Krimp in kaart
Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd
door Ruud de Jong (MA) februari 2012 in opdracht van Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland
[email protected]
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
Inleiding Krimp is „in‟. Bijna dagelijks berichten media over het sluiten van basisscholen en winkels of over voetbalclubs die moeite hebben om elke week een elftal op de been te brengen.1 Krimp staat bovendien prominent op de agenda van diverse Nederlandse bestuurslagen. In het nationale Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling en de daaruit voortgevloeide provinciale actieplannen werd het beleid in hoofdlijnen uiteengezet. Het motto: „krimpen met kwaliteit‟. Maar het vraagstuk van de krimp werd niet alleen het domein van de media en de overheid. Allerhande bedrijven ontdekten krimp als groeimarkt, want waar transities worden doorgemaakt is immers werk aan de winkel. Ten slotte is er vooral onder demografen en geografen wetenschappelijke interesse voor het fenomeen. Tijdens speciaal georganiseerde bijeenkomsten zoals „krimpbeurzen‟ en door middel van nieuwe media als Twitter en Linked In wordt door de diverse betrokken partijen contact gelegd en nieuwtjes uitgewisseld. Grofweg zijn er in het discours over een krimpend platteland drie stromingen te onderscheiden. In de eerste plaats wordt vooral in de mediaberichtgeving gefocust op concrete, direct waarneembare problemen die aan „de krimp‟ worden toegeschreven. Er zijn voorbeelden te over: de dorpswinkel die bij een gebrek aan klandizie sluit, de dorpsschool die door een daling van het leerlingenaantal fuseert met de school in een naburig dorp, de sloop van leegstaande woningen, enzovoorts. Vaak komen de betrokkenen aan het woord, maar ontbreekt een diepere analyse van het vraagstuk. In de tweede plaats hebben de beleidsplannen ten aanzien van krimp meestal tot doel om de concrete problemen die in de media worden uitgelicht op te lossen. Men voelt de noodzaak tot handelen. Deze documenten zijn daarom sterk op de toekomst gericht. „Partijen zullen op zoek moeten naar vernieuwende oplossingen‟, zo luidt een belangrijke conclusie van het Interbestuurlijk Actieplan. 2 Daarbij wordt dan uiteengezet hoe het proces naar deze vernieuwende oplossingen eruit zal moeten zien. Maar daardoor blijft ook in deze documenten een diepere analyse van het vraagstuk achterwege. Ten slotte zijn er demografen en geografen die zich vanuit wetenschappelijk oogpunt op de krimp hebben gestort. Zij hebben het fenomeen krimp vooral inzichtelijk gemaakt door het probleem op te delen. Zo onderscheiden zij absolute krimp, selectieve krimp, krimp van de woningvoorraad, harde en zachte krimp. Ook wordt door hen aandacht besteed aan het nauwkeurigheidsgehalte van de diverse krimpprognoses. Om hierop een aanvulling te bieden zal in dit artikel het vraagstuk niet worden opgedeeld, maar juist in zijn brede historische context worden bestudeerd. Er zal worden onderzocht hoe het krimpvraagstuk dat in een toenemend aantal Nederlandse regio‟s de kop opsteekt, in de loop der tijd is ontstaan. Het is een zoektocht naar de dieper gelegen oorzaken van de leegstand en de ontgroening, van het verdwijnen van de dorpsscholen, dorpswinkeltjes en bibliotheken. Een zoektocht ook naar de vraag waarom het bewustwordingsproces onder bestuurders zo traag verloopt, waardoor men vaak blijft doormodderen. Om een vraagstuk succesvol te kunnen aanpakken, is het immers essentieel om te weten hoe het precies in elkaar steekt. Deze historische analyse beoogt het zicht daarop te verhelderen, zodat duidelijk wordt dat de problemen die zich in dorpen voordoen niet op zich staan, maar deel uitmaken van een complexe historische ontwikkeling. Ten slotte wordt uiteengezet hoe het huidige beleid ten opzichte van het krimpvraagstuk is ontstaan en wordt kort aangegeven hoe dit in de toekomst kan worden ingevuld. Zo wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het welslagen van de toekomstige transities van krimpregio‟s. Het staat vast dat er in de toekomst veel transities zullen worden ingezet. De afgelopen jaren werden Noordoost-Groningen, de oostelijke mijnstreek in Zuid-Limburg en het westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen reeds met serieuze bevolkingskrimp geconfronteerd. Maar de Utrechtse hoogleraar demografie Pieter Hooijmeijer waarschuwde al medio 2009 dat in de nabije toekomst eenzelfde scenario wordt gevreesd voor diverse gebieden in Limburg, Friesland, Groningen, Drenthe, en kleinere plattelandsgebieden verdeeld over heel Nederland. 3 In de niet al te verre toekomst (zo rond 2025) zullen naar verwachting zes op de tien Nederlandse gemeenten met Zo berichtte NRC Next op donderdag 17 maart 2011 op pagina 12 en 13 over VV Adorp in Groningen, een vereniging die toen nog maar 18 leden telde. In het artikel komt ter sprake dat veel voetbalverenigingen in het noorden van het land last hebben van bevolkingskrimp. 2 Rijk, VNG en IPO, Krimpen met kwaliteit. Interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling (november 2009) 5. 3 „Een nationaal probleem in de uithoeken van Nederland‟, NRC Handelsblad, 16-06-2009. http://www.nrc.nl/binnenland/article2273085.ece/Een_nationaal_probleem_in_de_uithoeken_van_Nederland 1
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
2
bevolkingskrimp te maken hebben. Hoewel prognoses altijd een zekere mate van onzekerheid in zich dragen, wijzen alle prognoses zo eenduidig in dezelfde richting dat deze zich slechts tot n duidelijke conclusie laten vertalen: „De krimp zal stevig doorzetten‟.4 Dit artikel is geschreven in opdracht van de Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland. Deze stichting is een expertisecentrum op het gebied van de huisvesting van onderwijs en aanverwante voorzieningen. Het expertisecentrum heeft tot doel om scholen, schoolbesturen, gemeenten en hogere overheden met haar kennis te ondersteunen inzake vraagstukken van duurzame huisvesting en spreiding. Daardoor is het betrokken bij de transities die in krimpregio‟s zullen plaatsvinden. Dit artikel zal vooral gericht zijn op het krimpende platteland in het noorden van Nederland, waar het krimpproces een heel ander karakter heeft dan in de meer stedelijke omgeving van bijvoorbeeld Parkstad Limburg. 1. De transformatie van het Nederlandse platteland De krimp die de laatste jaren op het Nederlandse platteland wordt ervaren, staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een bredere ontwikkelingsgang die het platteland de afgelopen decennia heeft doorgemaakt. Er zijn inderdaad minder mensen en de voorzieningenstructuur staat onder druk, maar welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? De vergrijzing an sich vormt slechts een deel van de verklaring. Om inzichtelijk te maken hoe de krimp die mensen ervaren is ontstaan, is het nodig om enerzijds op algemene ontwikkelingen van het platteland in te gaan, en anderzijds de regiospecifieke ontwikkelingen in kaart te brengen. In deze paragraaf zal worden ingegaan op landelijke ontwikkelingen die tot een transformatie van het platteland in algemene zin leidden. In de volgende paragraaf zal worden ingezoomd op de geschiedenis van het noorden des lands. De ontwikkelingsgang van het platteland in algemene zin werd beschreven in een driedelig onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) naar „de sociale staat van het platteland‟. De bevindingen waren veelzeggend. Hoewel de meeste plattelanders het leven op het platteland erg waarderen om de rust en ruimte, klinken er steeds meer bezorgde geluiden. Uit een representatieve steekproef onder 2058 respondenten bleek dat veel plattelandsbewoners „zeer negatief‟ zijn over „de afkalving van het sociale leven en de verschraling van het voorzieningenniveau‟.5 Vaak worden deze ontwikkelingen aan „de krimp‟ geweten, maar het SCP laat zien dat ze in de loop der jaren zijn ontstaan door een complex van elkaar versterkende oorzaken. Het leven op het platteland is in de loop der tijd ingrijpend veranderd. Waar vijftig jaar geleden het hele sociale leven van de dorpsbewoners zich vaak op en rond het eigen dorp afspeelde, is dat nu niet meer het geval.6 Zo is er de sterk toegenomen (auto)mobiliteit, waardoor steeds meer mensen sinds de laatste decennia van de twintigste eeuw niet meer werken in de dorpen waar ze wonen. In de meeste dorpen is het aantal forenzen exponentieel gestegen. Ook werd het door de auto veel eenvoudiger om vaker in de stad te winkelen en de kinderen daar onderwijs te laten genieten. De leefwereld van de dorpelingen beperkte zich niet langer tot de omgeving van het eigen dorp. Plaatsen die vroeger slechts incidenteel werden bezocht, bevinden zich nu binnen handbereik. Hoewel de toegenomen (auto)mobiliteit door velen wordt gekoesterd, zijn er ook schaduwzijden. Zo begon het openbaar vervoersnet te eroderen als gevolg van het uitdijende wagenpark. Het leidde er ook toe dat in veel dorpen de sociale cohesie verzwakte en de voorzieningen onder druk kwamen te staan. Men deed bijvoorbeeld vaker boodschappen bij een goedkope supermarkt in een grotere kern in de omgeving en ging voornamelijk nog voor de vergeten boodschappen naar de dorpswinkel. Een belangrijke trend die door dergelijke ontwikkelingen steeds zichtbaarder wordt is de verschuiving van voorzieningen naar de grotere kernen. Het
Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), Van groei naar krimp: een demografische omslag, 4-5. Online raadpleegbaar: http://www.nidi.knaw.nl/en/output/reports/nidi-report-80-summary.pdf/nidi-report-80-summary.pdf 5 Sociaal en Cultureel Planbureau, Het platteland van alle Nederlanders. Hoe Nederlanders het platteland zien en gebruiken (Den Haag 2008) 9-12. 6 Sociaal en Cultureel Planbureau, Thuis op het platteland (Den Haag 2006), 14-15, 46-47, 213. 4
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
3
draagvlak van met name kleine en middelgrote dorpen voor zelfstandige voorzieningen als winkels en onderwijs kalft af. Dat proces wordt nog eens versterkt door de opkomst van webshops, die via internet bestelde goederen per post bij de klant thuis laten bezorgen en fysieke winkelvestigingen stevig beconcurreren. Ook de voortschrijdende schaalvergroting in het onderwijs, de zorg en de commerciële sector leidt tot een afnemend draagvlak voor voorzieningen in de dorpen. Het SCP concludeert dat veel plattelandsgebieden in een vicieuze cirkel zijn terechtgekomen: wanneer het voorzieningenpeil daalt, erodeert het leefklimaat, waardoor jonge gezinnen wegblijven, met als gevolg dat het draagvlak voor voorzieningen weer verder daalt, enzovoorts. 7 In veel perifeer gelegen plattelandsgebieden is bovendien geen hoger onderwijs en is de werkgelegenheid voor hoger opgeleiden vaak zeer beperkt. Daarom verlaten veel jonge mensen de streek om elders een opleiding te volgen en keert een groot deel daarvan niet meer terug. Ontgroening en vergrijzing zijn het resultaat. Dit is ook een belangrijk aspect van het krimpvraagstuk.8 2. Het Noorden en de grenzen van de maakbaarheid Naast veranderingen van algemene aard kende elke regio nog zo zijn eigen specifieke omstandigheden die van invloed waren op de wijze waarop het platteland transformeerde. In het noorden van het land bleek na de Tweede Wereldoorlog dat de lokale economie te eenzijdig op de landbouw was gericht en dat deze bovendien te weinig innovatief was om een bestendige economische groei te genereren. De werkgelegenheid in de voordien florerende agrarische industrie (strokarton, aardappelmeel) werd gedecimeerd. Faillissementen en fusies volgden elkaar in een hoog tempo op. De werkloosheid steeg fors en nam structurele vormen aan. Eind jaren ‟50 hoopte men nog even dat de zojuist ontdekte gasbel bij Slochteren aan alle problemen een einde kon maken, maar toen de gaswinning begon werd al snel duidelijk dat de baten in ‟s Rijk‟s schatkist zouden vloeien. De forse structurele werkloosheid leidde ertoe dat het inwonertal van het Noorden tijdens de wederopbouw daalde terwijl het aantal Nederlanders hand over hand toenam. Het vertrekoverschot van jonge, hoogopgeleide mensen baarde menigeen zorgen. De noordelijke bestuurders trachtten dit probleem op te lossen door de economie te stimuleren. Op zich was dat geen verkeerd plan, maar de praktische uitvoering liet te wensen over. Er werd namelijk wederom zeer eenzijdig ingezet op de agrarische industrie. Andere sectoren zoals diensten en transport werden als weinig kansrijk terzijde geschoven. Tegen het einde van de jaren ‟50 werd duidelijk dat de ingeslagen weg een doodlopende was. Verandering was noodzakelijk, zoveel was duidelijk. Maar in welke richting moest de economische structuur veranderen? Nu dachten de bestuurders aan een bredere industrialisatieslag. De agrarische industrie bleek immers te marginaal om de concurrentie met andere delen van het land aan te kunnen.9 Economische groei was voor het Noorden essentieel om de tendens van periferisering tegen te kunnen gaan. Regionale ontwikkeling werd het sleutelbegrip van de inspanningen van de noordelijke bestuurders. Daartoe werden regionale samenwerkingsverbanden gesmeed. Deze werden in 1957 geformaliseerd door de oprichting van de Bestuurscommissie Noorden des Lands. De colleges van Gedeputeerde Staten van Groningen, Drenthe en Friesland bundelden hierin hun krachten om de noodzakelijk geachte industrialisatie vorm te geven. De Bestuurscommissie oefende daartoe druk uit op zowel de noordelijke als de Haagse besluitvorming.10 In zijn lobby presenteerde de Bestuurscommissie het Noorden volgens een duidelijke retorische strategie. Tegen de jaren ‟60 vreesde de regering dat het aantal Nederlanders rond 2000 ruim 20 miljoen zou bedragen. Voor de Randstad dreigde het scenario van overbevolking. Dit probleem stond in deze tijd hoog op de nationale Sociaal en Cultureel Planbureau, Thuis op het platteland, 243-244. „Een nationaal probleem in de uithoeken van Nederland‟. 9 E. Karel, „Groningen op weg naar een nieuw regionaal bewustzijn 1920-1950‟ in M.G.J. Duijvendak et al (red.), Geschiedenis van Groningen. Deel 3: Nieuwste tijd – heden, blz. 207-299, 298-299. 10 D. Bosscher, „Groningen herontdekt zichzelf‟ in M.G.J. Duijvendak et al (red.), Geschiedenis van Groningen. Deel 3: Nieuwste tijd – heden, blz. 301-394, 307. 7 8
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
4
politieke agenda geposteerd. De Bestuurscommissie presenteerde het Noorden als de oplossing voor dit probleem: op redelijke termijn zouden westerlingen in het Noorden kunnen worden opgenomen wanneer hier werkgelegenheid, welvaartspeil, infrastructuur en huizen zouden worden verbeterd. Daarom was het volgens de Bestuurscommissie van het hoogste belang om deze problemen op nationaal niveau aan te pakken. 11 De lobby trof doel: de economische ontwikkeling van het Noorden werd een belangrijk thema in de nationale politiek. In gebieden waar de werkgelegenheid achterbleef werd door het Rijk een actief industrialisatiebeleid gevoerd. De nieuwe Rijksnota‟s over industrialisatie en ruimtelijke ordening liepen parallel met de noordelijke belangen, doordat er expliciet in werd opgenomen op welke wijze de industrialisatie in de regio zou moeten plaatsvinden. Deze werd bovendien goeddeels vanuit de schatkist gefinancierd. In 1960 zag de Eerste Nota inzake de Ruimtelijke Ordening het levenslicht. Dit document was doordesemd met het heersende idee dat een evenwichtige ontwikkeling van het land planbaar zou zijn. Een actief landelijk spreidingsbeleid van voorzieningen en bedrijven kwam tot stand. Met subsidies werden bedrijven gestimuleerd om zich te vestigen in het Noorden en andere achtergebleven gebieden. In 1960, 1961 en 1962 maakte de regering veel geld vrij voor de structurele ontwikkeling van de noordelijke provincies. In samenhang hiermee plande zij een groei voor het Noorden van de toenmalige 1,3 miljoen inwoners tot maar liefst 3 miljoen tegen 2000.12 De Randstad moest immers worden ontlast van de dreigende overbevolking. Geheel in lijn met de industrialisatienota´s werden onder meer Groningen, Emmen, Delfzijl en Stadskanaal de industriekernen van het noorden. Dat werd gerealiseerd door bedrijven van buitenaf allerlei kortingen en subsidies te verstrekken wanneer zij zich hier zouden vestigen. Ook was het volgens de regering noodzakelijk dat in het Noorden de dienstensector zou worden uitgebouwd. En de infrastructuur moest flink worden verbeterd. Nieuwe wegen werden aangelegd en bestaande wegen verbreed, terwijl bij de stad Groningen vliegveld Eelde werd vergroot en gemoderniseerd zodat er grote vracht- en passagiersvliegtuigen konden opstijgen en landen. Later besloot het Rijk zelfs tot overplaatsing van overheidsdiensten naar het noorden, ook om de opkomst van de CPN de wind uit de zeilen te nemen. Zo kwam de Rijksdienst voor het Wegverkeer in Veendam terecht en belandde de Centrale Archief Selectiedienst in Winschoten. Dat alles leverde in de jaren ‟70 en ‟80 de broodnodige werkgelegenheid op. Een gestructureerde aanpak van de problemen kwam met de introductie van het Integraal Structuurplan Noorden des Lands (ISP) in 1974. Dit plan werd tijdens het kabinet-Biesheuvel gepresenteerd door minister van Economische Zaken H. Langman. Het betrof een ontwikkelingsblauwdruk voor de lange termijn, waarmee Langman wilde voorkomen dat allerhande goedbedoelde initiatieven de ontwikkeling van het Noorden eerder zouden remmen dan stimuleren. Voor Groningen was het ISP zeer belangrijk.13 Het draagvlak voor de uitvoering van het ISP was groot. Het plan werd naast de Haagse departementen mede gefinancierd door de EEG, die vanaf 1972 structuurgerichte projecten ging subsidiëren in achtergebleven Europese regio‟s. En daartoe behoorde het Noorden inmiddels. Infrastructurele projecten alsmede bibliotheken, dorpshuizen en sporthallen verrezen met dank aan de Europese financieringspot. Inspanningen en verbeteringen ten aanzien van de leefbaarheid van het Noorden waren er dus volop. Aan het door de Bestuurscommissie en het Rijk nagestreefde toekomstbeeld lag de overtuiging ten grondslag dat de samenleving tot in de haarvaten door beleid kon worden vormgegeven. Het waren de hoogtijdagen van de maakbaarheidgedachte. Overtollige Randstedelingen konden volgens die visie eenvoudigweg naar het Noorden worden gedirigeerd, en dat gebied kon daartoe door overheidssturing geschikt worden gemaakt. Inmiddels weten we beter. De achterstanden konden niet in rechte lijn worden weggewerkt. Daarvoor was de oorzaak van de economische malaise veel te ernstig. Het vasthouden aan de eenzijdige, op agrarische industrie geënte economische structuur had het Noorden te kwetsbaar gemaakt.14 Waar andere landstreken de flexibiliteit toonden om de overstap te maken naar andere vormen van industrie en diensten, bleek het Noorden niet in staat zich met de noodzakelijke snelheid aan de traditionele middelen van bestaan te ontworstelen. Vanaf het einde van de jaren ‟70 trok het Rijk zich door economische tegenwind steeds meer terug uit de provincie. De Ibidem, 308. Ibidem, 309. 13 Ibidem, 312-313. 14 Ibidem, 302. 11 12
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
5
bevolkingsprognoses lieten zien dat het zo‟n vaart niet zou lopen met de overbevolking van de Randstad, waardoor de noodzaak tot grote investeringen in het Noorden wegviel. In de loop van de jaren ‟80 en ‟90 werd bovendien de maakbaarheidgedachte losgelaten. Het Noorden moest in de nieuwe eeuw zijn eigen boontjes gaan doppen. De economische ontwikkelingen op het platteland bleven een bron van zorgen. Dergelijke geschiedenissen zijn essentieel om te kunnen begrijpen onder welke invloeden de gevolgen van wat we „krimp‟ zijn gaan noemen tot stand zijn gekomen. Door de beperkte omvang van dit artikel was het slechts mogelijk om op zeer beknopte wijze de transformatie te schetsen die het Nederlandse platteland sinds de jaren ‟50 heeft doorgemaakt. Toch geeft deze schets een indruk van de complexe, dieper gelegen oorzaken die schuilgaan achter de concreet waarneembare sloop van huizen en sluiting van dorpswinkels, scholen of bibliotheekvestigingen. Oorzaken bovendien die per regio sterk kunnen verschillen. Nu de context van het verschijnsel „ krimp‟ uiteen is gezet, zal nu worden ingegaan op de vraag wanneer het idee van „een krimpend platteland‟ voor het eerst in de publieke ruimte werd gelanceerd. Wanneer kwam het begrip „krimp‟ in zwang en hoe verliep het bewustwordingsproces? 3. Krimp: een moeizaam bewustwordingsproces Het in maart 2006 verschenen rapport Structurele bevolkingsdaling. Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers van onderzoeker Wim Derks (Universiteit van Maastricht) zette het krimpvraagstuk voor het eerst nadrukkelijk in de schijnwerpers.15 Derks werkte in opdracht van de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad, beide adviesorganen van de regering. Het Dagblad van het Noorden bracht het onderzoek onder de aandacht van zijn lezers. Die werden geconfronteerd met Derks‟ constatering dat de bevolking in Delfzijl en omstreken en in Zuidoost-Drenthe reeds aan het afnemen was, en dat hetzelfde spoedig zou gaan gelden voor Zuidwest-Drenthe, Oost-Groningen en Noord-Drenthe. Daarbij tekende hij aan dat de Drentse bevolking als geheel vanaf 2008 zou gaan dalen, terwijl die tendens in Groningen vanaf 2015 zijn intrede zou doen. Derks waarschuwde ten slotte dat economische kerngebieden zoals de Randstad (mede door de in de vorige paragraaf geschetste ommezwaai in het overheidsbeleid) arbeidskrachten uit de zwakke economische regio‟s zouden gaan trekken, waardoor de bevolkingsafname nog eens kon worden versterkt. „Dat is mede een gevolg van het kabinetsbeleid om voortaan vooral de sterke en niet de zwakke regio‟s te subsidiëren‟, voegde Derks aan zijn betoog toe.16 Hiermee doelde hij op beleidsnota‟s als „Pieken in de Delta‟, volgens welke juist de sterke punten van Nederland in aanmerking komen voor subsidiegelden. En op het noordelijke platteland bleken die volgens de nota zeer schaars. Krimp zou daarmee onvermijdelijk worden. Onderzoeker Jan Kadijk van het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (NIROV) waarschuwde in 2006 voor een strijd die gedoemd was te mislukken. Hij liet in NRC Handelsblad optekenen dat hij het onverstandig achtte wanneer gemeenten die met krimp werden geconfronteerd, nieuwbouwplannen bleven maken en uitvoeren. „Er is weinig affiniteit met krimp in Nederland. Groei is natuurlijk ook veel sexyer dan krimp. Het begint langzaam door te dringen dat we niet eeuwig kunnen doorgroeien. Maar de meeste bestuurders zijn nog niet zo ver. Of ze denken nog dat ze de trend kunnen bestrijden.‟ 17 Als voorbeeld noemde Kadijk het grootschalige nieuwbouwproject Blauwestad nabij Winschoten. In 2004 waren de provincie en de gemeenten in het noordoosten van Groningen in samenwerking met enkele private bouwers en projectontwikkelaars begonnen met de aanleg van Blauwestad. Dit betrof de uitvoering van een al enige tijd onder lokale bestuurders rondzingend plan om landbouwgronden onder water te zetten en een waterrijk woon- en recreatiegebied te realiseren met huizen uit het duurdere segment. Men hoopte door de creatie van een meer en 1480 woningen de streek een economische impuls te geven. De provincie ging er in haar prognose vanuit dat er jaarlijks zo‟n 150 kavels zouden worden verkocht. De veronderstelling van de bestuurders was, dat W. Derks, P. Hovens en L. Klinkers, Structurele bevolkingsdaling. Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers (Den Haag 2006). 16 „Groningen en Drenthe ontvolken in ras tempo‟, Dagblad van het Noorden, 16-03-2006. 17 „Afbreken is soms beter dan leegstand‟, NRC Handelsblad 15-02-2006. 15
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
6
dit project een flink aantal relatief welgestelde westerlingen zou lokken. Een mooi huis in een rustige en weidse omgeving voor een gunstige prijs, wie wilde dat nu niet? De werkelijkheid bleek echter weerbarstiger. Toen in 2005 de verkoop startte was er nog wel animo. Maar in 2008 werden nog slechts negen kavels verkocht, en in 2009 niet meer dan vier. Het totaal bleef eind 2009 steken op 180 woningen, 300 minder dan het streefgetal op dat moment. De private ontwikkelaars en bouwers stapten uit het project, waarna de provincie en de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten (die sinds 2010 de gemeente Oldambt vormen) overbleven als ontwikkelaars. De provincie Groningen had op dat moment 105 miljoen euro in Blauwestad geïnvesteerd, hetgeen men wilde terugverdienen door de verkoop van grond. 18 Kadijk stelde dat de gedachte dat zich in Blauwestad forensen „met een pied-à-terre in de Randstad‟ zouden gaan vestigen foutief was. Hij constateerde „dat je ziet dat de Blauwe Stad vooral belangstelling uit de regio zelf trekt. Dat betekent dat de huizen in de Blauwe Stad zorgen voor leegstand elders in de regio. De vraag is of je in dat soort gebieden grootschalig moet nieuwbouwen. En of je in plaats daarvan niet veel meer de bestaande woningvoorraad moet herstructureren, binnen de gemeentegrenzen.‟ 19 Initiatieven om krimpgebieden aantrekkelijker te maken voor rijkere potentiële bewoners uit het westen blijken weinig succesvol en brengen grote financiële risico‟s met zich mee. Toch schreef de Volkskrant dat „om verdere leegloop te voorkomen, alle bedreigde regio‟s zich op de welgestelde Randstedelijke senior (lijken) te richten.‟ 20 Niet vreemd wanneer we zien dat planologen nog steeds deze strategie propageren, zoals bijvoorbeeld Gert de Roo en Evelien Hermans (Rijksuniversiteit Groningen). Zij schetsen een toekomstdesign voor het Noorden als de contramal van rust en ruimte tegenover de mal van de „razende Randstad‟. De kern van hun betoog is dat het Noorden Randstedelingen kan verleiden door hen een woning in het groen te bieden, al dan niet met goede gezondheidszorg inbegrepen.21 Bestuurders blijken vatbaar voor dergelijke utopische vergezichten. In Delfzijl ontdekten bestuurders eveneens dat de krimp niet eenvoudig kon worden bestreden met het plegen van grootschalige nieuwbouw. Nadat men op deze wijze had gepoogd nieuwe bewoners te trekken, bleek het resultaat teleurstellend: „honderden spiksplinternieuwe huizen met dichtgetimmerde ramen‟. 22 Vanaf 2008 besloot Delfzijl 1600 woningen te slopen en alleen nog nieuwe huizen te bouwen die aansloten op de vraag van de inwoners. Deskundigen bleven hameren op acceptatie van de krimp. Demograaf Jan Latten van het CBS was na Kadijk de volgende in de rij. Hij betoogde in 2008 dat veel plattelandsgemeenten er verstandig aan zouden doen hun groeiambities bij te stellen. „In Nederland krijgen we veel meer te maken met een soort reürbanisatie. Steden worden stedelijker, het platteland wordt landelijker.‟23 Inmiddels geven ook steeds meer onderzoeksinstituten aan dat de tijd rijp is voor een mentaliteitsverandering. De onderzoekers Nico van Nimwegen en Liesbeth Heering van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) formuleerden het als volgt: „Ook een omslag in denken en beleid lijkt aan de orde, waarbij de verwachting van steeds maar doorgaande lineair verlopende groei aan herijking toe is.‟24 Dergelijke onderzoekspublicaties brachten de publieke discussie op gang. In het najaar van 2008 groeide de bestuurlijke belangstelling voor krimp. Het onderwerp werd bijvoorbeeld geagendeerd tijdens de Ruimteconferentie van het Planbureau voor de Leefomgeving en de VNG-Gemeentedagen.25 Ook kwamen er steeds meer publicaties over bevolkingskrimp in de landelijke en lokale media terecht. Vooral dagblad Trouw ´Oost-Groningen kampt met krimp en tegenslag‟, NRC Handelsblad 03-11-2009. http://www.nrc.nl/binnenland/article2404390.ece/OostGroningen_kampt_met_krimp_en_tegenslag „Blauwestad Groningen lijkt fiasco‟ , Trouw 04-11-2009. http://www.trouw.nl/krantenarchief/2009/11/04/2910626/Blauwestad_Groningen_lijkt_fiasco.html 19 „Afbreken is soms beter dan leegstand‟, NRC Handelsblad 15-02-2006. 20 „Flink meer huishoudens‟, De Volkskrant 09-07-2008. http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1041180.ece/Flink_meer_huishoudens 21 G. De Roo en E. Hermans, LILA en de planologie van de contramal. De ruimtelijk-economische ontwikkeling van Noord-Nederland krijgt een eigen kleur (Assen 2006). 22 „Krimpen kan wel sexy zijn‟, De Volkskrant 02-04-2008. http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article606195.ece/Krimpen_kan_wel_sexy_zijn 23 „Dorpen in Nederland strijden om inwoners‟, De Volkskrant 29-10-2008. http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1083683.ece/Dorpen_in_Nederland_strijden_om_inwoners 24 NIDI, 1-2. 25 „Dorpen in Nederland strijden om inwoners‟. 18
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
7
zette de tanden in de krimpvraagstuk. Trouw journalisten Laura van Baars en Wilma van Meteren betoogden in navolging van de hierboven geciteerde onderzoekers dat gemeenten die met krimp worden geconfronteerd het fenomeen moeten accepteren in plaats van amechtig te proberen het tij te keren. Zij baseerden hun mening onder meer op de visie van onderzoeker Femke Verwest van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL): „Bestuurders denken volgens het groeimodel. Het is een lastige boodschap om te brengen dat gemeenten zich moeten richten op minder inwoners. Ze zien het als bestuurlijk falen‟. Deze visie wordt ook uitgedragen door hoogleraar economische geografie Gert-Jan Hospers, volgens wie krimp „verlies, neergang en bestuurlijk falen‟ suggereert.26 Dat was niet vreemd omdat het Nederlandse financiering- en subsidiestelsel geheel op groei was gebaseerd. Het NIDI bevestigt dat het vastklampen aan het groeimodel voortkomt uit een historisch gegroeide praktijk. „(H)et denken van de bestuurders (is) de afgelopen decennia gevormd door “groei”. In deze visie is groei normaal, nastrevenswaard en het daarmee waard bevorderd te worden. Ook de status (en het inkomen) van veel lokale bestuurders hangt samen met bevolkingsomvang. Bestuurders zijn dus gewend aan groei en zien krimp als bedreiging, en associëren dit met bestuurlijk falen. Krimp heeft veel negatieve connotaties waarmee een dynamische bestuurder niet graag wordt geassocieerd: krimp is daarmee een blinde vlek voor veel politici en bestuurders die deze term ook liever niet gebruiken. Dit traditionele denkkader staat het goed begeleiden van krimp in de weg. Het veranderen van dit denkkader is niet eenvoudig.‟27 Dat denkkader heeft zich volgens het NIDI bovendien geïnstitutionaliseerd in allerhande wet- en regelgeving waardoor het lastig is om op adequate wijze met de huidige bevolkingskrimp om te gaan. „Maar de huiver voor krimp zit niet alleen tussen de oren van de bestuurders. Ook het (financiële) beleidsinstrumentarium is op groei gebouwd, zoals subsidieregelingen die het beperken van woningbouw ontmoedigen en fondsen die groei stimuleren. Ook blijkt het ombuigen van uitbreidingsplannen naar herstructurerings- en sloopplannen financieel vaak moeizaam, omdat in krimpgebieden de kosten van aanpassing en sloop niet of nauwelijks betaald kunnen worden uit inkomsten van nieuwbouw. Kortom, het Nederlandse beleidsinstrumentarium is (nog) onvoldoende toegesneden op krimp.‟28 4. Krimpen met kwaliteit, maar hoe? Dat brengt ons bij de vraag naar het beleid dat vanuit het Rijk werd ingezet. Een eerste teken van politieke daadkracht om het krimpvraagstuk op te pakken was de introductie van het zogeheten „sloopfonds‟ van 31 miljoen Euro in november 2009. De doelstelling was om de sloop van overtollige woningen in de krimpgebieden Noordoost-Groningen en Parkstad Limburg te financieren. Het was echter duidelijk dat krimp niet alleen een probleem voor de woningmarkt vormde. Tegelijkertijd publiceerde het Topteam Krimp het rapport Krimp als structureel probleem. Rapportage Topteam Krimp voor Groningen. Het Topteam was een door de regering ingesteld onafhankelijk onderzoeksteam dat bestond uit voormalig minister Hans Dijkstal (VVD) en oudburgemeester van Enschede Jan Mans (PvdA). Dat waren twee politieke zwaargewichten. Zij presenteerden in dit rapport de bevindingen van een onderzoek naar de knelpunten en kansen van krimp in Groningen, nadat zij soortgelijke rapporten hadden vervaardigd over de krimpproblematiek in Parkstad Limburg en Zeeland. 29 Hiertoe bestudeerde het duo relevante geschreven bronnen en voerde tevens gesprekken met betrokkenen in de regio en landelijke deskundigen. Het zou een invloedrijk rapport blijken. G.J. Hospers, „Krimp!‟ (Amsterdam 2010) 13. NIDI, 16-17. 28 NIDI, 16-17. 29 H. Dijkstal en J. Mans, Krimp als structureel probleem. Rapportage Topteam Krimp voor Groningen (November 2009) 4. Het rapport werd geschreven in opdracht van staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Bijleveld-Schouten en minister van Wonen, Wijken en Integratie Van der Laan. 26 27
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
8
De algemene conclusie van het rapport was helder. „De krimpsituatie in de regio‟s Noordoost- en OostGroningen is urgent en bijzonder. De situatie in deze krimpregio‟s vereist een urgente en bijzondere aanpak, door gemeenten, de regio‟s, de provincie en het Rijk.‟ 30 Het Topteam wees op het belang van een integrale aanpak van de bevolkingskrimp. Dit integrale karakter moest tot uiting komen door samenwerking van allerlei betrokken partijen in een gebied, om te voorkomen dat gefragmenteerde initiatieven contraproductief zouden gaan werken.31 De negatieve krimpspiraal moest volgens het Topteam worden doorbroken door de steeds gehanteerde kaasschaafmethode af te zweren en een verhoging van de kwaliteit van de voorzieningenstructuur als leidraad te nemen bij transities in krimpgebieden.32 De adviezen van het Topteam werden verwerkt in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling met als motto „Krimpen met kwaliteit‟, dat als onderlegger voor het transitieproces moet fungeren. Om met kwaliteit te kunnen krimpen moeten vraagstukken zoveel mogelijk op regionaal niveau worden aangepakt, waarbij gemeenten moeten samenwerken en er bovendien moet worden geleerd van de „best practices‟ van elders.33 Kannibalisme tussen verschillende gemeenten kan door een regionale aanpak worden voorkomen. De provincies kregen hierbij de regierol toebedeeld. Het Rijk kreeg de taak om dit proces te ondersteunen door het creëren en implementeren van innovatieve financieringsstructuren en regelgeving. De hoogtijdagen van de maakbaarheid die de werkelijkheid vanaf een centraal planbord regelbaar veronderstelde, zijn duidelijk voorbij. In het recente advies Bevolkingskrimp benoemen en benutten (2011) onderschreef de SociaalEconomische Raad (SER) deze beleidskeuzes op hoofdlijnen, en voegde daar een belangrijk punt aan toe. De betrokken partijen in een regio moeten zelf de transitie vormgeven: „Er is geen blauwdruk voor handen; transitiebeleid is maatwerk.‟34 Hoogleraar economische geografie Gert-Jan Hospers adviseert overheden in aanvulling hierop om in deze transitie „meer ruimte te laten voor initiatieven vanuit de bevolking zelf‟ omdat de ervaring leert dat het niet eenvoudig is om krimpvraagstukken vanuit een regionaal perspectief aan te pakken.35 Deze bottom up benadering maakt dat mensen erbij betrokken zullen zijn en kan voorkomen dat het gevoel ontstaat dat de overheid hen iets oplegt. Anderzijds stelt hij vast dat plattelanders er in de toekomst niet aan zullen ontkomen om iets verder te reizen omdat de enige mogelijkheid om voorzieningen te behouden op regionale schaal is. Mensen zullen moeten wennen aan enkele kilometers reisafstand, zo luidt zijn stellingname. 36 Daartoe zal echter eerst een „mentale barrière‟ moeten worden overwonnen. En er zal moeten worden nagedacht over een oplossing voor groepen die niet zo (auto)mobiel zijn, zoals ouderen en jongeren. Conclusie In dit artikel is gepoogd het vraagstuk van krimp op het platteland vanuit historisch perspectief in kaart te brengen. De zoektocht naar de dieper gelegen oorzaken achter de sluiting van scholen, winkels, bibliotheken etc. stond centraal. Daarbij is ingezoomd op het Noorden. Aan de orde kwam dat het noordelijke platteland in de tijdspanne na de Tweede Wereldoorlog wel eens vaker met een afname van de bevolking te maken heeft gehad. De toekomst leek soms somber. De oorzaak was vaak gelegen in stevige economische tegenslag, zoals op het Groningse platteland waar de agrarische industrie nooit de gehoopte groei doormaakte. Rijksinspanningen om het tij te keren bleken van tijdelijke aard: de gedachte dat de samenleving vanaf de politieke tekentafel zou kunnen worden „gemaakt‟ moest worden losgelaten. Omdat de bevolkingsgroei in de meer perifeer gelegen plattelandsregio‟s van het Noorden achterbleef, komt de landelijke ontwikkeling van bevolkingsdaling extra hard aan. Zeker omdat dit met vergrijzing en ontgroening gepaard gaat. Dijkstal en Mans, 6. Ibidem, 11. 32 Ibidem, 41. 33 Rijk, VNG en IPO, Krimpen met kwaliteit. Interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling (november 2009). 34 SER, Advies Bevolkingskrimp benoemen en benutten (maart 2011) 9, 52-63. 35 Hospers, 74. 36 Ibidem, 65-67. 30 31
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
9
Maar dat is niet de enige reden dat talloze voorzieningen zoals winkels, scholen en sportclubs op het platteland onder druk staan. Zoals we hebben gezien heeft het platteland de afgelopen zestig jaar een enorme transformatie ondergaan. Doordat mensen steeds mobieler werden, veranderde de cultuur van de (woon)dorpen. Waar men in het verleden meestal in het eigen dorp werkte, boodschappen deed en de meeste sociale contacten onderhield, is dat nu heel anders. De meeste mensen werken niet meer in het dorp waar zij wonen, maar forenzen naar een naburige grotere kern. Ook wordt er door velen in die grotere kernen gewinkeld. En het sociale netwerk van mensen is eveneens over een veel groter gebied vertakt. Naast de auto heeft tevens de opkomst van internet de mogelijkheden hiertoe sterk vergroot. Daarnaast werden webshops een geduchte concurrent voor de lokale dorpswinkels. Het leven van de plattelanders beperkt zich dus niet meer tot het eigen dorp, maar tot de wijde omgeving. Naast de bevolkingsafname is die verandering in de levensstijl van de plattelanders een voorname reden dat veel voorzieningen onder druk zijn komen te staan. Zij zijn derhalve zelf ook deels oorzaak van de direct waarneembare gevolgen van de krimp en daarom is het onmogelijk deze simpelweg te keren. Na een lang proces lijkt de bewustwording van dat gegeven steeds algemener te worden. Wel bestaan er uiteraard grote verschillen tussen dorpen. Het ene dorp zal misschien voornamelijk uit forenzen bestaan die heel erg op de buitenwereld georiënteerd zijn en een individualistische leefstijl hebben, terwijl in het andere dorp nog een hechte gemeenschap leeft die grote waarde hecht aan goede voorzieningen in het eigen dorp. In het eerste geval zal een goede internetverbinding misschien de belangrijkste voorziening zijn, in het tweede geval zal men meer waarde hechten aan een dorpshuis. Dat is wellicht wat gechargeerd gesteld, maar het moge duidelijk zijn dat de lokale transities die krimpgebieden toekomstbestendig beogen te maken, in samenspraak met de dorpsbewoners tot stand zullen moeten komen. Mensen moeten immers wel toegang tot voorzieningen als onderwijs, winkels etc. houden. Maar daarbij moet wel worden aangetekend dat het niet mogelijk zal zijn om alle voorzieningen in alle dorpen te behouden. Daarvoor is de bevolkingskrimp te sterk en de wijze waarop het karakter van het platteland is veranderd te radicaal. Wel zal rekening moeten worden gehouden met mensen die niet over een auto beschikken, zoals schoolgaande jongeren en ouderen. Ook voor hen zullen belangrijke voorzieningen bereikbaar moeten blijven. De spreidingsvraag is daarom een belangrijke. Het huidige rijksoverheidsbeleid lijkt de krimp te accepteren en schrijft niet meer de ruimtelijke ontwikkelingen in het Noorden voor. Het Rijk richt zich op het „krimpproof‟ maken van de wettelijke en financiële overheidsstructuren. Het laat ruimte voor krimptransities op regionale schaal waarin alle betrokken partijen kunnen meedenken om lokaal maatwerk te realiseren. Zo kan ook kannibalisme tussen gemeenten worden voorkomen. Dit lijkt een verstandige insteek, want de geschiedenis leert dat het beter is om bij (krimp)transities uit te gaan van de mensen die al in het Noorden wonen, dan proberen nieuwe bewoners uit andere landstreken te verleiden om zich daar te gaan vestigen.
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
10
Literatuurlijst Literatuur Bosscher, D., „Groningen herontdekt zichzelf‟ in M.G.J. Duijvendak et al (red.), Geschiedenis van Groningen. Deel 3: Nieuwste tijd – heden, blz. 301394. Derks, W, P. Hovens en L. Klinkers, Structurele bevolkingsdaling. Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers (Den Haag 2006). Gerrichhauzen, L. en S. Khandekar, „Slim omgaan met krimp. Gevolgen van een krimpende bevolking voor het stedelijk gebied‟ , Vitale Stad (November 2006) 21-22. Graaf, K. de (red.), namens de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), Ruimte maken voor krimp. Ontwerpen voor minder mensen. Resultaten en aanbevelingen uit Ontwerplab Krimp (mei 2009). Hospers, G.J., „Krimp!‟ (Amsterdam 2010). Karel, E., „Groningen op weg naar een nieuw regionaal bewustzijn 1920-1950‟ in M.G.J. Duijvendak et al (red.), Geschiedenis van Groningen. Deel 3: Nieuwste tijd – heden, blz. 207-299. Roo, G. de, „Niet rood of groen, maar lila. Een ruimtelijk-economisch alternatief‟, Girugten (februari 2008) 11-12. Roo, G. de en E. Hermans, LILA en de planologie van de contramal. De ruimtelijk-economische ontwikkeling van Noord-Nederland krijgt een eigen kleur (Assen 2006). Wissen, L. van, „Het Noorden in een krimp?‟, Girugten (februari 2008) 8-10. Onderzoeksrapporten Dijkstal, H. en J. Mans, Krimp als structureel probleem. Rapportage Topteam Krimp voor Groningen (November 2009). Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), Van groei naar krimp: een demografische omslag. Online raadpleegbaar: http://www.nidi.knaw.nl/en/output/reports/nidi-report-80-summary.pdf/nidi-report-80-summary.pdf Ruimtelijk Planbureau, Regionale krimp en woningbouw. Omgaan met een transformatieopgave (Den Haag 2008). SER, Advies Bevolkingskrimp benoemen en benutten (maart 2011). Sociaal en Cultureel Planbureau, Het platteland van alle Nederlanders. Hoe Nederlanders het platteland zien en gebruiken (Den Haag 2008). Sociaal en Cultureel Planbureau, Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken (Den Haag 2006). www.cbs.nl Beleidsstukken Provincie Groningen, Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 (Groningen 2009). Rijk, VNG en IPO, Krimpen met kwaliteit. Interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling (november 2009). Weusthuis en partners, Plan van aanpak Woon- en leefbaarheidsplan regio Eemsdelta (mei 2011). Krantenartikelen Baars, L. van en W. van Meteren, „Krimpen in gezamenlijkheid‟, Trouw, 09-05-2009. http://www.trouw.nl/achtergrond/deverdieping/article2753607.ece/Krimpen_in_gezamenlijkheid_.html Ellenbroek, E., „Blauwestad Groningen lijkt fiasco‟ , Trouw 04-11-2009. http://www.trouw.nl/krantenarchief/2009/11/04/2910626/Blauwestad_Groningen_lijkt_fiasco.html Laan, C van der, „Ook in Nederland dreigen spookdorpen te ontstaan‟, Trouw, 15-05-2009, http://www.trouw.nl/nieuws/economie/article2759410.ece/_rsquo_Ook_in_Nederland_dreigen_spookdorpen_te_ontstaan_rsquo__.html Vermeer, O., „ Een nationaal problem in de uithoeken van Nederland‟ NRC Handelsblad, 16-06-2009.
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
11
Verseput, S., „Dit is het eerste elftal van Adorp. En het enige. Na de dorpsschool, de dorpssuper en het dorpscafé beleeft ook de dorpsclub moeilijke tijden‟ NRC Next, 17-03-2011. „Afbreken is soms beter dan leegstand‟, NRC Handelsblad 15-02-2006. „Commentaar: Leegloop van platteland vereist eendrachtige aanpak door gemeenten‟, Trouw, 16-05-2009. http://www.trouw.nl/opinie/commentaar/article2760594.ece/Leegloop_van_platteland_vereist_eendrachtige_aanpak_door_gemeenten_.html ´Dertig scholen dicht in regio Delfzijl´, Dagblad van het Noorden, 12 maart 2009. http://www.dvhn.nl/nieuws/noorden/groningen/article4474383.ece „Dorpen in Nederland strijden om inwoners‟, De Volkskrant 29-10-2008. http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1083683.ece/Dorpen_in_Nederland_strijden_om_inwoners „Flink meer huishoudens‟, De Volkskrant 09-07-2008. http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1041180.ece/Flink_meer_huishoudens „Groningen en Drenthe ontvolken in ras tempo‟, Dagblad van het Noorden, 16-03-2006. „Kabinet wil actie tegen afnemend inwonertal in regio‟s‟, NCR Handelsblad, 13-02-2009. http://www.nrc.nl/binnenland/article2151550.ece/Kabinet_wil_actie_tegen_afnemend_inwonertal_in_regios „Krimpen kan wel sexy zijn‟, De Volkskrant 02-04-2008. http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article606195.ece/Krimpen_kan_wel_sexy_zijn „Miljoenen naar krimpregio NO-Groningen‟, Dagblad van het Noorden, online gepubliceerd op 14 november 2009. http://www.dvhn.nl/nieuws/noorden/groningen/article5438683.ece
„Minister Van der Laan: aanpak krimp zaak van lange adem‟, Dagblad van het Noorden, 14-08-2009. http://www.dvhn.nl/nieuws/noorden/groningen/article5033447.ec „Noord-Groningen als proeftuin voor krimp‟, Dagblad van het Noorden, online gepubliceerd op 02-03-2009. http://www.dvhn.nl/nieuws/noorden/groningen/article4435924.ece/Noord-Groningen_als_proeftuin_voor_krimp ´Oost-Groningen kampt met krimp en tegenslag‟, NRC Handelsblad 03-11-2009. http://www.nrc.nl/binnenland/article2404390.ece/OostGroningen_kampt_met_krimp_en_tegenslag „Steden betalen voor aanpak leegloop platteland‟, De Volkskrant, 04-02-2010. http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1345776.ece/Steden_betalen_voor_aanpak_leegloop_platteland „Van de Kolk: houd krimpregio sterk!‟, Dagblad van het Noorden, 18-11-2009. http://www.dvhn.nl/nieuws/noorden/groningen/article5454092.ece
Ruud de Jong - Krimp in kaart. Krimp op het noordelijke platteland vanuit historisch perspectief beschouwd. Stichting Scholenbouwmeester Noord Nederland © 17-02-2012
12