Krachtwerk voor kinderen
Startnotitie Kinderen in de vrouwenopvang september 2010
Van Montfoort Woerden, september 2010 Els Koldenhof Netty Jongepier
Inhoud
1 2 3
Inleiding .................................................................................................................................. 3 Achtergrond ............................................................................................................................ 5 Kinderen in de vrouwenopvang.............................................................................................. 7 3.1 Achtergrond en kenmerken van kinderen ............................................................................ 7 3.2 Gevolgen van geweld voor kinderen ................................................................................... 8 3.2.1 Overige feiten ............................................................................................................... 9 3.2.2 Reactie op geweld ...................................................................................................... 10 3.2.3 Sociaal-emotionele en gedragsproblemen ................................................................. 11 3.3 Verblijf in de vrouwenopvang ............................................................................................. 12 3.4 Ouderschap en opvoederschap ......................................................................................... 13 4 Theorie en visie: krachtwerk voor vrouwen en kinderen ...................................................... 15 4.1 De ontwikkeling van kinderen ............................................................................................ 15 4.1.1 Ontwikkelingstaken ..................................................................................................... 16 4.1.2 Beschermende factoren ............................................................................................. 16 4.2 Systeemgerichte benadering ............................................................................................. 17 4.3 Opvoeding en ouderschap ................................................................................................. 17 4.4 Oplossingsgericht werken / Signs of Safety ...................................................................... 19 5 De betekenis van de vrouwenopvang voor kinderen ........................................................... 21 5.1 Het leef- en opvoedingsklimaat ......................................................................................... 21 5.2 Veiligheid, intake, veiligheidsplan ...................................................................................... 22 5.3 Ondersteunen van ouderschap en opvoeding ................................................................... 22 5.4 Hulp aan kinderen .............................................................................................................. 22 5.5 Externe samenwerking ...................................................................................................... 23 6 Uitgangspunten voor de basismethodiek Krachtwerk voor kinderen ................................... 24 Literatuur ..................................................................................................................................... 25 Bijlage 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind .............................................. 27 Bijlage 2 Kwaliteitsstandaarden Q4C .......................................................................................... 32
© Van Montfoort Startnotitie Kinderen in de Vrouwenopvang - september 2010
2
1
Inleiding
In het kader van het Verbeterplan Vrouwenopvang heeft de Federatie Opvang opdracht gegeven aan Van Montfoort tot het ontwikkelen van een basismethodiek voor de hupverlening aan kinderen binnen vrouwenopvanginstellingen. Als doelstelling is geformuleerd: “Adequate hulpverlening aan kinderen in de opvang (inclusief screening en opvoedingsondersteuning). Adequaat wil zeggen: Hulp die kinderen gezien hun ervaringen en situatie nodig hebben – tijdens en na de opvangperiode - en goede doorverwijzing naar specifieke hulp” (Verbeterplan Vrouwenopvang). Onze opdracht is een basismethodiek (en daarbij behorende producten) te ontwikkelen die uitgaat van het kind in zijn context, uitvoerbaar is in de vrouwenopvang, op draagvlak van de sector kan rekenen en past binnen de context. Met het laatste bedoelen we de verschillende opvanginstellingen, samenhang met de basismethodiek Krachtwerk, kinderen in diverse leeftijdsgroepen, samenwerking met ketenpartners. Deze startnotitie vormt het kader voor de invulling van de methodiek. Met de startnotitie willen we een stevige basis leggen voor de zorg voor kinderen in de vrouwenopvang en geven we een eerste uitwerking van visie, theoretische basis en uitgangspunten voor de basismethodiek. Bij de uitwerking van de basismethodiek gaan we dieper in op de betreffende elementen van de methodiek. Wat bedoelen we met ‘basismethodiek’? Een methodiek geeft richtlijnen voor het handelen om de geformuleerde doelen voor de doelgroep met de aangeduide problematiek te bereiken. De methodiek maakt ook, op grond van wetenschappelijke argumenten en praktijkervaringen, duidelijk waarom gekozen is voor de beschreven werkwijzen. Een goede onderbouwing onderscheidt het handelen van de professional van dat van de leek. De term ‘basismethodiek’ gebruiken we om aan te geven dat het gaat om een algemene methodiek die binnen alle vrouwenopvanginstellingen geïmplementeerd wordt. Daarmee komt er een onderbouwd methodisch fundament voor de werkwijze rond kinderen en opvoeding in de vrouwenopvang. Er bestaan grote verschillen tussen de vrouwenopvanginstellingen in de mogelijkheden (expertise, randvoorwaarden) voor hulpverlening aan kinderen. Bij de ontwikkeling van de basismethodiek hanteren we het ‘good enough’ principe: welke elementen en voorzieningen zijn minimaal nodig in de vrouwenopvang om passende en goede zorg voor kinderen te waarborgen. Afhankelijk van deskundigheid en eigen mogelijkheden van elk van de vrouwenopvanginstellingen kan aanvullende zorg en hulpverlening in de eigen instelling worden vormgegeven, of wordt deze gerealiseerd door het zorgnetwerk om de vrouwenopvang heen. Aanvullende vormen van zorg en hulpverlening zullen in de toolkit worden opgenomen. Wij gaan bij de ontwikkeling van de basismethodiek uit van een themagerichte aanpak, waarbij wij de thema’s die een plaats krijgen in de methodiek in een aantal rondes uitwerken. De keuze voor de thema’s maken wij in overleg met de stuurgroep van het project. De volgende thema’s krijgen achtereenvolgens een plek moeten krijgen in de basismethodiek: 1. Het leef- en opvoedingsklimaat 2. Veiligheid, intake en veiligheidsplan 3. Ouderschap en geweld
© Van Montfoort Startnotitie Kinderen in de Vrouwenopvang - september 2010
3
4. Hulp aan kinderen 5. Externe samenwerking De startnotitie dient als basis voor de uitwerking van de thema’s. De overige producten: screeningsinstrument, protocol signaleren en aanpakken van (vermoedens van) kindermishandeling en toolkit, pakken we op in samenhang met de thema’s. Bij het ontwikkelen van de methodiek wordt uitgegaan van de drie dimensies die Van Montfoort (2008) benoemt. Ten eerste de maatschappelijke/normatieve dimensie: een methode is gebaseerd op maatschappelijke waarden en normen. In de vrouwenopvang gaat het om centrale waarden in onze rechtsstaat zoals het recht op bescherming tegen geweld. Ten tweede de dimensie van het vraaggericht werken. Aansluiten bij de doelgroep, rekening houden met verschillende (culturele)achtergronden, opvoedingsgewoonten en draagkrachtdraaglast is fundamenteel. Tenslotte de dimensie van de effectiviteit (kennis over wat werkt en wat niet werkt). In de zorgsector wordt werken op basis van goed beschreven en effectief gebleken methoden steeds belangrijker. Er is nog weinig bekend uit wetenschappelijk onderzoek over de effectiviteit van hulpverleningsmethoden in het algemeen en bij partnergeweld in het bijzonder. Door wetenschappelijke kennis over huiselijk geweld, de effecten van geweld op kinderen, de situatie van kinderen in de opvang en effectiviteit van methoden in de jeugdzorg te combineren met ervaringskennis werken we aan een methode ontwikkelen die op werkzame bestanddelen is gebaseerd. Het gaat om een combinatie van ‘evidence-based practice’: op basis van theoretische uitgangspunten en ‘practice-based evidence’: op basis van in de praktijk ontwikkelde en waar mogelijk getoetste kennis. Ook de ervaringen van cliënten zijn nodig voor ontwikkeling van een methode. In de afgelopen decennia is steeds meer duidelijk geworden dat partnergeweld een complex fenomeen is, met een grote diversiteit aan verschijningsvormen. Het stereotype beeld van mannen als geweldpleger en vrouwen als slachtoffer blijkt in veel gevallen niet te kloppen. De relatiedynamiek, waarin beide partners een aandeel hebben is een belangrijke factor is. Gezien de doelgroep van de vrouwenopvang, gaat de basismethodiek en deze startnotitie ervan uit dat de vrouwen/moeders voornamelijk slachtoffers zijn van het geweld en mannen/vaders de plegers.
4
2
Achtergrond
Al vanaf het begin brengen mishandelde en bedreigde vrouwen die naar de vrouwenopvang komen hun kinderen mee. Toch bleven deze kinderen met hun eigen vragen en behoeften lange tijd buiten beeld. Het risico dat kinderen die leven in een gezin waarin structureel ernstig geweld voorkomt lopen, werd wel in een aantal onderzoeken onderkend, maar dit leidde niet tot breed onderzoek of een eigen aanpak, lange tijd werd kinderen niet meer dan opvang geboden. De hulp en ondersteuning was vooral gericht op de veiligheid, weerbaarheid en het herstel van de vrouwen (Wolf e.a, 2006; Verhoeven en Dijkstra, 2010, p.75) De kennis over de effecten van geweld op de kinderen die er getuige van zijn neemt gestaag toe. Het idee dat juist voor deze kinderen die zoveel ingrijpende levensgebeurtenissen hebben meegemaakt een eigen hulptraject nodig is, wordt inmiddels breed gedragen. “Er zou meer aandacht en steun voor de kinderen moeten zijn, de kinderen worden een beetje op de achtergrond gehouden.” (Wolf e.a. 2006, p. 156) Brilleslijper-Kater (2010) benoemt het kind als een persoon met een eigen hulpvraag. Bovendien is het perspectief waarmee we naar partnergeweld kijken veranderd. We sluiten hier aan op wat ook in de basismethodiek Krachtwerk wordt vastgesteld “De dynamiek van geweld vindt tussen mensen plaats. Om die reden moet er aandacht zijn voor de interactie in het “systeem”. Het “systeem”omvat meer dan alleen de relatie met de pleger; het bestaat ook uit belangrijke anderen en personen uit de nabije en wijdere omgeving” (paragraaf 1.4). Partnergeweld gaat niet alleen over pleger en slachtoffer maar raakt aan het gehele gezinssysteem en de omgeving van het gezin: familie, buurt, school en de gemeenschap. Het geweld beïnvloedt de relatie van kind(eren) met hun ouder(s), waardoor een gezonde opvoeding en ontwikkeling ernstig bemoeilijkt kunnen worden. Ook de hulpverlening in de keten is te zien als een systeem, soms een verwarrend systeem als iedere hulpverlener zijn eigen lijn volgt. Kindermishandeling en huiselijk geweld staan nu hoog op de politieke agenda en daarmee komen de kinderen met hun eigen hulpvraag nadrukkelijk in beeld. Het ‘Maat en baat’ onderzoek in 2006 bracht een aantal knelpunten aan het licht in de aansluiting van de vrouwenopvang op de behoefte en hulpvraag van de cliënt. Naast veel informatie voor mogelijke verbeterslagen wijst dit onderzoek ook op de onzichtbaarheid van de “kleintjes”. De Federatie Opvang neemt de aandachtspunten serieus en is een breed traject gestart tot verbetering en professionalisering van het werk: Het Verbeterplan Vrouwenopvang. Het structureel en methodisch werken met de kinderen wordt een van de speerpunten binnen het project. De praktijk heeft ondertussen niet stilgestaan. Binnen een aantal instellingen in de vrouwenopvang zijn projecten uitgevoerd en er zijn veelbelovende initiatieven die aandacht en hulp voor deze kwetsbare groep kinderen handen en voeten hebben gegeven. Recent onderzoek in Nederland van Brilleslijper-Kater e.a ( 2010) en van Verhoeven en Dijkstra (2010) en internationaal onderzoek geeft meer inzicht in de situatie van kinderen in de vrouwenopvang, hun achtergrond en kenmerken en in hun hulpvragen en behoeften.
5
We maken gebruik van deze resultaten en die uit het ‘Maat en baat ‘ onderzoek om een profiel van de kinderen die in de vrouwenopvang verblijven te schetsen.
6
3
Kinderen in de vrouwenopvang
Jaarlijks zoeken naar schatting ca. 8000 vrouwen hulp in de vrouwenopvang en 80% van hen neemt kinderen mee. Dit betekent dat zo’n 38% van de bewoners van deze instellingen kind is. Wie zijn deze kinderen, wat weten we over hun achtergrond en wat zijn mogelijk de gevolgen van het geweld waarmee zij geconfronteerd worden in het gezin, waarin ze opgroeien? We kijken naar de vrouwenopvang vanuit het perspectief van de kinderen en onderscheiden daarbij de volgende dimensies: 1. Achtergrond en kenmerken van kinderen: uit welke gezinnen komen zij? Welke bagage brengen zij mee? Hoe oud zijn zij? 2. Gevolgen van geweld: wat hebben kinderen voorafgaand aan hun komst in de vrouwenopvang meegemaakt? Wat zijn de effecten van geweld op kinderen van verschillende leeftijdsgroepen? Wat betekent het voor hun ontwikkeling? 3. Wonen in de vrouwenopvang: wat betekent het voor kinderen om tussen andere moeders en kinderen te wonen? Wat hebben kinderen van verschillende leeftijden nodig? 4. Opvoeding en ouderschap: wat betekent de achtergrond van het geweld voor de opvoeding en het ouderschap? Wat betekent dat voor de rol van de moeders, de rol van de vaders en wat voor de professionals in de vrouwenopvang? Hoe verhouden het kindbelang en het belang van de ouders zich tot elkaar?
3.1
Achtergrond en kenmerken van kinderen
De meerderheid van deze kinderen woonde voor zij naar de vrouwenopvang kwamen in een gezin met twee (stief) ouders en ruim een vijfde groeide op in een eenoudergezin. Dat betekent dat voor veel kinderen vooraf met beide ouders contact was en dat de relatie met de vader na opname waarschijnlijk abrupt verbroken is. Daarbij komt dan nog de vlucht naar de vrouwenopvang, voor sommigen is dat niet voor het eerst (60 % van de kinderen uit het onderzoek van Brilleslijper-Kater verbleef al eerder in de opvang). Bovendien hebben zij alles en iedereen achter moeten laten, die vertrouwd is: je vrienden en vriendinnen, school, familie en (stief)vader. Bij een kwart van de kinderen zijn beide ouders afkomstig uit Nederland en voor de overigen geldt dat een of beide (stief) ouders een andere herkomst hebben. Van de kinderen is 84% geboren in Nederland. Er is sprake van grote diversiteit onder de kinderen en hun moeders. Medewerkers moeten dan ook steeds opnieuw zorgvuldig afstemmen op dit kind en die specifieke situatie, goed luisteren en kijken zijn essentieel. Ik denk dat wij heel goed zijn in observeren. ……….Wat vraagt het kind van mij, is toch een belangrijke houding daarin.” (Verhoeven en Dijkstra, 2010, p.80) In het onderzoek van Wolf (2006) is de gemiddelde leeftijd van kinderen in de crisisopvang vijf en in de vervolgopvang vier jaar. Brilleslijper-Kater vindt in haar onderzoek een gemiddelde leeftijd van 7.7 jaar. Dat wijst op de aanwezigheid van vooral jonge kinderen tot aan en in de basisschoolleeftijd. Ruim 80% van de kinderen heeft een of meer broers en/of zussen. Bij de komst
7
naar de vrouwenopvang komt het voor dat niet alle broers en zussen meekomen, met name de opvang van oudere kinderen kan lastig zijn, soms zijn er onvoldoende passende ruimte en voorzieningen en wordt voor hen een andere oplossing gezocht. In die gevallen is er dus sprake van een extra breuk in de gezinscontacten. Kinderen hebben dan niet alleen hun (stief)vader achter moeten laten, wat al een verscheurende mix van gevoelens kan oproepen, maar ook hun grote broer of zus, die er misschien wel altijd voor hen was, is er nu niet bij. Vrijwel alle kinderen gaan naar school. Daarbij is het niet gezegd dat de kinderen naar hun eigen vertrouwde school kunnen blijven gaan, in veel gevallen is de vrouwenopvang elders gevestigd en moet een nieuwe school gezocht worden. Kinderen verliezen dan ook de steun van de leerkracht, die er voor hen was of vrienden en vriendinnen die hen steunden. Tien procent van de kinderen in de lagere school leeftijd bezoekt het speciaal onderwijs. Dat is vier keer zo veel dan voor de algemene populatie geldt. Typerend voor deze groep kinderen is dat zij vaak uit kwetsbare gezinnen komen, waarin sprake is van meervoudige problematiek. Vrouwen vertellen in het onderzoek van Wolf (2006) over schulden, werkeloosheid, verslaving aan alcohol en drugs en psychische problemen. Partnergeweld gaat vaak samen met steeds wisselende combinaties van verschillende soorten problemen. Verslaving en geweld, schuldsanering, traumatisering door oorlog en huiselijk geweld, het gezamenlijk voorkomen van partnergeweld en kindermishandeling, mishandeling, uithuwelijking en eergerelateerd geweld. Getraumatiseerde kinderen in de opvang met gedragsproblemen en/of een ontwikkelingsachterstand kampen met de gevolgen van dergelijke combinatie-problematiek (Dijkstra in Hoogeveen e.a., 2009). De kinderen in de vrouwenopvang beginnen al met een achterstand en bevinden zich in een zeer kwetsbare positie. Wanneer zij dan ook nog een aantal schokken en ingrijpende ervaringen moeten verwerken versterkt dat hun kwetsbaarheid. Het is belangrijk dat alle medewerkers de behoeften van kinderen vanaf het moment van binnenkomst op hun netvlies hebben.
3.2
Gevolgen van geweld voor kinderen
Voordat kinderen in de vrouwenopvang verblijven is daar vaak al een lange periode van geweld aan vooraf gegaan. Zij hebben te maken gehad met ernstig en langdurig, chronisch geweld. Niet alleen zijn ze getuige geweest van geweld in hun gezin, een groot deel van hen is zelf ook mishandeld. Bij kinderen in de vrouwenopvang werden gemiddeld 11 risicofactoren voor mishandeling geconstateerd. Meerdere auteurs stellen dat de effecten van het getuige zijn van geweld vergelijkbaar zijn met de gevolgen van kindermishandeling. Kinderen brengen heel wat bagage mee. “Het zijn kinderen met een ‘rugzakje’, dat wil zeggen dat kinderen vaak, niet altijd, maar vaak toch wel een hoop hebben meegemaakt. Dus dingen gezien hebben en soms zelfs zelf ook hebben ondervonden. Ruzies, geweld, noem maar op. Dat brengt toch wel iets met zich mee. Ze zijn niet zo zorgeloos als andere kinderen die wel in een veilig gezin hebben gezeten.”(Verhoeven en Dijkstra, 2010, p.80)
8
Getuige zijn van geweld tussen ouders heeft veel impact op kinderen. Het gevoel van veiligheid wordt aangetast en de ervaring heeft gevolgen voor kinderen in elke ontwikkelingsfase, zowel op de korte als de lange termijn. Volgens onderzoek van Graham-Bermann en Edleson, (2001) krijgt ongeveer 40 procent van de kinderen die thuis met regelmaat geweld tussen de ouders meemaakte, daardoor posttraumatische klachten. De gevolgen voor kinderen hangen samen met diverse factoren, zoals de ernst, duur en frequentie van het geweld, en de leeftijd, het geslacht en het karakter van het kind. Kinderen die getuige zijn geweest van partnergeweld hebben meer kans op problemen dan kinderen die dat niet hebben meegemaakt. Het gaat hierbij om emotionele, fysieke, cognitieve, sociale en gedragsproblemen (Kolbo e.a., 1996). Uit onderzoek wordt steeds meer bekend over de neurobiologische gevolgen van traumatische ervaringen. Onderzoek Perry en Scalavitz toonden aan dat het brein van jonge kinderen het meest kwetsbaar is voor de destructieve invloed van dreiging, verwaarlozing en trauma, omdat de grootste fysieke groei van de hersenen en het ontwikkelen van neurale netwerken voor het vierde levensjaar plaatsvinden” (2007 in Verhoeven en Dijkstra 2010 p. 40). De problemen die zich kunnen voordoen, zijn als volgt onder te verdelen: • Internaliserende (naar binnen gerichte) problemen: terugtrekken, depressie, automutilatie • Externaliserende (naar buiten gerichte) problemen: pesten, onhandelbaar gedrag, agressie • Sociale problemen: zorgend, overaangepast, geïsoleerd Enkele gevolgen voor kinderen per leeftijdsfase die gerapporteerd worden: Baby’s: slaapproblemen, groeiachterstand, veel huilen, zeer alert of lusteloos zijn; Peuters en kleuters: angstig zijn, buikpijn, ontwikkelingsachterstand; Schoolkinderen: sociaal isolement, concentratieverlies, tegendraads gedrag; Pubers: schoolproblemen, drugs- en alcoholgebruik, agressie. 3.2.1
Overige feiten
Enkele belangrijke feiten over de gevolgen, waar medewerkers rekening mee moeten houden, zijn hier nog aan toe voegen: • Jonge kinderen kunnen zich minder dan oudere kinderen aan mishandeling onttrekken en zijn extra kwetsbaar omdat ze voor hun dagelijkse verzorging sterk afhankelijk zijn van hun ouders. • Het ontwikkelen van een veilige hechtingsrelatie staat bij jonge kinderen onder druk. Juist in de eerste levensjaren moet deze tot stand komen, het is de belangrijkste ontwikkelingstaak in die periode en het geweld dat in het gezin ervaren wordt, kan leiden tot onveilig of niet gehecht zijn (Putnam, 2006). • Uit een aantal studies is gebleken dat het getuige zijn van geweld binnen het gezin tijdens de jeugd voorspelbaar tot sociaal minder positieve aanpassing en tot depressiviteit gedurende de volwassenheid leidt. • Regelmatig zijn er ook subtielere symptomen bij kinderen die getuige zijn geweest van geweld te onderscheiden, zoals een onjuiste houding met betrekking tot het gebruik van geweld. • De diversiteit in de doelgroep is groot. Veel kinderen hebben een niet-westerse culturele achtergrond, daarnaast gaat het om kinderen van uiteenlopende leeftijd en zijn er verschillen in de aard en ernst van het geweld die kinderen hebben meegemaakt en de
9
•
•
3.2.2
impact die het op hen heeft. Om een passend aanbod te doen voor een diversiteit aan kinderen is een mix nodig van verbale en non-verbale methodieken (Dijkstra, 2007; Dijkstra, 2008 en Andrews, 2002). Het vermogen om vanuit verschillende perspectieven te kunnen kijken en bijbehorende normen en waarden te respecteren vraagt wat van de professionals. Ook interculturele competenties zijn van belang. Intergenerationele overdracht. Kinderen die partnergeweld meemaken, groeien op met gewelddadig gedrag als norm. Dit heeft veel gevolgen voor de manier waarop ze zelf, als kind en later als volwassene, met conflicten omgaan. Getuige zijn van geweld geeft een verhoogd risico op toekomstig crimineel en gewelddadig gedrag. Regelmatig is te zien dat mensen, die in hun kindertijd getuige zijn geweest van partnergeweld, in volwassen relaties zelf ook weer te maken hebben, als pleger of als slachtoffer, met partnergeweld. Jongens, die er getuige van zijn dat hun vader hun moeder mishandelt, lopen een groter risico om zelf in de relationele sfeer en binnen het huwelijk geweld te gebruiken (Andrews, 2002). Reactie op geweld
Kinderen komen allemaal uit hun eigen unieke situatie en reageren verschillend op het geweld. De aard en de ernst van die reactie wordt bepaald door verschillende factoren. De frequentie, duur en intensiteit van het geweld is van invloed. Als je langdurig, vaak en heftig geweld hebt meegemaakt als kind dan is te verwachten dat de impact groter is. Wanneer je als kind niet alleen getuige was, maar ook slachtoffer van het geweld, dan is dat heel zwaar. De angst en het verdriet over het geweld dat je moeder overkomt is heftig en roept veel emoties op, maar als het jou dan ook zelf over komt wordt je grootste angst werkelijkheid. Je bent alleen, onbeschermd en bedreigd en niemand kan je helpen. De angst voor dreigend geweld kan bij herhaald geweld minstens zo veel gevolgen hebben voor kinderen. De totale onvoorspelbaarheid van het dagelijks leven leidt tot een voortdurend leven op de toppen van je zenuwen. Het gezin is niet langer meer een vertrouwde en veilige plek om op te groeien. Het is een plaats geworden waar je voortdurend op je hoede moet zijn en waar angst, verdriet, verwarring, dreiging en agressie aan de orde van de dag zijn. Deze enorme stress en een voortdurend gevoel van onveiligheid heeft grote gevolgen voor de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind. Spence Coffey (2008) beschrijft de gevoelens en ervaringen van kinderen, die hebben moeten leven in een situatie van geweld en dreiging, als volgt: • Fear: kinderen hebben angsten over diegene waar ze het meest houden, hun ouders en dat ook nog op de plaats waar ze zich het meest veilig zouden moeten voelen, hun thuis. • Anger: gevoelens van woede en boosheid t.a.v. de pleger van het geweld, maar ook op het slachtoffer, hun moeder die niets ondernam. Soms ontstaat woede naar moeder toe nadat zij daadwerkelijk vertrokken is, tijdens het verblijf in de opvang. • Mixture of anger and love: ze worden verscheurd door een verwarrende mix van gevoelens, tegelijkertijd van je ouders houden en alles wat zij doen haten. Een moeder zegt: “ they were often afraid and confused” • Confusion about being able to love both parents: kinderen hebben soms het gevoel een kant te moeten kiezen. hoe kun je houden van beide ouders, wanneer de een slaat en dreigt en de ander het slachtoffer is van dit geweld?
10
•
•
•
3.2.3
Loss: ze rouwen om het verlies van hun kindertijd, samen een gewoon gezin zijn. Door hun verblijf in de opvang verliezen zij een ouder, de (stief)vader en soms ook broertjes en zusjes. Zij moeten hun vertrouwde omgeving, school en vrienden achter laten. Feelings of guilt and responsibility: kinderen kampen met schuldgevoelens, hadden ze niet iets kunnen doen om het geweld te stoppen? Ze voelen zich verantwoordelijk voor het welzijn van hun broertjes of zusjes of voor moeder. Life is unpredictable: ze hebben al heel lang en voortdurend op hun hoede moeten zijn, niet wetend wanneer alles weer explodeert. Hun leven is onvoorspelbaar geworden. Sociaal-emotionele en gedragsproblemen
Vaak hebben kinderen met de hiervoor genoemde achtergrond last van sociale problemen zoals het niet kunnen verdragen van regels en discipline, het zich beschermend opstellen naar moeder of broertjes en zusjes of zich als ouder gaan gedragen. Met name jonge kinderen kunnen gaan slaan, bijten en duwen. “Het kind heeft als baby op die manier nooit iets aangeboden gekregen. Dan zie je dat hij achterloopt in spel, een ontwikkelingsachterstand heeft. …….. Het is zo wild als ik weet niet wat. Vliegt van hot naar her, luistert niet en bijt en…(Verhoeven en Dijkstra, 2010, p.84) Wanneer je als kind hiermee worstelt valt het niet mee om in een groep te wonen, waarin je jouw plek moet zien te vinden en er vele ogen op je gericht zijn. Zij kampen met emotionele problemen zoals verlatingsangst, stemmingswisselingen, huilen, angst en nachtmerries. Een medewerkster uit de vrouwenopvang vertelt: “Dit jongetje is zeer regelmatig getuige geweest van heftige mishandeling van moeder door haar partner. Hij spreekt regelmatig zijn angst uit, het speelt een grote rol in zijn leven” ( Brilleslijper-Kater, 2010, p.34). Leer- en gedragsproblemen op school die zich kunnen uiten in leerachterstanden, spijbelen en zitten blijven, komen voor. Het valt niet mee om gewoon naar school te gaan en te presteren, wanneer je thuis voortdurend in angst zit, nooit weet wat je kunt verwachten en huiswerk maken een kunst op zich wordt. Daarnaast zijn er de lichamelijke problemen zoals hyperactiviteit, veel ziek zijn, bedplassen en gewichtsproblemen. Ongeveer 40% van de kinderen ondervindt zulke ernstige nadelen van het feit dat ze getuige zijn van geweld, dat gesproken kan worden van traumatisering (Dijkstra, 2006: Dijkstra, 2007; Hoogeveen e.a., 2009). Het geslacht van het kind kan ook verschil maken. Jongens hebben meer de neiging de heftige gevoelens te uiten in agressief, druk of ander probleemgedrag. Bij meisjes vind je meer internaliserend gedrag, zij worden stil, gesloten of depressief. Dijkstra wijst op de invloed van de culturele achtergrond van kinderen (2007). De manier waarop naar geweld gekeken wordt in je cultuur maakt verschil. Wanneer slaan geaccepteerd is bijvoorbeeld als opvoedmiddel, wordt het wel heel moeilijk hulp te zoeken of steun te vinden. Pubers en adolescenten vragen speciale aandacht. Door wat zij meegemaakt hebben, vertonen ze vaak oppositioneel gedrag. Daarnaast lopen zij extra risico op grensoverschrijdend gedrag in het aangaan van relaties met anderen.
11
3.3
Verblijf in de vrouwenopvang
Met al deze bagage komen de kinderen binnen in een situatie die ze niet kennen, die op zich weer verwarrend kan zijn en dus ook weer de nodige emoties oproept of versterkt. Kinderen hebben veel vragen: Wat gaat er gebeuren, vandaag, morgen en in de verre toekomst? Wie is hier de baas en hoe moet je je handhaven tussen die anderen? De instellingen voor vrouwenopvang verschillen onderling in grootte, faciliteiten voor kinderen en het hulpaanbod. Het onderzoek van Brilleslijper-Kater geeft een inkijkje in hoe het leven in de opvang voor kinderen is. Zoals eerder beschreven hebben veel kinderen last van de gevolgen van het geweld en de stressvolle omstandigheden waaruit ze komen. Tegelijkertijd moeten ze nu leven te midden van andere vrouwen en kinderen, die net als zij veel te verwerken hebben en onder spanning leven. Kinderen, die veel behoefte hebben aan voorspelbaarheid en duidelijkheid, krijgen te maken met verschillende regels, gewoonten en opvattingen, waardoor de stress mogelijk nog toeneemt. Je bent wel met veel mensen in krappe huisvesting. Je moet wel wennen dat iedereen eigen dingen heeft, hoe ze dingen doen, kinderen die een groot huis gewend zijn. Je vraagt veel aanpassingsvermogen van iedereen.”(Wolf e.a., 2006, p.145) Er is voor kinderen niet altijd een vanzelfsprekende eigen plaats, Waarschijnlijk hangt dit samen met het feit dat de zorg en hulp in eerste instantie gericht is op de vrouwen. Wanneer de focus niet direct op hen gericht is, verdwijnt ook een eigen ruimte naar de achtergrond. Nog geen vijfde van de kinderen heeft bijvoorbeeld een eigen slaapkamer, ruim 60% moet de kamer delen met broertjes, zusjes en/of moeder (Brilleslijper-Kater, 2010). Juist op een moment dat kinderen ernstig uit hun evenwicht zijn, is er geen eigen plekje met mogelijkheden om zich terug te trekken en eigen dingen te doen, buiten het zicht van alle anderen. “ik vind het delen van mijn slaapkamer wel leuk, maar ik kan niet goed leren ….” (Brilleslijper-Kater, 2010, p.52) Veelal zijn er wel eigen ruimtes waar kinderen kunnen spelen en ontspannen, waar ze kind kunnen zijn. Maar ook daar zijn de omstandigheden niet ideaal. Zowel kinderen als medewerkers geven aan dat de faciliteiten beter zouden kunnen. We zouden wel wat meer mogelijkheden voor ontspanning willen voor de kinderen. We proberen dat wel” (Brilleslijper-Kater, 2010, p.53) Vooral voor oudere kinderen en speciaal jongens is het aanbod niet altijd adequaat. Het is voor hen niet gemakkelijk alles wat er is gebeurt, maar ook wat wonen in de vrouwenopvang met zich meebrengt, op een rijtje te krijgen en te verwerken. Juist jongeren hebben behoefte aan vrienden en samen met hen rondhangen. Dat is in de opvang vaak heel lastig, doordat er geen eigen plek is of omdat jongeren niet bij elkaar op de kamer mogen komen. Het onderhouden van contacten met de oude vriendengroep via internet is lang niet altijd mogelijk. Soms verzwijgen zij ook op school en bij vrienden dat ze in de opvang wonen. Lundy en Grosman (in Dijkstra, 2010) wijzen er op dat kinderen juist vriendschappen moeten aangaan, maar dat de problemen op het sociale vlak dit voor hen moeilijk kunnen maken. Dit kan leiden tot negeren en pesten of juist agressief gedrag naar andere kinderen toe. 12
Een opvallende uitkomst in het onderzoek van Dijkstra (2010) is dat er in de vrouwenopvang weinig met kinderen gepraat wordt over wat zij hebben meegemaakt voordat ze in de vrouwenopvang terecht kwamen.
3.4
Ouderschap en opvoederschap
Uit onderzoek is bekend dat het geweld waarmee vrouwen die in de vrouwenopvang opgenomen worden te maken hebben gehad niet alleen van invloed is op hen als vrouw, maar ook op het moederschap. Het heeft gevolgen voor de moeder – kindrelatie. De moeders verdragen de stress van het alledaagse leven met hun kinderen minder goed. Levendosky (in Spence Coffey, 2008) constateert “reduced emotional energy or time to devote to children and increased anger”. Zij hebben het al zwaar gehad met het beschermen van hun kinderen op welke manier dan ook. Kinderen die zelf ook beschadigd zijn en soms moeilijk te hanteren gedrag vertonen. De vrouwen kunnen zich ook schuldig voelen over alles wat hun kinderen is overkomen. Wanneer zij dan uiteindelijk met veel moeite en soms meerdere keren de beslissing nemen naar de opvang te gaan, reageren de kinderen soms anders dan verwacht. Zoals we hiervoor al beschreven veroorzaakt de vlucht vanuit het kind bezien veel stress, het verlies van alles wat vertrouwd is – vader, vriendjes, school- en soms geven zij de moeder daarvan de schuld en zijn boos. De vlucht is een van de vele ingrijpende ervaringen die zij opdoen en kan ook de problemen en het bijbehorende lastige gedrag van kinderen doen toenemen. Dat maakt het opvoeden soms nog moeilijker, naast het feit dat dit gebeurt onder het toeziend oog van professionals en andere vrouwen met hun eigen problemen. Voor de kinderen betekent het dat hun band met moeder onder druk staat, dat er andere regels zijn, dat moeder onder alle stress anders reageert dan thuis. “We komen hier niet voor niks. En dan hier meer problemen. Echt meer problemen. En dan kinderen natuurlijk drukker, drukker. En dan moeders drukker, kinderen drukker en dan klats, klats, klats. Ruzie tussen kinderen, ruzie moeders, ruzie tussen moeder – kinderen. Dat is echt…(Wolf e.a. 2006, p.156) Er moet ook veel geregeld worden, voor de moeders is het belangrijk zo snel mogelijk weer een eigen plek te vinden, rust en veiligheid voor haarzelf en voor haar kinderen. Ze moet haar ervaringen verwerken en zaken op een rijtje zetten. Dit vergt veel tijd en denkwerk, waardoor haar (emotionele) beschikbaarheid voor de kinderen minder wordt. De belangen van moeder hoeven ook niet altijd dezelfde te zijn als die van de kinderen. Er kan spanning ontstaan tussen beiden. Voor de kinderen kan het bijvoorbeeld belangrijk zijn de relatie met de pleger, veelal de (stief)vader, op een of andere manier weer vorm te geven. Zij missen hem en misschien ook zijn familie. Terwijl het voor moeder op dat moment soms een haast onmogelijke opgave is om hierover na te denken, laat staan te ondersteunen (Dijkstra 2010; Spence Coffey 2008). Daarnaast zijn er medewerkers in de vrouwenopvang die te maken hebben met moeders die, door alle hiervoor genoemde problemen, tekortschieten in de opvoeding. Soms is er voor de professionals geen andere keus dan de veiligheid en het belang van het kind te kiezen en daarmee tegen de wens van de moeder in te gaan.
13
De rol van de (stief)vader is een belangrijk aandachtspunt voor de vrouwenopvang. Een man die gewelddadig is naar zijn partner is nog steeds de vader van zijn kinderen. Een zorgvuldige aanpak is nodig om te onderzoeken of en hoe de vader weer een betrouwbare ouderkan worden.
14
4
Theorie en visie: krachtwerk voor vrouwen en kinderen
De Federatie Opvang hanteert als uitgangspunt dat, naast de vrouw als cliënt, kinderen als cliënt in de Vrouwenopvang benaderd worden. De Federatie heeft de uitgangspunten voor de methodische aanpak voor vrouwen vastgesteld. De generieke uitgangspunten die in “Krachtwerk”, de basismethodiek voor het werken met vrouwen in de vrouwenopvang zijn geformuleerd, gelden als vanzelfsprekend ook voor de methodiek voor kinderen. Dus: Krachtwerk voor vrouwen en kinderen! We noemen hieronder de uitgangspunten van Krachtwerk die dus ook ten grondslag liggen aan de methodiek voor kinderen: − Gaat uit van de kracht van cliënten en hun omgeving − Stimuleert de veerkracht, groei en empowerment van cliënten en werkt aan het vergroten van hun zelfredzaamheid − Gaat ervan uit dat de grenzen aan de ontwikkeling en groei van cliënten en hun omgeving niet bekend zijn − Begrijpt het functioneren van cliënten in het licht van het systeem waarvan zij deel uitmaken en ziet de omgeving als een oase van hulpbronnen en van mogelijkheden tot herstel − Krachtwerk is systemisch omdat het inzoomt op de interactie tussen „individu en omgeving‟ en op de dimensies en condities die deze interactie en de uitkomsten ervan (veiligheid, herstel, kwaliteit van leven) beïnvloeden Hieronder gaan we nader in op een aantal theorieën en benaderingen die de methodiek voor kinderen onderbouwen; we besteden aandacht aan: ontwikkelingstheorie, hechting, trauma, systeembenadering, goed genoeg ouderschap
4.1
De ontwikkeling van kinderen
De ontwikkeling van kinderen is een complex en dynamisch proces. Sommige ontwikkelingstheorieën leggen het accent op de genetische aanleg en gaan ervan uit dat de ontwikkeling vooral uit het kind zelf komt. Andere theorieën gaan uit van de visie dat het vooral de inbreng van de opvoeders en de omgeving is die de ontwikkeling van kinderen bepaalt. Recente inzichten maken duidelijk dat genetische en omgevingsfactoren beide invloed hebben en op elkaar inwerken. In de eerste levensjaren staat het ontwikkelen van een veilige gehechtheidsrelatie centraal. Volgens de gehechtheidstheorie van Bowlby heeft een veilige gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind een belangrijke positieve uitwerking op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Een kind hecht zich aan personen die adequaat reageren op zijn signalen. Het gaat om sensitiviteit en responsiviteit. Sensitief betekent gevoelig zijn voor de signalen die een kind afgeeft, ofwel signalen opmerken en op de juiste manier interpreteren. Responsief wil zeggen een reactie geven die aansluit bij de vraag van het kind. Het kind is te zien als een van nature competent wezen, met de aangeboren gedrevenheid om die competentie verder te ontwikkelen (Riksen-Walraven, 2000). Hierin spelen twee aangeboren
15
programma’s een rol: exploratie en communicatie. Kinderen willen, door hun omgeving te verkennen en door te communiceren met anderen, tot verdere ontwikkeling komen. Maar een gevoel van onveiligheid kan de natuurlijke motor van de ontwikkeling afremmen. Creëren van een veilige sfeer is daarom voor elk kind van groot belang. Hierin speelt de kwaliteit van de interactie tussen volwassene en kind een doorslaggevende rol. Vooral sensitieve responsiviteit is van belang. Door interactie met sensitief-responsieve volwassenen ontwikkelen kinderen een gevoel van effectiviteit dat zich uit in exploratie gedrag, leergierigheid, de mogelijkheid om met anderen samen te werken en doorzettingsvermogen. De beschikbaarheid van opvoeders die sensitieve responsiviteit bezitten, blijkt bij te dragen aan de veerkracht van kinderen, ook op langere termijn (Riksen-Walraven & van Aken, 1997).
4.1.1
Ontwikkelingstaken
In elke leeftijdsfase doorloopt een kind ontwikkelingstaken. Dat zijn taken die op een bepaalde leeftijd aan de orde zijn zoals huilen bij honger of kirren bij plezier tijdens de baby- en kleutertijd, leren lezen en schrijven tijdens de basisschooltijd, meer toenadering zoeken tot leeftijdsgenoten en meer afstand nemen van de ouders tijdens de adolescentie, et cetera. In ieder stadium is een bepaalde thematiek aan de orde die vertaald kan worden in concrete taken. Voor het vervullen van deze taken moet iemand vaardigheden leren. Dit is voorwaarde voor een goed verloop van de ontwikkeling en kan daarom het beste tijdens de daartoe geëigende levensfasen gebeuren. Is dat niet het geval, dan hoeft dat nog niet te leiden tot een onomkeerbare problematische ontwikkeling. De mens is flexibel, hij kan gemiste ontwikkelingen later compenseren. Binnen elke ontwikkelingstaak zijn verschillende subtaken en vaardigheden te onderscheiden. Hoe concreter de opvoeder de taken benoemt, des te gemakkelijker is het voor hem om te bepalen welke vaardigheden een kind al beheerst en welke hij nog moet leren. Ontwikkelingstaken zijn afgestemd op ‘modale' kinderen en ouders in onze huidige Nederlandse samenleving. Voor kinderen en ouders die in afwijkende omstandigheden verkeren kunnen bepaalde taken extra moeilijk zijn en kan er sprake zijn van meer ontwikkelingstaken. Te denken valt bijvoorbeeld aan kinderen die te maken hebben met verschillende culturele perspectieven doordat hun ouders verschillende achtergronden hebben of de achtergrond van hun ouders en die van hun vrienden verschilt. 4.1.2
Beschermende factoren
De kinderen in de vrouwenopvang hebben te maken met veel risicofactoren die hun welbevinden en ontwikkeling bedreigen. Maar kinderen hebben ook veerkracht. Het is bekend dat sommige kinderen die in ongunstige omstandigheden opgroeien, toch goed functioneren. De veerkracht die deze kinderen hebben maakt het mogelijk om moeilijke, stressvolle situaties te overwinnen. Veerkracht hangt samen met verschillende factoren (Grotberg 1995 in Jongepier 1997): − Persoonlijke factoren / innerlijke kracht, gevoelens, houding en geloof; gevoel dat er van hem gehouden wordt, trots op zichzelf, hoop en vertrouwen. − Sociale vaardigheden: communiceren, problemen oplossen, gevoelens en impulsen beheersen, relaties aangaan. − Externe hulpbronnen: vertrouwengevende relaties, structuur en regels, rolmodellen, aanmoediging tot zelfstandigheid, toegang tot maatschappelijke voorzieningen.
16
Beschermende factoren kunnen de effecten van risicofactoren verminderen. Een sleutelfactor is vertrouwen. Als kinderen vertrouwen hebben in zichzelf en in andere mensen, vergroot dat hun veerkracht. De vrouwenopvang kan een bijdrage leveren aan versterking van beschermende factoren die de effecten van de risicofactoren verminderen. Als buffers, beschermende factoren en krachtbronnen noemt Dijkstra (2010): − Vertrouwde, verzorgende volwassenen; − Beschikbare emotionele steun in sociaal netwerk; − Positieve relaties met leeftijdgenoten geeft veerkracht; − Gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen.
4.2
Systeemgerichte benadering
In een systeemgerichte benadering is veel aandacht voor de interacties tussen personen binnen de systemen waarin hij opgenomen is, zoals het gezin. Partnergeweld is een complex fenomeen waarin de relatiedynamiek een belangrijke factor is. Een systeemgerichte aanpak houdt in dat hulpverleners oog hebben voor de dynamiek in het gezin, de interactie- en gedragspatronen van de gezinsleden. In de aanpak is aandacht voor alle partijen: kinderen, moeder en vader. Doel is het geweld in de relatie te stoppen en te bevorderen dat beide ouders actief participeren in de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Uiteraard binnen het kader van veiligheidsafspraken. Een systeemgerichte benadering betekent ook dat er aandacht is voor de invloed van de wijdere omgeving. Kinderen kunnen pas werkelijk begrepen en geholpen worden als we hen zien binnen hun context: moeder, vader, familie, vrienden en vriendinnen, school , clubs etc. In die context richt de aandacht zich op de relaties tussen diverse actoren. Systeemgerichte hulp aan kinderen betekent altijd aandacht voor deze relaties en hun betekenis, het zijn potentiële bronnen van steun en kracht.
4.3
Opvoeding en ouderschap
Een ‘ouder’ is een persoon met een onvoorwaardelijk besef van verantwoordelijkheid voor een kind. De essentie van ouderschap is volgens Alice van der Pas (2005): “onvoorwaardelijk en tijdloos besef van verantwoordelijk zijn”. Van der Pas noemt de dagelijkse praktijk van ouderschap, het groot brengen van kinderen de werkvloer. Op deze werkvloer spelen 3 aspecten een belangrijke rol (Van der Pas 2005; Dijkstra 2008): 1. Vaardigheden van ouders. Vijf ouderlijke basisvaardigheden zijn: veiligheid bieden, verzorgen, zicht houden op het kind, verwachtingen overbrengen en grenzen stellen. 2. Timen en doseren: Welke afwegingen maken ouders, wanneer ze bepaalde vaardigheden inzetten? 3. Wanneer ouders hun basisvaardigheden inzetten, ervaren ze tegelijkertijd ook emoties. Zeker onaangename emoties, zoals conflicten uit de eigen jeugd, een gevoel van falen, bepaald gedrag van het kind kunnen ouders in de weg zitten. Om toch goed genoeg te kunnen reageren op het kind, moeten ouders in staat zijn deze emoties te reguleren Het opvoeden kan onder druk komen te staan en niet meer goed genoeg zijn op een van deze drie onderdelen, maar vaak is er sprake van een wisselwerking en hebben ouders op meer gebieden
17
hulp nodig. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen ouderschap en opvoederschap. Ouderschap is een overkoepelend begrip, bestaande uit verschillende rollen en verantwoordelijkheden (Haans e.a., 2004). − Ouderschap is de zijnsverantwoordelijkheid tegenover het kind. Deze vloeit voort uit het feit dat het kind uit zijn of haar ouders is geboren. Hieruit volgt een existentiële, onvervreemdbare relatie. Deze is er altijd. Dat betekent ook dat het kind zijn identiteit verleent aan deze ouders. De band met zijn ouders bestaat onvoorwaardelijk, hoeveel problemen er ook zijn binnen de ouder-kind relatie, en hoeveel andere opvoeders een kind ook heeft. Dit is in Nederland met name uitgedragen door Herman Baartman en sluit aan bij de visie van Van der Pas. − Opvoederschap is een onderdeel van het ouderschap. Opvoederschap impliceert een opvoedingsrelatie tussen ouder en kind. De ouders kunnen de verantwoordelijkheid van het opvoederschap delegeren naar bijvoorbeeld pleegouders of andere (professionele) opvoeders; ook onderwijs heeft hierin een rol. − Binnen het opvoederschap zijn weer twee rollen te onderscheiden: de opvoedende en de verzorgende rol. Onder verzorgen verstaan we het voorzien in de basiselementen die het kind nodig heeft, zoals eten, drinken, warmte, kleding, liefde en koestering; − Opvoeden impliceert het voorleven van waarden en normen, het geheel van regels, geboden en verboden en bijvoorbeeld het bieden van structuur. Opvoeden doet altijd een beroep op verschillende vaardigheden bij de opvoeder. Ouderschap kan ook in juridische zin worden begrepen. Dan gaat het om de in de wet vastgelegde rechten en plichten van de ouder jegens het kind, met name om het te verzorgen en op te voeden. Om dat te bereiken kent de wet ouderlijk gezag, dat wil zeggen zeggenschap toe aan ouders. Bij de uitoefening van dat ouderlijk gezag moet de ouder rekening houden met de ontwikkeling van het kind. In een gezin waar geweld speelt, is het ouderschap van beide ouders in het geding. Het is de vraag of een door geweld getraumatiseerde vrouw, misschien zelf ook pleger van geweld, in staat is om een metapositie in te nemen ten opzichte van haar opvoedgedrag. Dat vereist afstand nemen en reflecteren. In haar situatie staat overleving centraal - voor zichzelf en voor de kinderen en de subtiliteiten van goed opvoeden moet wachten tot later. Veel mishandelde vrouwen ontberen de sterkste groeistof voor ouderschap, ‘goede ouder’ - ervaringen, positieve momenten tussen ouder en kind, die plezier geven en de band bevestigen. Getraumatiseerde moeders worden soms opgeslokt door hun eigen zorgen, waardoor ze minder aandacht voor de kinderen hebben en hun spanning afreageren op de kinderen. Ook is het mogelijk dat moeders de relatie verbroken hebben en juist hun kinderen de moeilijke tijd proberen te vergoeden. Uit onderzoek blijkt dat de meest belemmerende factor in de hulp aan mishandelde vrouwen is dat moeders zo weinig controle hebben over zoveel en zo ernstige en uiteenlopende stressfactoren. Vrouwen hebben op veel fronten hulp nodig en soms vragen ze meer en andere hulp dan ze krijgen (Dijkstra, 2008). Van der Pas (2005) wijst op het belang van de versterking van buffers. Beschermende processen bij het opvoeden, samengevat in vier buffers, zijn: 1. een solidaire gemeenschap: ouders moeten de boodschap krijgen dat ouderschap waardevol is, ook subgemeenschappen zoals die van de professionals moeten positieve signalen aan ouders geven.
18
2. een goede taakverdeling en toegankelijke hulp 3. kunnen reflecteren op de opvoeding (metapositie) 4. ‘goede ouder’ ervaringen hebben. Bufferprocessen vormen een belangrijk begrip in het denkmodel van Van der Pas. Dit zijn processen die ervoor zorgen dat het dagelijkse opvoedgebeuren tegen spanningen (stress, emoties enz.) beschermd is. Zij vormen ook een buffer tegen negatieve effecten van ongunstige omstandigheden. Buffers zijn cruciaal, omdat ze het risico van ontsporing op de ouderlijke werkvloer verminderen en omdat, omgekeerd, elke ouder met elk kind vastloopt wanneer ze niet goed werken. Naast de moeder, is ook aandacht nodig voor de pleger van het geweld als ouder. Vaak wordt deze rol van de pleger onderbelicht, terwijl deze belangrijk is, zeker ook voor de kinderen (Dijkstra, 2008). Kinderen hebben in het algemeen een sterke loyaliteit naar beide ouders en ervaren een loyaliteitsconflict bij ruzie en geweld tussen de ouders. Soms zijn kinderen bang voor en boos op hun vader. Ze missen hun vader ook. Met name jongens kunnen een bondgenootschap voelen met hun sterke vader. Wil vader het verspeelde vertrouwen terugwinnen bij de kinderen, dan vergt dat een zorgvuldige voorbereiding en het standvastige voornemen om weer een betrouwbare ouder te worden. Vaders hebben recht op ouderschap, op rehabilitatie volgens Dijkstra (2008). De voorwaarde is wel dat vaders gemotiveerd raken om in de relatie met hun kinderen te investeren. Daarbij wordt bereikt dat zij sensitief zijn voor de beleving van hun kinderen, specifiek ten aanzien van partnergeweld en hierin over het eigen aandeel kunnen reflecteren De voorwaarde is stoppen en beheersen van geweld. Ook moet de vader verantwoordelijkheid nemen voor zijn aandeel in het gepleegde geweld en dit bespreekbaar kunnen maken met de kinderen.
4.4
Oplossingsgericht werken / Signs of Safety
Het oplossingsgericht werken heeft dezelfde oorsprong als de ‘strength-based’ benadering van Saleeby waarop Krachtwerk is gebaseerd. Het oplossingsgericht werken is vanaf begin van de jaren ’80 ontwikkeld door Steve de Shazer, Insoo Kim Berg van het Brief Family Therapy Center in Milwaukee VS. De belangrijkste uitgangspunten zijn (De Jong & Berg, 2004): In de hulp ligt de focus op oplossingen en niet op de problemen van de cliënt; Cliënten zijn in staat hun eigen oplossingen te construeren; Er is altijd sprake van veranderingen in situaties en deze kunnen worden benut als kansen om veranderingen in het gedrag en oplossingen van de problemen te realiseren; Herhaling van geslaagde gedragingen, hoe klein ook, vormt de basis voor positieve verandering. De oplossingsgerichte benadering gaat ervan uit dat mensen alleen te motiveren zijn voor de oplossing van hun problemen wanneer zij baas blijven over hun eigen situatie en wanneer hun eigen sterke kanten worden ontdekt en gemobiliseerd. Het oplossingsgerichte model benadrukt dat de hulpverlener de waarheid niet in pacht heeft en erkent dat cliënten experts zijn van hun eigen leven en zelf weten wat het best bij hun behoeftes past. Het gaat uit van respect voor en acceptatie van de overtuigingen en waarden van de cliënt. Deze houding van ‘niet - weten’ maakt het mogelijk dat de hulpverlener vragen stelt, in plaats van de cliënt te vertellen wat hij moet doen. In de oplossingsgerichte benadering helpt de hulpverlener
19
zijn cliënt om zijn eigen oplossingen te construeren (Eijgenraam e.a., 2007). Ook voor het werken met kinderen biedt het oplossingsgericht werken goede aanknopingspunten. Turnell en Edwards (2009) ontwikkelden de internationaal gebruikte oplossingsgerichte methode Signs of Safety. Daarin hebben zij de oplossingsgerichte benadering expliciet uitgewerkt voor kinderen in de knel waardoor het hanteren van (on)veiligheid een belangrijke plek binnen deze benadering heeft gekregen. Zij leggen veel nadruk op samenwerking met de cliënten en het maken van een gemeenschappelijk plan. Kenmerkend is een houding van respect en vertrouwen naar het gezin, de mening van het gezin wordt serieus genomen en waar maar mogelijk benut. Onderdeel van de filosofie is dat de oplossing van het probleem vooral in het gezin zit en/of de omgeving ervan, niet in de hulpverlener. Hulpverleners die volgens de Signs of Safety-benadering werken zetten sterk in op de mogelijkheid om contact te maken met een gezin in nood, te benoemen wat de zorgen zijn, aandachtig te zijn op sterke kanten en deze te versterken. Dat laatste vergroot de veiligheid. Ze ontwikkelden zes praktijkprincipes, die ze altijd toepassen: − Begrijp de positie van ieder gezinslid. − Zoek uitzonderingen op de mishandeling. − Ontdek de gezinskrachten en hulpbronnen. − Concentreer je op doelen, zowel van het gezin zelf als van de organisatie van waaruit je werkt. − Zowel de professional met het team als het gezin zelf geven een cijfer van 1 - 10 voor de veiligheid. − Schat de bereidheid, het vertrouwen en de vermogens tot verandering in, voordat je gaat implementeren. Deze benadering blijkt tot minder uithuisplaatsingen en grote tevredenheid bij cliënten te leiden, omdat zij zich serieus genomen voelen en hun kracht benut wordt. Deze benadering is goed inpasbaar in het werk van de vrouwenopvang.
20
5
De betekenis van de vrouwenopvang voor kinderen
Alleen al door onderdak, bescherming en veiligheid aan moeder en kind te bieden, betekent de vrouwenopvang een beschermende factor. Maar uitgangspunt van de te ontwikkelen basismethodiek voor kinderen in de vrouwenopvang is dat de rol en de verantwoordelijkheid van de vrouwenopvang groter moet zijn. Brilleslijper-Kater concludeert naar aanleiding van het onderzoek naar kinderen in de opvang dat een inhaalslag nodig is om kinderen in de opvang de begeleiding te bieden die zij nodig hebben. De vrouwenopvang heeft de taak voor deze kinderen hulp en ondersteuning te organiseren om te voorkomen dat zij in de toekomst in onveilige situaties terechtkomen en aan hun lot worden overgelaten. Voor deze kinderen is nodig om tot rust te kunnen komen, maar er is veel dynamiek door de andere vrouwen en kinderen met hun ervaringen met geweld. Dat kan tot herbeleving leiden van het eigen geweld. Daarnaast beïnvloeden de traumatische ervaringen van de moeders en de stress-situatie waarin zij verkeren de opvoeding en het ouderschap in ongunstige zin, waardoor kinderen niet als vanzelfsprekend bij hun moeder terechtkunnen voor de noodzakelijk steun. De vaders zijn vaak buiten beeld. De vrouwenopvanginstellingen verschillen onderling in aanpak en in de mogelijkheden die zij op het gebied van randvoorwaarden en financiering hebben voor het bieden van hulp aan kinderen. Maar in alle gevallen is belangrijk dat werkers in de vrouwenopvang de hiervoor genoemde ervaringen en gevoelens erkennen en onder ogen zien. Kinderen moeten zich serieus genomen voelen en voldoende tijd en ruimte krijgen al deze emoties te verwerken en een nieuw vertrouwen krijgen. Het betekent dat alle professionals in de vrouwenopvang hier rekening mee moeten houden en de kinderen nadrukkelijk in beeld moeten hebben en houden. Zij kunnen zorgen dat dit verwerkingsproces op gang komt en dit ondersteunen in het dagelijks leven en waar nodig op specifieke momenten. Het geldt ook voor de benadering van de moeders en de vaders. Het is vooral ook voor de ouders belangrijk te leren wat de gevolgen van het geweld voor hun kinderen zijn geweest, hoe dit zich kan uiten in gedrag en hoe ze hier mee om kunnen gaan. Een van de onderdelen van de methode zal gericht zijn op de rol en taken van de ouder, zowel voor de vrouwen in de opvang, maar ook de rol en plaats van de (stief) vaders wordt meegenomen. Als centraal uitgangspunt voor de vrouwenopvang formuleren we het bevorderen van de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van het kind gericht op de toekomst. Door expliciet stil te staan bij wat kinderen nodig hebben en op een professionele en methodische manier te werken met kinderen en hun ouders, kan de vrouwenopvang deze verantwoordelijkheid realiseren. We noemen hieronder een aantal thema’s in de vrouwenopvang die hierbij van belang zijn en die in de methodiek verder uitgewerkt zullen worden.
5.1
Het leef- en opvoedingsklimaat
De vrouwenopvang vormt voor de kinderen tijdelijk hun woonomgeving. In hoofdstuk 3 kwam naar voren wat het voor kinderen betekent als zij, met de bagage die ze met zich meetorsen, vanuit hun vertrouwde woon- en leefomgeving terechtkomen in de vrouwenopvang. Een situatie die veel
21
verwarring en vragen oproept. Daarom vinden wij het belangrijk om in de basismethodiek aandacht te besteden aan het leef- en opvoedklimaat. Het bieden van een pedagogisch basisklimaat is met als belangrijke elementen voor kinderen: veiligheid, rust, duidelijkheid, ruimte voor verwerking en herstel, aandacht voor het gewone leven, ontwikkeling, is essentieel. In de basismethodiek zullen we aandacht besteden aan manieren waarop je deze, binnen de setting van de vrouwenopvang, zo goed mogelijk kan realiseren. Daarbij kijken we naar wat voor de verschillende leeftijdsgroepen van belang is. Specifieke aandacht is nodig voor de jongste kinderen en tieners (vanaf 13 jaar). Daarnaast is aandacht nodig voor het leefklimaat vanuit het perspectief van de moeders in hun ouder- en opvoedrol. Hoe kunnen in de dagelijkse leefomgeving voorwaarden gecreëerd worden opdat vrouwen zo goed mogelijk moeder voor hun kinderen kunnen zijn?
5.2
Veiligheid, intake, veiligheidsplan
Als kinderen gezien worden als cliënt met eigen problemen en hulpvragen, betekent het dat bij een opname in de vrouwenopvang waar kinderen bij betrokken zijn, er altijd expliciet aandacht moet zijn voor de kinderen. In de basismethodiek zullen we uitwerken hoe in de vrouwenopvang een systeemgerichte intake vormgegeven kan worden, waarbij alle kinderen betrokken worden en de gezins- en leefsituatie in kaart wordt gebracht. De veiligheid van het kind, zowel fysiek als sociaal-emotioneel, is daarbij een centraal aandachtspunt. De intake leidt tot een veiligheidplan en een begeleidingsplan. Een belangrijk thema waarop de basismethodiek in zal gaan is het verschil in belangen tussen ouder en kind waar werkers in de vrouwenopvang regelmatig mee te maken hebben. De Signs of Safety-benadering biedt hiervoor aanknopingspunten.
5.3
Ondersteunen van ouderschap en opvoeding
Om de kinderen te kunnen helpen is het nodig de ouders als moeder of vader te zien en hen daarop aan te spreken. “Helping parents understand the effects of domestic violence on their children is the cornerstone to helping their children heal” (Spence Coffey, 2008, 27). De ondersteuning moet in elk geval gericht zijn op het inleven en inzicht geven in de ervaringen van de kinderen. De relatie en interactie tussen ouders en kind is een belangrijk thema. Andrews (2002) geeft aan dat ouderschapsondersteuning voor mishandelde moeders gewenst is. Thema’s hierbij zijn: het begrijpen en definiëren van mishandeling, het vaststellen van de gevolgen voor zelfzorgzaamheid en de eigenwaarde van het kind, het herstellen van een effectieve communicatie met de kinderen en het bevorderen van niet-gewelddadige gezinsrelaties. Datzelfde geldt ook voor de (stief)vaders, die nu op afstand blijven. De relatie van het kind met de (stief)vader en de wijze waarop diens ouderrol vormgegeven kan en moet worden moet onderdeel zijn van de basismethodiek. De focus op goed genoeg ouder kunnen zijn is nodig en maakt deel uit van de basismethodiek voor het werken met kinderen. Versterken van algemene opvoedvaardigheden kan daar deel van uitmaken.
5.4
Hulp aan kinderen
Uitgangspunt wordt gevormd door wat het kind nodig heeft om zo goed mogelijk te kunnen functioneren na het verblijf in de vrouwenopvang. In overleg met de moeder wordt vastgesteld welke zorg aan het kind geboden wordt. De intake van de moeder levert een eerste inzicht, maar
22
bij de intake van het kind moet expliciet aandacht zijn voor de rol van de moeder en van de vader, de mogelijkheden die het bredere familiesysteem biedt en van de werker en eventuele andere hulpverleners. In het begeleidingsplan wordt dit uitgewerkt. Van belang is dat er een medewerker aangewezen wordt als vaste contactpersoon voor moeder en kind, die volgt hoe het met hen gaat en bijstuurt als het nodig is. Voor sommige kinderen kan een ondersteunend leef- en opvoedingsklimaat in de vrouwenopvang voorlopig voldoende zijn. Daarbinnen is wel essentieel dat werkers naar kinderen luisteren en met hen praten over wat ze meegemaakt hebben en wat ze nu in hun dagelijks leven tegenkomen. In de basismethodiek zullen we een aantal basisprincipes uitwerken voor het omgaan en communiceren met de kinderen. Daarnaast zullen we ingaan op activiteiten voor en met kinderen waarin ontspanning en ontwikkeling voorop staan. Daarnaast zal de basismethodiek aandacht besteden aan gerichte hulp en ondersteuning aan kinderen. Bijvoorbeeld bij het verwerken van geweldservaringen, het versterken van vaardigheden of het omgaan met specifieke vragen en problemen. Werkzame programma’s hiervoor die binnen de vrouwenopvang uitgevoerd kunnen worden zullen in de toolkit worden opgenomen. Voor instellingen die niet de middelen in huis hebben om specifieke hulp te bieden aan kinderen is goede samenwerking met andere instellingen van belang zodat kinderen snel de zorg krijgen die nodig is.
5.5
Externe samenwerking
Samenwerking van de vrouwenopvang met voorzieningen in het lokale veld is nodig om ervoor te zorgen dat kinderen deel kunnen nemen aan de gewone voorzieningen zoals kinderopvang, school en vrijetijdsvoorzieningen. Goede afstemming is daarbij belangrijk opdat voorzieningen op de hoogte zijn van de specifieke achtergronden van het kind. Daarnaast is van belang dat er goede samenwerking is met voorzieningen op het gebied van hulpverlening en zorg voor ouders en kinderen, en op het gebied van huiselijk geweld. Nog lang niet bij alle (hulpverlenings)instellingen zijn kinderen die in de vrouwenopvang verblijven in beeld als doelgroep die zorg en aandacht nodig heeft. Een samenhangende aanpak van diverse instellingen is van belang om kinderen de nodige bescherming, steun en hulp te bieden om de negatieve impact van de geweldservaringen te verkleinen. In de basismethodiek werken we wat belangrijk is in de samenwerking en op welke manieren samenwerking vormgegeven kan worden.
23
6
Uitgangspunten voor de basismethodiek Krachtwerk voor kinderen
Vanuit de voorgaande hoofdstukken komen wij tot de volgende uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de basismethodiek: 1.
2.
3. 4.
5. 6. 7.
8.
9. 10.
11. 12.
13.
De vrouwenopvang hanteert de kinderrechten zoals verwoord in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Unicef, 1989) – zie bijlage 1; daarnaast vormen de Kwaliteitsstandaarden voor de jeugdzorg van Q4C – zie bijlage 2 een kader. Elk kind dat met zijn moeder in de vrouwenopvang binnenkomt is cliënt met eigen hulpvragen. Dat betekent dat hulpverleners de situatie en behoeften van het kind in kaart brengen en een werkrelatie met het kind opbouwen om het kind gericht aandacht en ondersteuning te kunnen bieden. Elk kind krijgt een eigen veiligheidsplan en een eigen begeleidingsplan. Centraal in het begeleidingsplan staat het toekomstperspectief van het kind. De zorg en begeleiding zijn gericht op wat het kind nodig heeft om in de toekomst goed te kunnen functioneren buiten de vrouwenopvang. De vrouwenopvang heeft expliciet aandacht voor de diversiteit van culturele dimensies die van invloed zijn op de situatie, hulpvragen en hulpverlening aan kinderen en ouders. Beide ouders zijn voor kinderen van fundamenteel belang, ook als zij tekortkomingen hebben op het gebied van de opvoeding. De vrouwenopvang bevordert de rol van de vader in het leven van het kind. Medewerkers maken contact tussen kind en vader mogelijk, uiteraard mits de veiligheid van het kind gewaarborgd is. De vrouwenopvang erkent zowel de moeder als de vader in hun ouderschap en ondersteunt hen in hun ouderrol en in het helpen van hun kinderen bij verwerking, herstel en hun ontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt in de eerste plaats bij de ouders. Medewerkers in de vrouwenopvang bieden waar nodig ondersteuning bij de opvoeding. De vrouwenopvang biedt, in overleg met de ouders, de zorg die het kind nodig heeft. Als het kind zorg nodig heeft die de vrouwenopvang niet zelf kan bieden, zorgt de vrouwenopvang ervoor dat ouders/kind toegeleid worden naar andere voorzieningen. De vrouwenopvang zorgt voor goede samenwerking met onderwijs, kinderopvang, gezondheidszorg en jeugdzorg om de zorg voor de kinderen te realiseren. Alle medewerkers in de vrouwenopvang zijn verantwoordelijk voor het creëren van een leefklimaat waarin kinderen zich veilig kunnen voelen, waarin zij kind kunnen zijn en dat gunstig is voor herstel en ontwikkeling. Wanneer binnen de vrouwenopvang onvoldoende bescherming kan worden geboden aan de kinderen dan zal er ingegrepen moeten worden volgens de meldcode kindermishandeling en een protocol van handelen in de instelling.
24
Literatuur
Andrews, M.C. (2002). Kinderen als getuige van huiselijk geweld. Den Haag: Ministerie van Justitie. Brilleslijper-Kater, S., M. Beijersbergen, J. Asmoredjo, C. Jansen & J. Wolf (2010). Meer dan bed, bad, broodje pindakaas. Profiel, gezondheid, welzijn en begeleiding van kinderen in de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang. Amsterdam: SWP. Dijkstra, S. (2007). Geweld en veerkracht in gezinnen. Utrecht: Jan van Arkel. Dijkstra, S. (2008). Lectorale rede: Bring in the family. Breda: Avans Hogeschool Eijgenraam, K., Vugt, M. van, en Berger, M. (2007). Ambulante Spoedhulp Jeugdzorg. Utrecht/Woerden: Nederlands Jeugdinstituut / Adviesbureau Van Montfoort. Verhoeven, W. en S. Dijkstra (2010). Kinderen en kinderwerk in de vrouwenopvang. Een onderzoek naar kenmerken van kinderen en hun gezinnen, interventies en het handelen van professionals. ’s Hertogenbosch: Avans Hogeschool. Haans, G., Robbroeckx, L., Hoogeduin, J., en Van Beem-Kloppers, A. (2004). Ouderbegeleiding bij roldifferentiatie. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Hoogeveen, C., S. Hordijk en N. Jongepier (2009). Verslag literatuurstudie aanpak huiselijk geweld. Woerden: Van Montfoort. Jong, P. de, en Berg, I.K. (2004). De kracht van oplossingen. Handwijzer voor oplossingsgerichte gesprekstherapie. Pearson Assessment and Information. Jongepier, N. (1997). Kwetsbare kinderen in de kinderopvang. Handleiding voor beleid en praktijk. Utrecht: NIZW. Montfoort, A. van (2008). Professionaliteit en nuchterheid in jeugdzorg en jeugdbeleid Lectorale rede. Hogeschool Leiden. Pas, A. van der (2005), 'Eert uw vaders en uw moeders. Opvoedproblemen nader verklaard', Handboek Methodische Ouderbegeleiding 3. Amsterdam: SWP. Putnam, F.W. The Impact of Trauma on Child Development. In: Juvenile and Family Court Journal, Winter 2006 Riksen-Walraven, M. (2000). Tijd voor kwaliteit in de kinderopvang. Vossiuspers AUP.
25
Riksen-Walraven, J. M. A. & van Aken, M. A. G. (1997). Effects of two mother-infant intervention programs upon children’s development at 7, 10, and 12 years. In W. Koops, J.B. Hoeksma, & D.C. van den Boom (Eds.): Development of interaction and attachment: traditional and non-traditional approaches (pp. 79-93). Amsterdam: North-Holland. Spence Coffey, D. (2008). Parenting after Violence: a guide for practitioners. Philadelphia : Institute for Safe Families. Turnell, A. & Edwards, S. (2009). Veilig opgroeien: De oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in jeugdzorg en kinderbescherming. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Wolf, J., Jonker, S. Nicolas, V. Meertens en S. te Pas (2006). Maat en baat van de vrouwenopvang: Onderzoek naar vraag en aanbod. Amsterdam: SWP. Wolf, J. en C. Jansen. Krachtwerk (2010). Basismethodiek voor de vrouwenopvang, conceptversie juni 2010. Nijmegen: Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg.
26
Bijlage 1 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het kind
Artikel 1 Definitie van het kind Ieder mens jonger dan achttien jaar is een kind. Artikel 2 Non-discriminatie Alle rechten gelden voor alle kinderen, zonder uitzonderingen. De overheid neemt maatregelen om alle rechten te realiseren en moet ervoor zorgen dat elk kind wordt beschermd tegen discriminatie. Artikel 3 Belang van het kind Het belang van het kind moet voorop staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. De overheid moet het welzijn van alle kinderen bevorderen en houdt toezicht op alle voorzieningen voor de zorg en bescherming van kinderen. Artikel 4 Realiseren van kinderrechten De overheid neemt alle nodige maatregelen om de rechten van kinderen te realiseren en moet via internationale samenwerking armere landen hierbij steunen. Artikel 5 Rol van de ouders De overheid moet de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van ouders en voogden respecteren. De ouders en voogden moeten het kind (bege)leiden in de uitoefening van zijn of haar rechten op een manier die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Artikel 6 Recht op leven en ontwikkeling Ieder kind heeft het recht op leven. De overheid waarborgt zoveel mogelijk het overleven en de ontwikkeling van het kind. Artikel 7 Naam en nationaliteit Het kind heeft bij de geboorte recht op een naam en een nationaliteit en om geregistreerd te worden. Het kind heeft het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden. Artikel 8 Identiteit Het kind heeft recht zijn of haar identiteit te behouden, zoals nationaliteit, naam en familiebanden. De overheid steunt het kind om zijn of haar identiteit te herstellen als die ontnomen is. Artikel 9 Scheiding kind en ouders Het kind heeft recht om bij de ouders te leven en op omgang met beide ouders als het kind van een of beide ouders gescheiden is, tenzij dit niet in zijn of haar belang is. In procedures hierover moet naar de mening van kinderen en ouders worden geluisterd. Artikel 10 Gezinshereniging
27
Ieder kind heeft recht om herenigd te worden met zijn of haar ouder(s) als het kind en de ouder(s) niet in hetzelfde land wonen. Aanvragen hiervoor moet de overheid met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandelen. Het kind dat in een ander land dan zijn of haar ouder(s) verblijft, heeft recht op rechtstreeks en regelmatig contact met die ouder(s). Artikel 11 Kinderontvoering Het kind heeft recht op bescherming tegen kinderontvoering naar het buitenland door een ouder. De overheid neemt ook maatregelen om ervoor te zorgen dat het kind kan terugkeren vanuit het buitenland als het ontvoerd is. Artikel 12 Participatie en hoorrecht Het kind heeft recht om zijn of haar mening te geven over alle zaken die het kind aangaan. De overheid zorgt ervoor dat het kind die mening kan uiten en dat er naar hem of haar wordt geluisterd. Dit geldt ook voor gerechtelijke en bestuurlijke procedures. Artikel 13 Vrijheid van meningsuiting Het kind heeft recht op vrijheid van meningsuiting, dit omvat ook de vrijheid inlichtingen en denkbeelden te verzamelen, te ontvangen en te verspreiden. Daarbij moet rekening gehouden worden met de rechten van anderen. Artikel 14 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst Het kind heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst en de vrijheid deze te uiten. De overheid respecteert de rechten en plichten van ouders en voogden om het kind te (bege)leiden bij de uitoefening van dit recht op een manier die past bij zijn of haar leeftijd en ontwikkeling. Artikel 15 Vrijheid van vereniging Het kind heeft recht met anderen vreedzaam samen te komen, lid te zijn of te worden van een vereniging en een vereniging op te richten. Artikel 16 Privacy Ieder kind heeft recht op privacy. De overheid beschermt het kind tegen inmenging in zijn of haar privé- en gezinsleven, huis of post en respecteert zijn of haar eer en goede naam. Artikel 17 Recht op informatie Het kind heeft recht op toegang tot informatie en materialen van verschillende bronnen en in het bijzonder op informatie en materialen die zijn of haar welzijn en gezondheid bevorderen. De overheid stimuleert de productie en verspreiding hiervan en zorgt ervoor dat het kind beschermd wordt tegen informatie die schadelijk is. Artikel 18 Verantwoordelijkheden van ouders Beide ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Het belang van het kind staat hierbij voorop. De overheid respecteert de eerste verantwoordelijkheid van ouders en voogden, geeft hen ondersteuning en creëert voorzieningen voor de zorg van kinderen, ook voor kinderopvang als de ouders werken.
28
Artikel 19 Bescherming tegen kindermishandeling Het kind heeft recht op bescherming tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke mishandeling en verwaarlozing zowel in het gezin als daarbuiten. De overheid neemt maatregelen ter preventie en signalering hiervan en zorgt voor opvang en behandeling. Artikel 20 Kinderen zonder ouderlijke zorg Een kind dat tijdelijk of blijvend niet in het eigen gezin kan opgroeien heeft recht op bijzondere bescherming. De overheid zorgt voor alternatieve opvang, zoals een pleeggezin of indien nodig een kindertehuis. Artikel 21 Adoptie Het belang van het kind moet voorop staan bij adoptie. Als er voor het kind geen oplossing mogelijk is in het eigen land, is internationale adoptie toegestaan. De overheid houdt toezicht op de adoptieprocedures en bestrijdt commerciële praktijken. Artikel 22 Vluchtelingen Een kind dat asiel zoekt of erkend is als vluchteling, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand ongeacht of hij of zij alleenstaand of bij zijn ouders is. De overheid moet proberen de ouders of andere familieleden van alleenstaande gevluchte kinderen op te sporen. Als dat niet lukt, heeft het kind recht op dezelfde bescherming als elk ander kind zonder ouderlijke zorg. Artikel 23 Kinderen met een handicap Een kind dat geestelijk of lichamelijk gehandicapt is, heeft recht op bijzondere zorg. De overheid waarborgt het recht van het gehandicapte kind op een waardig en zo zelfstandig mogelijk leven waarbij het kind actief kan deelnemen aan de maatschappij en zorgt voor bijstand om de toegang tot onder meer onderwijs, recreatie en gezondheidszorg te verzekeren. Artikel 24 Gezondheidszorg Het kind heeft recht op de best mogelijke gezondheid en op gezondheidszorgvoorzieningen. De overheid waarborgt dat geen enkel kind de toegang tot deze voorzieningen wordt onthouden. Extra aandacht is er voor de vermindering van baby- en kindersterfte, eerstelijnsgezondheidszorg, voldoende voedsel en schoon drinkwater, zorg voor moeders voor en na de bevalling en voor voorlichting over gezondheid, voeding, borstvoeding en hygiëne. De overheid zorgt ervoor dat traditionele gewoontes die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen, worden afgeschaft. Artikel 25 Uithuisplaatsing Een kind dat uit huis is geplaatst voor zorg, bescherming of behandeling van zijn of haar geestelijke of lichamelijke gezondheid, heeft recht op een regelmatige evaluatie van zijn of haar behandeling en of de uithuisplaatsing nog nodig is. Artikel 26 Sociale zekerheid Ieder kind heeft het recht op voorzieningen voor sociale zekerheid. Voorbehoud: Nederland geeft kinderen geen eigen aanspraak op sociale zekerheid maar regelt
29
dit via de ouders. Artikel 27 Levensstandaard Ieder kind heeft recht op een levensstandaard die voldoende is voor zijn of haar lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de levensomstandigheden van het kind maar de overheid moet hen hierbij helpen door bijstand en ondersteuning zodat het kindop het minst voldoende eten en kleding en adequate huisvesting heeft. Artikel 28 Onderwijs Het kind heeft recht op onderwijs. Basisonderwijs is voor ieder kind gratis en verplicht. De overheid zorgt ervoor dat het voortgezet - en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau. De overheid pakt vroegtijdig schooluitval aan. De handhaving van de discipline op school moet de menselijke waardigheid en kinderrechten respecteren. International samenwerking is nodig om analfabetisme te voorkomen. Artikel 29 Onderwijsdoelstellingen Het kind heeft recht op onderwijs dat is gericht op: de ontplooiing van het kind; respect voor mensenrechten en voor de eigen culturele identiteit, de waarden van het eigen land en van andere landen; vrede en verdraagzaamheid; gelijkheid tussen geslachten; vriendschap tussen alle volken en groepen en eerbied voor het milieu. Iedereen is vrij om een school naar eigen inzicht op te richten met inachtneming van deze beginselen en de door de overheid vastgestelde minimumnormen voor alle scholen. Artikel 30 Kinderen uit minderheidsgroepen Een kind uit een etnische, religieuze of linguïstische minderheidsgroep heeft recht om zijn of haar eigen cultuur te beleven, godsdienst te belijden of taal te gebruiken. Artikel 31 Recreatie Het kind heeft recht op rust en vrije tijd, om te spelen en op recreatie, en om deel te nemen aan kunst en cultuur. De overheid zorgt ervoor dat ieder kind gelijke kansen heeft om dit recht te realiseren en bevordert recreatieve, artistieke en culturele voorzieningen voor kinderen. Artikel 32 Bescherming tegen kinderarbeid Het kind heeft recht op bescherming tegen economische uitbuiting en tegen werk dat gevaarlijk en schadelijk is voor zijn of haar gezondheid en ontwikkeling of de opvoeding hindert. De overheid moet een minimumleeftijd voor arbeid en aangepaste werktijden en arbeidsvoorwaarden vaststellen. Artikel 33 Bescherming tegen drugs Het kind heeft recht op bescherming tegen drugsgebruik. De overheid moet maatregelen nemen zodat kinderen niet ingezet worden bij het maken of in de handel van drugs. Artikel 34 Seksueel misbruik Het kind heeft recht op bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. De
30
overheid moet maatregelen nemen om kinderprostitutie en kinderpornografie te voorkomen. Artikel 35 Handel in kinderen Het kind heeft recht op bescherming tegen ontvoering en mensenhandel. De overheid onderneemt actie om te voorkomen dat kinderen worden ontvoerd, verkocht of verhandeld. Artikel 36 Andere vormen van uitbuiting Het kind heeft recht op bescherming tegen alle andere vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind. Artikel 37 Kinderen in detentie Marteling en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van het kind zijn verboden. Kinderen mogen niet veroordeeld worden tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf. Opsluiting van een kind mag alleen als uiterste maatregel en dan zo kort mogelijk. Als een kind wordt opgesloten, moet de rechter zo snel mogelijk beslissen of dat mag. Het kind heeft daarbij recht op juridische steun. Kinderen mogen niet samen met volwassenen opgesloten worden. Alle kinderen in detentie hebben recht op een menswaardige behandeling en op contact met hun familie. Voorbehoud: in Nederland kan op kinderen vanaf zestien jaar het volwassenenstrafrecht worden toegepast. Artikel 38 Kinderen in oorlogssituaties Een kind in een oorlogssituatie heeft recht op extra bescherming en zorg. De overheid waarborgt dat kinderen jonger dan vijftien jaar niet voor militaire dienst worden opgeroepen. Artikel 39 Bijzondere zorg voor slachtoffers Een kind dat slachtoffer is van oorlogsgeweld of van uitbuiting, misbruik, foltering of een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing heeft recht op bijzondere zorg - in een omgeving die goed is voor het zelfrespect, de gezondheid en de waardigheid van het kind om te herstellen en te herintegreren in de samenleving. Artikel 40 Jeugdstrafrecht Ieder kind dat verdacht, vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit heeft recht op een pedagogische behandeling die geen afbreuk doet aan de eigenwaarde en de menselijke waardigheid van het kind, die rekening houdt met de leeftijd van het kind en die de herintegratie en de opbouwende rol van het kind in de samenleving bevordert. Ieder kind heeft recht op een eerlijk proces en op juridische bijstand. De overheid houdt kinderen zoveel mogelijk buiten strafrechtelijke procedures. Voorbehoud: in Nederland krijgt een kind bij lichte overtredingen soms geen juridische bijstand.
31
Bijlage 2 Kwaliteitsstandaarden Q4C
In en voor de jeugdzorg ontwikkelde kwaliteitsstandaarden die zijn opgesteld vanuit de optiek van kinderen en jongeren die uit huis zijn geplaatst in de jeugdzorg, de jeugd geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg, alsmede hun ouders en eventuele pleegouders. 0. Alles is erop gericht om uithuisplaatsing te voorkomen; ik woon het liefst thuis of bij familie of bekenden. 1. Jeugdigen en hun familie hebben de regie; mijn familie en ik bepalen wat er met mij gebeurt. 2. Jeugdigen worden ondersteund bij de te nemen beslissingen; ik krijg hulp bij de keuzes die ik moet maken. 3. Jeugdigen en hun familie worden goed geïnformeerd; ik krijg genoeg en de juiste informatie zodat ik een goed besluit kan nemen. 4. De juiste hulp wordt zo snel mogelijk geboden; ik krijg snel goede hulp en mijn familieleden ook. 5. De plaatsing wordt goed voorbereid en begeleid; mijn familie en ik weten goed waar we aan toe zijn als ik ergens word geplaatst. 6. Het hulpverleningsplan garandeert continuïteit, samenhang en resultaten; het hulpverleningsplan maakt duidelijk welke en wanneer de doelen worden bereikt. 7. De plaatsing sluit aan bij de achtergrond en behoeften van jeugdigen; ik word op een plek geplaatst die bij mij past en waar ik me kan ontwikkelen. 8. De plaatsing en de hulp bieden de jeugdigen een zo gewoon mogelijk leven; ik wil geen speciaal geval of uitzondering zijn. 9. Jeugdigen kunnen blijven wonen op een plaats waar ze zich thuis voelen; ik wil niet naar een andere plek als ik me goed en thuis voel waar ik woon. 10. Jeugdigen kunnen contact (onder)houden met familie en vrienden; ik kan bij mijn familie en vrienden blijven horen en contact met hen hebben. 11. Pleegouders en professionals zijn vaardig in het opvoeden en helpen van jeugdigen; ik word goed geholpen bij al mijn vragen en problemen. 12. Pleegouders en professionals luisteren naar jeugdigen en nemen hen serieus; ik heb te maken met pleegouders en professionals die geïnteresseerd zijn in mij en mijn mening.
32
13. Jeugdigen worden gestimuleerd om mee te praten en invloed te hebben op hun leefomgeving; daar waar ik verblijf, heb ik inspraak en hoe het eruitziet en hoe het eraan toegaat. 14. De hulpverlening garandeert de veiligheid van de jeugdigen; ik woon op een plek waar ik veilig ben en me thuis voel. 15. Jeugdigen krijgen de mogelijkheid om in contact te komen met leeftijdgenoten in een vergelijkbare situatie; ik kan ervaringen uitwisselen en steun en tips krijgen van andere kinderen en jongeren. 16. Jeugdigen kunnen ergens terecht als zij een vraag of een klacht hebben met betrekking tot de hulpverlening; ik weet bij wie ik terecht kan als ik het ergens niet mee eens ben. 17. Jeugdigen en hun familie worden goed voorbereid op de situatie na het verblijf in een pleeggezin of groep; ik weet goed waar ik aan toe ben als ik mijn pleeggezin of leefgroep verlaat. 18. Jongeren worden bijtijds voorbereid op zelfstandig (gaan) wonen; alle dingen zijn goed voorbereid en geregeld als ik op mezelf ga wonen. 19. Na vertrek uit de jeugdzorg is ondersteuning gegarandeerd, ook voor de familie; als het nodig is, krijg ik hulp als ik niet meer in een groep of pleeggezin woon.
33