja, bij ontwikkelingen
bijlage 1 AMvB
geen
Ja, bij ontwikkelingen
bijlage IV HR
alle vleermuizen
cat. 1 t/m 4
gierzwaluw en huismus
Ja, bij ontwikkelingen Ja, bij ontwikkelingen
Toetsing en conclusie Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De Hollandsche IJssel maakt deel uit van de EHS. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen ontwikkelingen voorzien die een negatief effect kunnen hebben op de EHS. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Hieronder is aangeven waarmee bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
-
Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
-
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
-
In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.
45
Bijlage 2 Risicoberekening aardgastransportleiding W-513-02
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
Krimpen aan den IJssel Kwantitatieve Risicoanalyse aardgasleiding W-513-02
projectnummer:
datum:
054200.16575.00
21-03-2012
opdrachtleider:
S. Lamkadmi Auteur:
R.008/04
S. verhagen
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
2
Adviesbureau RBOI Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.r Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.
Samenvatting In het voorliggende rapport zijn de resultaten weergegeven van een plaatsgebonden risicoberekening en een groepsrisicoberekening voor de hogedrukaardgasleiding W-513-02 die onderdeel uitmaakt van het Gasnetwerk van de N.V. Nederlandse Gasunie. De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenpakket CAROLA. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de actualisatie van bestemmingsplannen. Met de plannen worden geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt in het invloedsgebied van de leiding. Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. Voor de leiding is een groepsrisico berekend van minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Het groepsrisico neemt niet toe als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan.
4
Inhoud Samenvatting ............................................................................................................. 1 1 Inleiding ................................................................................................................. 5 2 Toetsingskader ........................................................................................................ 6 2.1 Plaatsgeboden risico .......................................................................................... 6 2.2 Groepsrisico ..................................................................................................... 6 3 Invoergegevens ....................................................................................................... 7 3.1 Relevante leidingen ........................................................................................... 7 3.2 Populatie.......................................................................................................... 6 4 Plaatsgebonden risico ............................................................................................... 9 5 Groepsrisico ............................................................................................................ 9 5.1 Groepsrisicoscreening ........................................................................................ 9 5.2 Groepsrisico voor W-513-02 ............................................................................... 9 6 Conclusie ...............................................................................................................11 7 Referenties .............................................................................................................12 Bijlage 1 Populatiegegevens ........................................................................................13
Pagina 4 van 16
5
1 Inleiding De risicostudie in dit rapport is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyses aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen [1, 2, 3, 4]. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA. CAROLA is een software pakket dat in opdracht van de Nederlandse overheid is ontwikkeld, specifiek ter bepaling van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen.
Pagina 5 van 16
6
2 Toetsingskader 2.1 Plaatsgeboden risico Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon onbeschermd en onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) op dezelfde plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met een potentieel gevaarlijke bron (in dit geval een hogedruk aardgasleiding). Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door middel van contouren op een kaart. Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als richtwaarde. 2.2 Groepsrisico Het groepsrisico voor buisleidingen is gedefinieerd als de frequentie per jaar, per kilometer leiding, dat een groep van tenminste tien personen komt te overlijden als gevolg van een ongeval met die buisleiding, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een FN-curve, een dubbel logaritmische grafiek waarbij op de horizontale as het aantal doden (N) wordt weergegeven en op de verticale as de cumulatieve frequentie (F) van tenminste N doden. Een dergelijke grafiek is weergegeven in figuur 2.1. De rode lijn geeft de oriëntatiewaarde weer.
Figuur 2.1 FN-Curve Het groepsrisico is voorzien van een oriëntatiewaarde. Als oriëntatiewaarde geldt: -
10-4 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
-
10-8 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers; Enzovoort (een lijn door deze punten bepaald de norm).
Daarnaast geldt een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. Een verantwoording van het GR is niet opgenomen in dit rapport. Een dergelijke verantwoording dient namelijk opgenomen te worden in de toelichting van de bestemmingsplannen.
Pagina 6 van 16
7
3 Invoergegevens De risicoberekeningen die in dit rapport zijn beschreven zijn uitgevoerd met CAROLA versie 1.0.0.51. De gehanteerde parameterfile heeft versienummer 1.2 en is op 19-03-2012 door de N.V. Nederlandse Gasunie aangeleverd. De berekeningen zijn uitgevoerd op 21-03-2012. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de meteorologische gegevens van het weerstation Rotterdam. 3.1 Relevante leidingen In figuur 3.1 is de ligging van de hogedruk aardgastransportleiding in de gemeente Krimpen aan den IJssel weergegeven. De kenmerken van de leiding zijn in tabel 3.1 te vinden.
Figuur 3.1 Ligging leiding W-513-02 Tabel 3.1 Leidinggegevens Eigenaar
Leidingnaam
Diameter [mm]
Druk [bar]
Datum aanleveren gegevens
N.V. Nederlandse
W-513-02
168.30
40.00
19-03-2012
Gasunie Voor de leiding zijn geen risicomitigerende maatregelen meegenomen in de bijbehorende risicoberekeningen. In plaats daarvan is gerekend met de leidinggegevens zoals aangeleverd door de Nederlandse Gasunie. 3.2 Populatie Voor de bepaling van het groepsrisico is het van belang dat de populatie rondom de aardgastransportleiding wordt geïnventariseerd. Hiervoor zijn twee afstanden van belang. Ten eerste dient binnen het plangebied (in dit geval de wijk Kortland in Krimpen aan den IJssel) de populatie binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico te worden geïnventariseerd. Ten tweede dient ook een deel van de populatie die zich binnen het invloedsgebied maar buiten het plangebied bevindt, mee te worden genomen in de risicoberekening.
Pagina 7 van 16
8
Het gaat hier om de populatie die zich binnen een afstand van ‘één kilometer plus twee maal de afstand van het invloedsgebied bevindt. Het gebied waarbinnen de populatie moet worden geïnventariseerd is schematisch weergegeven in figuur 3.2. Een overzicht van de ingevoerde populatiegegevens is te vinden in bijlage 1. Bij het bepalen van de populatie is aangesloten bij de systematiek uit de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (destijds ministerie van VROM) [zie referentie 6].
Figuur 3.2 Gebied waarbinnen populatie moet worden geïnventariseerd.
Pagina 8 van 16
9
4 Plaatsgebonden risico Voor de in de voorgaande hoofdstukken genoemde leiding is het plaatsgebonden risico berekend. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als iso-risicocontouren op een achtergrondkaart. Deze risicocontouren zijn weergegeven in figuur 4.1. Uit dit figuur blijkt dat voor deze leiding de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding ligt.
1E-6 1E-7 1E-8 Figuur 4.1 Plaatsgebonden risico voor W-513-02 van N.V. Nederlandse Gasunie
Pagina 9 van 16
10
5 Groepsrisico 5.1 Groepsrisicoscreening Het groepsrisico rond een leiding wordt uitgedrukt met een overschrijdingsfactor. De overschrijdingsfactor is de verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde (zie ook figuur 2.1). Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan 1 geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Het groepsrisico is dus kleiner dan de oriëntatiewaarde. Bij een waarde van 1 zal de FN-curve de oriëntatiewaarde raken en is sprake van een groepsrisico dat gelijk is aan de oriëntatiewaarde. Bij een waarde groter dan 1 wordt de oriëntatiewaarde overschreden, het groepsrisico bedraagt meer dan de oriëntatiewaarde. Om in één oogopslag een indruk te krijgen van het groepsrisico wordt het groepsrisico gescreend alvorens voor specifieke segmenten FN-curves te visualiseren. Voor elk van de leidingen wordt per kilometer buisleiding met het hoogste groepsrisico de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico weergegeven. Deze is berekend door rondom elk punt op de leiding één kilometer segment te kiezen dat gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding is een FN-curve berekend en voor deze FN-curve is de overschrijdingsfactor berekend. De FN-curve in dit rapport geeft het groepsrisico weer voor het kilometersegment met het hoogste groepsrisico. In onderstaande paragraaf wordt voor de leiding de screening van het groepsrisico plus bijbehorende FN-curve weergegeven. Tevens wordt per leiding het kilometervak leiding gevisualiseerd (in groen) waarvoor de maximale overschrijdingsfactor wordt gevonden. 5.2 Groepsrisico voor W-513-02 Het groepsrisico voor deze leiding neemt niet toe als gevolg van de vaststelling van de consoliderende bestemmingsplannen. Het groepsrisico in de huidige situatie en na vaststelling zijn dus aan elkaar gelijk. Het resultaat van de groepsrisicoscreening voor deze leiding is te vinden in figuur 5.1.
Figuur 5.1 Groepsrisico screening voor W-513-02 van N.V. Nederlandse Gasunie De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding wordt gevonden bij 11 slachtoffers en een frequentie van 6.74E-008. De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 8.161E-004 en correspondeert met die kilometer leiding die gekarakteriseerd wordt door stationing 1020.00 en stationing 2020.00. Voor deze kilometer leiding is ook de FN-curve opgenomen. De betreffende kilometer leiding is gevisualiseerd in figuur 5.3
Pagina 10 van 16
11
Figuur 5.2 Kilometer leiding (in groen) behorende bij de maximale overschrijding van de FN-curve voor W-513-02 van N.V. Nederlandse Gasunie
Figuur 5.3 FN curve voor W-513-02 van N.V. Nederlandse Gasunie voor de kilometer tussen stationing 1020.00 en stationing 2020.00
Pagina 11 van 16
12
6 Conclusie De PR 10-6-risicocontour van de leiding ligt niet buiten de leiding. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van de bestemmingsplannen. Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico voor de leidingen niet toeneemt als gevolg van de vaststelling van de bestemmingsplannen. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is het groepsrisico vele malen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de leiding in de gemeente Krimpen aan den IJssel vormt geen belemmering voor de vaststelling van de bestemmingsplannen.
Pagina 12 van 16
13
7 Referenties [1]
Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Brief 390/06 CEV Lah/pbz-1191. 6 november 2006.
[2]
Risicomethodiek aardgastransportleidingen. Ministerie van VROM. Brief 2006.334302. 7 december 2006.
[3]
Laheij GMH, Vliet AAC van, Kooi ES. Achtergronden bij de vervanging van zoneringafstanden hogedruk aardgastransportleidingen van de N.V. Nederlandse Gasunie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. RIVM-rapport 620121001/2008. 2008.
[4]
M. Gielisse, M.T. Dröge, G.R. Kuik. Risicoanalyse aardgastransportleidingen. N.V. Nederlandse Gasunie. DEI 2008.R.0939. 2008.
[5]
Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen. Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen. Ministerie van VROM, 26-10-2010.
[6]
Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Ministerie van VROM, Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties, Interprovinciaal Overleg. Verzie 1.0, november 2007.
Pagina 13 van 16
14
Bijlage 1 Populatiegegevens Om een groepsrisicoberekening te kunnen uitvoeren is de populatie rondom de hogedruk aardgastransportleidingen geïnventariseerd. In onderstaande figuur zijn de vlakken waarbinnen de populatie is geïnventariseerd, weergegeven. Het aantal personen/de personendichtheid is te vinden in de tabel B.2. Figuur B.1 Bevolking meegenomen in de risicoberekeningen
Populatietype
Polygoonpunten
Populatiepolygoon
Wonen Werken Evenement
Tabel B.1 Relevante kengetallen Functie
Personendichtheid
Wonen
2,4 personen per woning (afgerond naar 3)
Industrie, bedrijvigheid
100 werknemers per hectare
Kantoren
1
werknemer
per
30
m2
bruto
vloeroppervlak Glastuinbouw
20 personen per hectare
Recreatiegebied
60-200 personen per hectare
Pagina 14 van 16
15
Tabel B.2 Populatiepolygonen Label
Type
Aantal
Wonen Verona
Wonen
17.0
Dichtheid
Percentage Personen
Vervangmodus Toevoegen Nieuwe Populatie
Wonen Treviso
Wonen
12.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Bedrijf Treviso
Werken
100.0
Bedrijf CG Roosweg
Werken
100.0
Wonen
Wonen
Toevoegen Nieuwe Populatie
60.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Toevoegen Nieuwe
Verbindingsweg
Populatie
Sport
Wonen
Wonen Van Eijcklaan
Wonen
100.0 36.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Toevoegen Nieuwe Populatie
Maatschappelijk
Wonen
Wonen Lansing
Wonen
100.0 39.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Toevoegen Nieuwe Populatie
Wonen Lansing
Wonen
27.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Wonen Lansing
Wonen
22.0
Toevoegen Nieuwe
Wonen Lansing
Wonen
6.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Wonen
Wonen
94.0
Toevoegen Nieuwe
Populatie
Lansing/Ratelaar
Populatie
Bedrijf Trendweg
Werken
100.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Bedrijf Ouverturelaan
Werken
100.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Bedrijf Ouverturelaan
Werken
Wonen Hofje van
Wonen
100.0 94.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Toevoegen Nieuwe
Oorschot
Populatie
Werken Vijverlaan
Werken
100.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Werken Langeland
Werken
100.0
Toevoegen Nieuwe
Werken Hoge Vijver
Werken
100.0
Wonen Populierlaan
Wonen
Populatie
46.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Toevoegen Nieuwe Populatie
Sport
Wonen
100.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Pagina 15 van 16
16
Wonen
Wonen
10.0
Toevoegen Nieuwe Populatie
Moestuinen
Wonen
100.0
Moestuin
Wonen
100.0
Toevoegen Nieuwe Populatie Toevoegen Nieuwe Populatie
Pagina 16 van 16
46
Bijlage 3 Advies Rotterdam-Rijnmond
Veiligheidsregio
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
47
Bijlage 4
Nota inspraak en overleg
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
48
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Krimpen aan den IJssel Lansingh Zuid
nota inspraak en overleg
projectnummer:
datum:
0542.16575.00
14-01-2013
opdrachtleider:
mr. S. Lamkadmi
Inhoud 1. Inspraak en overleg 1.1. 1.2.
Inleiding Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
blz. 2 2 25
124.13075.00
4
Inhoud
1. Inspraak en overleg
4
1.1. Inleiding In het kader van de inspraakprocedure, op grond van de gemeentelijke inspraakverordening, heeft het voorontwerpbestemmingsplan Lansingh Zuid met ingang van donderdag 25 oktober 2012 tot en met woensdag 5 december 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen inspraakreacties ontvangen. Tevens is het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. Van drie instanties is een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen. In paragraaf 1.2 worden deze reacties weergegeven en waar nodig van een antwoord voorzien.
1.2. Overlegreacties Volgnummer 1: DCMR Milieudienst Rijnmond Samenvatting: De DCMR geeft in een overlegreactie voorontwerpbestemmingsplan:
onderstaande
opmerkingen
op
het
Externe veiligheid Buisleiding De inventarisatie van de populatie ten behoeve van de groepsrisicoberekening lijkt niet volledig, aangezien de populatie tot op ten minste 70 m afstand van de buisleiding moet worden berekend. In een figuur heeft DCMR weergegeven waar de populatie ook had moeten worden geïnventariseerd. In paragraaf 4.9 (externe veiligheid) wordt geen melding gemaakt van de wettelijk verplichte ‘belemmeringenstrook’ volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de regeling externe veiligheid buisleidingen. DCMR geeft aan dat volgens de regeling deze buisleiding W513 een belemmeringenstrook heeft van 4 meter aan weerszijden (gemeten vanuit hart van de leiding). De DCMR adviseert om toe te lichten dat de bestemming ‘Leiding – Gas’ overeenkomt met de wettelijk verplichte ‘belemmeringenstrook’. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg In paragraaf 4.9 wordt een invloedsgebied van 325 meter genoemd aan weerszijden van de weg. Ook wordt verwezen naar de drempelwaarde van 500 in verband met het groepsrisico. Het is de DCMR niet duidelijk waar deze drempelwaarde van 500 op gebaseerd is. DCMR geeft aan dat op basis van de circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen vanaf november 2011 de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) dient te worden toegepast. Deze hanteert een invloedsgebied van 355 meter van GF3 transporten. Ook hanteert het HART vuistregels voor groepsrisico bij lage vervoersaantallen. DCMR geeft aan dat deze hier gebruikt moet worden.
124.13075.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
5
Inhoud
Verantwoording groepsrisico In afwijking van hetgeen in de toelichting is benoemd ten aanzien van de noodzaak tot groepsrisicoverantwoording, vermeldt DCMR dat het enkel noodzakelijk is aandacht te besteden aan zelfredzaamheid en rampenbestrijding, vanwege het consoliderende karakter van het plan. Verder adviseert DCMR de VRR in een vroeg stadium te betrekken, zodat hun advies in het voorontwerpbestemmingsplan kan worden verwerkt. Conclusie De reactie sluit af met de conclusie dat de opmerkingen ten aanzien van de populatieinventarisatie en het gebruik van de vuistregels niet zullen leiden tot een aanzienlijk hoger groepsrisico en om die reden verder niet van invloed zullen zijn op de afwegingen. Reactie: Externe veiligheid Buisleiding In de risicoberekening die is uitgevoerd voor de hogedruk aardgasleiding W 513-02 is binnen het invloedsgebied van 70 m de aanwezige bebouwing geïnventariseerd en ingevoerd in het rekenprogramma. Mede als gevolg van het rekenprogramma CAROLA zelf, is de inventarisatie niet tot op de meter nauwkeurig. Op de door DCMR aangewezen locatie is daardoor een tiental woningen inderdaad niet in de berekening meegenomen. Zoals DCMR zelf aangeeft is het toevoegen van deze woningen niet van invloed op het berekende groepsrisico en ook niet op de conclusies uit het bestemmingsplan. Omdat het leidingbestand inmiddels ouder is dan 6 maanden kan de rapportage niet worden aangepast zonder een geheel nieuwe berekening uit te voeren. Dat voert voor het consoliderende bestemmingsplan te ver. De bijlage wordt daarom niet aangepast. Paragraaf 4.9 zal worden aangevuld met een zinsnede over de belemmeringenstrook. Overigens zijn in de juridische planbeschrijving reeds enkele woorden aan deze belemmeringenstrook geweid. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg De gehanteerde begrenzing voor het invloedsgebied voor het vervoer van GF-3 gassen over de weg en de hoogte van het groepsrisico is overgenomen uit de notitie met basismilieuinformatie die is aangeleverd door DCMR (25-01-2012). In de notitie is het groepsrisico indicatief bepaald aan de hand van de vuistregels uit de CPR 18 richtlijn. De begrenzing van het invloedsgebied wordt gewijzigd en aangepast aan de afstand van 355 m zoals genoemd in de bijlagen bij de handleiding Risicoanalyse Transport (HART). Tevens worden de vuistregels voor het bepalen van het groepsrisico uit deze handleiding toegepast. Verantwoording groepsrisico Op grond van het Bevb is een verantwoording van het groepsrisico verplicht. Uit het toetsingskader voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen kan worden afgeleid dat het in dit geval gaat om een beperkte verantwoording waarin inderdaad enkel aandacht zal zijn voor de aspecten zelfredzaamheid en rampenbestrijding. De VRR vormt een overlegpartner en is daarom in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan geraadpleegd. Het VRR-advies wordt in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Actie: Paragraaf 4.9 aanvullen met zinsnede over belemmeringenstrook, afstand voor het invloedsgebied en vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transportroutes toepassen op
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
124.13075.00
6
Inhoud
het vervoer van gevaarlijke stoffen verantwoording van het groepsrisico.
over
de
weg,
VRR-advies
verwerken
in
de
Volgnummer 2: Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) Samenvatting: De afdeling Risicobeheersing van de VRR heeft in het kader van het vooroverleg in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit uitgebreide advies dient te worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Reactie: Het advies van de VRR wordt als bijlage bij de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Het advies wordt verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico die wordt opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. De maatregelen die worden voorgesteld betreffen maatregelen van uitvoerende aard, deze kunnen niet in het bestemmingsplan worden verankerd. Wel zullen de benoemde maatregelen in overweging worden genomen ter verbetering van de veiligheidssituatie in het plangebied. Actie: Het VRR-advies wordt verwerkt in toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. Volgnummer 3: Gasunie Samenvatting: De Gasunie heeft geen opmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan. Reactie: Deze overlegreactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
124.13075.00
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
regels
49
Regels Hoofdstuk 1
Inleidende regels
51
Artikel 1
Begrippen
51
Artikel 2
Wijze van meten
56
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
57
Artikel 3
Groen
57
Artikel 4
Maatschappelijk
58
Artikel 5
Recreatie - Dagrecreatie
59
Artikel 6
Sport
60
Artikel 7
Verkeer
62
Artikel 8
Water - 1
63
Artikel 9
Woongebied
64
Artikel 10
Leiding - Gas
68
Artikel 11
Leiding - Hoogspanningsverbinding
69
Artikel 12
Leiding - Riool
71
Artikel 13
Waarde - Archeologie 1
73
Artikel 14
Waarde - Archeologie 4
75
Hoofdstuk 3
Algemene regels
77
Artikel 15
Antidubbeltelregel
77
Artikel 16
Algemene bouwregels
77
Artikel 17
Algemene gebruiksregels
79
Artikel 18
Algemene afwijkingsregels
80
Artikel 19
Algemene aanduidingsregels
80
Artikel 20
Algemene wijzigingsregels
81
Artikel 21
Overige regels
81
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
83
Artikel 22
Overgangsrecht
83
Artikel 23
Slotregel
83
Bijlagen Bijlage 1
Verkeersstructuur
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
50
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
51
Hoofdstuk 1
Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het bestemmingsplan Lansingh-Zuid van de gemeente Krimpen aan den IJssel. 1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in NL.IMRO.0542.BPKLLansingzuid-on01 met de bijbehorende regels. 1.3
het
GML-bestand
aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende al dan niet aangebouwde bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij detailhandel en horeca is uitgesloten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Beroepen die hieronder vallen zijn onder meer: beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals een (tand)arts, notaris, advocaat, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, kapper, architect, accountant, geestelijk verzorger en dierenarts. 1.4
aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.5
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.6
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.7
antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
52
1.8
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.9
bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke. 1.10
bedrijfswoning/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is. 1.11
Bed & Breakfast
Een B&B voorziening is een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt. De voorziening maakt deel uit van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen, op hetzelfde perceel en wordt gerund door de eigenaar/bewoner van het betreffende perceel. Onder een B&B voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. 1.12 bestaande situatie (bebouwing en gebruik) bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning; het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen. 1.13
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.14
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.15
Bevi-inrichting:
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen; 1.16
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.17
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.18
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
53
1.19
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder. 1.20
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.21
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel. 1.22
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.23
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.24
dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw. 1.25
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.26
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé. 1.27
extensieve dagrecreatie
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen, fietsen of paardrijden, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid. 1.28
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.29
gestapelde woning
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen. 1.30
halfvrijstaande woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
54
1.31
hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied. 1.32
hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. 1.33
horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.34
kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. 1.35
maatschappelijke voorzieningen
maatschappelijke voorzieningen zoals sportvoorzieningen, educatieve, religieuze, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. 1.36
onderdoorgang
een weg of watergang die onder een gebouw doorgaat. 1.37 peil a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk; b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven. 1.38
perifere detailhandel
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden). 1.39
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
55
1.40
uitbouw
een aangebouwd gebouw dat in functioneel opzicht een onlosmakelijk onderdeel van het hoofdgebouw vormt. 1.41
verkoopvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank. 1.42
vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond. 1.43
voorgevel
de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar een weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw. 1.44
voorgevelrooilijn
een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft. 1.45
vrijstaande woning
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw. 1.46
webwinkel aan huis
internetwinkel vanuit huis. 1.47
Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. 1.48
woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
56
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2
bebouwingspercentage
het deel van het aanduidingsvlak uitgedrukt in procenten dat gebouwd mag worden. 2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie. 2.4
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5
breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren. 2.6
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.7
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.8
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
57
Hoofdstuk 2
Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h.
groenvoorzieningen; park; wegen, verkeers- en parkeervoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; fiets- en/of voetpaden; speelvoorzieningen; ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage; nutsvoorzieningen.
3.2 3.2.1
Bouwregels Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a. b.
de oppervlakte van bovengrondse gebouwen mag niet meer dan 15 m2 bedragen; de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van: 1. maximaal 12 m voor palen en masten; 2. maximaal 5 m voor speelvoorzieningen; 3. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
58
Artikel 4 4.1
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b.
maatschappelijke voorzieningen, zoals bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en wegen.
4.2 4.2.1
Bouwregels Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a. b.
gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
4.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van: 1. maximaal 1 m voor terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel; 2. maximaal 2 m voor overige terrein- en erfafscheidingen; 3. maximaal 7 m voor palen en masten; 4. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan: a.
b. c.
de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met: 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken; 2. de bezonning en de lichttoetreding; 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel; 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving; 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden; de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen; de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
4.4 4.4.1
Afwijken van de bouwregels Afwijken van de maximale bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder b voor een bouwhoogte tot ten hoogste 12 m voor het schoolgebouw (adres/perceel Ouverturelaan 105).
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
59
Artikel 5 5.1
Recreatie - Dagrecreatie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
extensieve dagrecreatie; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en wegen.
5.2 5.2.1
Bouwregels Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van: 1. maximaal 1 m voor terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel; 2. maximaal 2 m voor overige terrein- en erfafscheidingen; 3. maximaal 7 m voor palen en masten; 4. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
60
Artikel 6 6.1
Sport
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
sport- en spelactiviteiten als ook ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen; maatschappelijke voorzieningen; ter plaatse van de aanduiding 'horeca'; tevens horeca tot categorie 2 van de Staat van Horecavoorzieningen; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, erven, terreinen en wegen.
6.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1 Gebouwen a. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 7 m; c. de goothoogte van een tribune bedraagt ten hoogste 6 m; d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 12 m. 6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 16 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m. 6.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan: a.
b. c.
de situering van de gebouwen ten opzichte van gevels van gebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met: 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken; 2. de bezonning en de lichttoetreding; 3. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel; 4. het waarborgen van de verkeersveiligheid en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving; 5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van de nabijgelegen gronden; de aansluiting aan structurele groenelementen en/of hoofdontsluitingswegen; de dakvorm en dakhelling van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving.
6.4 6.4.1
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a voor de bouw van lichtmasten tot een maximale hoogte van 25 m, mits het woonen leefmilieu daardoor niet in onevenredige mate wordt aangetast.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
61
6.4.2 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder b voor de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een maximale hoogte van 10 m, mits het woon- en leefmilieu daardoor niet in onevenredige mate wordt aangetast.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
62
Artikel 7 7.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
7.2
wegen, opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water, bruggen en duikers. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
63
Artikel 8 8.1
Water - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. 8.2
water ten behoeve van de waterhuishouding; verkeer te water; bruggen en duikers; steigers en vlonders; ondergeschikt groen. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b. c.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 5 m; de totale oppervlakte van een steiger of een vlonder bedraagt niet meer dan 10 m2.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
64
Artikel 9 9.1
Woongebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f.
9.2
het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit; ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond; ter plaatse van de aanduiding 'garages': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van woningen; ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': tevens gestapelde woningen; ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': tevens een parkeergarage; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, groen en wegen. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 9.2.1 Hoofdgebouwen a. per bestemmingsvlak mogen niet meer hoofdgebouwen worden gerealiseerd, dan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel het aantal dat op grond van de vigerende (uitwerkings)plannen mogelijk is; b. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m, tenzij anders is aangeduid; d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m meer dan de toegestane goothoogte, tenzij anders is aangeduid. De bouwhoogte van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken die zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' bedraagt maximaal 6 m; e. indien uitsluitend een bouwhoogte is opgenomen geldt deze tevens als maximaal toegestane goothoogte. In deze gevallen dient het gebouw plat te worden afgedekt; f. de voorgevels van hoofdgebouwen dienen evenwijdig aan en in de voorgevelrooijlijn te worden gebouwd; g. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan. 9.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. ten behoeve van geringe uitbreidingen aan het hoofdgebouw, mag de voorgevelrooilijn met ten hoogste 1 m worden overschreden; b. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) van het hoofdgebouw gebouwd; d. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 m2; e. tenminste 25 m2 van het bouwperceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven; f. de oppervlakte van plantenkasjes en/of volières bedraagt in totaal ten hoogste 20 m2; g. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'garages' bedraagt ten hoogste 4 m; h. indien de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet plat worden afgedekt, dan dient de helling van dakvorm en dakhelling overeen te komen met de dakhelling en dakvorm van het hoofdgebouw.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
65
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 m of minder van openbaar toegankelijk gebied, bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m; d. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogte 7 m; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 9.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan: a.
b.
c.
d.
e.
f.
9.4
de situering van de voorgevel van hoofdgebouwen, met dien verstande, dat in verband met de versterking van de ontsluitingsstructuur van het plangebied en/of de sociale veiligheid geëist kan worden, dat de voorzijde van hoofdgebouwen aan de hoofdontsluitingswegen of hoofdgroenstructuur worden gebouwd; de situering van hoofdgebouwen tot een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken op het aangrenzende bouwperceel, het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende perceel en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 3 m geëist kan worden; de situering van de zijgevel en de achtergevel van hoofdgebouwen ten opzichte van gevels van hoofdgebouwen op aangrenzende percelen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving, met dien verstande, dat ten hoogste een afstand van 10 m geëist kan worden; de situering en het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken; de afmeting van de bebouwing en situering, voor zover niet hierboven genoemd, indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving; de dakvorm en dakhelling van hoofdgebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en de bebouwingskarakteristiek van de omgeving. Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a.
b.
lid 9.2 voor een ander beloop van voorgevelrooilijnen, mits uit ingekomen omgevingsvergunningaanvragen blijkt dat een andere verkaveling gewenst is en door de gewijzigde ligging van de voorgevelrooilijnen de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet in onevenredige mate worden aangetast; lid 9.2.1 voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels: 1. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m; 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 14 m; 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel; 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
66
c.
d.
e.
f.
g.
het bepaalde onder b geldt niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'. hier kan worden afgeweken van lid 9.2.1, met dien verstande dat: 1. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 m; 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel; 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen; lid 9.2.1 onder f voor het overschrijden van de voorgevelrooilijnen door een hoofdgebouw met ten hoogste 6 m, onder de volgende voorwaarden: 1. de afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing voor bouwpercelen grenzend aan 'groen', 'water' en wegen zoals opgenomen in Bijlage 1; 2. de afstand van de overschrijding tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens dient tenminste 1 m te bedragen; 3. bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een overschrijding van de voorgevelrooilijn bij een woning in de richting van een weg dient een profiel van ten minste 10 m vrij te blijven tussen de gevels van de gebouwen (inclusief de weg); lid 9.2.3 onder b een erfafscheiding van ten hoogste 2 m bij hoofdgebouwen, grenzend aan twee wegen, voor één erfscheiding. De afwijking mag slechts verleend worden tot 1 m voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast. het bepaalde in lid 9.2.2 onder d voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtname van de volgende regels: 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de voornoemde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m2; 2. ten minste 75 m2 van het bouwperceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven; 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen. het bepaalde in lid 9.2.2 onder h voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen.
9.5 Specifieke gebruiksregels a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan; b. een aan huis gebonden beroep, zoals omschreven in lid 1.3 is toegestaan met inachtneming van de volgende regels: 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen; 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan; 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan; 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel; 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden; c. webwinkels aan huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels: 1. de webwinkel aan huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
67
2.
er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen; 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden; 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden; 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m2, waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden / in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend; 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan; 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan; 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel; 9. de activitieten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden. 9.6 9.6.1
Afwijken van de gebruiksregels Afwijlken ten behoeve van mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.5 onder a, waarbij wordt toegestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat: a. b. c.
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg; er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven; de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 50 m2.
9.6.2
Afwijken ten behoeve van Bed & Breakfast voorziening
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van een Bed & Breakfast voorziening, met dien verstande dat: a. b. c. d. e. f. g. h.
parkeren op eigen terrein plaatsvindt en er geen nadelige effecten op de verkeersafwikkeling plaatsvinden; er een nachtregister wordt bijgehouden; de oppervlakte van de Bed & Breakfast ten hoogste 50 m2 bedraagt; er geen keukenfaciliteiten zijn toegestaan; het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven worden niet onevenredig aangetast; de Bed & Breakfast aan maximaal 5 personen aangeboden mag worden; ter voorkoming van permanente bewoning een maximum verblijfsduur van zeven dagen per verblijf wordt gehanteerd; het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning of bijgebouw worden gehandhaafd.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
68
Artikel 10 10.1
Leiding - Gas
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een aardgasleiding. 10.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 10.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels: a.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
10.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits uit advies van de leidingbeheerder van de gasleiding blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de gasleiding. 10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 10.4.1 Werken en werkzaamheden Op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren: a. b. c. d. e. f. g.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen; het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven en ophogen van gronden; het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen; diepploegen; het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
10.4.2 uitzondering Het in lid 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden: a. b. c.
die het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen; die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt; mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
10.4.3 Voorwaarden De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4.1 zijn slecht toelaatbaar, indien uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de gasleiding.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
69
Artikel 11 11.1
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de (bescherming van) bovengrondse hoogspanningsverbindingen. 11.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 11.1 bedoelde gronden - behoudens de bestaande bebouwing - slechts hoogspanningsmasten mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 50 m. 11.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits: a.
uit advies van de beheerder van de hoogspanningsverbindingen blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de hoogspanningsverbindingen.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 11.4.1 Werken en werkzaamheden Op of in de in lid 11.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren: a. b. c. d. e. f. g.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen; het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden; het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen; diepploegen; het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
11.4.2 Uitzonderingen Het in lid 11.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden: a. b. c.
die het normale onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen; die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt; mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
70
11.4.3 Voorwaarden De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien: a.
uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de hoogspanningsverbindingen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
71
Artikel 12 12.1
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een rioolleiding. 12.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 12.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels: a.
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
12.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits uit advies van de leidingbeheerder van de rioolleiding blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de rioolleiding. 12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 12.4.1 Werken en werkzaamheden Op of in de in lid 12.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren: a. b. c. d. e. f. g.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen; het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven en ophogen van gronden; het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen; diepploegen; het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
12.4.2 Uitzondering Het in lid 12.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden: a. b. c.
die het normale onderhoud en beheer van de rioolleiding betreffen; die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt; mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
72
12.4.3 Voorwaarden De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.4.1 zijn slecht toelaatbaar, indien uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de rioolleiding.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
73
Artikel 13 13.1
Waarde - Archeologie 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond. 13.2 Bouwregels 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 50 m2 hebben. 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 13.3.1 Verbod In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 13.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 50 m2 beslaan. 13.3.2 Werken c.q. werkzaamheden Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden: a. b. c. d. e. f.
grondbewerkingen (van welke aard dan ook); het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; het indrijven van voorwerpen in de bodem; het wijzigen van het maaiveld door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
74
13.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. 13.3.4 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 13.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: 1. 2. 3.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
13.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat: a. b.
ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
75
Artikel 14 14.1
Waarde - Archeologie 4
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond. 14.2 Bouwregels 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m2 hebben. 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 14.3.1 Verbod In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 14.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 10.000 m2 beslaan. 14.3.2 Werken c.q. werkzaamheden Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden: a. b. c. d. e. f.
grondbewerkingen (van welke aard dan ook); het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; het indrijven van voorwerpen in de bodem; het wijzigen van het maaiveld door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
76
14.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. 14.3.4 Omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. 14.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: 1. 2. 3.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
14.4
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat: a. b.
ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
77
Hoofdstuk 3
Artikel 15
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 16.1
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door: a. b.
van
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt; andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
16.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten a. Voor een bouwwerk, dat krachtens de Woningwet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhoudsen oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt; c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
78
16.3
Hoogteaanduidingen
19.3.1. De maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld - ten hoogste bedragen: a.
van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg
1 m;
b.
van erf- en terreinafscheidingen elders
2 m;
c.
van vrijstaande antenne- installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet 15 m; zijnde schotelantennes en zonder techniekkast
d.
van vrijstaande antenne- installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie
5 m;
e.
van antenne- installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes
5 m;
f.
van schotelantennes
g.
van lichtmasten
3 m;
h.
van vlaggenmasten
i.
van geluidwerende voorzieningen
4 m;
j.
van tuinmeubilair
2 m;
k.
van overkappingen
3 m;
l.
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3 m.
12 m; 7 m;
19.3.2. De maximaal toelaatbare goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag – tenzij in hoofdstuk 2 anders geregeld – ten hoogste 3 m bedragen. 16.4
Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m². 16.5 Ondergronds bouwen 16.5.1 Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen. 16.5.2 Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels: a. b. c. d. e.
ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak; ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan; het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²; de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil; bij het berekenen van de blijkens de aanduidingen of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
79
16.5.3 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.5.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse gebouwen buiten het bouwvlak onder de voorwaarde dat: a. b.
de waterhuishouding niet wordt verstoord; geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
16.5.4 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.5.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat: a. b.
de waterhuishouding niet wordt verstoord; geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
Artikel 17 a.
b.
Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken: 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie; 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen; 3. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen. Onder strijdig gebruik wordt voorts verstaan gronden en bouwwerken te laten gebruiken als: 1. seksinrichting; 2. speelautomatenhallen; 3. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet; 4. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
80
Artikel 18
Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor: a.
b. c.
d.
e.
f.
het oprichten van bouwwerken ten algemene nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 50 m3 en de hoogte ervan niet meer zal bedragen van 3,5 m; het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 20%; het overschrijden van de in de regels genomende maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 m wordt overschreden; overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 m, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke; afwijken van het bepaalde in de regels inzake de afmetingen van woningen, alsmede de afmetingen van de bij de woningen toegestane bijgebouwen, voorzover zulks in het belang van een goede huisvesting van minder valide personen noodzakelijk is en geen vergunning kan worden verleend op basis van het bepaalde onder b van dit artikel; geringe afwijkingen van het beloop van de weg, groenstroken of de begrenzing van bestemmingen, indien deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn en mits de afwijkingen niet meer dan 5 m bedragen.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 19 19.1
Algemene aanduidingsregels
geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' gelden de volgende regels: a.
b.
c.
geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie', zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen; in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen; het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidbelasting van ten hoogste 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
19.2
vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' bedraagt de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer dan 49 m ten opzichte van het maaiveld.
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
81
Artikel 20 20.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. 20.2
Aanpassing geluidszone
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen aanduidingen 'geluidszone industrie' wijzigen ten behoeve van aanpassing van de zonegrens indien daartoe als gevolg van: a. b.
wijziging van de begrenzing van het gezoneerd industrieterrein, wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening;
aanleiding bestaat.
Artikel 21
Overige regels
Werking wettelijke regelingen De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
82
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
83
Hoofdstuk 4
Artikel 22 22.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a.
b.
c.
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. b.
c.
d.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Lansingh-Zuid'.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI 1657500 Rotterdam / Middelburg
84
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bijlage bij de regels
86
Bijlage 1
Verkeersstructuur
_______________________________________________________________________________________________________________ 1657500 Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
verbeelding