KONINKLIJK NEDERLANDS KORFBALVERBOND
WERKGROEP SPELREGELS
Veel gestelde vragen en antwoorden over de spelregels en daarmee verband houdende andere regels
Jan van Zomeren Ericapark 3 9462 RC Gasselte tel. 0599-637979 mail:
[email protected]
1
inhoud/index nr. aanduiding
1. Definitie en inleiding Hoofdstuk 1 Zaal, speelveld en materiaal § 1.1 Speelgebied
2. 3. 4.
§ 1.1a Speelveld § 1.1b Aangrenzend gebied § 1.1c Bank
5.
§ 1.2 Afbakening
6. § 1.3 Palen 7. § 1.4 Korven 8. § 1.5 Bal 9. § 1.6 Uitrusting van spelers en officials 9a § 1.7 schotklok Hoofdstuk 2 Personen § 2.1 Spelers
10. § 2.1a Aantal en indeling (incl. spelerskaarten) 11. § 2.1b Opstelling en onvoltallige ploegen 12. § 2.1c Vervanging van spelers § 2.2 Aanvoerder, coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen
13. § 2.2a Aanvoerder 14. § 2.2b Coach 15. § 2.2c Vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen § 2.3 Scheidsrechter; taken De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Tot zijn taak behoort:
16. § 2.3a het keuren van zaal, speelveld en materiaal; het letten op veranderingen, die tijdens het spel optreden
2
17. § 2.3b het handhaven van de regels van het spel 18. § 2.3c het gebruiken van de officiële scheidsrechtersgebaren om zijn beslissingen te verduidelijken
19. § 2.3d het ingrijpen, wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeggebracht
20. § 2.3e het kennisgeven van het beginnen, onderbreken, hervatten en beëindigen 21. 22.
van het spel en het beginnen en beëindigen van een time-out door een fluitsignaal § 2.3f het optreden tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen § 2.3g het optreden tegen overlast van het publiek
§ 2.4 Tijdopnemer en teller
23. § 2.4a Een tijdopnemer wordt, waar mogelijk, aangesteld 24. § 2.4b Een teller wordt, waar mogelijk, aangesteld 25. § 2.4c Wanneer het spel is onderbroken kan de tijdopnemer de scheidsrechter d.m.v. een geluidssignaal attent maken op het feit dat één van de ploegen een timeout of vervanging heeft aangevraagd
26. § 2.5 Assistent-scheidsrechter Hoofdstuk 3 Het spel § 3.1 Wedstrijdduur en time-out
27. § 3.1a Speeltijd en duur van de rust 28. § 3.1b Time-out 29. § 3.1c Vervanging § 3.2 Doelpunten
30. § 3.2a Geldige doelpunten 31. § 3.2b Voorafgaande overtreding 32. § 3.2c Ongeldige doelpunten 32a.§ 3.2d De ploeg aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten toekent wint de wedstrijd § 3.3 Opstelling
33. § 3.3a Keuze van aanvalsvak, indeling en opstelling 34. § 3.3b Wijziging en indeling 35. § 3.4 Vak- en korfwisseling 36. § 3.5 Uitworp 37. § 3.6 Spelovertredingen (inleiding en verboden; onderscheid in overtredingen) en verder het verbod om:
38. § 3.6a de bal met het been of de voet aan te raken
3
39. § 3.6b de bal met de vuist weg te slaan 40. § 3.6c de bal vast te pakken, te vangen of te tikken terwijl een deel van het lichaam, behalve de voeten, de vloer raakt
41. § 3.6d met de bal te lopen 42. § 3.6e alleen te spelen 43. § 3.6f de bal aan een medespeler over te geven 44. § 3.6g het spel op te houden 45. § 3.6h een tegenstander de bal uit de hand(en) te slaan, te nemen of te lopen 46. § 3.6i een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden 47. § 3.6j een tegenstander te zwaar te hinderen 48. § 3.6k een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal te hinderen
49. § 3.6l een tegenstander te hinderen die reeds door een ander gehinderd wordt 50. § 3.6m buiten het eigen vak te spelen 51. § 3.6n in verdedigde positie te schieten 52. § 3.6o te schieten na snijden langs een andere aanvaller 53. § 3.6p vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een vrije worp of spelhervatting te scoren
54. § 3.6q te schieten bij het spelen zonder directe tegenstander 55. § 3.6r een schot te beïnvloeden door de paal te bewegen 56. § 3.6s de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten 57. § 3.6t bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden
58. § 3.6u op een gevaarlijke wijze te spelen 59. § 3.6v bij het nemen van een spelhervatting de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden
60. 61. § 3.7 Uitbal 62. § 3.8 Scheidsrechtersworp § 3.9 Spelhervatting
4
63. § 3.9a Het toekennen van een spelhervatting 64. § 3.9b Plaats van de spelhervatting 65. § 3.9c Het nemen van de spelhervatting
§ 3.10 Vrije worp
66. § 3.10a Het toekennen van een vrije worp 67. § 3.10b Plaats van de vrije worp 68. § 3.10c Het nemen van de vrije worp
§ 3.11 Strafworp
69. § 3.11a Het toekennen van ene strafworp 70. § 3.11b Plaats van de strafworp 71. § 3.11c Het nemen van de strafworp 71a § 3.12 Verbod in de aanval de toegestane tijdslimiet overschrijden
72. ongeschreven regels 73.
scheidsrechtersgebaren
74.
jury bij zaalwedstrijden (niet in de spelregels geregeld)
75. spelerskaarten (niet in de spelregels geregeld) 76.
rugnummers en spelersnamen (niet in de spelregels geregeld)
77.
blessurebehandeling (niet in de spelregels geregeld)
78.
scheidsrechter, ploeg, spelmateriaal niet of niet tijdig aanwezig
79.
tot het spel behorend oponthoud en niet tot het spel behorend oponthoud (voorbeelden die niet alle in de spelregels zijn geregeld.
80.
verlenging beslissingswedstrijden (niet in de spelregels geregeld)
81.
uitzonderlijke weersomstandigheden en niet opkomen bij uitzonderlijke weersomstandigheden (niet in de spelregels geregeld)
5
82.
wedstrijdcommissaris (niet in de spelregels geregeld)
83.
wedstrijdformulier (niet in de spelregels geregeld)
84.
belangrijke bepalingen uit het RvW (dus niet in de spelregels geregeld)
85.
beoordelen, begeleiden, waarnemen (niet in de spelregels geregeld)
86.
scheidsrechterofficials (niet in de spelregels geregeld)
87. staken wedstrijd (niet in de spelregels geregeld, behalve als gevolg van overlast)
-----------------------------------
Hoe te zoeken? De volgorde van de spelregels (zaalkorfbal) is aangehouden. Vóór elke spelregel staat een nummer. Dit nummer correspondeert met het nummer van de desbetreffende spelregel, waaronder de vragen en antwoorden vermeld staan. Indien spelregels zijn opgesplitst zijn de opsplitsingen ook genummerd. Zie hierboven bij “inhoud/index”. Als - bijvoorbeeld - een antwoord wordt gezocht over een vraag over een uitworp moet nummer 36. worden opgezocht.
Opgelet De vragen zijn cursief aangegeven; de antwoorden gewoon. Deze publicatie is ook te vinden op de site van het KNKV: www.knkv.nl: reglementen
spelhervatting vrije worp strafworp
KL IKF PRC
Korfbal League International Korfball Federation Playing Rules Committee (spelregelcommissie) van de IKF
Met ingang van 1 juli 2012 wordt niet meer verwezen naar het Handboek voor Scheidsrechters. Dit handboek dateert van 2006 en is sterk verouderd. Met ingang van 1 juli 2012 zijn de specifieke verwijzingen naar de KNKV-site vervallen omdat met enige regelmaat informatie van plaats verwisselt of zelfs verdwijnt waardoor er onjuiste doorverwijzingen ontstaan.
6
7
VRAGEN EN ANTWOORDEN 1. Definitie en inleiding (en algemeen) 1. Welke spelregel is van toepassing en voor wie? Antwoord Er staan in het spelregelboekje (vanaf versie 2007) drie “soorten” nieuwe spelregels: a. een spelregel, waarbij verder niets staat vermeld: deze spelregel geldt dan voor elke korfballer; b. een spelregel, waarbij staat dat “een wedstrijdreglement iets anders kan bepalen”: is er niets anders bepaald of niets nader gedetailleerd, dan geldt gewoon de spelregel. Is er wel iets anders bepaald of iets nader gedetailleerd, dan geldt dat laatste; c. de spelregel, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen lichte en zware overtredingen van verdedigers. Het KNKV is bevoegd te bepalen of en zoja, in welke speelklasse en voor welke leeftijdsgroepen deze spelregel geldt. Het toenmalige Algemeen Bestuur van het KNKV heeft op 19 februari 2007 bepaald dat deze spelregel voor het gehele korfbal geldt. 2. Hoe moeten de spelregels worden toegepast bij wedstrijden in het éénvakskorfbal (Etjes en F-jes)? Antwoord Per 1 juli 2014 is “4Korfball” ingevoerd; het is een specifieke speelvorm, waarbij in één vak met twee palen wordt gespeeld op een veld van 24 x 12 m. Deze speelvorm is bestemd voor de B-, C- , D-, E- en F-jeugd. In het Bestuursbesluit jeugdkorfbal zijn de van toepassing zijnde regels opgenomen. 3. Korfbal is sinds 1 juli 2007 een gecontroleerde contactsport. Betekent dit dat nu elk fysiek contact verboden is? Antwoord Het is een misverstand te veronderstellen dat er per l juli 2007 iets gewijzigd zou zijn ten aanzien van “gecontroleerd contact”. De IKF heeft in 1999 reeds bepaald dat korfbal een gecontroleerde contactsport is. Voor zover dat al niet gebeurde is sedertdien gecontroleerd fysiek contact toegestaan. Het enige wat per 1 juli 2007 nieuw is, is dat dit uitgangspunt in de spelregels – als definitie – is opgenomen. Het betekent dat gedurende het spel fysieke contacten tussen spelers van beide ploegen zijn toegestaan maar dat de scheidsrechter moet fluiten wanneer dat contact er toe leidt, dat een speler daaruit voordeel behaalt. In dat geval dient de speler, die dat voordeel behaalt, te worden bestraft volgens de regel, die is overtreden. Zie ook de definitie/inleiding in het spelregelboekje. 4. Volgens de spelregels kan er in bepaalde gevallen iets naders worden geregeld of iets anders worden bepaald. Waar is dat te vinden? Antwoord De spelregels geven zo’n mogelijkheid ruim 30 keer aan. In een groot aantal gevallen (was) is hiervan gebruik gemaakt. Voor wat betreft de spelregels, die sinds 1 juli 2007 en later in werking zijn getreden, gaat het om de volgende Bestuursbesluiten: x BB banken, coach en vervangende spelers (gewijzigd) De coach mag de bank tijdelijk, voor een korte periode, verlaten voor het geven van aanwijzingen buiten het speelveld aan dezelfde zijlijn, waar de banken zijn geplaatst en op een wijze, die niet storend is voor anderen. x BB formele waarschuwing en wegzending (gewijzigd) Het betreft het bepalen van het beginmoment en het eindmoment voor het kunnen tonen van de gele en rode kaarten.
8
x BB bevoegdheidsniveau (assistent-)scheidrechters; vervallen per 1.7.2011 en opgenomen het BB Algemene kaders voor arbitrage-officials. Bepaald is bij welke wedstrijden een assistent-scheidsrechter verplicht is. x BB aanvullende communicatiemiddelen voor de (assistent-)scheidsrechter; vervallen per 1.7.2011 en opgenomen in het BB algemene regeling voor scheidsrechtersofficials. Vastgelegd is het gebruik van de trilvlag en het mogelijk gebruik van “oortjes”. x. BB verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd; nieuw Hierbij wordt de “oude” situatie inzake het kiezen van het aanvalsvak, het indelen van de spelers en nemen van de uitworp opnieuw vastgelegd. x BB bijzondere verplichtingen zaalkorfbal (zuivere speeltijd en gebruik schotklok) x BB time-out en wedstrijdduur (wedstrijdduur en duur van de rust) 5. Bestaan er afzonderlijke spelregels voor het G-korfbal? Antwoord Er bestaan geen afzonderlijke spelregels voor G-korfbal. De "gewone" spelregels, alsmede de officiële afwijkingen daarop zijn van toepassing. Gewone spelregels. Die zijn te vinden in een spelregelboekje, te verkrijgen via de servicedesk van het KNKV of op de KNKV-site. Afwijkingen. De afwijkingen staan o.a. in het BB Jeugdkorfbal, dat ook op de KNKV-site is te vinden. Deze afwijkingen staan ook in een handzaam overzicht, de zogenaamde spelbepalingen, ook te vinden op de KNKV-site. Daar staan ook afwijkingen tav de wedstrijden, die niet onder "jeugdkorfbal" vallen. Bij de invoering van de nieuwe spelregels op 1 juli 2007 is vaak de vraag gesteld hoe bij wedstrijden voor de allerkleinsten moest worden gehandeld. Het antwoord was altijd: lekker laten spelen en slechts, wanneer het echt nodig is, de spelregels formeel hanteren. Sinds de introductie van de specifieke spelvorm “4Korfball” voor B-, C-, D-, Een F-jeugd gelden afzonderlijke regels. Die zijn opgenomen in het BB “Jeugdkorfbal”. Voor het G-korfbal zal dat niet anders zijn. Natuurlijk moet de basis aanwezig zijn en blijven; daarnaast is er veel ruimte. Het KNKV kent een landelijke werkgroep G-korfbal. Ongetwijfeld kan iemand van deze werkgroep meer vertellen over de praktische invulling en toepassing van de spelregels. 6. Waar kan ik de actuele spelregels vinden. Antwoord De spelregels zijn opgenomen in de uitgave van 2013. Deze uitgave staat ook op de KNKV-site. 7.Kan van de spelregels worden afgeweken Antwoord Ja, dat kan, maar niet zomaar. Artikel 5 van het RvW legt daarvoor de basis: a. de uitzonderingen, als vermeld in het RvW, mits zij betrekking hebben op bepalingen, waarvan afwijking blijken de tekst van de spelregels mogelijk is. Indien volgens de spelregels afwijking mogelijk is voor bepaalde leeftijdsgroepen, dan stelt het Bondsbestuur bij of krachtens het RvW vast voor welke klassen of leeftijdsgroepen de afwijkingen van toepassing zijn; b. Afwijking van de officiële spelregels is alleen toegestaan indien zij worden toegepast op verzoek of met de toestemming van de IKF; c. voor alle wedstrijden in het dameskorfbal stelt het Bondsbestuur spelregels vast. Dit is ook gebeurd; zie de delen 3a en 3b van de spelregels;
9
d. het Bondsbestuur kan in richtlijnen nadere bepalingen vaststellen voor jeugdwedstrijden, die afwijken van de “gewone” bepalingen. Dit is gebeurd; zie het Bestuursbesluit Jeugdkorfbal.
§ 1.1. Speelgebied
2. § 1.1a Speelveld 1. Veldwedstrijd. Mag een speelveld in de pauze verlegd worden en zo ja, wie beslist? Antwoord In de KNKV-reglementen staat dit nergens expliciet vermeld. Wel kan het worden afgeleid uit artikel 19-7 RvW, waarin staat dat, indien er een nabijgelegen speelveld van gelijke aard beschikbaar is en door de scheidsrechter geschikt wordt bevonden, de betrokkenen verenigingen verplicht zijn daarop te spelen. Het is de scheidsrechter, die beslist. Hij doet er goed aan eerst met de aanvoerders overleg te plegen. 2. Mag een damesveldwedstrijd gespeeld worden op een veld met afmetingen van het gemengde korfbal? Antwoord Sinds 1 juli 2014 gelden de regels van het gemengde korfbal: 40 x 20 m (grasvelden en nieuwe kunstgrasvelden); voor bestaande kunstgrasvelden geldt een overgangstermijn tot 1 juli 2026; daaraan zijn voorwaarden verbonden. 3. Mag een fusievereniging haar thuiswedstrijden spelen op de velden van de voormalige twee verenigingen? NB: één veld is van kunstgras, de ander gewoon gras. Artikel 13-1a RvW bepaalt dat alle ploegen elkaar twee keer ontmoeten, één keer op het terrein van elk der partijen. De vraag is dan wat onder “terrein” moet worden verstaan. In het RvW is daarvan niets te vinden. Artikel 2-1c HR bepaalt dat een vereniging, die zich aanmeldt bij het KNKV onder meer een opgave moet doen van de ligging van het speelterrein met kleedgelegenheid. Artikel 2-1d bepaalt dat zulks ook geldt bij een fusie tussen meerdere verenigingen. Lid 2 van artikel 2 HR bepaalt dat het Bondsbestuur beslist over de toelating van verenigingen en dat dit bestuur aan de toelating voorwaarden kan verbinden. Bij het aanmelden van de nieuwe fusievereniging moet dus aangegeven zijn wat de ligging van het speelterrein is. Het is vervolgens logisch dat deze melding de basis is voor de vraag: “waar wordt gespeeld”. Als het goed is staat deze informatie vervolgens ook in de Adreslijst. Als dat zo is mag worden aangenomen dat het AB geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om voorwaarden aan de toelating te verbinden. En, zelfs als de toelatingsprocedure niet helemaal goed verlopen zou zijn, dan nog staat de fusievereniging sterk omdat aan de vermelding in de adressenlijst enig rechtsgevolg mag worden toegekend. De conclusie is dan ook dat de fusievereniging beide terreinen naar eigen inzicht mag gebruiken, ook omdat verder in de reglementen niets is te vinden; ook in de Bestuursbesluiten niet. De beleidslijn van het KNKV is dat bij zogenaamde combiteams het gehele seizoen gespeeld wordt op dezelfde ondergrond; hiervan mag worden afgeweken als de andere ondergrond niet afwijkt van de ondergrond waarop de tegenstander pleegt te spelen. Overigens: gesteld dat een vereniging zich niet houdt aan de opgave van de ligging van het terrein, zoals vroeger een keer is gedaan, en structureel op een ander veld speelt
10
dan staat daar, voor zover bekend, geen bestuurlijke sanctie op. Wellicht dat de vereniging via een tuchtzaak zou kunnen worden bestraft. Het is overigens de vraag of het Bondsbestuur “de ligging van een terrein” als een belangrijk (beleids)punt hanteert. Artikel 21 RvW is niet van toepassing; dat heeft als uitgangspunt dat een vereniging één terrein heeft; dat terrein is niet beschikbaar die dag of gedurende een korte termijn; er is een procedure om te bevorderen dat op een ander terrein wordt gespeeld. Als een vereniging één terrein heeft met een aangrenzend terrein dan is er een procedure om te bevorderen dat op dat aangrenzende terrein wordt gespeeld. Artikel 21 RvW is dus duidelijk niet bedoeld voor een casus als nu voor ligt. 4. Mag reclame op de speelvloer worden aangebracht? Antwoord Ja. Tot vóór 1 september 2011 was een gedetailleerde regeling met randvoorwaarden van toepassing. Die randvoorwaarden zijn vervallen. Zie het BB “reclame rond en op het speelveld en op sportmateriaal”. 5.Mag het speelveld van veldkorfbal overkapt worden? Antwoord Voor zover bekend gelden hiervoor geen specifieke bepalingen. Wel wordt er bij veldkorfbal van oudsher van uitgegaan dat overkapping niet aan de orde is. Maar een verbod op een overkapping bestaat niet. Het is dan ook te beredeneren dat overkapping wel mag mits aan de specifieke kenmerken van spelen in de buitenlucht niet wordt getornd en aan alle spel- en aanverwante regels met betrekking tot veldkorfbal wordt voldaan (dus bijvoorbeeld geen beperking van de vrije hoogte, zoals voor zaalwedstrijden geldt en wél voldoen aan de voorwaarde dat het veld vlak, veerkrachtig, stofvrij en niet glad moet zijn). Op het moment dat de overkapping op een zaal gaat lijken zou de grens wel eens kunnen worden overschreden. 6.Is bij kunstgras “zand tussen de polen” mogelijk of is het verplicht? Antwoord Volgens § 1.1a van deel 2 van de spelregels (veldkorfbal) heeft zand tussen de polen de voorkeur. Het is niet verplicht. Het KNKV kan het via een Bestuursbesluit verplicht stellen. Het KNKV heeft aangegeven hieraan vooralsnog geen behoefte te hebben. 7. Valt onder “kunstgras” bij veldkorfbal ook kunstgras waarin rubber is verwerkt? Antwoord Over kunstgras van rubber laten de spelregels zich niet uit. Als je de spelregeltekst formeel leest en er van uitgaat dat onder kunstgras niet alleen “gewoon kunstgras”, maar ook “kunstgras van rubber” kan worden verstaan, dan is kunstgras van rubber toegelaten. Bij een strenge uitleg valt kunstgras van rubber er niet onder en is het dus verboden. Het KNKV is van mening dat kunstgras waarin rubber is verwerkt is toegestaan; de zogenaamde ISA-sport-eisen laten dit toe. 8. Gelden de afmetingen voor alle wedstrijden/klassen? Antwoord In beginsel wel. Uitzonderingen kunnen, volgens de toelichting, worden gemaakt voor: x jeugdwedstrijden; zie het “Bestuursbesluit jeugdwedstrijden”. x velden waarvoor dispensatie is verleend door het Bondsbestuur; De verhouding: 2:1 moet altijd aanwezig zijn. 9. Als een speelveld glad is, kan er dan toch gespeeld worden?
11
Antwoord Volgens de toelichting op § 1.1a dient een speelveld o.a. niet glad te zijn. De scheidsrechter bepaalt of aan deze eis wordt voldaan. Is dat niet het geval, dan kan hij de thuisspelende vereniging/organisatie, verantwoordelijk voor de zaalwedstrijd, opdracht geven de gladheid te bestrijden. Geeft dit onvoldoende resultaat dan mag de scheidsrechter de wedstrijd niet aanvangen (artikel 46-1h RvW). Het RvW kent geen termijn waarbinnen de vloer aan de eisen moet voldoen. 10. Is het toegestaan om (hoog) boven het veld in de zaal een apparaat te hangen, dat de stand van de wedstrijd en de nog te spelen tijd aangeeft? Antwoord Ja, mits – volgens § 1.1a – er een obstakelvrije hoogte is van bij voorkeur 9 en ten minste 7 meter. Het apparaat mag niet tegelijk schotklok zijn. Waar deze moeten staan staat in § 1.7 (achter elke achterlijn één; nabij het midden van de achterlijn en op een hoogte van 0.90 – 1.80 meter. 11. Er moeten in het wedstrijdkorfbal twee veldwedstrijden tegelijk worden gespeeld. Er zijn twee velden beschikbaar; deze zijn qua ondergrond identiek. Een door het KNKV aangewezen scheidsrechter staat er op dat zijn wedstrijd wordt gespeeld op het veld, zoals dat door het KNKV is aangegeven in de competitieplanning. Inmiddels is de andere wedstrijd aangevangen. De aangewezen scheidsrechter gaat naar huis. De vereniging wijst een scheidsrechter uit de eigen gelederen aan. Heeft de aangewezen scheidsrechter correct gehandeld? Antwoord Artikel 21-2 RvW bepaalt dat voor het spelen op een aangrenzend veld de toestemming van de scheidsrechter voldoende is, mits dat veld dezelfde ondergrond heeft. Gebleken is dat de ondergrond het zelfde is. De scheidsrechter dient dus toestemming te geven. De scheidsrechter moet zijn beslissing motiveren. Daarbij kan en mag hij zich niet beroepen op de aan hem door het KNKV geleverde informatie: de aanwijzing dat de wedstrijd op "veld 1 of veld A" wordt gespeeld heeft immers slechts een administratief-technische achtergrond. Het staat de thuisvereniging vrij zelf te bepalen welke wedstrijd op welk veld wordt gespeeld, mits de ondergrond het zelfde is. De scheidsrechter is ten onrechte naar huis gegaan. Het KNKV administreert dit als een SNO. 12. Wat zijn de veldafmetingen bij veldkorfbal (gemengd en dames)? Antwoord De IKF heeft de mogelijkheid gegeven te variëren: de afmetingen zijn minimaal 40 x 20 m en maximaal 60 x 30 m. De nationale korfbalbonden kunnen binnen deze grenzen een keuze maken. Het KNKV heeft besloten dat ingaande 1 juli 2014 de afmeting 40 x 20 m bedraagt. Dit geldt zowel voor het gemengde als voor het dameskorfbal. Deze regeling is van toepassing op grasvelden en nieuwe kunstgrasvelden. Voor per 1 juli 2014 bestaande kunstgrasvelden geldt een overgangstermijn tot 1 juli 20126.; dan gelden er wel voorwaarden. Uitgebreide informatie is te vinden in een brief van het Bondsbestuur, gericht aan de verenigingen dd 13 juni 2014; zie ook het BB “afmetingen speelveld veldkorfbal”, dat op 1 juli 2014 in werking is getreden en het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. Voor het zogenaamde “4Korfball”, waarbij in één vak wordt gespeeld, is de afmeting: 24 x 12 m. 13. Een veld van 60 x 30 m heeft grondpotten. In dat veld is een veld van 50 x 25 met vaste belijning , maar zonder grondpotten. Mag daarop gespeeld worden? Antwoord
12
Volgens het KNKV mag dat. 14. Een veld heeft een afmeting van 40 x 20 met grondpotten. Mag de vrijeworpcirkel worden aangebracht? Antwoord Ja; het is niet verplicht.
3. § 1.1b Aangrenzend gebied 1. Mogen voorwerpen binnen de “obstakelvrije ruimte” staan bij veldwedstrijden? Antwoord Neen. Volgens de spelregels dient om het speelveld een strook van ten minste 1 meter, doch bij voorkeur 2 meter “vrij van obstakels” te zijn. Het “Bestuursbesluit afrastering” bepaalt zelfs dat – als een afrastering verplicht is – deze op ten minste 2 meter moet staan vanaf de zij- en achterlijnen. De spelregels zelf geven helaas geen toelichting of voorbeelden voor wat betreft het begrip “obstakels”. Bij “obstakels” moet gedacht worden aan: publiek, kinderwagens, buggy’s, rolstoelen, haspels, voetstukken voor palen, banken voor het publiek (banken voor de coach, vervangers en andere tot de ploeg behorende personen mogen wel), sporttassen, flessen, kratten, drinkbekers, reclameborden, attributen voor andere sporten e.d. Het KNKV wijst er met nadruk op, dat de scheidsrechters dit voorschrift strikt moeten toepassen, omdat obstakels binnen genoemde ruimte niet zijn toegestaan, dit tot heel gevaarlijke situaties kan leiden en uiteindelijk aansprakelijkheidsproblemen op kan leveren voor het KNKV en voor zijn vertegenwoordigers. NB: het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor zaalwedstrijden. Alleen: daar zullen obstakels zich veelal beperken tot sporttassen, flessen, kratten, drinkbekers e.d. 2. Mogen reclameborden vóór de banken worden geplaatst? (een vereniging wil bij uitwedstrijden mobiele, kleine borden meenemen en deze vóór de eigen bak plaatsen. Mag dat? Antwoord Neen. Bij zaalwedstrijden moet volgens § 1.1b van de spelregels een obstakelvrije ruimte van ten minste 1 meter aanwezig zijn. Bij veldwedstrijden is deze eis: ten minste 1 meter met als voorkeur 2 m. Binnen de obstakelvrije ruimte mogen dus geen obstakels aanwezig zijn. De spelregels geven helaas geen toelichting of voorbeelden voor wat betreft het begrip "obstakels". Op de KNKV-site staan "veel gestelde vragen antwoorden" de spelregels betreffende; www.knkv.nl. Zie hierboven, vraag/antwoord 1. Daarin worden als obstakels genoemd: publiek, kinderwagens, buggy's, rolstoelen, haspels, voetstukken voor palen, banken voor publiek, sporttassen, flessen, kratten, drinkbekers, reclameborden, attributen voor andere sporten en dergelijke. Scheidsrechters dienen dit voorschrift strikt toe te passen vanwege de gevaarlijke situaties, die tijdens het spel kunnen ontstaan en vanwege de aansprakelijkheid. In de zogenaamde Speerpunten 2007-2008 - punt 7 - zijn de scheidsrechter hierop nog eens gewezen. Maar zelfs als de scheidsrechter niet optreedt zal - in het kader van aansprakelijkheid de "veroorzaker" daarop aangesproken kunnen worden. Het BB “afrastering" bepaalt dat in bepaalde klassen bij veldwedstrijden een afrastering moet worden aangebracht op ten minste 2 meter van de zij- en achterlijnen rondom het gehele veld. In combinatie met § 1.1b van de spelregels wordt daarbij de noodzaak om deze strook grond geheel vrij te houden van obstakels onderschreven en ondersteund. NB: uiteraard zijn de spelersbanken wel toegestaan.
13
Het meenemen en plaatsen van "eigen" reclameborden kan tot problemen leiden met de thuisspelende vereniging. Het is denkbaar dat een dergelijke actie strijdig is met het aldaar geldende gemeente - en/of verenigingsbeleid. Tenslotte zij er op gewezen, dat het BB “Reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal" met de volgende zin begint: "De toepassing van deze richtlijnen mag nooit in strijd zijn met de officiële spelregels zoals deze door de IKF worden opgesteld". Tot vóór 1 september 2011 golden gedetailleerde randvoorwaarden. Die zijn vervallen. 3. In welke klassen dient een afrastering te worden aangebracht? Antwoord Sinds 17 oktober 2011 dient een afrastering te worden aangebracht bij veldwedstrijden in de: X Ereklasse en res. Ereklasse; X Hoofdklasse en res. Hoofdklasse; X Overgangsklasse en res. Overgangsklasse; X 1e klasse en res. 1e klasse; X 2e klasse; X hoofdklasse A-jeugd. Dit alles in het gemengde korfbal. Bij het dameskorfbal geldt de plicht alleen in de Topklasse.
4. § 1.1c Bank 1. Zijn banken voor alle speelklassen en leeftijdsgroepen verplicht? Antwoord Ja, zowel zaal als veld. 2.Mag aan elke lange lijn één bank worden geplaatst? Antwoord Neen; volgens § 1.1c worden twee banken geplaatst nabij één van de zijlijnen. 3.Wie bepaalt langs welke zijlijn de banken worden geplaatst en welke ploeg welke bank krijgt toegewezen? Antwoord Ingevolge het BB “Banken, coach en vervangende spelers” bepaalt de thuisspelende vereniging dit. 4. Mogen in plaats van banken ook stoelen of krukjes worden geplaatst? Antwoord Neen: § 1.1c spreekt nadrukkelijk over “banken”. In de praktijk wordt daarmee wel eens de hand gelicht.
5. § 1.2. Afbakening 1. Mag een strafworppunt ook rond zijn? Antwoord Ja. Een strafworppunt mag rechthoekig zijn (15 x 5 cm) of rond (cirkelvlak met een diameter van 8 tot 10 cm). 2. Is het aanbrengen van het strafworpgebied rond de paal verplicht? En de vrijeworpcirkel? Antwoord Neen; § 1.2 spreekt over “mag” en niet over “moet”.
14
Het aanbrengen van het strafworpgebied, met daarin aangegeven de “vrijeworpcirkel”, wordt wel sterk aangeraden, omdat het daardoor voor de spelers en de scheidsrechter veel eenvoudiger is te bepalen wat de afstand bij een vrije worp vanaf het strafworppunt tot de voeten van de spelers, is. Ten aanzien van de vrijeworpcirkel is er niets geregeld in de spelregels. Er is door het KNKV altijd aangenomen dat het niet verplicht is om een vrijeworpcirkel of een vrijeworpgebied aan te brengen: x deze cirkel en die gebied zijn onderdeel van een strafworpgebied, en dit laatste is niet verplicht; x een verplichting staat niet in de spelregels; x de praktijk van alle dag is dat, zeker bij veldwedstrijden, zo’n cirkel of gebied ontbreken. 3. Mogen bij veldwedstrijden nog hoekvlaggen worden gebruikt? Antwoord Neen, die zijn sinds 1 juli 2007 niet meer toegestaan. 4. Voor welke klassen geldt dat een afrastering moet worden gebruikt bij veldwedstrijden? Is er nog iets gewijzigd? Antwoord Jazeker, sinds 17 oktober 2011 is het BB “Afrastering” gewijzigd. Een afrastering is sindsdien verplicht voor wedstrijden, die worden gespeeld in de: gemengd ereklasse, hoofdklasse, overgangsklasse, 1e en 2e klasse, res. ereklasse, res. hoofdklasse, res. overgangsklasse, res. 1e klasse en hoofdklasse A-jeugd. dames topklasse. Dus: in bijvoorbeeld de standaard 3e of 4e klasse (gemengd) of in de hoofdklasse dames is het niet meer verplicht. Districten zijn niet meer bevoegd om aanvullende besluiten te nemen. 5. Mag in de zaal een deel van de middenlijn vervangen worden door het logo van de vereniging/sponsor? Antwoord Volgens § 1.2. van de spelregels dient het gehele speelveld met duidelijk zichtbare lijnen van 3,0 – 5,0 cm afgebakend te zijn, “zoals aangegeven op de tekening”. De tekening geeft een ononderbroken middenlijn aan. De scheidsrechter mag dit niet accepteren en mag het alsnog aanbrengen van de complete middenlijn eisen. Gebeurt dit niet dan is de scheidsrechter verplicht de wedstrijd niet aan te vangen. Hiervan dient melding te worden gemaakt op het wedstrijdformulier waarna een tuchtzaak volgt. Voor wedstrijden, die op de TV worden uitgezonden, gelden afwijkende regels. 6. Mogen bij veldwedstrijden strafworppunten fluorescerend geverfd zijn? (Doel: gemakkelijk terug te vinden). Antwoord: Ja. Van toepassing is § 1.2 van de spelregels. In deze § is alleen iets geregeld over de plaats, waar de strafworppunten moeten worden aangebracht, over de afmeting en over het voorkomen van letsel. Over de bovenzijde c.q. de kleur van de bovenzijde is niets bepaald. Dus mag het. 7. De cirkel van de vrije worp loopt vóór de paal langs. Wat doen we op velden waar de cirkel nog door het hart van de paal loopt? Antwoord Er is geen spelregeltekst waarin dit letterlijk staat. Het kan wel worden afgeleid. Op grond van de gewijzigde spelregel per 1 juli 2010 is de vrijeworpcirkel een cirkel met een straal van 2.50 m gemeten van de rand van het strafworppunt die het verst van de
15
paal is. Daarnaast staat het duidelijk in het spelregelboekje (uitgave 1 juli 2013) op de tekeningen, behorende bij het vrijeworpgebied, de vrijeworpcirkel en het strafworpgebied. 8. Is het spelen met een strafworppunt verplicht? Antwoord Ja. § 1.2 van de spelregels bepaalt dat strafworppunten moeten worden aangebracht in de lengte-as van het speelveld. De afstand vanaf de paal tot de achterzijde van het SWpunt bedraagt 2.50 m. Het is niet toegestaan van deze verplichting af te wijken. De plicht geldt dus voor alle klassen en alle wedstrijden. Er gelden geen bepalingen over de wijze, waarop het SW-punt wordt aangebracht. 9.Wat is de vrijeworpcirkel? Antwoord De vrijeworpcirkel is een cirkel met een straal van 2.50 m gemeten van de rand van het strafworppunt die het verst van de paal is. Dit is de letterlijke tekst van § 1.2 van de spelregels. Zie ook de tekening van deze cirkel in het spelregelboekje bij § 1.2. 10. Wat is het vrijeworpgebied? Antwoord Het vrijeworpgebied is het gebied, tussen de denkbeeldige lijn door de rand van het strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn, en de paal. Zie ook de tekening van deze cirkel in het spelregelboekje bij § 1.2. 11.Wat is het strafworpgebied? Antwoord Het strafworpgebied is een gebied tot 2.50 m (in alle richtingen) vanaf het strafworppunt, de paal en alle punten op de denkbeeldige lijn tussen het strafworppunt en de paal. Zie ook de tekening van dit gebied in het spelregelboekje bij § 1.2.
6. § 1.3. Palen 1. Mag de kunststofkorf op een andere dan de voorgeschreven aluminium paal worden gebruikt? Is de combinatie: kunststof korven/metalen-stalen palen toegestaan? Antwoord Van toepassing is het BB “Kunststofkorf met bijbehorende paal”. Voor het topkorfbal geldt: neen, dit is niet toegestaan. Alleen de combinatie: kunststofkorf - voorgeschreven aluminium paal is toegestaan. Voor het wedstrijdkorfbal geldt: per 1 juli 2008 dient de kunststofkorf, in combinatie met de aluminium paal, te worden gebruikt. Voor het breedtekorfbal geldt dat met ingang van 1 juli 2008 de kunststofkorf verplicht is, maar het gebruik van een aluminium paal niet. 2. Is een vereniging verplicht om reserve palen en reserve korven achter de hand te houden? En een brancard? Antwoord Artikel 37-1b RvW bepaalt dat de ontvangende vereniging er voor zorg draagt dat aanwezig zijn: twee voor gebruik gereed zijnde palen en korven, alsmede zonodig daarbij behorende voetsteunen. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. Toch is dat wel vanzelfsprekend, a. omdat het logisch is en b. omdat de tekst niet spreekt over “vóór aanvang van de wedstrijd”. Dat betekent dat tijdens de wedstrijd dit materiaal ook aanwezig moet zijn. Een brancard staat niet in de opsomming van artikel 37 RvW. Dus: niet verplicht. 3. Mag op kunstgras de paal op een voetstuk worden geplaatst in plaats van in de grond? Antwoord
16
Het mag wel; de eisen staan vermeld in § 1.3. Deze paragraaf geeft echter wel aan dat de voorkeur uit gaat naar het plaatsen van palen in het veld. Verder is bepaald dat het Bondsbestuur een bestuursbesluit kan vaststellen waarin het gebruik van grondpotten verplicht is. Dat is gebeurd: een dergelijke verplichting geldt voor het top- en wedstrijdkorfbal ingaande 1 juli 2014; zie het BB “afmetingen speelveld veldkorfbal”. 4. Mag er een knuffel aan de paal worden aangebracht? Antwoord § 1.3 van de spelregels gaat over de palen. In deze paragraaf vind je niets over het aanbrengen van een knuffel o.i.d aan de paal. Enerzijds kan je zeggen: er staat niet dat het niet mag, dus mag het. Anderzijds kan je zeggen: er is niets geregeld, dus mag het niet. Het argument van de vraag (herkenbaarheid voor de eigen zeer jeugdige spelers) is heel origineel en goed doordacht; dat argument is nieuw. Wat- zo nu en dan - wel gebeurt, is dat een mascotte aan de paal wordt bevestigd. Praktijk is dat de scheidsrechter daar niet moeilijk over doet, mits de mascotte van een beperkte omvang is en geen invloed op spelers (een verlichte of knipperende mascotte bijvoorbeeld of een mascotte die "schrik kan aanjagen") of op het spel (grote uitsteeksels, die van invloed kunnen zijn op de richting, die de bal volgt na aanraking) kan hebben. Conclusie is dat het niet bezwaarlijk is om een mascotte/knuffel te gebruiken mits aan genoemde voorwaarden wordt voldaan. Aangeraden wordt voorafgaande aan de wedstrijd de scheidsrechter en de leiding van de andere ploeg in te lichten. 5. Mag er reclame worden aangebracht aan de paal of aan de palen? Antwoord Ja. Er gelden sinds 1 september 2011 geen specifieke voorwaarden meer. Die zijn uit het “Bestuursbesluit reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal” geschrapt. Voor korven is bepaald dat zij beide het zelfde moeten zijn. Die verplichting geldt niet voor palen. 6. Mag op één paal reclame staan en op de ander niet? Antwoord Ja. Alleen voor de korven geldt dat zij beide hetzelfde moeten zijn. 7. Een paal, die zoals gebruikelijk, in de vloer staat, gaat tijdens de wedstrijd kapot en moet worden vervangen. Er is wel een reservepaal, maar die past niet in de vloer en dient met een plaat op de vloer te worden geplaatst. Mag dat? Antwoord Noch in de spelregel (§ 1.3) noch in het Handboek Scheidsrechters is een bepaling/informatie te vinden die aangeeft dat de palen identiek moeten zijn (zoals dat voor de korven, § 1.4, wel is aangegeven) en in de vloer/grond moeten staan. Wel suggereert de tekst dat de voorkeur uit gaat naar het plaatsen van palen in de vloer/grond. Overigens is, als je de tekst van § 1.3 verder goed leest, het wel de bedoeling dat de palen identiek zijn. Echter, als een paal breekt en de vervangende paal niet in de grond kan worden gezet maar in het bekende voetstuk, dan is dat toegestaan. Uitganspunt: liever spelen met twee verschillende palen dan niet spelen of de wedstrijd staken. NB: deze lezing geldt voor alle klassen. Tenslotte wordt gewezen op vraag en antwoord nr. 2 onder punt 6 van de “meest gestelde vragen en antwoorden”, (de plicht voor “de verantwoordelijke instantie” om
17
zorg te dragen voor twee voor gebruik gereed zijnde palen en korven, alsmede zo nodig daarbij behorende voetsteunen; artikel 37-4 RvW). Conclusie: x twee verschillende palen mag; x voor zover bekend geldt die bepaling voor alle klassen. Voor wat betreft het plaatsen van palen in de grond: zie vraag en antwoord onder nummer 3. 8.In de spelregels staat dat, indien bevestiging van de paal in het speelveld (veldkorfbal) niet mogelijk is, er een plaat mag worden gebruikt. Mag dit ook bij kunstgras? Antwoord Dat is mogelijk. Alleen: het KNKV-bestuur is van mening, dat zogenaamde “potten” verplicht moeten worden gebruikt. In de spelregel is sinds 1 juli 2013 nu bepaald dat die verplichting via een Bestuursbesluit kan worden opgelegd. Voor wat betreft het plaatsen van palen in de grond: zie vraag en antwoord onder nummer 3. 9. Mogen de palen ten opzichte van elkaar afwijkend van kleur zijn? Antwoord Ja. Alleen de korven dienen hetzelfde te zijn. Palen, geschilderd in delen van de clubkleuren zijn toegestaan. 10. Als een paal tijdens een wedstrijd breekt, kan de scheidsrechter dan een vervangende paal eisen, of dient hij dan de wedstrijd te staken? Antwoord Artikel 37 HR bepaalt dat bij een zaalwedstrijd de instantie, die verantwoordelijk is voor het goede verloop in de zaal (bij een veldwedstrijd: de thuisspelende vereniging) zorgt voor twee palen. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. De scheidsrechter kan het vervangen van de paal niet afdwingen. Is er geen reservepaal of wil men deze niet “leveren”, dan rest de scheidsrechter niets anders dan de wedstrijd te staken. 11. Mogen – bij het gebruik van een schotklok – palen worden gebruikt met daarop aangebracht (LED-)lampen, waarvan er steeds meer gaan branden naarmate de schotkloktijd vordert (een soort “hulpmiddel”)? Antwoord De IKF is bezig dit te onderzoeken. Het KNKV heeft, vooruitlopende op het resultaat, dit gebruik al formeel mogelijk gemaakt. Het staat in artikel 3c van het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”. In de praktijk wordt er nog geen gebruik van gemaakt. Naarmate de schotklok naar beneden loopt (van 25 naar 0 seconden) loopt het aantal brandende lampjes op ( van 15 groene lampen tot 5 gele en 5 rode). 12. Tijdens een veldwedstrijd op kunstgras breekt de paal; reparatie is niet mogelijk. De wedstrijd verder spelen op het grasveld er naast is mogelijk. De ploegen willen dit wel; de scheidsrechter niet. Kan de scheidsrechter bepalen dat er niet wordt verder gespeeld? Antwoord Artikel 21-2 RvW bepaalt dat voor spelen op een aangrenzend veld de toestemming van de scheidsrechter nodig is, mits het aangrenzende speelveld dezelfde ondergrond heeft. Overigens gaat deze bepaling uit van de situatie dat vóór aanvang van de wedstrijd zich iets voordoet waardoor spelen op het oorspronkelijke veld niet mogelijk is. In dit geval is de ondergrond van het andere veld anders. Het RvW voorziet er niet in. Op basis van genoemd artikel heeft de scheidsrechter formeel correct gehandeld, ondanks dat beide ploegen wel verder wilden spelen op het gras.
18
NB: in de toelichting op § 2.3a van de spelregels staat dat de scheidsrechter zich rekenschap geeft van zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van blessures en ziekten, die de spelers kunnen oplopen als gevolg van de slechte gesteldheid van het speelveld. Volgens artikel 37-1 RvW draagt de thuisspelende vereniging er zorg voor dat bij een veldkorfbalwedstrijd twee voor gebruik gereed zijnde palen, korven e.d. aanwezig zijn. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. Zie vraag/antwoord 2 van dit item. Als er een paal breekt en er geen reservepaal aanwezig is dient de scheidsrechter volgens artikel 46-2h de wedstrijd te staken. Dat moet op het wedstrijdformulier worden vermeld. Het bondsbestuur is bevoegd de zaak voor de tuchtcommissie te brengen. Indien de TC vindt dat er sprake is van schuld kan een straf worden opgelegd (artikel 463 RvW). Overigens: indien de ploegen én de scheidsrechter akkoord zijn met het verder spelen op gras is er niks aan de hand, zeker niet als de scheidsrechter er geen melding van maakt op het formulier. Doet hij dat wel, dan zal er geen boete volgen, immers, de scheidsrechter is akkoord gegaan? En als hij niet akkoord is wordt er uiteraard niet verder gespeeld.
7. § 1.4 Korven 1. Mag reclame op de korf worden aangebracht en zoja, wat zijn dan de voorwaarden? Antwoord Sinds 1 juli 2010 bepaalt § 1.4 dat een wedstrijdreglement reclame op korven kan toestaan. Dergelijke reclame dient in overeenstemming te zijn met de IKF Korf Regulations. Het BB “Reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal” kende tot 1 september 2011 twee mogelijkheden: a. een reclame-uiting in tekstvorm en b. een reclame-uiting in de vorm van een logo. Sinds de wijziging van dit besluit is dit per 1 september 2011 vervallen. Er zijn nu dus meer mogelijkheden denkbaar. Verder is het “Bestuursbesluit kunststofkorf met bijbehorende paal” van toepassing: reclame-uitingen mogen aan de buitenzijde van de korf worden geschilderd of zodanig aangebracht dat de verticale dimensie van de korf onveranderd blijft en de dikte van de korf niet meer dan 5 mm toeneemt. Het gebruik van popnagels of het op een andere wijze bevestigen van reclamebordjes is niet toegestaan. De grootte van een reclame-uiting mag ten hoogste 2/3 van de omtrek van de korf bedragen, gemeten vanaf de paal. Korven dienen, met of zonder reclame, identiek te zijn (§ 1.4). 2. Mag de ene korf wel en de andere geen reclame bevatten? Antwoord Dat mag niet. Volgens § 1.4 van de spelregels dienen de korven “beide hetzelfde te zijn” en overigens een sterk gele kleur hebben. Dat “hetzelfde zijn” geldt voor de kleur maar ook voor de reclame-uitingen. Eén korf met een sponsornaam en één korf met het logo van de sponsor mag dus ook niet. 3. Mag de kleur van de kunststofkorf anders zijn dan geel? Antwoord § 1.4 bepaalt sinds 1 juli 2010 dat de korven beide een sterke gele kleur moeten hebben. Als deze kleur niet voldoende contrasteert met de achtergrond, kan het wedstrijdreglement een andere kleur voorschrijven. Per 1 juli 2010 is er geen wedstrijdreglement vastgesteld. Dat betekent dat alleen een sterke gele kleur is toegestaan. Vóór 1 juli 2010 was het toegestaan om een andere kleur korf te hebben. Dat mag nu dus niet meer. De korf dient één kleur te hebben. Meer dan één kleur op een korf is niet toegestaan. Overigens dient een kunststofkorf altijd voorzien te zijn van een IKF-goedkeuring (“IKF-approved”).
19
4. Wat zijn de voorwaarden, die gelden voor reclame op de korf? Antwoord § 1.4 Korven: korven moeten hetzelfde zijn en een sterke gele kleur hebben. Tot vóór 1 september 2011 golden zéér gedetailleerde voorschriften over de kleur, de maximale hoogte en de breedte. Die zijn alle vervallen. Wel gelden nog voorschriften voor de wijze van aanbrengen van reclames op de korf. Zie het “Bestuursbesluit kunststofkorf met bijbehorende paal”, artikel 5: het aanzicht van de korf mag niet wijzigen; de reclameuiting mag worden geschilderd of zodanig worden aangebracht dat de verticale dimensie van de korf onveranderd blijft en de dikte van de korf met niet meer dan 5 mm toeneemt. Het gebruik van popnagels of het op een andere wijze bevestigen van reclamebordjes is niet toegestaan. 5. Zijn rotankorven nog toegestaan? Antwoord § 1.4 van bepaalt sinds 1 juli 2010 dat de korven gemaakt moeten zijn van door de IKF goedgekeurd synthetisch materiaal. In de toelichting staat dat als goedgekeurde kunststof korven niet beschikbaar zijn een wedstrijdreglement rotan korven kan voorschrijven of toestaan. Een dergelijk wedstrijdreglement is niet vastgesteld. Dat betekent dat rotan korven niet zijn toegestaan. Dit is per 1 juli 2014 ook expliciet opgenomen in het BB “kunststofkorf met bijbehorende paal”. Als er geen goedgekeurde synthetische korven beschikbaar zijn kan de wedstrijd niet gespeeld worden. 6. Als een korf tijdens een wedstrijd niet meer bruikbaar is, kan de scheidsrechter dan een vervangende korf eisen, of dient hij dan de wedstrijd te staken? Antwoord Artikel 37 HR bepaalt dat bij een zaalwedstrijd de instantie, die verantwoordelijk is voor het goede verloop in de zaal (bij een veldwedstrijd: de thuisspelende vereniging) zorgt voor twee korven. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. De scheidsrechter kan het vervangen van de korf niet afdwingen. Is er geen reservekorf of wil men deze niet “leveren”, dan rest de scheidsrechter niets anders dan de wedstrijd te staken. 7. Mag de thuisspelende vereniging bij een veldwedstrijd in de rust de korven vervangen door andere? Antwoord Neen, althans, niet zonder toestemming van de scheidsrechter, immers, de scheidsrechter heeft ingevolge § 2.3a het materiaal goedgekeurd. De scheidsrechter moet het zonder zijn toestemming vervangen van de korven dus niet dulden. Hij kan óf herstel van de oude situatie verlangen of (maar dat hangt van de argumenten tot het vervangen van de korven af) goedkeuring geven aan de nieuwe korven. Indien pas in de loop van de tweede helft blijkt dat de korven zijn vervangen wordt het wat moeilijker, immers, er is al met de nieuwe korven gespeeld. De spelregel voorziet hier niet in. Het ligt voor de hand dat de scheidsrechter in overleg met beide aanvoerders nagaat of de nieuwe korven alsnog kunnen worden goedgekeurd. Is dat niet het geval, dan moet in hetzelfde overleg worden bezien of alsnog met de oude korven kan worden verder gegaan. Bij verschil van mening beslist de scheidsrechter. Het niet melden van het vervangen van de korven kan de aanvoerder van de thuisspelende ploeg op een formele waarschuwing (gele kaart) komen te staan. 8. Is het mogelijk verlichting aan te brengen op de korf, zodanig dat zij gaat branden als de bal volledig door de korf is gevallen (doelpunt)? Antwoord formele situatie De spelregels worden vastgesteld door de IKF. Deze worden door het KNKV overgenomen en uit het Engels vertaald. Dat zijn de Nederlandse spelregels; zie de laatste uitgave “Spelregels korfbal 2013”; deze spelregels zijn op 1 juli 2013 in werking getreden.
20
In artikel 37-2 van het Reglement van Wedstrijden staat dat (onder andere) een korf dient te voldoen aan de eisen van de officiële spelregels. § 1.3 van de spelregels, die over de korven gaat bepaalt, waaraan de korven dienen te voldoen. Het “verlichten van de korfbalmand” wordt daarin niet genoemd. In het “Bestuursbesluit kunststof korf met bijbehorende paal” zijn de eisen verder uitgewerkt. Ook in dit besluit is niets te vinden over het verlichten van de mand. Echter: wel staat er dat een korf dient te voldoen aan de IKF-regulations en dat als bewijs daarvan op een korf het stempel “IKF-approved” dient te staan. Zonder zo’n stempel mag de korf niet in een wedstrijd worden gebruikt. § 1.3 van de spelregels kan op twee manieren worden uitgelegd: a. er is niets geregeld, dus het mag, omdat hetgeen er geregeld is een limitatieve opsomming is. b. er is niets geregeld, dus het mag niet, want anders was het wel in de spelregels opgenomen. Eigenlijk zijn deze interpretaties niet van belang, omdat alleen een door de IKF goedgekeurde en van een stempel voorziene korf in een wedstrijd mag worden gebruikt. En de IKF-regels geven niet aan dat een korf wordt verlicht als de bal volledig door de korf is gevallen. ontwikkelingen in de praktijk Ontwikkelingen op het gebied van de spelregels en hun functionele toepassing worden door de IKF nauwgezet gevolgd. Voorbeeld: al enkele jaren worden ten behoeve van wedstrijden, waar de schotklok wordt gebruikt, zogenaamde “verlichte palen” nader onderzocht. Naarmate de schotklok verder loopt van 25 naar 0 seconden wordt het aantal verlichte lampen op de paal groter; wordt de termijn van 25 seconden overschreden dan branden alle lampen. Het kan zijn, dat de IKF na het lopende onderzoek tot de conclusie komt dat het wenselijk is deze “verlichte palen” verplicht te stellen. Daarbij spelen natuurlijk ook de kosten, die de invoering met zich meebrengen, een rol. In dat geval zal de IKF de spelregels aanpassen en zullen de aangesloten bonden deze nader uitwerken. Anders gezegd: ontwikkelingen, die leiden tot een behoefte om ze om te zetten in daden, lopen uitsluitend via de IKF. Overigens heeft het KNKV het gebruik van dergelijke palen formeel al mogelijk gemaakt; dat staat in artikel 3c van het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”. Het is niet uitgesloten, dat het verlichten van de korfbalmand op het moment dat een bal volledig door de korf is gevallen ook door de IKF op wenselijkheid en haalbaarheid – ook de financiële - wordt onderzocht. Het Bondsbestuur van het KNKV zou dat dan bij de IKF moeten aankaarten als het daar, zeker als het gaat om een functionele toevoeging, iets in ziet. conclusie Zonder aangepaste regelgeving is het niet mogelijk om een verlichte korfbalmand in wedstrijden te gebruiken, ongeacht de mogelijke aanwezigheid van één of meer formele aanknopingspunten.
8. § 1.5 Bal 1. Mag bij een veldwedstrijd nog steeds een éénkleurige bal worden gebruikt? Antwoord Neen. Voor zowel de zaal als het veld geldt sinds 1 juli 2011: ten minste een tweekleurige bal. 2. Is een bal met een streep of met strepen toegestaan? Antwoord
21
Neen. De toelichting op § 1.5 van de spelregels geeft aan dat onder een “tweekleurige buitenbal” wordt verstaan een bal, waarop een patroon is aangebracht in een van de grondkleur van de buitenbal afwijkende kleur. Dit patroon moet zodanig symmetrisch zijn aangebracht, dat bij een draaiende beweging van de bal het visuele effect van de ronde vorm niet verloren gaat; ballen, die bestaan uit gekleurde strepen, zijn echter niet toegestaan; deze ballen veroorzaken bij draaien een zodanig effect dat de bal niet meer rond lijkt. Het gaat dus om een symmetrisch patroon op de bal. Strepen voldoen niet aan die eis. Maar opgelet: het oordeel hierover ligt niet bij de scheidsrechter, maar bij de instantie, die de bal moet keuren: de IKF. Is dat het geval, dan dient er op de bal “IKF-approved” te staan. Met een door de IKF goedgekeurde bal (met het stempel “IKF-approved” daarop dient altijd te worden gespeeld, ook als de scheidsrechter zou menen dat niet aan één of meer eisen wordt voldaan. Staat het stempel er niet op, dan mag er niet mee worden gespeeld (ook als de scheidsrechter zou menen dat aan de eisen wordt voldaan). Per 1 juli 2011 is de spelregel ten aanzien van de bal gewijzigd: de bal moet nu “ten minste tweekleurig” zijn. Bovengenoemde toelichting daarop is daarmee (nog) in strijd. Overigens gelden bovenstaande voorwaarden voor het aan te brengen patroon dan ook. 3. Is het toegestaan met een oranje/rode bal te spelen? Antwoord Ja. Op grond van § 1.5 van de spelregels is de bal ten minste tweekleurig. Verder moet er een patroon op zijn aangebracht. Zie hierboven vraag/antwoord 2. 4. Als je de bal op het speelveld laat vallen van een hoogte van 1.80 m, gemeten vanaf de onderkant van de bal, behoort de te stuiten tot en hoogte van ten minste 1.10 en ten hoogste 1.30 m, gemeten vanaf de bovenkant van de bal. Als je het probeert op grasveld zal geen enkele bal aan de eis voldoen. Hoe is het geregeld? Antwoord In § 1.5 van de spelregels staan de eisen. Deze spelregel geldt voor de zaal en dus voor de zaalvloer. In de spelregels voor veldkorfbal wordt verwezen naar die voor zaalkorfbal. Dat betekent dat de proef op een zaalvloer of op een vergelijkbare ondergrond moet worden gedaan. Dus niet op het (kunst)gras (en bij beachkorfbal niet op het zand). 5. Mag een scheidsrechter een KL-bal weigeren? Antwoord Een scheidsrechter mag alleen een bal weigeren waarop het stempel “IKF-approved” ontbreekt. Een dergelijk stempel staat op een KL-bal; een scheidsrechter mag zo’n bal niet weigeren. 6.Wie bepaalt met welke bal er wordt gespeeld? Antwoord Volgens artikel 37-1 RvW zorgt bij een veldwedstrijd de ontvangen vereniging voor o.a. de bal. Volgens het tweede lid van dit artikel moet een bal voldoen aan de in de officiële spelregels gestelde eisen. In de spelregels (§1.5) staan de regels met betrekking tot de bal. Een bal dient IKFgoedgekeurd te zijn. Volgens § 2.3a keurt de scheidsrechter de zaal, het veld, het speelveld en het materiaal. Dus ook de bal. Als er een stempel “IKF-approved” op staat is dat voldoende. Zie ook de vragen en antwoorden hierboven onder nrs. 2 en 5. Dus: de ontvangende vereniging zorgt voor een bal en de scheidsrechter keurt de bal en bepaalt of met die bal wordt gespeeld. Kan er niet mee worden gespeeld dan dient de thuisvereniging voor een andere, goedgekeurde bal te zorgen. 7. Mag een bal reclame bevatten?
22
Antwoord De spelregel bepaalt er niets over. Het BB “reclame rond en op het speelveld en op spelmateriaal” bepaalt in artikel 3 expliciet dat reclame-uitingen op de kunststof-korf, de speelvloer en de paal zijn toegestaan. A contrario redenerend is de conclusie dat reclame op de bal niet is toegestaan. In de praktijk wordt er soepel mee omgegaan. 8. Mag de bal geheel oranje zijn? Antwoord Neen. Eén kleur is in strijd met de spelregel, die spreekt over “ten minste twee kleuren”. Elke combinatie van kleuren is toegestaan. 9. Tijdens een schotpoging raakt de bal lek. De bal gaat niettemin door de korf. Doelpunt? Antwoord Het is wel een doelpunt, maar geen geldig doelpunt: § 1.5 spreekt over “een bal”, en dat is een bal die aan de eisen voldoet (één van de eisen is een bal die niet lek is). 9. Mag met een bal, die geheel van plastic is, gespeeld worden? Antwoord Neen. De tekst van de toelichting spreekt over “de buitenkant van de bal bestaat uit …. Dat suggereert dat er ook een binnenkant moet zijn, Dat is bij een plastic bal niet het geval. Een dergelijke bal zal ook geen IKF-stempel dragen. Zonder zo’n stempel mag de bal niet worden gebruikt.
9. § 1.6 Uitrusting van spelers en officials 1. Waar staat dat het de scheidsrechter en de assistent-scheidsrechter verboden is voorwerpen te dragen die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken? Antwoord Het staat niet expliciet in deze spelregel (“het is de spelers verboden voorwerpen te dragen die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken”), maar omdat de tekst valt onder het kopje “spelers en officials” gelden de bepalingen ook voor de (assistent)scheidsrechter. Dat is ook logisch, want zij zijn onderdeel van het spel. Heel formeel mogen ze zelfs geen polshorloges dragen, maar in de Aandachtspunten 2007-2008 staat terecht dat daarvoor een uitzondering dient te worden gemaakt: ze moeten hun taak nu eenmaal optimaal kunnen uitvoeren. 2. Zijn aan het dragen van een kniebrace beperkingen verbonden? Antwoord Vanuit de spelregels is het volgende van belang: § 1.6 Van de spelregels bepaalt, dat het spelers verboden is voorwerpen te dragen die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken. Indien er aan een kniebrace "uitsteeksels" of zoiets zitten, die tijdens het spel gevaar op kunnen leveren, is het niet toegestaan daar mee te spelen. Dan zijn er twee mogelijkheden: de uitsteeksels wegwerken of afplakken, zodanig dat er van gevaar geen sprake meer is, of niet spelen. Het is de scheidsrechter, die bepaalt of de brace al dan niet gevaar op kan leveren. Het is verstandig dat de betrokken speler steeds zelf vóór de wedstrijd contact opneemt met de scheidsrechter, ook om te voorkomen dat er tijdens de wedstrijd "gedoe" ontstaat. Uit het bovenstaande blijkt dat er - vanuit de spelregels bezien - geen voorschriften zijn ten aanzien van het gebruik van materiaal voor de brace. Een kniebrace met uitstekende metalen onderdelen is verboden. Dergelijke braces ziet men de laatste tijd steeds vaker. De scheidsrechter wordt aangeraden er op toe te zien
23
dat de brace op een zodanige manier met een bandage (of iets dergelijks) is omgeven, dat anderen geen hinder kunnen ondervinden van de uitstekende delen. 3. Voor rugnummers en spelersnamen: zie nr. 76 4. Ploeg A draagt sportkleding in de kleur rood en ploeg B draagt sportkleding in de kleur geel. Daarmee wordt voldaan aan de eis dat de sportkleding van beide ploegen zich voldoende onderscheidt van elkaar. De scheidsrechter is echter kleurenblind en ziet dat verschil niet. Hij eist dat de bezoekende vereniging in hesjes gaat spelen. Kan de scheidsrechter dit eisen? Antwoord Van toepassing is § 1.6 van de spelregels: "uitrusting van spelers en officials". Volgens deze spelregel dienen de spelers van iedere ploeg gekleed te zijn in uniforme sportkleding, die voldoende te onderscheiden is van die van de andere ploeg. De uniformiteit geldt overigens alleen voor het shirt en de broek/rok. Het komt voor dat twee clubs, die tegen elkaar moeten spelen, gelijke of nagenoeg gelijke sportkleding aan hebben. De bezoekende vereniging is dan verplicht haar kleding in voldoende mate te wijzigen (artikel 38-3 RvW). Dit artikel bepaalt verder dat de scheidsrechter - bij verschil van mening - beslist. Op grond van de spelregels dient de scheidsrechter een groot aantal beslissingen te nemen. Daarbij wordt er - stilzwijgend - van uit gegaan dat de scheidsrechter geen fysieke of psychische problemen en/of handicaps heeft met waarnemen, in welke zin dan ook. In het onderhavige geval mag van de scheidsrechter worden verwacht dat hij een beslissing neemt op basis van "niet kleurenblind" zijn. Valt die beslissing verkeerd uit voor de uitspelende ploeg, dan heeft die ploeg een probleem. In het uiterste geval kan de scheidsrechter beslissen de wedstrijd niet aan te vangen. In het onderhavige geval heeft de scheidsrechter de handicap van kleurenblind zijn. Hij zou zelfs kunnen beslissen dat twee tenues nagenoeg gelijk zijn aan elkaar terwijl dat normaliter bepaald niet het geval is. Voor zo'n situatie is de (spel)regel niet geschreven. Niettemin is er het probleem dat hij beide tenues als gelijk ervaart en dat hij wel is aangewezen om de wedstrijd te leiden. Het volgende lijkt dan logisch: x. de scheidsrechter oriënteert zich geruime tijd tevoren (dat heeft hij kennelijk niet gedaan) op de kleur van tenues en zijn letterlijke kijk daarop; x als hij meent dat de tenues min of meer gelijk zijn, dan belt hij de uitspelende vereniging tijdig met het verzoek andere kleding mee te nemen of met het aanbod eventueel zelf voldoende hesjes mee te nemen. Indien met dit laatste wordt ingestemd, is men uiteraard verplicht deze ook te dragen. x dus: proberen op basis van uitleg en vrijwilligheid alles zo goed mogelijk te regelen. Nu de concrete vraag: indien in het "normale waarneemverkeer" beide tenues voldoende van elkaar zijn te onderscheiden kan de scheidsrechter - omdat hij een handicap heeft niets eisen en kan hij niet dreigen met het niet aanvangen van de wedstrijd. Anderzijds: als de wedstrijd dus gewoon door gaat en de scheidsrechter neemt door zijn handicap steeds verkeerd waar, waardoor hij onjuiste beslissingen neemt, dan is er een groot praktisch probleem. Het aantrekken van hesjes is dan toch een oplossing . Overigens: als een wedstrijd niet aanvangt om deze reden wordt het een tuchtzaak. De Tuchtcommissie maakt dan uit of er iemand schuldig is aan het niet kunnen aanvangen van de wedstrijd. 5. Mag er gespeeld worden met schoenen met stalen noppen? Antwoord Volgens § 1.6 van de spelregels is het de spelers verboden voorwerpen te dragen die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken. § 2.3a bepaalt dat de scheidsrechter er op
24
toe ziet dat er geen gevaarlijke uitrusting door de spelers wordt gedragen. Voorbeelden worden niet genoemd; stalen noppen dus ook niet. Vroeger stonden er wel voorbeelden in de toelichting op de spelregel: “schoenen met versterkte neuzen of zware hakken, met metalen doppen of zoolbeslag, spikes of niet goed verzongen spijkers”. In 1983 zijn deze voorbeelden verdwenen en is gekozen voor een algemene tekst. De scheidsrechter dient er dus goed op te letten dat – in dit geval – de schoenen geen letsel kunnen opleveren. Alles, wat gevaarlijk is, moet de scheidsrechter weigeren. Stalen noppen moeten nog steeds als gevaarlijk worden aangemerkt. Het eindoordeel ligt bij de scheidsrechter. 6. Moet de sportkleding van een vereniging voor alle ploegen hetzelfde zijn? (het komt voor dat het eerste in geel speelt en de overige ploegen in geel-zwart. Antwoord Bepalend is welke sportkleding (voorheen: clubkostuum) officieel door het Bondsbestuur is goedgekeurd. In de KNKV-reglementen wordt gesproken over “clubkostuum”, in enkelvoud dus. Dat impliceert dat een vereniging er geen verschillende soorten “vaste” sportkleding op na kan en mag houden. In incidentele gevallen mag en moet de sportkleding anders zijn, namelijk indien de sportkleding onvoldoende afwijkt van die van de thuisspelende vereniging. In de praktijk heeft de handhaving van deze bepaling niet de hoogste prioriteit. 7. Mogen dames op de voorzijde van het shirt reclame A dragen en op de achterzijde reclame B, en de heren op de voorzijde B en op de achterzijde A? Aanleiding van de vraag: een vereniging een heeft twee gelijkwaardige sponsors en wil die gelijkwaardigheid zo correct mogelijk tot uiting brengen. Antwoord Artikel 3 van het BB “Reclame op wedstrijdkleding” bepaalt dat alle spelers dezelfde reclame-uitingen dienen te dragen. Dezelfde reclame dient op een shirt te zijn aangebracht. De vraag is of alle shirts identiek moeten zijn. In het BB “reclame op wedstrijdkleding” is bepaald dat er maximaal van twee varianten sprake mag zijn. Uiteraard blijft overeind dat alle spelers van een ploeg dezelfde reclame-uitingen moeten dragen. 8. Mag een scheidsrechter op zijn shirt en/of broek reclame hebben? Antwoord Neen. Artikel 2-7a van het Sponsoringreglement bepaalt dat het de scheidsrechter en de assistent-scheidsrechter verboden is reclame-uitingen op hun wedstrijdkleding te dragen. Het gaat dus om het shirt en de broek/rok, die tijdens de wedstrijd worden gedragen. Op een trainingspak, inloopshirt of uitloopbroek, die vóór of na de wedstrijd worden gedragen, mag dus wel reclame staan. 9. Mag een speler een pet dragen? Antwoord Ja, dat mag. Alleen aan de sportkleding mogen eisen gesteld. Dat zijn: shirt en rok/broek. Verder bepaalt § 1.6 dat het spelers verboden is voorwerpen te dragen, die tijdens het spel letsel kunnen veroorzaken. In de toelichting worden voorbeelden genoemd als: brillen zonder montuur, armbanden, polshorloges, gevaarlijke ringen. 10. Waar zijn de regels over reclame op wedstrijdkleding te vinden? Antwoord In het BB “Reclame op wedstrijdkleding”. Dit besluit is per 1 september 2011 ingrijpend gewijzigd. Tot die datum was gedetailleerd geregeld wat wel/niet mocht. Al die bepalingen zijn vervallen. Er is dus een grote mate van vrijheid ten aanzien van het aanbrengen van reclame op wedstrijdkleding (shirt, rok/broek). Nog steeds geldt dat alle
25
spelers dezelfde reclame-uiting moetend dragen. Zie overigens vraag/antwoord 7, waarin enige ruimte wordt geboden om daarvan af te wijken. 11. Mag één dame een broek dragen terwijl de anderen een rok dragen? Antwoord Volgens § 1.6 van de spelregels dienen de spelers van iedere ploeg gekleed te zijn in uniforme sportkleding. Wat daaronder moet worden verstaan is niet geregeld. Praktijk is om te verwijzen naar de informatie, die hierover in het adressenboek van het KNKV staat: wat voor shirt en wat voor rok/broek. Daarbij wordt de suggestie gewekt dat dames in een rok en heren in een broek spelen. Er zijn echter verenigingen, waarbij de dames ook in een broek spelen. Dat is toegestaan. De regels geven geen antwoord op de beschreven situatie. Uit een oogpunt van propaganda is uniformiteit een vereiste, maar niet afdwingbaar. Het is dus formeel niet mogelijk om tegen de betrokken dame op te treden door te verlangen dat zij een rok aantrekt c.q. door te verbieden om er mee te spelen. 12. Mag een scheidsrechter sportschoeisel, dat naar zijn mening niet geschikt, weigeren? Antwoord Ja. Sinds 1 juli 2013 bepaalt § 1.6 dat een speler “geschikt sportschoeisel” moet dragen. De spelregel kent geen toelichting op de vraag wat daaronder moet worden verstaan. Aangenomen mag worden dat het gaat om schoeisel, dat de veiligheid van de betrokkene en de andere spelers in gevaar kan brengen. In sommige zalen verbiedt de eigenaar schoeisel met zwarte zolen. De scheidsrechter dient dit verbod te respecteren. Genoemde tekst is daar dan de basis voor. Overigens geldt de eis ook voor de scheidsrechter en diens assistent. 13. Voor welke kledingstukken geldt dat ze bij het dragen gelijk moeten zijn? Antwoord Dat geldt alleen voor de sportkleding. Dus: shirt, rok of broek, zoals aangegeven in de adreslijst. Dus niet voor – bijvoorbeeld: een pet, een zonnebril ( in het midden latend of dit een kledingstuk is), kousen, sokken, een zweetband en (de kleur van de) schoenen. 14. Het komt vóór dat een scheidsrechter eist dat speler hun shirt in rok of broek stoppen. Kan hij dat afdwingen? Antwoord Neen, dat kan hij niet. Hij heeft, zoals dat heet, geen rechtsgrond. In de KNKVreglementen is hierover niets geregeld. Hij kan er dus niet tegen optreden. 15. Kan als gevolg van weersomstandigheden van shirt worden gewisseld? Antwoord Normaliter wordt de gehele wedstrijd in hetzelfde shirt gespeeld. Het mag, maar – volgens artikel 38-4 RvW – alleen in de rust. De scheidsrechter moet er op toezien dat ook deze kleding in voldoende mate afwijkt van die van de andere ploeg. Het komt wel voor dat een speler een doorweekt shirt tijdens de wedstrijd wisselt voor een droog shirt. Alhoewel dat eigenlijk in de rust moet gebeuren is dit niet echt bezwaarlijk. 16. Als 15, maar nu gaat het om de volledige wedstrijdkleding, dus ook de broek/rok. Antwoord Als 21. 17. Volgens artikel 38-4 RvW dient met het wisselen van sportkleding te worden gewacht tot de rust. Wat te doen als het shirt of de broek/rok van een speler kapot is gegaan? Antwoord Dit is nergens geregeld. Het spelen in de voorgeschreven sportkleding veronderstelt dat het gaat om kledingstukken, die niet kapot zijn.
26
Het is logisch dat de scheidsrechter niet wacht tot de rust om gelegenheid te geven van sportkleding te wisselen. Er is niets op tegen om het tijdens de wedstrijd toe te laten – bijvoorbeeld als de bal in het andere vak is – of tijdens een onderbreking van het spel. Zo nodig telt de scheidsrechter in het laatste geval tijd bij. 18. Is de scheidsrechter verplicht toe te zien op het dragen van uniforme sportkleding en zo ja, wanneer? Antwoord In § 1.6 is hierover niets geregeld. Echter, § 2.3a verplicht de scheidsrechter de zaal, het speelveld en het materiaal te keuren. De toelichting zegt dat dit vóór de wedstrijd moet gebeuren. Alhoewel “sportkleding” formeel niet tot het begrip “materiaal” behoort ( wat dat is staat beschreven in de genoemde toelichting) mag toch worden aangenomen dat sportkleding er wel toe gerekend moet worden, temeer omdat de uitrusting van speler – hoewel evenmin tot “materiaal” behorend – expliciet wordt genoemd. 19. Mag een speler een “hanenkam” dragen? Antwoord Ja. Een hanenkam behoort niet tot de sportkleding. Voorwaarde is dat de hanenkam geen gevaar oplevert. 20. Als in een zaal de eigenaar niet toestaat dat met zwarte schoenzolen of zolen met noppen wordt gespeeld, wie moet daar dan op toezien? Antwoord Het is primair de verantwoordelijkheid van de wedstrijdcommissaris (zaalcommissaris). Hij dient de scheidsrechter hiervan op de hoogte te stellen. De “eigenaar” mag dit natuurlijk ook zelf, bijvoorbeeld via de zaalbeheerder, doen. Als de speler toch gaat speler dient de scheidsrechter, mits op de hoogte gesteld, op te treden; hij kan hem het meespelen ontzeggen. Grondslag is dan de toelichting op § 1.6: de eis dat een speler geschikt sportschoeisel draagt. 21.In § 1.6 wordt gesproken over “officials”. Wat zijn dit? Antwoord Zie nr. 86, vraag en antwoord 1.
9a. § 1.7 Schotklok 1.In welke wedstrijden wordt een schotklokapparaat gebruikt? Antwoord Volgens § 1.7 van de spelregels kan een wedstrijdreglement voorschrijven in welke wedstrijden dit apparaat wordt gebruikt. Dit is het BB ´bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”. Op grond van dit besluit is sinds 1 juli 2010 de schotklok van toepassing in de volgende klassen in de zaal: gemengd korfbal: senioren: KL, res. KL, Hkl, res. Hkl, Ov.kl; jeugd: Hkl-A-en B-jeugd. dameskorfbal: topklasse. 2.Waar moeten de schotklokken worden geplaatst en wie bedient ze? Antwoord Volgens de toelichting op § 1.7 van de spelregels moeten de schotklokken (dus > 1) op een hoogte van 0.90 – 1.80 m worden geplaatst op een duidelijk zichtbare plek buiten het speelveld en dichtbij het midden van beide achterlijnen. De schotklokken worden volgens deze spelregel bediend vanaf de scoretafel (ook wel genaamd jurytafel). Daarvoor worden door de thuisspelende vereniging mensen aangewezen. Zij vallen onder de juryvoorzitter.
27
3. Is het toegestaan om (hoog) boven het veld in de zaal een apparaat te handen, dat de stand van de wedstrijd en de nog te spelen tijd aangeeft? Antwoord Ja, mits – volgens § 1.a – er een obstakelvrije hoogte is van bij voorkeur 9 en ten minste 7 meter. Het apparaat mag niet tegelijk een schotklok zijn. § 2.1. Spelers
10. § 2.1a Aantal en indeling 1. Mag een dame voor een heer spelen of een heer voor dame? Antwoord Neen, § 2.1 van de spelregels bepaalt dat het spel wordt gespeeld door twee ploegen, elk van vier spelers en vier speelsters, van wie in elk vak twee spelers en twee speelsters worden ingedeeld. Het BB “Jeugdkorfbal” maakt hierop echter een uitzondering: “Ploegen, die uitkomen in breedtekorfbalafdelingen voor gemengde ploegen van de A-, B-, C—en D-jeugdklassen die in twee vakken spelen, bestaan uit vier spelers en vier speelsters. De sekseverdeling mag losgelaten worden indien er met hesjes wordt gespeeld, zodat het twee-tegentweeprincipe gehandhaafd blijft. Bij de A-, B- en C-jeugdklassen geldt als aanvullende voorwaarde dat een speler of speelster in dezelfde wedstrijd altijd als dame of heer moet blijven spelen”. Er is ook een afwijkende regeling getroffen voor ploegen, die in “4-Korfball spelen” (in één vak); dat kunnen B-, C-, D-, E- en F-ploegen zijn. Zie de desbetreffende bepalingen in het BB “Jeugdkorfbal”. 2. Mag een speler met één arm meespelen? Antwoord De spel- noch aanverwante regels kennen fysieke (minimum-) eisen. Het antwoord is dus “ja”. 3. Mag een speler, bijvoorbeeld zonder benen, gezeten in een rolstoel, meespelen? Antwoord De spelregels en ook de overige regelingen geven daarover geen uitsluitsel. Uit de verschillende spelregels kan worden afgeleid dat een speler geacht moet worden te kunnen lopen (zie bijvoorbeeld het verbod om te lopen met de bal; verondersteld wordt dat een speler kán lopen; verbod om in verdedigde positie te schieten: de voorwaarde dat de speler dichter bij de paal staat dan de aanvaller; bij het nemen van een VW moet “de aangeef” met beide voeten op de vloer staan). 4. Wat gebeurt er als een ploeg met te weinig spelers komt (wedstrijdkorfbal)? Antwoord reglementair Uitgangspunt is dat deelname aan het wedstrijdkorfbal verplichtingen met zich meebrengt. Indien het er naar uit ziet dat niet aan de verplichting kan worden voldaan kan een verzoek tot wijziging van de speeldatum worden gedaan bij het KNKV. Hoe dat in elkaar steekt staat in het Bestuursbesluit verplaatsen van wedstrijden (www.knkv.nl > corporate > regelgeving > bestuursbesluiten > Bestuursbesluit verplaatsen wedstrijden. In het algemeen is het KNKV niet onder de indruk van afwezigheid om redenen, zoals bijvoorbeeld een verjaardag, vakantie e.d. gevolgen bij niet opkomen; jurisprudentie tuchtrechter Er zijn twee “soorten” van niet opkomen: a. ter plekke- dus op het veld - blijkt dat er onvoldoende speelsters zijn;
28
b. als al tevoren blijkt dat er onvoldoende speelsters zijn: het KNKV, de scheids en de andere vereniging tijdig meedelen dat men niet komt. In beide gevallen komt de ploeg niet op. Het KNKV (genoemde competitiemedewerker) constateert dat. Op grond van het “Bestuursbesluit schikkingsregelingen wedstrijdkorfbal” zal het KNKV het bestuur een schikking voorleggen. Die houdt in: x een boete van vijf rekeneenheden; x twee winstpunten in mindering; x betaling van kosten, zoals zaalhuur. Bij een schikking wordt voorkomen dat de reglementair voorgeschreven onkostenvergoeding van 10 r.e. in rekening wordt gebracht. Indien de schikking wordt aanvaard is dan de kous af. Indien de schikking niet wordt aanvaard (bijvoorbeeld omdat er naar de mening van de vereniging sprake is van overmacht en het niet juist is om de ploeg aan te vullen uit een lagere ploeg, die in het breedtekorfbal speelt), dan moet dat gemotiveerd worden medegedeeld. Het KNKV doet dan aangifte bij de Tuchtcommissie wegens het niet opkomen van de ploeg. De ervaring leert dat de Tuchtcommissie afstandelijk zo’n aangifte afwerkt. Geconstateerd wordt dan dat er niet is aangevuld uit een lagere ploeg. Gevolg: bovengenoemde straffen worden opgelegd en de 10 r.e. onkostenvergoeding is men ook kwijt. Tegen een uitspraak van de Tuchtcommissie staat beroep open. Hoe dat moet staat onder aan de uitspraak vermeld. Nadere info is ook te vinden op www.knkv.nl > tucht > Commissie van Beroep. In de aldaar vermelde notitie “Informatie over het instellen van beroep” staat ook de nodige informatie. Bij het instellen van beroep moet aan formele eisen worden voldaan en dient tijdig een bedrag van 15 r.e. te worden betaald. Als de uitspraak luidt dat een lagere of geen straf wordt opgelegd, dan krijgt de vereniging het geld terug. Uit jurisprudentie blijkt dat de Commissie van Beroep elke zaak, betrekking hebbend op niet-opkomen, genuanceerd bekijkt. Voor deze commissie is van belang of de vereniging er alles aan heeft gedaan om de wedstrijd verzet te krijgen en of er alles aan is gedaan om toch te spelen. Dat moet aangetoond worden door de vereniging. Voor deze commissie geldt dat aanvulling niet verlangd kan worden als het gaat om een kleine vereniging, waarbij één seniorenploeg in het wedstrijdkorfbal speelt en één of heel weinig ploegen in het breedtekorfbal; bij wat grotere verenigingen kan het verschil in klassen, waarin wordt gespeeld, een rol spelen (bijvoorbeeld: 1 speelt overgangsklasse en 2 – in het breedtekorfbal – res. 4e klas). Een groot aantal uitspraken is te vinden in het Jurisprudentieregister van de Commissie van Beroep. Dit register staat ook op de site: www.knkv.nl > tucht > Commissie van Beroep > Jurisprudentieregister > punt C6 (niet opkomen van een ploeg). Het is natuurlijk aan betrokkene te bepalen wat men wil: toch aanvullen dan wel proberen de wedstrijd van de lagere ploeg te verzetten, of het “er op aan laten komen” waarbij er twee mogelijkheden zijn: 1. aanvaarden van de onvermijdelijke schikking; 2. niet aanvaarden van deze schikking en het aan laten komen op een uitspraak van de Tuchtcommissie; zo nodig kan men in beroep tegen deze uitspraak. Als men goede argumenten heeft (zie ook het jurisprudentieregister) en overigens aan de voorwaarden is voldaan, dan is er kans op toewijzing van het beroep. Maar: elke zaak staat natuurlijk op zich zelf. En bij niet-toewijzing van het beroep is men de 15 r.e. kwijt.
11. § 2.1b Opstelling en onvoltallige ploegen
29
1. Indien een speler bij aanvang van de wedstrijd niet is opgesteld of tijdens de wedstrijd met een geldige reden (ongeval of onvoltalligheid van de andere ploeg) het veld heeft moeten verlaten, wanneer mag hij dan het veld in? Antwoord Hij mag onmiddellijk het veld en wel in het vak waar hij behoort; de scheidsrechter hoeft niet in kennis te worden gesteld noch toestemming te geven (het heeft wel de voorkeur natuurlijk om de scheidsrechter via de aanvoerder te informeren). Het is een misverstand om te veronderstellen dat gewacht moet worden tot het spel is onderbroken. Die regel geldt alleen voor het vervangen van spelers. Maar in dit geval is van een vervanging geen sprake.
12. § 2.1c Vervanging van spelers 1.Hoeveel spelers mogen zonder goedkeuring van de scheidsrechters worden vervangen? Antwoord vervangen is: een speler uit veld halen; deze speler mag niet meer terug in het veld. wisselen is: een speler uit het veld halen; deze speler mag daarna weer terug in het veld. Het aantal, dat mag worden vervangen, was en is vier. Dat geldt voor: gemengd korfbal x senioren in het top- en wedstrijdkorfbal; x jeugd in het top- en wedstrijdkorfbal; dat zijn: -- de A-jeugd: topklasse, overgangsklasse, 1e klasse en 2e klasse; -- de B-jeugd: hoofdklasse, 1e klasse en 2e klasse; -- de C-jeugd: hoofdklasse en 1e klasse; -- de D-jeugd: hoofdklasse. dameskorfbal x senioren in het wedstrijdkorfbal; x jeugd in het wedstrijdkorfbal; dat zijn: -- de A-jeugd: hoofdklasse en 1e klasse; -- de B-jeugd: hoofdklasse; -- de C-Jeugd: hoofdklasse. Let op: Wisselen is op het volgende niveau toegestaan: Voor alle seniorenploegen en jeugdploegen (achttallen) in het breedtekorfbal; er mag onbeperkt worden gewisseld, zij het dat een gewisselde speler slechts één keer terug het veld in mag en dat de nieuwe speler op het moment van wisselen niet aan de wedstrijd deelneemt. Bij de jeugd geldt dat dan voor: gemengd korfbal -- de A-jeugd: 3e klasse en lager; -- de B-jeugd: 3e klasse en lager; -- de C-jeugd: 2e klasse en lager; -- de D-jeugd: lager dan de hoofklasse; -- de E- en F-jeugd: voor deze jeugd, die aan “4 Korfball” speelt, gelden afzonderlijke ruimere bepalingen; zie het BB “Jeugdkorfbal”. dameskorfbal -- de A-jeugd: lager dan 1e klasse; -- de B-jeugd: lager dan hoofdklasse; -- de C-jeugd: lager dan hoofdklasse; -- de D-jeugd: alle klassen; -- de E- en F-jeugd: voor deze jeugd, die aan “4 Korfball” speelt, gelden afzonderlijke ruimere bepalingen; zie het BB “Jeugdkorfbal”.
30
2. Mag een coach aan het eind van een time-out een speler vervangen (dus vóórdat het spel wordt hervat?) Antwoord Ja, dat mag. Volgen de toelichting op § 2.1c (vervangen van spelers) is vervangen alleen mogelijk tijdens een spelonderbreking. Het maakt niet uit wat de oorzaak van deze onderbreking is. Het maakt ook niet uit welke handelingen er tijdens die onderbreking plaatsvinden (overtreding, doelpunt, wisselen van vak, time-out, behandeling blessure e.d.). Opgelet: het is niet toegestaan tijdens een time-out een nieuwe time-out te krijgen. Na de (eerste) time-out dient eerst het spel te worden hervat; zie § 3.1b, toelichting op de time-out). 3. Een scheidsrechter staakt een wedstrijd nadat hij twee spelers van dezelfde ploeg, die bij elkaar in één vak staan, heeft weggezonden (rode kaart). De Tuchtcommissie beslist dat er ten onrechte is gestaakt, immers, de scheidsrechter had ingevolge § 2.1b van de spelregels een andere indeling moeten gelasten. De wedstrijd moet reglementair worden uitgespeeld. Artikel 47-7b RvW bepaalt dat de wedstrijd wordt hervat met hetzelfde aantal spelers, dat op het moment van staken gerechtigd was om mee te spelen, met inachtneming van de verdeling van het aantal spelers over de vakken op het moment van staken. Vraag: met welk aantal en in welke opstelling moet er worden begonnen? Antwoord Op het moment van staken waren er nog zes spelers. Het spel was onderbroken. De weggezonden spelers mogen worden vervangen; vervanging is alleen mogelijk tijdens een spelonderbreking. Dit betekent dat de weggezonden spelers eerst mogen worden vervangen en dat daarna het spel wordt hervat. 4. De scheidsrechter fluit voor het nemen van een strafworp. Vóór dat deze wordt genomen vraagt een coach om een spelersvervanging. Mag dat? Antwoord Neen. Een spelersvervanging kan alleen plaatsvinden als het spel is onderbroken. In dit geval is het spel al weer hervat. 5. Wedstrijd B-jeugd, klasse 4 (breedtekorfbal). In de rust wil de coach de volgende wissel uitvoeren: twee dames wisselen van vak. Mag dat? Antwoord Neen, dat mag niet. Volgens het BB “Jeugdkorfbal" dd 1 juli 2014 mag er onbeperkt worden gewisseld, waarbij het terugwisselen door dezelfde persoon maximaal één keer is toegestaan. Daarbij geldt dat de nieuwe speler op het moment van wisselen niet aan de wedstrijd deelneemt. Dat betekent dat een speler of speelster uit de ploeg mag worden gehaald en door iemand anders mag worden vervangen en dat de vervangen speler of speelster niet meteen in het andere vak mag worden ingezet (teruggewisseld). 6. Mag een scheidsrechter zich tijdens de wedstrijd laten vervangen en zelf gaan spelen? Het betreft breedtekorfbal waarbij de vereniging van de thuisspelende ploeg voor de scheidsrechter zorgt. Antwoord Ja, dat mag. Aan het stoppen van iemand, die als scheidsrechter optreedt, zijn geen voorwaarden verbonden. Hij kan dit dus doen, zeker als hij weet dat er een vervanger voor hem is. Deze gewezen scheidsrechter mag aan het spel deelnemen. Er is geen bepaling, die het hem verbiedt. Hij heeft weliswaar niet als vervangende speler op de bank gezeten en daardoor niet tot de ploeg behoord, maar dat is ook geen voorwaarde; iemand, die op de tribune zit en van daar uit invalt mag dat ook.
31
7.Is een vervanging verplicht? Antwoord Neen; het is geen verplichting, maar een recht. Er “mag” volgens de toelichting op de spelregel worden vervangen. De coach heeft dus het recht (nog) niet te vervangen. De scheidsrechter kan – bij aanwezigheid van een vervanger op de bank – niet eisen dat die vervanger gaat spelen. Indien niet wordt vervangen is § 3.6q van toepassing (het verbod te schieten bij het spelen zonder directe tegenstander). 8. Een speler wordt zonder medeweten van de scheidsrechter vervangen. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De coach is verplicht een spelersvervanging aan te vragen (§ 2.2b). Doet hij dat niet en wordt een speler zonder toestemming van de scheidsrechter het veld ingestuurd, dan is dat wangedrag van de coach (§ 2.3f, toelichting: “het niet informeren van de scheidsrechter bij een spelersvervanging”. NB: Formeel zou de tekst moeten luiden: “het niet vragen van toestemming aan de scheidsrechter voor een spelersvervanging”. Aan de vervanging valt niets meer te doen. Het is niet mogelijk om de klok terug te draaien en de vervanging vervolgens officieel te regelen. Het niet informeren van de scheidsrechter is echter wel strafbaar. Dit is wangedrag en moet worden bestraft met een formele waarschuwing (gele kaart). Volgens § 2.2b is de coach verantwoordelijk voor een spelersvervanging. Dus moet de gele kaart naar de coach gaan. Is er geen coach, dan is de aanvoerder verantwoordelijk. Het is dus onjuist als de scheidsrechter verlangt de situatie van vóór de vervanging terug te draaien. 9. Door wegzendingen is een vak incompleet geworden. Er zijn (nog) geen vervangers. Wat moet er gebeuren? En wat moet er gebeuren als de vervangers later wel komen? Antwoord Er moet iemand uit het andere vak komen. Zie § 2.1b. Mocht later de uitgevallen speler terug komen of mocht een vervanger zich later melden, dan is het zaak eerst de oude situatie te herstellen en pas daarna de gereedstaande speler toe te laten. Dit is logisch omdat anders tactische maatregelen mogelijk zouden zijn. 10. Is bij het invallen in een ploeg om deze compleet te maken of bij terugkeer na tijdelijk uitvallen toestemming van de scheidsrechter vereist? Antwoord Neen. Dat is alleen vereist bij vervangingen. Zie de toelichting op § 2.1b: de ploeg heeft te allen tijde het recht de speler in het veld te doen komen in het vak waar hij behoort. Dat kan dus gewoon tijdens het spel; er hoeft dus niet gewacht te worden op een spelonderbreking. Het is overigens wel verstandig de scheidsrechter even te waarschuwen. 11. Hoe snel moet een vervanging plaatsvinden? Antwoord In de spelregels (en overige regelingen) staat hierover niets vermeld. Wel staat in de toelichting op de spelregel dat het vervangen van een speler snel dient te gebeuren en dat langzaam vervangen als het ophouden van het spel (dus een overtreding) kan worden beschouwd. De scheidsrechter bepaalt dat. 12. Kan een uitgevallen en vervangen geblesseerde speler, die weer is opgelapt, zijn plaats weer opeisen in het veld? Antwoord Als een speler is vervangen kan hij niet meer in het veld terugkeren. NB: bij “lagere wedstrijden” is dit wel toegestaan. Zie vraag/antwoord 1. 13. Kan de behoefte tot vervanging een reden zijn het spel te onderbreken?
32
Antwoord Neen. Vervanging kan pas plaats vinden als het spel is onderbroken. 14. Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er mee in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog aan. Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is? Antwoord De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het “bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers dient de speler in de voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De scheidsrechter kan de tijd, die verloren gaat met “het gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Dit laatste heeft alleen zin als die andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen. Eventueel kan de scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag. 15. Mag een speler, die als wissel het veld verlaat, meteen in het andere vak worden ingezet? Antwoord Volgens artikel 29-3 RvW mogen in het breedtekorfbal onbeperkt spelerswisselingen plaatsvinden; gewisselde spelers mogen opnieuw aan het spel deelnemen, met dien verstande dat alle spelers maximaal één keer opnieuw aan het spel mogen deelnemen. Daarbij geldt dat de nieuwe speler op het moment van wisselen niet aan de wedstrijd deelneemt. Zie ook vraag en antwoord nr. 5. § 2.2. Aanvoerder, coach, vervangende speler en andere tot de ploeg behorende personen
13. § 2.2a Aanvoerder 1. Het maakt nu niet meer uit om welke arm de aanvoerder de aanvoerdersband draagt. Mag het ook tape zijn? En mag de band ook op een andere plaats dan de arm worden gedragen? Antwoord Dee aanvoerder draagt, volgens § 2.2a, een duidelijk zichtbare band of een stuk tape in een kleur, die in contrast is met het shirt. Hij draagt de band of de tape om de bovenarm of – bij mouwloze shirts – bovenop een schouder. Voor alle duidelijkheid: de aanvoerdersband mag uitsluitend om de bovenarm of op het shirt boven op de schouder worden gedragen. Dus niet op de rok/broek, het been of welk ander lichaamsdeel dan ook. 2. Gelden er eisen ten aanzien van de kleur van de aanvoerdersband? Antwoord Ja. § 2.2a bepaalt dat de kleur van de band of de tape moet contrasteren met de kleur van het shirt. Bedoeling: een goede zichtbaarheid van de band. Dus bij een wit shirt geen witte band of tape. De scheidsrechter bepaalt of aan de voorwaarde wordt voldaan. 3. Mag een tape (als aanvoerdersband) op de rok of broek worden aangebracht? Antwoord Neen. Volgens de spelregel draagt de aanvoerder de aanvoerdersband/tape om de bovenarm of – bij mouwloze shirts – bovenop een schouder.
33
4. Mag een aanvoerder tijdens de wedstrijd het aanvoerderschap overdragen aan een andere speler? Antwoord Volgens de toelichting op § 2.2a is hij aanvoerder gedurende de hele wedstrijd. Hij kan het aanvoerderschap dus niet tijdens de wedstrijd aan een andere speler overdragen. Als hij niet meer aan het spel deelneemt en dus het veld verlaat, wijst hij een andere speler als aanvoerder aan. 5. Zijn taken van de aanvoerder overdraagbaar, bijvoorbeeld aan de coach? Antwoord De coach heeft een groot aantal taken, dat in de spelregels en in het RvW zijn beschreven. Deze zijn niet overdraagbaar. Daarnaast kan de aanvoerder taken hebben in het geval er geen coach is. Als dit het geval is zijn deze taken ook niet overdraagbaar. 6. Als er geen coach is, welke taken gaan dan over op de aanvoerder? Antwoord aanvragen en gebruik maken van een time-out (§ 3.1b); aanvragen van een spelersvervanging (§ 2.1c); aanbrengen van een noodzakelijke wijziging in zijn ploeg (§ 2.1b); meedelen aan de scheidsrechter en de coach van de andere ploeg welke aanvaller als de niet-schietende speler wordt beschouw (§ 3.6q). 7. Wie bepaalt de speelrichting? Antwoord Volgens § 3.3a bepaalt een wedstrijdreglement welke ploeg het vak kiest waar zij de eerste helft zal aanvallen. Dit is het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd”. In artikel 1 staat dat het de ontvangende ploeg is. De vertegenwoordiger van de ploeg is de aanvoerder, dus hij bepaalt het. 8. Volgens § 2.2a heeft de aanvoerder het recht de scheidsrechter te wijzen op alles, wat hem in het belang van een goede voortgang van de wedstrijd wenselijk voor komt. op welke manier en hoe vaak mag een aanvoerder dit doen? Antwoord In de bijzondere toelichting op de spelregel staat: op een redelijke wijze; op een correcte wijze; met een goede intentie; niet te vaak. Deze toelichting laat veel ruimte. Corrigerend optreden van de scheidsrechter zal vooral van de sfeer van de wedstrijd en het gedrag van de aanvoerder afhangen. 9. Mag een aanvoerder ook vragen stellen aan de scheidsrechter? En zo ja, heeft hij recht op antwoord? Antwoord Het recht van de aanvoerder om de scheidsrechter “te wijzen op alles…..voorkomt” houdt zeker ook het recht in om vragen te stellen. Alleen: hij heeft geen recht op antwoord. Dat bepaalt de scheidsrechter. NB: dit is een vaak voorkomend misverstand: aanvoerders menen, als zij een vraag hebben gesteld, recht op antwoord te hebben. Dat is volstrekt onjuist. Indien de aanvoerder daarop door gaat wordt het al gauw “commentaar op de leiding”, waartegen de scheidsrechter streng, ook uit een oogpunt van preventie, moet optreden. 10. Mag een aanvoerder zich tot de assistent-scheidsrechter, de tijdopnemer of de jury wenden?
34
Antwoord Neen. De aanvoerder dient zich uitsluitend met de scheidsrechter te verstaan. Doet een aanvoerder dat toch, dan moet de scheidsrechter dit niet toelaten en onmiddellijk corrigerend optreden. 11. Mag een coach zich tijdens de wedstrijd tot de scheidsrechter wenden? Antwoord Neen, alleen de aanvoerder. Veel coaches behouden zich dit recht voor en passen het ook toe. De scheidsrechter mag en moet dit niet toestaan. De scheidsrechter heeft alleen contact met de aanvoerder (en met de coach als hij één van zijn vier taken (§ 2.2b) uitoefent. 12. Beide ploegen zijn bij aanvang van de wedstrijd onvolledig. Hoe moet dit qua opstelling worden opgelost. Antwoord Zo mogelijk in goed overleg tussen de aanvoerders en de scheidsrechter. Indien dit niet lukt, dan dient de aanvoerder van de uitspelende ploeg zijn opstelling zo te regelen dat het aantal spelers, dat zonder directe tegenstander speelt, niet groter is dan strikt noodzakelijk (§ 3.3a, toelichting). 13. Tijdens de wedstrijd wordt een speler, die tevens aanvoerder is, vervangen door een andere speler. Moet die andere speler dan aanvoerder worden? Antwoord Het mag, maar het moet niet. De aanvoerder, die vertrekt, bepaalt wie de nieuwe aanvoerder is. De nieuwe aanvoerder is uiteraard verplicht de aanvoerdersband te dragen. 14. Wie handelt na afloop van de wedstrijd administratieve verplichtingen af? De oude of de nieuwe aanvoerder? Antwoord De nieuwe aanvoerder; immers, hij is de formele vertegenwoordiger van zijn ploeg. Het betreft dus niet alleen het ondertekenen van het wedstrijdformulier, maar – bijvoorbeeld – ook het uitreiken of het indienen van een strafverklaring als aanvoerder. 15. Kan een coach, die een speler vervangt – waardoor hij zijn rechten/plichten als coach verliest – de aanvoerdersrol opeisen? Antwoord Neen, dat kan niet. Immers, de aanvoerder blijft in functie zolang hij aan het spel deelneemt. De coach wordt dus “gewoon” speler. 16. Wie van de ploeg mag zich tot de scheidsrechter wenden? Antwoord De aanvoerder vertegenwoordigt zijn ploeg. Hij heeft het recht op een redelijke en correcte wijze zich tot de scheidsrechter wenden en hem te wijzen op alles wat hem in het belang van een goede voortgang van de wedstrijd wenselijk voorkomt. De coach mag zich alleen tot de scheidsrechter wenden voor het uitoefenen van een viertal taken: het aanvragen en gebruik maken van een time-out; het aanvragen van een spelersvervanging; het aanbrengen van een noodzakelijke spelersvervanging in zijn ploeg; meedelen welke aanvaller als niet-schietende speler moet worden beschouwd. Elke ander contact met de scheidsrechter is niet toegestaan en is wangedrag, zeker als het met opzet gebeurt. Ieder andere persoon, die tot de ploeg behoort, is niet gerechtigd zich tot de scheidsrechter te wenden. Indien de aanvoerder, de coach of iemand anders van de ploeg genoemde voorschriften overtreedt is dat wangedrag.
35
Niemand mag zich tot de assistent-scheidsrechter wenden. Zodra dit gebeurt dient de assistent-scheidsrechter dat aan scheidsrechter te melden, die hiertegen op dient te treden. In de “Aanwijzingen” van v/h de Technische Commissie van augustus 1998 wordt uitvoerig hierbij stilgestaan. Advies: commentaar op de leiding, van wie van de ploeg dan ook, niet dulden en terstond optreden. En als een informele waarschuwing niet helpt, dan een formele waarschuwing (geel) geven.
14. § 2.2b Coach 1. In de spelregels staat nu dat de coach voor het geven van aanwijzingen niet meer van de bank af mag. Klopt dat? Antwoord Dat klopt wel en niet. In de spelregels staat dat wel, maar er staat bij dat in een wedstrijdreglement anders kan worden bepaald. Dat is gebeurd: het toenmalige Algemeen Bestuur heeft op 19 februari 2007 het BB “Banken, coach en vervangende spelers” zodanig gewijzigd, dat de situatie van vóór 1 juli 2007 gewoon gehandhaafd blijft. De coach mag dus aanwijzingen geven op een wijze, die niet storend is voor anderen; het is hem daarbij toegestaan zijn plaats op de bank tijdelijk, voor een korte periode, te verlaten om van een andere plaats aan dezelfde zijlijn, waar de banken staan, van buiten het speelveld, aanwijzingen te geven. In de praktijk verandert er dus niets. 2. Mag een gestrafte (uitgesloten) coach toch coachende activiteiten verrichten? Antwoord Neen, dat mag hij niet. Uiteraard mag hij niet meer op de bank en niet in het speelgebied zijn. Hij dient te verblijven op of in de voor publiek bestemde ruimte. Verricht hij toch coachende activiteiten (langs de lijn, meegaan met de ploeg in de rust, zich bemoeien met de timeout e.d., coachende activiteiten verrichten vanuit “het publiek”e.d.) dan is hij in overtreding. Daartegen dient dan aangifte te worden gedaan bij de Tuchtcommissie, bijvoorbeeld door de scheidsrechter en/of door de beoordelaar; natuurlijk moeten zij dan wel van de uitsluiting van die coach op de hoogte zijn. 3. Een coach, die langs de lijn staat, staat met het publiek te praten. De scheidsrechter stuurt hem terug naar de bank “omdat hij daar last van heeft”. Is dat correct? Antwoord De scheidsrechter heeft formeel gelijk. Het is de coach toegestaan zijn plaats op de bank tijdelijk, voor een korte periode, te verlaten om - van een andere plaats - aan dezelfde zijlijn waar de banken zijn geplaatst, van buiten het speelveld aanwijzingen te geven. Het geven van die aanwijzingen mag niet storend zijn voor anderen. Dus: de coach mag alleen langs de zijlijn staan voor het geven van aanwijzingen; en dat mag dan niet storend zijn voor anderen. Het verrichten van andere activiteiten – behalve die zijn genoemd in § 2.2b (aanvragen time-out, aanvragen spelersvervanging, aanbrengen van een noodzakelijke wijziging in zijn ploeg en meedelen wie als nietschietende aanvaller optreedt) - langs de zijlijn, is dus niet toegestaan. Het is overigens de coach niet verboden om met het publiek te praten, maar alleen vanaf de bank. De regels zeggen in dat geval niets over "storend zijn voor anderen". Anders gezegd: het wordt pas storend als er sprake is van wangedrag van de zijde van de bankzitter. Deze regel staat in het BB “Banken, coach en vervangende spelers", artikel 4a. Dit is de formele uitleg van de regel. In de praktijk wordt met dit soort zaken ook wel minder formeel omgegaan.
36
4. Mag een coach, die om privé-redenen voortijdig weg moet, door iemand anders worden vervangen? Antwoord Uitganspunt is dat er één coach is die niet mag worden vervangen. Wanneer een coach weggaat (hij valt in als speler, hij wordt weggezonden, hij gaat op eigen initiatief weg) dan kan hij niet worden vervangen. Er is maar één coach, en dat is de coach die zich vóór aanvang van de wedstrijd als zodanig kenbaar heeft gemaakt. Indien er geen coach (meer) is, gaan volgens § 2.2. zijn taken over op de aanvoerder. Echter: sinds 1 juli 2013 is het wél mogelijk om een coach te vervangen door een op de bank aanwezige assistent-coach, mits dat in een Bestuursbesluit is geregeld. Het Bondsbestuur heeft dit nog in beraad. Vervanging van een coach is dus (nog) niet mogelijk. 5. Mogen bij( jeugd)wedstrijden twee coaches aanwezig zijn? Antwoord Neen; § 7b van de spelregels bepaalt dat er maar één coach is. Ee “hulpcoach” bestaat formeel dus niet. Natuurlijk mag er wel een “hulpcoach” zijn, maar die heeft niet de rechten van de coach. De “hulpcoach” heeft maar één plicht: op de bank blijven zitten, ook als het spel is onderbroken, bijvoorbeeld tijdens een time-out. Scheidsrechters passen in het algemeen deze regel onjuist toe, hetgeen vervolgens voor veel verwarring zorgt als een volgende scheidsrechter de regel correct hanteert. Ook bij Kampioenschappen van Nederland zijn er vaak veel problemen, mede als gevolg hiervan. 6. Een coach, die zich volgens de regels vóór de wedstrijd heeft gemeld bij de scheidsrechter, gaat niet op de bank zitten maar achter de afrastering staan (veldwedstrijd). Mag dat? Antwoord Neen, dat mag niet. Volgens § 2.2b van de spelregels behoort de coach te zitten op de bank, die aan zijn ploeg is toegewezen. Als de coach dat niet doet overtreedt hij deze regel. De scheidsrechter dient de coach op deze plicht te wijzen c.q. een waarschuwing te geven. Voldoet hij daar niet aan, dan wordt de gele kaart getoond en bij weigerachtigheid nogmaals, dus dan ook de rode kaart. Opgelet: alleen het daar staan maakt al dat de coach in overtreding is. Maakt hij zich daarnaast ook nog aan wangedrag schuldig (commentaar op de leiding bijvoorbeeld) dan dient de scheidsrechter onmiddellijk de gele kaart te tonen Coaches doen dit wel meer in de veronderstelling dat zij, als zij achter de afrastering gaan staan, alles mogen doen wat een coach op de bank niet mag. Dat is dus een misverstand. 7. Wat moet een scheidsrechter doen tegen iemand, die zich tussen het publiek bevindt, zich gedraagt als coach en overlast pleegt? Antwoord Betrokkene zit niet op de bank en behoort dus niet tot de ploeg. Betrokkene heeft zich niet op de voorgeschreven wijze gemeld - vóór de wedstrijd – bij de scheidsrechter. NB: was dat wél het geval geweest, dan zou hij verplicht zijn om op de bank te zitten. Daadwerkelijk coachen vanuit het publiek is toegestaan zolang er maar geen sprake is van overlast (commentaar op de leiding, belediging e.d.). Uiteraard mogen geen officiële coachende taken worden verricht, zoals het aanvragen van een vervanging of een timeout. Zodra dat gebeurt moet de scheidsrechter optreden. Dat geldt ook voor het geval er sprake is van overlast. Par. 2.3g van de spelregels biedt daarvoor het handvat: de aanvoerder opdragen betrokkene te waarschuwen. Helpt dat niet dan kan de scheidsrechter over gaan tot schorsen en of staken van de wedstrijd. 8. De coach wordt tijdens de wedstrijd weggezonden. Mag de begeleider van de ploeg diens taak overnemen? Antwoord
37
Volgens de spelregels is er maar één coach: dat is de coach die zich vóór de wedstrijd bekend heeft gemaakt en zich heeft gelegitimeerd. Zie § 2.2b van de spelregels, artikel 36-2 RvW en artikel 3a van het BB “Banken, coach en vervangende spelers”. Alle andere personen, die op de bank zitten zijn dus geen coach en kunnen dat ook niet worden. Voor wat betreft dit laatste: zie de toelichting op § 2.2b: "Indien er geen coach (meer) aanwezig is, gaan de genoemde taken over op de aanvoerder". Die taken betreffen dan de taken, die expliciet in § 3.2b zijn beschreven: x voor een korte periode de bank verlaten voor het geven van aanwijzingen; x de bank tijdelijk verlaten voor: xx vragen en gebruik maken van een time-out; xx vragen van een spelersvervanging; xx aanbrengen van een noodzakelijke wijziging van de ploeg; xx meedelen wie als niet-schietende speler is aangewezen. Verder mag de coach niets. De andere personen, die op de bank zitten mogen deze rechten van de coach niet vervullen c.q. overnemen, dus ook niet als er geen coach meer is (coach is weggezonden of gaan spelen). Uitzondering: de op de bank aanwezige assistent-coach mag de coach wel vervangen, mits die coach helemaal weg is; echter: dit dient in een bestuursbesluit nader te worden geregeld en dat is per 1.7.2013 nog niet gebeurd: het Bondsbestuur beraadt zich hier nog op. Als er geen coach meer is neemt de aanvoerder diens taken op zich. (Toelichting § 2.2b). De andere personen, die op de bank zitten, zijn verplicht daar ook te blijven. Ze mogen dus niet van de bank af, behalve de vervangende speler voor de warming up en de verzorger voor het onderzoeken of behandelen van een geblesseerde speler (en dan alleen na toestemming van de scheidsrechter). Indien een coach is weggezonden en "iemand" van de tribune meldt zich bij de scheidsrechter, dan mag hij geen coach zijn en mag hij dus ook niet op de bank plaats nemen, ook niet als genoemde uitzondering én een Bestuursbesluit van toepassing zijn. 9. In hoeverre is het toegestaan dat vanaf de bank spelers op het veld worden gecoacht? Antwoord a. Volgens de spelregels is er maar één coach. Zie § 2.2b van de spelregels en artikel 36-2 RvW. Wie de coach is weet de scheidsrechter: de coach meldt zich na het fluitsignaal, aangevende dat de wedstrijd gaat beginnen en is verplicht zich te legitimeren (top- en wedstrijdkorfbal); artikel 36-6 RvW; artikel 3a BB “Banken, coach en vervangende spelers). Alle andere personen, die op de bank zitten zijn dus geen coach. b. De coach heeft rechten en plichten. Wat hij mag staat in § 2.2b van de spelregels: voor een korte periode de bank verlaten voor het geven van aanwijzingen; de bank tijdelijk verlaten voor: x aanvragen en gebruik maken van een time-out; x aanvragen van een spelersvervanging; x aanbrengen van een noodzakelijke wijziging van de ploeg; x meedelen wie als niet-schietende speler is aangewezen. Verder mag de coach niets. De andere personen, die op de bank zitten mogen deze rechten van de coach niet vervullen c.q. overnemen. c. De "vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen", die op de bank zitten, mogen wel vanaf de bank aanwijzingen geven en zelfs coachende activiteiten
38
verrichten. Ze mogen dus niet van de bank af (Dit staat in de toelichting op § 2.2c). Tenzij: x vervangende spelers mogen de bank verlaten voor een warming up (zie toelichting op § 2.2c). Dus alleen een warming up. Tegen een vervangende, zich warm lopende speler, die ook aanwijzingen e.d. geeft dient onmiddellijk door de scheidsrechter te worden opgetreden (terugsturen; waarschuwen; geel; rood - in oplopende volgorde). NB: dit komt nogal eens voor! x een verzorger mag alleen van de bank voor het onderzoeken en/of behandelen van een geblesseerde speler (zie toelichting op § 2.2c). Hij mag dat alleen met toestemming van de scheidsrechter. Indien een verzorger zonder toestemming de bank verlaat dient te worden opgetreden; sancties: zie boven. Indien een verzorger met toestemming de bank verlaat maar zich niet beperkt tot het uitvoeren van zijn taak dient te worden opgetreden. Sancties: zie boven. NB: de overige personen op de bank mogen er dus nimmer van af. 10. Waar staat dat de coach verplicht is zich te melden bij de scheidsrechter als vijf minuten vóór aanvang de veldwedstrijd wordt gefloten? Antwoord In de spelregels staat daar niets over. Tot voor kort stond dit in een artikel van het RvW; dat is niet meer het geval. De vindplaats is: artikel 3a van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers”. Wel staat in de toelichting op § 2.2b dat een coach zich vóór de wedstrijd als zodanig kenbaar dient te maken. 11. Een speler wordt zonder medeweten van de scheidsrechter vervangen door de coach. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De coach is verplicht een spelersvervanging aan te vragen (§ 2.2b). Doet hij dat niet en wordt een speler zonder toestemming van de scheidsrechter het veld ingestuurd, dan is dat wangedrag van de coach (§ 2.3f, toelichting: “het niet informeren van de scheidsrechter bij een spelersvervanging). NB: Formeel zou de tekst moeten luiden: “het niet vragen van toestemming aan de scheidsrechter voor een spelersvervanging”. Aan de vervanging valt niets meer te doen. Het is niet mogelijk om de klok terug te draaien en de vervanging vervolgens officieel te regelen. Het niet informeren van de scheidsrechter is echter wel strafbaar. Dit is wangedrag en moet worden bestraft met een formele waarschuwing (gele kaart). Volgens § 2.2b is de coach verantwoordelijk voor een spelersvervanging. Dus moet de gele kaart naar de coach gaan. Is er geen coach, dan is de aanvoerder verantwoordelijk. Het is dus onjuist als de scheidsrechter verlangt de situatie van vóór de vervanging terug te draaien. 12. Als er een Bestuursbesluit is mag een assistent-coach de coach vervangen. Wat zijn de randvoorwaarden? Moet zo’n assistent-coach zich voorafgaande aan de wedstrijd (na het influiten, 5 minuten voor aanvang van de wedstrijd) melden bij de scheidsrechter? Antwoord De randvoorwaarden zijn: 1. de assistent-coach dient al aanwezig te zijn op de bank en moet dus deel uit te maken van de ploeg. Het is dus niet mogelijk om iemand anders, die niet op de bank zit, (uit het publiek bijvoorbeeld) als coach aan te wijzen 2. de assistent-coach mag de taak van coach alleen vervullen als de coach er niet meer is en dus ook niet meer terug komt; hoofdregel is en blijft dat er maar één coach is; 3. de coach dient er dus niet meer te zijn en kan ook niet meer terug komen. Zolang de coach aanwezig is mag de op de bank zittende assistent-coach geen coachende taken van de coach uitoefenen; hij mag de bank ook niet verlaten, ook niet bij een time-out.
39
NB: zie de vraagstelling: dit kan alleen als er een bestuursbesluit dit regelt. Per 1.7.2013 is zo’n besluit er niet; het Bondsbestuur beraadt zich nog. De assistent-coach hoeft zich niet vóór de wedstrijd bij de scheidsrechter te melden. Die reglementaire plicht geldt alleen voor de coach. Als de coach wordt vervangen door de assistent-coach doet de coach er goed aan daarvan melding te maken bij de scheidsrechter. Het is overigens verstandig die mogelijkheid vóór de wedstrijd al aan te geven. Zie ook vraag en antwoord nr. 8. 13. Bij aanvang van de wedstrijd heeft een ploeg geen coach. Die komt pas 10 minuten na aanvang. Mag deze persoon coach zijn (en alle rechten en plichten van de coach vervullen? Antwoord Neen. De coach dient zich na vóór aanvang van de wedstrijd te kenbaar te maken. Als er dan geen coach is gaan de taken van de coach automatisch over op die van de aanvoerder. De taken van de aanvoerder zijn niet overdraagbaar. De “coach” die zich meldt nadat de scheidsrechter 5 minuten vóór aanvang van de wedstrijd heeft gefloten (artikel 34-4 RvW), kan en mag de taken van een coach niet vervullen. Hij mag wel op de bank zitten, maar in een andere functie. 14. Mag een coach zich tijdens de wedstrijd tot de scheidsrechter wenden? Antwoord Neen, alleen de aanvoerder. Veel coaches behouden zich dit recht voor en passen het ook toe. De scheidsrechter mag en moet dit niet toestaan. De scheidsrechter heeft alleen contact met de aanvoerder (en met de coach als hij één van zijn vier taken (§ 2.2b) uitoefent. 15. Moet een coach zich, net als de spelers, legitimeren? Antwoord Ingevolge artikel 6 en 7 van het RvW moeten coaches bij wedstrijden in het top- en wedstrijdkorfbal zich via een spelers- of een begeleiderskaart van de vereniging, waarvan zij lid zijn of een wettelijk legitimatiebewijs, te legitimeren. Alle personen op de bank dienen lid van het KNKV te zijn; de coach dus ook. Volgens de toelichting op § 2.2b dient de coach zich vóór de wedstrijd als zodanig kenbaar te maken. Dat staat ook in artikel 3a van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers”. Alhoewel niet voorgeschreven dient hij zich dan ook op dat moment te legitimeren. In het breedtekorfbal geldt de legitimatieplicht niet (wel de plicht om lid van het KNKV te zijn). 16. Welke gegevens van een coach moeten op het wedstrijdformulier worden vermeld? Antwoord Volgens artikel 3b van het BB “ banken, coach en vervangende spelers” zijn dat: naam relatiecode (indien hij geen lid is van de vereniging waarvoor hij als coach optreedt) de naam van de vereniging, waarvan hij lid is; als hij onafhankelijk lid is wordt daarvan melding gemaakt. NB: een coach moet dus lid zijn van het KNKV. 17. Mag een coach naast de bank staan (in plaats van er op zitten). Antwoord Neen. De regel is duidelijk: een coach zit op de bank. Naast of achter de bank staan mag dus niet. Langs de lijn alsmaar heen en weer lopen mag ook niet. Wat hij wel mag: zie vraag/antwoord 1.
40
18. Mag een coach zonder toestemming van de scheidsrechter het veld betreden? Antwoord De tekst van § 2.2b is daar duidelijk in: het mag niet. Ook niet eventjes over de lijn gaan staan, ook niet bij een blessuregeval onmiddellijk aan komen snellen, ook niet een vak inlopen als de bal in het andere vak is. Scheidsrechters zijn in het algemeen veel te coulant. Zij beseffen niet dat spelers en coaches de ruimte pakken, die een scheidsrechter geeft. Aan een incident met een coach in het veld is de scheidsrechter vaak medeschuldig omdat hij niet eerder alert is geweest. Indien een coach voor de eerste keer op hinderlijke wijze binnen de lijnen komt zonder toestemming van de scheidsrechter is dat geel (code 2a2); gebeurt het een tweede keer dan is het direct rood (code 2a4). 19.Een coach maakt een vervelende opmerking over het niet-optreden van de scheidsrechter. De scheidsrechter spreekt de coach daarop aan. Zijn verweer: : ik had het tegen een speler van mij”. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Als de scheidsrechter meent dat de opmerking voor hem is bedoeld, dan moet hij op basis daarvan optreden. Het verweer van de coach is niet relevant en overigens – meestal – een poging om de scheidrechter op het verkeerde been te zetten. 20. Mag een coach aanwijzingen geven via “apparatuur” (geluidsversterkend middel, een “microfoon-oortje” of iets dergelijks)? Antwoord Artikel 2c van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” bepaalt dat het personen die gerechtigd zijn op de bank te zitten verboden is gebruik te maken van geluidsversterkende middelen. Dit kan een toeter zijn, een megafoon, maar ook een microfoon. Genoemd besluit zegt niets over middelen, die het geluid niet versterken maar waarmee je wel in contact kunt komen met een speler, zoals radiografische apparatuur, een videobril of contact via internet. 21. Kan een coach, die een speler vervangt – waardoor hij zijn rechten/plichten als coach verliest – de aanvoerdersrol opeisen? Antwoord Neen, dat kan niet. Immers, de aanvoerder blijft in functie zolang hij aan het spel deelneemt; § 2.2a bijzonder toelichting. De coach wordt dus “gewoon” speler. 22. Als 21, maar nu vervangt hij een speler, die tevens aanvoerder is. Antwoord Als de (gewezen) coach aanvoerder wordt, dan gaan diens rechten en plichten op hem over. En aangezien er geen coach meer is neemt de aanvoerder diens taken waar. 23. Mag een scheidsrechter een coach bij wijze van straf verbieden de bank voor de rest van de wedstrijd of een deel ervan te verlaten? Antwoord Ja; dat staat met zoveel woorden in artikel 2.b2 van het Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers. De scheidsrechter kan een coach een dergelijk verbod opleggen voor de rest van de wedstrijd. Deze tekst is in overeenstemming met de tekst van § 2.3f. NB: dit verbod betreft alleen de coach. De scheidsrechter kan een dergelijk verbod dus niet opleggen aan andere personen op de bank. De praktijk leert dat scheidsrechters bijna nooit van dit (straf-)instrument gebruik maken. 24. Een coach wordt door de scheidsrechter bij herhaling tot de orde geroepen. Een gele of rode kaart hangt in de lucht. Mag de coach dan de bank verlaten en op de tribune plaatsnemen? Antwoord
41
De coach heeft zich vóór de wedstrijd gemeld bij de scheidsrechter. Hij is dan formeel coach, met alle rechten en plichten. Eén van die plichten is dat hij op de bank dient te zitten en daar alleen (even) van af mag voor het uitvoeren van enkele taken. Als de coach dus de bank verlaat en naar de tribune gaat overtreedt hij genoemde regel. Dat betekent dan een gele kaart. Blijft de coach op de tribune, dan toont de scheidsrechter hem nogmaals de gele en daarna de rode kaart. Dat betekent: wegzending van het speelgebied. De coach mag dan op de tribune blijven zitten, maar zich op geen enkele wijze meer met de coaching bezig houden. 25. Een coach is tijdens de wedstrijd tegen een gele kaart opgelopen. Mag hij als speler gaan deelnemen aan het spel? Antwoord Dat geldt voor een vervangende speler, en ook voor de coach. Men neemt die gele kaart echter wel mee. Krijgt de betrokkene een tweede gele kaart getoond, ook al is dat in een andere functie, dan dient de scheidsrechter hem met de rode kaart weg te zenden. 26.Bij wie moet de coach een time-out of een vervanging aanvragen? Antwoord aanvragen vervanging. § 2.2b, die over de coach gaat, geeft niet aan bij wie de aanvraag wordt gedaan. Het is gebruik dat de coach de aanvraag om een vervanging doet bij de scheidsrechter. Een tijdopnemer kan de scheidsrechter door middel van een signaal wijzen op een verzoek om vervanging. aanvraag time-out. § 3.1b bepaalt dat de coach de aanvraag om een time-out bij de scheidsrechter doet. Een tijdopnemer kan de scheidsrechter door middel van een signaal wijzen op een verzoek om een time-out. Praktijk is dat, als een assistent-scheidsrechter aanwezig is, hij een verzoek om vervanging of een time-out doorspeelt aan de scheidsrechter. Dit gebeurt dan op grond van de toelichting op § 2.5 (Assistent-scheidsrechter). Veelal zijn daar zelfs signalen over afgesproken tussen hen. 27. Mag een coach zich rechtsreeks tot de scheidsrechter wenden? Antwoord Neen, alleen de aanvoerder; § 2.2a. Veel coaches behouden zich dit recht voor en passen het ook toe. De scheidsrechter mag en moet dit niet toestaan. De scheidsrechter heeft alleen contact met de aanvoerder (en met de coach als hij één van zijn vier taken (§ 2.2b) uitoefent. 28. Wie van de ploeg mag zich tot de scheidsrechter wenden? Antwoord De aanvoerder vertegenwoordigt zijn ploeg. Hij heeft het recht op een redelijke en correcte wijze zich tot de scheidsrechter wenden en hem te wijzen op alles wat hem in het belang van een goede voortgang van de wedstrijd wenselijk voorkomt; § 2.2a. De coach mag zich alleen tot de scheidsrechter wenden voor het uitoefenen van een viertal taken: het aanvragen en gebruik maken van een time-out; het aanvragen van een spelersvervanging; het aanbrengen van een noodzakelijke spelersvervanging in zijn ploeg; meedelen welke aanvaller als niet-schietende speler moet worden beschouwd. Elke ander contact met de scheidsrechter is niet toegestaan en is wangedrag, zeker als het met opzet gebeurt. Ieder andere persoon, die tot de ploeg behoort, is niet gerechtigd zich tot de scheidsrechter te wenden. Indien de aanvoerder, de coach of iemand anders van de ploeg genoemde voorschriften overtreedt is dat wangedrag. Niemand mag zich tot de assistent-scheidsrechter wenden. Zodra dit gebeurt dient de assistent-scheidsrechter dat aan scheidsrechter te melden, die hiertegen op dient te treden.
42
In de “Aanwijzingen” van v/h de Technische Commissie van augustus 1998 wordt uitvoerig hierbij stilgestaan. Advies: commentaar op de leiding, van wie van de ploeg dan ook, niet dulden en terstond optreden. En als een informele waarschuwing niet helpt, dan een formele waarschuwing (geel) geven.
15. § 2.2c Vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen 1. Mag een verzorger bij een blessure de bank verlaten? Antwoord Een lid van de medische staf mag de bank verlaten om een geblesseerde speler te onderzoeken en/of te behandelen. Hij mag alleen na toestemming van de scheidsrechter het speelveld betreden. 2. Mogen vervangende spelers, die op de bank zitten, geluidsversterkende middelen – zoals een megafoon – gebruiken? Antwoord Volgens artikel 2c van het BB “Banken, coach en vervangende spelers” is dat verboden. Je mag zo’n megafoon wel bij je hebben, maar niet gebruiken. Zie ook vraag/antwoord 14, nr. 20. 3. Een vervangende speler loopt warm langs de lijn en roept ondertussen opbeurende woorden (“kom op”; “goed gespeeld”) naar spelers in het veld. De scheidsrechter waarschuwt de betrokkene dat niet te doen; meteen daarna gebeurt het weer; de scheidsrechter toont geel. Is dit correct? Antwoord Dat is correct. Een vervangende speler mag de bank alleen verlaten voor een warming up. Elke andere actie is verboden, zoals het aanreiken van een fles drinken, het aanmoedigen van spelers, een praatje gaan maken met publiek of met andere vervangende spelers e.d. Een bij het andere vak gaan zitten en aanwijzingen geven is natuurlijke helemaal uit den boze. De scheidsrechter doet er goed aan dit soort acties in de gaten te houden. Zo nodig kan/moet hij de betrokkene terugsturen naar de bank omdat van “alleen maar een warming up” geen sprake is. Gaat de betrokkene toch door dan is het gewoon wangedrag (gele kaart), waarbij de code 3a3 dan de voor de hand liggende is. 4. Een verzorger behoort volgens § 2.2c tot de ploeg. Hem kan, als de scheidsrechter daar aanleiding toe ziet, de gele of de rode kaart worden getoond. Dan wordt het een tuchtzaak. Het tuchtrecht geldt alleen voor leden van het KNKV. Nu is de onderhavige verzorger geen lid van het KNKV. Wat gebeurt er dan met die gele of rode kaart? Antwoord Volgens artikel 10-2 van de Statuten vallen alleen leden van het KNKV onder het tuchtrecht. Bankzitters behoren tot de ploeg en vallen dus onder het wangedragregime, inclusief de gele en de rode kaart. Indien deze persoon wangedrag pleegt dient de scheidsrechter hem ook geel of rood te tonen. Sinds 1 juli 2009 dienen alle personen, die zich op de bank bevinden, lid van het KNKV te zijn. Iemand, die geen KNKV-lid is mag dus niet op de bank. Alleen: omdat betrokkene geen lid van het KNKV is, kan dit formeel geen gevolgen hebben voor hem, wel echter voor het verenigingsbestuur: op grond van artikel 12-2b kan een vereniging verantwoordelijk worden gesteld voor gedragingen van niet-leden. Elk lid van het KNKV en ook het Bondsbestuur kunnen aangifte doen bij de Tuchtcommissie. 5. Voor hoeveel vervangingen is tijdens de wedstrijd de goedkeuring van de scheidsrechter niet nodig? Antwoord Vier; zie § 2.1c.
43
6. Mag een vervangen speler weer aan de wedstrijd deelnemen? Antwoord Volgens de spelregel mag een vervangen speler niet meer aan het spel deelnemen. Echter: de toelichting zegt dat een wedstrijdreglement kan bepalen dat het aantal spelers, dat mag worden vervangen zonder toestemming van de scheidsrechter, anders is dan vier. Dat heeft geleid tot bepalingen in het RvW en het “Bestuursbesluit jeugdkorfbal” ,die hieraan een ruime uitleg geven. 7. Hoeveel vervangende spelers mogen er op de bank zitten? Antwoord Zie de toelichting bij § 2.2c: maximaal 8. 8. Hoeveel “andere tot de ploeg behorende personen”, dus niet de vervangende spelers en de coach) mogen op de bank zitten? Antwoord Zie de toelichting op § 2.2c: vier. Zij dienen een begeleidingstaak te hebben, zoals: verzorger, hulpcoach, iemand die de stand bij houdt, een teammanager, een trainer e.d. 9. Mogen ook andere personen dan de coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen, op de bank zitten. Antwoord Volgens de toelichting op § 2.2c is dat niet het geval. Dus personen zonder functie mogen niet op de bank. Dus, als zij geen functie hebben, geen geblesseerde spelers, de materiaalman, een familielid, de voorzitter van de vereniging of – zelfs – de pupil van de week. Overigens: aangeraden wordt om flexibel te zijn als er een pupil van de week is op de bank zit. Overigens: een speler of een coach, die is weggezonden tijdens de wedstrijd mag ook niet op de bank zitten gedurende de rest van de wedstrijd. Dat geldt ook voor spelers, coaches en anderen, die tot de ploeg behoren, die door de tuchtrechter zijn uitgesloten/geschorst. In het algemeen mogen deze personen wel in een andere functie op de bank. In “tuchtrechtland” wordt hierover echter verschillend gedacht. Een beoordelaar of een journalist mag evenmin op de bank, zij het dat bij ruimtenood een beoordelaar een plaats op een bank mag claimen via de (instructie van de) wedstrijdcommissaris. 10. Mag een vervangende speler de bank verlaten om warm te lopen? Antwoord Ja, mits het een warming up is die redelijkerwijze leidt tot een spelersvervanging; zie de toelichting op § 2.2c. De scheidsrechter moet niet toestaan dat een vervangende speler de bank verlaat om warm te lopen met als doel: niet op de bank verblijven of – bijvoorbeeld – aanwijzingen te gaan geven langs de lijn(en). De scheidsrechter moet in dat geval onmiddellijk optreden, immers, alleen de coach heeft die bevoegdheid. 11. Mag een verzorger de bank verlaten? Antwoord Zie de toelichting op § 2.2c: hij mag de bank alleen verlaten: om een geblesseerde speler te onderzoeken en/of te behandelen. Daarbij gaat het uitsluitend om personen, die zich buiten de lijnen, dus buiten het speelveld bevinden; om zijn taak uit te oefenen binnen de lijnen, dus op het speelveld, zij het na verkregen toestemming van de scheidsrechter. Houdt de verzorger zich niet aan deze voorschriften, dan dient de scheidsrechter corrigerend op te treden (informele waarschuwing, formele waarschuwing dus geel, code 3a2). Het is denkbaar dat – bij een zeer ernstige blessure – een verzorger meteen het veld in rent. Formeel mag dit niet, maar enige tolerantie mag van de scheidsrechter worden verwacht als er sprake is van oprechte bezorgdheid. “Bijbedoelingen” mag de scheidsrechter niet toestaan.
44
12. Mag de scheidsrechter een vervangende speler verbieden de bank te verlaten, anders dan om in te vallen? Antwoord Neen. Deze straf kan de scheidsrechter alleen opleggen aan de coach (§ 2.3f en BB “Banken, coach en vervangende spelers, punt 2b2). Zie ook nr. 14, vraag en antwoord 23. 13. Mag een vervangende speler, aan wie de rode kaart is getoond, en die dus de bank heeft moeten verlaten, toch nog aan de wedstrijd deelnemen? Antwoord Neen; de toelichting op § 2.3f zegt dat zij na het tonen van de rode kaart niet meer aan het spel mogen deelnemen, niet meer op de bank mogen zitten en het speelgebied moeten verlaten. 14. Mag een vervangende speler zich warmlopen? En een speler voor de volgende wedstrijd? Antwoord a. vervangende spelers, die zich warm lopen om tijdens de wedstrijd, die gespeeld wordt, in te vallen. Volgens de bijzonder toelichting op § 2.2c van de spelregels, spelregelboekje blz. 25., mag een vervangende speler de bank verlaten voor een warming up. Hij mag dus niet, onder het voorwendsel van warmlopen, aanwijzingen gaan geven. Wáár dat warmlopen mag plaatsvinden is niet geregeld. Meestal gebeurt het langs de korte zijde van het veld, als de bal in het andere vak is. De scheidsrechter, en alleen hij, heeft ingevolge § 2.3 “de leiding van het spel”. Als hij bij zijn taakuitoefening wordt gehinderd door warmgeloop langs het veld, dan heeft hij het recht dat te verbieden. In sommige zalen zal een scheidsrechter er nagenoeg altijd last van hebben, in andere – ruimere zalen – niet. De scheidsrechter bepaalt dat en verder niemand anders. Indien de opdracht van de scheidsrechter wordt genegeerd kan hij de betrokkene geel tonen, en bij herhaling nog eens, en daarna meteen rood, immers de speler is deel van “de ploeg”; en op “de ploeg” is het tuchtrecht van toepassing. De vervangende speler moet dan het speelgebied verlaten. Het speelgebied is volgens§ 1.1 het speelveld, het aangrenzend gebied en de bank. Kortom: hij moet gewoon de zaal uit en naar de ruimte, die voor het publiek bestemd is (toelichting § 2.3f.). b. die zich warmlopen voor de volgende wedstrijd Deze spelers maken geen deel uit van de wedstrijd, die gaande is en behoren dus niet tot “de ploeg”. Feitelijk en formeel zijn ze gewoon “publiek”, dat zich in de zaal bevindt. Als deze spelers gaan warmlopen en de scheidsrechter heeft er last van (zie boven) bij de uitoefening van zijn taak, dan dient hij op grond van § 2.3g (overlast van het publiek) een aanvoerder op te dragen dat publiek te waarschuwen om aan de overlast een eind te maken. Helpt dat niet, dan kan hij geen kaarten tonen (want men hoort niet tot “de ploeg”), maar, volgens § 2.3g de wedstrijd voorlopig stilleggen (“schorsen”) in de hoop dat aan de overlast een eind wordt gemaakt, bijvoorbeeld om de spelers te verwijderen of te doen verwijderen uit de zaal. Helpt dat ook niet, dan staakt de scheids de wedstrijd. NB: bovenstaande is een formele benadering. In de praktijk worden er vaak afspraken gemaakt, zeker als de ruimte in de zaal beperkt is: op de kopse kant als de bal er niet is. Overigens lenen de gangen van een sporthal zich vaak ook goed om daar warm te lopen. Vaak is het “luiheid” van spelers voor de volgende wedstrijd om dat niet te doen. NB: In de “Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen” , die onderdeel uitmaken van het BB Leidraad Competitie staat geen bepaling; deze commissaris heeft dus geen bevoegdheden om op te treden. (Ze doen het soms wel).
45
§ 2.3 Scheidsrechter De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Tot zijn taak behoort:
16. § 2.3a het keuren van zaal, speelveld en materiaal; het letten op veranderingen, die tijdens het spel optreden 1.De vloer van de zaal is zeer glad; de scheidsrechter vindt het onverantwoord om te spelen. De wedstrijdcommissaris en de zaalbeheerder vinden dat er wel gespeeld kan worden. Zij sommeren de scheidsrechter de wedstrijd aan te vangen. Wat nu? Antwoord De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Hij bepaalt of de gladheid van de vloer aanleiding is om niet te spelen. Met de wedstrijdcommissaris en/of de beheerder heeft hij niets te maken. Mocht er een “bevel” komen van de politie of de brandweer, dan dient hij dat bevel wel te volgen. Overigens moet de scheidsrechter altijd eerst nagaan of het probleem verholpen kan worden. Als tijdens de wedstrijd een zeer glad speelveld ontstaat en de gladheid niet kan worden bestreden zit er voor de scheidsrechter niets anders op dan de wedstrijd te staken. 2.Kan de reden voor afkeuring een andere zijn dan de in de bijzondere toelichting op § 2.3a genoemde redenen (zeer glad speelveld; water op het speelveld; gevaarlijke obstakels in de zaal)? Antwoord Ja. In deze toelichting staat dat zij redenen van afkeuring kunnen zijn. Andere redenen zijn dus mogelijk. De scheidsrechter bepaalt dat. 3.Wat moet de scheidsrechter doen als het tijdens de veldwedstrijd gaat onweren? Antwoord Het “Uitvoeringsbesluit onderbreken wedstrijden bij onweer” bepaalt dat de scheidsrechter verplicht is de wedstrijd te onderbreken als het onweer zich op een afstand van 3 km of minder bevindt. Deze afstand kan globaal worden gemeten door de tijd vast te stellen tussen het zien van de bliksemflits en het horen van de donder. Indien dit minder dan tien seconden bedraagt is het onweer binnen 3 km afstand. Er is geen bepaling die een maximum-onderbrekingstijd aangeeft. Artikel 46-2h RvW bepaalt dat (uitsluitend) de scheidsrechter een wedstrijd kan staken bij veranderde weers- en terreinomstandigheden. “Onweer” valt hier ook onder. Uitganspunt is dat de wedstrijd na het onweer weer wordt voortgezet. De wedstrijd wordt voortgezet als aan genoemde afstandsvoorwaarde wordt voldaan, het veld bespeelbaar en er nog voldoende tijd is. NB: de scheidsrechter dient zeer alert te zijn als het gaat onweren. Niemand zal het hem kwalijk nemen als hij eerder de wedstrijd onderbreekt; wel doet hij er goed aan hierover met de aanvoerders te overleggen. 4.Is er een regel die aangeeft hoe lang een blessurebehandeling op het speelveld mag duren? Antwoord Er is geen reglementaire bepaling die dat regelt. Het hangt dus van de omstandigheden af. Als een blessurebehandeling alleen op het speelveld kan plaatsvinden zullen de scheidsrechter en de spelers moeten wachten. Indien de behandeling buiten het speelgebied kan plaatsvinden kan de scheidsrechter dat gelasten alleen, dan ontstaat er een 4-3-situatie, hetgeen als onbillijk kan worden ervaren, temeer omdat het tijdelijk inzetten van een andere speler niet mogelijk is. In het uiterste geval zal de scheidsrechter de wedstrijd moeten staken, bijvoorbeeld als de behandeling wel heel lang duurt en de volgende wedstrijd op tijd moet beginnen of als de blessure zo ernstig is dat niemand meer behoefte heeft aan voortzetting van de
46
wedstrijd. Alleen de scheidsrechter beslist, echter in het laatste geval doet hij er goed aan overleg met de aanvoerders te plegen. Een echte oplossing is er dus niet. In het topkorfbal wordt er naar gestreefd een blessurebehandeling op het veld niet langer dan twee minuten te laten duren. Zie ook nr, 20, vraag en antwoord 2. 5.Indien materiaal niet aan de eisen voldoet (bijvoorbeeld: de bal heeft geen IKFstempel, de palen zijn vierkant, de korven hebben niet de juiste kleur, het strafworppunt ontbreekt) wat moet de scheidsrechter dan doen? Antwoord De scheidsrechter moet de aanvoerder van de thuisspelende vereniging gelasten het probleem te verhelpen. Lukt dit niet, dan mag de wedstrijd niet aanvangen. De scheidsrechter vermeldt dit op het wedstrijdformulier. Overigens is het denkbaar dat spelen met incorrect materiaal, mits het geen invloed heeft op de wedstrijd (bijvoorbeeld: verkeerde kleur van de korven of het ontbreken van de strafworppunten), toch mogelijk is. In dat geval doet de scheidsrechter er goed aan overleg met beide aanvoerders te plegen. Wordt er toch gespeeld, dan wordt de incorrectie vermeld op het wedstrijdformulier. 6.Wanneer mag een scheidsrechter een veld (veldwedstrijd) afgelasten? Antwoord Volgens artikel 34-3 RvW mag een scheidsrechter niet eerder dan een kwartier vóór aanvang van de wedstrijd tot afgelasting besluiten. Hij mag dat niet vanuit de kantine doen: volgens genoemd artikel dient hij dat besluit “ter plaatse” te nemen, dus nadat hij veld zelf heeft gecontroleerd. 7. Hoe lang moet een scheidsrechter na afloop van de wedstrijd aanwezig zijn op in de hal of op het veld (kantine)? Antwoord Volgens artikel 34-7 RvW dient de scheidsrechter tot 15 minuten na afloop van de wedstrijd in de zaalaccommodatie of het terrein aanwezig te zijn. Hij mag dus wel gaan douchen c.q. zich verkleden, als hij maar “onder handbereik” is. 8.Tijdens de wedstrijd raakt een speler ernstig geblesseerd en moet naar het ziekenhuis. De ploeg van de speler is ernstig ontdaan en heeft weinig behoefte om verder te spelen. De andere ploeg staat er op dat er wel wordt gespeeld. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Op grond van § 2.3 van de spelregels heeft de scheidsrechter de leiding van het spel. Alleen hij, niemand anders. Als hij aangeeft dat de wedstrijd wordt hervat, dan dient dat te gebeuren; als hij aangeeft dat hij de wedstrijd niet voortzet, dan gebeurt dat ook niet. Hij bepaalt wat er moet gebeuren, niet een ploeg. Als hij van mening is dat de wedstrijd weer kan worden hervat, dan dienen beide ploegen zich daarnaar te richten. Doet een ploeg dat niet, dan houdt het op natuurlijk. De wedstrijd moet dan worden gestaakt (artikel 46-2b RvW zegt dat een wedstrijd als gestaakt moet worden beschouwd als een ploeg vóór het einde van de wedstrijd het speelveld verlaat). De scheidsrechter is verplicht hiervan melding te maken op het wedstrijdformulier én een verklaring in te zenden naar het Bondsbureau. Deze verklaring moet daar binnen twee werkdagen na het speelweekend zijn. Het wordt dan een tuchtzaak; de tuchtcommissie maakt uit of een straf moet worden opgelegd en zo ja, welke. In dit laatste geval is het meestal: een boete én 2 winstpunten in mindering. In de praktijk gaat het meestal iets anders. Bij een “ongeval” als dit raken mensen vaak heel erg van slag. Dan is de vraag of je als scheidsrechter mag verlangen om de wedstrijd toch voort te zetten. Immers, de andere ploeg wordt dan wel heel erg bevoordeeld omdat de tegenstander helemaal van slag is.
47
De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders (alleen de aanvoerders, niet de coaches) te raadplegen. Vervolgens dient hij zijn afweging te maken. Indien de scheidsrechter van mening is dat onder genoemde omstandigheden niet gespeeld kan of mag worden, dan heeft hij het recht de wedstrijd niet voort te zetten/te staken, ook als enkele mensen of een hele ploeg vinden dat de wedstrijd hervat moet worden. Dus ook hier ontleent de scheidsrechter het recht om te staken uit § 2.3: de scheidsrechter heeft de leiding van het spel. In de praktijk komt het meer voor dat een scheidsrechter onder dergelijke omstandigheden de wedstrijd niet voortzet en komt het minder voor dat hij de wedstrijd hervat met een aangeslagen ploeg en volstrekt veranderde omstandigheden. Als de scheidsrechter besluit de wedstrijd te hervatten moet hij ook goed beseffen dat tussen beide ploegen spanningen kunnen optreden, met alle mogelijke gevolgen van dien tijdens het restant van de wedstrijd. Voor alle duidelijkheid: er is dus geen specifieke regel die zegt hoe een scheidsrechter verplicht is te handelen bij dit soort bijzondere omstandigheden. 9. Er moeten in het wedstrijdkorfbal twee veldwedstrijden tegelijk worden gespeeld. Er zijn twee velden beschikbaar; deze zijn qua ondergrond identiek. Een door het KNKV aangewezen scheidsrechter staat er op dat zijn wedstrijd wordt gespeeld op het veld, zoals dat door het KNKV is aangegeven in de competitieplanning. Inmiddels is de andere wedstrijd aangevangen. De aangewezen scheidsrechter gaat naar huis. De vereniging wijst een scheidsrechter uit de eigen gelederen aan. Heeft de aangewezen scheidsrechter correct gehandeld? Antwoord Artikel 21-2 RvW bepaalt dat voor het spelen op een aangrenzend veld de toestemming van de scheidsrechter voldoende is, mits dat veld dezelfde ondergrond heeft. Gebleken is dat de ondergrond het zelfde is. De scheidsrechter dient dus toestemming te geven. De scheidsrechter moet zijn beslissing motiveren. Daarbij kan en mag hij zich niet beroepen op de aan hem door het KNKV geleverde informatie: de aanwijzing dat de wedstrijd op "veld 1 of veld A" wordt gespeeld heeft immers slechts een administratief-technische achtergrond. Het staat de thuisvereniging vrij zelf te bepalen welke wedstrijd op welk veld wordt gespeeld, mits de ondergrond het zelfde is. De scheidsrechter is ten onrechte naar huis gegaan. Het KNKV administreert dit als een SNO.
17. § 2.3b het handhaven van de regels van het spel 1. Mag een scheidsrechter een overtreding, die gemaakt wordt terwijl het spel is onderbroken, bestraffen? Antwoord Ja. Als bijvoorbeeld tijdens een blessurebehandeling een speler elders een overtreding maakt tegen zijn tegenstander (bijvoorbeeld: wegduwen bij de paal om alvast een gunstige afvangpositie in te nemen), dan is de scheidsrechter sinds 1 juli 2007 bevoegd daartegen op te treden. Hij doet er in dat geval goed aan dit de spelers in woord en/of gebaar duidelijk te maken; hij kan in formele zin geen fluitsignaal geven, want het spel is al onderbroken. Wel kan hij de fluit gebruiken om aandacht te trekken of de situatie duidelijk te maken. Bij een overtreding van een aanvaller volgt een SH.
48
Bij een overtreding van een verdediger moet de scheidsrechter bepalen of deze met of zonder opzet geschiedt. Is het zonder opzet (een lichte overtreding), dan volgt een SH voor de aanvaller; de scheidsrechter dient echter zoveel mogelijk de voordeelregel toe te passen. Is het met opzet (een zware overtreding), dan volgt een VW op het strafworppunt. Het is zelfs denkbaar dat een SW volgt wegens “herhaalde overtreding”. Een ander voorbeeld: er wordt geduwd bij de paal nadat de scheidsrechter heeft gefloten voor een VW maar zijn arm nog niet omhoog heeft gestoken, ten teken dat hij over uiterlijk vier seconden zal fluiten voor het nemen van de VW. Vóór 1 juli 2007 kon de scheidsrechter geen VW toekennen, sedertdien kan hij wel optreden. Bij een overtreding van een aanvaller volgt een SH. Bij een overtreding van een verdediger moet de scheidsrechter bepalen of deze met of zonder opzet geschiedt. Is het zonder opzet (een lichte overtreding), dan ligt het voor de hand dat de scheidsrechter de oorspronkelijke VW gewoon handhaaft. Is het met opzet ( een zware overtreding), dan is en blijft het een VW. De scheidsrechter doet er goed aan de speler dit mede te delen. In beide gevallen “telt de gemaakte overtreding wel mee” voor de desbetreffende speler. 2. Bij lichte overtredingen zal de scheidsrechter zoveel mogelijk de voordeelregel toepassen. Geldt dat voor zware overtredingen ook? Antwoord Neen. De scheidsrechter heeft al sinds 1999 de ruimte en het recht om de voordeelregel niet toe te passen, ook als daar op zich zelf aanleiding toe zou bestaan. Uitgangspunt is eigenlijk: bij een zware overtreding fluiten. In § 3.10a staat niet voor niets: “wordt door de scheidsrechter een VW toegekend”, een opdracht dus, geen keuze. Niet toepassen van de voordeelregel zal met name om preventieve redenen gebeuren. Ook de sfeer van de wedstrijd zal een belangrijke rol spelen. Overigens is het toepassen van de voordeelregel nagenoeg altijd een nadeel voor de niet in overtreding zijnde ploeg, omdat de kans op een doelpunt uit een VW groter is dan de kans, die (wellicht) ontstaat bij toepassing van de voordeelregel. Zie ook het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. 3. Moet bij een SH en bij een VW altijd de voordeelregel worden toegepast? Antwoord Het is de bedoeling dat een lichte overtreding qua tijd zo weinig mogelijk gevolgen heeft. Dat betekent: als het even kan de voordeelregel toepassen; maar als dat niet kan, dan fluiten voor een SH. De bedoeling is om de vaart zoveel mogelijk in het spel te houden. Bij een zware overtreding is het uitgangspunt echter: fluiten voor de overtreding. In § 3.10a staat niet voor niets: “wordt door de scheidsrechter een VW toegekend”, een opdracht dus, geen keuze. Natuurlijk is de scheidsrechter bevoegd niet te fluiten als de bal in het bezit blijft van de niet-overtredende ploeg (voordeelregel). Maar als er sprake is van bijvoorbeeld een (gespannen) sfeer in de wedstrijd, veel fysiek gedoe, koppels, die voortdurend de grenzen (dreigen te) overschrijden, respectloos gedrag, dan zal de scheidsrechter (ook uit preventie-overwegingen) zeker optreden, dus: fluiten voor een VW, ook als de bal in bezit blijft van de niet-overtredende ploeg. Zie ook de IKFNieuwsbrief van november 2006 en de Aandachtspunten 2007-2008. Zie ook vraag/antwoord 2 en het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. 4. Mag een scheidsrechter een foutieve beslissing terugdraaien? Antwoord In de spelregels staat alleen over de spelregel, die over de assistent-scheidsrechter gaat (§ 2.5), dat een scheidsrechter op advies van diens assistent een eenmaal genomen beslissing kan herroepen, mits het spel nog niet is hervat. Indien er geen assistent aanwezig is, is er niets geregeld. Dat wil niet zeggen dat een scheidsrechter zijn foutieve beslissing niet kan herroepen: a. het vloeit voort uit de tekst van § 2.3b: “hij handhaaft de regels van het spel”;
49
b. het is al jaren bestaand gewoonterecht, dat bepaalt dat een scheidsrechter zijn foutieve beslissing moet herroepen en vervangen door een juiste beslissing zolang het spel nog niet is hervat. Zie ook nr. 21, vraag/antwoord 28 en nr. 72, vraag/antwoord 3. Voorbeelden: de scheidsrechter: kent een doelpunt toe dat geen doelpunt is; bijvoorbeeld: de bal is niet door korf gevallen maar gewoon “naast gegaan”; fluit een aantal te vroeg voor de rust of voor het einde van de wedstrijd; ziet een overtreding waarbij een scoringskans verloren gaat; hij kent een SW toe; dan past beseft hij dat een mede-aanvaller de overtreding heeft gemaakt; NB: de mogelijkheid tot herroepen geldt voor allerlei spelsituaties; dit is slechts een voorbeeld; vergist zich in de naam van de ploeg aan wie hij een SH of VW toekent of aan wie hij de bal toewijst; meent dat er in strijd met de spelregel is gehandeld maar de beide aanvoerders geven aan dat dit niet het geval is; staakt de wedstrijd maar neemt via beide aanvoerders) waar dat er toch nog gespeeld kan worden. NB: indien één van de of beide aanvoerders tegen dat voornemen bezwaar maken is herroepen van de beslissing tot staken onmogelijk. NB: het terugdraaien van een foutieve beslissing kan alleen als het gaat om een “technische beslissing”. Een tuchtrechtelijke beslissing (gele kaart, rode kaart) kan nimmer worden teruggedraaid. Zie ook het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. 5. Tijdens een wedstrijd in de Hoofdklasse (zaal) wordt bij het onderbreken van het spel bijvoorbeeld (na een doelpunt; na een vakwissel; bij een time-out; bij een blessurebehandeling) luidsprekermuziek gedraaid. Deze muziek stopt pas zo’n seconde of 10-15 na het hervatten van het spel door een fluitsignaal. Is dat toegestaan? Antwoord Er moet onderscheid worden gemaakt tussen: gewoon geluid (aanmoedigingen e.d. en andere verbale uitingen) en mechanisch versterkt geluid, dus via een luidspreker of zoiets. Voor wat dit laatste betreft gaat het dan om luidsprekerlawaai, afkomstig van: a. de bank en b. het publiek. ad a. Ruim een jaar geleden is in het BB “Banken, coach en vervangende spelers” een bepaling opgenomen (artikel 2c) die het personen op de bank verbiedt gebruik te maken van geluidsversterkende middelen. ad b Voor "het publiek" gelden geen regels tav luidsprekerlawaai. Dat is op zich ook wel logisch, want waar ligt de grens: aanmoedigen, gezang, herrie, muziek, oorverdovend lawaai enz. Zowel tijdens het spel als vóór en na de wedstrijd, in de pauze en - sinds kort - tijdens spelonderbrekingen mag het publiek, op wat voor wijze dan ook, luidsprekerlawaai maken. Het is altijd gebruik geweest dat er tijdens het spel via de luidspreker geen muziek, aanmoedigingen via de verenigingsomroeper, opzwepende woorden, ophitsingen e.d. plaats vonden en vinden. Het is ook al lange tijd gebruik om vóór en na de wedstrijd en in de pauze mededelingen om te roepen en muziek te laten klinken. Het KNKV doet dat zelf ook (Ahoy, Challenge e.d.). Zo’n “speaker” mag op grond van het "Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” achter de jurytafel zitten; omdat hij geen deel uit maakt van de jury blijft hij formeel onder “het publiek” vallen.
50
Wat nieuw is, en kennelijk afgekeken van enkele zaalsporten en voetbal, is dat na een doelpunt en/of andere spelonderbrekingen (bijvoorbeeld time-out, blessure) een oorverdovend muzieklawaai uit de luidsprekers komt. Dat lawaai stopt als de scheidsrechter weer influit. Een ongeschreven regel dus. Kennelijk is er nu een trend, dat het muzieklawaai nog enige tijd na het fluitsignaal aanhoudt. En de vraag is nu of aan deze trend wat te doen is. Soms wil een speaker zich ook nog wel eens van zijn opzwepende kant laten horen. Op grond van de spelregels heeft een scheidsrechter alleen te maken met: 1. "de ploeg": spelers, coach, vervangende spelers en anderen die tot de ploeg behoren. Dus: spelers en bankzitters; 2. de wedstrijdcommissaris; 3. de jury; ( de jury bestaat uit de juryvoorzitter, de scheidsrechter en diens assistent); 4. het publiek. Omdat een DJ/muziekveroorzaker of speaker niet tot de ploeg behoort en ook niet als zaalcommissaris optreedt (neem ik aan) behoort hij dus tot het publiek, ook als hij op een aparte plek verblijft, zelfs als dat in de zaal is. In de KNKV-reglementen staat niets over luidsprekerlawaai; ook niet over de duur van het weergeven. Er is dus geen expliciet verbod. Indien bovenvermelde ongeschreven regel met voeten wordt getreden heeft het KNKV (de scheidsrechter) geen formeel handvat om op te treden, immers, daar is het een ongeschreven regel voor. Gebleken is dat het KNKV geen behoefte heeft om tot regelgeving te komen. vraag is: kan er worden opgetreden? Antwoord: wel degelijk. 1. § 2.3a van de spelregels bepaalt: "De scheidsrechter heeft de leiding van het spel". a. daartoe moet hij dan wel in de gelegenheid worden gesteld; indien de herrie vanuit het publiek zodanig wordt dat hij geen leiding meer kan geven - bijvoorbeeld: de spelers/bankzitters kunnen de fluitsignalen niet meer horen - dan kan hij optreden; b. deze regel is ook een soort "kapstokartikel"; Als de scheidsrechter vindt dat hij niet meer in staat is zijn taak uit te oefenen en de regels hebben daar geen basis voor, dan is deze § de basis. 2. § 2.3g van de spelregels (door de scheidsrechter optreden tegen overlast van het publiek) is dan de regel, op grond waarvan tot actie door de scheidsrechter kan worden overgegaan. De scheidsrechter dient dus voor zichzelf uit te maken of er sprake is van overlast als gevolg van het luidsprekerlawaai. Normale aanmoedigingen e.d., zelfs een kolkend Ahoy, vallen daar dus niet onder. Het moet om specifiek afwijkend gedrag gaan (dus in dit geval muziek via de luidspreker of een omroeper, die de boel opzweept) met als doel iets anders te bereiken dat het ondersteunen van de eigen ploeg of het verbaal bestrijden van de andere ploeg. Vindt de scheidsrechter, dat er van een dergelijk gedrag sprake is, dan draagt hij volgens de toelichting op § 2.3g - de aanvoerder op "het publiek", in dit geval de muziekmaker/veroorzaker, te waarschuwen. Die aanvoerder zal in deze casus ongetwijfeld de aanvoerder van de thuisspelende vereniging zijn. De waarschuwing houdt in: geen luidsprekerlawaai/-muziek als het spel wordt gespeeld. Indien de muziekmaker/veroorzaker deze waarschuwing niet opvolgt kan de scheidsrechter de wedstrijd: a. schorsen (enige tijd stilleggen; bijvoorbeeld voor overleg als uitvloeisel van de gegeven waarschuwing); b. staken (voortijdig beëindigen), al naar gelang de omstandigheden dit vereisen.
51
NB-1: voor de wedstrijdcommissaris is er in dezen formeel geen taak, tenzij de eigenaar van de hal via de huurvoorwaarden iets heeft bepaald. Dit staat in de Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen. De scheidsrechter dient zich dus niet tot hem/haar te wenden. NB-2: de scheidsrechter kan uiteraard genoemde persoon geen gele en/of rode kaart tonen. Dat is alleen voorbehouden aan personen, die tot de ploeg behoren. Wel kan hij, bij de toepassing van § 2.3g, bijvoorbeeld na het schorsen van de wedstrijd, de betreffende persoon opdracht geven zich uit de zaal of zelfs van de tribune te verwijderen. Ook is het mogelijk om tegen deze persoon afzonderlijk aangifte te doen bij de Tuchtcommissie. Dat heeft overigens alleen zin als betrokkene KNKV-lid is. Mocht de aanvoerder de opdracht van de scheidsrechter niet of onvoldoende uitvoeren, dan is dat obstructie, dus een formele waarschuwing (gele kaart), code 1c4. Conclusie: 1. er is geen regelgeving ten aanzien van lawaai vanuit het publiek in het algemeen. Dat is op zich ook logisch: publiek moet zich kunnen uiten. Indien er sprake is van daadwerkelijke overlast van het publiek, dan is § 2.3g van toepassing; daar moet terughoudend mee worden omgegaan. In het algemeen zal het betrekking hebben op specifiek wangedrag (beledigingen e.d.). 2.er is een ongeschreven regel die zegt dat muzieklawaai via de luidspreker is toegestaan vóór en na de wedstrijd, in de pauze en tijdens dode spelmomenten; er zijn geen regels die dat begrenzen; 3. indien de ongeschreven regel ad 2. wordt overtreden, kan niet op basis van een specifieke regel worden opgetreden, maar wel, als afgeleide, op basis van § 2.3a en 2.3g van de spelregels. Zie ook nr. 22, vraag en antwoord 3. 6.Wat te doen tegen een schotklokbediener, die de wedstrijd beïnvloedt? Antwoord Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de regels, die betrekking hebben op het spelen van wedstrijden en het tuchtrecht. Voor wat betreft de regels, die betrekking hebben op het spelen van wedstrijden kan als volgt worden onderscheiden: A. de spelregels; B andere regels. Ad A: spelregels Volgens § 2.3 heeft de scheidsrechter de leiding van het spel. Hij, en niemand anders. En verder: § 3.2d: "De ploeg aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten toekent wint de wedstrijd". Ad B andere regels Artikel 18 HR rekent de bediener van de schotklok tot een "scheidsrechtersofficial". De bediener is dus een KNKV-functionaris. Hij maakt geen deel uit van de jury. Volgens de "cursusmap juryvoorzitter" en het "Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal" ondersteunt de juryvoorzitter het arbitrale duo; hij is verder verantwoordelijk voor de activiteiten van de leden van de jurytafel, waaronder de bediener van de schotklok. De conclusie is dat: X de bediener van de schotklok via de juryvoorzitter indirect onder de scheidsrechter valt; X de scheidsrechter "de baas" is;
52
X aan door de scheidsrechter c.q. diens medewerkers genomen beslissingen niets kan worden gedaan. NB: een groot aantal jaren geleden hadden we het "protestrecht". Dit recht gaf iemand de mogelijkheid om een door de scheidsrechter genomen beslissing gewijzigd te krijgen, met eventuele gevolgen voor de uitslag van de wedstrijd. Zoiets is dus niet meer mogelijk. Een beslissing van de scheidsrechter, en daardoor een beslissing van anderen, die "onder hem" vallen en die niet door de scheidsrechter is/wordt herzien, is onherroepelijk. Voor wat betreft het "Tuchtrecht" het volgende. Ingevolge artikel 9 TR is de TC bevoegd kennis te nemen van o.a. overtredingen van statuten, reglementen, wedstrijdbepalingen, besluiten van organen e.d. Dat betekent dat tegen een KNKV-functionaris, die zich niet aan "de wet houdt", aangifte kan worden gedaan bij de TC door elk belanghebbend KNKV-lid. Volgens artikel 12 TR is voor het strafbaar zijn opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid vereist. Dit zal door degene, die aangifte doet, aangetoond moeten worden. De TC zal zich zeker zeer terughoudend opstellen. Dit betekent dat een door een scheidsrechter of een andere official gemaakte fout nomaliter niet strafbaar zal zijn. Pas als het om opzet e.d. gaat kan strafbaarheid aan de orde zijn. Indien er wel sprake is van strafbaarheid en de TC de overtuiging heeft dat betrokkene de overtreding heeft gepleegd zal een straf worden opgelegd. Dat zal altijd een op de persoon gerichte straf zijn. Anders gezegd: de uitslag van de wedstrijd staat niet ter discussie. Dat staat ook in artikel 4 TR: er kan nooit aanspraak worden gemaakt op overof uitspelen van één of meer wedstrijden. 7. Is een levende mascotte, die in de zaal het publiek “bespeelt” toegestaan? Antwoord De vraag is: waar bevindt de mascotte zich? Dat kan zijn: a. op de bank; b. op het speelveld; c. in het aangrenzende gebied; d. in de voor het publiek bestemde ruimte. ad a op de bank Dit is een mogelijkheid. Op de bank mogen volgens § 2.2b/c zitten: de coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen. Het gaat om deze laatste categorie. Artikel 36-7 RvW heeft het ten aanzien van de laatste categorie over personen, met een begeleidingstaak belast. Indien de mascotte op de bank tevens de stand bij houdt of zoiets is dat niet verboden. Personen, die op de bank zitten behoren tot "de ploeg". Bij wangedrag is het gele en rode kaartensysteem van toepassing. ad b op het speelveld Het speelveld is het gebied waar daadwerkelijk wordt gespeeld. Op het speelveld mogen alleen aanwezig zijn: de spelers/sters en de scheidsrechter. Een mascotte dus niet. ad c in het aangrenzend gebied Om het gehele speelveld is volgens § 1.1b een obstakelvrije ruimte van ten minste 1 m. In dit gebied mogen geen obstakels, dus ook geen mascottes aanwezig zijn. In de praktijk wordt vwb de zaal meestal de gehele zaalvloer als aangrenzend gebied aangemerkt. Begrijpelijk, maar formeel niet helemaal juist. In deze ruimte mogen vervangende spelers en spelers voor de volgende wedstrijd zich warm lopen. De eerste categorie valt óók onder ad a, de bankzitters. De tweede
53
categorie valt daar niet onder: deze personen zijn dus gewoon publiek en kunnen dus ook geen kaart getoond krijgen. ad d in de voor het publiek bestemde ruimte In deze ruimte mag iedereen zich bevinden. Dat is niet alleen de tribune, maar ook de ruimte, die begint na het aangrenzend gebied; zie ad c. Indien een scheidsrechter last heeft van een mascotte, die zich in deze ruimte bevindt, moet onderscheid worden gemaakt tussen: a. last, omdat de scheidsrechter zijn taak - het leiden van een wedstrijd - niet meer uit kan voeren. Als de scheidsrechter dat vindt, dan heeft hij het recht om betrokkene te manen zijn activiteiten te veranderen of te stoppen; zo nodig kan hij betrokkene wegzenden. Dit is geen formele regel, maar één, die voortvloeit uit § 2.3 "de scheidsrechter heeft de leiding van het spel". b. overlast, als bedoeld in § 2.3g van de spelregels: de scheidsrechter treedt op tegen overlast van het publiek. De scheidsrechter kan in dat kader de betrokkene laten waarschuwen of verwijderen (via de aanvoerder van de desbetreffende ploeg). Heeft dat geen succes dan kan hij de wedstrijd schorsen of staken. 8. Moeten juryvoorzitters en schotklokbedieners leden zijn van de vereniging en dus aangemeld zijn bij het KNKV als bondslid? Of mogen deze vrijwilligers ook buitengewoon leden of andersoortige relaties met de vereniging hebben? Antwoord Het antwoord is te vinden in artikel 18-2 van het Huishoudelijk Reglement: de juryvoorzitter (die in lid 1 wordt genoemd en naar wie in lid 2 wordt verwezen) en de klok- en schotklokbediener vallen onder het begrip "arbitrage-official". Expliciet is bepaald dat een zo’n official lid moet zijn van het KNKV. Ingevolge artikel 7 van de Statuten kent het KNKV de volgende leden: 1. korfbalverenigingen; 2. verenigingsleden, die zich voor het lidmaatschap van een vereniging hebben aangemeld; 3. onafhankelijke leden, die rechtstreeks lid zijn van het KNKV (dus niet verenigingsgebonden). 9. De bal is uit, maar komt in handen van de niet in overtreding zijnde ploeg. Mag de scheidsrechter de voordeelregel toepassen? Antwoord Neen, dat mag hij niet. Sinds 1.7.2011 staat dit expliciet vermeld in de toelichting op § 2.3b. De scheidsrechter is dus verplicht af te fluiten en een uitbal toe te kennen aan die andere ploeg. NB: Vóór 1.7.2011 mocht het ook niet op basis van interpretatie; nu is het geregeld. “Uit is uit”. Overigens staat dit sinds 1.7. 2011 ook expliciet in de toelichting op § 3.7. 10. De bal blijft na een overtreding in bezit van de niet in overtreding zijnde ploeg. Meteen daarna komt de bal toch bij de andere ploeg terecht. Mag de scheidsrechter dan alsnog fluiten voor de overtreding? Antwoord In de spelregel (§ 2.3b) en de toelichting daarop staat niets vermeld. Het is een ongeschreven regel dat de voordeelregel alleen kan worden toegepast tijdens de na de overtreding plaats vindende actie of handeling. Zodra er een nieuwe actie of handeling volgt kan het dus niet meer. 11.Een verdediger maakt een overtreding, waardoor een scoringskans verloren gaat. De bal komt bij een andere vrijstaande aanvaller. Doorspelen of SW? Antwoord De scheidsrechter is verplicht te fluiten voor een SW. De spelregelmaker ziet een SW als de ultieme vorm van het toepassen van de voordeelregel, immers, bij een SW is
54
zekerheid ten aanzien van een scoringskans op 2.50 m en bij het laten doorspelen is die zekerheid er niet. Dus niet de voordeelregel toepassen (want dat kan nadeel opleveren), maar een SW toekennen. 12.Twee tegenstanders vangen de bal; zij menen beiden de bal het eerst te hebben gevangen. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Er zijn twee mogelijkheden: a. de scheidsrechter heeft waargenomen dat één van de spelers als eerste de bal had. Dat kan hij verbaal of met een gebaar aangeven tijdens het spel. Het is echter verstandig om te fluiten, de beslissing mee te delen en het spel weer te hervatten. Dat voorkomt onbegrip, verwarring en wellicht wangedrag. b. de scheidsrechter heeft niet waargenomen wie de bal het eerst had. In dat geval fluit hij en kent hij een scheidsrechtersworp toe. 13. Een speler kan de bal bij de zijlijn bemachtigen. Het lukt niet omdat een toeschouwer de bal voor zijn neus weg tikt. Wat nu? Antwoord Volgens de toelichting op § 2.3b kent de scheidsrechter de bal toe aan die speler als het hem duidelijk is dat die speler de bal anders zou hebben bemachtigd. De scheidsrechter doet er goed aan te fluiten, de bal aan de speler toe te kennen en het spel te hervatten. Indien niet zeker is of de speler de bal zou hebben bemachtigd kent de scheidsrechter, afhankelijk van de situatie, een uitbal toe aan de ploeg, die daar recht op heeft dan wel: geeft hij een scheidsrechtersworp in het geval een tegenstander ook de bal had kunnen bemachtigen. Dit staat in de toelichting van § 3.9 (Uitbal). 14. Gedurende de periode, dat een VW wordt genomen bevindt een verdediger zich binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m en staan tegelijkertijd twee medeaanvaller onderling binnen 2.50 m van elkaar. Dit zijn twee overtredingen die tegelijk plaatsvinden. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Volgens de toelichting op § 2.3b bestraft de scheidrechter de belangrijkste overtreding. De toelichting geeft aan dat de overtreding van de verdediger als de belangrijkste moet worden aangemerkt. Deze overtreding wordt dus bestraft. 15. Als 14, maar nu bevinden spelers van beide ploegen zich tegelijkertijd binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m. Wat nu? Antwoord De overtreding van de speler van de aanvallende ploeg wordt als de belangrijkste aangemerkt. Deze overtreding wordt bestraft. NB-1: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de scheidsrechter de speler, die het dichtst bij de nemer van de VW staat; dit staat in § 3.10c-B. NB-2: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd op dezelfde onjuiste afstand binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de scheidsrechter de speler van de aanvallende ploeg; dit staat in § 3.10c-B. 16. Bij het nemen van een VW staan ter weerszijden van de paal twee koppels. Tegelijkertijd geeft een aanvaller van koppel 1 en een verdediger van koppel 2 een duw aan diens tegenstander. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De toelichting op § 2.3b zegt dat de scheidsrechter de belangrijkste overtreding bestraft als twee overtredingen tegelijk plaatsvinden. Hier is sprake van twee overtredingen, die ook nog eens tegelijk plaats vinden. Maar wat is nu de belangrijkste? De spelregels geven in een situatie als deze niet aan wat de belangrijkste overtreding is. Zij voorzien er dus niet in.
55
De scheidsrechter doet er dus goed aan precies na te gaan of één overtreding toch niet (iets) eerder was dan de andere. Mocht zijn conclusie toch zijn dat ze tegelijk hebben plaatsgevonden, dan kan hij wellicht de heftigheid van de duw mee laten spelen in zijn oordeel. 17. Heeft het zin om een fluitsignaal lang aan te houden (het zogenaamde “dóórfluiten”)? Antwoord Formeel heeft doorfluiten geen betekenis, immers, het begin van het fluitsignaal is bepalend; op dat moment wordt het spel onderbroken. Indien bij het begin van het fluitsignaal de bal echter al onderweg is naar de korf en buiten bereik van een verdediger is kan de scheidsrechter een doelpunt alsnog toekennen. In dat geval is het praktijk om door te fluiten; daarmee geeft de scheidsrechter aan de overtreding en alles wat daarna gebeurde gezien te hebben. Het doorfluiten heeft slechts psychologische betekenis; noodzakelijk is het niet omdat de spelregel aangeeft dat het toch een doelpunt is. 18.Tijdens de wedstrijd ontstaat er een ernstige blessure bij een speler; de behandeling kost veel tijd; het wachten is op de ambulance. Beide ploegen hebben niet veel zin meer om de wedstrijd te hervatten. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Op grond van § 2.3 van de spelregels heeft de scheidsrechter de leiding van het spel. Alleen hij, niemand anders. Als hij aangeeft dat de wedstrijd wordt hervat, dan dient dat te gebeuren; als hij aangeeft dat hij de wedstrijd niet voortzet, dan gebeurt dat ook niet. Hij bepaalt wat er moet gebeuren, niet een ploeg. Als hij van mening is dat de wedstrijd weer kan worden hervat, dan dienen beide ploegen zich daarnaar te richten. Doet een ploeg dat niet, dan houdt het op natuurlijk. De wedstrijd moet dan worden gestaakt (artikel 46-2b van het RvW zegt dat een wedstrijd als gestaakt moet worden beschouwd als een ploeg vóór het einde van de wedstrijd het speelveld verlaat). De scheidsrechter is verplicht hiervan melding te maken op het wedstrijdformulier én een verklaring in te zenden naar het Bondsbureau. Deze verklaring moet daar binnen twee werkdagen na het speelweekend zijn. Het wordt dan een tuchtzaak; de tuchtcommissie maakt uit of een straf moet worden opgelegd en zo ja, welke. In dit laatste geval is het meestal: een boete én 2 winstpunten in mindering. In de praktijk gaat het meestal iets anders. Bij een “ongeval” als dit raken mensen vaak heel erg van slag. Dan is de vraag of je als scheidsrechter mag verlangen om de wedstrijd toch voort te zetten. Immers, de andere ploeg wordt dan wel heel erg bevoordeeld omdat de tegenstander helemaal van slag is. De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders (alleen de aanvoerders, niet de coaches) te raadplegen. Vervolgens dient hij zijn afweging te maken. Indien de scheidsrechter van mening is dat onder genoemde omstandigheden niet gespeeld kan of mag worden, dan heeft hij het recht de wedstrijd niet voort te zetten/te staken, ook als enkele mensen of een hele ploeg vinden dat de wedstrijd hervat moet worden. Dus ook hier ontleent de scheidsrechter het recht om te staken uit § 2.3: de scheidsrechter heeft de leiding van het spel. In de praktijk komt het meer voor dat een scheidsrechter onder dergelijke omstandigheden de wedstrijd niet voortzet en komt het minder voor dat hij de wedstrijd hervat met een aangeslagen ploeg en volstrekt veranderde omstandigheden. Als de scheidsrechter besluit de wedstrijd te hervatten moet hij ook goed beseffen dat tussen beide ploegen spanningen kunnen optreden, met alle mogelijke gevolgen van dien tijdens het restant van de wedstrijd.
56
Voor alle duidelijkheid: er is dus geen specifieke regel die zegt hoe een scheidsrechter verplicht is te handelen bij dit soort bijzondere omstandigheden.
18. § 2.3c het gebruiken van de officiële scheidsrechtersgebaren om zijn beslissingen te verduidelijken 1. Wat is de volgorde van gebaren bij een SH en een VW? Antwoord Bij een SH volgt eerst het gebaar, dat bij de SH hoort en vervolgens het gebaar voor welke ploeg de SH geldt. Bij een VW is de volgorde als volgt: 1. het gebaar, behorende bij de toekenning van de VW; 2. het gebaar, behorende bij de overtreding, die de VW tot gevolg heeft; 3. het gebaar, inhoudende dat na uiterlijk vier seconden het spel zal worden hervat met een fluitsignaal. 2. Hoe lang duurt een scheidsrechtersgebaar? Antwoord Er staat nergens beschreven hoe lang een scheidsrechtersgebaar in stand moet worden gehouden. Dat is ook logisch, want alleen het woord “gebaar” houdt al in dat het om “een korte tijd gaat”. Overigens: in de bijlage van de spelregels (de scheidsrechtersgebaren) wordt de actie van de scheidsrechter steeds in de tegenwoordige tijd geschreven: “de scheidsrechter wijst, brengt, maakt” e.d. Ook deze teksten suggereren dat het om een actie gaat en niet om het in stand houden van de actie. De scheidsrechter bepaalt hoe lang. Hij kan en mag dat af laten hangen van de vraag of het doel van het gebaar: het verduidelijken van de beslissing (§ 2.3c van de spelregels) wordt gehaald. Soms kan dat in een halve seconde, soms heb je er wat meer tijd voor nodig. Bij het toekennen van een VW zie je overigens wel dat het wat langer duurt. Het “waarom” is ook logisch: alle spelers moeten kunnen waarnemen wat de scheidsrechter heeft beslist (en ook waarom: want de scheidsrechter moet na dat gebaar het gebaar van de overtreding maken. Het kan dus niet zo zijn dat het gebaar van het toekennen van een VW over loopt in het gebaar van binnen 4 seconden fluiten. Dat moeten twee los staande gebaren zijn. Sterker nog: als het goed is zijn het drie: a. gebaar toekennen VW; b. gebaar, behorende bij de overtreding, die een VW tot gevolg heeft; c. gebaar dat de scheidsrechter na uiterlijk 4 seconden zal fluiten om het spel te hervatten. Zie ook hierboven vraag/antwoord 1. In dit laatste geval zie je wel eens dat de scheidsrechter gedurende die vier seconden zijn arm omhoog houdt (met vier vingers van de opgestoken hand) tot het geven van het fluitsignaal. Het is niet nodig, eigenlijk overbodig, niet verboden maar er is ook niet veel op tegen. De spelregelmaker heeft er van afgezien om de scheidsrechter te verplichten gedurende een bepaalde tijd een gebaar te maken en in stand te houden om te voorkomen dat er allerlei gedoe ontstaat over de door hem aangehouden of aan te houden tijdsduur. Daarnaast zal de spelregelmaker de beschreven situaties niet als probleem hebben gezien. NB: bij de derde situatie kan het dus nooit zo zijn dat een scheidsrechter de arm wel 10 seconden omhoog houdt. 3.Is het maken van een scheidsrechtersgebaar verplicht? Antwoord
57
Als je de spelregeltekst van § 2.3c letterlijk neemt is het maken van een gebaar verplicht. Alleen: er staat bij “om zijn beslissingen te verduidelijken”. Als het dus niet nodig is om een beslissing te verduidelijken kan een gebaar achterwege blijven. Voorbeeld: als iedereen heeft kunnen waarnemen dat een bal is uit gegaan hoeft de scheidsrechter niet het daarbij behorende gebaar te maken. Maar zodra het er “echt om gaat” is het maken van een gebaar verplicht. Er zijn scheidsrechters, die menen dat hun beslissingen per definitie zo duidelijk zijn dat zij geen gebaren hoeven te maken. Dat is onjuist; het gaat niet om de duidelijkheid van of voor de scheidsrechter, maar voor de spelers, coach en andere tot de ploeg behorende personen; het gaat overigens ook om het publiek.
19. § 2.3d het ingrijpen, wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeggebracht 1. De scheidsrechter fluit tegen het einde van de rust om aan te geven dat hij de tweede helft wil aanvangen. Ploeg A is compleet; Ploeg B mist 2 personen; er staan slechts 2 verdedigers in het veld. De scheidsrechter vangt de wedstrijd aan. Ploeg A scoort. Kan dat zo maar? Antwoord Er zijn verschillende regels die de scheidsrechter overtreedt: a. als er van een ploeg maar 2 spelers in een vak zijn kan de wedstrijd niet aanvangen (§ 2.1b); de taak van de scheidsrechter is het handhaven van de regels van het spel; dat doet hij dus niet; b. tot de taak van de scheidsrechter behoort het ingrijpen wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeg gebracht; § 2.3d. De scheidsrechter dient dus te wachten tot iedereen er is. Als dit te lang duurt, dient de scheidsrechter de aanvoerder van de ploeg opdracht te geven om de ploeg te completeren; doet hij dat niet of onvoldoende, dan geeft hij de aanvoerder een formele waarschuwing (gele kaart). De redenering dat de scheidsrechter mag influiten als 3 van 4 personen aanwezig zijn is onjuist; c. korfbal is gebaseerd op het principe van het hebben van een persoonlijke tegenstander; d. de scheidsrechter mag pas influiten als de nemer van de uitworp gereed staat en aan alle regels van § 3.9 (SH) en 3.10 (VW) is voldaan. Bij een uitworp gelden de bepalingen van de SH. Consequenties zijn er niet. De scheidsrechter heeft de leiding van het spel, ook een scheidsrechter die slecht fluit of die marchandeert. Het recht van protest bestaat al een groot aantal jaren niet meer. Wel is het mogelijk te klagen bij de scheidsrechterswerkgroep, waaronder de scheidsrechter valt of een officiële klacht in te dienen bij deze werkgroep tegen de scheidsrechter op grond van de bestaande Klachtregeling; het formulier staat op de KNKV-site. 2. Een speler werpt een bal naar een medespeler. Daartussen staat de scheidsrechter; hij krijgt bal tegen zich aan. De bal komt in handen van de andere ploeg. Wat te doen? Antwoord: Par. 2.3d van de spelregels bepaalt dat de scheidsrechter ingrijpt wanneer een ploeg wordt bevoordeeld door niet tot het spel behorende omstandigheden. De scheidsrechter valt onder de categorie: "niet tot het spel behorende omstandigheden". Daarom wordt in de toelichting op deze spelregel ook het voorbeeld genoemd van de scheidsrechter, die een verdediger in de weg loopt waardoor de aanvaller een scoringskans krijgt. Dit is principieel precies hetzelfde als de scheidsrechter een bal tegen zich aan krijgt die voor een medespeler van de werper van de bal is bedoeld en waarbij de bal óf (bijvoorbeeld) uit gaat of (bijvoorbeeld) bij een tegenstander terecht komt.
58
Wat moet de scheidsrechter in zo'n geval doen? Antwoord: affluiten en de bal geven aan de speler, die de bal anders wél gevangen zou hebben en daarna weer influiten. Omdat het een hervatting van het spel is (en dus geen spelhervatting) mag de tegenstander na het fluitsignaal gewoon hinderen, behoeft de bal geen 2.50 m te hebben afgelegd alvorens zij mag worden aangeraakt en geldt voor degene, die de bal krijgt niet de eis dat hij binnen 4 seconden de bal in het spel moet hebben gebracht. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het voetbal is de scheidsrechter dus geen "dood element" tijdens de wedstrijd. Dit verplicht de scheidsrechter echter wel om er voor te zorgen niet in de weg te lopen en niet in de ballijn verzeild te raken. De gedachte: "de speler ziet dat ik als scheidsrechter daar sta en daar moet hij met het werpen van de bal rekening houden" is dus principieel onjuist. De scheidsrechter dient zich te allen tijde aan te passen aan de positie van de spelers en aan de weg, die de bal aflegt. Doet hij dat niet dan maakt de scheidsrechter een fout en ontstaat er onbillijke beoordeling. NB: indien de bal toch in bezit van dezelfde ploeg blijft kan er natuurlijk gewoon worden doorgespeeld. 3.Mag een scheidsrechter na een vakwisseling influiten als nog niet alle spelers op hun juiste plek zijn gearriveerd? Antwoord Dat mag hij niet. Hij behoort te wachten tot iedereen op de juiste plek staat, anders is er sprake van een door de scheidsrechter veroorzaakte onbillijke bevoordeling. Mochten spelers bij een vakwisseling treuzelen of anderszins niet tijdig op de juiste plaats arriveren, dan maant hij hen om op te schieten. Lukt ook dat niet, dan is het een vorm van spelbederf, dus een wangedragovertreding, code 1a2. De scheidsrechter mag dus nooit te snel influiten. 4.Kan een blessure van een verdediger tot onbillijke bevoordeling leiden als de scheidsrechter niet ingrijpt? Antwoord a. als de schotskans is verworven voordat de blessure ontstaat staat de scheidsrechter één schot van de aanvaller toe. Wanneer hij scoort kent hij het doelpunt toe, ook wanneer na één maal overspelen een andere aanvaller dat doet. Wordt er niet gescoord, dan fluit de scheidsrechter af. Dit staat niet in de spelregels, maar in de Aanwijzingen van augustus 1999 van de voormalige Technische Commissie. Het komt voor dat de scheidsrechter toestaat dat, als er niet wordt gescoord, er gewoon wordt doorgespeeld. Dat is onjuist en een voorbeeld van onbillijke bevoordeling. b. als de schotkans is verworven nadat de blessure is ontstaan laat de scheidsrechter geen enkel schot toe en fluit hij onmiddellijk af, want anders zou het toestaan van het schot onbillijke bevoordeling zijn. NB: dit staat niet in de spelregels, doch is een interpretatie van de voormalige Technisch Commissie, vermeld in o.a. de zogenaamde Aanwijzingen van augustus 1999. Het komt vaak voor dat de scheidsrechter niet af fluit en het spel gewoon door laat gaan. Dat is onjuist; het valt onder “onbillijke bevoordeling”. 5.Een verdediger valt bij een veldwedstrijd als gevolg van de gladheid van het veld. De vrijgekomen aanvaller schiet en scoort. Geldig doelpunt? Antwoord Ja, immers, het vallen is veroorzaakt door de gladheid van het veld. En dit veld heeft de scheidsrechter goedgekeurd. Indien de scheidsrechter zou fluiten voor onbillijke bevoordeling, dan stelt hij daarmee zijn eigen goedkeuringsbeslissing ter discussie.
59
Indien tijdens de wedstrijd gladheid ontstaat ligt het voor de hand dat de scheidsrechter nagaat of er sprake is van onbillijke bevoordeling. Redelijkerwijs moet het antwoord “ja” zijn. 6.Een verdediger valt bij een wedstrijd als gevolg van een schijnbeweging van zijn tegenstander. Moet de scheidsrechter fluiten wegens “onbillijke bevoordeling” van de aanvaller? Antwoord Neen. Een aanvaller heeft tot taak om zich vrij te spelen van zijn tegenstander. Als dit lukt doet hij het goed en mag zijn daarop volgend schot niet worden bestraft. 7.De scheidsrechter heeft onbillijke bevoordeling geconstateerd. Hij fluit af en geeft de verdediger gelegenheid zijn positie weer in te nemen. De bal is in handen van de aanvaller. De scheidsrechter fluit om het spel te hervatten. De aanvaller staat vrij, schiet en scoort. Geldig doelpunt? Antwoord Ja. Er is geen sprake van een overtreding, dus geen SH. Het spel wordt gewoon hervat. Dus mag er ook geschoten en gescoord worden.
20. § 2.3e het kennisgeven van het beginnen, onderbreken, hervatten en beëindigen van het spel en het beginnen en beëindigen van een time-out door een fluitsignaal 1. De scheidsrechter heeft het spel onderbroken vanwege een blessure. Na behandeling krijgt de aanvaller, die de bal had, weer de bal; de scheidsrechter fluit; de aanvaller schiet en scoort. Geldig doelpunt? Antwoord Ja. Er is geen sprake van een overtreding, dus ook niet van een “echte” spelhervatting. Het is wel het hervatten van het spel, hetgeen iets geheel anders is. Na het hervatten van het spel gaat het spel dus gewoon door bij waar het gebleven was; er mag dus ook geschoten worden. 2. Kan een scheidsrechter besluiten om – bij een blessurebehandeling (bloedende wond) – het spel te hervatten ondanks dat die behandeling nog gaande is; staat er een termijn voor blessurebehandeling? Antwoord Ingevolge de toelichting op § 2.3e van de spelregels dient de scheidsrechter het spel te onderbreken in geval van een bloedende speler. Deze speler dient het speelveld onmiddellijk te verlaten en mag pas terugkeren nadat het bloeden is gestopt, de wond volledig is afgedekt en het bloed is verwijderd. Deze bepaling is in 1999 opgenomen in verband met de aids-problematiek. Indien een speler niet in de gelegenheid is om het speelveld te verlaten resteert er niets anders dan de noodzakelijke hulp op het veld te verlenen. Er is geen spel- of andere regel die iets bepaalt over de maximum-behandeltijd. Dat betekent dat de scheidsrechter – en niemand anders – bepaalt wanneer het spel wordt hervat en als het wordt hervat: met of zonder de geblesseerde speler of met een vervanger. Natuurlijk heeft de scheidsrechter de plicht om te bevorderen dat zoveel mogelijk met complete ploegen wordt gespeeld. Indien hij echter op een bepaald moment van oordeel is dat het spel moet worden hervat is het de verantwoordelijkheid van de desbetreffende ploeg of men wacht tot de speler weer is opgelapt of dat een vervanger wordt ingezet. In het topkorfbal wordt er naar gestreefd een blessurebehandeling op het veld niet langer dan twee minuten te laten duren. Zie ook nr. 16, vraag en antwoord 4. 3. Na een blessurebehandeling wil de scheidsrechter het spel hervatten. Een aanvaller, die eerst nabij de middenlijn stond, heeft inmiddels de paalpositie ingenomen. Mag dat? Antwoord De scheidsrechter hervat het spel met een fluitsignaal volgens § 2.3e.
60
Bij het hervatten van het spel dient zoveel mogelijk de situatie, die bestond bij het onderbreken van het spel, hersteld te worden. De scheidsrechter heeft het recht dit te doen. Wel dient hij er heel terughoudend mee om te gaan. Voorkomen moet worden dat zijn maatregelen en verlangens tot het innemen van een bepaalde positie niet in verhouding staan tot het beoogde effect. Indien een speler een aanmerkelijk betere positie heeft verworven dient de scheidsrechter wel op te treden. Het is verstandig dat een toelichting wordt gegeven door de scheidsrechter. 4. Mag tijdens een zaalwedstrijd een zoemer het eind van de wedstrijd aangeven? Antwoord Neen. Niet de zoemer, maar het fluitsignaal is bepalend voor het einde van de eerste en de tweede helft. Zo staat het in § 2.3e. Dit is de algemene regel. Uitzondering: bij spelen met een schotklok geeft de zoemer het eind van de wedstrijd is. Formeel dient de scheidsrechter echter meteen daarna af te fluiten. De zoemer wordt in § 2.3e niet genoemd. Het gebruik van de zoemer aan het eind van de eerste en de tweede helft bij wedstrijden, waar een schotklok wordt gebruikt, kan worden afgeleid uit § 3.2c (eerste bullit) en § 3.12-7; in beide regels wordt de zoemer expliciet genoemd. Voor de duidelijkheid en de volledigheid ware het juister om het gebruik van de zoemer ook bij § 2.3e te vermelden. 5. Hoe lang moet er worden gewacht als de scheidsrechter of een ploeg er op het vastgestelde aanvangstijdstip niet is; idem als het spelmateriaal niet in orde is. Antwoord Mogelijkheden: a. geen scheidsrechter aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip b. een ploeg is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip c. het spelmateriaal is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip. Ad a Van toepassing is artikel 33-1d RvW. Als er geen KNKV-lid is, dat bevoegd en bereid is om de wedstrijd te leiden wijst de thuisspelende vereniging (veld) of degene, die verantwoordelijk is voor de organisatie in de zaal, een lid van het KNKV aan. Uitgangspunt is dat de wedstrijd gespeeld moet worden. Is er niemand, dan is de thuisspelende vereniging daarvoor verantwoordelijk en kunnen de ploegen naar huis. Sinds 1 juli 2012 is er echter een bepaling opgenomen in het RvW, die bepaalt dat de ploegen een half uur dienen te wachten. De thuisspelende vereniging heeft dan meer tijd om een scheidsrechter te vinden. Wordt geen scheidsrechter gevonden, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. Ad b Indien een ploeg niet aanwezig is op het vastgestelde aanvangstijdstip dient een half uur (veld) c.q. en kwartier (zaal) te worden gewacht (artikel 46-1c/1d RvW). Brengt de ploeg na deze termijn geen zes spelers in het veld dan wordt zij geacht niet te zijn opgekomen en wordt de wedstrijd als niet gespeeld beschouwd. Dan mogen de scheidsrechter en de andere ploeg naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel; 34-8 RvW). Komt de ploeg niet opdagen, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. Ad c Indien bij een veldwedstrijd het terrein of het spelmateriaal niet in orde is dient een half uur te worden gewacht. Is het dan nog niet in orde, dan wordt de wedstrijd geacht niet te zijn gespeeld en kan ieder naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel 34-8 RvW). Indien het terrein of het spelmateriaal niet in orde is na verloop van de gestelde termijn, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties.
61
6. Is de scheidsrechter verplicht of bevoegd om bij een veldwedstrijd het teken “nog 1 minuut te spelen” te geven? Antwoord Sinds 1 juli 2014 is dit verplicht; zie het UB gebruik klok wedstrijden. Dit besluit is niet van toepassing op wedstrijden waar de regel inzake de “zuivere speeltijd” van toepassing is (Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal, onderdeel: gebruik klok zaalwedstrijden). 7. Heeft het zin om een fluitsignaal lang aan te houden (het zogenaamde “dóórfluiten”)? Antwoord Formeel heeft doorfluiten geen betekenis, immers, het begin van het fluitsignaal is bepalend; op dat moment wordt het spel onderbroken. Indien bij het begin van het fluitsignaal de bal echter al onderweg is naar de korf en buiten bereik van een verdediger is kent de scheidsrechter een doelpunt alsnog toe. In dat geval is het praktijk om door te fluiten; daarmee geeft de scheidsrechter aan de overtreding en alles wat daarna gebeurde gezien te hebben. Het doorfluiten heeft slechts psychologische betekenis; noodzakelijk is het niet omdat de spelregel aangeeft dat het toch een doelpunt is. 8. Op grond van welke spelregel moet een scheidsrechter fluiten als er sprake is van een bloedende wond bij een speler? Antwoord De scheidsrechter is op grond van de bijzondere toelichting op § 2.3e verplicht om het spel te onderbreken in geval van een bloedende speler; de vraag of hier (ook) sprake is van onbillijke bevoordeling is dan niet aan de orde. Zodra de scheidsrechter ziet dat een speler bloedt dient hij het spel te onderbreken met een fluitsignaal; volgens de toelichting dient deze speler het veld onmiddellijk te verlaten. Hij mag pas terugkeren als het probleem is opgelost. In dat geval mag hij meteen het veld in; hij hoeft niet te wachten tot het spel is onderbroken.
21. § 2.3f het optreden tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen 1. Mag een scheidsrechter een coach bij wijze van straf verbieden de bank voor de rest van de wedstrijd of een deel ervan te verlaten? Antwoord Ja; dat staat met zoveel woorden in § 2.3f en in artikel 2.b2 van het "Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers". De scheidsrechter kan een coach een dergelijk verbod opleggen voor de rest van de wedstrijd. Genoemde bevoegdheid van de scheidsrechter betreft alleen de coach, dus niet de overige personen op de bank. De praktijk leert dat scheidsrechters bijna nooit van dit (straf-)instrument gebruik maken. 2. Vanaf wanneer en tot wanneer moet de scheidsrechter bij een formele waarschuwing of bij wegzending de gele respectievelijk de rode kaart tonen? Antwoord x Het beginmoment is het moment van het betreden van de sportaccommodatie. x Het eindmoment is het moment van het tekenen van de wedstrijdformulieren. Dit staat in het Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending onder punt “C, bevoegdheid scheidsrechter”. Het wangedrag dient op het wedstrijdformulier te worden aangetekend door de scheidsrechter. Vindt er wangedrag plaats vóór het beginmoment of ná het eindmoment, dan dient de scheidsrechter daarvan afzonderlijk aangifte te doen bij de Tuchtcommissie.
62
3. Kan een gele kaart ongedaan worden gemaakt en zo ja, wie is daartoe bevoegd? Antwoord In bepaalde gevallen kan een gele kaart ongedaan worden gemaakt. Dat is nooit de scheidsrechter; die dient elke getoonde gele kaart/formele waarschuwing op het wedstrijdformulier te vermelden, ook als hij naderhand tot het inzicht is gekomen dat zijn waarneming onjuist is geweest en ook als hij na afloop van de wedstrijd onder druk wordt gezet. Het is de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie, die een gele kaart ongedaan kan maken, indien de scheidsrechter bij het tonen van de gele kaart is afgeweken van de vereisten, die zijn neergelegd in de regelgeving en in de spelregels. Bijvoorbeeld: de scheidsrechter toont de gele kaart aan A terwijl B het wangedrag pleegt of hij toont een gele kaart aan A terwijl hij B op het wedstrijdformulier noteert. Andere voorbeelden: - de scheidsrechter toont op het moment zelf geen gele kaart doch doet dat later (in de pauze, na afloop); - de scheidsrechter toont een gele kaart zonder dat daar een grondslag voor is; - de scheidsrechter zegt bij het tekenen van de formulieren dat hij A een gele kaart heeft getoond terwijl dat niet waar is; - de scheidsrechter vraagt na ondertekening van de formulieren het formulier bij de andere ploeg terug en noteert alsnog de naam van de speler. Tegen dergelijke handelingen kan de betrokkene bezwaar maken bij de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie, uiterlijk op de tweede werkdag na de wedstrijddag. Tegelijk dienen dan 15 rekeneenheden te zijn betaald. Als de voorzitter het bezwaar gegrond verklaart komt er geen boeking (een boeking is het automatisch gevolg van een getoonde gele kaart/formele waarschuwing); is het bezwaar ongegrond dan wordt een boeking genoteerd. Zie voor de regeling en de bezwaarprocedure artikel 21-1b, eerste en tweede streepje van het Tuchtreglement. NB: of een gele kaart al dan niet terecht is getoond kan niet worden betwist, bijvoorbeeld: “ik heb het niet gedaan”. Daarvoor is de regeling niet in het leven geroepen. 4. Een speler is tijdens wedstrijd A uit het veld gezonden. Daarna wordt wedstrijd B gespeeld. Mag die speler aan deze wedstrijd meedoen? Antwoord Ja. Hij is speelgerechtigd: a. zolang de Tuchtcommissie geen straf heeft opgelegd; of b. zolang de algemeen voorzitter, in afwachting van een uitspraak van de Tuchtcommissie, geen voorlopige straf heeft opgelegd. 5. Een speler is met rood uit het veld gezonden. Twee dagen later legt de vereniging betrokkene een straf op van twee wedstrijden onvoorwaardelijk. De Tuchtcommissie legt een straf op van twee wedstrijden onvoorwaardelijk; één is er inmiddels “uitgezeten”. Mag de vereniging die ene wedstrijd van de straf aftrekken? Antwoord De vereniging mag dat alleen indien zij haar besluit tijdig aan de Tuchtcommissie heeft gemeld. Is dat niet gebeurd, dan mag die ene wedstrijd niet worden afgetrokken. Wat onder “tijdig” wordt verstaan staat vermeld op de KNKV-site onder “tuchtcommissie”. 6. Wanneer gaat een door de Tuchtcommissie opgelegde straf in? Antwoord De straf, die aan personen is opgelegd en die tot gevolg heeft een uitsluiting of schorsing, gaat in op de datum, als vermeld in de publicatie van het KNKV op haar site (www.knkv.nl. Die publicatie is tijdens het seizoen elke vrijdag, 14.00 uur. Staat de desbetreffende naam er niet op, dan is iemand speelgerechtigd tot het moment, waarop
63
de naam wel is gepubliceerd. Vindt de publicatie ná 14.00 uur plaats, dan geldt hetzelfde. De uitspraak heeft pas rechtskracht als diezelfde dag door het KNKV de desbetreffende vereniging per mail op de hoogte is gesteld. 7. Een scheidsrechter noemt een speler “debiel”. Vraag: kan tegen de scheidsrechter actie worden ondernomen? Antwoord Er zijn verschillende mogelijkheden: a. niets doen; b. contact zoeken met de scheidsrechterswerkgroep c.q. het bonds- of het districtsbestuur met het verzoek hierover met de scheidsrechter te gaan praten; c. een officiële klacht indienen op grond van de “Klachtregeling”; zie www.knkv.nl ; d. aangifte doen bij de Tuchtcommissie. 8. Mag een geblesseerde speler zonder toestemming van de scheidsrechter het speelveld verlaten? Antwoord Het is een speler verboden zonder geldige reden het speelveld te verlaten. Dit staat in de toelichting op § 2.3f van de spelregels, die over wangedrag gaat. De vraag is wat “een geldige reden” is. Een blessure is dat zeker. De scheidsrechter, en niemand anders, oordeelt hierover. Vindt hij het een geldige reden, dan wordt het verbod niet overtreden. De scheidsrechter dient dan, indien het om een verdediger gaat, op grond van § 3.6q/2.2b zijn maatregelen te nemen. Vindt hij het geen geldige reden (bijvoorbeeld: een speler maakt ruzie met een medespeler of zijn aanvoerder en verlaat daarna het veld) dan heeft de speler het speelveld ongeoorloofd verlaten. Hij toont geen gele of rode kaart, maar maakt daarvan ingevolge artikel 14 TR een aantekening op het wedstrijdformulier. De Tuchtcommissie geeft dan een oordeel hierover. Overigens: de geblesseerde speler mag, als hij dat wenst en hij nog niet is vervangen, terug in het veld. Hij hoeft niet te wachten tot het spel is onderbroken; zie § 2.1b, toelichting: “de ploeg heeft te allen tijde het recht de speler het veld in te doen komen”. 9. Op de KNKV-site worden elke vrijdag om 14.00 uur de uitspraken van de Tuchtcommissie, die voor personen een straf opleveren, gepubliceerd. Wanneer heeft een gepubliceerde uitspraak rechtskracht? Antwoord Voorwaarden zijn: a. publicatie op de site op vrijdag, uiterlijk om 14.00 uur; b. vermelding van de naam en verdere gegevens van de gestrafte, alsmede de opgelegde straf en de datum van ingang van de straf; c. het door het bondsbureau diezelfde dag nog zenden van een mail aan betrokkene of zijn raadsman (zie het Bestuursbesluit publicatie straffen, punt 5), waarin de inhoud van de publicatie wordt medegedeeld. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan heeft de uitspraak rechtskracht. Is dit niet het geval dan kan betrokkene dat weekend gewoon spelen. 10. Wanneer mag een door de scheidsrechter weggezonden speler gewoon spelen? Antwoord 1. zolang de Tuchtcommissie geen uitspraak heeft gedaan; 2. tot het moment dat de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie, in afwachting van een uitspraak van de Tuchtcommissie, een voorlopige straf oplegt; 3. als de Tuchtcommissie uitspraak heeft gedaan, beroep is ingesteld en de algemeen voorzitter van de Commissie van Beroep, al dan niet desgevraagd, de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf heeft opgeschort.
64
11. Mag de scheidsrechter een VW toekennen aan een aanvaller wegens commentaar op de leiding van een verdediger? Antwoord Commentaar op de leiding (ook bij herhaling) is geen spelovertreding, als genoemd in § 3.6, maar een wangedragovertreding. Het is dus niet mogelijk om een VW of een SH toe te kennen aan de andere ploeg. Het is wel wangedrag, code 1c1. 12. Een scheidsrechter is – als speler - gestraft: hij mag drie wedstrijden niet spelen. De scheidsrechterswerkgroep, waaronder de scheidsrechter ressorteert, legt hem eveneens als straf op dat hij twee wedstrijden niet mag fluiten. Vraag: mag dat? Antwoord Natuurlijk mag dat niet: a. alleen de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep leggen straffen op; b. op deze wijze wordt de scheidsrechter dubbel gestraft, terwijl hij in zijn functie van scheidsrechter geen strafbare handeling heeft begaan. Het is denkbaar, zeker als het om een topscheidsrechter gaat, dat het voor iedereen goed is om de scheidsrechter “even uit de wind te houden”. Dit kan alleen mits: 1. er geen sprake is van een straf; 2. er met de scheidsrechter overleg is gevoerd; 3. het structureel beleid is van de scheidsrechterswerkgroep; 4. dat beleid is vastgelegd, gepubliceerd en bij de doelgroep(en) bekend is. 13. Op grond van artikel 34-1b RvW mag een scheidsrechter in een wedstrijd van Djeugd bij een formele waarschuwing of wegzending geen gele/rode kaart tonen. Geldt dat ook voor de coach? Antwoord Neen. Artikel 34-1b RvW spreekt uitdrukkelijk over “de speler”. Dat betekent dat aan een speler in het veld of een vervangende speler op de bank geen kaart mag worden getoond. Volstaan kan worden met het mededelen van de formele waarschuwing c.q. het wegzenden. Aan anderen, die tot de ploeg behoren en dus op de bank verblijven, zoals een coach, een verzorger e.d., dient de gele/rode kaart wel te worden getoond. 14. Een dame is voor twee wedstrijden uitgesloten. Op zaterdag heeft haar ploeg voor de tweede keer zonder haar gespeeld. Mag zij dan de volgende dag, zondag, spelen in een hogere ploeg? Antwoord Neen. In de uitspraak staat – standaard – dat de straf geldt tot met zondagavond, 24.00 uur, wanneer de ploeg de laatste wedstrijd van de uitsluiting op zaterdag of zondag speelt. Gedurende de uitsluiting is betrokkene niet gerechtigd voor andere ploegen van de vereniging uit te komen. 15. Mag een scheidsrechter na de wedstrijd nog een gele kaart tonen? Antwoord Jazeker. En niet allen geel, maar ook rood. In de toelichting op § 2.3f van de spelregels, die over wangedrag gaat, staat sinds 1 juli 2007: “Een wedstrijdreglement kan voorschrijven waar de bevoegdheid van een scheidsrechter begint en eindigt met betrekking tot gevallen van wangedrag, waarvoor een gele of rode kaart wordt getoond”. Het toenmalige Algemeen Bestuur heeft daartoe het “Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” aangepast. In dit besluit staat dat de bevoegdheid begint op het moment, dat de scheidsrechter de accommodatie betreedt en eindigt op het moment dat de wedstrijdformulieren worden ondertekend. Zie ook vraag en antwoord 2. 16. Een coach wordt door de scheidsrechter bij herhaling tot de orde geroepen. Een gele of rode kaart hangt in de lucht. Mag de coach dan de bank verlaten en op de tribune plaatsnemen?
65
Antwoord De coach heeft zich vóór de wedstrijd gemeld bij de scheidsrechter. Hij is dan formeel coach, met alle rechten en plichten. Eén van die plichten is dat hij op de bank dient te zitten en daar alleen (even) van af mag voor het uitvoeren van enkele taken. Als de coach dus de bank verlaat en naar de tribune gaat overtreedt hij genoemde regel. Dat betekent dan een gele kaart. Blijft de coach op de tribune, dan toont de scheidsrechter hem nogmaals de gele en daarna de rode kaart. Dat betekent: wegzending van het speelgebied. De coach mag dan op de tribune blijven zitten, maar zich op geen enkele wijze meer met de coaching bezig houden. 17. Kan een scheidsrechter bij een jeugdwedstrijd een gele of rode kaart tonen aan de coach? Antwoord Volgens § 2.3f van de spelregels geeft de scheidsrechter een formele waarschuwing aan iedere persoon, die tot "de ploeg" behoort. Dit geldt ook voor wegzending. Tot "de ploeg" behoren: de spelers in het veld en de personen op de bank (coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen). Normaliter betekent een formele waarschuwing het tonen van de gele kaart en betekent wegzending het tonen van de rode kaart. Artikel 34-1b van het Reglement van Wedstrijden bepaalt dat aan personen, die spelen in het breedtekorfbal (B- t/m F-jeugd) daarbij geen kaarten worden getoond; het blijft natuurlijk wel een formele waarschuwing en wegzending. Dat moet dan ook op het wedstrijdformulier worden vermeld, dus ook als er geen kaarten behoefden te worden getoond. Resumerend: A. de coach behoort tot de ploeg; hij kan dus een formele waarschuwing krijgen of weggezonden worden. B. het niet tonen van een gele of rode kaart beperkt zich alleen tot bepaalde categorieën van jeugdspelers. C. aangezien een coach geen speler is dient hem te allen tijde ook een kaart te worden getoond. 18. Een speler is het afgelopen weekend met een rode kaart weggezonden. Mag hij het komend weekend voor zijn vereniging fluiten? Antwoord 1. zolang er geen uitspraak is mag hij fluiten (ook als de TC inmiddels een voorlopige uitsluiting heeft opgelegd). Het systeem van bestraffen gaat uit van scheiding van functies. Een speler wordt gestraft als speler, niet als scheidsrechter. 2. als er een uitspraak is en als dat betekent: een straf (bijvoorbeeld uitsluiting voor een aantal wedstrijden), dan mag hij ook fluiten. Scheiding van functies. 3. een bestuur van een vereniging doet er goed aan om te bekijken of het wenselijk is om de betrokkene te laten fluiten: a. in het algemeen (vanwege de beeldvorming) en b. omdat een scheidsrechter KNKV-vertegenwoordiger is. Dit geldt zeker bij een zware straf, die betrokkene als speler is opgelegd. 19. Kan een scheidsrechter tijdens een oefenwedstrijd de gele en rode kaart tonen en zo ja, heeft dat voor de betrokkene ook gevolgen? Antwoord Tijdens oefenwedstrijden zijn de spelregels van toepassing, dus ook de bepalingen ten aanzien van wangedrag. Een speler en "iemand op de bank" kan dus gewoon een formele waarschuwing (geel) krijgen of worden weggezonden (rood). Normaliter vindt aangifte bij de Tuchtcommissie plaats via vermelding op het wedstrijdformulier. Dat is hier natuurlijk niet aan de orde. De scheidsrechter kan afzonderlijk aangifte doen bij de Tuchtcommissie, zowel ten aanzien van de formele waarschuwing als van het wegzenden. Echter: de tuchtrechtregels voorzien niet in bestraffing, zeker niet als het gaat om uitsluiting voor een wedstrijd: een gele kaart wordt niet als boeking genoteerd en een
66
rode kaart zal niet tot het uitsluiten van wedstrijden leiden. Reden: alleen bij competitiewedstrijden gebeurt dat. De praktijk is dat het doen van een aangifte, betrekking hebbend op wangedrag tijdens een oefenwedstrijd, in het algemeen genomen niet zoveel zin heeft. Uitzondering: de Tuchtcommissie heeft wel eens een speler, die op een zeer ernstige wijze wangedrag pleegde tijdens een oefenwedstrijd, gestraft: hij werd voor een bepaalde termijn geschorst als KNKV-lid, een in de range van straffen zeer zware straf. Maar een straf: een aantal wedstrijden niet mogen spelen, is niet mogelijk. Het is bekend dat veel scheidsrechterswerkgroepen hun scheidsrechters adviseren om bij wangedrag en de dreiging van het voortduren van deze vervelende situatie de oefenwedstrijd onmiddellijk te beëindigen. Dat is onder dergelijke omstandigheden het beste recept. 20. Een speler wordt voor de tweede keer in dezelfde competitie van het seizoen de gele kaart getoond. Er staat de vrijdag daarop om 14.00 uur niets op de site. Mag hij spelen? Antwoord De plaatsing op de site is maatgevend. In het BB Publicatie straffen staat dat een publicatie uiterlijk om 14.00 uur dient plaats te vinden. Wordt er niet of later dan 14.00 uur gepubliceerd, dan mag betrokkene spelen. 21. Een scheidsrechter heeft een speler met rood weggezonden en heeft dat aangetekend op het wedstrijdformulier. Hij informeert bij de TC. Die weet van niets. De TC besluit niets te ondernemen; zij meldt dit aan diverse personen. Later blijkt dat de scheidsrechter de aantekening op het verkeerde formulier heeft gezet. Wordt het alsnog een tuchtzaak? Antwoord In feite is er al een zaak geweest en er is uitspraak gedaan (niets doen). Dan kan de zaak niet alsnog worden op gang gebracht: x “ne bis in idem-beginsel” (niet twee maal voor hetzelfde feit berechten); x uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsbescherming naar de beklaagde toe. 22a. Een speler heeft 3 wedstrijden onvoorwaardelijk gekregen naar aanleiding van wegzending (rode kaart). Eén zit hij uit omdat hij in de zaal staat opgegeven voor het eerste; voor de 2e helft veld staat hij opgegeven voor het tweede. Vraag: wanneer zit zijn straf er op? Antwoord Zodra “het eerste” 3 wedstrijden er op heeft zitten; immers: de straf heeft betrekking op "zijn ploeg", en dat was het eerste. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de zaal- en veldcompetitie omdat het een uitsluiting betreft, die vanwege de wegzending is opgelegd. 22b. Een speler heeft drie wedstrijden onvoorwaardelijk gekregen naar aanleiding van een aantal boekingen (gele kaarten) gedurende het seizoen; de laatste boeking is geregistreerd naar aanleiding van een gele kaart tijdens de één na laatste zaalwedstrijd; één wedstrijd zit hij uit omdat hij in de zaal staat opgegeven voor het eerste. Voor de tweede helft van de veldcompetitie staat hij opgegeven voor het tweede. Wanneer zit zijn straf er op. Antwoord Zodra het eerste drie wedstrijden in de zaalcompetitie heeft gespeeld mag hij weer spelen. Per 1 juli 2014 is bepaald dat bij uitsluitingen als gevolg van een boeking (gele kaart) de straf wordt uitgezeten tijdens de desbetreffende competitie. Een uitsluiting als gevolg van een boeking wordt uitsluitend geëffectueerd tijdens het desbetreffende competitie-onderdeel. 23. Een scheidsrechter waarschuwt een zich warm lopende speler langs de kant dat hij geen aanwijzingen mag geven. In de pauze geeft hij het – voor alle zekerheid – ook nog door aan diens coach.
67
In de tweede helft: weer. De scheidsrechter toont geel. Dan blijkt dat het een speler van de andere ploeg is. Wat te doen? NB: de scheidsrechter heeft de gele kaart ongedaan gemaakt omdat het zijn fout is en omdat hij de coach van de andere ploeg niet heeft gewaarschuwd. Antwoord Eens geel getoond blijft geel getoond. Onrechtvaardig is het wel. In bepaalde gevallen is het mogelijk om bezwaar te maken bij de algemeen voorzitter van de Tuchtcommissie. Daarvoor geldt ook een (strenge) procedure. Zie artikel 21-1b TR en het vraag en antwoord 3. 24. Met enige regelmaat wordt het als onbillijk ervaren dat de reactie van een speler wel wordt bestraft, maar de daaraan voorafgaande actie van iemand anders niet (meestal omdat de scheidsrechter dat niet heeft gezien). Hoe is de jurisprudentie hieromtrent? Antwoord Zowel de Tuchtcommissie als de Commissie van Beroep hanteert de stelregel dat je geen eigen rechter mag spelen en dat de reactie als gevolg van een actie niet leidt tot strafvermindering. Er zijn wel uitzonderingen: a. Noodweer. b. Een zeer specifieke situatie. Bekend voorbeeld is dat in beroep de straf van iemand is verlaagd omdat zij voor “kanker…..” werd uitgemaakt. Daarbij speelde ook mee de heftigheid van de emotie als gevolg van de aanwezigheid van deze ziekte in de directe omgeving van betrokkene. Dat betekent dat, indien de Tuchtcommissie of de Commissie van Beroep de overtuiging heeft dat voldaan wordt aan hetgeen betrokkene ten laste is gelegd, de minimum-straf wordt opgelegd. Als een speler zich misdraagt tegenover de juryvoorzitter, waar valt dat dan onder: code 1b of 1d van de codekaart? Antwoord Het BB “Formele waarschuwing en wegzending” volgt de officiële spelregels. Daarin wordt de juryvoorzitter niet genoemd. Dus valt hij onder code 1d ( “jegens anderen, zoals:…..”). De speler zal dus altijd worden gestraft als de Tuchtcommissie de overtuiging heeft dat het ten laste gelegde ook heeft plaatsgevonden. 25.
26. Op de om 14.45 uur geplaatste lijst op de KNKV-site staat de naam van een uit het veld gezonden speler niet vermeld. Mag deze speler dit weekend spelen? Antwoord Ja. Het al dan niet mogen spelen wordt bepaald door de plaatsing van de naam op de lijst en de daarbij vermelde datum van in werking treden. De lijst dient overigens door het KNKV om uiterlijk 14.00 uur geplaatst te zijn. Indien iemand om 14.01 uur kijkt en de lijst is er nog niet, dan mag hij dat weekend spelen. Het is aan te bevelen voor bewijsmateriaal te zorgen. 27. Tijdens de wedstrijd wordt er door verschillende spelers voortdurend gevloekt, met name als er iets mis gaat met het spel. Dat is wangedrag. Onder welke code valt dat? Antwoord Bij het vervaardigen van het Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending (dat de basis is voor de codekaarten geel en rood) is, op basis van de ervaringen tot dat moment, er van uitgegaan dat wangedrag zich altijd richt op het spel of op een andere persoon. De maatschappelijke ontwikkelingen gaan aan het korfbal (helaas) niet voorbij.
68
Uitingen, bijvoorbeeld als een soort teleurstelling over een eigen mislukte actie of absolute domheid, komen steeds meer voor. Helaas gaan scheidsrechters in die ontwikkeling vaak ook mee door er geen aandacht aan te besteden. Dat is onjuist: er zijn fatsoensgrenzen, die niet overschreden mogen worden; gebeurt het toch, dan moet de scheidsrechter optreden. Het heeft simpelweg met beschaving te maken. Daarbij komt dat er andere speldeelnemers zijn, én scheidsrechters, die ook nog eens gelovig zijn en die de fatsoenslat vanuit hun overtuiging hoog leggen en die dit soort uitingen dus ook niet accepteren. Ook daar moet de scheidsrechter rekening mee houden. En dus optreden. De codekaart voorziet er niet in. De systematiek van deze kaart houdt in dat er onderscheid is tussen: X in het spel X jegens een tegenstander X jegens de scheidsrechter/assistent-scheidsrechter X jegens anderen. Het kan en mag echter niet zo zijn dat een kaart niet wordt getoond omdat de code er niet in voorziet. Regelgeving loopt altijd achter de feiten aan. Er komen nieuwe ontwikkelingen; daar blijkt dan structuur in te zitten en de lacunes worden uiteindelijk, meestal op basis van inmiddels opgebouwde jurisprudentie, opgevuld door aanpassingen van de regels. Het KNKV heeft echter vooralsnog aangegeven geen behoefte te hebben de regels aan te passen omdat de huidige codes bestraffing mogelijk maken. Dus moet het een code, die er het dichtste bij ligt, worden. De codes 1b en 1c komen niet in aanmerking. Code 1d kan door een ruime uitleg worden benut: “jegens zichzelf en anderen (zoals…….toeschouwer)”. Bijkomend voordeel is dat er dan geen nieuwe categorie heeft te worden ingevoerd. De keuze voor één van de codes van 1a is overigens ook niet onlogisch, met name 1a3. NB: code 1a2 kan niet, omdat het doel dan is: het beïnvloeden van het spel van de tegenstander of het resultaat van de wedstrijd en daarvan is geen sprake. Met 1a3 kan je een heel eind komen: de uitingen kan je per definitie als “onbeheerst” aanmerken; de onder code 1a3 gegeven voorbeelden hebben alle ook te maken met het doorbreken van de grenzen van het fatsoen. 28. Mag een scheidsrechter een getoonde gele kaart intrekken vóórdat hij het spel heeft hervat? Antwoord Neen, dat mag hij niet. “Eens gegeven blijft gegeven”. De mogelijkheid, om een genomen beslissing terug te draaien, staat niet expliciet in de spelregels en dus ook niet in § 2.3, die over de taak van de scheidsrechter gaat; alleen in § 2.5 (assistent-scheidsrechter) staat dat een scheidsrechter op advies van een assistent- scheidsrechter een eenmaal genomen beslissing kan herroepen, mits het spel nog niet is hervat. De Commissie van Beroep is van mening dat de scheidsrechter, ook zonder advies van een assistent-scheidsrechter, een dergelijke bevoegdheid heeft, enerzijds naar analogie van § 2.5 en anderzijds omdat het al jaren een ongeschreven gewoonteregel is. Maar: die bevoegdheid geldt volgens deze commissie alleen voor “technische” beslissingen. Beslissingen die met het tuchtrecht te maken hebben (gele of rode kaart) vallen daar niet onder. De argumentatie daarvoor luidt als volgt. 1. § 2.3f (toelichting) zegt: de scheidsrechter geeft een formele waarschuwing door het tonen van de gele kaart. Dat is een verplichting, waarop een uitzondering niet mogelijk is. 2. De genoemde paragraaf spreekt niet over de mogelijkheid om een kaart in te trekken. 3. De codekaart “gele kaart” zegt op blz. 2: “Een getoonde gele kaart dient te allen tijde op het wedstrijdformulier te worden vermeld”.
69
4. De scheidsrechter kan en mag een gele of rode kaart nooit ongedaan maken. 5. Het is een principieel algemeen aanvaard uitgangspunt dat, zodra een gele of rode kaart is getoond, de uitvoerende macht (in dit geval de scheidsrechter namens het Bondsbestuur), tot niets meer bevoegd is; er is slechts de plicht tot vermelding op het wedstrijdformulier. Het vervolgtraject wordt, na het tonen van de kaart, overgedragen aan de rechtsprekende macht. Door een kaart in te trekken gaat de scheidsrechter op de stoel zitten van de tuchtrechter. Dat kan en mag niet. Dit uitgangspunt wordt ook sinds jaar en dag tijdens cursussen, bijscholingen e.d. uitgedragen. Ook in de op de KNKV-site vermelde “meest gestelde vragen en antwoorden”, de spelregels betreffende, worden vragen van uit dat uitgangspunt beantwoord; verwezen wordt naar de nrs.21 , vraag en antwoord 3, en 72, vraag en antwoord 3. 6. Indien de betrokkene het niet eens is met de getoonde gele kaart (en de vermelding daarvan op het wedstrijdformulier) kan hij bij de voorzitter van de Tuchtcommissie daartegen bezwaar maken. De mogelijkheden zijn daartoe enkele jaren geleden verruimd. In een publicatie van de voorzitter van de TC. dd. november 2008 staat onder meer de dan te volgen procedure aangegeven. In deze publicatie staat ook: “Immers, geel is geel en die beslissing kan niet ongedaan worden gemaakt ook al heeft de scheidsrechter zich nog zo vergist. Dat is reglementair ook vastgelegd. In artikel 16 lid 2a TR staat dat een formele waarschuwing een boeking oplevert en in artikel 21 lid 1a TR staat dat daartegen geen verweer mogelijk is……. Er zit natuurlijk iets onrechtvaardigs in als een boeking een gevolg is van een arbitrale dwaling………. Maar dat onrechtvaardige wordt weer rechtgetrokken doordat de eerste formele waarschuwing (gele kaart) gedurende een bepaalde tijd …… geen straf tot gevolg heeft”. 7. Het standpunt van de CvB is, dat een scheidsrechter tijdens de wedstrijd, voordat het spel wordt hervat, een genomen beslissing mag terugdraaien, met uitzondering van beslissingen, die met het tuchtrecht te maken hebben, dus met een gele of een rode kaart. Overigens geldt dit laatste ook voor gele en rode kaarten, die zijn getoond vóór en na afloop van de wedstrijd en in de rust. Zie ook de “meest gestelde vragen en antwoorden”, nr. 17, vraag/antwoord 4 en nr. 72, vraag/antwoord 3. Zie ook het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. 29. De scheidsrechter is bezig met het invullen van het formulier en is dus nog in functie. Mag een scheidsrechter in functie (na afloop van de wedstrijd) alcoholhoudende drank tot zich nemen? Antwoord Artikel 39-2 RvW bepaalt dat de aanvoerder binnen 15 minuten na afloop van de wedstrijd het wedstrijdformulier, waarvan het voor hem bestemde gedeelte op de juiste wijze en volledig is ingevuld, aan de scheidsrechter aanbiedt. Artikel 34-7 RvW verplicht de scheidsrechter tot 15 minuten na afloop van de wedstrijd op het terrein bereikbaar te zijn. Uit deze bepalingen kan worden geconcludeerd dat een scheidsrechter na afloop van de wedstrijd nog 15 minuten in functie is of kan zijn met een uitloop voor de tijd, die na het aanbieden van de formulieren aan de scheidsrechter nodig is voor het invullen ervan. Gedurende deze periode is de scheidsrechter dus officieel in functie. Het KNKV kent, voor zover bekend, geen regels voor de scheidsrechter (en voor andere in functie zijnde personen, zoals aanvoerders), met betrekking tot het gebruik van alcoholhoudende drank gedurende bovengenoemde periode. Kennelijk heeft het KNKV het niet nodig geoordeeld om terzake tot regelgeving te komen. De Commissie van Beroep stelt voorop dat het – zeker voor wat betreft de beeldvorming en het geven van het goede voorbeeld – verstandig is gedurende genoemde periode geen alcoholhoudende drank te nuttigen. Zij stelt echter ook vast dat het niet ongebruikelijk is dat bij het invullen en tekenen van de wedstrijdformulieren een drankje door de aanvoerder van de thuisspelende vereniging wordt aangeboden dan wel, dat men zelf in eigen behoefte voorziet en dat de scheidsrechter en aanvoerders dan nogal
70
eens voor een glas bier kiezen. De commissie acht het vanzelfsprekend dat bij genoemd gebruik terughoudendheid wordt betracht en dat de maatschappelijk aanvaarde norm, bijvoorbeeld zoals die van toepassing is voor het besturen van een auto, daarbij niet wordt overschreden. In het onderhavige geval is niet gebleken dat die norm is overschreden c.q. dat de scheidsrechter zich niet in overeenstemming met zijn functie heeft gedragen. Een speler heeft tegen de scheidsrechter gezegd dat hij zich af moet vragen hoe het mogelijk is een gele kaart te tonen als je aan het bier zit. Hij zegt hiermee te hebben willen aangeven dat dit gebruik van bier niet in overeenstemming is met de voorbeeldfunctie, die een scheidsrechter heeft; naar zijn mening is hij niet beledigend geweest. De Commissie van Beroep wil graag de goede bedoelingen van de speler aannemen, maar merkt tegelijk op dat het maken van een dergelijke opmerking de suggestie inhoudt c.q. in kan houden dat de scheidsrechter niet meer tot handelen bekwaam zou zijn. Een dergelijke opmerking is wel degelijk beledigend. De speler heeft zich dat kennelijk niet gerealiseerd; de belediging is er daardoor niet minder om. De commissie kan zich dan ook goed verplaatsen in de gemoedstoestand van de scheidsrechter na de gemaakte opmerking. Zie ook het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. 30. Een speler wordt voor drie wedstrijden uitgesloten. Hij stopt met spelen. Een jaar later wil hij weer beginnen. Vanaf wanneer heeft hij de straf uitgezeten? Antwoord Vanaf het moment dat zijn “oude” ploeg drie wedstrijden heeft gespeeld. De straf van een speler is gekoppeld aan de wedstrijden van zijn ploeg. Dat geldt dus ook bij – bijvoorbeeld – een blessure. Het is dus niet zo dat de teller van de straf pas gaat lopen nadat de speler weer wil gaan spelen c.q. nadat hij niet meer geblesseerd is. 31. Een speler schiet. Op dat moment roept zijn verdediger “wahhhhhhhh” met als doel het schieten te beïnvloeden. Strafworp en/of wangedrag? Wat kan/moet de scheidsrechter doen. Antwoord § 3.11 van de spelregels bepaalt wanneer een scheidsrechter een SW moet toekennen: in het geval door een overtreding een scoringskans verloren gaat. Wat is een overtreding? In de spelregels vind je onder § 3.6 a t/m v de overtredingen limitatief opgesomd. Een SW is nagenoeg altijd het gevolg van een zware overtreding. Een SW kan ook het gevolg zijn van een lichte overtreding; bijvoorbeeld: een verdediger loopt per ongeluk de bal uit de handen van een aanvaller, die schiet. Als dan een scoringskans verloren gaat is het wel degelijk een SW. Het criterium is dus niet de zwaarte van de overtreding, maar het verloren gaan van een scoringskans. Bij genoemde opsomming in § 3.6 a t/m v vind je niet dat het verboden is door een verdediger of een speler van de andere ploeg “waaaaaahh” te roepen. Of “wooohhh” of “huh” e.d. Dus kan het nooit een SW zijn. Wat is het wel? Het is een vorm van wangedrag; § 2.3f is van toepassing. Hierin staat dat de scheidsrechter optreedt tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen. Het is dus aan de scheidsrechter om te beoordelen hoe ernstig de vorm van wangedrag is. Zijn mogelijkheden zijn: informele waarschuwing, formele waarschuwing (geel), wegzending (rood). Het is zaak het “Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” te raadplegen; daarin vind je de codes en de bijbehorende beschrijving. Deze codes staan ook op de zogenaamde codekaart, die elke scheidsrechter bij zich dient te hebben (in de tas). In dit geval is het overduidelijk een gele kaart, code 1a2 (spelbederf): een opzettelijke, niet agressieve
71
(wangedrag)overtreding met de kennelijke bedoeling het spel van de tegenstander of het resultaat van de wedstrijd te beïnvloeden. Opgelet: spelbederf is dus geen spelovertreding, maar een wangedragovertreding. NB: onder spelbederf valt bijvoorbeeld ook de volgende situatie: een verdediger houdt voortdurend bij het uitoefenen van zijn taak zijn hand voor de ogen van de aanvaller. Dit is geen overtreding van § 3.6h (duwen, vasthouden, afhouden) of § 3.6i (te zwaar hinderen), maar spelbederf, waartegen moet worden opgetreden. Bij het nemen van een SW is het beïnvloeden van het nemen van een SW expliciet verboden; de toelichting op § 3.11c zegt: “Bij het nemen van een SW mogen de tegenstanders, tot wie ook de coach, de vervangende spelers en de andere tot de ploeg behorende personen worden gerekend, op geen enkele wijze de aandacht van de SWnemer afleiden. Pogingen om het behoorlijk nemen van de SW te beletten hebben een nieuwe SW tot gevolg in geval de SW mislukt”. Als dus de coach of een verzorger op de bank hard “mis” roept bij het nemen van de SW komt er een nieuwe SW als de worp mislukt. NB: als iemand uit het publiek iets roept komt er dus geen nieuwe SW, immers, het publiek behoort niet tot “de ploeg”. 32. Een verdediger houdt zijn tegenstander voortdurend een hand voor de ogen om hem het werpen van de bal te bemoeilijken. Is dit een overtreding van § 3.6j? Antwoord Neen. In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie dd 1.8.1999 staat: “Het houden van een hand voor de ogen van een tegenstander is geen spelovertreding, maar wangedrag. Bij constatering ervan dient de scheidsrechter alert op te treden: een informele waarschuwing geven en – bij herhaling – niet schromen een formele waarschuwing te geven door het tonen van de gele kaart”. Hinderen is toegestaan; te zwaar hinderen niet. Maar het houden van de hand voor de ogen gebeurt meestal vóór de actie om de bal te werpen. En als het tijdens het werpen van de bal gebeurt, dan is volgens de v/h Technische Commissie § 3.6j niet van toepassing. 33. Een scheidsrechter wil een speler wegzenden maar heeft de rode (en ook de gele) niet bij zich. Wat te doen? Antwoord Volgens § 2.3f van de spelregels is de scheidsrechter verplicht een gele of rode kaart te tonen. Dat impliceert dat hij ook verplicht is de gele en rode kaart bij zich te hebben. Als de scheidsrechter niettemin de gele en/of rode kaart niet bij zich heeft wil dat niet zeggen dat daardoor een formele waarschuwing niet wordt gegeven of de speler niet wordt weggezonden. Dat moet dus gewoon gebeuren. De scheidsrechter doet er goed aan de speler en aanvoerder te melden dat hij de kaarten niet bij zich heeft. Het is aan te bevelen die mededeling vóór aanvang van de wedstrijd te doen. Dan is ieder op de hoogte. Voordeel daarvan is dat de “wedstrijdcommissaris”, die ingevolge artikel 42 RvW aanwezig dient te zijn (zowel in de zaal als op het veld) dan verplicht is een set kaarten aan de scheidsrechter ter hand te stellen. Geen kaarten op zak hebben en de aanvoerders geen mededeling doen is strijdig met genoemde spelregel en de interpretatie daarvan. Zie ook vraag en antwoord 44. 34. Een scheidsrechter heeft een speler gedurende de wedstrijd twee keer de gele kaart en – na de tweede keer – ook de rode kaart. Moet de scheidsrechter de rode kaart (als resultaat van twee gele kaarten) op het wedstrijdformulier vermelden? Antwoord Neen, de rode kaart wordt niet vermeld, wel de twee gele kaarten. Op grond van de Regels voor strafoplegging volgt dan via het zogenaamde boekingssysteem, automatisch een uitsluiting voor één wedstrijd onvoorwaardelijk. Tegen deze automatisch opgelegde straf staat geen beroep open. Overigens: als er tijdens dit competitie-onderdeel al een gele kaart als boeking is geregistreerd dan heeft de eerste gele kaart van genoemde wedstrijd een onvoorwaardelijke uitsluiting voor één wedstrijd tot gevolg en de tweede gele kaart een onvoorwaardelijke uitsluiting voor twee wedstrijden. Per 1 juli 2014 geldt
72
tevens dat dergelijke straffen alleen tijdens genoemd competitie-onderdeel worden uitgezeten. 35. Mag een scheidsrechter een verzorger verbieden de bank gedurende de rest van de wedstrijd of een deel ervan te verlaten? Antwoord Neen. Sinds 1 juli 2014 geldt dat de scheidsrechter een dergelijke bevoegdheid alleen heeft ten aanzien van de coach. Daarbij is de letterlijke tekst van § 2.3f gevolgd. Zie ook het BB “Banken, coach en vervangende spelers”, artikel 2.b2. 36. Waar kan men nagaan wat wangedragovertredingen zijn? Antwoord Dat staat in de “Regels voor strafoplegging”, het “Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” en op de zogenaamde “codekaart”, die elke scheidsrechter en elke vereniging heeft. 37. Als een scheidsrechter wangedrag constateert zoals beschreven in het onder 36. genoemde antwoord, mag of moet de scheidsrechter dan een gele of rode kaart tonen? Antwoord Ja. Het is een plicht; er valt niets te kiezen. Door de kaart niet te tonen marchandeert de scheidsrechter; hij hanteert dan eigen egels, en dat kan en mag natuurlijk niet. 38. Mag een weggezonden speler vervangen worden? Antwoord Ja; zie § 2.1 van de spelregels. 39. Een speler is met een rode kaart van het veld gestuurd. Waar mag hij niet meer zijn? Antwoord Volgens de toelichting op § 2.2c ((vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen) dient hij het speelgebied te verlaten; hij mag niet op de bank plaatsnemen. In de toelichting op § 2.3f staat ook dat hij het speelgebied moet verlaten en moet plaatsnemen in de ruimte die voor de toeschouwers is bestemd. In de zaal is dat de tribune, op het veld de ruimte achter de afrastering. Is een afrastering niet vereist, dan mag hij “gewoon” langs de lijn staan. De scheidsrechter mag dus niet eisen dat hij de hal verlaat of naar de kantine gaat. In de hal kan normaliter het gehele vloeroppervlak als “speelgebied” worden beschouwd. 40. Indien een speler vóór de wedstrijd of in de rust wangedrag pleegt, moet de scheidsrechter hem op dat moment de gele of rode kaart (afhankelijk van de wangedragovertreding) tonen? Antwoord Ja, dat staat met zoveel woorden in de toelichting van § 2.3f. De scheidsrechter dient de aanvoerders en de coaches van beide ploegen bij aanvang van de eerste of de tweede helft te informeren. 41. Als 40, maar nu wordt het wangedrag na afloop van de wedstrijd gepleegd. Antwoord Ja, dat staat met zoveel woorden in de toelichting op § 2.3f, zij het dat het dan gaat om “direct na de wedstrijd”. Onder “direct” wordt verstaan de periode, die begint na afloop van de wedstrijd en die eindigt bij het ondertekenen van het wedstrijdformulier. Zie ook het BB “formele waarschuwing en wegzending”. 42. Een coach is tijdens de wedstrijd tegen een gele kaart opgelopen. Mag hij als speler tijdens diezelfde wedstrijd het veld in en wat gebeurt er als hij vervolgens weer tegen een gele kaart oploopt? Antwoord
73
Iemand, die op de bank zit en invalt als speler neemt die gele kaart echter mee het veld in. Krijgt de betrokkene, maar nu als speler, een tweede gele kaart getoond, dan dient de scheidsrechter hem met de rode kaart weg te zenden. 43. Kan wangedrag met een spelstraf (SH, VW, SW) worden bestraft? Antwoord Neen. De spelovertredingen, als genoemd in § 3.6 zijn limitatief opgesomd. Wangedragovertredingen dienen met een informele of een formele waarschuwing (geel) of met wegzending (rood) te worden bestraft. Bij wegzending (rode kaart) maakt de Tuchtcommissie uit of bestraffing moet volgen en zo ja, hoe hoog de straf is. 44. Is de scheidsrechter verplicht bij een formele waarschuwing de gele en bij wegzending de rode kaart te tonen? Antwoord Ja, zo staat het in de toelichting op § 2.3f. Dat betekent dat hij deze kaarten vóór aanvang, tijdens de wedstrijd, in de rust en na afloop van de wedstrijd tot en met het moment van ondertekening van het wedstrijdformulier, bij zich moet hebben. Weliswaar is het tonen van kaarten een (visueel) hulpmiddel voor scheidsrechter, dat ontslaat hem niet van deze verplichting. De scheidsrechter die, om wat voor reden ook, de kaarten niet “op zak heeft” handelt in strijd met de spelregels en het Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending. Mocht een scheidsrechter de kaarten vergeten zijn, dan doet hij er goed aan beide aanvoerders daarvan vóór aanvang van de wedstrijd in kennis te stellen. Tevens kan hij de voor de organisatie verantwoordelijke in de zaal of op het veld de thuisspelende vereniging vragen om een set kaarten; deze organisatie c.q. de vereniging zijn verplicht die beschikbaar te hebben. Zie ook vraag en antwoord nr. 33 45. Een speler is met een rode kaart weggezonden. De speler verlaat het veld en komt even later er weer ingestormd en valt de scheidsrechter aan. De scheidsrechter toont hem weer de rode kaart. Is dat juist? Antwoord Neen, dat is onjuist. Als de speler is weggezonden maakt hij geen deel meer uit van de ploeg. Hij mag ook niet meer op de bank en dient het speelgebied te verlaten. De scheidsrechter dient van het voorval melding te maken op het wedstrijdformulier en dient tevens afzonderlijk aangifte te doen bij de Tuchtcommissie. Als deze commissie deze aangifte ontvankelijk verklaart zal zij de gebruikelijke verklaringen bij de betrokken, de beide aanvoerders, de tegenspeler, de beoordelaar en de juryvoorzitter opvragen. 46. Mag de assistent-scheidsrechter een gele of rode kaart tonen; of de juryvoorzitter? Antwoord De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. Volgens § 2.3f is hij gerechtigd op te treden tegen wangedrag. De assistent en de juryvoorzitter zijn niet bevoegd. Als dat toch gebeurt kan de scheidsrechter de assistent uit zij functie ontheffen (§ 2.5); een dergelijke bevoegdheid heeft hij niet ten opzicht van de juryvoorzitter. 47. Een scheidsrechter toont een speler een gele kaart; hij bedoelde echter een rode kaart te tonen. Mag hij de gele kaart intrekken en alsnog een rode tonen? Antwoord Het principe is: “eens gegeven blijft gegeven. Zie vraag/antwoord 28. Alleen: bij dit principe geldt als uitgangspunt dat de scheidsrechter op het moment van tonen van de kaart ook de bedoeling had om dat te doen. Iets anders is als de scheidsrechter per ongeluk geel toont in plaats van rood of andersom. In zo’n geval heeft de scheidsrechter het recht zijn fout ongedaan te maken en alsnog de juiste kaart te tonen. In feite blijft zijn intentie/beslissing overeind, maar wordt de per ongeluk getoonde kleur hersteld. Dit recht bestaat alleen zolang hij het spel nog niet heeft hervat.
74
48. Als een coach op hinderlijke wijze binnen de lijnen komt zonder toestemming van de scheidsrechter is de scheidsrechter verplicht de gele kaart te tonen (code 2a2). Gebeurt dit tijdens dezelfde wedstrijd weer, dan is dat meteen rood (code 2a4). Moet dit laatste niet ook “geel” zijn (en dus rood?). Antwoord Het is uitdrukkelijk de bedoeling geweest van de Commissie van Beroep, de Tuchtcommissie én de (toenmalige) Algemene Vergadering om een coach, die voor de tweede keer zonder toestemming van de scheidsrechter op hinderlijke wijze binnen de lijnen komt, direct de rode kaart te tonen. In het vooroverleg is dit ook uitvoerig aan de orde geweest. Het ligt ook in lijn met het algemene uitgangspunt, zoals nader uitgewerkt in de Regels voor strafoplegging, om coaches zwaarder te straffen dan spelers. Het alternatief: Een “gewone”, dus tweede gele kaart werd een te lichte straf geacht. Overigens moet er wel sprake zijn van op hinderlijke wijze binnen de lijnen komen. De scheidsrechter bepaalt wat hinderlijk is. 49. Mag een vervangende speler zich tijdens de wedstrijd warm lopen? En een speler voor de volgende wedstrijd ? a. vervangende spelers, die zich warm lopen om tijdens de wedstrijd, die gespeeld wordt, in te vallen. Volgens de bijzondere toelichting op § 2.2c van de spelregels, spelregelboekje blz. 25., mag een vervangende speler de bank verlaten voor een warming up. Hij mag dus niet, onder het voorwendsel van warmlopen, aanwijzingen gaan geven. Wáár dat warmlopen mag plaatsvinden is niet geregeld. Meestal gebeurt het langs de korte zijde van het veld, als de bal in het andere vak is. De scheidsrechter, en alleen hij, heeft ingevolge § 2.3 “de leiding van het spel”. Als hij bij zijn taakuitoefening wordt gehinderd door warmgeloop langs het veld, dan heeft hij het recht dat te verbieden. In sommige zalen zal een scheidsrechter nagenoeg altijd last er van hebben, in andere – ruimere zalen – niet. De scheidsrechter bepaalt dat en verder niemand anders. Indien de opdracht van de scheidsrechter wordt genegeerd kan de scheidsrechter de betrokkene geel tonen, en bij herhaling nog eens geel, met als gevolg rood, immers de speler is deel van “de ploeg”; en op “de ploeg” is het tuchtrecht van toepassing. De vervangende speler moet dan het speelgebied verlaten. Het speelgebied is volgens§ 1.1 het speelveld, het aangrenzend gebied en de bank. Kortom: hij moet gewoon de zaal uit en naar de ruimte, die voor het publiek bestemd is (toelichting § 2.3f). b.spelers, die zich warmlopen voor de volgende wedstrijd Deze spelers maken geen deel uit van de wedstrijd, die gaande is en behorende dus niet tot “de ploeg”. Feitelijk en formeel zijn ze gewoon “publiek”, dat zich in de zaal bevindt. Als deze spelers gaan warmlopen en de scheidsrechter heeft er last van (zie boven) bij de uitoefening van zijn taak, dan dient hij op grond van § 2.3g (overlast van het publiek) een aanvoerder op te dragen dat publiek te waarschuwen om aan de overlast een eind te maken. Helpt dat niet, dan kan hij geen kaarten tonen (want men hoort niet tot “de ploeg”), maar, volgens § 2.3g de wedstrijd voorlopig stilleggen (“schorsen”) in de hoop dat aan de overlast een eind wordt gemaakt, bijvoorbeeld om de spelers te verwijderen of te doen verwijderen uit de zaal. Helpt dat ook niet, dan staakt de scheidsrechter de wedstrijd. NB: bovenstaande is een formele benadering. In de praktijk worden er vaak afspraken gemaakt, zeker als de ruime beperkt is: warmlopen mag op de kopse kant als de bal er niet is. Overigens lenen de gangen van een sporthal zich vaak ook goed om daar warm te lopen. Vaak is het “luiheid” van speler voor de volgende wedstrijd om dat niet te doen.
75
NB: In de “Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen”, die onderdeel uitmaken van het BB Leidraad Competitie staat geen bepaling; deze commissaris heeft dus geen bevoegdheden om op te treden. (Ze doen het soms wel). 50. Een speler raakt geblesseerd. De scheidsrechter fluit en laat behandeling toe. Er komt iemand het veld in gerend, die de scheidsrechter uitscheldt. De scheidsrechter toont hem de gele kaart. Bij het tekenen van het wedstrijdformulier blijkt dat de betrokkene geen verzorger is en niet afkomstig is van de bank. De scheidsrechter vermeldt de gele kaart niet op het wedstrijdformulier? Is dit correct en moet de scheidsrechter verder nog iets doen? Antwoord De scheidsrechter kan alleen maar een gele of rode kaart tonen aan iemand van de ploeg. Het is duidelijk dat betrokkene niet tot de ploeg behoort. Het is te verdedigen dat de getoonde kaart niet op het formulier wordt vermeld. Echter, door de gele kaart te tonen heeft de scheidsrechter in feite aangifte gedaan jegens de persoon, alleen op de verkeerde manier. Het zou dan ook meer voor de hand hebben gelegen als de scheidsrechter van het voorval melding zou hebben gemaakt op het wedstrijdformulier met de kanttekening dat deze melding geacht kan worden een afzonderlijke aangifte te zijn. Voor alle zekerheid zou de scheidsrechter ook nog afzonderlijk aangifte kunnen doen bij de Tuchtcommissie. Het ligt niet voor de hand het voorval “zo maar te laten” (dus geen afzonderlijke aangifte te doen), want daarmee ondergraaft de scheidsrechter zijn positie en doet hij niet wat van hem wordt verwacht. 51. Wanneer wordt een straf ten uitvoer gelegd als zij het gevolg is van formele waarschuwingen (gele kaarten) c.q. van wegzending (rode kaart)? Antwoord Tot vóór 1 juli 2014 was het zo dat een straf meteen moest worden “uitgezeten” nadat zij op de KNKV-site was gepubliceerd; was inmiddels de zaalcompetitie beëindigd, dan liep zij door naar de veldcompetitie en andersom. Vanaf 1 juli 2014 geldt deze regel nog steeds als het gaat om straffen die het gevolg zijn van wegzending (rode kaart). Indien de straf het gevolg is van één of meer boekingen (gele kaarten), die het gevolg zijn van één of meer gele kaarten tijdens een veldwedstrijd, dan wordt de straf uitgezeten tijdens de veldcompetitie, ook als dat betekent dat de straf dan pas in de tweede helft van de veldcompetitie wordt ondergaan. Deze regel is ook van toepassing bij zaalwedstrijden. 52. Wat moet de scheidsrechter doen als een speler op eigen initiatief het veld uitloopt en niet terugkomt? Antwoord Vast staat dat de speler ongeoorloofd het veld heeft verlaten: er was geen reglementair geldige reden voor zijn vertrek. Artikel 14-1b2 TR bepaalt dat de scheidsrechter op het wedstrijdformulier melding maakt van het ongeoorloofd verlaten van het veld. Hij mag dan ook niet terug komen. Wel mag hij vervangen worden als de vier toegestane vervangingen nog niet zijn gebruikt. Onaangekondigd vertrek kan een vorm van wangedrag zijn; zie § 2.3f, toelichting (“het zonder geldige reden verlaten van het speelveld”). De scheidsrechter zal van geval tot geval beoordelen of zich wangedrag voor doet. Nu kan het zijn dat er een zeer speciale reden voor het vertrek is: ernstige bloedneus, paniek om iets, grote aandrang, plotselinge ongesteldheid e.d. Dan mag een soepele opstelling zeker worden verwacht. Mocht er sprake zijn van wangedrag, leidend tot een gele kaart, dan heeft het geen zin deze te tonen, immers, de speler is vetrokken. De scheidsrechter doet er goed hiervan mededeling te doen aan de aanvoerder.
22. § 2.3g het optreden tegen overlast van het publiek
76
1. Welke aanvoerder dient bij overlast van het publiek op last van de scheidsrechter het publiek te waarschuwen? Antwoord De scheidsrechter kan sinds 1 juli 2007 kiezen welke aanvoerder hij de opdracht geeft. Het antwoord op de vraag “van welke ploeg het publiek is, dat overlast geeft” zal voor hem bepalend zijn. 2. Tijdens een wedstrijd maakt het publiek discriminerende en kwetsende opmerkingen over een speler, van wie homo-eigenschappen verondersteld worden aanwezig te zijn en over een donkergekleurde speelster (rimboegeluiden). De scheidsrechter geeft de aanvoerder van de desbetreffende ploeg opdracht dat publiek te waarschuwen c.q. het gedrag te beëindigen. De aanvoerder doet dat en het publiek geeft gevolg aan de oproep. Wat moet de scheidsrechter verder doen? Antwoord De scheidsrechter dient hiervan melding te maken op het wedstrijdformulier. Het wordt geen tuchtzaak omdat aan de waarschuwing van de aanvoerder (“optreden tegen overlast van het publiek”, § 2.3g) aan het adres van het publiek gevolg is gegeven. Het zou wel een tuchtzaak worden als dit laatste niet het geval was en de scheidsrechter daardoor was gedwongen de wedstrijd te staken. Naar aanleiding van de mededeling op het wedstrijdformulier ligt het voor de hand dat het Bondsbestuur met het bestuur van de vereniging gaat praten. 3. Mag een scheidsrechter een wedstrijd staken als hij zegt hinder te hebben van het geluid, afkomstig van de tribune? Antwoord Het antwoord is: "neen, tenzij". § 2.3g van de spelregels geeft de scheidsrechter de bevoegdheid op te treden bij overlast van de zijde van het publiek. Als er sprake is van overlast van het publiek dient de scheidsrechter eerst de aanvoerder van "dat" publiek op te dragen het publiek te waarschuwen of te verwijderen. Blijft de overlast, dan pas kan de scheidsrechter de wedstrijd schorsen (voor enige tijd stilleggen) of staken. Als de aanvoerder de opdracht niet of onvoldoende uitvoert pleegt hij wangedrag; dus: gele kaart, code 1c4. Van belang is natuurlijk de vraag: wat is overlast? Er is alleen sprake van overlast bij wangedrag van het publiek: commentaar op de leiding, indirecte of directe belediging, fysiek contact e.d. Aanmoedigingen, allerlei soorten van geluid: het mag allemaal. Publiek hoeft niet stil te zijn (ook niet bij het nemen van VW of een SW). Zodra er "over de schreef wordt gegaan" kan/moet de scheidsrechter optreden. Voormelde procedure is de enig juiste en dient altijd gevolgd te worden (tenzij bijvoorbeeld - een scheidrechter door iemand uit het publiek wordt aangevallen of gemolesteerd, dan kan en mag hij meteen staken). Een gele of rode kaart mag niet aan iemand uit het publiek worden getoond: hij/zij behoort immers niet tot "de ploeg" (de spelers/sters en de mensen op de bank). Van schorsen of staken van de wedstrijd moet de scheidsrechter melding maken op het wedstrijdformulier. Als het alleen gaat om "geluid" vanaf de tribune en er geen sprake is van wangedrag daarbij is de scheidsrechter niet gerechtigd een wedstrijd te schorsen of te staken. Zie ook Ven A nr. 17, vraag en antwoord 5. 4.Als de scheidsrechter last heeft van het publiek, kan en mag hij dan het publiek zelf “toespreken”? Antwoord
77
Neen. Volgens § 2.3g dient hij dan het publiek te laten waarschuwen door “de” aanvoerder. Het ligt voor de hand dat de scheidsrechter het verzoek doet aan die aanvoerder, wiens publiek het is of geacht kan worden te zijn. 5.Wat zijn redenen voor de scheidsrechter om bij overlast van het publiek in te grijpen? Antwoord De spel- en aanverwante regels geven daar geen opsomming van. Gedacht kan worden aan: beledigen of bedreigen van de scheidsrechter, diens assistent, spelers, coaches en anderen, die op de bank zitten; het regelmatig betreden van het speelgebied; provocaties en zelfs wangedrag van een deel van het publiek naar een ander deel. 6.Als het publiek lawaai maakt (zonder te kwetsen, beledigen of iets dergelijks) bij het nemen van een SW, is dat reden voor de scheidsrechter om tegen het publiek op te treden of, na het missen van de SW, deze opnieuw te laten nemen? Antwoord Neen; indien het publiek zich niet misdraagt mag het gewoon lawaai maken en trachten de nemer van de VW uit zijn concentratie te halen. Zie ook VenA nr. 17, vraag en antwoord 5 en nr. 22, vraag en antwoord 3. 7. Mag een vervangende speler zich tijdens de wedstrijd warm lopen? En een speler voor de volgende wedstrijd ? vervangende spelers, die zich warm lopen om tijdens de wedstrijd, die gespeeld wordt, in te vallen. Volgens de bijzonder toelichting op § 2.2c van de spelregels, spelregelboekje blz. 25., mag een vervangende speler de bank verlaten voor een warming up. Hij mag dus niet, onder het voorwendsel van warmlopen, aanwijzingen gaan geven. Wáár dat warmlopen mag plaatsvinden is niet geregeld. Meestal gebeurt het langs de korte zijde van het veld, als de bal in het andere vak is. De scheidsrechter, en alleen hij, heeft ingevolge § 2.3 “de leiding van het spel”. Als hij bij zijn taakuitoefening wordt gehinderd door warmgeloop langs het veld, dan heeft hij het recht dat te verbieden. In sommige zalen zal een scheidsrechter nagenoeg altijd last er van hebben, in andere – ruimere zalen – niet. De scheidsrechter bepaalt dat en verder niemand anders. Indien de opdracht van de scheidsrechter wordt genegeerd kan hij de betrokkene geel tonen, en bij herhaling nog eens, dus rood, immers de speler is deel van “de ploeg”; en op “de ploeg” is het tuchtrecht van toepassing. De vervangende speler moet dan het speelgebied verlaten. Het speelgebied is volgens§ 1.1 het speelveld, het aangrenzend gebied en de bank. Kortom: hij moet gewoon de zaal uit en naar de ruimte, die voor het publiek bestemd is (toelichting § 2.3f.). spelers, die zich warmlopen voor de volgende wedstrijd Deze spelers maken geen deel uit van de wedstrijd, die gaande is en behorende dus niet tot “de ploeg”. Feitelijk en formeel zijn ze gewoon “publiek”, dat zich in de zaal bevindt. Als deze spelers gaan warmlopen en de scheidsrechter heeft er last van (zie boven) bij de uitoefening van zijn taak, dan dient hij op grond van § 2.3g (overlast van het publiek) een aanvoerder op te dragen dat publiek te waarschuwen om aan de overlast een eind te maken. Helpt dat niet, dan kan hij geen kaarten tonen (want men hoort niet tot “de ploeg”), maar, volgens § 2.3g de wedstrijd voorlopig stilleggen (“schorsen”) in de hoop dat aan de overlast een eind wordt gemaakt, bijvoorbeeld om de spelers te verwijderen of te doen verwijderen uit de zaal. Helpt dat ook niet, dan staakt de scheidsrechter de wedstrijd. NB: bovenstaande is een formele benadering bij: wat te doen als de betrokkenen blijven doorgaan met warm lopen. In de praktijk worden er vaak afspraken gemaakt, zeker als de ruime beperkt is: op de kopse kant als de bal er niet is.
78
Overigens lenen de gangen van een sporthal zich vaak ook goed om daar warm te lopen. Vaak is het “luiheid” van speler voor de volgende wedstrijd om dat niet te doen. NB: In de “Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen” , die onderdeel uitmaken van de Leidraad Competitie staat geen bepaling; deze commissaris heeft dus geen bevoegdheden om op te treden. (Ze doen het soms wel). § 2.4 Tijdopnemer en teller
23.
§ 2.4a Een tijdopnemer wordt, waar mogelijk, aangesteld 1.Wie kan als tijdopnemer optreden? En wie stelt hem aan? Antwoord Het enige, dat in de spelregels hierover is bepaald, is dat de assistent-scheidsrechter als zodanig optreedt. Verder is het aan de scheidsrechter om iemand aan te wijzen. 2.Moet bij elke wedstrijd een tijdopnemer aanwezig zijn? Antwoord § 2.4 Bepaalt dat, waar mogelijk, een tijdopnemer wordt aangesteld. Dus: zoveel mogelijk. De praktijk leert dat meestal geen tijdopnemer wordt aangesteld. 3.Wat is de taak van de tijdopnemer? Antwoord Zijn taak is om de scheidsrechter even voor het eind van iedere speelhelft te wijzen op het naderen van het einde van die speelhelft; § 2.4a. Een tijdopnemer wordt in de reglementen van het KNKV niet genoemd, ook niet in artikel 22 HR, waarin de scheidsrechterofficials worden opgesomd. Een tijdopnemer is dus geen officiële KNKV-functionaris. Het KNKV heeft aan regelgeving geen behoefte . Als er een assistent-scheidsrechter is ligt het voor de hand dat de scheidsrechter hem als tijdopnemer aanwijst.
24. § 2.4b Een teller wordt, waar mogelijk, aangesteld 1.Wat is de taak van de teller? Antwoord Volgens § 2.4b houdt de teller de stand van de wedstrijd bij. Een teller wordt merkwaardigerwijs in de reglementen van het KNKV niet genoemd, ook niet in artikel 22 HR, waarin de scheidsrechterofficials worden opgesomd. Een teller is dus geen officiële KNKV-functionaris. Het KNKV heeft aan regelgeving geen behoefte. Als er een assistent-scheidsrechter is ligt het voor de hand dat de scheidsrechter hem als teller aanwijst. In de praktijk houdt vaak iemand van de thuisspelende vereniging de score bij, al dan niet via een scorebord. Dat maakt een teller overbodig.
25. § 2.4c Wanneer het spel is onderbroken kan de tijdopnemer de scheidsrechter door middel van een geluidssignaal attent maken op het feit dat één van de ploegen een time-out of vervanging heeft aangevraagd 1.De coach vraagt volgens § 2.2b een time-out of een vervanging aan bij de scheidsrechter. Mag dat ook bij iemand anders? Antwoord
79
Voor het aanvragen van een vervanging is niet geregeld bij wie dat moet gebeuren. Het ligt voor de hand dat dat de scheidsrechter is. Voor het aanvragen van een time-out is bepaald dat dit bij de scheidsrechter wordt gedaan. § 2.4c Bepaalt dat de tijdopnemer bevoegd is de scheidsrechter attent te maken op een verzoek om vervanging of een time-out. Dat kan dan alleen met behulp van een geluidssignaal, niet zijnde het geluid van een fluitsignaal. In de toelichting op deze regel staat dat daartoe een zoemer, bel of toeter moet worden gebruikt. In de praktijk komt dit echter niet voor. Als dit signaal wordt gebruikt door de teller geeft hij de scheidsrechter een teken. Wat voor teken dat is, is niet geregeld. Het is dus zaak dat de scheidsrechter en de teller daarover tevoren afspraken maken. Als er een assistent-scheidsrechter is kan de scheidsrechter met hem afspreken dat de assistent hem o.a. kenbaar maakt dat de coach een aanvraag om een vervanging of een time-out heeft gedaan.
26. § 2.5 Assistent-scheidsrechter 1. Mag een assistent-scheidsrechter zelfstandig optreden tegen bijvoorbeeld de personen op de bank, publiek binnen de afrastering (verwijderen) of het publiek buiten de afrastering? Antwoord Neen, dat mag hij niet: a. alleen de scheidsrechter heeft de leiding van het spel (§ 2.3); b. in § 2.5 staan de taken van de assistent. Daar staat dit niet bij. Wel kan de scheidsrechter de assistent vragen hem te assisteren bij het uitvoeren van andere, van tevoren afgesproken taken. In de toelichting staan deze taken genoemd. Daar staat dit ook niet bij. Sterker nog: daar staat het “aan de scheidsrechter kenbaar maken”. Dus geen zelfstandige acties. 2. Wat is de taak van de assistent-scheidsrechter? Antwoord 1. verplicht Het assisteren van de scheidsrechter: a. met een vlag aangeven of de bal al dan niet uit is. b. aangeven of er in zijn nabijheid een overtreding is gemaakt. 2. niet verplicht Het assisteren van de scheidsrechter bij het uitvoeren van tevoren afgesproken taken, zoals: a. het uitvoeren van de taak van tijdopnemer; b. het aan de scheidsrechter kenbaar maken van wangedrag van spelers, coaches vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen; c. het aan de scheidsrechter kenbaar maken van elke gebeurtenis (zoals: spelovertreding, wangedrag), die plaatsvindt buiten het gezichtsveld van de scheidsrechter; d. het aan de scheidsrechter kenbaar maken van o.a. een aanvraag van een coach om een vervanging of een time-out. NB: merkwaardigerwijze staat in deze opsomming (toelichting § 2.5) niet het uitvoeren van de taak van teller. Praktijk is dat de assistent deze taak voor zijn rekening neemt. Alhoewel het nergens is geregeld is het gebruik dat een assistent de vlag horizontaal tussen de handen houdt om aan te geven dat men een speler wil vervangen. NB: er bestaan geen “gebaren voor de assistent-scheidsrechter”. 3.Is de aanwezigheid van een assistent-scheidsrechter verplicht? Antwoord Formeel wel: in § 2.5 staat dat bij iedere wedstrijd een assistent aanwezig is. Een verplichting dus. Echter, in de toelichting staat dat een wedstrijdreglement kan
80
voorschrijven dat deze verplichting niet van toepassing is. Dat is gebeurd: in het BB “algemene kaders voor arbitrage-officials” staat op welk niveau een scheidsrechter verplicht is een assistent te hebben (de “landelijke klassen”: KL, res. KL, hoofdklasse, Overgangsklasse, Hoofdklasse A-jeugd (alle gemengd). Er is echter geen regeling, waarin staat voor welke klassen een assistent-scheidsrechter niet nodig is. 4.Moet de assistent-scheidsrechter dezelfde soort kleding hebben als die van de scheidsrechter? Antwoord In § 1.6 (Uitrusting van spelers en officials) staat dat de scheidsrechter en zijn assistent gekleed zijn in sportkleding, die voldoende afwijkt van beide ploegen. Uniform kleding is dus niet voorgeschreven. Ook niet in § 2.5 (Assistent-scheidrechter), waar in de toelichting staat dat en assistent bij voorkeur is gekleed in dezelfde sportkleding als de scheidsrechter. Uniforme kleding is niet verplicht, maar wel heel wenselijk, ook vanwege de PR-waarde en de uitstraling. 5.Is de assistent-scheidsrechter verplicht een vlag te gebruiken? Antwoord Ja. Dat staat met zoveel woorden in § 2.5. 6.Mag de vlag een “trilvlag” zijn? Antwoord Ja. In § 2.5 staat dat in een wedstrijdreglement dat kan worden bepaald. Dat is gebeurd in het BB algemene kaders voor arbitrage-officials”, artikel 9-7. Vooral in “de top” van het korfbal wordt de trilvlag veel gebruikt. 7.Mogen een scheidsrechter en diens assistent gebruik maken van zogenaamde “oortjes”? Antwoord Ja, in § 2.5 staat dat in een wedstrijdreglement dat kan worden bepaald. Dat is gebeurd in het BB “Algemene kaders voor arbitrage-officials”, artikel 9-7. In de praktijk worden “de oortjes” niet gebruikt. Op verzoek van het toenmalige Algemeen Bestuur is bepaald dat “oortjes” nog niet zullen worden gebruikt; de Landelijke Werkgroep Arbitrage ziet hierop toe. 8.Mag een assistent-scheidsrechter zich tijdens de wedstrijd op het speelveld bevinden? Antwoord In de bijzondere toelichting van § 2.5 is bepaald dat het de assistent is toegestaan voor een korte tijd het speelveld te betreden, maar alleen nadat de scheidsrechter hem daar toestemming voor heeft verleend. Het is praktijk dat de scheidsrechter die toestemming verleent (afspraak vóór de wedstrijd) en dat de assistent zich - als daar aanleiding toe is - in het veld begeeft, bijvoorbeeld achter de paal bij het nemen van een VW of een SW. Zie ook vraag en antwoord 15. 9.Wat zijn de formele eisen voor een assistent-scheidrechter? Antwoord Die staan in artikel 22 HR en artikel 30 RvW: lid van het KNKV en ten minste 17 jaar oud (formeel geldt deze regel alleen voor de scheidsrechter, maar aangenomen mag worden dat zij ook voor de assistent geldt). Voorts is het denkbaar (en ook praktijk) dat de scheidsrechterswerkgroep(en) specifieke eisen stellen. 10.Wie moet voor de (tril)vlag zorgen? Antwoord Dat is nergens geregeld.
81
Praktijk is dat de scheidsrechter en diens assistent er voor zorgen. De verenigingen hebben geen verplichtingen. In artikel 37 RvW, waarin staat waarvoor de verenigingen moeten zorgen, is niets geregeld; een vlag behoort niet tot het spelmateriaal. 11.Mag een assistent behalve de vlag ook (afgesproken) gebaren gebruiken? Antwoord De spelregel is daar duidelijk over: hij heeft alleen de vlag ter beschikking. In de praktijk ziet men dat een assistent soms rare, voor spelers en publiek volstrekt onduidelijke tekens gebruikt. Dat schept niet alleen verwarring, het mag gewoon ook niet. Het gebruik van het woord “vlag” sluit andere middelen uit, ook tekens en gebaren. 12.Kan de scheidsrechter een eenmaal genomen beslissing herroepen? Antwoord Volgen de toelichting op de spelregel kan hij dat alleen op advies van de assistent. Uiteraard mag er geen sprake zijn van tijdverloop. Overigens, ook zonder advies van de assistent mag een scheidsrechter een genomen beslissing herroepen. Indien er geen assistent aanwezig is, is er niets geregeld. Dat wil niet zeggen dat een scheidsrechter zijn foutieve beslissing niet kan herroepen: a. het vloeit voort uit de tekst van § 2.3b: “hij handhaaft de regels van het spel”; b. het is al jaren bestaand gewoonterecht (ongeschreven regel), dat bepaalt dat een scheidsrechter zijn foutieve beslissing moet herroepen en vervangen door een juiste beslissing zolang het spel nog niet is hervat. Zie ook VenA nr. 17, vraag/antwoord 4 en nr. 21, vraag/antwoord 27. 13.Als een scheidsrechter niet ingaat op het vlagsignaal van de assistent, wat moet de assistent dan doen? Antwoord Onmiddellijk stoppen met vlaggen en de draad weer oppakken. Dus niet blijven wapperen met de vlag, maar accepteren dat de scheidsrechter een andere beslissing heeft genomen. Immers, het is de scheidsrechter, die de leiding heeft van het spel, en niet diens assistent. Is de assistent boos en misnoegd en laat hij dat blijken, dan is het verstandig dat de scheidsrechter gebruik maakt van de mogelijkheid, die § 2.5 hem biedt: de assistent uit zijn functie ontheffen. 14.Mag een assistent tijdens de wedstrijd in discussie gaan met “de bank” of het publiek? Antwoord Neen, het staat niet in de spelregels dat hij die taak heeft. Daarnaast is het ook nog eens heel onverstandig: het gaat ten koste van zijn concentratie en van het gezag van de scheidsrechter. Nooit doen dus. 15.Mag een assistent-scheidsrechter langdurig in het veld lopen? Antwoord De tekst van § 2.5 is op zich duidelijk: een a.s. mag voor korte tijd binnen de lijnen staan en alleen met toestemming van de scheidsrechter. Er is geen definitie van “korte tijd”. De praktijk is vaak anders: het komt vaak voor dat een a.s. structureel binnen de lijnen verblijft. Dat is niet bezwaarlijk, mits het maar functioneel is. Dus hangt het ook af van de aard en de sfeer van de wedstrijd, de wijze, waarop spelers elkaar bejegenen, veel fysiek contact e.d. De “Practische aanwijziging voor samenwerking van de scheidsrechter-assistent scheidrechter” van de LWA, gaan uit van een verblijf in het veld voor korte tijd. Echter, de LWA stelt daarbij functionaliteit voorop. Als het noodzakelijk is wordt een langdurig verblijf in het veld niet bezwaarlijk geacht.
82
In feite is het “korte tijd” een rekbaar begrip en een voorbeeld van ongeschreven regelgeving. Zie ook vraag en antwoord 8.
§ 3.1 Wedstrijdduur en time-out
27. § 3.1a Speeltijd en duur van de rust 1. Wat houdt “zuivere speeltijd” in en voor welke klassen geldt die regel? Antwoord Volgens de spelregels kan een wedstrijdreglement voorschrijven dat aan het eind van elke speelhelft gedurende een periode van maximaal vijf minuten de klok wordt gestopt wanneer de scheidsrechter fluit om het spel te onderbreken. Het v/h Algemeen Bestuur heeft het BB “Zuivere speeltijd” vastgesteld. Dit besluit is op 19 augustus 2008 in werking getreden; per 1 juli 2010 is het ondergebracht in het BB “Bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”. Sinds 18 augustus 2014 is dit bestuursbesluit voor het laatst aangepast. Dat leidt tot het volgende voor het zaalkorfbal: 1. voor de KL en de res. KL is de volledige speeltijd “zuivere speeltijd”. De wedstrijdduur is bepaald op 2 x 25 minuten (zuivere) speeltijd. 2. Voor de Hoofdklasse de reserve Hoofdklasse, de Overgangsklasse (alle senioren) en de Hoofdklasse A-jeugd, alle gemengd, alsmede voor de topklasse dames geldt dat er een “gewone speeltijd” is, zij het dat de laatste 5 minuten van elke speeltijd als zuivere speeltijd worden aangemerkt. 2. Wanneer moet een scheidsrechter de tijd stil zetten als een speler valt? Antwoord Onderscheid moet worden gemaakt tussen "vallen" en een blessure. Vallen zal meestal het gevolg zijn van tot het spel behorende omstandigheden: als gevolg van een schijnbeweging, slechte lichaamsbeheersing e.d. In dergelijke gevallen behoort het vallen tot het spel en wordt er niet gefloten. Uit sportiviteitsoverwegingen wil de tegenstander nog wel eens wachten, maar voorgeschreven is dat niet. Indien het vallen het gevolg is van niet tot het spel behorende omstandigheden bijvoorbeeld als gevolg van een botsing of als gevolg van het oplopen van een blessure dient de scheidsrechter volgens § 2.3d van de spelregels in te grijpen en te fluiten wegens onbillijke bevoordeling. Hij geeft dan de "gevallene" de gelegenheid om zijn positie weer in te nemen. Het is dus onjuist om bij een blessure door te laten spelen. De scheidsrechter bepaalt of er naar zijn oordeel sprake is van een blessure. Er kunnen zich - in de aanval - twee situaties voor doen: a. er ontstaat een schotkans vóórdat de blessure ontstaat. Het verwerven van de schotkans staat los van de blessure. De scheidsrechter staat toe dat de aanvaller één keer schiet. Wanneer de schotkans niet wordt benut fluit de scheidsrechter om gelegenheid te geven de geblesseerde speler te verzorgen. b. b. een schotkans ontstaat nadat de blessure ontstaat. In dat geval laat de scheidsrechter geen enkel schot toe. Volgens § 3.1a van de spelregels (speeltijd en duur van de rust) wordt met niet tot het spel behorend oponthoud rekening gehouden door de scheidsrechter. De hiervoor benodigde tijd behoort niet tot de speeltijd. In de toelichting staat dat de scheidsrechter verplicht is de speeltijd van de desbetreffende speelhelft te verlengen met de duur van het oponthoud, mits de speeltijd naar zijn oordeel belangrijk wordt beïnvloed. Dit laatste betekent, dat de scheidsrechter bij een blessurebehandeling "het even aan mag zien". Hij zal zich dan de vraag stellen: kan de speler snel weer op de been zijn of is hulp nodig? Zodra de scheidsrechter fluit om de geblesseerde speler te laten verzorgen zet hij de klok stil. In de zaal doet hij dat (ook) op grond van de UB “Gebruik klok wedstrijden”. Op
83
grond van deze regeling geeft de scheidsrechter dan tevens aan dat de klok op of bij het scorebord moet worden stilgezet. In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 2000 wordt "niet tot het spel behorend oponthoud", zoals thans vermeld in § 3.1a van de spelregels (speeltijd en de duur van de rust), uitgewerkt. Het behandelen van een blessure van een speler wordt nadrukkelijk genoemd. In het topkorfbal wordt er naar gestreefd om een blessurebehandeling op het veld niet langer dan twee minuten te laten duren. 3. Kan in de zaal, met het oog op de beschikbare tijd, bij een blessure de klok meteen worden stilgezet? Antwoord Het onder vraag/antwoord 2. vermelde geldt ook in de zaal. De beschikbare tijd per wedstrijd mag voor de scheidsrechter geen rol spelen. Daarbij komt dat, als een wedstrijd uit loopt, het RvW bepalingen kent, die er toe moeten leiden dat de volgende wedstrijd (eventueel) wordt ingekort om er voor te zorgen dat de daarop volgende wedstrijd weer op tijd begint. 4. Waar staat dat de scheidsrechter bij een veldwedstrijd de plicht heeft om aan te geven dat er nog 1 minuut te spelen is? Antwoord Dat staat nergens in de spelregels. Het staat wel in het Uitvoeringsbesluit “Gebruik klok wedstrijden”. Deze plicht is sinds 1 juli 2014 van toepassing bij de veld- en de zaalcompetitie. 5. Waar staat dat de scheidsrechter bij zaalwedstrijden afspraken moet maken over het gebruik van de klok en over het door hem aangeven van “nog 1 minuut te spelen”? Antwoord Dat staat in het Uitvoeringsbesluit “Gebruik klok wedstrijden”. 6. Een vereniging komt er enkele dagen na het spelen van een wedstrijd (veld) achter dat de scheidsrechter 2 x 25 minuten heeft laten spelen in plaats van 2 x 30 minuten. Is hier nog iets aan te doen? Antwoord Neen, daar is niets meer aan te doen. De scheidsrechter heeft de leiding van het spel. De beslissing van de scheidsrechter is bindend, tenzij men er in de pauze of meteen na de wedstrijd achter komt en de scheidsrechter erkent dat hij tekort heeft laten spelen. Indien na afloop van de wedstrijd niemand de fout onderkent en de formulieren getekend zijn is er niets meer aan te doen. Door het ondertekenen van de formulieren stemmen de aanvoerders impliciet in met de gespeelde tijd c.q. geven daarmee impliciet aan dat de correcte speeltijd is gehanteerd. 7. Wat is de duur van een veldmidweekwedstrijd (breedtekorfbal)? Antwoord Dit staat in de zogenaamde spelbepalingen, te vinden op de KNKV-site als onderdeel van het BB “Leidraad competitiezaken”: 2 x 35 minuten. 8.Waar wordt de speeltijd geregeld? Antwoord Vóór 1.7.2011 stond dat in de spelregels. Nu staat er in § 3.1a (speeltijd en duur van de rust): “de speeltijd en de duur van de rust worden bepaald door een wedstrijdreglement. Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is per 17 oktober 2011 aangepast. De wedstrijdduur voor zaalkorfbal bedraagt 2 x 30 minuten (senioren). In de toelichting op § 3.1a staat overigens dat de aanbevolen wedstrijdduur 2 x 30 minuten is. 9.Waar wordt de duur van de rust geregeld?
84
Antwoord: Vóór 1.7.2011 stond dat in de spelregels. Nu staat er in § 3.1a (speeltijd en duur van de rust): “de speeltijd en de duur van de rust worden bepaald door een wedstrijdreglement”. Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is per 17 oktober 2011 aangepast. Bepaald is dat de rust voor zaalkorfbalwedstrijden (senioren) ten hoogste 10 minuten duurt; voor de KL geldt de uitzondering: ten hoogste 15 minuten. In de toelichting in § 3.1a staat overigens dat de aanbevolen duur van de rust 10 minuten is. 10. Hoe lang moet er worden gewacht als de scheidsrechter of een ploeg er op het vastgestelde aanvangstijdstip niet is; idem als het spelmateriaal niet in orde is. Antwoord a. een scheidsrechter is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip b. een ploeg is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip c. het spelmateriaal is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip. Ad a Van toepassing is artikel 33-1d RvW. Als er geen KNKV-lid is, dat bevoegd en bereid is om de wedstrijd te leiden wijst de thuisspelende een lid van het KNKV aan. Uitgangspunt is dat de wedstrijd gespeeld moet worden. Is er niemand, dan is de thuisspelende vereniging daarvoor verantwoordelijk en kunnen de ploegen naar huis. Sinds 1 juli 2012 is het RvW aangepast: de ploegen dienen een half uur te wachten. De thuisspelende vereniging heeft dan meer tijd om een scheidsrechter te vinden. Wordt geen scheidsrechter gevonden, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. Ad b Indien een ploeg niet aanwezig is op het vastgestelde aanvangstijdstip dient een half uur (veld) c.q. en kwartier (zaal) te worden gewacht (artikel 46-1c/1d RvW). Brengt de ploeg na deze termijn geen zes spelers in het veld dan wordt zij geacht niet te zijn opgekomen en wordt de wedstrijd als niet gespeeld beschouwd. Dan mogen scheidsrechter en andere ploeg naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel; 34-8 RvW). Komt de ploeg niet opdagen, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. Ad c Indien bij en veldwedstrijd het terrein of het spelmateriaal niet in orde is dient een half uur te worden gewacht. Is het dan nog niet in orde, dan wordt de wedstrijd geacht niet te zijn gespeeld en kan ieder naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel 34-8 RvW). Indien het terrein of het spelmateriaal niet in orde zijn na verloop van de gestelde termijn, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. 11. Is de scheidsrechter verplicht of bevoegd om bij een veldwedstrijd het teken “nog 1 minuut te spelen” te geven? Antwoord Ja. Zie vraag/antwoord 4 en 5 en het UB “Gebruik klok wedstrijden”. 12. Tijdens het signaal van de zoemer scoort een speler. Wie bepaalt of het wel of geen geldig doelpunt is? De scheidsrechter, de juryvoorzitter (JV)? Antwoord Er zijn in theorie verschillende mogelijkheden: 1. de scheidsrechter neemt de beslissing geheel zelfstandig; 2. de scheidsrechter neemt de beslissing na overleg met de assistent en/of de JV; 3. de JV neemt de beslissing geheel zelfstandig; 4. de JV neemt de beslissing, gehoord de scheidsrechter;
85
5. de JV neemt de beslissing op advies van de scheidsrechter en/of diens assistent. Artikel 8 van het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” bepaalt dat de scheidsrechter te allen tijde beslist namens de jury, zo nodig na overleg met de assistent en/of de JV. Uitsluitend antwoord 1 en 2 zijn juist. Bij antwoord 2 moet de scheidsrechter er zich rekenschap van geven dat overleg met de JV kan leiden tot het beeld dat de JV tracht of zal trachten de scheidsrechter te overrulen. Het is dus onjuist als de juryvoorzitter zelfstandig bepaalt of het wel/geen doelpunt is. 13. Wat behoort tot niet tot het spel behorend oponthoud? Antwoord Voorbeelden zijn gebaseerd op de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 2000 en op ervaringen daarna: treuzelen bij het gereed maken van een SH, VW of een SW; het willen voorkomen van het snel nemen van een SH of een VW; de bal bewust ver buiten het veld werpen of schoppen; treuzelen bij het vervangen van een speler, het wisselen van vak, het nemen van een uitworp of uitbal, het weer opstellen bij een time-out; het langdurig uit zijn van de bal; het repareren of vervangen van spelmateriaal; het weer in orde maken of vervangen van kleding of schoeisel van een speler of de scheidsrechter of diens assistent; een blessure van een speler of van de scheidsrechter of diens assistent; bedreigende onrust uit of overlast van het publiek; oponthoud door gebeurtenissen buiten het veld; nader overleg met de wedstrijdcommissaris; aanwezigheid van publiek in het veld; onderbreking van het spel wegens weersomstandigheid, gladheid in de zaal e.d.; oponthoud voor noodzakelijk overleg. Verder dient de tijd, nodig voor het vervangen van een speler en een time-out, te worden bijgeteld; zie de bijzondere toelichting op § 3.1a. 14. Wat behoort niet tot niet tot het spel behorend oponthoud? Antwoord Voorbeelden zijn: tot het spel behorend oponthoud, waarvan de scheidsrechter vindt dat er geen aanleiding is om tijd bij te tellen (§ 3.1a, toelichting); vakwisseling na twee doelpunten; tijd, benodigd voor het nemen van een SH, VW of een SW; ophalen van ballen, die “uit” zijn; kort overleg tussen de scheidsrechter en diens assistent bij twijfelgevallen. 15. De scheidsrechter moet volgens zijn berekening drie minuten bijtellen; doet hij dit aan het eind van de wedstrijd of aan het eind van iedere speelhelft? Antwoord In de toelichting op § 3.1a staat dat de scheidsrechter de speeltijd van de desbetreffende speelhelft verlengt. Het is dus onjuist om de bij te tellen tijd te bewaren tot aan het eind van de tweede helft. 16. Moet de scheidsrechter alle tijd, verband houdend met niet tot het spel behorend oponthoud, bijtellen? Antwoord Neen; in de toelichting op § 3.1a staat dat hij dat allen doet indien het niet tot het spel behorend oponthoud naar zijn oordeel de speeltijd belangrijk beïnvloedt. Alleen de scheidsrechter bepaalt of hiervan sprake is. De duur van het oponthoud, de stand en het moment van de wedstrijd zijn daarbij bepalend.
86
De opgewonden coach, die met het horloge in de hand, van oordeel is dat de scheidsrechter (nog) langer had moeten laten spelen, heeft geen enkel recht van spreken. Een niet opgewonden coach overigens ook niet. 17. Het komt voor dat een coach na afloop van de wedstrijd met het horloge in de hand de scheidsrechter er op wijst dat er nog twee minuten te spelen zijn en dat hij aan de hand van de stopwatch van de scheidsrechter wil zien of hij gelijk heeft. Antwoord De coach heeft niets te eisen en niets te vragen. Alleen de aanvoerder vertegenwoordigt zijn ploeg, ook bij de scheidsrechter. Maar afgezien daarvan: de scheidsrechter heeft niet tot taak verantwoording af te leggen aan de coach en/of de aanvoerder. Alleen hij bepaalt wanneer het tijd is. Overigens heeft hij het signaal “nog 1 minuut te spelen” afgegeven. Toen wist de coach/aanvoerder dus al wat de stand van zaken was. De scheidsrechter doet er overigens goed aan onmiddellijk na het beëindigen van de wedstrijd de stopwatch op nul te zetten. Ook daarmee laat hij zien dat alleen hij bepaalt wanneer de wedstrijd is afgelopen. 18. Waar kan je nagaan hoe lang er bij welke wedstrijden wordt gespeeld (senioren, jeugd e.d.) Antwoord Dit staat in de zogenaamde “spelbepalingen” die jaarlijks door het Bondsbestuur worden vastgesteld en gepubliceerd, o.a. op de KNKV-site. In deze bepalingen staan niet alleen de verschillende speeltijden, maar o.a. ook de grootte van de bal, de lengte van de palen en het aantal malen, dat vervangen c.q. gewisseld mag worden. Deze spelbepalingen maken onderdeel uit van de zogenaamde Leidraad competitiezaken; deze leidraad is sinds 2013 een Bestuursbesluit. 19. Kan een wedstrijd korter duren dan de voorgeschreven speeltijd? Antwoord Ja, bijvoorbeeld als: de wedstrijd wordt gestaakt; de wedstrijdcommissaris op grond van zijn instructie de scheidsrechter van de volgende wedstrijd meedeelt hoe lang deze wedstrijd mag duren. De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders hierover te informeren. Als voor een wedstrijd minder dan de helft van de vastgestelde speeltijd beschikbaar is wordt de wedstrijd afgelast. 20. Een wedstrijd, die aan de gang is, loopt heel erg uit, omdat eerdere wedstrijden later zijn beëindigd. Het ziet er naar uit dat de volgende wedstrijd veel te laat zal beginnen. Kan de aanvoerder van de bezoekende ploeg voor deze wedstrijd eisen dat de speeltijd van de aan de gang zijnde wedstrijd zodanig wordt ingekort dat de volgende wedstrijd op tijd kan beginnen? Antwoord Neen. Allen de wedstrijdcommissaris is bevoegd om in te grijpen op de speeltijd, maar niet die van de aan de gang zijnde wedstrijd. Dat betekent dat deze wedstrijd gewoon wordt uitgespeeld en dat de wedstrijdcommissaris bevoegd is de speeltijd van de volgende wedstrijd in te korten. De scheidsrechter heeft geen taak in dezen. Het kan overigens wel heel vervelend zijn voor de scheidsrechter, de spelers van de volgende wedstrijd en de beoordelaar als zij merken dat hun wedstrijd veel later zal beginnen. Vaak is de wedstrijdcommissaris niet alert geweest omdat hij niet eerder heeft ingegrepen. Bij verenigingen, die een eigen zaal hebben, wil dit nog al eens voorkomen. Er is echter weinig aan te doen. Wel kan de vereniging, de scheidsrechter of de beoordelaar hierover een klacht indienen bij het KNKV, de vereniging en/of de organisatie, die verantwoordelijk is voor het verloop van de wedstrijden. Het komt wel voor dat een scheidsrechter of een beoordelaar naar huis moet gaan omdat hij wegens
87
andere verplichtingen anders te laat thuis zal zijn. De consequenties daarvan dienen dan voor rekening van de vereniging of genoemde organisatie te komen. 21. Wanneer moet een scheidsrechter fluiten als hij een blessure constateert? Antwoord Dat bepaalt de scheidsrechter helemaal zelf. Wel dient hij rekening te houden met de consequenties van doorspelen (4-3-situatie, § 3.6q) en met het voorkomen van onbillijke bevoordeling (§ 2.3d). De scheidsrechter doet er goed aan een bezig zijnde schotpoging af te wachten als er een blessure ontstaat. Zie ook VenA nr. 27. vraag en antwoord 2. 22. Een scheidsrechter laat de eerste helft te kort spelen. Dit wordt in de rust gemerkt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De spelregels voorzien hier niet in. Praktijk, en dus “ongeschreven recht” is dat de tweede helft begint alsof het slot van de eerste helft moet worden gespeeld; daarna begint de tweede helft echt, dus met het wisselen van korf en vak. Als de scheidsrechter na afloop merkt dat er te kort is gespeeld moet hij de ontbrekende tijd nog laten inhalen. Dit kan hij van beide ploegen verlangen zolang de wedstrijdformulieren nog niet zijn getekend. Staan spelers al onder de douche dan hebben zij pech gehad: de wedstrijd moet worden uitgespeeld. Weigert een ploeg aan de opdracht van de scheidsrechter te voldoen. dan wordt daarvan melding gemaakt op het wedstrijdformulier. In feite heeft de scheidsrechter dan de wedstrijd gestaakt, met alle gevolgen voor die ploeg en haar vereniging van dien. 23. een scheidsrechter heeft de eerste helft te lang laten spelen. Dit wordt in de rust gemerkt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De spelregels voorzien hier niet in. Volgens de v/h Technische Commissie is de conclusie dat: er niets meer aan te doen is; in geen geval de tweede helft mag worden ingekort, immers, de tweede helft dient de voorgeschreven speeltijd te duren. De scheidsrechter mag dus niet op eigen houtje de tweede helft inkorten. Als na afloop van de tweede helft blijkt dat er te lang is gespeeld is dat jammer; er is niets aan te doen. Het is uiteraard niet toegestaan om de doelpunten, die zijn gescoord tijdens de periode, dat er te lang is gespeeld, van het eindresultaat af te trekken. 24. Moet bij het stoppen en hervatten van de speeltijd een gebaar worden gemaakt door de scheidsrechter? Antwoord Ja; het scheidsrechtersgebaar is: de scheidsrechter steekt de arm, waaraan hij een stopwatch of horloge draagt, omhoog, en geeft met de andere hand aan dat hij de tijd stilzet c.q. de tijd weer start. 25.Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er mee in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog aan. Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is? Antwoord De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het BB “Banken, coach en vervangende spelers” dient de speler in de voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler laat staan of toch al uit het
88
veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De coach kan de tijd, die verloren gaat met “het gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Dit laatste heeft alleen zin als die andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen. Eventueel kan de scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag.
28. § 3.1b Time-out 1. Is het toegestaan een tweede time-out toegewezen te krijgen terwijl de eerste nog gaande is? Antwoord Dit is niet toegestaan. Volgens de spelregel dient na de eerste time-out eerst het spel te worden hervat. Wel kan, voordat het spel is hervat, via de coach een vervanging plaatsvinden. 2. Kan elke ploeg, op welk niveau dan ook spelend, een time-out aanvragen? Antwoord Neen. Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is van toepassing. Dat betekent, dat van de time-out alleen gebruik kan worden gemaakt door ploegen, die spelen in: gemengd: x de Korfbal League en de reserve Korfbal League in de zaalcompetitie; x hoofdklasse, de reserve-hoofdklasse, de overgangsklasse en de reserve-overgangsklasse, alsmede de hoofdklasse A- en B-jeugd in de zaal- en veldcompetitie. x de ereklasse en de reserve-ereklasse in de veldkompetitie. dames: x alle wedstrijden in het wedstrijdkorfbal in de zaal- en veldcompetitie. In alle overige klassen is de time-out dus niet van toegestaan. 3. De scheidsrechter kent een strafworp toe. Ieder staat klaar, maar er is nog niet gefloten. Een coach vraagt om een time-out. Moet eerst de strafworp worden genomen? Antwoord Zolang het spel is onderbroken kan en mag een time-out worden aangevraagd. De scheidsrechter dient de aanvraag toe te staan. Dus: eerst de time-out en dan de strafworp. 4. Voor wie geldt de time-out? Voor de aanvragende ploeg of voor beide ploegen? Antwoord Formeel is het de aanvragende ploeg. Die moet de time-out houden op of nabij de bank (toelichting § 2.2c). In de praktijk doet de andere ploeg ook alsof het voor haar een time-out is. De leden van deze ploeg en de coach zijn niet verplicht te voldoen aan time-out-eisen. Zo hoeft men niet op of nabij de bank te zijn. In feite is er een ongeschreven regel ontstaan, waarbij de niet-aanvragende ploeg doet alsof het een “echte” time-out voor haar is en doet alsof de time-out-eisen ook voor haar gelden. Zie ook bij: “ongeschreven regels” (achterin dit document). Zie ook vraag en antwoord 6 en 7. 5. Heeft een ploeg tijdens de verlenging van een beslissingswedstrijd opnieuw recht op twee time-outs? Antwoord
89
Neen: Tot “de wedstrijd” behoren: de wedstrijd, de verlenging en de strafworpenreeks. Op grond van § 3.1b van de spelregels heeft elke ploeg per wedstrijd twee time-outs ter beschikking. 6. Waar dienen de coach en de ploeg zich te bevinden tijdens een time-out? Antwoord Volgens de toelichting op § 2.2b (Coach) van de spelregels bevinden de coach en de spelers zich gedurende de time-out op of in de directe omgeving van de bank die aan hun ploeg is toegewezen. Voor de coach geldt daarbij dat hij zich buiten de lijn moet bevinden: hij mag immers niet zonder toestemming van de scheidsrechter het speelveld betreden (§ 2.2b). Zie ook vraag en antwoord 4 en 7. 7.Voor wie geldt de time-out en wie staat waar tijdens de time-out. Antwoord Zie ook vraag/antwoord 4 en 6. Volgens § 3.1b (time-out) heeft iedere ploeg recht op twee time-outs; een time-out dient, volgens de toelichting op deze spelregel, te worden aangevraagd door de coach tijdens een spelonderbreking. Door het geven van het T-teken en een fluitsignaal geeft de scheidsrechter het begin van de time-out aan. Op grond van de toelichting op § 2.2b (coach) bevinden de coach en de spelers zich gedurende de time-out op of in de directe omgeving van de bank, die aan hun ploeg is toegewezen. Formeel is het dus zo, dat de ploeg, voor wie een time-out is aangevraagd ook een timeout heeft. Die (gehele) ploeg dient de time-out te houden op of nabij de bank. Het komt wel voor dat alleen één vak van de aanvragende ploeg aanwezig is voor de time-out. Dat is formeel in strijd met de spelregel. De andere ploeg heeft geen time-out en is vrij te verblijven waar men wil; uiteraard wél op het speelveld, want men mag nu eenmaal niet zonder toestemming van de scheidsrechter het speelveld verlaten. In de praktijk is de andere ploeg ook op of nabij de bank: men houdt als het ware ook een time-out. In de beleving van de ploegen hebben beide een time-out. De nietaanvragende ploeg maakt in feite gebruik van het ongeschreven recht om de “ruimte”, die men heeft te benutten als ware het een time-out. 8.Waar is het aantal time-outs per wedstrijd geregeld? Antwoord Vóór 1.7.2011 stond expliciet in § 3.1b van de spelregels dat iedere ploeg per wedstrijd recht heeft op twee time-outs. Per 1.7.2011 staat er: “het aantal time-out per ploeg wordt bepaald door een wedstrijdreglement”. Het BB “Time-out en wedstrijdduur” is per 17 oktober 2011 aangepast. Per ploeg zijn per wedstrijd twee time-outs toegestaan. 9.Mogen twee time-outs direct na elkaar worden genomen? Antwoord Neen. Na een time-out dient eerst het spel te worden hervat, zo zegt § 3.1b. Na de volgende onderbreking van het spel mag de tweede time-out worden genomen. 10. Welke fluitsignalen geeft de scheidsrechter bij een time-out? Antwoord het fluitsignaal voor het begin van de time-out (alsmede het T-teken); na 45 seconden het fluitsignaal dat beide ploegen zich dienen op te stellen; na uiterlijk 60 seconden het fluitsignaal voor het hervatten van het spel; door dit fluitsignaal is de time-out beëindigd. Het komt nog al eens voor dat de scheidsrechter het tweede fluitsignaal vergeet. 11. Op welke plaats en op welke wijze wordt het spel na de time-out hervat? Antwoord
90
Op de plaats en op de wijze, waarop het spel zou worden hervat wanneer geen time-out zou hebben plaats gevonden. Omdat het een hervatting van het spel is (niet te verwarren met een SH) mag een aanvaller schieten en scoren, mits aan de daarvoor geldende bepalingen is voldaan. 12. Hoort bij het door de scheidsrechter toekennen van een time-out een teken (gebaar)? Antwoord Ja; dat staat in de toelichting op § 3.1b; het gebaar staat ook in de lijst met gebaren: “de scheidsrechter maakt een T-teken met beide handen”. 13. Indien de scheidsrechter na het onder antwoord 10 genoemde tweede fluitsignaal het spel na 15 seconden niet kan geven is er sprake van “treuzelen”; wat kan/moet (afhankelijk van de ernst van de situatie) de scheidsrechter doen? Antwoord * een SH bij een overtreding van de aanvaller en een SH of een VW bij een overtreding van de verdediger toekennen; plaats: de plaats waar het spel na de time-out zou zijn hervat; (§ 3.6g-4). Door het fluitsignaal voor het toekennen van een SH of een VW wordt de time-out dus niet hervat; de scheidsrechter doet er – te voorkomen van verwarring goed aan zo nodig de aanvoerders een toelichting te geven. * tijd bijtellen; * het voorval als wangedrag aanmerken. Indien de hele ploeg treuzelt kan de scheidsrechter de aanvoerder een gele kaart tonen (in plaats van alle spelers!). 14. Mogen alle time-outs in bijvoorbeeld het laatste kwartier van de tweede helft worden aangevraagd? Antwoord Ja. De coach is geheel vrij in het aanvragen van een time-out. De enige beperking is: maximaal twee per ploeg per wedstrijd. 15. Kunnen tijdens een time-out overtredingen worden gemaakt, die bestraft kunnen worden? Antwoord Ja: spelovertredingen kunnen worden gemaakt als het spel is onderbroken. Dit ligt echter niet voor de hand omdat de ploeg, die de time-out aanvroeg, verplicht is zich op of nabij de spelersbank te bevinden. wangedragovertredingen kunnen worden gemaakt én bestraft. 16. Kan tijdens een blessurebehandeling een time-out worden toegestaan? Antwoord Het antwoord is: ja, mits we er van uit gaan dat er sprake is van een blessurebehandeling, als gevolg waarvan het spel is onderbroken. Vindt – bijvoorbeeld – de behandeling plaats buiten de lijn en is het spel inmiddels hervat (4-3-situatie, § 3.6q of er is iemand ingevallen), dan moet gewacht worden tot de volgende spelonderbreking. Er is dus geen regel, die het toestaan van een time-out tijdens een blessurebehandeling verbiedt. Op topklasseniveau is er het streven dat een blessurebehandeling op het veld niet langer dat twee minuten mag duren. Zie ook Ven A nr. 72, vraag en antwoord 28 en nr. 77, vraag en antwoord 16. 17. Mag een time-out ook korter of langer dan 60 seconden duren? Antwoord Het antwoord is: neen. In § 3.1b staat dat een time-out een onderbreking is gedurende 60 seconden. Niet meer en niet minder. En als de time-out gewoon 60 seconden duurt is het
91
logisch dat er geen minimum- en maximumtijd bij staat; want dat suggereert dat de time-out korter of langer mag duren. In de toelichting op de spelregel staat nog wel een andere specificatie: de 60 seconden bestaan uit: 45 seconden time-out en 15 seconden gelegenheid voor het opstellen. De scheidsrechter bepaalt de 60 seconden. In de praktijk komt het wel eens voor dat men aan bijvoorbeeld totaal 45 seconden voldoende heeft. Dan is het raar om nog 15 seconden te wachten. Dus fluit de scheidsrechter eerder in. De scheidsrechter heeft formeel ook deze mogelijkheid: in de laatste zin van de toelichting staat dat de wedstrijd uiterlijk 60 seconden na het begin van de time-out dient te worden hervat. Maar deze toelichting is echter bedoeld om onnodig wachten te voorkomen. Het is de scheidsrechter niet toegestaan – als de timeout nog gaande is - al na 30 seconden (ipv 45 seconden) met een fluitsignaal aan te geven dat men weer moet opstellen. In de praktijk levert deze time-outregel - voor zover bekend - geen problemen op. 18. Geldt de time-outregel ook bij wedstrijden Hoofdklasse B-jeugd, gemengd? Antwoord Ja, sinds 1 juli 2014 is dat het geval.
29. § 3.1c Vervanging 1. Mag tijdens een strafworpenserie (na een verlenging) een speler worden vervangen? Antwoord Ja. Volgens artikel 13-5d RvW en artikel 12 van het “Bestuursbesluit verlenging beslissingswedstrijden” vallen de verlenging en de strafworpenserie onder het begrip “wedstrijd”. In § 2.1c van de spelregels is bepaald dat “tijdens een wedstrijd is voor de eerste vier vervangingen in een ploeg niet de goedkeuring van de scheidsrechter nodig”. Dat betekent dat een speler vervangen mag worden: x tijdens de wedstrijd; x tijdens de verlenging; x na de verlenging voorafgaande aan het nemen van strafworpen; x tijdens het nemen van strafworpen. 2.Behoort de duur van de vervanging tot de speeltijd? Antwoord Volgens § 3.1c (Vervanging) en de toelichting daarop behoort de duur van de vervanging niet tot de speeltijd. De klok wordt door de scheidsrechter gestopt op het moment dat de coach zijn aanvraag om een vervanging kenbaar maakt; de klok wordt gestart op het moment dat er wordt gefloten voor hervatting van het spel. In het geval een speler een rode kaart is getoond wordt de klok gestopt op het moment van het aanvragen van een vervanger. 3.Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er mee in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog aan. Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is? Antwoord De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” dient de speler in de voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om
92
vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De scheidsrechter kan de tijd, die verloren gaat met “het gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Dit laatste heeft alleen zin als die andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen. Eventueel kan de scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag. § 3.2 Doelpunten
30 § 3.2a Geldige doelpunten 1.Een verdediger tikt de bal, die nog niet volledig door de korf is gevallen, uit de korf. Geldig doelpunt? Antwoord Ja. In het verleden kwam deze actie nogal eens voor bij het nemen van een SW. een verdediger rende – na het nemen van de SW – naar de pal en tikte de bal uit de korf (contradunk). Als voor de scheidsrechter vast staat dat de bal anders volledig door de korf zou zijn gegaan, dan zegt § 3.2a dat de scheidsrechter een doelpunt toekent. 2.Wanneer is er sprake van een geldig doelpunt? Antwoord als de bal van boven af volledig door de in het aanvalsvak van die ploeg geplaatste korf is gevallen; vast staat dat de bal van bovenaf volledig door de korf zou zijn gevallen maar door een verdediger van onderaf is teruggetikt. Zie de tekst van § 3.2b en c. 3.Een aanvaller maakt een doorloopbal en schiet de bal van onder door de korf; de bal komt boven de korf uit en valt op de grond. Doelpunt? Antwoord Geen doelpunt. De bal is niet rechtstreeks van boven af door de korf gevallen. Er is ook geen overtreding gemaakt, dus de wedstrijd kan gewoon doorgaan. Mocht er verwarring ontstaan, dan doet de scheidsrechter er goed aan het spel even te onderbreken en zo nodig uitleg te geven. 4.Een aanvaller maakt een doorloopbal en schiet de bal van onder door de korf; de bal komt boven de korf uit en valt vervolgens volledig door de korf. Doelpunt? Antwoord Neen. § 3.2c bepaalt expliciet dat in zo’n geval er geen sprake is van een geldig doelpunt. 5.Bij jeugdwedstrijden komt het nogal eens voor dat een verdediger de bal door de korf van de in zijn vak geplaatste korf schiet. Doelpunt voor de aanvallende ploeg? Antwoord Ja; het staat expliciet in de toelichting van § 3.1a. Hetzelfde geldt voor de verdediger, die achter de paal staat, de bal naar zijn aanvalsvak gooit en de bal door de korf ziet vallen in dat vak. 6.Een aanvaller staat vrij en werpt de bal naar een medespeler achter de paal. De bal gaat – per ongeluk – door de korf. Doelpunt? Antwoord Zeker: doelpunt. De bal wordt tijdens het spel geworpen, en niet uit een SH of een VW. Op welke wijze er wordt geworpen of geschoten maakt niet uit. Uiteindelijk is schieten slechts een bijzondere vorm van werpen.
93
31. § 3.2b Voorafgaande overtreding 1.Als de scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt? Antwoord Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een verdediger: als de verdediger een overtreding maakt; als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede helft; (bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt. Indien na het fluitsignaal/de zoemer, terwijl de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een verdediger, een verdediger een overtreding maakt waarbij een scoringskans verloren gaat en er niet wordt gescoord, dan kent de scheidsrechter een SW toe. 2.Situatie als 1; alleen, terwijl de bal boven de korf zweeft maakt een aanvaller een overtreding nabij de paal: hij duwt zijn tegenstander weg. Telt dan toch het doelpunt omdat de tijd alleen wordt verlengd om te bezien of het wel/geen doelpunt is, of is het geen doelpunt omdat de overtreding ook nog moet worden “meegenomen” daar het eindsignaal nog niet is gegeven? Antwoord Ook volgens de IKF/PRC is het “even wachten” uitsluitend bedoeld om te bezien wat er met de bal gebeurt die boven de korf zweeft; dus de vraag of de bal door de korf gaat of niet. Is het eerste het geval, dan is het een geldig doelpunt. Is het niet het geval, dan fluit de scheidsrechter onmiddellijk af voor de rust of voor het einde van de wedstrijd. Wat er elders in die – heel korte periode – aan spelovertredingen plaatst vindt is niet aan de orde, tenzij een overtreding direct van invloed is op de vraag: wel/geen doelpunt. Bijvoorbeeld: als de paal door een verdediger wordt weggetrokken met als doel het scoren te beïnvloeden (§ 3.6r). Als het zonder die beweging een doelpunt zou zijn geweest, kent de scheidsrechter een SW toe. Uiteraard wordt die ook nog genomen en wordt op de uitkomst daarvan door de scheidsrechter gewacht. Iets anders is dat er – als de bal boven de korf zweeft – de scheidsrechter te allen tijde een wangedragovertreding mag en ook moet bestraffen.
32. § 3.2c Ongeldige doelpunten 1. De bal wordt geschoten op de korf. De scheidsrechter fluit en vervolgens gaat de bal door de korf. Doelpunt of geen doelpunt? Antwoord Als de scheidsrechter fluit op het moment, dat de bal onderweg is naar de korf en vast staat dat op het moment van fluiten de bal buiten het bereik van enige verdediger is, telt het doelpunt, zodra deze volledig door de korf is gevallen. Dit geldt zowel bij het fluiten voor een overtreding als – sinds 1 juli 2011 – bij het fluiten voor het eind van de eerste of de tweede helft en bij het klinken van de zoemer wegens het overschrijden van de tijdslimiet bij gebruik van de schotklok, § 3.12.
94
2. De bal wordt geschoten en is onderweg naar de korf. De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Na het fluitsignaal valt de bal door de korf. Doelpunt? Antwoord Als de scheidsrechter fluit op het moment, dat de bal onderweg is naar de korf en vast staat dat op het moment van fluiten de bal buiten het bereik van enige verdediger is, telt het doelpunt, zodra deze volledig door de korf is gevallen. “Tijd is tijd” geldt dus sinds 1 juli 2011 niet meer. 3. De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Op dat moment is de bal, na een schot, in de lucht, buiten bereik van enige verdediger. De bal dreigt door de korf te gaan, ware het niet dat een verdediger de paal wegtrekt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Door een wijziging van de spelregel per 1 juli 2011 geldt niet meer de regel: tijd is tijd. Indien de bal door de korf valt is het dus een geldig doelpunt. In dit geval zou – redelijkerwijs gesproken – de bal door de korf zijn gegaan; dit is niet gebeurd door het wegtrekken van de paal door een verdediger. Het is dus logisch dat de scheidsrechter ook nog een SW toekent. De wedstrijd is vervolgens meteen beëindigd op het moment dat de nemer van de SW scoort of op het moment dat er niet wordt gescoord. NB: deze situatie geldt ook voor het overschrijden van de tijdslimiet (schotklok,§ 3.12). 4.Als de scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt? Antwoord Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een verdediger: als de verdediger een overtreding maakt; als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede helft; (bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt. 5.Een aanvaller maakt een doorloopbal en schiet de bal van onder door de korf; de bal komt boven de korf uit en valt vervolgens volledig door de korf. Doelpunt? Antwoord Neen. § 3.2c bepaalt expliciet dat in zo’n geval er geen sprake is van een geldig doelpunt. 6.De scheidsrechter constateert een overtreding van een aanvaller; tegelijk schiet een aanvaller met als gevolg: doelpunt. Wat nu? Antwoord Als de scheidsrechter de overtreding constateert voordat de bal door de korf is gevallen maakt het niet meer uit of de bal daarna door de korf gaat: de overtreding dient te worden bestraft. Dus een SH voor de verdedigende ploeg. 7.De scheidsrechter constateert onbillijke bevoordeling van de aanvallende ploeg (de scheidsrechter loopt een verdediger in de weg). Daarna wordt er gescoord; het fluitsignaal klinkt nadat er is gescoord. Telt het doelpunt? Antwoord Neen. De scheidsrechter fluit vanwege de onbillijke bevoordeling, geeft de aanvallende ploeg de bal; de verdedigers kunnen hun positie innemen; de scheidsrechter hervat het spel met een fluitsignaal. De aanvaller mag desgewenst direct schieten en scoren, mits hij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet.
95
8.Een verdediger werpt de bal naar zijn aanval in het andere vak. De bal gat in dat vak door de korf. Geldig doelpunt? Antwoord Neen. Ingevolge § 3.6p is het o.a. verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg te scoren. Schieten mag, scoren niet. Gevolg: SH voor de andere ploeg, in het andere vak, bij de korf. 9.Een aanvaller schiet en scoort direct uit een scheidsrechtersworp. Doelpunt? Antwoord Ja. Er is slechts sprake van een hervatting van het spel en niet van een SH of een VW. 10.Een verdediger schiet op de korf. Zijn tegenstander (een aanvaller dus) voldoet aan de eisen van “verdedigd schieten? Wel of geen doelpunt? Antwoord Wél een doelpunt. Genoemde eisen gelden alleen voor een verdediger en niet voor een aanvaller. Daarbij komt dat deze aanvaller ook niet de intentie heeft om een schot te voorkomen, immers, dat is zijn opdracht niet. 11.Als de scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt? Antwoord Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een verdediger: als de verdediger een overtreding maakt; als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede helft; (bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt. 12. Situatie als 11; alleen, terwijl de bal boven de korf zweeft maakt een aanvaller een overtreding nabij de paal: hij duwt zijn tegenstander weg. Telt dan toch het doelpunt omdat de tijd alleen wordt verlengd om te bezien of het wel/geen doelpunt is, of is het geen doelpunt omdat de overtreding ook nog moet worden “meegenomen” daar het eindsignaal nog niet is gegeven? Antwoord Ook volgens de IKF/PRC is het “even wachten” uitsluitend bedoeld om te bezien wat er met de bal gebeurt die boven de korf zweeft; dus de vraag of de bal door de korf gaat of niet. Is het eerste het geval, dan is het een geldig doelpunt en beëindigt hij de wedstrijd. Is het niet het geval, dan beëindigt hij de wedstrijd. Hij had al gefloten voor het einde van de wedstrijd, dus dat hoeft hij niet te herhalen. Wel kan hij middels een fluitsignaal wijzen op het feit of het wel/geen doelpunt is. Wat er elders in die – heel korte periode – aan spelovertredingen plaatstis niet aan de orde, tenzij een overtreding direct van invloed is op de vraag: wel/geen doelpunt. Bijvoorbeeld: als de paal door een verdediger wordt weggetrokken met als doel het scoren te beïnvloeden (§ 3.6r). Als het zonder die beweging een doelpunt zou zijn geweest, kent de scheidsrechter een SW toe. Uiteraard wordt die ook nog genomen en wordt op de uitkomst daarvan door de scheidsrechter gewacht. Iets anders is dat er – als de bal boven de korf zweeft – de scheidsrechter te allen tijde een wangedragovertreding mag en ook moet bestraffen. 13. De zoemer van de sporthal heeft zo’n zacht geluid dat is afgesproken dat aan het eind van de eerste en de tweede helft een koebel wordt geluid nadat de zoemer heeft
96
geklonken. Tussen het geluid van de zoemer en van de bal valt er doelpunt. Is dat doelpunt geldig? Antwoord Het is merkwaardig dat het KNKV toestaat dat de spelregel, die over de schotklok en de zoemer gaat, niet of niet goed kan worden toegepast. Die koeienbel: leuk en creatief bedacht natuurlijk, maar eigenlijk heeft het geen betekenis: a. omdat we dat fenomeen niet kennen en b. omdat de bel luidt ná de zoemer. Vanuit dit laatste bezien mag de scheidsrechter het doelpunt niet toekennen omdat er pas ná de zomer is geschoten. Het KNKV is bezig hiervoor een oplossing te vinden.
32a. § 3.2d De ploeg aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten heeft toegekend wint de wedstrijd 1.Wie is verantwoordelijk voor het bijhouden van de stand c.q. het scoreverloop? Antwoord Formeel is en blijft dat de scheidsrechter, ondanks tellers, scoreborden e.d; hij dient ook de eindstand op het wedstrijdformulier te vermelden; die vermelding is de juiste uitslag, ook als deze onjuist blijkt te zijn. In het laatste geval kan de scheidsrechter gevraagd worden zijn mening te herzien. Doet hij dat niet, dan blijft genoemde uitslag geldig.
§ 3.3 Opstelling
33. § 3.3a Keuze van aanvalsvak, indeling en opstelling 1.Wie bepaalt in welk vak een ploeg gaat aanvallen bij aanvang van de wedstrijd? Antwoord Vroeger stond dat gewoon in de spelregels. Nu is in § 3.3a dat een wedstrijdreglement zulks regelt. Dat is ook gebeurd: in het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd”. In artikel 1 staat dat de ontvangende ploeg het vak kiest waarin zij de eerste helft gaat aanvallen. 2.Welke ploeg stelt bij aanvang de wedstrijd als eerste op? Antwoord Vroeger stond dat gewoon in de spelregels. Nu is in § 3.3a dat een wedstrijdreglement zulks regelt. Dat is ook gebeurd: in het BB “Verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd”. In artikel 2 staat dat de ontvangende ploeg haar spelers indeelt waarna de bezoekende ploeg haar opstelling regelt. In de KL, res. KL , de hoofdklasse, de overgangsklasse en de hoofdklasse A-jeugd (zaal, alle gemengd) en de topklasse dames wordt overeenkomstig de vooraf ingediende opstelling opgesteld. Dit is geregeld in artikel 2 van het BB “Verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd”. 3.Als van een ontvangende ploeg geen sprake is, wie heeft dan de keus om het aanvalsvak te kiezen en als eerste op te stellen? Antwoord Volgens artikel 3 van het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd” wordt dit door loting bepaald. 4.Welke ploeg heeft bij aanvang van de wedstrijd de uitworp? Antwoord In § 3.5 van de spelregels (Uitworp) is bepaalt dat een wedstrijdreglement dit regelt. Dit is gebeurd in artikel 4 van het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd”: de uitworp vindt bij aanvang van de eerste helft plaats door de ontvangende ploeg. In de tweede helft heeft de andere ploeg de uitworp.
97
5.Wat te doen als bij aanvang van de wedstrijd beide ploegen niet volledig zijn? Antwoord Dan dient de aanvoerder van de “uitspelende ploeg” zijn opstelling zo te regelen, dat het aantal spelers, dat zonder tegenstander speelt, niet groter is dan strikt noodzakelijk. Dit vloeit voort uit het recht van de thuisspelende ploeg als eerste op te stellen én uit de bepaling dat het aantal spelers zonder tegenstander zo gering mogelijk moet zijn, terwijl nooit een speler een speelster als tegenstander mag krijgen (en andersom natuurlijk). 6. Volgens de spelregel dient er sinds 1 juli 2007 geloot te worden over de vraag welke ploeg in welk vak gaat aanvallen? Waarom is dit? Antwoord Dit geldt alleen voor het internationale korfbal. In de spelregels staat ook dat het in een wedstrijdreglement anders kan worden geregeld. Het voormalige Algemeen Bestuur heeft op 19 februari 2007 besloten dat de situatie van vóór 1 juli 2007 gehandhaafd blijft. In de praktijk verandert er ten aanzien van de keuze van het aanvalsvak, de indeling van de spelers en het nemen van de uitworp dus niets. Zie de vragen/antwoorden 1 t/m 4.
34. § 3.3b Wijziging van de indeling 1.Indien een vak drie spelers heeft en één wordt weggezonden (rode kaart), dient er uit het andere vak een speer of speelster te komen. Hoe wordt dit geregeld? Antwoord In § 2.1b staat dat de scheidsrechter op verzoek van de coach en na raadpleging van de andere coach een wijziging van de opstelling kan toestaan. NB: de “andere coach” wordt alleen geraadpleegd. Hij hoeft geen goedkeuring te geven. De scheidsrechter kan dus een verzoek toestaan waarmee deze coach het niet eens is. De scheidsrechter moet bij het al dan niet geven van zijn toestemming in de gaten houden dat zoveel mogelijk koppels in het veld staan en dat het aantal koppels per vak ten minste drie is. Indien de coach van de desbetreffende ploeg geen of een onjuist verzoek doet gelast de scheidsrechter de in zijn ogen noodzakelijke wijziging van de opstelling. 2.Indien na het aanbrengen van een wijziging in de opstelling (zie vraag/antwoord 6) alsnog een vervangende speler beschikbaar komt, want moet de scheidsrechter dan doen? Antwoord De scheidrechter dient eerst weer terug te keren naar de “oude situatie”, waarna de vervanging kan plaats vinden. 3.Bij aanvang van de wedstrijd heeft een ploeg maar twee heren; na aanvang van de wedstrijd valt één heer uit; er is geen vervangende speler. Wat moet de scheidsrechter dan doen? Antwoord Dan rest de scheidsrechter niets anders dan de wedstrijd te staken, immers, door het uitvallen van de heer zijn er in dat vak nog maar twee koppels terwijl drie het minimum is.
35. § 3.4 Vak- en korfwisseling 1.Tijdens de wedstrijd blijkt dat er eerder al na één doelpunt van vak is gewisseld. Kan de scheidsrechter dit nog terugdraaien? Antwoord Er zijn drie mogelijkheden: 1. na de foute vakwissel zijn er geen doelpunten gevallen; er zit niet teveel tijd tussen de wissel en het constateren
98
De situatie kan worden teruggedraaid; de tussenliggende tijd kan de scheidsrechter aanmerken als “niet tot het spel behorend”. Toegegeven: het is enigszins gekunsteld, maar het kan wel. Omdat deze oplossing niet is gebaseerd op een spel- of aanverwante regel doet de scheidsrechter er goed aan de aanvoerders te raadplegen. 2. als 1, maar er zit wel veel tijd tussen. Dan wordt het al moeilijker de situatie terug te draaien omdat daarmee geen recht wordt gedaan aan de resultaten van het spel gedurende die periode. Advies: de situatie niet terugdraaien. 3. er zijn wel één of meer doelpunten gevallen. Dan is er sprake van een nieuwe situatie, die niet meer teruggedraaid kan worden. Het maakt dan niet uit of er een korte of langere tijd tussen zit. Bij ad 1. en ad 2. is vervolgens de vraag: maar wat dan wel? De spelregels voorzien hier (ook) niet in. Het ligt voor de hand om, na het constateren van de foute wissel, na één doelpunt weer te wisselen. Daarmee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de eis om (vervolgens) weer na twee doelpunten te wisselen. Het is verstandig als de scheidsrechter deze oplossing aan de aanvoerders mededeelt. Let wel: alleen de scheidsrechter beslist. Overigens komt het ook wel voor dat er – in overleg – wordt besloten na zo’n constatering te blijven wisselen na twee doelpunten, dus steeds bij een oneven aantal. De onjuiste vakwissel moet op het wedstrijdformulier worden vermeld.
36. § 3.5 Uitworp 1. Wat is de afstandseis voor de overige spelers bij het nemen van een uitworp of een uitbal? Antwoord Er geldt geen afstandseis. De bepaling van § 3.9 (spelhervatting) is van toepassing. De uitworp (aan het begin van iedere speelhelft en na een geldig doelpunt) en de uitbal (nadat de bal buiten het speelveld is gekomen) zijn qua uitvoering gelijkgesteld aan de spelhervatting. Dat betekent dat de nemer van de uitworp en de uitbal er voor moet zorgen dat de bal binnen vier seconden ten minste 2.50 m aflegt (gemeten over de vloer, vanaf de plaats van de uitworp of de uitbal) alvorens zij mag worden aangeraakt. Alle spelers mogen bij de nemer staan; de spelers van de andere ploeg mogen niet hinderen, actief noch passief. 2. In § 3.9, toelichting, staat o.a.: “Elke overtreding van § 3.6g – toelichting punt 2 en 4 – wordt niet bestraft met een vrije worp of een spelhervatting”, omdat na een doelpunt altijd een uitworp moet worden genomen. Dit is erg onduidelijk. Klopt dat? Antwoord Het is niet alleen onduidelijk, het is ook verwarrend. In genoemde paragraaf staat eerst: “Nadat een doelpunt is toegekend, wordt het spel altijd hervat met een uitworp conform § 3.5”. De bovengenoemde zin is dus overbodig. Uitgangspunt is dat na het toekennen van een doelpunt er altijd een uitworp volgt, ongeacht wat er gebeurt. Wel is het natuurlijk mogelijk bij wangedrag een gele of rode kaart te tonen. 3. Na twee doelpunten wordt er van vak gewisseld. Moet de scheidsrechter wachten tot alle spelers in het vak aanwezig zijn of mag/moet hij influiten zodra de nemer van de uitworp gereed staat (dus ook als alle of een aantal verdedigers er nog niet zijn)? Antwoord Al jaren is het standpunt dat de scheidsrechter nooit mag fluiten voor het nemen van de uitworp als de vakken niet kompleet zijn. De scheidsrechter moet wachten tot iedereen er is. Al sinds jaar en dag komt het helaas voor, dat scheidsrechters na een vakwissel,
99
onmiddellijk influit. Dat is onjuist. Korfbal speel je met vier tweetallen en niet met vier aanvallers zonder tegenstander. De scheidsrechter moet wachten tot ieder er is. Zijn er nog een paar een feestje aan het vieren vanwege een gescoord doelpunt, dan maant de scheidsrechter hen of hun aanvoerder. Levert dat niets op, dan is er sprake van wangedrag en kan de scheidsrechter de speler(s) de gele kaart tonen. Wangedrag is geen grond om dan maar snel in te fluiten. Wangedrag is geen spelovertreding, dus het toekennen van een SH of een VW is niet mogelijk. Natuurlijk kan de scheidsrechter het niet snel wisselen van vak opvatten als een overtreding van § 3.6g (ophouden van het spel), maar volgens de toelichting op § 3.9a (blz. 57) wordt na een doelpunt het spel altijd hervat met een uitworp, dus dat heeft geen zin. Wel kan de scheidsrechter op grond van § 3.1a (speeltijd en duur van de rust) tijd bijtellen (niet tot het spel behorend oponthoud). Genoemd standpunt is gebaseerd op de volgende overwegingen. 1. § 2.1a: korfbal wordt gespeeld door twee ploegen, elke van vier spelers en vier speelsters, van wie in elk vak twee spelers en twee speelsters. Indien aan deze eis niet wordt voldaan kan en mag er niet gespeeld worden. Korfbal is gebaseerd op het principe van het hebben van een persoonlijke tegenstander. Dan moet die gelegenheid wel worden geboden door de scheidsrechter. De scheidsrechter mag pas influiten als de nemer van de uitworp gereed staat en aan de regels van - in dit geval - de SH zijn voldaan; § 2.3e, blz. 28. Deze bepaling ziet toe op het nemen van de SH en niet op wat er aan vooraf gaat. 2. § 2.1b: als er van één ploeg maar twee (of minder) spelers in een vak zijn kan de wedstrijd niet aanvangen. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor een aangevangen wedstrijd, die is onderbroken , bijvoorbeeld bij een vakwissel als gevolg van een doelpunt. 3. Tot de taak van de scheidsrechter behoort het ingrijpen wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeg gebracht. De scheidsrechter dient dus te wachten tot iedereen er is. Als dit te lang duurt dient de scheidsrechter de aanvoerder opdracht te geven het vak voldoende aan te vullen. De redenering, dat de scheidsrechter mag influiten als drie van de vier personen aanwezig zijn is al jaren hardnekkig maar niettemin volstrekt onjuist. 4.Welke ploeg heeft bij aanvang van de wedstrijd de uitworp? Antwoord In § 3.5 van de spelregels (Uitworp) is bepaalt dat een wedstrijdreglement dit regelt. Dit is gebeurd in artikel 4 van het “Bestuursbesluit verplichtingen ontvangende ploeg voor aanvang van de wedstrijd”: de uitworp vindt bij aanvang van de eerste helft plaats door de ontvangende ploeg. In de tweede helft heeft de andere ploeg de uitworp. 5.Een ploeg heeft in de aanval drie spelers. Na twee doelpunten wordt er van vak gewisseld. De drie aanvallers gaan nu verdedigen. Moet er nog wat gebeuren of kan de scheidsrechter gewoon influiten? Antwoord Er is nu sprake van een 4-3-situatie. De verdediging is onvoltallig. Op grond van § 3.6q en § 2.2b geeft de coach van de andere (complete) ploeg aan welke aanvaller als nietschietende speler wordt beschouwd. 6.In § 3.5 (uitworp) staat dat bij een uitworp de bepalingen van de SH van toepassing zijn. In § 3.7 (uitbal) staat dat er sprake is van een SH en dat de bepalingen van de SH van toepassing zijn. Is dit verschil niet vreemd? Antwoord Ja. Vandaar dat per 1 7.2015 de tekst van § 3.7 wordt aangepast.
100
37. § 3.6 Spelovertredingen; inleiding; onderscheid in overtredingen (licht-zwaar) 1. Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Antwoord Tot vóór 1 juli 2007 betekende elke overtreding, gemaakt door een verdediger en niet direct leidend tot een strafworp, een vrije worp voor de aanvallende ploeg, ook als het om lichte overtredingen (zoals lopen met de bal, voetbal, ophouden van het spel) ging. Zo’n lichte overtreding stond niet in verhouding tot de zwaarte van de straf, zeker als het in de omgeving van de paal gebeurde, immers, een goed genomen vrije worp betekende een grote kans op een doelpunt. Aan die onrechtvaardigheid is per 1 juli 2007 een eind gemaakt. Bij elke overtreding is bepaald of zij licht of zwaar is. Bij een viertal overtredingen moet de scheidsrechter een keuze maken uit licht of zwaar: het gaat om voetbal (§ 3.6a) en om drie fysieke overtredingen (§ 3.6h, i en j). Bij een lichte overtreding van een verdediger volgt een spelhervatting voor de aanvallende ploeg op de plaats van de overtreding. Bij een zware overtreding volgt een vrije worp voor de aanvallende ploeg – sinds 1 juli 2008 – direct achter het strafworppunt. 2. Bij drie fysieke overtredingen van verdedigers moet de scheidsrechter kiezen of er sprake is van een lichte of een zware overtreding. Het gaat dan om o.a. het slaan van de bal uit de handen van de aanvaller (§ 3.6h), het duwen van de aanvaller(§ 3.6i) en het te zwaar hinderen van de aanvaller( S 3.6j). Dat kiezen zal niet eenvoudig zijn, omdat de scheidsrechter in zijn oordeel moet betrekken of het gaat om gecontroleerd of ongecontroleerd contact, alsmede om overtredingen die ten doel hebben of die resulteren in ontregelen van het aanvalsspel. Is het mogelijk het kiezen te vergemakkelijken? Antwoord De scheidsrechter moet inderdaad kiezen. Hij mag daarbij nooit uitgaan van de “schaal van erg”. Dus: als het erg is een VW en valt het wel mee een SH. De IKF geeft geen definitie van begrippen als “(on)gecontroleerd contact” en “ontregelen van het aanvalsspel”. Tijdens de bijscholingen is en wordt aangegeven, dat de scheidsrechter het beste voor zichzelf de vraag kan beantwoorden of er sprake is van opzet of geen opzet, van bewust of onbewust handelen. In het eerste geval (opzet/bewust) is het een zware overtreding, dus een VW en in het andere geval (zonder opzet/onbewust) is het een lichte overtreding dus een SH. 3. Wat zijn de gevolgen van een overtreding van een aanvaller? Antwoord Altijd een SH voor de andere ploeg. Er is één uitzondering: indien – bijvoorbeeld bij het opbrengen van de bal – een aanvaller in dat vak bij het werpen van de bal door zijn tegenstander een overtreding maakt, waardoor de bal niet aan komt of zal aankomen bij een in het andere vak vrijstaande aanvaller, dan is het geen SH, maar een SW in het andere vak omdat daar een scoringskans verloren gaat. De scheidsrechter zal daarbij mee wegen “de afstand tussen de werper en de vrijstaande aanvaller” en “het vermogen van de werper om de bal onder gewone omstandigheden bij de aanvaller te krijgen”. Daarnaast kan de scheidsrechter betrokkene een gele kaart tonen wegens wangedrag (voorbeeld: de hinderende speler gaat opzettelijk aan de arm van de werpende speler hangen). 4. De scheidsrechter moet bij het door een verdediger overtreden van § 3.6h (de bal uit hand(en) slaan, lopen of nemen), § 3.6i (duwen, vasthouden of afhouden) of § 3.6 j (te zwaar hinderen) steeds een keuze maken tussen een lichte of zware overtreding. Daarbij
101
dient hij zich de vraag te stellen: opzet/bewust of geen opzet/onbewust. Kunnen hiervan voorbeelden worden gegeven? Antwoord § 3.6h (de bal uit hand(en) slaan, lopen of nemen x lichte overtreding: Een verdediger loopt vlak langs een andere aanvaller (bloksituatie). Die aanvaller heeft de bal op één hand. De verdediger schampt per ongeluk die hand of de bal, waardoor de bal op de grond rolt en in handen komt van een speler van de andere ploeg. De scheidsrechter kent de aanvallende ploeg een SH toe.
x zware overtreding:
a. Een aanvaller staat voor de paal en is in het bezit van de bal. Zijn tegenstander staat achter hem en hindert hem op correcte wijze. Een andere aanvaller loopt er vlak langs. Diens verdediger “maait” daarbij opzettelijk de bal uit de handen van de aanvaller. Er staat overigens niemand vrij en er gaat geen scoringskans verloren. De scheidsrechter kent de aanvallende ploeg een VW toe. b. Een verdediger slaat de bal uit de handen van zijn tegenstander om te voorkomen dat deze aanvaller snel kan afspelen op een medespeler. De scheidsrechter kent een VW toe aan de aanvallende ploeg.
§ 3.6i (duwen, vasthouden, afhouden) x lichte overtreding:
Een verdediger en een aanvaller kampen om de bal, die voor hen uit rolt. De verdediger verliest zijn evenwicht en raakt onvermijdelijk zijn tegenstander. Door dit contact verliest de aanvaller, die net even eerder in balbezit is gekomen dan de verdediger, het bezit van de bal. Komt deze bal in bezit van een verdediger, dan kent de scheidsrechter de aanvallende ploeg een SH toe.
x zware overtreding:
a. Een aanvaller wil vanuit het voorvak zijn tegenstander passeren om een doorloopbal te maken. Bij zijn poging om te passeren duwt de tegenstander hem met zijn arm opzij. De scheidsrechter kent de aanvaller een VW toe. b. Een verdediger houdt zijn tegenstander bij het lopen naar de paal vast om te voorkomen dat die tegenstander de geschoten bal, die op weg is naar de korf, kan afvangen. De scheidsrechter kent de aanvaller een VW toe.
§ 3.6j (te zwaar hinderen) x lichte overtreding:
Een voorbeeld valt moeilijk te geven. “te zwaar hinderen” is per definitie een fysieke overtreding waarbij sprake is van opzet of bewust handelen.
x zware overtreding:
Een aanvaller werpt de bal terwijl hij door zijn tegenstander wordt gehinderd. Bij het werpen van de bal raakt de verdediger met zijn arm, die naar voren beweegt, de arm van de werper. De scheidsrechter kent de aanvallende ploeg een VW toe.
5. Onderscheid “ licht-zwaar” bij fysieke overtredingen. Klopt het dat – om wat voor reden ook – scheidsrechters erg huiverig zijn om een vrije worp toe te kennen? Antwoord De werkgroep heeft de indruk dat het maken van onderscheid voor sommigen moeilijk is en dat er –verhoudingsgewijs – veel uitersten voor komen. Het komt nogal eens voor dat er niet of nauwelijks vrije worpen worden toegekend (terwijl daar zeker aanleiding toe is), maar ook dat bij elk fysiek contact een VW wordt toegekend. Dit laatste is tevens onjuist, omdat gecontroleerd fysiek contact al een groot aantal jaren is toegestaan (en zelfs op 1 juli 2007 in de definitie van de spelregels (blz. 13) is verwerkt). 6. De bal is in handen van een speler in de aanval. Deze speler staat bij de middenlijn. Een tegenstander uit het andere vak (dus een aanvaller in dat vak) slaat hem de bal uit handen. Niemand van de overige aanvallers staat verder vrij in dat vak. Overtreding. Wat is de sanctie: een SH, een VW of een SW? NB: aangenomen wordt dat de aanvaller van die afstand niet doeltreffend kan schieten. Antwoord De overtreding wordt gemaakt door een aanvaller. Dus is het een SH. De SH wordt genomen op de plaats van de overtreding, dus in het vak en op de plaats waar de aanvaller met de bal stond. Indien de scheidsrechter van mening is dat er tevens sprake is van wangedrag, dan handelt hij dienovereenkomstig. 7. De verdediging brengt de bal op naar de aanval. Een aanvaller uit dat vak maakt een overtreding op zijn tegenstander nabij de middenlijn. Gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg nabij de middenlijn. Een verdediger neemt deze SH en werpt de bal
102
naar zijn aanvaller in het andere vak. Op het moment, dat deze aanvaller de bal pakt heeft de bal nog geen 2.50 m afgelegd. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De aanvaller, die de bal pakt, maakt een overtreding omdat de bal nog niet in het spel is gebracht. Gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg in dát vak. 8.De inleiding van § 3.6 maakt bij “spelovertredingen van verdedigers” onderscheid tussen: * lichte overtredingen; sanctie: SH; * zware overtredingen; sanctie: VW; * overtredingen, die herhaaldelijk het aanvalsspel onbehoorlijk belemmeren; sanctie: SW; * zeer zware overtredingen, waardoor een scoringskans verloren gaat; sanctie: SW. Vraag: op grond van de spelregels is er eigenlijk alleen toch het onderscheid: lichtzwaar? Is de term “zeer zware overtreding” wel juist? Antwoord Overtredingen, die tot gevolg hebben het verloren gaan van een scoringskans voor een aanvaller, worden bestraft met een SW. Volgens § 3.6 heet zo’n overtreding dan “een zeer zware overtreding”. Die bewoordingen kloppen eigenlijk niet, omdat zij suggereren dat er naast de lichte en de zware overtredingen ook nog eens zeer zware zouden zijn. Dat is niet het geval. Zowel de lichte als de zware overtreding heeft een SW tot gevolg indien een scoringskans verloren gaat. Voorbeelden: Als een verdediger de bal met de vuist weg slaat (zware overtreding) waardoor een scoringskans verloren gaat is het geen VW maar een SW voor de andere ploeg. Als een verdediger de bal gevallen bemachtigt of per ongeluk uit de handen van een aanvaller loopt (lichte overtredingen) waardoor een scoringskans verloren gaat is het geen SH maar een SW voor de andere ploeg. De term “zeer zware overtreding” dient dus te luiden: “zware overtreding”.
38. § 3.6a verbod om de bal met het been of de voet aan te raken 1. Indien een speler de bal per ongeluk op zijn voet krijgt en er is geen sprake van een belangrijke invloed op het spel, is het dan geen overtreding? Antwoord Op grond van de spelregel is het wel een overtreding. Elke vorm van “voetbal” is, sinds 1 juli 2007, strafbaar, dus deze ook. Sinds 1 juli 2008 kan er echter alleen sprake zijn van “voetbal” als de knie of de lichaamsdelen daaronder wordt/worden geraakt. Als de bal het bovenbeen raakt is het geen voetbal meer. Er volgt een SH voor de andere ploeg (tenzij de voordeelregel kan worden toegepast; dat dient uiteraard zoveel mogelijk te gebeuren). 2. Wanneer is “voetbal” een lichte en wanneer een zware overtreding? Antwoord Het is een lichte overtreding als er geen sprake is van opzet; het is een zware overtreding als er sprake is van opzet van de verdediger met behaald voordeel als resultaat of van opzet door de verdediging, waardoor de aanvalsopzet wordt onderbroken. Voorbeelden: Het is een lichte overtreding als een speler bijvoorbeeld de bal per ongeluk op de voet krijgt én hij of een medespeler de bal daarna pakt. Het is een zware overtreding in het volgende geval: een verdediger en een aanvaller lopen achter de bal aan, die over de vloer rolt. De verdediger schopt met opzet tegen de bal aan om er voor te zorgen dat hijzelf of een ploeggenoot de bal kan pakken. De scheidsrechter kent dan de aanvaller een VW toe.
103
Een ander voorbeeld is een soortgelijke situatie, waarbij de verdediger de bal schopt om te voorkomen dat er een kansrijke aanvalssituatie ontstaat. 3. Wat wordt met “been” bedoeld in de regel betreffende “voetbal”? Antwoord Sinds 1 juli 2008 wordt bedoeld: de knie en alle lichaamsdelen daaronder. 4. Moet voor elke vorm van “voetbal” gefloten worden? Antwoord Sinds 1 juli 2007 is elke vorm van voetbal een overtreding. De overtreding van een aanvaller is een SH. De overtreding van een verdediger is een SH als er geen sprake is van opzet en een VW als er wel sprake is van opzet c.q. het ontregelen van het aanvalsspel. Bij een SH wordt er alleen gefloten indien het niet mogelijk is de voordeelregel toe te passen. 5.Een speler klemt de bal tussen de bovenbenen, de knieën, de kuiten (onderbenen) of de voeten. Is dit verboden en zo ja, op grond waarvan? Antwoord Als het om de bovenbenen gaat, dan vermeldt § 3.6g, toelichting: “het klemmen van de bal tussen de bovenbenen”. Het is dus verboden. Dus is het een overtreding van § 3.6g (ophouden van het spel). Als het gaat om het klemmen van de bal tussen de knieën of de onderbenen is er ook sprake van een verbod: het verbod van § 3.6a om de bal met het been of de voet aan te raken. Dit voorbeeld staat niet in genoemde spelregel aangegeven, maar zij vloeit voort uit de tekst van § 3.6g. 6.Een speler probeert de bal bij de zijlijn binnen te houden door bij deze lijn op te springen, de bal te vangen, zich in de lucht om te draaien en de bal (bewust) op de voet van zijn tegenstander te plaatsen. Is dit “voetbal”? Antwoord Als de bal op de voet komt is het “voetbal” alleen, de speler werpt die bal met opzet op de voet om te voorkomen dat de bal uit gaat dan wel in de hoop dat de bal uit gaat via de tegenstander. De “ontvangende” speler is dan niet strafbaar, maar de veroorzaker: degenen, die de bal werpt. In feite poogt deze speler met opzet samenspel te vermijden, en dat is een overtreding van § 3.6e. Dus: SH voor de andere ploeg vóór de zijlijn.
39. § 3.6b verbod om de bal met de vuist weg te slaan 1.Gaat het om alleen de vuist of vallen de pols of de rug van de hand er ook onder? Antwoord Volgens de toelichting op § 3.6b vallen de pols of de rug van de hand er ook onder. Voorwaarde is dat er sprake is van een gebalde, hand, dus een vuist. Is de vuist niet gebald, dus “open< dan kan er nooit sprake zijn van een overtreding. 2.Een speler slaat met gebalde vuist naar een tegenstander, die niet in bezit is van de bal. Is dit strafbaar? Antwoord Neen, want voorwaarde is dat de bal met de vuist wordt weggeslagen. het kan ook niet strafbaar zijn op grond van § 3.6j/3.6u –met name gevaarlijk spel – omdat ook hier voorwaarde is dat naar de bal wordt geslagen, en dan in de richting van de tegenstander, zoals in de richting van diens gezicht. Gebeurt het met opzet, dan is er sprake van wangedrag: dus rood, code 1b7. 3.Als de bal met vuist wordt weggeslagen, maakt het dan nog uit hoe hard er wordt geslagen?
104
Antwoord Voor wat betreft de toepassing van § 3.6b maakt het niet uit hoe hard er de bal wordt weggeslagen: het mag gewoon niet. Mocht er sprake zijn van opzet: zie het antwoord op vraag 2.
40. § 3.6c verbod om de bal vast te pakken, te vangen of te tikken terwijl een deel van het lichaam, behalve de voeten, de vloer raakt 1. Is het koppen van de bal naar een medespeler strafbaar? Antwoord Neen. Er zijn een paar beperking bij het doorspelen van de bal. Die staan in de paragrafen 3.6a, b, c, d en f. van de spelregels; daar staat het koppen van de bal niet bij. Het verbod om de bal te koppen staat niet in de spelregels. Er is evenmin een plicht om de bal met de handen te spelen. Of de bal nu gespeeld wordt met de hand, de arm, de schouder of het hoofd: dat mag allemaal. Wél staat in de “definitie en inleiding” van de spelregels: “Korfbal is een sport die met de handen wordt gespeeld”. Dat is dus het basisprincipe. Dit principelaat onverlet wat hierboven is aangegeven. 2.Op het veld heeft men het vaak over de oude term: “vallend”? Waarom is deze term gewijzigd? Antwoord Die term is gewijzigd omdat het juist wél is toegestaan om vallend een bal te bemachtigen. Het is echter verboden als je al gevallen bént. 3.Een speler zit op de vloer en vangt de bal. Wat is hier fout aan? Antwoord Het is fout omdat het in strijd is met de spelregel. Het is begrijpelijk dat het “waarom” van het verbod niet wordt ingezien en dat het optreden tegen het verbod als onrechtvaardig of pietluttig wordt gezien. Het is echter niet anders. De scheidrechter mag vanwege de pietluttigheid het verbod niet negeren. 4.Een speler vangt de bal, valt en zit op de vloer. Daarna speelt hij de bal naar een medespeler. Mag dat? Antwoord Criterium bij de toetsing van § 3.6c het moment van vangen. Op het moment van vangen stond de speler; daarna valt hij en komt hij op de vloer terecht. Dit is geen overtreding van § 3.6c. Het is de speler overigens toegestaan om – in het bezit van de bal – eerst op te staan en dan de bal te werpen. Hij zou zelfs op zijn knie kunnen gaan zitten en dan de bal werpen. Sterker nog, de speler mag zittend of op ene knie rustend zelfs schieten! 5.Een speler vangt de bal; hij valt en laat in zijn val de bal los; de speler ligt op de grond en vangt de bal op. Goed of fout? Antwoord Fout. Terwijl hij al op de grond verblijft vangt hij de bal. 6.Een speler duikt naar de op de vloer liggende bal; hij bemachtigt de bal met de hand en tikt haar weg, zonder dat op het moment van raken enig ander lichaamsdeel dan de voeten de grond raakt. Is dit een overtreding van § 3.6c? Antwoord Neen, aan alle voorwaarden van § 3.6c wordt voldaan. Als het lichaam eerst op de vloer is en daarna de bal wordt geraakt is het wel een overtreding.
105
Als hij de bal niet bemachtigt maar wel raakt (de bal komt tegen zijn schouder) is het geen overtreding. De spelregel heeft het nadrukkelijk over “bemachtigen”, dus in bezit krijgen. 7.Een speler ligt op de vloer; een andere speler werpt de bal naar iemand anders; de bal raakt de op de grond liggende speler zonder er sprake is van “bemachtigen”. Is dit een overtreding van § 3.6c? Antwoord Om het een overtreding te laten zijn gaat het om “bemachtigen”” , dus in bezit hebben/krijgen van de handen, en niet om “raken” zonder de intentie de bal in bezit te krijgen. Geen overtreding dus.
41. § 3.6d verbod om met de bal te lopen 1. Een speler heeft de bal en stapt opzij naar links (lichaamsgewicht op het linkerbeen). Hij bedenkt zich: hij trekt het linkerbeen naar het rechterbeen toe en stapt vervolgens met het rechterbeen opzij, waardoor het lichaamsgewicht op dat been komt te rusten. De oorspronkelijke positie verandert niet. Is dit lopen met de bal? Antwoord Neen. Onder voorwaarde dat de speler, die in balbezit is, op zijn oorspronkelijke positie blijft mag hij naar believen zijn been (of het andere been) naar links, rechts, voren en achteren plaatsen. Dat is niet strijdig met § 3.6d onder 1. Indien de speler dat doet als nemer van een VW mag de tegenstander inlopen omdat de nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging met de bal, arm en been maakt (§ 3.10c onder A). 2. Mag een stilstaande speler, die in het bezit is van de bal, van standbeen wisselen? Antwoord Ja, dat mag. Volgens de spelregel mag hij van standbeen veranderen mits hij niet van positie verandert. 3.Mag een stilstaande speler, die in het bezit is van de bal, opspringen en nagenoeg weer op dezelfde plaats terecht komen? Antwoord Ja, dat mag. Voorwaarden: bij het opspringen wordt de voet van het standbeen gebruikt; de speler moet nagenoeg weer op dezelfde plaats, van waar hij afzette, terecht komen. 3.Mag Een speler werpt vanuit stilstaande positie de bal ver weg; hij zet zijn been als gevolg van de natuurlijke werpbeweging naar voren; aan het eind van deze beweging licht jij zijn andere been iets op vóór bal is losgelaten. Is dit een overtreding van § 3.6d? Antwoord Normaliter is dit een overtreding; echter, de toelichting van deze spelregel maakt voor deze situatie nadrukkelijk een uitzondering; reden: er is niet de wil om met de bal te lopen maar vooral: het “lopen” moet beschouwd worden als sluitstuk van de natuurlijke werpbeweging. Dus: geen overtreding. 4.Een speler schuift iets over de vloer met zijn voet(en) als gevolg van het niet doorzetten van een in gang gezette worp. Overtreding? Antwoord De toelichting op § 3.6d geeft aan dat in deze situatie van “lopen” geen sprake is; dus: geen overtreding.
106
5.Een speler heeft de bal; hij doet een stap naar voren, trekt het achterste been bij en werpt dan de bal. Overtreding? Antwoord Ja, immers de bal wordt eerst geworpen nadat het bene is bijgetrokken. 6.Een stilstaande aanvaller heeft de bal; zijn tegenstander verdedigt hem en voldoet aan de voorwaarden van het verdedigd schieten. De aanvaller springt met beide benen op en naar achteren om zich aan de verdediger te onttrekken. Hij schiet terwijl hij nog in de lucht zweeft. Is dit “lopen met de bal”? Antwoord Neen, want de aanvaller laat, terwijl hij in de lucht zweeft, de bal los. Het is overigens wél “verdedigd schieten”, ondanks dat de verdediger tijdens het schieten niet meer voldoet aan de eis van “binnen armlengte". Zie de toelichting op § 3.6n. 7.Een speler heeft de bal; hij springt op om de bal te werpen, maar doet dat niet; hij komt nagenoeg weer op dezelfde plaats neer. Overtreding? Neen. De toelichting vermeldt dat als een speler op deze wijze opspringt en met de bal op nagenoeg dezelfde plaats neer komt dan waar hij afzette, dan wordt deze minieme verplaatsing niet als “lopen” gezien. De scheidsrechter bepaalt de omvang van de verplaatsing. 8.In de spelregel staat dat het geen “lopen” is als een speler bij het ontvangen van de bal in loop of sprong is, tot stilstand komt en daarna de bal werpt of schiet. Zijn er nog vaarwaarden verbonden aan de wijze van tot stilstand komen? Antwoord Ja. Die staan vermeld in de toelichting op § 3.6: hij moet onmiddellijk na het ontvangen van de bal ten volle getracht hebben tot stilstand te komen; als uit gemakzucht wordt “uitgelopen” is het wel een overtreding. de toestand van het speelveld en de snelheid en de technische vaardigheden van de speler spelen daarbij een rol. hij mag na het tot stilstand komen nog één voet naar voren zetten, mits de andere voet op zijn plaats blijft. “Ten volle” wordt niet nader omschreven; het is aan de scheidsrechter hierover te oordelen. Er staat in de spelregel niet beschreven hoeveel passen een speler gebruiken om tot stilstand te komen. Vier of vijf kleine passen kan bij hoge snelheid dus geoorloofd zijn. Bij een lage(re) snelheid is de grens misschien wel twee passen. Het is de scheidsrechter, die dit beoordeelt. 9.Een speler is in volle ren; hij ontvangt de bal; hij werpt of schiet de bal daarna zonder tot stilstand te komen. Hoeveel passen mag hij met de bal doen vóórdat het een overtreding wordt? Antwoord De spelregel geeft aan dat de speler de bal niet meer in bezit mag hebben op het moment, dat hij voor de derde maal na ontvangst van de bal een voet op de vloer plaatst. Dus vóór de derde stap moet de bal weg zijn. Anders gezegd: hij mag twee passen met de bal lopen zonder dat dit strafbaar is. In de praktijk hebben veel scheidsrechters de neiging al eerder te fluiten, zeker bij een doorloopbal. Dat is (volstrekt) onjuist. 10.Als 7, maar nu ontvangt de speler de bal terwijl hij in de lucht zweeft. Vanaf welk moment moet de scheidsrechter het aantal voetstappen gaan tellen? Antwoord Zodra de speler met de bal op vloer komt is dat zijn eerste contact. Pas daarna moet de scheidsrechter gaan tellen.
107
11.Een speler landt met de bal in handen op één voet en zet daarna de andere voet ver weg. Dat been wordt vervolgens zijn standbeen, waarna hij schiet; is dit “lopen met de bal”. Antwoord Volgens de spelregel mag het en is het dus geen overtreding, zolang de andere voet maar niet wordt “bijgetrokken”. Veel deskundigen zijn van mening dat door het het wegzetten van het been er wel degelijk sprake is van “lopen”.
42. § 3.6e verbod om alleen te spelen 1. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van die hand (of tikt tegen de onderkant van die hand waarna hij de bal bemachtigt. Is dit toegestaan? Antwoord Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” (of van die hand tikt) § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus een ongeschreven regel. Het verbod om de bal aan een medespeler over te geven (§ 3.6f) is hier niet van toepassing. 2.Een speler staat stil, heeft de bal en stuit deze op de vloer (of gooit de bal op). Is dit “allee spel”? Antwoord Neen. Als een speler zich niet verplaats kan er geen sprake zijn van “allee spel”. 3.Een speler werpt de bal naar voren, rent er achter aan en pakt de bal weer op. Is er sprake van “alleenspel”? Antwoord Als een speler bewust samenspel vermijdt en de bal op een andere plaats oppakt, dan is dat oppakken een overtreding van § 3.6.e. De scheidsrechter moet dus beoordelen of het een bewuste handeling is. 4.Een speler werpt de bal met opzet tegen de paal of een andere speler en pakt daarna de bal daarna weer op. Overtreding? Antwoord Ja. Het gebeurt bewust. Zie vraag/antwoord nr. 3 5.Een speler werpt de bal met opzet tegen zijn tegenstander, waardoor de bal “uit” gaat. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Geen uitbal. De handeling van de speler moet worden aangemerkt als met opzet samenspel vermijden. Dus: een SH voor de andere ploeg op de plaats waar de bal de tegenstander heeft geraakt. Dit geldt ook in het geval de speler de bal met opzet tegen de voet van de tegenstander werpt: geen “voetbal” maar met opzet samenspel vermijden. 6.Een speler werpt de bal naar voren, rent er achter aan en pakt de bal weer op. Dit is alleenspel. De scheidsrechter fluit echter niet voor deze overtreding. Vervolgens schiet de aanvaller. De scheidsrechter fluit alsnog voor “alleenspel”. Is dit juist? Antwoord Dit is niet juist. Indien een scheidsrechter een overtreding wel ziet maar niet fluit verliest hij het recht om (alsnog) te fluiten indien de volgende handeling is aangevangen.
108
7.Een speler werpt de bal naar een medespeler. Die heeft zich net omgedraaid waardoor hij de bal niet ziet aankomen. De werpende speler rent achter de bal aan en pakt hem op. Is dit “alleenspel”? Antwoord Neen. De werpende speler mag dit misverstand corrigeren. Van opzet is geen sprake. 8.Mag de bal een aantal malen worden voort getikt door een speler? Antwoord Ja, maar alleen indien het ineens bemachtigen niet mogelijk is. Bijvoorbeeld: twee tegenstanders kampen om de bal, die over de vloer rolt; een bal dreigt uit te gaan; een speler moet, om dat te voorkomen, de bal twee maal voort tikken en “bijsturen” om te voorkomen dat zij uit gaat. 9.Mag er na het onder 8. genoemde voorttikken van de bal worden geschoten? Antwoord Ja, mits de verdediger niet voldoet aan de voorwaarden van verdedigd schieten, § 3.6n. 10.Is alleenspel zonder opzet strafbaar? Antwoord Neen: in de toelichting op de spelregel staat dat alleenspel o.a. niet strafbaar is als het vermijden van samenspel zonder opzet gebeurt. De scheidsrechter moet dus bepalen of er wel/geen opzet in het spel is. 11. Wanneer is alleenspel niet strafbaar? Antwoord De toelichting op § 3.6e vermeldt twee mogelijkheden: wanneer de speler op dezelfde of nagenoeg dezelfde plaats blijft; of wanneer het vermijden van samenspel zonder opzet gebeurt. 12. In welke geval is er sprake van “alleenspel”? Antwoord Als een speler de bal bewust tikt of pakt, terwijl eerder tikken of bemachtigen mogelijk was geweest. 13. Een speler neemt een SH; hij werpt de bal naar een medespeler; dit mislukt; de nemer van de SH loopt naar de bal, die op 1.50 m afstand is van de plaats van de nemer, en pakt de bal. Wat is dit? Alleenspel? En als het dat niet is, wat is het dan wel? Antwoord 1. Volgens § 3.9c dient de nemer van de SH de bal binnen vier seconden na het fluitsignaal in het spel te brengen; de bal is in het spel gebracht als de bal ten minste 2.50 m van de plaats van de SH is gekomen (gemeten over de grond); geen van de spelers van beide ploegen mag de bal aanraken voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de SH. Uit de casus blijkt dat de nemer van de SH door een mislukte worp zelf de bal pakt op een afstand van < 2.50 m van de plaats van de SH. Conclusie: op het moment dat de speler (nemer van de SH) de bal aanraakt heeft de bal nog geen 2.50 m afgelegd. Daarmee wordt § 3.6v (verbod om bij het nemen van een SH de daarvoor geldende bepalingen te overtreden) overtreden. Gevolg: omdat de overtreding door een verdediger wordt gemaakt is het een VW voor de aanvallende ploeg. NB: de spelregel gaat er eigenlijk van uit dat niet de nemer van de SH maar een medespeler of een speler van de andere ploeg de bal kan pakken binnen 2.50 m. Dat is ook logisch, want welke nemer van de SH gaat achter de door hem zelf geworpen bal aan?? Maar taalkundig is de tekst van de spelregel § 3.6v duidelijk: daar wordt gesproken over “een speler van één van de twee ploegen raakt de bal aan vóór deze 2.50 m heeft afgelegd”. Dus ook de nemer van de SH valt er onder.
109
2. het kan geen alleenspel zijn, want dat kan alleen als er gespeeld wordt. Dat is niet het geval, want de bal is nog niet in het spel gebracht, ondanks het feit dat de bal wel binnen de voorgeschreven 4 seconden is geworpen. Eerst indien de bal > 2.50 m heeft afgelegd, is de bal wél in het spel gebracht en is het inderdaad “alleenspel”, ondanks dat er van bewust vermijden van samenspel (een voorwaarde van § 3.6e geen sprake is. Zie ook vraag en antwoord 3.Mocht hij nog schieten én scoren, dan is het helemaal foute boel: § 3.6c: “uit een SH mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren. Dat staat overigens ook nog eens in § 3.6p. 14. Een aanvaller neemt een SH; hij staat op 1.50 m van de paal. Hij schiet; de bal gaat naast; hij loopt achter de bal aan vangt deze op, direct bij de paal. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord In chronologische volgorde: 1. schieten uit een SH mag. Alleen rechtstreeks scoren is verboden (§ 3.6p en § 3.9c); 2. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan; hij heeft vanaf het moment van nemen de tijd om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen; aangenomen mag worden dat die vier seconden nog niet zijn verstreken als hij de bal vangt en doorspeelt; 3. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan en vangt de bal. De bal heeft (volgens de casus) nog geen 2.50 m afgelegd. Volgens § 3.9c mag “geen van de spelers van beide ploegen de bal aanraken, voordat deze 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de SH”. Door de bal binnen 2.50 m aan te raken overtreedt de nemer van de SH deze regel. Gevolg: een SH voor de andere ploeg op grond van § 3.6v. 4. overigens kan je ook nog redeneren dat de nemer van de SH, die na het schot de bal zelf vangt, § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dan moet er volgens de spelregel overigens wel sprake zijn van het “bewust vermijden van samenspel”. Zie ook VenA, nr. 42-3, 10 en 12. Hoe dan ook: in deze casus handelt de nemer van de SH in strijd met § 3.6v/3.9c door de bal aan te raken binnen 2.50 m. Heeft de bal al 2.50 m afgelegd, dan is er van deze overtreding geen sprake en komt punt 4 om de hoek kijken. Bij zo’n situatie kan per definitie worden uitegaan van bewust samenspel vermijden; dat doe je niet per ongeluk, want waarom dan de SH niet gewoon genomen?
43. § 3.6f verbod om de bal aan een medespeler over te geven 1.Een speler haalt de bal uit de handen van een medespeler. Is dit een overtreding van § 3.6f? Antwoord Het verbod van § 3.6f gaat uit van een handeling van de speler, die in balbezit is. Dat is hier niet het geval. Toch moet deze handeling als een overtreding worden beschouwd. Het woord “overgeven” dient dus ruim te worden uitgelegd. 2. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van die hand (of tikt tegen de onderkant van die hand waarna hij de bal bemachtigt.. Is dit toegestaan? Antwoord Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” (of van die hand tikt) § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus een ongeschreven regel. Het verbod om de bal aan een medespeler over te geven (§ 3.6f) is hier niet van toepassing.
110
3.Twee tegenstanders (en aanvaller en een verdediger) vangen nagenoeg tegelijkertijd de bal. Wat moet de scheidsrechter doen? Is dit een vorm van overgeven? Antwoord Het is geen overtreding, dus geen VW (voor de aanvaller) of een SH (voor de aanvaller of de verdediger). De scheidsrechter kan aangeven wie de bal als eerste had; er kan dan gewoon worden doorgespeeld. Om onbillijke bevoordeling of uit de handen trekken van de bal (bij het uitblijven van de mededeling van de scheidsrechter) te voorkomen doet de scheidsrechter er goed aan te fluiten, aan te geven wie de bal heeft en houdt en het spel te hervatten. 4.Twee medespelers vangen samen tegelijk de bal. Eén speler laat de bal los. Is dit een vorm van overgeven? Antwoord De toelichting op § 3.6f bepaalt nadrukkelijk dat van “overgeven” geen sprake is. Eén van de spelers laat de bal los waarna het spel doorgang kan vinden. 5.Geldt het verbod om een bal uit de handen te nemen (§ 3.6h) ook voor een speler, die dat doet bij een medespeler? Antwoord Neen. Dit verbod betreft uitsluitend de situatie: een speler en diens tegenstander. Overigens wordt in deze situatie § 3.6f overtreden: het verbod de bal aan een medespeler over te geven.
44. § 3.6g verbod om het spel op te houden 1. Er is nog 1 minuut te spelen; stand: 6-6 voor ploeg A. De bal is in het aanvalsvak van ploeg A en wordt daar rondgespeeld zonder doelgericht te spelen. Hoe lang mag dat? Moet de verdediging van B actief verdedigen? Wanneer moet een scheidsrechter ingrijpen? Antwoord Op voorhand zij gezegd dat § 3.6g gedurende de gehele wedstrijd van kracht is, dus niet alleen tegen het eind van de wedstrijd. Het is de bedoeling dat het aanvalsvak situaties creëert om tot schieten te komen. Een aanval moet altijd gericht zijn op het verwerven van schotkansen. Een aanvaller moet van zo'n schotkans gebruik maken en mag hem niet negeren. Indien een ploeg in de laatste fase van een wedstrijd bij een geringe voorsprong iets voorzichtiger gaat spelen (om balverlies te voorkomen) is dat toegestaan. Vlot met elkaar samenspelen is niet strafbaar, mits het ten doel heeft om tot een schotkans te komen. In dat kader is het toegestaan om de bal terug te plaatsen naar iemand, die verder van de paal staat. Zelfs het terugplaatsen op een verdediger is dan niet strafbaar. Indien een speler, die de bal heeft, deze niet kan afspelen (omdat er niemand vrij staat) dan kan er nooit sprake zijn van spelophouden. Vlot met elkaar samenspelen is wel strafbaar indien het uitsluitend ten doel heeft om "tijd te winnen" en aanvallende acties, die gericht zijn op het scheppen van schotkansen, niet meer aanwezig zijn of niet als zodanig worden herkend. Het is de scheidsrechter, die bepaalt wat er aan de hand is. Daarbij zijn veel situaties denkbaar: - de bal vast blijven houden terwijl er iemand in de nabijheid vrij staat; - zonder te willen komen tot een schotkans de bal rondspelen; - de bal bewust of zonder noodzaak terugspelen, zelfs naar de verdediging; - de bal bewust tegen of over de korf schieten. - de bal in de verdediging niet of niet snel genoeg opbrengen richting aanval.
111
Kortom: alles in het werk stellen om tijd te winnen. De rol van de scheidsrechter is heel belangrijk: § 3.6g van de spelregels geeft de scheidsrechter een belangrijke rol bij de beoordeling van de vraag in hoeverre deze paragraaf van toepassing is. Hij zal fluiten indien hij van mening is dat de grens van treuzelen is bereikt, ook als de speler zelf die intentie helemaal niet heeft. De verdedigende ploeg kan trachten de aanval tot schieten te dwingen door minder scherp te verdedigen in de hoop dat er geschoten wordt en de bal kan worden afgevangen. De verdedigers geven dan hun hinderende positie op en posteren zich in de nabijheid van de paal of geven veel meer ruimte aan hun tegenstander. Het is een misverstand te denken dat de aanvallers dan verplicht zijn meteen elke vrije positie te benutten voor een schot. Het is redelijk dat de aanvallende ploeg de tijd krijgt zich op de nieuwe situatie te oriënteren. Het is de scheidsrechter, die bepaalt hoe lang die periode van gewenning duurt. Indien een speler met de bal vrij staat en hij ziet iemand, die dichter bij de paal staat, ook vrij staan, dan is niet schieten en de bal overspelen naar die vrijstaande medespeler niet strafbaar. Dat geldt zelfs als de speler met bal "mikt" en daarna die vrijstaande medespeler ziet. In het algemeen is "mikken" en dan toch niet schieten strafbaar, maar dus niet altijd. 2. Een aanvaller schiet de bal bewust over de korf zodat de bal gemakkelijk af te vangen is. Valt dit onder het verbod “spel ophouden”? Antwoord Het antwoord is “ja”. Natuurlijk spelen de stand en het tijdstip een rol. Uitgangspunt is of het aanvalsspel gericht is op het creëren van schotkansen met als doel om tot scoren te komen. Daarvan is hier geen sprake. 3. In een KL-wedstrijd (dus schotklok)komt ploeg A dertig seconden vóór tijd met 27-26 vóór. De andere ploeg verspeelt de bal meteen in de aanval. De bal komt in de aanval van ploeg A; er zijn nog 20 seconden te spelen. Mag de bal nu –vanwege de schotklok – worden rondgespeeld met als doel in de laatste seconde te schieten – of wordt dan het verbod om het spel op te houden (§ 3.6g) overtreden. Antwoord Het gebruik van de schotklok sluit het overtreden van andere verboden, zoals het verbod om het spel op te houden, niet uit. Zodra de scheidsrechter meent dat de aanvallers niet meer bezig zijn met het scheppen en benutten van schotkansen wordt § 3.6g overtreden met als gevolg: een spelhervatting voor de verdedigende ploeg. Zie ook vraag en antwoord 5. 4. Stand 13-12. Nog 1 minuut te spelen. Een aanvaller staat vrij op een meter of drie vanaf de middenlijn. Hij krijgt de bal, mikt en speelt de bal dan naar een vrijstaande speler, die dichterbij de paal staat. Is dit “mikken” ophouden van het spel? Antwoord Tot voor een jaar of tien geleden stond in de toelichting van het voormalige § 16g dat "mikken" als (toen nog: onnodig) ophouden van het spel moest worden gezien. Dat "mikken" is er uit gehaald omdat het niet per definitie ophouden van het spel is. Voorbeeld: een vrijstaande aanvaller mikt maar speelt toch af naar de paal om een doorloopbal te kunnen maken; voorwaarde is dat de kans op een doorloopbal dan groot is. Ander voorbeeld: de aanvaller speelt de bal op een mede-aanvaller, die dichterbij de paal vrij staat en kan schieten. Voorwaarde is dat deze speler dan ook schiet. In dergelijke gevallen gaat het om het opzetten van een aanval, gericht op het scheppen en benutten van een schotkans en dat is (uiteraard) toegestaan. Als de speler alleen maar mikt om het mikken, dan heeft dat niets te maken met het opzetten van een aanval, maar op tijd winnen. En dat mag niet. 5.Mag een speler de bal in zijn handen houden gedurende de termijn van de schotklok (25 seconden).
112
En als het niet mag, is het dan wel mogelijk dat de bal simpelweg 25 seconden wordt rondgespeeld om zo het één- puntverschil vast te stellen in de laatste 20 seconden. Dit komt dan toch op hetzelfde neer? Antwoord Dat mag niet. § 3.6g van de spelregels zegt dat het verboden is het spel op te houden. Dat geldt bij alle wedstrijden, dus ook bij wedstrijden met een schotklok. Zodra de scheidsrechter in de gaten heeft dat de speler geen tijd neemt om het spel goed te laten verlopen maar de tijd gebruikt om "tijd te rekken" grijpt de scheidsrechter in omdat § 3.6g wordt overtreden. Hij fluit en kent de andere ploeg een spelhervatting toe op de plaats waar de aanvaller met bal staat. Het is evenmin mogelijk de bal simpelweg rond te spelen met het doel om tijd te rekken. In de toelichting op de spelregel (§ 3.6g) staat nadrukkelijk dat het niet zo mag zijn dat alleen wordt gespeeld om het bezit van de bal te houden en dat in de speelwijze van de aanvallende ploeg geen aanvallende acties, gericht op het scheppen en het benutten van schotkansen, herkenbaar zijn. Het ver doorvoeren van samenspel, dat onvoldoende gericht is op het scheppen van schotkansen, mag dus niet. Het is in de aanval de bedoeling om tot een doelpunt te komen; dat doe je door het creëren van schotkansen en niet door bal alsmaar rond te spelen. Doe je dat wel, dan komt er een moment dat de scheidsrechter laat blijken dat het te gek wordt. Natuurlijk is er ergens een grijs gebied. Als je alleen maar de bal rond speelt voldoe je niet aan die eis. Het is de scheidsrechter die bepaalt wanneer de grens wordt overschreden. Zie ook vraag en antwoord 3. 6. Is het klemmen van de bal tussen de benen verboden en zo ja, onder welk verbod valt het? Antwoord Sinds 1 juli 2010 is het verboden de bal tussen de bovenbenen te klemmen. Dit staat onder punt 8 van § 3.6g. NB: het klemmen van de bal tussen de “benedenbenen” (de kuiten bijvoorbeeld), de knieën of de voeten wordt als een overtreding van § 3.6a (“voetbal”) aangemerkt. 7.De verdedigende ploeg onderschept de bal. De bal wordt geplaatst naar een verdedigster nabij de middenlijn. Deze verdedigster wil de bal doorplaatsen naar de aanval; zij doet dat niet, ondanks dat er medespelers vrij staan. Dat is “ophouden van het spel”. Wat kent de scheidsrechter toe: een SH of een VW aan de aanvallende ploeg? Antwoord In de toelichting op § 3.6g staat dat een overtreding van deze § bestraft wordt met een SH. Scheidsrechters plegen nogal eens een VW toe te kennen. Dat is onjuist. Het is slechts een VW indien de bepalingen voor het nemen van een SH worden overtreden, bijvoorbeeld: aan de verdedigende ploeg is een SH toegekend; de nemer van de SH houdt de bal > 4 seconden vast. Of (wat nogal eens voor komt): de medespeler van de nemer van de SH raakt de bal voordat deze 2.50 m heeft afgelegd. Ander voorbeeld: de aanvallende ploeg is een SH toegekend; een verdediger hindert de nemer van de SH actief bij het nemen van de SH. Dus: een overtreding van een verdediger, die te maken heeft met het nemen van een SH, is altijd een VW. 8.Zodra de verdedigers zich terug laten zakken gaan de aanvallers de bal gedurende zeer lange tijd alsmaar naar elkaar toe spelen. De scheidsrechter treedt niet op. Handelt de scheidsrechter correct? Antwoord Hij handelt niet correct. De bedoeling van korfbal is om doelpunten te scoren. Dat is hier duidelijk het geval. Niet het scoren staat voorop, maar het zo lang mogelijk in bezit houden van de bal. Natuurlijk moet de scheidsrechter de aanvallers enige tijd gunnen om zich in te stellen op het veranderde spelbeeld. Hij zal dus niet meteen voor ophouden van
113
het spel fluiten. Na “enige tijd”, te bepalen door de scheidsrechter, moet hij optreden. Doet hij dat niet dan handelt hij in strijd met de spelregel. 9.Valt het klemmen van de bal tussen de bovenbenen onder het verbod van § 3.6g? Antwoord Ja; dit is in 2010 in de toelichting op de spelregels opgenomen. Als de bal wordt geklemd tussen de knieën, de onderbenen of de voeten is § 3.6a van toepassing (het verbod om de bal met het been of de voet aan te raken). 10.Bij het wisselen van vak na een doelpunt treuzelen enkele spelers van een ploeg. Daarmee wordt § 3.6g overtreden. SH voor de andere ploeg? Antwoord Neen. De toelichting op § 3.9a bepaalt dat – nadat een doelpunt is toegekend – het spel altijd wordt hervat met een uitworp conform § 3.5.; zo wordt een overtreding van § 3.6g dus niet bestraft met een SH voor de andere ploeg. 11.Waarmee moet de scheidsrechter rekening houden bij het beantwoorden van de vraag: wel/geen ophouden van het spel? Antwoord In de toelichting van de spelregel staat dat hij rekening houdt met: de technische vaardigheid van de spelers, zoals in § 3.6d en e (toelichting) aangegeven; de stand en de fase van de wedstrijd. Met “fase” wordt ook de sfeer van de wedstrijd bedoeld; de zichtbare inspanning, die de andere ploeg zich getroost om schotkansen te voorkomen of de bal te bemachtigen. Als die ploeg geen serieuze pogingen onderneemt om te verdedigen of om de bal in bezit te krijgen kan van ophouden van het spel door de andere ploeg geen sprake zijn. 12.Als een ploeg in de laatste fase van de wedstrijd bij een geringe voorsprong een voorzichtiger speelwijze gaat hanteren en grote risico’s tracht te vermijden, is er dan sprake van “ophouden van het spel”? Antwoord In de toelichting op de spelregel staat dat de scheidsrechter “niet direct” fluit voor ophouden van het spel. De aanvallende ploeg dient de tijd te krijgen om deze voorzichtige speelwijze in de praktijk te brengen. Indien de verdediging echter haar taak volledig uit blijft voeren en de indruk bestaat dat die voorzichtige speelwijze bedoeld is om het spel op te houden, dan dient de scheidsrechter in te grijpen. 13.Als de verdediging van een ploeg er voor kiest om minder actief te volgen en te hinderen om de aanvallers te dwingen te schieten, wanneer is er dan sprake van “ophouden van het spel”? Antwoord De aanvallers dienen de tijd en de gelegenheid te krijgen om met deze nieuwe situatie om te gaan. Het is dus niet zo, dat – zodra verdedigers minder of niet verdedigen door zich bijvoorbeeld nabij de paal op te houden, er onmiddellijk een situatie ontstaat dat er sprake is van ophouden van het spel. Dat is eerst het geval als de aanvallers blijven combineren, niet met als doel om een de meest gunstige schotpositie te vinden, maar om het spel op te houden. 14.Kan er alleen tegen het eind van de wedstrijd sprake zijn van spel ophouden? Antwoord Neen, dat kan gedurende de gehele wedstrijd. Het komt wel voor dat uit tactische overwegingen (of: om na te gaan hoe de scheidsrechter reageert) bij het begin van de wedstrijd het spel wordt opgehouden. Het verbod geldt voor gehele wedstrijd. Dus als in het begin van de wedstrijd een speler een met de bal goochelende speler mikt, toch niet schiet, de bal van de ene in de andere
114
hand werpt, de bal niet afspeelt terwijl er wel mogelijkheden zijn, dan wordt het tijd dat de scheidsrechter ingrijpt. 15.Als een aanvaller, die in het bezit is van de bal en die vrij staat, de bal “mikt” maar uiteindelijk toch niet schiet, is dat dan ophouden van het spel? Antwoord Vroeger was elke vorm van “mikken” een overtreding. Dat is nu niet meer het geval. Als de mikkende speler ziet dat een mede-aanvaller er veel beter voorstaat (bijvoorbeeld omdat hij dichter bij de paal én vrij staat), dan is er van een overtreding geen sprake als hij de bal werpt naar die speler. Die speler moet dan wel schieten. Indien het mikken duidelijk bedoeld is om tijd te winnen, dan is het wel een overtreding van § 3.6g. 16.Een speler staat langdurig met de bal in zijn handen omdat geen enkele medespeler van hem vrij staat of kans ziet zich vrij te lopen. Is er dan toch sprake van spel ophouden? Antwoord Neen. Er is geen sprake van ophouden van het spel als een speler de bal niet kan afspelen. Deze speler kan er niets aan doen dat niemand vrij staat. Zodra een medespeler niet meer probeert zich vrij te spelen zal de scheidsrechter in moeten grijpen. 17.Een verdediger is het niet eens met een toegekende VW aan zijn tegenstander in de laatste minuut. Kan deze verdediger gestraft worden wegens ophouden van het spel? Antwoord Neen. In § 19c is geregeld onder welke omstandigheden een VW wordt genomen. Zodra de scheidsrechter zijn hand heeft opgestoken ten teken dat hij binnen 4 seconden zal fluiten voor het nemen van de VW, dan heeft de verdediger – na die 4 seconden – een probleem. Het is dus verstandig dat de verdediger zich snel opstelt. Ook om een andere reden is het logisch dat § 3.6g niet van toepassing is: overtreden van § 3.6g levert de aanvaller slechts een SH op! Wel kan de scheidsrechter het gedrag van de verdediger opvatten als wangedrag. Als de verdediger tijdens de eerste fase van de VW (de periode, die ligt tussen het fluiten voor het toekennen van een VW en het fluitsignaal ten teken dat hij binnen vier seconden zal fluiten, probeert tijd te winnen zou § 3.6g toegepast kunnen worden. Dit ligt niet voor de hand omdat de eerder toegekende VW daarmee teniet wordt gedaan. Dan resteert alleen: wangedrag. 18.Een bal dreigt uit te gaan bij de zijlijn. Een speler schopt uit frustratie de bal ver het veld uit. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord In de toelichting op § 3.6g staat, dat er sprake is van ophouden van het spel als een speler – als het spel is onderbroken – de bal ver buiten het speelveld werpt of schopt. Dat is hier niet het geval: het spel is niet onderbroken. Dus: uitbal voor de andere ploeg en eventueel een gele kaart voor de desbetreffende speler. 19.Het spel is onderbroken, bijvoorbeeld omdat een verdediger een VW tégen krijgt. Deze verdediger schopt (werpt) de bal ver het veld uit. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De verdediger houdt het spel op. Dat betekent een SH voor de andere ploeg. Indien die andere ploeg reeds een VW toegekend kreeg blijft deze beslissing natuurlijk intact. Dan resteert de scheidsrechter alleen het tonen van de gele kaart aan die speler. 20.Het spel is onderbroken, bijvoorbeeld wegens een blessurebehandeling. Een speler is zo boos vanwege de lange behandelingstijd dat hij de bal ver weg schopt (werpt). Wat nu? Antwoord
115
Als het spel is onderbroken kunnen overtredingen worden begaan. Ondanks dat het spel stil ligt houdt deze speler het spel op, waardoor § 3.6g wordt overtreden. Dus: een overtreding en een SH voor de andere ploeg (en dus geen hervatting van het spel). Zo nodig toont de scheidsrechter de speler de gele kaart. 21. Het spel is onderbroken: een aanvaller heeft een doelpunt gescoord. Zijn verdediger is zo boos dat hij de bal ver weg schopt (werpt). Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord In § 3.9a is bepaald dat – indien er een doelpunt is gescoord – er altijd een uitworp volgt, ook als er sprake is van genoemde vorm van ophouden van het spel. Dan resteert de scheidsrechter niets anders dan die speler de gele kaart tonen. Er zijn scheidsrechters, die van de speler verlangen dat zij zelf de bal ophalen. Zo’n opdracht vindt geen steun in de spelregels noch in een andere regeling. Niet doen dus. In psychologische zin is het ook meer een uiting van machtswellust dan van leiding geven. 22. Mag een aanvaller de bal terugplaatsen op zijn verdediging of is dit altijd ophouden van het spel? Antwoord Het is geen ophouden van het spel als het terugplaatsen bedoeld is om een aanval beter op te zetten. In alle andere gevallen, dus als de bal zonder noodzaak wordt teruggespeeld, is het wel een overtreding. 23. Een coach heeft een spelersvervanging aangevraagd. De scheidsrechter stemt er mee in. De vervanger is nog niet gereed om in te vallen: hij heeft zijn trainingspak nog aan. Moet de scheidsrechter wachten tot de vervanger gereed is? Antwoord De toelichting op § 2.1c bepaalt dat vervanging alleen mogelijk is tijdens een spelonderbreking en dat een vervanging snel dient te gebeuren. Volgens artikel 5 van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers” dient de speler in de voorgeschreven sportkleding gereed te staan bij de lijn nabij de spelersbank. Is dit laatste niet het geval dan honoreert de scheidsrechter het verzoek van de coach om vervanging niet en hervat hij het spel. Het is aan de coach of hij de te vervangen speler laat staan of toch al uit het veld haalt; dat moet tijdens de onderbreking van het spel gebeuren, niet nadat het spel is hervat. De coach kan de tijd, die verloren gaat met “het gedoe” omtrent de vervanging bijtellen; tevens kan hij het opvatten als ophouden van het spel met als gevolg: een SH voor de andere ploeg. Een krachtdadige sanctie is dit niet. Dit laatste heeft alleen zin als die andere ploeg anders niet in het bezit van de bal zou zijn gekomen. Eventueel kan de scheidsrechter dat gedoe opvatten als wangedrag. 24. Een ploeg staat met 1 doelpunt voor. Er zijn nog 50 seconden te spelen. Een aanvaller van die ploeg staat met de bal in zijn handen nabij de middenlijn. Hij zou dus kunnen schieten, maar doet dat niet. Is dat spel ophouden? Antwoord Neen. Een schot moet bedoeld zijn om een redelijke kans op scoren te hebben. Dat is redelijkerwijs gesproken in deze situatie niet aan de orde. Slechts indien de speler vanaf deze plek al meer doelpunten heeft gemaakt en de scheidsrechter de indruk heeft dat er niet wordt , uitsluitend om tijd te winnen, kan de scheidsrechter dit opvatten als ophouden van het spel. 25. Kunnen ook anderen dan spelers het spel ophouden? Bijvoorbeeld: een coach die veel spektakel maakt bij arbitrale beslissingen; een verzorger die bij het minste of geringste het veld in rent om een schijnbare blessure te gaan verzorgen; publiek dat bewust binnen de lijnen komt. Antwoord In al deze gevallen is er geen sprake van een spelovertreding, maar van wangedrag. De scheidsrechter moet daartegen optreden. Daarnaast kan hij tijd bijtellen.
116
26. Geldt het verbod tot het ophouden van het spel alleen voor aanvallers of ook voor verdedigers? Antwoord Ook voor verdedigers. Als verdedigers bij het opbrengen van de bal naar de aanval treuzelen of onnodig de bal naar elkaar blijven overplaatsen is § 3.6g van toepassing. 27. Een speler neemt een SW; hij schiet niet, maar speelt de bal over naar een medespeler. Valt dit onder het verbod tot spelophouden? Antwoord Neen. Bij het nemen van een SW heeft de nemer het recht op schieten. Het is geen plicht. Dit staat ook in de toelichting op § 11c van de spelregels. Bij het verbod om het spel op te houden gaat het om het bewust negeren van een duidelijke schotkans. Natuurlijk is er sprake van een schotkans, maar niet van “bewust negeren”. Dus: het verbod wordt niet overtreden.
45. § 3.6h verbod een tegenstander de bal uit de hand(en) te slaan, te nemen of te lopen 1.Wat is hierbij het criterium? Antwoord Dat is of de tegenstander de bal behoorlijk in zijn macht heeft. Dat kan – volgens de toelichting op de spelregel -zijn als de speler de bal in beide handen of in/op één hand heeft; dat kan ook zijn als de bal op de handpalm of vingers rust. Dit laatste zal overigens niet snel het geval zijn omdat het maar zeer de vraag is of iemand de bal in zijn macht heeft als de bal op één vinger rust, nog afgezien van de vraag wat je je daarbij voor moet stellen. 2.Waarom deze spelregel? Antwoord Wie in het bezit is van de bal mag daarvan niet worden beroofd. Dus moet er kunnen worden opgetreden als dat wel gebeurt. 3.Een speler slaat zijn tegenstander bal uit diens handen in een poging tot hinderen. Hinderen is toegestaan, te zwaar hinderen niet. Is het dan geen overtreding? Antwoord Het is wel een overtreding; of er nu gehinderd of te zwaar gehinderd wordt doet er niet toe: feit is dat de bal uit de handen wordt geslagen. En dat is verboden. 4.Geldt het verbod om een bal uit de handen te nemen ook voor een speler, die dat doet bij een medespeler? Antwoord Neen. Dit verbod betreft uitsluitend de situatie: een speler en diens tegenstander. Overigens wordt in deze situatie § 3.6f overtreden: het verbod de bal aan een medespeler over te geven. 5.Als een verdediger de overtreding maakt, wat is dan de sanctie? Antwoord Dat hangt er van af: vindt de scheidsrechter het een lichte, dus onbewuste overtreding, dan is het een SH. Is het een zware, dus bewuste overtreding, dan is het een VW.
46. § 3.6i verbod om een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden
117
1. Een verdedigster heeft de bal; zij wordt correct gehinderd door haar tegenstandster. De dame kan de bal niet kwijt en drukt de bal tegen het lichaam van de tegenstandster om ruimte te creëren. Overtreding van de verdedigster. Vraag: een SH of een VW? Antwoord De dame duwt haar tegenstandster weg met de bal. Dat is een overtreding van § 3.6i. Dat wegduwen gebeurt natuurlijk met opzet (met het doel om ruimte te maken); er is sprake van ongecontroleerd contact. Het is zelfs mogelijk om het onder de noemer: “het ontregelen van het aanvalsspel” te laten vallen. Hoe dat ook zij, het is onontkoombaar een VW. 2. Een aanvaller staat met de bal vlak achter de paal. Zijn verdediger staat vlak achter hem. De aanvaller springt op om te schieten; hij moet daarbij iets naar achteren, waardoor hij de verdediger raakt. De schotpoging mislukt. Wat nu? Antwoord Elke belemmering van de vrije beweging is een overtreding, of het nu opzet is of niet. De verdediger staat er al en hoeft geen plaats te maken voor de aanvaller. De verdediger maakt dus geen overtreding. Indien het raken van de aanvaller voor de verdediger tot gevolg heeft dat de verdediger in onbalans raakt is er sprake van het belemmeren van het vrije gebruik van het lichaam door de aanvaller. Dus: een SH voor de verdedigende ploeg. 3. Een verdediger (heer) en een aanvalster (dame) gaan een sprongduel aan om in het bezit te komen van de bal; of: een verdediger (heer) en een aanvalster (dame) duelleren om een over de grond rollende bal om balbezit. Vraag: wat voor situaties kunnen zich voordoen en wat zijn de consequenties er van? Antwoord Er kunnen zich vier situaties voordoen: a.er is geen lichamelijk contact; geen overtreding. b.er is wel lichamelijk contact; de heer en de dame raken elkaar; gecontroleerd lichamelijk contact; geen opzet; uit dit contact ontstaat geen voordeel; dit is toegestaan (zie de definitie van korfbal en de toelichting daarop in het spelregelboekje, blz. 13); geen overtreding dus. c.er is wel lichamelijk contact; de heer en dame raken elkaar; gecontroleerd lichamelijk contact; uit dit contact ontstaat voordeel voor: a. de verdediger; lichte overtreding (voorwaarden: gecontroleerd contact en niet gericht op het ontregelen van het aanvalsspel; geen opzet); gevolg: een SH op de plaats van de overtreding voor de aanvallende ploeg; b. de aanvalster; overtreding; elke overtreding van een aanvaller/ster is een SH voor de andere ploeg op de plaats van de overtreding. d.er is wel lichamelijk contact; de heer en de dame raken elkaar; ongecontroleerd contact. Uit dit contact ontstaat voordeel voor: 1. de verdediger; zware overtreding (voorwaarden: ongecontroleerd contact of niet gericht op het ontregelen van het aanvalsspel); opzet; gevolg: VW direct achter het strafworppunt voor de aanvallende ploeg. 2. de aanvalster; overtreding; elke overtreding van een aanvaller/ster is een SH voor de andere ploeg op de plaats van de overtreding. Opgelet: Indien als gevolg van een lichte of zware overtreding, gemaakt door een verdediger, een scoringskans verloren gaat, dan moet de scheidsrechter een SW toekennen. Immers, § 3.11a zegt nadrukkelijk dat een scheidsrechter en strafworp moet toekennen na een overtreding, die het verloren gaan van een scoringskans tot gevolg heeft. Onder "overtreding" worden dus zowel de lichte als de zware verstaan.
118
Een voorbeeld: een verdediger, die zijn tegenstander volgt, loopt vlak langs een aanvaller direct vóór de paal. Die aanvaller staat daar met de bal op zijn hand. Op het moment dat hij de bal naar een vrijstaande speler gooit/wil gooien loopt genoemde verdediger de bal van de hand van die aanvaller. Lichte overtreding, maar wel een SW. Ander voorbeeld: een verdediger en een aanvaller kampen om de bal, die voor hen uitrolt. De verdediger verliest zijn evenwicht en raakt onvermijdelijk de tegenstander. Door dit contact verliest de aanvaller, die net vóór de verdediger in bezit van de bal is gekomen en de bal naar een vrijstaande speler wil of kan werpen, het bezit van de bal. Lichte overtreding, maar wel een SW. Nu terug naar de casus, de "mixsituatie"; principieel is het niet anders; de kans, dat er iemand anders vrij staat waardoor een scoringkans verloren gaat is uiteraard (veel) groter: indien een verdediger bij genoemde voorbeelden jegens de aanvalster een lichte overtreding maakt waardoor de aanvalster de bal - die zij werpt, wil of kan werpen naar de (uiteraard)vrijstaande mede-aanvaller - verliest, daardoor niet meer goed kan werpen naar die speler dan wel niet in bezit kan krijgen, dan is dat uiteraard een SW. Voorwaarde is: er moet een scoringskans verloren gaan. Afwegingsfactor is dus: indien de overtreding niet zou hebben plaatsgevonden, zou dan de aanvalster de gelegenheid hebben gehad om de bal in bezit te krijgen en naar de vrijstaande medespeler te plaatsen c.q. de in bezit zijnde bal goed kunnen aanspelen op de vrijstaande medespeler? Een verdediger/ster, die de confrontatie zoekt met een aanvalster/ler, loopt risico's. Hij/zij moet beseffen dat op zijn/haar actie (lichte overtreding) een zware sanctie (SW) kan volgen. Dus: in principe maakt het niet uit of het om een lichte of zware overtreding gaat: het gaat om het verloren gaan van een scoringskans. Meestal is dat, ook bij een lichte overtreding, wel duidelijk. Maar er is natuurlijk een grijs gebied waarbij de scheidsrechter een afweging moet maken. Maar dat geldt bij nagenoeg elke spelregeltoepassing. 4. Wat moet je doen als bij een dameswedstrijd een dame in de aangeef de bal op één hand legt en expres met het bovenlichaam naar voren gaat waardoor de verdedigster bij de tolbeweging er ver om heen moet lopen in een poging haar dame te volgen. Antwoord Par. 3.6i van de spelregels zegt dat het een tegenstander verboden is te duwen, vast te houden of af te houden. Indien een dame als aangeef zich "breed maakt" (dat kan door heel erg wijd met de benen te staan, de armen horizontaal uit te strekken of, zoals in dit geval, de arm zoveel mogelijk met bal en al vooruit te steken), dan is dat niet verboden. Dat is wél verboden indien door het uitsteken van been of arm de tegenstander daadwerkelijk gedwongen wordt een grotere omweg te maken om arm/been te ontwijken. Het is dus gewoon een vorm van afhouden van de aangeef zodra de verdediger tegen die arm aanloopt. Dus: een SH voor de verdedigende ploeg. Indien de aangeef de bal heeft en de verdedigster loopt tegen de arm aan waardoor de bal van de hand valt van de aangeef, dan hebben scheidsrechters nogal eens de neiging om te fluiten tégen de verdedigster omdat zij de bal van die hand loopt. Dat is dus onjuist: de aangeef maakt de eerste overtreding omdat zij af houdt ten opzichte van die verdedigster. 5. Er staat een aanvaller nabij het strafworppunt in de richting van de korf. Ongeveer 50 cm vóór hem staat zij tegenstander (dus tussen de paal de aanvaller). Een medeaanvaller loopt tussen hen door; de verdediger van de aangeef kan niet meer bij zijn inmiddels schietende aanvaller. Wat nu? Antwoord De situatie luistert heel nauw.
119
Dat houdt vooral verband met de positie van de verdediger, maar ook of er sprake is van stilstaande of spelers, die in beweging zijn. Er zijn drie mogelijkheden als het gaat om spelers, die in beweging zijn of één speler, die in beweging is. a. De verdediger volgt de aanvaller, die een terugtrekkende beweging maakt, zo nauwgezet dat er geen enkele ruimte is voor een andere speler om zich tussen die aanvaller ne verdediger door te wurmen. Doet die andere speler dat toch, dan maakt hij een overtreding: die aanvaller en verdediger hebben recht op het vrije gebruik van het lichaam. Wordt dat recht geschonden, dan wordt § 3.6i (verbod op het duwen, vasthouden of afhouden van een tegenstander) overtreden. Het zal al gauw om duwen gaan. b. De verdediger volgt de aanvaller, die een terugtrekkende beweging maakt. Hij volgt nauwgezet maar kan niet voorkomen dat er een kleine ruimte vrij komt tussen hem en de aanvaller. Indien een mede-aanvaller van die ruimte gebruik maakt houdt hij af ten opzichte van de verdediger, mits de mede-aanvaller: x zich met opzet x in de baan van de verdediger begeeft. Zo staat het letterlijk in de toelichting op 3.6i van de spelregels, onderaan blz. 46. In dat geval maakt de mede-aanvaller de overtreding, dus een SH voor de verdediging. c. Indien er geen sprake is van opzet (ad b) en/of indien de mede-aanvaller zich nog niet in de baan van de verdediger heeft begeven (ad b) is er geen sprake van een overtreding. Dat geldt ook indien de verdediger zoveel ruimte vrij laat tussen hem en diens aanvaller dat die mede-aanvaller er moeiteloos tussen door kan lopen. Bij dit soort situaties kan en mag worden aangenomen dat ad b. nogal eens van toepassing is; er wordt zelfs op getraind! Dus aan "opzet" hoeft meestal niet te worden getwijfeld.
Er is ook nog een andere mogelijkheid: de aanvaller én zijn tegenstander staan stil. Dat levert het volgende beeld op: 1. Indien er geen ruimte is kan de andere aanvaller er niet door. 2. Indien er wel ruimte is, is het de vraag of de andere aanvaller er door kan. Is die ruimte voldoende en staan beide spelers nog steeds stil op het moment, dat de mede-aanvaller die ruimte benut, dan is er geen sprake van een overtreding. 3. Indien er wel ruimte is en de mede-aanvaller kan er niet door, dan maakt de medeaanvaller een overtreding als hij toch probeert zijn weg te banen naar de andere kant. 6.Worden er in § 3.6i voorbeelden genoemd ten aanzien van het belemmeren van de vrije beweging? Antwoord Ja: voorbeelden in het belemmeren van de vrije beweging zijn: duwen; wegduwen vasthouden afhouden
120
omverlopen na het opspringen op een stilstaande tegenspeler terecht komen belemmeren van een tegenstander in het opspringen of opstaan in de baan van een opspringende tegenstander bukken uitsteken van een arm of been naar een toe- of voorbijlopende tegenstander, waardoor deze wordt gedwongen tot het maken van een (daadwerkelijk grotere) omweg om de speler te ontwijken.
7.Mag een speler in de baan van een toelopende speler gaan of blijven staan? Antwoord Dat mag, mits hij: niet tracht door het uitspreiden van armen en benen de tegenstander tot een grotere omweg te dwingen dan nodig is om het lichaam van zijn tegenstander te ontwijken; zich niet zo plotseling in de baan van een tegenstander plaatst dat deze niet meer in staat is een botsing te vermijden. 8.Mag een stilstaande verdediger blijven staan als een aanvaller, die zijn eigen tegenstander is gepasseerd, een doorloopbal wil maken? Antwoord Ja, deze verdediger “stond er al” en hoeft geen plaats te maken voor die aanvaller. Loopt de aanvaller tegen deze verdediger op, dan is het een overtreding van de aanvaller en niet van de verdediger. Dus, SH voor de verdediging en geen SW voor de aanvaller. 9.Als een aanvaller tegen een verdediger oploopt om hem uit zijn evenwicht te brengen of met zijn schouder uit zijn verdedigingspositie wegduwt, is dat dan een overtreding? Antwoord Zeker, dit zijn duidelijke voorbeelden van het overtreden van § 3.6i. Als de aanvaller gecontroleerd lichamelijk contact heeft met zijn tegenstander is dat geen overtreding (zie de definitie en de inleiding van de spelregels). 10.Een verdediger kan zijn aanvaller niet volgen omdat een andere aanvaller hem dat onmogelijk maakt; is dit dan een overtreding of onbillijke benadeling (voor hem c.q. onbillijke bevoordeling voor zijn tegenstander, die als gevolg daarvan vrij komt. Antwoord Het is een overtreding van die andere aanvaller, die zich plotseling in de baan van de verdediger begeeft. Dus een overtreding van § 3.6i: een SH voor de verdedigende ploeg. Weliswaar wordt genoemde aanvaller onbillijk bevoordeeld, maar dat is de consequentie van het overtreden van § 3.6i, en dit laatste gaat vóór. 11.Is het zogenaamde “springen aan de lijn” strafbaar? Antwoord Dat is het alleen als de andere speler daarbij wordt geraakt en in zijn vrije beweging wordt belemmerd. Wanneer de speler de bal tikt voor zij in het bereik van de andere speler is gekomen, is dat geen overtreding. Als de tikkende speler over zijn tegenstander heen hangt is het natuurlijk wel een overtreding. 12.Is duwen, vasthouden of afhouden zonder opzet een overtreding? Antwoord Ja; het maakt niet uit of het opzet of geen opzet is. Overigens houden deze werkwoorden bijna per definitie opzet of een zekere vorm daarvan in. 13.Een aanvaller, die bij de paal staat en op wie een bal wordt gespeeld, wordt door zijn tegenstander in de rug geduwd. De aanvaller blijft in het bezit van de bal. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord
121
Er van uitgaande dat er met opzet wordt geduwd is er sprake van een zware overtreding. De scheidsrechter is volgens § 3.10c verplicht een VW toe te kennen, ook omdat de aanvaller door de duw vertraagd wordt in zijn spel en zijn balans moet hervinden. Geen voordeelregel, want door hiervoor te fluiten ontstaat nadeel voor de aanvaller. En dat kan de bedoeling niet zijn. Voordeel van het toekennen van een VW dat bij een herhaalde overtreding een SW kan worden toegekend. 14.Mag een verdediger zijn arm uitsteken waardoor zijn tegenstander een omweg zou kunnen maken? Antwoord Ja, dat mag. Zolang de aanvaller geen actie onderneemt als gevolg waarvan hij gedwongen wordt om de arm heen te lopen is er van een overtreding geen sprake. Vaak fluiten scheidsrechters als een speler met uitgestoken arm staat zonder dat er verder iets gebeurt. Dat is onjuist. 15.Een verdediger steekt benen/knieën naar opzij uit waardoor zijn tegenstander ten val komt. Is de handeling van de verdediger een overtreding? Antwoord Jazeker. En het is nog een kwalijke en “gemene” overtreding ook, omdat de kans op blessures groot is. Een scheidsrechter moet hier heel alert op zijn en onmiddellijk optreden: een VW voor de aanvaller. 16.Is “in de weg lopen” strafbaar? Antwoord Neen, tenzij de speler zich zodanig in de baan van de tegenstander begeeft dat een botsing onvermijdelijk is, als het in de weg lopen gepaard gaat met het uitsteken van armen of benen, of de heup of dij abrupt voor de tegenstander wordt geworpen. 17.Mag bij het vóórverdedigen de verdediger de armen spreiden om te voorkomen dat zijn tegenstander vóór hem komt te staan of een gunstige afvangpositie kan innemen? Antwoord Tegen het op deze wijze spreiden van de armen bestaat geen bezwaar, tenzij de tegenstander daardoor gedwongen wordt om een omweg te maken. 18.Een aanvaller passeert in ren zijn tegenstander; vlak vóór de paal stopt hij abrupt om de bal goed aangespeeld te krijgen. Daardoor loopt zijn tegenstander hem in de rug waardoor het schot mislukt. SW? Antwoord Er gaat zeker een scoringskans verloren. Maar dat is de schuld van de aanvaller zelf door abrupt te remmen en niet een fout van de verdediger. De aanvaller maakt de overtreding. Dus: SH voor de verdedigende ploeg. 19.Een aanvaller doet, met de bal in handen, een stap naar voren (het standbeen blijft op zijn plaats, dus het is geen “lopen”). Zijn tegenstander gaat mee met die stap, dus komt ook naar voren. Vervolgens doet de aanvaller weer een stap terug en raakt daarbij zijn tegenstander fors. Wat nu? Antwoord Ook dit is een overtreding van de aanvaller. De verdediger heeft een nieuwe positie ingenomen en heeft recht op het vrije gebruik van zijn lichaam. Dus: SH voor de verdedigende ploeg. 20.De bal is in de aanval. In het andere vak probeert een verdediger een gunstige positie in te nemen onder de korf; daarbij duwt hij zijn tegenstander met opzet weg. De scheidsrechter ziet dat. Moet hij gewoon door laten spelen omdat de overtreding in het andere vak plaats vindt, of moet hij optreden in het andere vak? Antwoord
122
De scheidsrechter heeft het volste recht om op te treden tegen overtredingen op een plaats waar de bal niet is. In dit geval is het logisch, mede gelet op de ernst van de overtreding, om op te treden. Dat betekent in het andere vak een VW voor de aanvallende ploeg. Tevens is er sprake van wangedrag: de scheidsrechter heeft geen keus: wegzending. Als de aanvaller de overtreding maakt, dan moet de scheidsrechter beseffen, dat alleen maar fluiten voor de overtreding (met een SH in het andere vak) speltechnisch een nadeel oplevert voor de niet in overtreding zijnde ploeg: men was al aan het aanvallen en nu krijgt men een SH in het andere vak. Dat schiet dus niet op. Anderzijds moet hij wel wat doen aan het wangedrag in het andere vak. Dan zijn er twee mogelijkheden: fluiten voor de overtreding en het wangedrag bestraffen; daarna het spel hervatten in het vak waar al werd gespeeld; fluiten voor de overtreding en het wangedrag bestraffen en de verdedigende ploeg in dat vak een SH toekennen. Het ligt niet voor de hand gewoon door te laten spelen omdat dan het wangedrag niet wordt bestraft. En om dat pas te doen bij de eerstvolgende formele reden om het spel te onderbreken is ook niet handig. De scheidsrechter zal naar bevind van zaken moeten handelen in dezen.
47. § 3.6j verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen 1. Een verdediger probeert een op enige afstand van de paal schietende aanvaller te verdedigen; het verdedigen ontaardt in doorslaan op het lichaam. Wat is de sanctie: SH, VW of SW? Antwoord Doorslaan op en raken van het lichaam is altijd een zware overtreding: er is overduidelijk sprake van ongecontroleerd contact. Het kan dus nooit een SH zijn. Wel een VW. Indien als gevolg van de overtreding een scoringskans verloren gaat kent de scheidsrechter een SW toe. Van dit laatste zal niet zo snel sprake zijn omdat de aanvaller al heeft geschoten en het te ver gaat om te veronderstellen dat hij zonder overtreding in een scoringsrijke positie gekomen zou zijn. 2. Een verdediger houdt zijn tegenstander voortdurend een hand voor de ogen om hem het werpen van de bal te bemoeilijken. Is dit een overtreding van § 3.6j? Antwoord Neen. In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie dd 1.8.1999 staat: “Het houden van een hand voor de ogen van een tegenstander is geen spelovertreding, maar wangedrag. Bij constatering ervan dient de scheidsrechter alert op te treden: een informele waarschuwing geven en – bij herhaling – niet schromen een formele waarschuwing te geven door het tonen van de gele kaart”. Hinderen is toegestaan; te zwaar hinderen niet. Maar het houden van de hand voor de ogen gebeurt meestal vóór de actie om de bal te werpen. En als het tijdens het werpen van de bal gebeurt, dan is volgens de v/h Technische Commissie § 3.6j niet van toepassing. 3. Doorloopbal; de verdediger loopt achter de aanvaller en hindert met één arm; de verdediger houdt de arm stil; de aanvaller schiet en raakt de arm van de verdediger. SW? Antwoord Ja. Het is geen SW als de arm van de verdediger meegaat met het schot. Zie: § 3.6j. 4.Een speler is in het bezit van de bal. Zijn tegenstander hindert hem. De speler maakt een werpbeweging met de bal. De tegenstander gaat met zijn hand naar de bal toe, waardoor de hand de bal, die nog niet “vrij in de lucht is”, raakt. Wat nu? Antwoord
123
Volgens § 3.6j van de spelregels is het verboden een tegenstander te zwaar te hinderen. Het gaat om het bezit van de bal bij het hinderen. De hinderende speler mag trachten het werpen van de bal in de gewenste richting te bemoeilijken en uit te lokken, dat de werper de bal tegen zijn hand of arm werpt, in het bijzonder door het blokkeren van de bal, dat wil zeggen, door de hinderende arm te brengen in de baan, die de geworpen bal beschrijft. Daarbij is het verboden naar de bal of de werpende arm te slaan. Dat wil zeggen: de hinderende arm of hand mag zich tijdens het moment van aanraken van de bal niet naar de bal toe bewegen. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt naar: A. de hinderende speler raakt de werpende arm, pols of hand van werper. 1.De hinderende arm, pols of hand is in rust: overtreding; om de overtreding te voorkomen dient de hinderende speler met zijn arm, pols of arm "mee te gaan" in de werpbeweging van de tegenstander. 2.De hinderende arm, pols of hand gaat naar de bal toe: overtreding. Dezelfde tekst ad 1. B. de hinderende speler raakt de bal, terwijl deze nog op de hand van de werper rust. 1.De hinderende arm, pols of hand is in rust: geen overtreding. De werper gooit als het ware de bal tegen de hand van zijn tegenstander aan; dat is dan de fout van de werper. 2.De hinderende arm, pols of hand gaat naar de bal toe: overtreding. "Hand op de bal leggen" mag niet. De werper moet de gelegenheid krijgen de bal te werpen. Ad B.2. is hier van toepassing. Het is dus duidelijk dat de speler, die hindert, "te zwaar" hindert en daarmee § 3.6j overtreedt. Als deze speler een verdediger is kan de scheidsrechter een SH toekennen als hij van mening is dat de overtreding niet gericht is op het ontregelen van het aanvalsspel of waarbij geen sprake is van ongecontroleerd contact (§ 3.6 algemeen). Anders gezegd: een lichte overtreding; de overtreding vindt niet met opzet plaats. Is dit laatste wel het geval, dan kent de scheidsrechter een VW toe, omdat er sprake is van een zware overtreding. Als de hinderende speler een aanvaller is dient de scheidsrechter een SH aan de andere ploeg toe te kennen, immers elke overtreding van een aanvaller, hoe licht of zwaar ook, is een SH voor de andere ploeg. Sinds 1 juli 2013 geldt ook nog de volgende regel: als een hinderende speler een slaande beweging maakt naar de bal, die al “los” is, in de richting van de tegenstander – bijvoorbeeld gericht op het gezicht – dan is dat een overtreding: niet van § 3.6j, maar van § 3.6u (gevaarlijk spel). De woorden “in de richting van” veronderstellen een zeker mate van opzet. 5.Een speler maakt een slaande beweging naar de bal, die door zijn tegenstander is geworpen en “los” is. Is dit een overtreding? Antwoord Slaan naar de bal, die “los” is, is toegestaan. Behalve indien het een slaande beweging is in de richting van de tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht. De woorden “in de richting van de tegenstander” veronderstellen een zeker mate van opzet. De scheidsrechter oordeelt of dit het geval is. Indien hij een overtreding constateert is dat een overtreding van § 3.6u (gevaarlijk spel). Indien een aanvaller de overtreding maakt is het een SH voor de verdedigende ploeg; is het de verdediger, dan is het een VW voor de aanvallende ploeg. 6.In de spelregeltekst van § 3.6j staat dat het verboden is naar een werpende arm of bal te slaan. Een overtreding dus. In de toelichting staat dat slaan naar de bal mag, behalve in de richting van de tegenstander. Dat klopt toch niet c.q. is toch ten minste verwarrend? Antwoord
124
Weliswaar stond en staat nog steeds in de spelregeltekst van § 3.6j dat het verboden is naar de werpende arm of bal te slaan, maar meteen daarna wordt per 1.7.2013, en dat is nieuw, een nuancering aangebracht: de beweging mag – kort gezegd – niet te snel gebeuren; overigens ziet deze situatie op het slaan naar de werpende arm of de bal terwijl de speler de bal nog in bezit heeft. De vraag kan worden gesteld: maar wat nu als de beweging wél heel snel wordt gemaakt terwijl de speler de bal nog in bezit heeft? Die vraag is terecht, immers, als de slaande beweging niet te snel wordt gemaakt is het al een overtreding, dus als het een snelle beweging is, is dat ook zo. Ook hier mag dan een zeker mate van opzet worden verondersteld aanwezig te zijn en begint de gele of zelfs rode kaart zichtbaar te worden. Dat is dan ook nog het enige instrument voor de scheidsrechter om op te treden. Als de bal “los” is mag naar de bal worden geslagen. Alleen: als de beweging in de richting is van de tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht – is het sinds 1 juli 2013 wel een overtreding: gevaarlijk spel volgens § 3.6u. De nieuwe spelregel beoogt te voorkomen dat een speler een bal, die vrij in de lucht is, in de richting van een tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht - slaat. Voorwaarden: x de bal moet “los” zijn; x de woorden “in de richting van” suggereren een zeker mate van opzet. Als met name dit laatste gebeurt, is er sprake van een overtreding; alhoewel de beschreven situatie wordt vermeld in de toelichting op § 3.6j (verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen), wordt zij echter beschouwd als een overtreding van § 3.6u (gevaarlijk spel). Dat is ook de reden dat dezelfde tekst in beide spelregels wordt vermeld. De scheidsrechter bepaalt wat de consequentie van de situatie is en treedt op basis daarvan op. In de beschreven situatie kan de handeling ook als wangedrag worden aangemerkt met als gevolg: een formele waarschuwing (gele kaart). Dat hangt met name van de “zwaarte” van de opzet af, een en ander ter beoordeling van de scheidsrechter. Voor het geval de scheidsrechter van oordeel is dat er van gevaarlijk spel geen sprake is, dan moet hij nog nagaan of er wellicht sprake is van een overtreding van § 3.6j: “het verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen”. Dat zal niet of niet zo snel het geval zijn, omdat de bal “los” is. Dus: x. als de bal nog in bezit van een speler is en de tegenstander slaat naar de bal en raakt deze, dan is dat een overtreding; x. als de bal “los” is, dan is dat geen overtreding, tenzij er geslagen wordt naar de bal in de richting van de tegenstander, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht, dan is het geen overtreding van § 3.6j, maar van § 3.6u. 7.Wat is hinderen? Antwoord Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal. 8.In § 3.6j staat dat het o.a. verboden is naar de werpende arm of bal te slaan, dat wil zeggen dat de hinderende arm zich niet zodanig snel in de richting van de bal mag bewegen dat de bal wordt aangeraakt voordat hij de handen van de tegenstander heeft verlaten. Daarnaast staat in de toelichting dat een slaande beweging naar de bal is toegestaan, behalve als het in de richting van de tegenstander is, dan is het “gevaarlijk spel”, § 3.6u. Dat is toch in tegenspraak met elkaar? Antwoord Dat is het niet. In de eerste situatie gaat het om een in bezit zijnde bal; in de tweede situatie gaat hem om een bal, die “los” is.
125
Als de bal “los” mag naar de bal worden geslagen. Alleen: als de beweging in de richting is van de tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht – is het wel een overtreding: gevaarlijk spel volgens § 3.6u. De nieuwe spelregel beoogt te voorkomen dat een speler een bal, die vrij in de lucht is, in de richting van een tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht - slaat. Voorwaarden: x de bal moet “los” zijn; x de woorden “in de richting van” suggereren een zeker mate van opzet. Als met name dit laatste gebeurt, is er sprake van een overtreding; alhoewel de beschreven situatie wordt vermeld in de toelichting op § 3.6j (verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen), wordt zij echter beschouwd als een overtreding van § 3.6u (gevaarlijk spel). Dat is ook de reden dat dezelfde tekst in beide spelregels wordt vermeld. De scheidsrechter bepaalt wat de consequentie van de situatie is en treedt op basis daarvan op. In de beschreven situatie kan de handeling ook als wangedrag worden aangemerkt met als gevolg: een formele waarschuwing (gele kaart). Dat hangt met name van de “zwaarte” van de opzet af, een en ander ter beoordeling van de scheidsrechter. Voor het geval de scheidsrechter van oordeel is dat er van gevaarlijk spel geen sprake is, dan moet hij nog nagaan of er wellicht sprake is van een overtreding van § 3.6j: “het verbod om een tegenstander te zwaar te hinderen”. Dat zal niet of niet zo snel het geval zijn, omdat de bal “los” is. Dus: x. als de bal nog in bezit van een speler is en de tegenstander slaat naar de bal en raakt deze, dan is dat een overtreding; x. als de bal “los” is, dan is dat geen overtreding, tenzij er geslagen wordt naar de bal in de richting van de tegenstander, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht, dan is het geen overtreding van § 3.6j, maar van § 3.6u.
9.In § 3.6j staat dat het verboden is naar de werpende arm of de bal te slaan, dat wil zeggen, dat de hinderende arm of hand zich niet te snel in de richting van de bal mag bewegen. Maar als dit laatste nu wél gebeurt? Antwoord Weliswaar stond en staat nog steeds in de spelregeltekst van § 3.6j dat het verboden is naar de werpende arm of bal te slaan, maar meteen daarna wordt nu, en dat is nieuw, een nuancering aangebracht: de beweging mag – kort gezegd – niet te snel gebeuren; overigens ziet deze situatie op het slaan naar de werpende arm of de bal terwijl de speler de bal nog in bezit heeft. De vraag kan worden gesteld: maar wat nu als de beweging wél heel snel wordt gemaakt terwijl de speler de bal nog in bezit heeft? Die vraag is terecht, immers, als de slaande beweging niet te snel wordt gemaakt is het al een overtreding, dus als het een snelle beweging is dat ook zo. Ook hier mag dan een zeker mate van opzet worden verondersteld aanwezig te zijn en begint de gele of zelfs rode kaart zichtbaar te worden. Dat is dan ook nog het enige instrument voor de scheidsrechter om op te treden. 10.Als een speler naar de bal slaat die al los is, is dat dan een overtreding? Antwoord Dat is geen overtreding volgens de toelichting op § 3.6j. Uitzondering (dus wel een overtreding): als het een slaande beweging is naar de bal in de richting van de tegenstander – bijvoorbeeld in de richting van diens gezicht – dan is het een overtreding;
126
de aanleiding vindt zijn grond in § 3.6j, maar de overtreding is gebaseerd op § 3.6u (gevaarlijk spel). 11.Wie heeft bij het werpen van de bal voorrang: de werper of de tegenstander die het werpen probeert te bemoeilijken? Antwoord De spelregel beschermt in de werper. De hinderende speler dient te allen tijde ruimte te maken. Dus: de hand op 1 cm van de bal brengen en daar stilhouden is toegestaan; het mag echter niet leiden tot het vrije gebruik van het lichaam. De speler in balbezit moet de ruimte krijgen om de bal te werpen.
48. § 3.6k verbod om een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal te hinderen 1. Een verdediger volgt zijn tegenstander en hindert bij het voorbijlopen een aanvalster, die de bal in handen heeft maar deze niet werpt. Is dit strafbaar? Antwoord Neen, dat is niet strafbaar. Het is strafbaar als er daadwerkelijk sprake is van het werpen van de bal en de afstand dan niet groter is dan de twee gezamenlijke armlengten. 2. Als vraag 1, maar nu hindert de verdediger op het moment dat de aanvalster de bal werpt naar een tegenstander. Is dat strafbaar? Antwoord Dat hangt er van af. Als het hinderen plaats vindt binnen een afstand, die bepaald wordt door de armlengten van de verdedigende heer en van de dame, die de bal werpt, is het strafbaar. Gevolg: een VW voor de aanvalster of een SW als er een scoringskans verloren gaat. Het is geen overtreding als het hinderen geschiedt buiten de afstand van genoemde armlengten. 3. Een dame staat in de aangeefpositie en heeft de bal. Een mede-aanvaller loopt via het blok. Zijn tegenstander draait mee maar blijft lang staan voor de dame. De dame werpt de bal terwijl die tegenstander voor haar staat. Is dit een overtreding van het verbod om een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal te hinderen? Antwoord Vooropgesteld: het kan alleen een overtreding zijn als die heer zich binnen de genormeerde afstand bevindt: de armlengte van hem plus die van de dame. Als dat het geval is, dan kan er sprake zijn van een overtreding, maar: a. de bal moet geworpen worden. Als de dame de bal niet werpt mag die tegenstander gaan staan waar hij wil. b. er moet sprake zijn van hinderen, hetgeen betekent: het bemoeilijken van het werpen van de bal. Daaruit spreekt altijd ook de bedoeling om dat te doen. Indien de tegenstander slechts zijn aanvaller blijft volgen, is er niets aan de hand, ook niet als die aanvaller direct naast zijn dame gaat staan, waardoor de tegenstander wordt gedwongen min of meer tussen die twee in te staan. De tegenstander dient zich dan wel geheel te blijven concentreren op het volgen van zijn aanvaller. Zodra de tegenstander bij de dame gaat staan met de kennelijke bedoeling (intentie) haar het werpen van de bal te bemoeilijken, is dat een overtreding van § 3.6k. Dus, in dit voorbeeld, een VW voor de aanvallende ploeg. Zie ook vraag/antwoord 4. 4. Een aanvallende dame staat in de steun. Een andere aanvaller gaat over het blok; de verdediger draait mee en blijft lang staan voor de dame met de bal. De scheidsrechter fluit voor het hinderen van deze dame, zodra zij de bal werpt. Is die beslissing terecht? Antwoord In vergelijking met de "oude" spelregel is het nieuwe § 3.6k per 1.7.07 slechts in die mate gewijzigd, dat het qua afstand eenvoudiger meetbaar moet zijn om een overtreding
127
te constateren. Daarom is de norm van "twee gezamenlijke armlengtes (in dit geval: dame en heer) ingevoerd. Alles wat buiten deze norm valt, valt per definitie niet onder werking van § 3.6k. Valt het binnen de norm en wordt een tegenstander van de andere sekse bij het werpen van de bal gehinderd, dan kan het een overtreding zijn. Dat is het geval als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: x. er moet sprake zijn van het werpen van de bal; x. er moet sprake zijn van hinderen. En hinderen is: het bemoeilijken van het werpen van de bal. Elke handelwijze (zo zegt de toelichting op de spelregel) die het werpen van de bal bemoeilijkt, moet als hinderen worden beschouwd. Dat kan dus ook een handelwijze zijn, waarbij de hinderende speler niet anders doet dan het volgen van zijn tegenstander. Echter: in nagenoeg de meeste gevallen zal er sprake van zijn dat de hinderende speler heel goed weet dat er iemand van de andere sekse staat met de bal in het bezit en die bezig is met het werpen van de bal. Dan heeft die speler ook de intentie om dat werpen te bemoeilijken. Die intentie en de daarbij behorende handelingen betekenen per definitie het min of meer verzaken van de taak om de tegenspeler te volgen. In feite ligt de nadruk op het resultaat van hinderen: wat is het gevolg? Is het werpen van de bal daadwerkelijk bemoeilijkt? De scheidsrechter moet dat beoordelen. Als een speler een tegenstander volgt met zijn gezicht naar hem toe en in het voorbij lopen werpt "de aangeef" de bal tegen de opgestoken arm(en) van die tegenstander, dan wordt het werpen wel degelijk bemoeilijkt. Dus: VW of SW, afhankelijk van de vraag of een scoringskans verloren gaat. De verdediger doet er goed aan te beseffen dat hij door het opsteken van zijn arm(en) het werpen van de bal door de “aangeef” bemoeilijkt of kan bemoeilijken. Als in dezelfde situatie die speler zich omdraait of zijdelings draait naar "de aangeef", dan is de overtreding nog duidelijker vanwege de intentie, die hij heeft om te hinderen. Als een speler een tegenstander volgt, waarbij die tegenstander naast het blok gaat staan en de speler daardoor tussen aangeef en tegenstander terecht komt, en die speler staat er alleen maar, dan zal het niet snel hinderen zijn. Vergelijk dat met het nemen van een SH, waarbij de tegenstander gewoon voor hem gaat staan: dat mag ook. Als de speler een arm of de armen heft, dan wordt al gauw het werpen van de bal bemoeilijkt met als gevolg: overtreding van § 3.6k. Zodra de speler het volgen van zijn tegenstander opgeeft en voor de dame blijft staan, hetzij met de rug, hetzij met het gezicht naar haar toe, dan is het slechts een overtreding als het werpen van de bal wordt bemoeilijkt. De scheidsrechter heeft correct gehandeld mits: x beide personen binnen de dubbele armlengte staan; x de dame daadwerkelijk de bal werpt. Het is duidelijk dat de verdediger de intentie heeft om haar dat werpen te bemoeilijken, want waarom zou hij anders bij haar gaan staan in plaats van zijn tegenstander te volgen (hetgeen toch zijn primaire opdracht is?). Zie ook vraag/antwoord 3. 5.Een dame heeft bij de paal de bal. Een tegenstander komt voorbij en hindert haar. De dame houdt de bal gewoon vast. Overtreding? Antwoord Geen overtreding. Dat is het pas als de dame een werpende beweging met de bal maakt. Zij moet dus daadwerkelijk de bal willen spelen.
128
6.Geldt bij het hinderen van de bal van iemand van de andere sekse een afstandseis van 2.50 m? Antwoord Neen; de enige eis is dat, als de afstand groter is dan de armlengte van de ene speler en de armlengte van de andere, er geen sprake kan zijn van een overtreding. Als er geen bal is mogen een speler en een speelster van de andere ploeg (en andersom) elkaar dus hinderen. 7.Een aanvalster staat vrij en schiet. Een verdediger, die binnen armlengte staat hindert haar. Is dit “verdedigd schieten”? Antwoord Het kan nooit “verdedigd schieten” zijn: § 3.6n (het verbod om verdedigd te schieten) gaat uit van het grondbeginsel dat het altijd gaat om twee personen van hetzelfde geslacht. Als er iets is tussen twee personen van verschillende sekse, dan hebben de spelregels daar een speciale regel voor: § 3.6k bepaalt dat het verboden is een tegenstander van de andere sekse te hinderen. Elke handelwijze, die het werpen van de bal (en schieten is een bijzondere vorm van werpen) bemoeilijkt, moet als hinderen worden beschouwd. Echter: als de afstand tussen de aanvallende dame en de hinderende heer groter is dan twee armlengten (die van de dame én die van de heer), dan geldt het verbod niet. Is het minder, dan is het wel een overtreding van de verdedigende heer. Normaliter is het dan een SH voor de aanvallende ploeg. Gaat er door het hinderen een scoringskans verloren, dan is het een SW. Is de afstand > dan die twee armlengten, dan is er geen sprake van een overtreding. NB-1: voorwaarde is wel dat de bal geworpen moet worden op het moment van hinderen. Indien een verdediger een dame van de andere ploeg hindert en de speelster houdt de bal gewoon vast is het geen overtreding. NB-2: gesteld dat het wél verdedigd schieten zou kunnen zijn, dan moet de scheidsrechter beoordelen of de verdediger zich binnen armlengte van de aanvaller bevindt (§ 3.6n). Is dat niet zo, dan is het geen “verdedigd”; is dat wel zo, dan is het een SH voor de verdedigende ploeg. 8.Is elke poging om een bal te onderscheppen strafbaar indien het gaat om een speler, die de bal in bezit heeft en die deze werpt, en een speelster, die poogt de bal te onderscheppen (of andersom). Antwoord Neen, dat is niet het geval. Een poging, om de bal te onderscheppen heeft een andere intentie dan een poging om het te hinderen, dus het werpen van de bal te bemoeilijken. Bij het eerste is er geen sprake van een overtreding, bij het tweede wel. Het is de scheidsrechter, die bepaalt wat er aan de orde is.
49. § 3.6l verbod om een tegenstander te hinderen die al door een ander wordt gehinderd. 1. Een aanvaller, die de bal schiet, wordt daarbij gehinderd door twee verdedigers. De scheidsrechter fluit en kent de aanvallende ploeg een SW toe. Klopt dit? Antwoord: Dat hangt er van af. § 3.6l Bepaalt dat het verboden is een tegenstander te hinderen die al door een ander wordt gehinderd. Hinderen is het bemoeilijken van het werpen/schieten van de bal. a. Indien de eerste verdediger, die hindert, voldoet aan de voorwaarden van “verdedigd schieten - § 3.6n” dan is het gewoon verdedigd schieten en dus een SH voor de verdedigende ploeg. b.
129
Indien de eerste verdediger, die hindert, niet aan genoemde voorwaarden voldoet dan wel, indien beide verdedigers niet aan de voorwaarden voldoen, dan dient een SW te volgen. Zie de toelichting op § 3.6l. 2. Mag je bij het dameskorfbal met twee dames tegelijk één tegenstandster hinderen? Antwoord Par. 3.6l van de spelregels zegt: "Het is verboden een tegenstander te hinderen die al door een ander wordt gehinderd". Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal. Dat betekent dat het verbod alleen geldt indien: x de tegenstander in het bezit is van de bal; x deze de bal ook daadwerkelijk wil werpen. Elke handelwijze, die het werpen van de bal bemoeilijkt wordt als "hinderen" beschouwd. Indien twee verdedigers de in balbezit zijnde aanvaller hinderen, dient de scheidsrechter er scherp op te letten of de verdediger, die als eerste hinderde, ook verdedigde (dus voldeed aan de voorwaarden van "verdedigd schieten"). Is dit het geval, dan is er gewoon sprake van verdedigd schieten en maakt het niet meer uit wat die tweede verdediger doet. Is dit niet het geval - dus de eerste verdediger voldoet niet aan de eisen van "verdedigd schieten", en mislukt het schot of de overplaatsing naar de vrijstaande speler - dan bestraft de scheidsrechter de overtreding met een SW. Indien de overplaatsing naar de vrijstaande speler wél lukt, dan moet de scheidsrechter ingevolge de toelichting op § 3.6i aan de aanvaller een VW toekennen, er van uitgaande dat de kans uit de VW groter is dan de kans als gevolg van die overplaatsing. 3.Een dame is in balbezit. Twee dames van de andere ploeg hinderen haar. De eerste dame houdt de bal alleen maar vast. Overtreding? Antwoord Neen. Het is pas een overtreding als: de dame met de bal deze daadwerkelijke probeert te werpen; de andere dames daadwerkelijk trachten dat werpen van de bal te bemoeilijken. 4.Een aanvaller neemt een doorloopbal; zijn tegenstander is achter hem en hindert hem van achteren op een correcte manier. De andere verdediger, die voor de paal staat, snelt toe en probeert het schieten te voorkomen. Daarmee voldoet hij aan de eisen van “verdedigd schieten”. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De eerste verdediger hindert al. De andere, die overneemt, ook. Ondanks dat deze laatste correct verdedigt is het dus een overtreding van § 3.6l omdat er gehinderd wordt terwijl er al door een ander gehinderd wordt. Gevolg VW voor de aanvallende ploeg dan wel een SW als een scoringskans verloren gaat. Dit laatste zal meestal het geval zijn. 5.Als 4, maar nu is de situatie zo dat eerst de verdediger correct verdedigt en dat daarna de andere verdediger gaat hinderen. Wat dan? Antwoord De eerste overtreding is die van de aanvaller, die in verdedigde positie schiet. Die overtreding moet dan bestraft worden, dus SH voor de verdedigende ploeg. Het kan ook zijn dat de eerste verdediger niet hindert, de tweede correct verdedigt en daarna de eerste verdediger correct hindert. Ook dan wordt de eerste overtreding bestraft: het schieten van de aanvaller in verdedigde positie.
50. § 3.6m verbod om buiten het eigen vak te spelen 1.Vallen de lijnen onder vakgrenzen? Antwoord
130
Ja; de lijnen behoren niet tot het speelgebied. Als een speler, die in bezit is van de bal, de lijn raakt maakt hij een overtreding. De SH wordt altijd aan de andere kant van de lijn genomen (uitbal, in het andere vak). 2.Een heer staat in het voor hem verkeerde vak. Mag hij daar een tegenstander hinderen? Antwoord Neen. Dat mag hij alleen in zijn eigen vak. Gevolg: een SH voor de andere ploeg in het vak waar de overtreding wordt gemaakt. Indien als gevolg van dat hinderen een scoringskans verloren gaat is het een SW. Let op: als die speler, die in het verkeerde vak staat, een zware overtreding maakt kan het nooit een VW in het andere vak zijn; immers: een overtreding van een aanvaller (uit het andere vak) is altijd een SH, tenzij er een scoringskans verloren gaat, dan is het een SW. 3.Mag een speler, die nabij de middenlijn in zijn eigen vak staat een tegenstander hinderen, die met de bal in het andere vak staat? Antwoord Ja. Het hinderen van een tegenstander beperkt zich niet tot spelers in het eigen vak. Uiteraard mag de hinderende speler geen overtredingen maken. 4.Waar wordt bij het overtreden van § 3.6m de SH genomen? Antwoord Nooit in het vak van de overtreder. Wel: in het andere vak of buiten het veld. 5.Mag een speler zijn vak uit om een tegenstander in het andere vak te hinderen? Antwoord Neen, deze speler dient in zijn eigen vak te staan. Wel mag hij vanuit zijn vak opspringen en – bijvoorbeeld – zwevend in de lucht – proberen de bal te spelen.
51. § 3.6n verbod om in verdedigde positie te schieten 1.een verdediger schiet op de korf van zijn eigen ploeg, dus naar de korf in het andere vak. Vraag: mag dat en wat voor"voorwaarden" gelden dan? Antwoord In § 3.6 van de spelregels staan de spelovertredingen ("het is verboden....."). In § 3.6p van de spelregels staat o.a.: "Het is verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg te scoren". Dat betekent dat vanuit het verdedigingsvak wel mag worden geschoten (het is geen overtreding) maar niet mag worden gescoord. Als uit dat schot dus een doelpunt volgt is het wel een overtreding. Gevolg: een spelhervatting voor de andere ploeg onder die korf. Dan is vervolgens de vraag: als er uit het verdedigingsvak wel geschoten mag worden op de korf in het andere vak door een verdediger, kan er dan sprake zijn van verdedigd schieten als de tegenstander voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot het verdedigd schieten (§ 3.6n). Het antwoord is: neen. De bepalingen van het verdedigd schieten hebben alleen betrekking op de verdediger. Aangezien in dit voorbeeld de aanvaller de schietende verdediger verdedigt gelden deze bepalingen dus niet. Het heeft voor de aanvaller ook geen zin om te verdedigen, want als het een doelpunt is wordt zij toch afgekeurd (zie boven). De aanvaller mag natuurlijk zijn schietende tegenstander wel hinderen: hinderen is: het bemoeilijken van het werpen van de bal. Natuurlijk mag hij niet te zwaar hinderen (§ 3.6j). Doet hij dat wel dan is dat een overtreding van de
131
aanvaller en dus een spelhervatting voor de schietende verdediger (dan wel, als het even kan, door laten spelen vanwege de voordeelregel). 2.Een verdediger schiet op de korf in het vak waar hij staat; hij wordt daarbij verdedigd door zijn tegenstander (aanvaller). Vraag: kan er sprake zijn van verdedigd schieten als zijn tegenstander (aanvaller) voldoet aan de eisen, die gesteld zijn bij "verdedigd schieten", § 3.6n).? Antwoord Neen. De bepalingen van het verdedigd schieten hebben alleen betrekking op de verdediger. Zie § 3.6n, eerste regel: "Het schieten wordt als verdedigd beschouwd wanneer de hinderende verdediger....." Aangezien in dit voorbeeld de aanvaller de schietende verdediger verdedigt gelden deze bepalingen dus niet. Het heeft voor de aanvaller ook geen zin om te verdedigen, want hij heeft er alleen maar belang bij dat het schot tot een doelpunt leidt. De aanvaller mag natuurlijk zijn schietende tegenstander wel hinderen: hinderen is: het bemoeilijken van het werpen van de bal. Natuurlijk mag hij niet te zwaar hinderen (§ 3.6j). Doet hij dat wel dan is dat een overtreding van de aanvaller en dus een SH voor de schietende verdediger (dan wel, als het even kan, door laten spelen vanwege de voordeelregel c.q., als er gescoord wordt, het doelpunt gewoon tellen ondanks die overtreding.). Par. 3.6p is niet van toepassing, want deze paragraaf duidt op de casus, dat een verdediger, die uiteraard in zijn eigen vak staat, de bal naar het andere vak werpt en direct scoort. Het werkwoord "scoren" legt dus het verband tussen het schieten van de verdediger en het maken van een doelpunt in zijn eigen aanvalsvak. 3.Situatie: een aanvaller schiet; zijn tegenstander springt op; in de lucht raakt hij de bal aan; daarna landt de aanvaller. Kan er voor verdedigd schieten worden gefloten? Moet er ten minste met één voet op de grond worden gestaan door de verdediger? Antwoord De voorwaarden, om aan “verdedigd schieten” te voldoen zijn: daadwerkelijk trachten de bal te blokkeren én: 1. zich binnen armlengte van de aanvaller bevinden; 2. met het gezicht naar de aanvaller toegekeerd; 3. dichter bij de paal staan dan de aanvaller. Het gaat met name om punt 1. Het werkwoord “bevinden” wordt niet voor niets gebruikt. Dat kan betekenen: op de grond staan (met beide voeten of met één voet) of in de lucht zweven. Er kan dus van verdedigd schieten sprake zijn als de verdediger in de lucht zweeft. Bepalend is of een verdediger zich binnen armlengte bevindt op het moment van het schot. (dus niet het moment van het raken van de bal). Zie ook de toelichting op § 3.6n. Zie ook vraag/antwoord 19. 4.Geldt bij “verdedigd schieten” of de verdediger binnen armlengte moet zijn én tevens in staat de borst van de aanvaller aan te raken? Antwoord Sinds de spelregelwijziging van 2008 is de toevoeging inzake het aanraken van de borst van de aanvaller vervallen. Criterium is dus nog alleen: “binnen armlengte”. De IKF heeft daar indertijd geen toelichting op gegeven. Aangenomen wordt dat de geschrapte tekst als overbodig werd beschouwd. 5.Wanneer kan van verdedigd schieten geen sprake zijn? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregel kan van verdedigd schieten geen sprake zijn als de verdediger: niet daadwerkelijk probeert het schot te blokkeren; het slechts opheffen van één arm of twee armen is niet voldoende;
132
met zijn lichaam verder dan de paal is dan de aanvaller; als de arm of een hand dichter bij de paal is telt dit niet; het gaat om het lichaam; zich op een grotere afstand dan armlengte bevindt; met zijn rug naar de aanvaller staat en de aanvaller niet aankijkt; zich er niet van bewust is dat de aanvaller de bal in zijn bezit heeft (snel schot; tikken).
6.Een lange aanvaller staat tegenover een kleine verdediger. De aanvaller heeft de bal en schiet. De verdediger voldoet aan alle voorwaarden van verdedigd schieten maar kan, door het lengteverschil, niet voorkomen dat de aanvaller schiet. Is dit “verdedigd”. Antwoord Ja. De toelichting op de spelregel noemt dit voorbeeld uitdrukkelijk. Dat betekent dat de hand van de verdediger niet per sé boven de bal hoeft te zijn als er geschoten wordt. 7.Een aanvaller schiet of tikt de bal opspringend naar de korf. Is dit verdedigd schieten? Antwoord Het is verdedigd schieten als aan alle voorwaarden van § 3.6n wordt voldaan. Dus ook als de hand van de verdediger niet boven de bal is. 8.Een aanvaller wordt door een verdediger gehinderd waarbij de verdediger voldoet aan de eisen van § 3.6n. De aanvaller schiet nadat een tweede verdediger is gaan hinderen. Welke overtreding moet worden bestraft? Antwoord De eerste overtreding is die van de aanvaller, die verdedigd schiet. Dus wordt die overtreding bestraft. 9.Een aanvaller staat met de bal vóór de korf met de rug naar paal. Zijn tegenstander staat achter hem. De aanvaller lost een schot achterover. Mag dit? Antwoord Het is volgens de toelichting op de spelregels een overtreding van § 3.6n, aangenomen dat de verdediger aan de eisen van § 3.6n voldoet. Is dit laatste niet het geval, dan is het geen overtreding, immers, de wijze waarop geschoten wordt doet er niet toe: naar voren, achterover, met één hand, met twee handen. 10.Een aanvaller bevindt zich in verdedigde positie. Hij stapt naar achter of opzij (zonder met de bal te lopen) en schiet. Is dit toegestaan? Antwoord Dit is alleen toegestaan als de verdediger zijn verdedigende positie prijs geeft door de aanvaller niet of niet goed te volgen. Doet de verdediger er echter alles aan de aanvaller te volgen, dan wordt dit als verdedigd schieten beschouwd, ook als de aanvaller zich door de actie een korte tijd buiten armlengte bevindt. Zie de toelichting op § 3.6n. 11.Wat is het verschil tussen hinderen en verdedigen? Antwoord Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal van een tegenstander. Verdedigen is het op een zodanige wijze hinderen bij een schot van een aanvaller, dat het schieten een overtreding is zodra aan de voorwaarden, genoemd in § 3.6n, wordt voldaan. 12.Is er sprake van “verdedigd” als een verdediger met zijn achterhoofd naar de aanvaller staat? Antwoord Neen. Hij moet zijn gezicht naar de aanvaller toegekeerd hebben. NB: dit komt nogal eens voor bij een doorloopbal: de aanvaller ontvangt de bal en remt af; de verdediger,
133
die met hem opliep, schiet hem voorbij en heeft geen gelegenheid meer zijn lichaam en vooral zijn gezicht naar de aanvaller toe te keren. 13.Hoe kan je zien dat een speler daadwerkelijk tracht een schot te blokkeren? Antwoord Dat kan je alleen zien door de actie van de verdediger, resulterend in het uitsteken van één arm of beide armen in de richting van de tegenstander c.q. de bal. 14.Waar staat dat een verdediger, die tracht een schot te blokkeren, één arm of beide armen horizontaal en boven de bal moet hebben? Antwoord Het woord “blokkeren” houdt per definitie in dat een poging wordt gedaan om te voorkomen dat de aanvaller tot schieten komt. Dat houdt vervolgens in dat de hand/handen van de arm/armen boven de bal moet zijn. Dus als de hand/handen onder de bal zijn zal er normaliter van “verdedigd” geen sprake kunnen zijn. Nu kunnen zich allerlei situaties voordoen waarbij op niet-conventionele wijze wordt geschoten ( met de armen bijna verticaal, met één hand, tikken van de bal). Dan moet de scheidsrechter beoordelen of de verdediger bij conventioneel schieten de bal had kunnen blokkeren. Is dat het geval dan wordt aan de eis van § 3.6n voldaan. De spelregels bepalen niets over de positie van de arm of de armen. Het is denkbaar dat een arm schuin omhoog ook nog onder het criterium valt. Dat is niet het geval met één of beide armen omhoog: dat heeft niets met verdedigd schieten te maken, hoogstens is het een poging tot hinderen bij het schieten, en dat mag. Het kan zijn dat door lengteverschil een verdediger zijn arm nooit boven de bal kan krijgen. Dan kan het toch “verdedigd” zijn als aan de overige voorwaarden van § 3.6n wordt voldaan. Zie vraag en antwoord 6. 15.Een aanvaller staat met de bal naast de paal; de verdediger staat er naast. De aanvaller draait zich om en schiet. Is dit verdedigd? Antwoord Dat hangt er van af. Als na het omdraaien de verdediger naast of achter de aanvaller staat voldoet hij niet aan de eis dat hij met zijn gezicht naar de aanvaller moet staan. Dan is het dus geen overtreding. Voldoet de verdediger aan alle voorwaarden van § 3.6n, dan is het wel een overtreding. 16.Een aanvaller staat bij de paal. De bal wordt geschoten. De aanvaller springt op en voor de verdediger het weet heeft de aanvaller de bal in de korf getikt. Is dit verdedigd? Antwoord Als de verdediger niet of te laat beseft wat er gebeurt kan het nooit verdedigd schieten zijn. Aan de eis om te trachten de bal daadwerkelijk te blokkeren wordt niet voldaan. 17.Een aanvaller loopt langs zijn tegenstander voor een doorloopbal. Hij stopt abrupt. Zijn achter hem lopende verdediger vliegt boven op hem. De aanvaller krijgt de bal en schiet; een andere verdediger voldoet op dat moment aan de eisen van § 3.6n. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Het abrupte stoppen met genoemd gevolg is een overtreding van de aanvaller: het is een vorm van afhouden. Wat daarna gebeurt doet er niet meer toe. De scheidsrechter dient de verdedigende ploeg een SH toe te kennen. NB: het kan dus nooit een SW zijn vanwege het verloren gaan van een schotkans en ook geen SH voor de verdedigende ploeg wegens verdedigd schieten. 18.Een aanvaller maakt een zogenaamde “wijkbal”. Snel inlopen en bij de paal naar links of rechts uitwijken in de hoop vrij te komen en daarna te schieten. Dit is toch een poging om zich aan de verdediger te onttrekken? Antwoord
134
Inderdaad, en dat is niet verboden; sterker nog: het is een opdracht aan de aanvaller. Een aanvaller, die met de bal stilstaat, achteruit springt en dan schiet is niet overtreding als zijn verdediger blijft staan. Zich onttrekken aan de verdediger is één van de belangrijkste opdrachten voor een aanvaller. 19.§ 3.6n zegt dat een verdediger dichter bij de paal moet staan dan de aanvaller. Dat betekent dat er alleen maar sprake kan zijn van verdedigd schieten als de verdediger op de vloer staat, dus niet in de lucht zweeft. Klopt dat? Antwoord Dat klopt niet: de vraag, die betrekking heeft op het “verdedigd schieten in de lucht” heeft als basis punt 1 van de regel over verdedigd schieten (§ 3.6n): “zich binnen armlengte van de aanvaller bevinden”. Bovenstaande kwestie heeft uitsluitend betrekking op de voorwaarde inzake de positie van de verdediger ten opzichte van de aanvaller. Omdat het innemen van een positie uitgaat van “staan” (referentiepunt) is voor dit werkwoord gekozen. Dat wil niet zeggen dat daarmee een andere uitleg kan en mag worden gegeven aan punt 1. Zie overigens ook de toelichting op § 3.6n, 2e bullit, blz. 50 van het nieuwe spelregelboekje en vraag/antwoord 3. 20.Een aanvalster staat vrij en schiet. Een verdediger, die binnen armlengte staat hindert haar. Is dit “verdedigd schieten”? Antwoord Het kan nooit “verdedigd schieten” zijn: § 3.6n (het verbod om verdedigd te schieten) gaat uit van het grondbeginsel dat het altijd gaat om twee personen van hetzelfde geslacht. Als er iets is tussen twee personen van verschillende sekse, dan hebben de spelregels daar een speciale regel voor: § 3.6k bepaalt dat het verboden is een tegenstander van de andere sekse te hinderen. Elke handelwijze, die het werpen van de bal (en schieten is een bijzondere vorm van werpen) bemoeilijkt, moet als hinderen worden beschouwd. Echter: als de afstand tussen de aanvallende dame en de hinderende heer groter is dan twee armlengten (die van de dame én die van de heer), dan geldt het verbod niet. Is het minder, dan is het wel een overtreding van de verdedigende heer. Normaliter is het dan een SH voor de aanvallende ploeg. Gaat er door het hinderen een scoringskans verloren, dan is het een SW. Is de afstand > dan die twee armlengten, dan is er geen sprake van een overtreding. NB-1: voorwaarde is wel dat de bal geworpen moet worden op het moment van hinderen. Indien een verdediger een dame van de andere ploeg hindert en de speelster houdt de bal gewoon vast is het geen overtreding. NB-2: gesteld dat het wél verdedigd schieten zou kunnen zijn, dan moet de scheidsrechter beoordelen of de verdediger zich binnen armlengte van de aanvaller bevindt (§ 3.6n). Is dat niet zo, dan is het geen “verdedigd”; is dat wel zo, dan is het een SH voor de verdedigende ploeg.
52. § 3.6o verbod om te schieten na snijden langs een andere aanvaller 1. Een aanvaller snijdt langs zijn mede-aanvaller en komt vrij. De andere verdediger neemt hem over, waardoor diens tegenstander vrij komt te staan. De aanvaller speelt de bal naar de vrijstaande mede-aanvaller, die schiet. Is dit een overtreding van § 3.6o? Antwoord Neen, want niet de snijdende aanvaller schiet, maar de andere. Het is overigens dom van de verdediger om over te nemen. Die moet toch weten dat de vrijgekomen aanvaller, die sneed, niet mag schieten. 2. In de aanval loopt een aanvaller in een rustig tempo om het blok/een mede-aanvalster heen om de afvangpositie in te gaan nemen. Zijn tegenstander verwacht dat ook en loopt rustig achter de aanvaller aan; hij botst niet op het blok en dreigt er ook niet tegenaan te
135
lopen. Ineens versnelt de aanvaller. De mede-aanvalster/blok is in bezit van de bal en speelt deze met een stuit achter haar rug om naar de aanvaller, die inmiddels is vrijgekomen. De aanvaller schiet en scoort. Doelpunt? Antwoord De regel, die betrekking heeft op snijden en schieten na snijden (§ 3.6o) heeft ten doel om de onrechtvaardigheid weg te nemen die ontstaat wanneer twee aanvallers er samen voor zorgen dat een verdediger zijn tegenstander niet meer kan volgen, waardoor die aanvaller vrij komt en kan schieten. Het gaat dan om de volgende voorwaarden, waaraan voldaan moet worden wil er bij schieten sprake zijn van snijden: a. De aanvaller moet "strak" langs zijn mede-aanvaller lopen met als doel dat hij vrij zal komen omdat de tegenstander hem niet kan volgen. Het gaat met name dus om het zich vrijmaken van de verdediger door de aanvaller als gevolg van het bewegen vlak langs de mede-aanvaller. b. De tegenstander moet in botsing komen of dreigen te komen met "het blok, de medeaanvaller" als gevolg van het strak langs die mede-aanvaller lopen door de aanvaller. Het moet dus gaan om een botsing of dreigende botsing, alsmede om een oorzakelijk gevolg gaan. c. Omdat de tegenstander in botsing komt of dreigt te komen moet de tegenstander zijn verdedigende of hinderende positie opgeven waardoor de aanvaller in een vrije positie terecht komt. Het gaat dus met name om het opgeven van de verdedigende of hinderende (binnen armlengte van de tegenstander) positie door de tegenstander. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan en de vrij gekomen aanvaller schiet toch, dan wordt § 3.6o (het verbod om te schieten na snijden) overtreden met als gevolg: op de plaats van schieten een SH voor de verdedigende ploeg. Opgelet: niet het tempo, waarin wordt gelopen, is bepalend voor de vraag of er sprake is van snijden. Ook bij een laag tempo kan er sprake zijn van snijden als aan genoemde voorwaarden wordt voldaan. In het onderhavige geval gaat de aanvaller niet zo dicht langs zijn mede-aanvaller dat de tegenstander niet meer kan volgen. Een verdedigende of hinderende positie wordt niet opgegeven. Aan voorwaarde 1 wordt niet voldaan, waardoor van snijden al geen sprake meer kan zijn. Aan voorwaarden 2/3 wordt evenmin voldaan, maar dat is al niet meer van belang. Dus: schieten mag. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn tegenstander is er geen sprake van snijden indien de tegenstander niet botst of bijna botst op de mede-aanvaller, waardoor hij zijn verdedigende of hinderende positie moet opgeven. Aan voorwaarde 1 wordt wel voldaan, maar aan voorwaarden 2/3 niet. Dus: schieten mag. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn tegenstander is er sprake van snijden indien de tegenstander botst of bijna botst op de mede-aanvaller met als gevolg het opgeven van zijn verdedigende of hinderende positie. Aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dus: schieten mag niet met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. 3. Een aanvalster en haar verdedigster staan voor de paal: het blok. Een aanvaller en zijn verdediger staan daarnaast, waarbij de verdediger tussen die aanvaller en de paal staat, dus in verdedigende positie. De aanvaller loopt strak langs het blok. Daardoor moet de verdediger zijn verdedigende positie prijsgeven; het wordt nu een hinderende
136
positie. Als gevolg van het strak langs het blok lopen is de aanvaller dus vrij gekomen. Hij schiet. Mag dat? Antwoord Eerst moet de vraag worden beantwoord of de aanvaller zodanig dicht langs de medeaanvaller gaat dat zijn tegenstander zijn verdedigende of hinderende (binnen armlengte) positie moet opgeven. Het antwoord is ja, immers, de verdediger moet, blijkens de casus, zijn verdedigende positie opgeven. Uit de actie van de verdediger (het opgeven van zijn positie) moet dan wel blijken dat dat buiten zijn toedoen gebeurt. Anders gezegd: er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de actie van de aanvaller en het opgeven van de positie van de verdediger. Het komt namelijk ook voor dat een verdediger zijn positie gewoon zou kunnen behouden maar bewust tegen het blok aanloopt in de hoop dat de scheidsrechter dat aanmerkt als een botsing, het gevolg zijnde van de actie van de aanvaller. Vervolgens is de vraag: komt die verdediger in botsing of dreigt hij in botsing te komen met de aanvalster, die mede het blok vormt? Antwoord: uit de casus blijkt dat zulks het geval is, althans, dat mag redelijkerwijs worden aangenomen. Dat betekent, dat § 2.3o wordt overtreden. Gevolg: aan de voorwaarden voor het overtreden van § 3.6o (zie hierboven, vraag/antwoord 2) wordt voldaan. Dus: een SH voor de andere ploeg op de plaats van de overtreding. Is er sprake van het opgeven van de verdedigende of hinderende (binnen armlengte) positie, maar is de oorzaak daarvan geen botsing of bijna-botsing, dan is het geen overtreding. Het feit, dat in de casus de positie van de verdediger over gaat van een verdedigende naar een hinderende is niet van belang omdat: a. de constatering is dat de verdediger zijn verdedigende positie als gevolg van het snijden heeft moeten opgeven en b. de constatering is dat de aanvaller als gevolg van het snijden toch is vrij gekomen. 4. Een aangever probeert aan een medespeler(die een poging om te komen tot een doorloopbal wil doen) de bal mee te geven. Soms loopt er nog een verdediger tussen, en die neemt dan de bal mee. Aan de ene kant is het de fout van de verdediger omdat hij/zij de bal uit de hand(en) van de aanvaller loopt. Maar de aanvaller brengt de bal zelf in die positie. Wie doet het nou goed of fout, en waarom? Antwoord Er zijn verschillende situaties denkbaar. a. Een aanvaller is voorbij zijn tegenstander; die tegenstander is naast hem. De aanvaller zal de bal aangespeeld krijgen door "de aangeef". De verdediger loopt uiteraard met zijn tegenstander mee en passeert "de aangeef". Geen overtreding, want de verdediger doet niets. b. Als 1, maar nu loopt de verdediger tegen "de aangeef" aan waardoor het hem of haar onmogelijk wordt gemaakt de scoringskans te benutten. De "aangeef" staat er al en heeft het recht op zijn/haar vrije gebruik van het lichaam (§ 3.6i van de spelregels). Als de verdediger tegen de "aangeef" oploopt is dat een overtreding van hem. Omdat een scoringskans verloren gaat is het dus een SW. Gaat geen scoringskans verloren dan is het óf een SH (indien de scheidsrechter meent dat er geen opzet in het spel is) óf een VW (indien hij meent dat er wel opzet in het spel is). c. Als 1, maar de aanvaller kiest zijn weg zodanig dicht langs "de aangeef" dat zijn tegenstander, die zich in hinderende positie bevindt, de aanvaller niet kan volgen omdat hij in botsing komt of dreigt te komen met "de aangeef", waardoor hij zijn hinderende positie moet opgeven. Voorwaarde is dat de hinderende speler zich binnen armlengte van
137
de aanvaller bevindt. Zie de tekst van § 3.6o, 2e alinea, bovenaan blz. 51 van het spelregelboekje. Het gaat dus om snijden. Snijden is niet verboden; wel het schieten na snijden. Indien dus de door het snijden vrijgekomen aanvaller schiet is dat een overtreding van de aanvaller met als gevolg een SH voor de verdediging. 5.Bij een “tolletje” wordt altijd rustig gelopen. Kan er dan toch nog sprake zijn van “snijden”? Antwoord Ja, dat kan. Niet de snelheid van de spelers is bepalend, maar de vraag of de aanvaller zijn weg zodanig kiest langs een mede-aanvaller dat de verdediger zijn verdedigende of hinderende positie moet opgeven omdat hij in botsing komt of dreigt te komen met de mede-aanvaller. In het algemeen zal het overigens niet gauw “snijden” zijn omdat de praktijk leert dat de aanvaller rustig naar de paal loopt om de afvangpositie in te nemen en de verdediger, dit wetend, hem alleen maar volgt. 6.Indien een verdediger zich in hinderende positie bevindt kan er sprake zijn van snijden mits hij zich binnen armlengte bevindt. In de spelregel wordt ook de verdedigde positie behandeld; daarbij wordt niet gesproken over “binnen armlengte”. Dat is toch raar? Antwoord Dat is niet raar omdat “in verdedigde positie” op grond van § 3.6n per definitie betekent dat hij zich binnen armlengte moet bevinden (één van de drie voorwaarden om bij het trachten om een bal te blokkeren aan de eisen van “verdedigd schieten” te voldoen). Dus: zowel bij de hinderende als de verdedigde positie dient er sprake te zijn van “binnen armlengte”. 7.Moet er, om sprake te kunnen zijn van “snijden” altijd sprake zijn van een botsing? Antwoord Neen. In de spelregel staat: “met een andere aanvaller in botsing komt of dreigt te komen”. Dus ook als de verdediger niet botst – bijvoorbeeld omdat hij tracht dat te voorkomen – dan is er sprake van snijden als aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Dit staat in § 3.6o. 8.Is snijden strafbaar? Antwoord Neen, alleen het schieten na het snijden. Daarbij gaat het uitsluitend om de speler, die gesneden heeft. Indien een speler, die heeft gesneden, niet schiet maar de bal werpt naar een vrijstaande aanvaller die schiet, dan is dit schieten niet strafbaar. De snijdende aanvaller is wel strafbaar, als hij niet schiet, de bal overspeelt, de bal terugkrijgt en dan schiet. Dit staat in de toelichting van § 3.6o. 9.Een verdediger kan zijn aanvaller niet volgen omdat een andere aanvaller zich opzettelijk in de baan van de verdediger begeeft. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Er is geen sprake van snijden, maar van afhouden van die andere aanvaller. Dan maakt het dus ook niet uit of er wel of niet wordt geschoten; zodra het afhouden is geconstateerd dient de scheidsrechter meteen daar voor af te fluiten. Gevolg: SH voor de verdedigende ploeg. 10.Is snijden op een tegenstander of op de paal strafbaar? Antwoord Neen, alleen het snijden op een mede-aanvaller is strafbaar. Dit staat in de tekst van § 3.6o. Snijden op de paal wordt soms als onrechtvaardig beschouwd. Er is echter geen spelregeltechnische mogelijkheid voor de scheidsrechter om op te treden. Sterker nog, als de tegenstander (verdediger) als gevolg van het snijden de paal beetgrijpt om snel
138
weer bij die speler te zijn, dan overtreedt die tegenstander § 3.6r. Gevolg: een VW voor de aanvallende ploeg. 11.De verdediging van een ploeg brengt de bal op naar de aanval. Daarbij snijdt een verdediger op diens medespeler, waardoor een aanvaller niet meer kan volgen. Is dit snijden? En als er op de scheidsrechter wordt gesneden? Antwoord Het is ongetwijfeld snijden, maar geen strafbaar snijden omdat: a. § 3.6o uitsluitend betrekking heeft op een aanvaller, die langs een mede-aanvaller snijdt; b. omdat snijden per definitie niet strafbaar is, maar schieten na snijden. En daarvan is in deze situatie – uiteraard – geen sprake. Als er op de scheidsrechter wordt gesneden is dat geen overtreding. Alleen: de scheidsrechter dient te fluiten voor onbillijke bevoordeling als hij de verdediger in zijn spel belemmert waardoor er een scoringskans ontstaat voor de aanvaller; (zie § 2.3d). 12.Een aanvaller staat vrij; vervolgens snijdt hij op een mede-aanvaller; hij schiet. Is dit strafbaar snijden? Antwoord Neen, immers, de aanvaller was al vrij waardoor het stadium van het opgeven van de positie door de verdediger al voorbij is. Voorwaarde is dat het om een ruime afstand gaat, zoals beschreven in de spelregel: dus meer dan de armlengte. 13.Een aanvaller snijdt op een mede-aanvaller; de verdediger loopt met opzet op die mede-aanvaller, om duidelijk te maken dat er gesneden wordt. Wat nu? Antwoord Indien die verdediger met opzet tegen die mede-aanvaller oploopt is de vraag of die botsing het gevolg is van het snijden. In dit geval is dit niet zo. De verdediger hoopt dat hij, door die botsing te forceren, de scheidsrechter toch zal fluiten wegens snijden als de vrijgekomen aanvaller schiet. Daar moet de scheidsrechter niet intrappen. In dit voorbeeld is het een overtreding van de verdediger, dus: VW voor de aanvallende ploeg. Indien het gaat om onbewuste, “gewone” botsing moet de scheidsrechter beoordelen of die botsing het rechtstreekse gevolg is van het snijden of dat het gaat om botsing, die vermeden had kunnen worden. In het eerste geval mag er niet worden geschoten vanwege het snijden, in het tweede geval is het een overtreding van § 3.6i of – als het met vaart gebeurt – gevaarlijk spel (§ 3.6u). 14. Een aanvaller zet zijn tegenstander, die zich binnen armlengte bevindt, op het blok (dus tegen de mede-aanvaller bij de paal). De aanvaller komt vrij en schiet. Om welke overtreding gaat het nu? Antwoord Er worden twee overtredingen gemaakt: a. het met vaart op het blok zetten van de verdediger door diens tegenstander; b. het schieten na snijden. Overtreding a. wordt het eerst gemaakt. Die overtreding moet dus bestraft worden. Voordeel is dat de scheidsrechter de vraag: is er gesneden, niet hoeft te beantwoorden. 15. Een aanvaller staat als steun en daarachter de verdediger. Vervolgens komt er een andere aanvaller, die kort over het blok loopt voor de reboundpositie. Hij wordt gevolgd door zijn verdediger, die achter hem loopt in hinderende positie. Nu stopt de aanvaller naast de steun en de verdediger stopt ook achter hem, om niet te botsen. Vervolgens blijft de verdediger achter hem staan (vrijwillig). Hij onderneemt geen actie om tussen de aanvaller en paal te komen. De aanvaller krijgt de bal en schiet. Is dit een schot na snijden of niet: aan de ene kant blijft de verdediger vrijwillig staan en onderneemt geen actie om in verdedigende positie te komen; aan de andere kant is in de spelregels niet te vinden dat het snijden wordt opgeheven door vrijwillig te blijven staan, achter de aanvaller.
139
Antwoord De spelregel, die over “schieten na snijden” gaat - § 3.6o - heeft ten doel om de onrechtvaardigheid weg te nemen die ontstaat wanneer twee aanvallers er samen voor zorgen dat een verdediger zijn tegenstander niet meer kan volgen, waardoor die aanvaller vrij komt en kan schieten. Daarbij gaat het om de volgende voorwaarden: a. De aanvaller moet "strak" langs zijn mede-aanvaller lopen met als doel dat hij vrij zal komen omdat de tegenstander hem niet kan volgen. Het gaat met name dus om het zich vrijmaken van de verdediger door de aanvaller als gevolg van het bewegen vlak langs de mede-aanvaller. b. De tegenstander moet in botsing komen of dreigen te komen met "het blok, de medeaanvaller" als gevolg van het strak langs die mede-aanvaller lopen door de aanvaller. Het moet dus gaan om een botsing of dreigende botsing, alsmede om een oorzakelijk gevolg gaan. c. Omdat de tegenstander in botsing komt of dreigt te komen moet de tegenstander zijn verdedigende of hinderende positie opgeven waardoor de aanvaller in een vrije positie terecht komt. Het gaat dus met name op het opgeven van de verdedigende of hinderende (binnen armlengte van de tegenstander) positie door de tegenstander.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan en de vrij gekomen aanvaller schiet toch, dan wordt § 3.6o (het verbod om te schieten na snijden) overtreden met als gevolg: op de plaats van schieten een SH voor de verdedigende ploeg. Opgelet: niet het tempo, waarin wordt gelopen, is bepalend voor de vraag of er sprake is van snijden. Ook bij een laag tempo (tolletje) kan er sprake zijn van snijden als aan genoemde voorwaarden wordt voldaan. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn tegenstander is er geen sprake van snijden indien de tegenstander niet botst of bijna botst op de mede-aanvaller, waardoor hij zijn verdedigende of hinderende positie moet opgeven. Aan voorwaarde 1 wordt wel voldaan, maar aan voorwaarden 2 en 3 niet. Dus: schieten mag. Indien de aanvaller wel strak om de mede-aanvaller loopt en zich vrij maakt van zijn tegenstander is er sprake van snijden indien de tegenstander botst of bijna botst op de mede-aanvaller met als gevolg het opgeven van zijn verdedigende of hinderende positie. Aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dus: schieten mag niet met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. In het onderhavige geval gaat de aanvaller niet zo dicht langs zijn mede-aanvaller dat de tegenstander niet meer kan volgen. Een verdedigende of hinderende positie wordt niet opgegeven. Van een botsing of het opgeven van genoemde positie als gevolg van een bijna-botsing is geen sprake. De twee aanvallers hebben er dus niet voor gezorgd dat de ene aanvaller door een handigheidje vrij kwam. Dus: schieten mag. Dan zou de vraag kunnen zijn: als bij een tolletje wél wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden en de aanvaller stopt naast de mede-aanvaller én diens tegenstander stopt om niet tegen die aanvaller op te lopen, waarna hij blijft staan: is schieten dan strafbaar? Het antwoord is: neen.
140
Indien ná snijden de aanvaller blijft staan, diens verdediger stopt en dan blijft staan, dan mag de aanvaller schieten omdat de situatie, ontstaan door het snijden, opgeheven had kunnen worden als de verdediger zijn hinderende positie was blijven innemen of weer was gaan innemen c.q. daar een poging toer had gedaan. Door die positie niet in te nemen ontstaat een nieuwe situatie en kan de aanvaller vrijelijk schieten zonder § 3.6o te overtreden.
53. § 3.6p verbod om vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een vrije worp of spelhervatting scoren 1. Het is sinds 1 juli 2007 ook verboden om rechtstreeks uit een SH te scoren. Als in de aanval de nemer van een SH op de korf schiet maar de bal valt niet door de korf, wat dan? Antwoord Dan is er niets aan de hand. Het verbod geldt alleen als er gescoord wordt, dus als de bal door de mand valt. Dan is het weliswaar een doelpunt, maar geen geldig doelpunt, omdat het scoren de overtreding oplevert. Dat betekent dan een SH voor de andere ploeg. Per 1 juli 2008 bepaalt de spelregel dat de spelhervatting onder de korf wordt genomen (dus niet op de plaats van schieten). Dus: schieten mag, scoren niet. Als er bij een SH niet wordt gescoord, moet de scheidsrechter in de gaten houden waar de bal door een andere speler wordt aangeraakt: is dat wel of niet binnen 2.50 m, gemeten vanaf de plaats van het nemen van de SH en gemeten over de vloer. 2. Waar wordt de SH genomen indien uit het verdedigingsvak of rechtstreeks uit een SH of een VW wordt gescoord? Antwoord Sinds 1 juli 2008 is bepaald dat de SH wordt genomen onder de korf. Deze bepaling wijkt om pragmatische redenen af van het algemene uitgangspunt dat een spelhervatting wordt genomen op de plaats van de overtreding. 3.Een verdediger brengt de bal op naar de aanval. In plaats van de bal naar een aanvaller te werpen schiet hij op de korf in het aanvalsvak. De scheidsrechter fluit en kent de andere ploeg een VW toe wegen spelbederf. Is dat juist? Antwoord De beslissing van de scheidsrechter is volstrekt onjuist. § 3.6p bepaalt dat het verboden is te scoren vanuit het verdedigingsvak of rechtstreeks uit een VW of een SH. Scoren wil zeggen: de bal gaat door de korf. Dat is hier niet het geval; dus geen overtreding; § 3.6p is niet van toepassing. NB: als de bal wel door de korf gaat als een speler de bal schiet of werpt naar zijn aanvalsvak is het wél een overtreding. Gevolg: SH onder de korf in dat vak. Evenmin is er sprake van het overtreden van het verbod tot het ophouden van het spel (§ 3.6g; immers, het spel wordt totaal niet opgehouden) dan wel het verbod om alleen te spelen (§ 3.6e, immers van alleenspel is geen sprake omdat de speler de bal na het schot niet zelf oppakt). Spelbederf is geen spelovertreding; het komt in de limitatieve opsomming van overtredingen in § 3.6 ook niet voor. Spelbederf kan dus nooit leiden tot een SH, VW of een SW. Spelbederf is wel een wangedragovertreding. Volgens het BB “formele waarschuwing en wegzending” is spelbederf: “een opzettelijke, niet agressieve overtreding met de kennelijke bedoeling het spel van de tegenstander of het resultaat van de wedstrijd te beïnvloeden”. Het is aan de scheidsrechter om te bepalen of dit aan de orde is. Zo ja, dan leidt dat tot een formele waarschuwing (gele kaart, code 1a2). 4.Volgens § 3.6p is het verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een VW of SH te scoren. En als het schot mislukt? Staat dit verbod alleen in § 3.6p?
141
Antwoord Dan is het geen overtreding. Het verbod richt zich op het scoren en niet op het schieten. Overigens: het verbod om rechtstreeks uit een SH of een VW te scoren staat ook expliciet in § 3.9c en § 3.10c-A. 5.Een speler werpt de bal bij het nemen van een VW over de korf naar een zich bij de achterlijn bevindende medespeler. De bal raakt de korf. Overtreding? Antwoord Neen; pas als er wordt gescoord is het een overtreding. 6.Een aanvaller staat vrij en werpt de bal naar een medespeler achter de paal. De bal gaat – per ongeluk – door de korf. Doelpunt? Antwoord Zeker: doelpunt. De bal wordt tijdens het spel geworpen, en niet uit een SH of een VW. Op welke wijze er wordt geworpen of geschoten maakt niet uit. Uiteindelijk is schieten slechts een bijzondere vorm van werpen.
54. § 3.6q verbod om te schieten bij het spelen zonder directe tegenstander 1.Er wordt met vier tegen drie in een vak gespeeld (aanval 4; verdediging 3). Wie mag wel/niet scoren? Antwoord Volgens § 3.6q is het verboden te schieten bij het spelen zonder een tegenstander. Let op: het gaat om “schieten” en niet om “scoren”. Indien een aanvaller geen tegenstander heeft mag hij niet schieten. Elk schot of elke poging daartoe is een overtreding. Gevolg: spelhervatting voor de verdediging. Dat geldt – sinds 1 juli 2013 – ook indien er geen sprake is van schieten, maar het werpen van de bal waarbij de bal de korf (niet de paal) raakt. Zodra een verdedigingsvak over drie spelers beschikt en het desbetreffende aanvalsvak over vier, dan moet de coach van de aanvallende ploeg aan de scheidsrechter en aan de coach van de andere ploeg mededelen, welke speler – let op – als niet-schietende speler moet worden beschouwd. De verdediger weet vanaf dat moment wat voor taak zijn tegenstander heeft. NB: als er geen coach is, is de aanvoerde bevoegd dat te doen. De constatering door de scheidsrechter dat er maar drie verdedigers zijn kan op twee manieren: X bij aanvang van de wedstrijd zijn er maar drie verdedigers in één vak. Het spel is dus nog niet begonnen. X tijdens de wedstrijd verdwijnt er één verdediger uit een vak, waardoor er maar drie overblijven. In het algemeen zal dat op een moment zijn dat het spel is onderbroken, bijvoorbeeld als gevolg van een blessure, die is ontstaan. Ook is het denkbaar dat een speler met een rode kaart wordt weggezonden terwijl er geen vervanger is. Tijdens dit moment dient de coach actief te worden. Mocht dat niet gebeuren, dan dient de scheidsrechter het, volgens de toelichting op § 3.6q, aan de coach te vragen en zorgt de scheidsrechter ervoor dat de coach zijn plicht ten uitvoer brengt. Doet de coach dit niet, dan is dat wangedrag. NB: het kan en mag niet zo zijn dat de scheidsrechter in zo’n situatie de wedstrijd gewoon hervat zonder dat een aanwijzing van de coach heeft plaatsgevonden, ook niet als de coach zelf geen initiatief heeft genomen, immers, de tegenstander heeft het recht om zich in te stellen op de situatie. Heel soms komt het voor dat een speler zomaar het veld verlaat, dus zonder toestemming van de scheidsrechter; bijvoorbeeld: boosheid, ineens opkomende behoefte om de wc op te zoeken e.d. In dat geval zal de scheidsrechter de wedstrijd moeten onderbreken en stelt hij de coach van de aanvallende ploeg in de gelegenheid iemand aan te wijzen als niet-schietende speler. De scheidsrechter mag dus niet laten spelen zonder zo’n aanwijzing van de coach. Dat zou in strijd zijn met § 2.3d, die zegt dat een scheidsrechter ingrijpt bij onbillijke bevoordeling van één van de ploegen.
142
2.Er wordt met vier tegen drie in een vak gespeeld: aanval 4; verdediging 3. Hoe vaak mag de andere aanvaller worden aangewezen om te scoren? Antwoord Volgens § 3.6q van de spelregels is het de coach toegestaan tijdens de wedstrijd de andere aanvaller aan te wijzen op een moment dat het spel is onderbroken. Een wisseling van aanvallers mag tussen twee vakwisselingen ten hoogste twee maal plaatsvinden. Deze tekst is duidelijk: na de aanwijzing van de niet schietende speler mag – tussen twee vakwisselingen – ten hoogste twee maal een andere aanvaller worden aangewezen. 3.Als een aanvaller geen tegenstander heeft mag hij dan wél schieten maar niet scoren of helemaal niet schieten. Antwoord Volgens § 3.6q is het deze speler verboden te schieten. Sinds 1 juli 2011 is bepaald (in de toelichting van de spelregel) dat, als een speler zonder directe tegenstander de bal werpt, en de bal vervolgens de korf raakt (niet de paal), dit werpen als een schot wordt beschouwd. Dus: een SH voor de andere ploeg op de plaats waar de speler staat. 4.Een speler heeft geen tegenstander; hij speelt in de aanval; hij werpt de bal naar een achter de paal staande mede-aanvaller; hij raakt de korf. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Sinds 1 juli 2011 is dit een overtreding. Niet alleen het schieten is verboden, ook het raken van de korf bij het werpen van de bal. Dus: SH voor de verdedigende ploeg, onder de korf. NB; de paal mag wel worden geraakt. 5.Als punt 4, maar nu wordt niet de korf maar de paal geraakt. Antwoord Dan is het geen overtreding. § 3.6q spreekt nadrukkelijk over het raken van de korf, niet van de paal. Er wordt dus gewoon doorgespeeld. Indien de andere aanvaller, die wél een tegenstander heeft, schiet of de bal werpt en dan de korf raakt, is er geen sprake van een overtreding. 6.Mag een aanvaller, die als niet schietend is aangewezen, een SW nemen? En als hij de SW mist, mag hij dan nog eens schieten? Antwoord In de spelregel staat dat deze aanvaller een SW mag nemen. Indien uit de SW niet wordt gescoord mag deze aanvaller niet meer schieten, immers, hij mag alleen maar de SW nemen.
55. § 3.6r verbod om een schot te beïnvloeden door de paal te bewegen 1.Het bewegen van de paal bij een schot is verboden. Een verdediger beweegt de paal bewust tijdens een schot. De bal komt tegen de paal en wordt als gevolg daarvan gevangen door een verdediger. Zonder het bewegen van de paal zou de bal niet door de korf zijn gegaan. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Er kunnen zich drie situaties voor doen bij het bewegen van de paal door een verdediger tijdens een schot. a. De mogelijkheid bestaat dat bij het bewust of onbewust bewegen van de paal een doelpunt zou zijn gescoord. Overtreding; sanctie: SW. b.
143
De mogelijkheid bestaat niet dat door het – bewust – bewegen van de paal er een doelpunt zou zijn gescoord. Dus geen scoringskans. Mogelijkheden: * de bal blijft in bezit van de aanvaller; geen overtreding; zie punt c. * de bal komt in bezit van de verdediger. Overtreding; sanctie: SH voor de aanvaller op de plaats waar de verdediger de bal vangt. In het geval in deze situatie de paal onbewust wordt bewogen is het geen overtreding. Zie punt c. De scheidsrechter bepaalt of er sprake is van bewust of onbewust bewegen van de paal. Dat zal niet altijd eenvoudig zijn. c. Indien bij het bewegen van de paal het schot zo ver naast de korf gaat dat het resultaat ervan er niet door wordt beïnvloed is het weliswaar een overtreding maar fluit de scheidsrechter er niet voor. Hij laat doorspelen, ook als de bal in het bezit komt van een verdediger. Het maakt niet uit of de paal bewust of onbewust is bewogen. Het antwoord op de gestelde vraag is dus dat de scheidsrechter een SH toekent aan de aanvallende ploeg op de plaats waar de verdediger de bal heeft gevangen. 2. Bij het nemen van een VW wordt er door een verdediger aan de paal getrokken. De paal valt zelfs om. Is het dan zonder meer een strafworp? Antwoord De vraag is waar de bal is op het moment dat aan de paal wordt getrokken. Aangenomen wordt dat de scheidrechter al wel heeft gefloten voor het nemen van de VW. a. de bal is op dat moment nog in handen van de nemer van de VW. Het aan de paal trekken is geen spelovertreding, want er is nog geen sprake van een schot; een voorwaarde van § 3.6r. Het is wel wangedrag, dat door de scheidsrechter bestraft dient te worden; gele kaart,code 1a1: het beïnvloeden van de strafworpnemer, of 1a2: spelbederf. Natuurlijk moet de VW daarna nog worden genomen. b. de bal is geschoten ("los"). Par. 3.6r van de spelregels zegt dat het verboden is een schot te beïnvloeden door de paal te bewegen. Indien een verdediger zo'n overtreding maakt zijn er 4 mogelijkheden: 1. Indien na het bewegen van de paal de bal volledig door de korf valt wordt het doelpunt toegekend, ook als de scheidsrechter al voor deze overtreding heeft gefloten. Immers, op het moment van fluiten was de bal al “los” en buiten bereik van een verdediger. Omdat "het bewegen van de paal" nogal fors is, immers, de paal valt om, is dit zeker wangedrag. Sanctie: zie boven. 2. Indien bij het bewegen van de paal de mogelijkheid bestaat dat zonder de beweging de bal volledig door de korf zou zijn gevallen, wordt wegens het teniet doen van een scoringskans een SW toegekend. Wangedrag: zie boven. 3. Indien bij het bewegen van de paal het schot zo ver over of naast de korf gaat, dat het resultaat daarvan geen invloed heeft wordt er niet gefloten voor de overtreding. Wangedrag: zie boven. Wordt de paal bewust bewogen – hetgeen hier toch mag worden aangenomen – en er volgt geen doelpunt of de bal komt niet tegen de paal of de korf, dan is het een SH voor de aanvallende ploeg als de bal in het bezit komt van de verdediger. De SH wordt dan genomen op de plaats waar de verdediger de bal ontvangt. 4. Indien het bewegen van de paal bewust geschiedt: zie vraag/antwoord 1 en 4. In de beschreven casus is het dus niet automatisch een strafworp. De scheidsrechter moet beoordelen of de bal, zonder het bewegen van de paal, door de korf gegaan zou zijn. Is dat wel het geval, dan is het een strafworp, is dat niet het geval, dan kan het SH voor de aanvallende ploeg zij dan wel: doorspelen. Omdat de paal kennelijk helemaal omvalt zal de scheidsrechter wel af moeten fluiten omdat doorspelen met een omgevallen paal niet mogelijk is. Een andere reden om toch te fluiten is dat er sprake is van een zodanige vorm van wangedrag dat de gele kaart moet worden getoond. 3.De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Op dat moment is de bal, na een schot, in de lucht, buiten bereik van enige verdediger. De bal dreigt door de korf te
144
gaan, ware het niet dat een verdediger de paal wegtrekt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Door een wijziging van de spelregel per 1 juli 2011 geldt niet meer de regel: tijd is tijd. Indien de bal door de korf valt is het dus een geldig doelpunt. In dit geval zou – redelijkerwijs gesproken – de bal door de korf zijn gegaan; dit is niet gebeurd door het wegtrekken van de paal door een verdediger. Het is dus logisch dat de scheidsrechter ook nog een SW toekent. De wedstrijd is vervolgens meteen beëindigd op het moment dat de nemer van de SW scoort of op het moment dat er niet wordt gescoord. NB: deze situatie geldt ook voor het overschrijden van de toegestane tijdslimiet in de aanval (§ 3.12). 4.Als een verdediger bewust de paal beweegt, er geen doelpunt voortvloeit uit het schot of de bal de paal of de korf niet raakt, is het bewegen van de paal toch een overtreding? Antwoord Sinds 1 juli 2013 is het een overtreding. Gevolg: SH voor de aanvallende ploeg. Indien niet fluiten leidt tot een gunstiger situatie voor de aanvallende ploeg, dan past de scheidsrechter de voordeelregel toe. Zie ook vraag/antwoord 1. 5.Is snijden op een tegenstander of op de paal strafbaar? En wat te doen als er op de paal wordt gesneden en de tegenstander die paal vervolgens met zijn arm gebruikt om weer snel bij die speler te zijn? Antwoord Neen, alleen het snijden op een mede-aanvaller is strafbaar. Dit staat in de tekst van § 3.6o. Snijden op de paal wordt soms als onrechtvaardig beschouwd. Er is echter geen spelregeltechnische mogelijkheid voor de scheidsrechter om op te treden. Sterker nog, als de tegenstander als gevolg van het snijden de paal beetgrijpt om snel weer bij die speler te zijn, dan overtreedt die tegenstander § 3.6r. 6. De bal is in de aanval. De schotklok heeft nog enkele seconden te gaan. Er volgt een schot. Om te voorkomen dat de bal de korf raakt beweegt een verdediger de paal. De bal raakt de korf niet en even later zijn de 25 seconden van de schotklok voorbij met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. Antwoord Dat is onbevredigend, want de verdediger zou eigenlijk moeten worden bestraft. Alleen: op grond van de huidige spelregels kan dat niet: a. § 3.6r bepaalt dat het verboden is een schot te beïnvloeden door de korf te bewegen. Deze spelregel regelt de gevolgen van het bewegen van de paal in relatie tot een mogelijk doelpunt. Dat is hier niet aan de orde. Feitelijk wordt het schot ook niet beïnvloed. Overigens: zelfs als deze paragraaf wél van toepassing zou zijn of kunnen zijn, dan nog kan zij niet worden toegepast omdat de toelichting een limitatieve opsomming van situaties geeft en de casus komt daarin niet voor. b. § 3.12 bepaalt dat het verboden is in de aanval de toegestane tijdslimiet te overschrijden. De casus kom hierin niet voor. c. § 3.6s bepaalt dat het verboden is de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten. Ook dit is niet aan de orde. De Werkgroep Spelregels heeft de internationale spelregelcommissie – de PRC – gevraagd een oplossing voor dit probleem te zoeken en te vinden. Zolang die oplossing er niet is (een spelregelwijziging bijvoorbeeld) zal het KNKV voor tijdelijk iets moeten doen, omdat het onbestraft laten van de actie van de verdediger onjuist en onrechtvaardig is.
145
De Werkgroep is van mening dat– als een verdediger de paal beweegt met als doel te bereiken dat na een schot de bal de korf niet raakt waardoor onmiddellijk daarna de toegestane tijdslimiet wordt overschreden – de handeling van de verdediger als een overtreding wordt beschouwd, een SH aan de aanvallende ploeg wordt toegekend en de schotklok op 25 seconden wordt gezet. Zie ook het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de werkgroep.
56. § 3.6s verbod de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten 1.Wat is het criterium? Antwoord Zodra een speler de paal als instrument gebruikt om een voordelige positie te verwerven of beter te kunnen springen of afzetten. Of het bewust of onbewust gebeurt is niet relevant. Het is bijvoorbeeld de verdediger niet toegestaan de paal te gebruiken om zijn verloren gegane positie te herstellen. De overtreding wordt bestraft met een VW voor de aanvallende ploeg. Het is de aanvaller niet toegestaan zijn looprichting te veranderen of te vergemakkelijken. De overtreding wordt bestraft met een SH voor de verdedigende ploeg. Plaats: zo dicht mogelijk bij de paal. 2. Is het een speler verboden de paal vast te houden? Antwoord Dat is niet verboden. Paragraaf 3.6s is pas van toepassing als een speler daardoor in een beter positie komt te verkeren, bijvoorbeeld om bij het springen hoger te kunnen reiken, met behulp van de paal van richting te kunnen veranderen om of zich af te zetten. De paal “gewoon” vastpakken of vast hebben is dus niet verboden.
57. § 3.6t verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden 1.Wat wordt hier precies mee bedoeld? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding: de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje; de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht; een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg. NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11. Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen.
58. § 3.6 u verbod om op een gevaarlijke wijze te spelen 1.Een speler maakt een slaande beweging naar de bal, die door zijn tegenstander is geworpen en “los” is. Is dit een overtreding?
146
Antwoord Slaan naar de bal, die “los” is, is toegestaan. Behalve indien het een slaande beweging is in de richting van de tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht. De woorden “in de richting van de tegenstander” veronderstellen een zeker mate van opzet. De scheidsrechter oordeelt of dit het geval is. Indien hij een overtreding constateert is dat een overtreding van § 3.6u (gevaarlijk spel). Indien een aanvaller de overtreding maakt is het een SH voor de verdedigende ploeg; is het de verdediger, dan is het een VW voor de aanvallende ploeg. 2. Hoeveel vormen van gevaarlijk spel zijn er? Antwoord De spelregels kennen (sinds 1 juli 2013) twee vormen van gevaarlijk spel: a. het door een aanvaller met vaart in botsing laten komen van diens verdediger – die zich binnen armlengte van deze aanvaller bevindt – met een andere aanvaller. Dit is de “klassieke” vorm van gevaarlijk spel; b. het maken van een slaande beweging naar de bal in de richting van een tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht. Meer vormen van gevaarlijk spel zijn er niet. Indien een scheidsrechter een andere vorm van gevaarlijk spel waarneemt, dan is dat geen overtreding op grond van § 3.6, maar wangedrag. De scheidsrechter kan dan waarschuwen, een formele waarschuwing geven (gele kaart) of bij een zeer ernstig geval de speler wegzenden (rode kaart). 3.Een aanvaller rent naar de paal en laat zijn tegenstander daardoor op de medeaanvaller bij de paal (“het blok”) lopen. Er ontstaat een botsing. Is dit een overtreding en zo ja, van wie? Antwoord Het is een overtreding van de aanvaller. Het is het gevolg van de speelwijze van de aanvaller. Door zijn toedoen loopt de tegenstander tegen het blok. Voorwaarden: het moet “met vaart” gebeuren, dat wil zeggen, de “vaart” heeft betrekking op de actie van de aanvaller. Met welke snelheid de verdediger tegen het blok loopt is niet van belang; de tegenstander moet zich binnen armlengte ten opzichte van de aanvaller bevinden op het moment dat deze aanvaller zijn actie inzet; de verdediger moet zich er in deze situatie beslist niet, of te laat, van bewust zijn of zich te laat realiseren dat een mede-aanvaller zich in zijn baan (“het blok”) bevindt. Het met vaart een tegenstander tegen het blok zetten is een zware en gevaarlijke overtreding. De scheidsrechter dient op zo’n overtreding zeer alert te reageren, ook als de bal al in bezit is gekomen van de verdedigende ploeg. Geen voordeelregel dus, daar is de overtreding veel te ernstig voor. Door onmiddellijk te fluiten geeft de scheidsrechter aan dat een grens ernstig wordt overschreden; tevens gaat er (hopelijk) preventie van uit. Sanctie: SH voor de verdedigende ploeg. 4.Als een aanvaller naar de paal rent en zijn tegenstander, die zich op meer dan een armlengte van de aanvaller bevindt, vliegt tegen het blok aan, is het dan een overtreding en zo ja, van wie? Antwoord Het kan geen “gevaarlijk spel” zijn, want de afstand tussen beide spelers is meer dan een armlengte. Het blok (de mede-aanvaller) stond er al. Door als verdediger tegen de mede-aanvaller aan te lopen maakt de verdediger een overtreding, immers, die medeaanvaller hoeft niet te wijken voor de aanstormende verdediger. Dus: (zware) overtreding van de verdediger (§ 3.6i); sanctie: VW aanvallende ploeg. De verdediger moet zich, als hij zich op een afstand van meer dan een armlengte bevindt, heel goed weten waar die mede-aanvaller staat en heel goed weten dat hij er niet tegen aan mag lopen. Het maakt daarbij niet uit of de verdediger per ongeluk of bewust tegen
147
de mede-aanvaller oploopt. Overigens: als het heel erg per ongeluk is kan de overtreding als “licht” worden aangemerkt (dus een SH voor de aanvallende ploeg); dat zal zelden het geval zijn omdat de verdediger heel goed weet waar het blok en dus de medeaanvaller is. 5.Een aanvaller rent met vaart naar zijn mede-aanvaller bij de paal (“het blok”). De verdediger is binnen armlengte van de aanvaller. De verdediger weet waar het blok staat en ziet kans een botsing te voorkomen. Is het dan toch gevaarlijk spel? Antwoord Neen; in de bijzondere toelichting van § 3.6u staat dat er (ook) sprake moet zijn van een botsing. Geen overtreding dus. 6.Er zijn nogal wat criteria waar de scheidsrechter rekening moet houden ten aanzien van de vraag: wel/geen gevaarlijk spel (tegen het blok lopen). Waar moet de scheidsrechter rekening mee houden? Antwoord Criteria zijn o.a.: is er sprake van “met vaart” op het blok zetten door de aanvaller en zo ja, hoe groot is die snelheid; is er sprake van “binnen armlengte” tussen de aanvaller en diens tegenstander; is er sprake van een botsing; zo ja, door wiens toedoen komt zij tot stand; is de verdediger zich niet/wel bewust van de aanwezigheid van het blok; de technische en tactische vaardigheden van de spelers; NB-1: de spelregel geeft geen definitie van “vaart”, “snelheid”, ”botsing”, “technische en tactische vaardigheden”. NB-2: de spelregel geeft wel een definitie van “armlengte”. Het moet gaan om de armlengte van de verdediger!. NB-3: indien een aanvaller en een verdediger per ongeluk botsen en aan die botsing geen schuld hebben is er geen sprake van een overtreding. De scheidsrechter doet er wel goed meteen af te fluiten om onbillijke bevoordeling, irritatie e.d. te voorkomen. 7.Als een aanvaller zijn tegenstander op het blok zet, zodanig dat de scheidsrechter van oordeel is dat er sprake is van gevaarlijk spel, moet de scheidsrechter dan altijd fluiten, dus ook als de bal inmiddels in het bezit van de verdedigende ploeg is gekomen? Antwoord Ja, altijd fluiten. Dit staat weliswaar niet in de spelregels, maar staat wel als aanwijzing in de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 1997. Zie ook vraag/antwoord 3. 8.Als er sprake is van een lichte botsing, waarvoor de verdediger zou moeten worden bestraft, die geen gevolg heeft voor het spelverloop, moet de scheidsrechter dan toch fluiten en de aanvaller een SH toekennen? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregel kan de scheidsrechter beslissen de voordeelregel toe te passen. De voormalige Technische Commissie was echter van oordeel dat het wenselijk was om voor elke botsing te fluiten, enerzijds om duidelijk te maken dat de overtreding is waargenomen, en anderzijds vanwege preventie (voorkomen van irritatie) en het zo nodig tijdig waarnemen van een blessure c.q. het voorkomen van onbillijke bevoordeling. Advies: altijd fluiten. 9.Sinds 1 juli 2013 kennen de spelregels twee vormen van gevaarlijk spel: het door een aanvaller op het blok zetten van een verdediger en het slaan naar de bal in de richting van een tegenstander, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht. Er zijn toch nog andere vormen van gevaarlijk spel? Hoe moeten die worden bestraft? Antwoord Er zijn inderdaad andere vormen van gevaarlijk spel. Die zijn in § 3.6 niet beschreven; zij zijn dus geen spelovertreding; gevolg: geen SH, VW of SW. Er kan wel sprake zijn van
148
wangedrag. De scheidsrechter heeft dan het instrumentarium van: informele waarschuwing, formele waarschuwing (geel) en wegzending (rood) ter beschikking. 10.Per 1 juli 2013 is “gevaarlijk spel” uitgebreid. Vóór 1 juli 2013 was bepaald dat gevaarlijk spel altijd een SH voor de verdedigende ploeg was. Bij de situatie (het maken van een slaande beweging naar de bal in de richting van een tegenstander, die de bal werpt, bijvoorbeeld gericht op diens gezicht), kan zowel een aanvaller als een verdediger een overtreding maken. Is de sanctie: SH nu ook te allen tijde van toepassing? Antwoord Volgens de (Engelse) IKF-tekst wel; daar is niet stilgestaan bij de mogelijkheid dat beide ploegen een overtreding kunnen maken. In de Nederlandse spelregels is dit verzuim hersteld. Een overtreding van een aanvaller wordt bestraft met een SH, die van een verdediger met een VW (de overtreding wordt dus als “zwaar” aangemerkt).
59. § 3.6v verbod om bij het nemen van een spelhervatting de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden 1. Wat is “hinderen” bij een SH? Antwoord Volgens de spelregel mogen spelers de nemer van een SH niet hinderen. Wat “hinderen” is, wordt niet in het spelregelboekje vermeld. Sinds jaar en dag is de uitleg: hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal. In § 3.6v van de spelregels wordt onderscheid gemaakt tussen: x actief hinderen; het op enigerlei wijze bemoeilijken van het werpen van de bal. Dus: het bewegen van het lichaam of het gebruik van met name armen en handen; x passief hinderen: hierbij stelt de tegenstander zich heel dicht op bij of tegenover de nemer van de spelhervatting om te voorkomen dat de bal snel in het spel wordt gebracht. Daar zit nagenoeg altijd iets provocerends bij. NB: indien een tegenstander achter de nemer van een SH staat mag hij – bijvoorbeeld – wel met de arm(en) omhoog gaan staan. Hij kan vanuit die positie immers nooit hinderen bij het werpen van de bal. Hij moet er dan wel op voorbereid zijn dat de nemer van de SH zich omdraait en de bal werpt naar een medespeler. Dan is er natuurlijk wel sprake van hinderen. Werpt de nemer van de SH in dat geval de bal naar “niemand”, dan is het kennelijk de bedoeling om een VW te “versieren”. Dan overtreedt de nemer van de SH het verbod tot alleenspel (§ 3.6e; verbod om alleen te spelen) en volgt een SH voor de andere ploeg (dan wel: wordt de voordeelregel; toegepast). Zie ook vraag en antwoord 4. 2. Indien een verdediger bij een SH een overtreding maakt (hij hindert bijvoorbeeld de nemer van de SH), wat dan? Antwoord Geen nieuwe SH maar altijd – volgens deze spelregel, zie de tekst. blz. 55) een VW, direct achter het strafworppunt. Zie ook het Spelregelbulletin van augustus 2014 van de Werkgroep Spelregels. 3. De bal is in handen van een speler in de aanval. Deze speler staat nabij de middenlijn. Een tegenstander uit het andere vak (dus ook een aanvaller, maar in zijn eigen vak), slaat hem de bal uit de handen. Deze tegenstander staat netjes in zijn eigen vak. Het uit de handen slaan van de bal is een overtreding. Vraag: een SH of een VW? En op welke plaats wordt deze genomen? Antwoord De overtreding wordt gemaakt door een aanvaller (uit het andere vak). Elke overtreding, gemaakt door een aanvaller, betekent een SH voor de andere ploeg op de plaats van de
149
overtreding: in dit geval is dat de plaats, waar de in balbezit zijnde speler zich bevindt. Als door de overtreding echter een scoringskans verloren gaat dan volgt uiteraard een SW. Dat zal nabij de middenlijn niet snel het geval zijn. 4. Wanneer is er sprake van “passief hinderen” bij het nemen van een SH. Antwoord Hinderen bij het nemen van een SH, passief of actief, is niet toegestaan. Hinderen is het bemoeilijken van het werpen van de bal. Passief hinderen houdt in dat een speler zich bij het nemen van een SH zo dicht opstelt bij de nemer van de SH in een poging om te voorkomen dat de bal snel in het spel wordt gebracht. Vlak voor de tegenstander gaan staan (en niet actief hinderen) mag. Vlak voor de tegenstander gaan staan met als doel het werpen van de bal te bemoeilijken mag niet. In een dergelijke actie zit altijd een zekere mate van bewust handelen opgesloten. Het is aan de scheidsrechter, die bepaalt of daarvan sprake is. De scheidsrechter moet daarbij beseffen dat, vooral in het breedtekorfbal, spelers, dus ook nemers van een SH, technisch niet zo vaardig zijn, waardoor zij al snel kunnen worden bemoeilijkt bij het werpen van de bal door een tegenstander, die vlak voor hem/haar is gaan staan. Zie ook vraag en antwoord 1. 4.Wat wordt met dit verbod nu precies bedoeld? En wat zijn de gevolgen? Antwoord Dit komt voor in de volgende situaties: een speler hindert de tegenstander tijdens de SH; § 3.6v; een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de spelhervatting; § 3.6v; het ophouden van de voorbereiding voor het nemen van een SH; § 3.9c; het trachten te voorkomen van het nemen van een SH. De overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met een – opgelet – VW. Dus als een verdediger een aanvaller hindert bij het nemen van een SH is het een VW, en geen nieuwe SH. Menig scheidsrechter handelt onjuist!! Ook als de verdediger de bal pakt vóór deze 2.50 m heeft afgelegd betekent dat: VW. Lang niet alle verdedigers beseffen de ernst van de gevolgen van deze overtredingen. 5.Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller, de verdediger hindert of de bal binnen 2.50 m aanraakt, betekent dit dan een VW voor de aanvallende ploeg? Antwoord Ja. Volgens § 3.7 wordt bij een uitbal een SH toegekend aan de andere ploeg. Dan gelden uiteraard de bepalingen van de SH. § 3.6v zegt dat bij het nemen van een SH de daarvoor gestelde bepalingen niet mogen worden overtreden. Dat kunnen zijn: 1 een speler hindert de tegenstander tijdens de SH; 2 een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze een afstand van 2.50 m heeft afgelegd. Een overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met een VW. Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller de verdediger hindert, dan is het dus een VW voor de aanvallende ploeg. Als bij een uitbal de bal wordt aangeraakt door de verdediger voordat zij 2.50 m heeft afgelegd is dat ook een VW. Het zelfde geldt bij het nemen van een uitworp. Bijvoorbeeld: de nemer van de uitworp wordt gehinderd door zijn verdediger; gevolg: VW voor de aanvallende ploeg. Als de verdediger de bal, die geworpen is door de nemer van de VW, voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd: idem.
150
Zie ook vraag/antwoord 4. 6.Een verdediger neemt een SH; hij werpt de bal naar een medespeler; dat mislukt; de nemer van de SH loopt naar de bal, die op dat moment op een afstand van 2.00 m vanaf de plaats, waar de SH is genomen, is en pakt de bal. Wat nu? Antwoord 1. Volgens § 3.9c dient de nemer van de SH de bal binnen vier seconden na het fluitsignaal in het spel te brengen; de bal is in het spel gebracht als de bal ten minste 2.50 m van de plaats van de SH is gekomen (gemeten over de grond); geen van de spelers van beide ploegen mag de bal aanraken voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de SH. Uit de casus blijkt dat de nemer van de SH door een mislukte worp zelf de bal pakt op een afstand van < 2.50 m van de plaats van de SH. Conclusie: op het moment dat de speler (nemer van de SH) de bal aanraakt heeft de bal nog geen 2.50 m afgelegd. Daarmee wordt § 3.6v (verbod om bij het nemen van een SH de daarvoor geldende bepalingen te overtreden) overtreden. Gevolg: omdat de overtreding door een verdediger wordt gemaakt is het een VW voor de aanvallende ploeg. NB: de spelregel gaat er eigenlijk van uit dat niet de nemer van de SH maar een medespeler of een speler van de andere ploeg de bal kan pakken binnen 2.50 m. Dat is ook logisch, want welke nemer van de SH gaat achter de door hem zelf geworpen bal aan?? Maar taalkundig is de tekst van de spelregel § 3.6v duidelijk: daar wordt gesproken over “een speler van één van de twee ploegen raakt de bal aan vóór deze 2.50 m heeft afgelegd”. Dus ook de nemer van de SH valt er onder. 2. het kan geen alleenspel zijn, want dat kan alleen als er gespeeld wordt. Dat is niet het geval, want de bal is nog niet in het spel gebracht, ondanks het feit dat de bal wel binnen de voorgeschreven 4 seconden is geworpen. Eerst indien de bal > 2.50 m heeft afgelegd, is de bal wél in het spel gebracht en is het inderdaad “alleenspel”, ondanks dat er van bewust vermijden van samenspel (een voorwaarde van § 3.6e geen sprake is. Mocht hij nog schieten én scoren, dan is het helemaal foute boel: § 3.6c: “uit een SH mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren”. Dat staat overigens ook nog eens in § 3.6p. NB: de nemer van de SH had de bal beter niet kunnen pakken omdat: a. als niemand de bal pakt de nemer van de SH de bal niet binnen 4 seconden in het spel heeft gebracht met als sanctie (volgens § 3.9c): een SH voor de andere ploeg; b. wellicht daardoor iemand van de andere ploeg gretig zou zijn geweest om de bal binnen 2.50 m te pakken met als sanctie: een SH voor de verdedigende ploeg. c. wellicht daardoor de bal buiten de 2.50 m zou komen en daardoor in het spel gebracht zou zijn. De nemer van de SH is dus te gretig geweest. 7. Een aanvaller neemt een SH; hij staat op 1.50 m van de paal. Hij schiet; de bal gaat naast; hij loopt achter de bal aan vangt deze op, direct bij de paal. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord In chronologische volgorde: 1. schieten uit een SH mag. Alleen rechtstreeks scoren is verboden (§ 3.6p en § 3.9c); 2. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan; hij heeft vanaf het moment van nemen de tijd om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen; aangenomen mag worden dat die vier seconden nog niet zijn verstreken als hij de bal vangt en doorspeelt;
151
3. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan en vangt de bal. De bal heeft (volgens de casus) nog geen 2.50 m afgelegd. Volgens § 3.9c mag “geen van de spelers van beide ploegen de bal aanraken, voordat deze 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de SH”. Door de bal binnen 2.50 m aan te raken overtreedt de nemer van de SH deze regel. Gevolg: een SH voor de andere ploeg op grond van § 3.6v. 4. overigens kan je ook nog redeneren dat de nemer van de SH, die na het schot de bal zelf vangt, § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Echter, omdat de bal nog niet in het spel is gebracht, is dit niet aan de orde. Zie ook VenA, nr. 42, vraag en antwoord 3, 10 en 12. Hoe dan ook: in deze casus handelt de nemer van de SH in strijd met § 3.6v/3.9c door de bal aan te raken binnen 2.50 m. Heeft de bal al 2.50 m afgelegd, dan is er van deze overtreding geen sprake en komt punt 4 om de hoek kijken. Bij zo’n situatie kan per definitie worden uitgegaan van bewust samenspel vermijden; dat doe je niet per ongeluk, want waarom dan de SH niet gewoon genomen? 8. Indien een verdediger bij het nemen van een SH een overtreding maakt levert dat een vrije worp voor de aanval op. Is deze straf niet veel te zwaar, gelet op de ernst van de overtreding? (vergelijk het met een lichte overtreding met als gevolg: een SH). Antwoord De straf is niet te zwaar. De bedoeling van een SH is dat de nemer de gelegenheid krijgt de bal weer snel door te spelen na het fluitsignaal van de scheidsrechter; daarbij mag hij niet worden gehinderd door spelers van de andere ploeg en daarbij mogen de overige spelers de bal niet aanraken voor deze in het spel is gebracht. “De vaart erin houden” is het motto. Indien dat motto wordt gefrustreerd is het juist logisch dat daar een behoorlijke straf tegenover komt te staan. Eigenlijk is het ook een soort van preventieregel: voorkómen dat men een overtreding begaat. Een preventieregel heeft alleen waarde als er een behoorlijke straf tegenover staat. Zie ook vraag en antwoord 2 en 6.
60. § 3.6w verbod om in de aanval de toegestane tijdslimiet te overschrijden (vervallen; verplaatst naar § 3.12)
61. § 3.7 Uitbal 1. De bal ligt net naast de lijn buiten het speelveld. Een speler staat direct aan de andere kant van de lijn, dus in het veld. Hij pakt de bal. Mag dat? Antwoord Neen, dat mag niet. De bal is al uit doordat zij de vloer heeft geraakt. 2. Een speler neemt een uitbal. Hij stuit de bal, na het fluitsignaal, op de grond, buiten de lijn. Wat nu? Antwoord De bal raakt de grond buiten de lijn; de bal is dus weer “uit”. Dat betekent: een uitbal voor de andere ploeg. 3. Een speler neemt een uitbal. Hij laat de bal net aan de andere kant van de lijn vallen. Hij springt het veld in en pakt de bal. Wat nu? Antwoord Het oprapen van de bal is voor wat betreft de vraag: wel of geen uitbal, geen overtreding. Alleen: bij het nemen van de uitbal gelden de bepalingen van de SH. Volgens § 3.9c heeft de nemer van de uitbal 4 seconden de tijd om de bal in het spel te
152
brengen. De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m heeft afgelegd, gemeten over de vloer. Aannemende dat in het onderhavige die afstand niet is bereikt wordt genoemd voorschrift overtreden met als gevolg: SH voor de andere ploeg (binnen de lijn op de plaats waar de bal wordt aangeraakt). 4.Een speler gaat een uitbal nemen. Op het moment van fluiten staat de speler (nog) op de lijn. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De scheidsrechter fluit af en geeft de speler de gelegenheid de juiste positie in te nemen. In feite heeft de scheidsrechter te vroeg gefloten waardoor het de nemer van de uitbal niet de gelegenheid kreeg de juiste positie in te nemen. 5.Bij een uitbal gaat de nemer met de bal in de hand op de lijn staan nadat de scheidsrechter heeft gefloten voor het nemen van de uitbal en voordat de bal de bal de handen van de nemer heeft verlaten. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De scheidsrechter kent de andere ploeg een uitbal toe. Zie de toelichting op § 3.7. 6.Een speler neemt een uitbal. Hij werpt de bal in één keer, zonder dat zij door anderen is aangeraakt, over een buitenlijn. Wat dan? Antwoord De scheidsrechter kent een uitbal toe aan de andere ploeg vlak bij de plaats waar de bal uit ging. 7.De bal raakt een toeschouwer, die ongeveer 1.00 m in het veld staat. De bal zou zijn uitgegaan. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Gewoon een uitbal toekennen aan de ploeg, die de bal niet voor het laatste aanraakte. Zie de toelichting op § 3.7. Als niet duidelijk is, wie de bal zou hebben kunnen vangen geeft de scheidsrechter een scheidsrechterworp. 8.Als 7, maar nu kampen twee personen om de bal, zodanig dat één van de twee de bal anders op het speelveld (dus binnen de lijnen) had kunnen pakken. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De scheidsrechter is verplicht een scheidsrechtersworp toe te kennen, vlak vóór de buitenlijn. Zie de toelichting op § 3.7. 9.Als 7, maar nu zou één speler de bal op het speelveld (dus binnen de lijnen) hebben kunnen pakken. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Volgens de toelichting is de bal “uit” als de bal een toeschouwer of een voorwerp raakt binnen de lijnen. Dus dient de scheidsrechter een uitbal toe te kennen aan de ploeg, die de bal niet voor het laatst aanraakte. De voordeelregel kan en mag niet worden toegepast: a. omdat dat alleen bij een overtreding kan; hiervan is geen sprake en b. omdat de voordeelregel ook niet op § 3.7 van toepassing is; dit laatste staat sinds 1.7.2011 ook expliciet zo in de spelregels (toelichting op § 3.7 en bij “de voordeelregel”, toelichting op spelregels § 2.3b). 10. Als de nemer van een uitbal de bal zodanig werpt dat deze buiten het veld blijft, wat moet de scheidsrechter dan doen? Antwoord De bal is pas “uit” als zij de grond, een persoon of een voorwerp buiten het veld raakt. Zodra daarvan sprake is de bal “uit” en kent de scheidsrechter een uitbal toe aan de ploeg, die bal niet het laatst raakt. De uitbal wordt genomen vlakbij de lijn waar dat aanraken ontstond.
153
11. Als de bal uit is gegaan en meteen daarna in bezit komt van een speler van de niet in overtreding zijnde ploeg, mag dan de voordeelregel worden toegepast? Antwoord Neen, dat mag niet. Sinds 1.7.2011 is dat expliciet zo bepaald in de toelichting op § 3.7. Overigens staat dat ook bij “de voordeelregel”, toelichting op spelregel § 2.3b. 12. Een speler neemt een uitbal. Na het fluitsignaal raakt hij met één voet de vloer. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord SH voor de andere ploeg op de plek waar de vloer wordt geraakt. 13.Een speler loopt achter de bal aan, die dreigt uit te gaan. Een toeschouwer stompt de bal weg. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Als één speler achter de bal aan loopt is het een uitbal, want volgens de spelregel is een bal uit zodra deze o.a. in aanraking komt met een persoon, waar deze ook staat (buiten of in het veld). De bal is dus gewoon uit. Gevolg: uitbal. Indien twee spelers om de bal strijden en genoemde situatie doet zich voor, dan dient volgens de toelichting op § 3.7 de scheidsrechter een scheidsrechtersworp te geven. 14. De bal is uit, maar komt in handen van de niet in overtreding zijnde ploeg. Mag de scheidsrechter de voordeelregel toepassen? Antwoord Neen, dat mag hij niet. Sinds 1.7.2011 staat dit expliciet vermeld in de toelichting op § 2.3b. De scheidsrechter is dus verplicht af te fluiten en een uitbal toe te kennen aan die andere ploeg. NB: Vóór 1 juli 2011 mocht het ook niet op basis van interpretatie; nu is het geregeld. “Uit is uit”. Overigens staat dit sinds 1 juli 2011 ook expliciet in de toelichting op § 3.7. 15.Is de bal uit zodra hij – nog in de lucht zwevend – de zij- of achterlijn is gepasseerd? Antwoord Neen. Het speelveld heeft een oppervlaktemaat. Dat wil zeggen dat de bal pas uit is wanneer zij in aanraking komt met de vloer achter de lijn, het publiek, een voorwerp e.d. Het is dus mogelijk een bal, die al buiten de lijn maar nog in de lucht is, terug te tikken, mits de afzet van de speler vanuit het vak heeft plaatsgevonden. 16.Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller, de verdediger hindert of de bal binnen 2.50 m aanraakt, betekent dit dan een VW voor de aanvallende ploeg? Antwoord Ja. Volgens § 3.7 wordt bij een uitbal een SH toegekend aan de andere ploeg. NB: zo staat het in § 3.7; dat is onjuist: het is niet altijd een SH; wel gelden de bepalingen van de SH. Per 1.7.2015 wordt dit hersteld. Dan gelden dus uiteraard de bepalingen van de SH. § 3.6v zegt dat bij het nemen van een SH de daarvoor gestelde bepalingen niet mogen worden overtreden. Dat kunnen zijn: 1 een speler hindert de tegenstander tijdens de SH; 2 een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze een afstand van 2.50 m heeft afgelegd. Een overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met een VW. Als bij een uitbal, genomen door een aanvaller de verdediger hindert, dan is het dus een VW voor de aanvallende ploeg. Als bij een uitbal de bal wordt aangeraakt door de verdediger voordat zij 2.50 m heeft afgelegd is dat ook een VW voor de aanvallende ploeg.
154
Het zelfde geldt bij het nemen van een uitworp. Bijvoorbeeld: de nemer van de uitworp wordt gehinderd door zijn verdediger; gevolg: VW voor de aanvallende ploeg. Als de verdediger de bal, die geworpen is door de nemer van de VW, voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd: idem. 17. In § 3.5 (uitworp) staat dat bij een uitworp de bepalingen van de SH van toepassing zijn. In § 3.7 (uitbal) staat dat er sprake is van een SH en dat de bepalingen van de SH van toepassing zijn. Is dit verschil niet vreemd? Antwoord Ja. Vandaar dat per 1 7.2015 de tekst van § 3.7 wordt aangepast. 18. De bal raakt buiten de zijlijn een kinderwagen. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Volgens § 3.7 is de bal uit als hij in aanraking komt de vloer, een persoon of een voorwerp buiten het speelveld. Er wordt een voorwerp geraakt. Dus: uitbal voor de ploeg, die de bal niet voor het laatst aanraakte. 19. Als 18, maar nu raakt de balbuiten de zijlijn een hond. Antwoord Volgens § 3.7 is de bal uit als hij in aanraking komt de vloer, een persoon of een voorwerp buiten het speelveld. Een hond is geen persoon, dus wordt zij geacht een voorwerp te zijn. Dus: uitbal voor de andere ploeg. 20. Als 18 en 19, maar nu raakt de bal de kinderwagen of de hond, die zich binnen de lijnen bevindt. Wat nu? Antwoord Zie vraag/antwoord 7. Als niet duidelijk is, wie de bal zou hebben kunnen vangen geeft de scheidsrechter een scheidsrechterworp. Zou de bal zijn uitgegaan, dan kent hij een uitbal toe aan de ploeg, die bal niet voor het laatst aanraakte.
62. § 3.8 Scheidsrechtersworp 1. Mag uit een scheidsrechtersworp direct worden geschoten. En zo ja, wat te doen als het een doelpunt is? Antwoord Uit een scheidsrechtersworp mogen de springende spelers direct schieten en scoren. Bij een scheidsrechtersworp is er sprake van hervatting van het spel. Er is geen overtreding aan vooraf gegaan, dus van een SH of een VW is geen sprake. 2. Waar moeten de spelers, die de scheidsrechter heeft aangewezen, plaatsnemen bij een scheidsrechtersworp? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregel nemen de twee spelers aan weerszijden van de scheidsrechter plaats. De verdediger heeft het recht zich als eerste op te stellen; hij kan dan een zodanige positie innemen dat hij, nadat de scheidsrechtersworp heeft plaatsgevonden, kan voorkomen dat zijn tegenstander, als deze in balbezit komt, vrij staat en schiet. 3.Moeten bij een scheidsrechtersworp de overige spelers een afstand van onderling 2.50 m in acht nemen? Antwoord Die eis geldt, en dan alleen voor de aanvallende ploeg, alleen bij een VW. Dus niet bij een scheidsrechtersworp.
155
4.Wanneer fluit de scheidsrechter ten teken dat door de scheidsrechtersworp het spel wordt hervat? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregel fluit de scheidsrechter op het moment dat de bal het hoogste punt heeft bereikt en buiten bereik van de spelers is. 5.Wanneer mogen bij een scheidsrechtersworp de overige spelers de bal aanraken? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregel mogen de overige spelers de bal pas aanraken nadat één van de twee spelers, die aan de scheidsrechtersworp deelnemen, de bal heeft aangeraakt (of beiden tegelijk) of de bal de vloer heeft aangeraakt. 6.Mag een scheidsrechter een dame én een heer aanwijzen voor een scheidsrechtersworp? Antwoord Neen. Volgens de toelichting op de spelregel dienen het twee spelers van gelijke sekse te zijn. 7.Mag een scheidsrechter voor het nemen van een scheidsrechtersworp een speler uit het ene vak en een speler uit het andere vak aanwijzen? Antwoord Neen. Volgens de toelichting op de spelregel dienen het twee spelers uit het zelfde vak te zijn. 8.Wanneer moet een scheidsrechterworp worden toegekend? Antwoord Als de scheidsrechter niet kan beslissen wie de bal het eerste bemachtigde. De bal raakt een toeschouwer of een voorwerp in het speelveld, terwijl niet duidelijk is wie de bal anders zou hebben bemachtigd. Idem als de bal zou zijn uitgegaan. Nadat het spel is onderbroken en beide ploegen geen recht hebben op de bal. 9.Is de scheidsrechter verplicht de scheidsrechtersworp te nemen op de plaats, waar de situatie is ontstaan? Antwoord Neen, hij is dat niet verplicht. Het mag ook op een plaats elders in het vak, bijvoorbeeld verder van de paal. Daardoor kan worden voorkomen dat onverwachte of verwarrende situaties ontstaan. 10.Wanneer eindigt voor de overige spelers de plicht om een afstand van ten minste 2.50 m in acht te nemen bij het opgooien van de bal door de scheidsrechter? Antwoord Die plicht eindigt op het moment dat de bal door de scheidsrechter is opgegooid. De twee spelers mogen de bal pas aanraken als die het hoogste punt heeft bereikt. De overige spelers mogen de bal pas aanraken nadat één van genoemde twee spelers (of beiden tegelijk) de bal heeft aangeraakt dan wel dat de bal de vloer heeft geraakt. De spelers hoeven onderling geen 2.50 m in acht te nemen. 11.Wat moet de scheidsrechter doen als hij de bal zodanig opgooit dat één van de twee spelers de bal daardoor kan vangen? Antwoord De scheidsrechter moet, om onbillijke bevoordeling te voorkomen, affluiten en de scheidsrechtersworp opnieuw uitvoeren. § 3.9 Spelhervatting
156
63. § 3.9a Het toekennen van een spelhervatting 1. Bij het opbrengen van de bal door verdedigers kan de scheidsrechter alleen maar een SH toekennen. Zouden de overtreders hiervan wel eens misbruik kunnen maken door bijvoorbeeld bij herhaling de bal uit de handen te slaan of te zwaar te hinderen? Antwoord Dat zou zeker kunnen. Indien het per ongeluk een keer gebeurt kan worden volstaan met het toekennen van een SH c.q. het toepassen van de voordeelregel. Indien de scheidsrechter de indruk heeft dat het, al dan niet bij herhaling, met opzet gebeurt, dan doet hij er goed aan dat onmiddellijk de kop in te drukken: een SH toekennen, waarschuwen en bij herhaling de gele kaart tonen wegens wangedrag=spelbederf (code 1a2). De scheidsrechter dient hier heel alert op te zijn. Opgelet: “bij herhaling” slaat niet op dezelfde persoon, maar op het bij herhaling maken van een overtreding. Indien de overtreding drie keer achter elkaar door drie verschillende aanvallers wordt gemaakt is de derde aanvaller “het haasje”. De scheidsrechter zal, na het onderscheppen van de bal en zeker in de slotfase, het spel van zeer nabij dienen te volgen. NB-1: een andere spelregelsanctie dan de SH is niet mogelijk, ook niet bij herhaling: de scheidsrechter kan dus niet de bal onder de arm meenemen naar het andere vak en daar een VW toekennen aan de in dat vak aanvallende ploeg. NB-2: indien een verdediger, die de bal opbrengt in “zijn” vak, de bal wil werpen naar een vrijstaande speler in de aanval, dan volgt en SW indien hij daarbij onreglementair wordt gehinderd waardoor de bal de vrijstaande speler niet bereikt. 2. Indien een aanvaller een zware overtreding begaat (hij duwt met opzet zijn tegenstander opzij), dan zou er toch eigenlijk een VW moeten volgen in het andere vak? Antwoord Neen: elke overtreding van een aanvaller wordt gevolgd door een SH voor de verdediging. Indien de overtreding bij herhaling wordt gemaakt zal de scheidsrechter dit al snel als wangedrag moeten opvatten. Dus: een gele kaart. NB: Er is één uitzondering op de regel: indien een verdediger de bal wil werpen naar een vrijstaande aanvaller in het andere vak en hij maakt daarbij een overtreding, waardoor de bal niet bij de vrijstaande speler komt, dan is het geen SH maar een SW in het andere vak omdat in dat vak een scoringskans verloren gaat. 3. Het gevolg van een SH is dat de snelheid van het spel moet worden bevorderd. Hoeft de scheidsrechter dan, na het toekennen van een SH, niet meer in te fluiten? Antwoord Als de scheidsrechter het spel door een fluitsignaal heeft onderbroken, bijvoorbeeld omdat hij een SH toe kent, moet hij het spel weer hervatten door een fluitsignaal. Er dient dus altijd te worden gefloten. Bij het dameskorfbal geldt op het veld en in de zaal een afwijkende regel: daar mag een SH zonder fluitsignaal meteen worden genomen. De scheidsrechter moet er dan extra op letten dat ieder in de gelegenheid is geweest haar positie weer in te nemen; zo moet bijvoorbeeld positievoordeel, dus onbillijke bevoordeling, worden voorkomen. Deze afwijkende regel is sinds 1 juli 2014 niet van toepassing op de topklasse in zaal: daar geldt, vanwege het gebruik van de schotklok, de “gewone” regel, die ook in het “gemengd” wordt toegepast. 4. Als het spel is onderbroken door een fluitsignaal voor – bijvoorbeeld – een blessurebehandeling, gelden dan de regels van de SH als het spel weer wordt hervat? Antwoord Aan de SH, zoals bedoeld in § 3.6v en § 3.9, gaat altijd een overtreding vooraf. Voor het nemen van die SH gelden allerlei regels.
157
Er zijn ook spelhervattingen waaraan geen overtreding vooraf gaat. Te denken valt aan het hervatten van het spel na een blessurebehandeling, na onbillijke bevoordeling, na een beslissing over een twijfelgeval of na het behandelen van een bloedende speler. In dat geval heet het hervatten van het spel weliswaar ook een “spelhervatting” maar bedoelen we daar eigenlijk mee de voortzetting van het spel, precies zoals dat vóór de onderbreking was. Er geldt dan niet de eis om de bal binnen vier seconden in het spel te brengen, niet het verbod tot hinderen van de nemer en niet het verbod om te scoren enz. Net zo als we dat voorheen ook altijd deden. De scheidsrechter doet er goed aan om dit duidelijk aan te geven, zeker omdat er rechtstreeks mag worden gescoord. Ook moet de scheidsrechter er op toezien, dat de situatie, zoals die bestond vóór het onderbreken van het spel, zoveel mogelijk wordt benaderd bij de hervatting van het spel. Voorkomen moet worden dat een spelhervatting als hier bedoeld leidt tot bal- of positievoordeel voor één der ploegen. 5. Een verdediger maakt een lichte overtreding: zonder opzet overtreedt hij het verbod tot het afhouden van een tegenstander. Even later: weer. De scheidsrechter zegt hem dat hij de volgende keer wegens “herhaalde overtreding” een VW toe zal kennen. Is dat juist? Antwoord Dat is volstrekt onjuist. Indien een verdediger bij herhaling zonder opzet een overtreding maakt (het maakt niet uit of het een lichte of een zware is), waardoor de aanvaller wordt belemmerd scoringskansen te verwerven, kan de scheidsrechter een SW toekennen. Maar geen VW. De spelregels kennen die mogelijkheid niet. Indien de scheidsrechter van mening is dat bij de 2e of 3e overtreding van opzet sprake is, dan is het een zware overtreding en dus wel een VW. NB: de indruk bestaat dat het vrij veel voor komt dat de scheidsrechter de gedachtefout maakt dat een herhaalde lichte overtreding tot een VW zou moeten leiden. Zie ook VenA nr. 64, vraag en antwoord 23. 6.Een ploeg maakt een doelpunt. De bal wordt door de verdedigers naar het andere vak gespeeld voor de uitworp; zij treuzelen daarbij opzichtig. Dit is ophouden van het spel. Dus: een SH voor de aanvallende ploeg op de plaats waar getreuzeld wordt? Antwoord Neen; de toelichting op § 3.6a bepaalt dat – nadat een doelpunt is toegekend – het spel altijd wordt hervat met een uitworp. Het treuzelen wordt niet bestraft. Wel kan het als wangedrag worden aangemerkt. 7.Wanneer wordt een SH toegekend? Antwoord Volgens de tekst van § 3.9a wordt een SH toegekend: na een door de scheidsrechter gesignaleerde overtreding van de aanvallende ploeg; na een door de scheidsrechter als licht beoordeelde overtreding van de verdedigende ploeg.
64. § 3.9b Plaats van de spelhervatting 1.Op welke plaats wordt een SH genomen? Antwoord Een SH wordt genomen: op de plaats waar de overtreding is begaan; is de overtreding tegen een bepaalde speler begaan, dan wordt de SH genomen op de plaats, waar deze speler zich op het moment van de overtreding bevond (§ 3.6h, i, j, k. l en soms m);
158
bij een uitbal of uitworp: op de daarvoor aangegeven plaats buiten de lijn respectievelijk nabij de middenlijn. Eigenlijk is er geen sprake van een SH, maar van een uitbal/uitworp, waarbij wordt gehandeld volgens de regels van de SH; wanneer een speler de bal aanraakt terwijl hij op de middenlijn staat, wordt de SH genomen in het andere vak vlakbij het punt waar de speler de middenlijn raakte; wanneer de speler de bal aanraakt terwijl hij zich in het andere vak bevindt is de plaats van aanraken de plaats van de SH; onder de korf indien vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een SH of VW wordt gescoord.
65. § 3.9c Het nemen van de spelhervatting 1. Geldt er bij het nemen van een SH een afstandseis voor de andere spelers? Antwoord Neen. De overige spelers hoeven geen afstand ten opzichte van de nemer van de SH of ten opzichte van elkaar in acht te nemen. De spelers van de andere ploeg mogen de nemer van de SH echter op geen enkele wijze hinderen; alle overige spelers mogen de bal niet aanraken voor deze, gemeten over de vloer, een afstand van ten minste 2.50 m heeft afgelegd vanaf de plaats van de SH. 2. Is het verstandig, nadat de bal in de aanval door de nemer van de SH is geworpen, deze aan raken door de andere spelers zolang de bal nog geen 2.50 m heeft afgelegd? Antwoord Dat is niet verstandig: zo lang de bal geen 2.50 m heeft afgelegd is zij nog niet in het spel gebracht; de bal dan aanraken betekent: een overtreding. Raakt een medeaanvaller de bal binnen 2.50 m, dan is het een SH voor de verdediging. Raakt een verdediger de bal binnen 2.50 m, dan is het een VW voor de aanvallende ploeg. Niet aanraken dus. 3. Welke eis geldt voor de nemer van een SH? Antwoord De enige eis is dat hij de bal binnen 4 seconden na het fluitsignaal in het spel moet brengen. De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m heeft afgelegd vanaf de plaats van de spelhervatting en gemeten over de vloer. Indien de bal niet binnen 4 seconden ten minste 2.50 m heeft afgelegd is de nemer van de SH in overtreding. Gevolg: SH voor de andere ploeg. Daarbij maakt het niet uit of de nemer neen aanvaller of een verdediger is. 4. Een speler in de aanval neemt een SH. Hij werpt de bal binnen de voorgeschreven 4 seconden meer dan 2.50 m weg. Niemand raakt de bal. De nemer loopt achter de bal aan, pakt de bal en schiet in vrijstaande positie. De bal valt door de korf. Doelpunt? Antwoord Geen geldig doelpunt. In de eerste plaats is dit een voorbeeld van het verbod om alleen te spelen (§ 3.6e; met opzet samenspel vermijden). In de tweede plaats staat in § 3.6c van de spelregels: “Uit een spelhervatting mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren. Hij mag eerst scoren nadat de bal in het spel is gebracht en is aangeraakt door een andere speler”. Het verbod om rechtstreeks te scoren uit een SH staat overigens ook in § 3.6p. Zowel in § 3.6p als – sinds 1.7. 2010 - in § 3.6c staat dat de SH wordt genomen onder de korf. 5. Wanneer moet de scheidsrechter het fluitsignaal geven voor het nemen van een SH? Antwoord Op het moment, dat de nemer van de SH de bal in de hand heeft of kan hebben. Indien bijvoorbeeld de nemer de bal al wel kan pakken maar dat niet doet of niet wil doen hoeft de scheidsrechter niet te wachten. Enige verbale begeleiding door de scheidsrechter is wel verstandig.
159
6. De nemer van de SH werpt de bal 2.60 m omhoog en vangt de bal weer op. Is de bal dan in het spel gebracht? Antwoord Neen. De bal moet ten minste 2.50 m afleggen, gemeten over de vloer en vanaf de plaats van de spelhervatting. 7. De nemer van de SH laat de bal na het fluitsignaal per ongeluk op de grond vallen. Hij pakt de bal bliksemsnel en werpt deze ver weg. Vier seconden na het fluitsignaal heeft de bal meer dan 2.50 m afgelegd. Is dit correct? Antwoord Ja, dit is correct. Het maakt niet uit of de nemer van de SH de bal omhoog werpt, laat vallen of weg werpt. Criterium is dat de bal binnen vier seconden ten minste 2.50 m heeft afgelegd, gemeten over de vloer en vanaf de plaats van de spelhervatting. Dus: door de bal omhoog te werpen, te laten vallen of op de grond te leggen is de bal bij een SH nog niet in het spel gebracht. 8. De nemer van de SH legt de bal, na het fluitsignaal, op de grond. Zijn tegenstander pakt de bal. Is dit toegestaan? Antwoord De nemer van de SH mag de bal na het fluitsignaal neerleggen. Voor hem geldt alleen dat hij er voor moet zorgen dat de bal binnen vier seconden een afstand van ten minste 2.50 m heeft afgelegd vanaf de plaats van de nemer en gemeten over de vloer. De andere spelers mogen de bal pas daarna pakken. In het voorbeeld maakt degene, die de bal pakt, de overtreding, want de bal heeft nog geen 2.50 m afgelegd en de vier seconden zijn nog niet voorbij; de bal is dus nog niet in het spel gebracht; (legt de nemer de bal neer en wacht de tegenstander tot de vier seconden voorbij zijn alvorens de bal te pakken, dan is de nemer in overtreding). 9. Een aanvaller neemt een SH. Wat gebeurt er als na het werpen van de bal een aanvaller/verdediger de bal raakt voordat deze 2.50 m heeft afgelegd? Antwoord Dan is de bal nog niet in het spel gebracht en maakt de speler, die de bal aanraakt, een overtreding: x aanvaller raakt de bal: SH verdediging; x verdediger raakt de bal: VW aanval, tenzij de nemer de bal met opzet tegen de verdediger werpt, dan is het een overtreding van de nemer; zie vraag/antwoord 11. 10. Een aanvaller neemt een SH. Hij rolt de bal, na het fluitsignaal, langzaam van zich af (in de hoop dat één van de tegenstanders de bal zal pakken). Wat nu? Antwoord Dat hangt er van af. Als iemand de bal pakt binnen 2.50 m is dat een overtreding, want de bal is nog niet in het spel gebracht. Als niemand de bal pakt moet de scheidsrechter beoordelen of de bal binnen vier seconden na het fluitsignaal in het spel is gebracht (dus ten minste 2.50 m heeft afgelegd, gemeten over de vloer vanaf de plaats van de SH). Is dat het geval, dan is de bal in het spel gebracht en mag de bal gepakt worden. Is dat niet het geval, dan is de nemer van de SH in overtreding en volgt een SH voor de verdedigende ploeg (tenzij de bal inmiddels in handen is van iemand van die ploeg, dan past de scheidsrechter de voordeelregel toe). 11. De nemer van een SH in de aanval werpt de bal binnen de voorgeschreven vier seconden met opzet tegen zijn tegenstander. Is daardoor de tegenstander (die de bal dan nog niet mag aanraken omdat zij nog niet in het spel is gebracht) in overtreding? Antwoord
160
Neen, deze tegenstander is niet in overtreding; hij kan het niet helpen dat hij de bal tegen zich aan krijgt. De nemer van de SH heeft niet de bedoeling om de bal in het spel te brengen (hetgeen zijn taak is) maar om “een VW te versieren”. Dit is “alleenspel”, § 3.6e (met opzet samenspel vermijden), dus een overtreding van de nemer met een SH voor de verdediging als gevolg. De plaats van de SH is de plaats, waar de nemer stond (en dus niet de plaats, waar de bal is aangeraakt). 12. De nemer van een SH in de aanval werpt de bal na het fluitsignaal naar een medespeler. De tegenstander van de medespeler staat binnen 2.50 m en raakt de bal. De nemer heeft alleen maar de bal naar de medespeler willen werpen en de tegenstander van de mede-aanvaller wilde alleen maar zijn tegenstander volgen. Geen enkele opzet dus. Wat nu? Antwoord Ook al kan die tegenstander er niets aan doen: voor de nemer van de SH geldt dat ook. De verdediger is in overtreding, want de bal is nog niet in het spel gebracht. Gevolg: VW voor de aanvallende ploeg. De tegenstander moet dus toch beter uitkijken, zeker ook gelet op het effect van de overtreding. 13. De nemer van een SH in de aanval staat op 2.00 m vanaf de paal. Hij werpt de bal, na het fluitsignaal, per ongeluk tegen de paal en ontvangt de bal daardoor weer terug. Heeft de bal nu de voorgeschreven afstand van 2.50 m afgelegd? Antwoord Neen. De bal heeft, voor de toepassing van deze regel, slechts 2.00 m afgelegd: de bal moet immers over de vloer gemeten ten minste 2.50 m hebben afgelegd vanaf het punt, waar de SH is genomen. Voor de nemer geldt na het weer ontvangen van de bal nog steeds de eis dat de bal ten minste 2.50 m moet hebben afgelegd. De nemer moet dus als het ware opnieuw beginnen terwijl de klok doorloopt (hij heeft immers in totaal maar vier seconden). De nemer dient de bal dus snel te werpen. Lukt het om de bal binnen de vier seconden ten minste 2.50 m te hebben geworpen, dan is hij niet in overtreding. Lukt het niet, dan is de bal niet tijdig in het spel gebracht en is het een overtreding van de nemer. Dus: een SH voor de andere ploeg. 14. Een verdediger hindert bij herhaling zijn tegenstander bij het nemen van spelhervattingen. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord § 3.11a onder B van de spelregels bepaalt, dat de scheidsrechter een strafworp kan toekennen bij overtredingen, die door de verdediger bij herhaling worden gepleegd en waardoor de aanvaller belemmerd wordt scoringskansen te verwerven. Daarnaast kan hij zo nodig een gele kaart tonen wegens wangedrag. 15. Het is spelers verboden de bal aan te raken indien de bal bij een SH nog geen 2.50 m heeft afgelegd. Bestaat hiervoor een scheidsrechtergebaar? Antwoord Neen, er is geen scheidsrechtersgebaar voor. Het ligt voor de hand om hiervoor het gebaar, behorend bij het binnen de afstand komen bij een VW (§ 3.10) te gebruiken, alhoewel dat wel verwarring in de hand kan werken, omdat het bij de VW gaat om het binnen de afstand komen van personen, hetgeen iets geheel anders is dan de eis, dat de bal een bepaald afstand moet hebben afgelegd. 16. Indien een verdediger bij het nemen van een SH een overtreding maakt levert dat een VW voor de aanval op. Is deze straf niet veel te zwaar, gelet op de ernst van de overtreding? (vergelijk het met een lichte overtreding met als gevolg: een SH). Antwoord De straf is niet te zwaar. De bedoeling van een SH is dat de nemer de gelegenheid krijgt de bal weer snel door te spelen na het fluitsignaal van de scheidsrechter; daarbij mag hij niet worden gehinderd
161
door spelers van de andere ploeg en daarbij mogen de overige spelers de bal niet aanraken voor deze in het spel is gebracht. “De vaart erin houden” is het motto. Indien dat motto wordt gefrustreerd is het juist logisch dat daar een behoorlijke straf tegenover komt te staan. Eigenlijk is het ook een soort van preventieregel: voorkómen dat men een overtreding begaat. Een preventieregel heeft alleen waarde als er een behoorlijke straf tegenover staat. 17. Bij een SH in de aanval staat een medespeler op 2.60 meter. De bal wordt naar hem geworpen en, nadat de bal 2.40 m heeft afgelegd, gevangen door een medespeler. Is dit een overtreding? Antwoord Ja. De bal dient, gemeten over de vloer, 2.50 m te hebben afgelegd. Dat is in dit voorbeeld niet het geval. Dus is er sprake van een overtreding van degene, die de bal vangt. Er volgt een SH voor de andere ploeg. 18. Indien de bal door de nemer van de SH zachtjes wordt weggerold en op 2.30 m blijft liggen; wat dan? Antwoord Degene, die de bal oppakt is dan in overtreding omdat de bal nog geen 2.50 m heeft afgelegd. Indien 4 seconden na het nemen van de SH de bal daar nog steeds ligt is de nemer van de SH in overtreding, immers, hij heeft niet de bal binnen 4 seconden in het spel gebracht (§ 3.9c). 19. Moet de scheidsrechter, al dan niet met een gebaar, “nog vier seconden” aangeven voordat een SH wordt genomen? Antwoord Neen, dat geldt alleen bij een VW. Bij een SH fluit de scheidsrechter in zodra de nemer de bal heeft of kan hebben. Vervolgens heeft de nemer de gelegenheid om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen. 20. De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m van de plaats van de spelhervatting is gekomen, gemeten over de vloer. Moet de afstand worden bepaald vanaf de plaats, waar de bal de hand van de speler verlaat of vanaf de plaats, waar de SH wordt genomen. Antwoord Zowel in de Engelse als in de Nederlandse tekst staat dat de bal in het spel is gebracht als zij een afstand heeft afgelegd van 2.50 m, gerekend vanaf de plaats van de spelhervatting. De IKF zegt vervolgens dat je dan moet rekenen vanaf het moment, dat de bal de hand(en) van de speler verlaat. Dan kan dus zijn: net achter de schouder tot een cm of vijftig voorbij de schouder. In de Engelse tekst van de IKF-Nieuwsbrief van november 2006 staat het ook zo. Het KNKV heeft dit laatste bewust weggelaten, omdat het strijdig is met de primaire spelregeltekst, veel te ingewikkeld wordt en de scheidsrechter in een positie van “meten” wordt gemanoevreerd die het KNKV niet wil. Vandaar dat het KNKV uit gaat van “de plaats van de voeten”. 21. Een verdediger neemt een SH nabij de middenlijn. Hij werpt de bal naar zijn aanvaller, die in het andere vak staat. Op het moment dat de aanvaller de bal raakt heeft de bal minder dan 2.00 m afgelegd. Wat nu? Antwoord De bal is in het spel gebracht als zij ten minste 2.50 m heeft afgelegd, gemeten over de vloer. Op het moment, dat de aanvaller de bal raakt is de bal dus nog niet in het spel gebracht. De aanvaller maakt de overtreding. Gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg in het vak waar de bal door de aanvaller is aangeraakt.
162
22. Een aanvaller neemt op 2.00 m vanaf de paal een SH; hij schiet op de korf; de bal komt tegen de korf aan en komt weer in handen van de nemer van de SH. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Zie vraag/antwoord 13. De bal heeft dus niet de vereiste 2.50 m afgelegd en is daardoor niet in het spel gebracht. Dus: SH voor de verdediging. Als de bal niet in handen van de nemer komt maar vlak voor de paal blijft liggen en niemand de bal opraakt, wetende dat men dan in overtreding is, is de nemer van de SH in overtreding zodra de vier seconden, waarbinnen de bal door hem in het spel gebracht moet zijn, voorbij zijn. 23. Een verdediger pleegt bij herhaling lichte overtredingen, ook dezelfde. Mag de scheidsrechter dan een VW toekennen “wegens herhaling”? Antwoord Neen, dat mag hij niet. Het maken van een lichte overtreding betekent: een SH. Als dezelfde overtreding even later weer wordt gemaakt is het weer een SH. Het is dus niet zo dat 2 x een zelfde lichte overtreding een VW is. De spelregels kennen zo’n bepaling niet. Wel kan de scheidsrechter besluiten tot het toekennen van een SW indien hij meent dat er sprake is van een herhaalde overtreding waardoor het verwerven van scoringskansen wordt belemmerd (§ 3.11a-B). Zie ook VenA nr. 63, vraag en antwoord 5. 24. Een verdediger neemt een uitbal. Hij brengt de bal niet binnen 4 seconden in het spel. Wat dan? Antwoord: Volgens § 3.7 van de spelregels, die over de uitbal gaat, gelden voor de uitbal dezelfde bepalingen als voor een SH. Volgens § 3.9 van de spelregels, die over de SH gaat, heeft de nemer van de SH vier seconden de tijd om de bal in het spel te brengen. Indien dit niet gebeurt, dan zegt § 3.9c dat de scheidsrechter fluit en de andere ploeg een SH (uitbal) toekent. Dus geen VW voor de aanvallende ploeg. Dit laatste is alleen het geval indien een andere verdediger het verbod om bij het nemen van een SH de daartoe gestelde bepalingen te overtreden (§ 3.6v) overtreedt, bijvoorbeeld door de nemer te hinderen of de bal aan te raken voor deze 2.50 m heeft afgelegd. 25. Het is verboden uit een SH rechtstreeks te scoren (§ 3.6p). Als dat toch gebeurt, wat dan? Antwoord In § 3.6p staat dat de overtreding wordt bestraft met en SH voor de andere ploeg onder de korf. De spelregelmaker heeft gemeend dit ook nog eens – ingaande 1 juli 2010 - te vermelden in § 3.9c. De speler mag eerst scoren nadat de bal in het spel is gebracht en is aangeraakt door een andere speler. Een overtreding wordt bestraft met een SH onder de korf. 26. In de spelregel staat dat de scheidsrechter fluit voor het nemen van een SH als de nemer de bal in de hand heeft of kan nemen. De tweede voorwaarde ( “kan nemen”) impliceert dat de eerste ( “in de hand heeft”) eigenlijk overbodig is vanwege de volgtijdelijkheid. Klopt dat? Antwoord In § 3.9c van de spelregels staat inderdaad dat de scheidsrechter fluit op het moment, dat de nemer van de SH de bal in de hand heeft of kan nemen. Deze tekst komt overeen met de tekst van § 3.10.c, die over het nemen van de VW gaat. Waarom deze tekst, en met name "kan nemen"? Vroeger stond er alleen: "de bal in de hand heeft". Het kwam echter voor dat een nemer van de VW de bal voor zich op de grond had liggen en deze pas opraapte op het moment dat het hem goed uitkwam.
163
De "spelregelmaker” (IKF) heeft toen bovenstaande aanvulling opgenomen. Dat betekent dat de scheidsrechter dus ook mag influiten als de nemer de bal nog niet heeft maar redelijkerwijze kan hebben/pakken. Het gaat dus om een spelregeltechnische uitleg en niet om een taalkundige. 27. Een aanvaller neemt een SH; zijn tegenstander staat met de armen omhoog achter hem. Vraag: is dit een overtreding van de verdediger. Antwoord Neen. Volgens § 3.6v is het bij het nemen van een SH verboden te hinderen, actief en passief. Hinderen is “het bemoeilijken van het werpen van de bal”. Dat is (nagenoeg) onmogelijk als je achter de nemer van de SH staat. De tegenstander hindert dus niet. Dat is pas het geval als de nemer van de SH zich omdraait en dan de bal werpt. 28. Is een overtreding van een verdediger bij een SH altijd een VW voor de aanvallende ploeg? Antwoord Ja. Zie de toelichting op § 3.6v. 29. Volgens § 3.6p is het verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een VW of SH te scoren. En als het schot mislukt? Staat dit verbod alleen in § 3.6p? Antwoord Dan is het geen overtreding. Het verbod richt zich op het scoren en niet op het schieten. Overigens: het verbod om rechtstreeks uit een SH of een VW te scoren staat ook expliciet in § 3.9c en § 3.10c-A. 30.Een speler neemt een SH; de scheidsrechter heeft voor het nemen van de SH gefloten. De nemer raakt de middenlijn (of de vloer van het andere vak) of een zij- of achterlijn (of de vloer aan de andere kant van zo’n lijn vóórdat de bal zijn handen heeft verlaten), wat moet de scheidsrechter dan doen? Antwoord Volgens de tekst van § 3.9c kent de scheidsrechter de andere ploeg een SH toe (of een uitbal). 31. Een SH wordt genomen vóór het fluitsignaal van de scheidsrechter. Wat dan? Antwoord Volgens de bijzondere toelichting op § 3.9c wordt de SH overgenomen. 32.Wat wordt met het verbod, om bij het nemen van een SH de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden, nu precies bedoeld? En wat zijn de gevolgen? Antwoord Dit komt voor in de volgende situaties: een speler hindert de tegenstander tijdens de spelhervatting; § 3.6v; een speler van één van de twee ploegen raakt de bal vóór deze 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de spelhervatting; § 3.6v; het ophouden van de voorbereiding voor het nemen van een SH; § 3.9c; het trachten te voorkomen van het nemen van een SH; § 3.9c; De overtreding van de aanvaller wordt bestraft met een SH; die van de verdediger met een – opgelet – VW. Dus als een verdediger een aanvaller hindert bij het nemen van een SH is het een VW, en geen nieuwe SH. Veel scheidsrechters handelen onjuist!! Ook als de verdediger de bal pakt vóór deze 2.50 m heeft afgelegd betekent dat: VW. Lang niet alle verdedigers beseffen de ernst van de gevolgen van deze overtredingen. 33.Een verdediger neemt een SH; hij werpt de bal naar een medespeler; dat mislukt; de nemer van de SH loopt naar de bal, die op dat moment op een afstand van 2.00 m vanaf de plaats, waar de SH is genomen, is en pakt de bal. Wat nu? Antwoord
164
1. Volgens § 3.9c dient de nemer van de SH de bal binnen vier seconden na het fluitsignaal in het spel te brengen; de bal is in het spel gebracht als de bal ten minste 2.50 m van de plaats van de SH is gekomen (gemeten over de grond); geen van de spelers van beide ploegen mag de bal aanraken voordat de bal 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de SH. Uit de casus blijkt dat de nemer van de SH door een mislukte worp zelf de bal pakt op een afstand van < 2.50 m van de plaats van de SH. Conclusie: op het moment dat de speler (nemer van de SH) de bal aanraakt heeft de bal nog geen 2.50 m afgelegd. Daarmee wordt § 3.6v (verbod om bij het nemen van een SH de daarvoor geldende bepalingen te overtreden) overtreden. Gevolg: omdat de overtreding door een verdediger wordt gemaakt is het een VW voor de aanvallende ploeg. NB: de spelregel gaat er eigenlijk van uit dat niet de nemer van de SH maar een medespeler of een speler van de andere ploeg de bal kan pakken binnen 2.50 m. Dat is ook logisch, want welke nemer van de SH gaat achter de door hem zelf geworpen bal aan?? Maar taalkundig is de tekst van de spelregel § 3.6v duidelijk: daar wordt gesproken over “een speler van één van de twee ploegen raakt de bal aan vóór deze 2.50 m heeft afgelegd”. Dus ook de nemer van de SH valt er onder. 2. het kan geen alleenspel zijn, want dat kan alleen als er gespeeld wordt. Dat is niet het geval, want de bal is nog niet in het spel gebracht, ondanks het feit dat de bal wel binnen de voorgeschreven 4 seconden is geworpen. Eerst indien de bal > 2.50 m heeft afgelegd, is de bal wél in het spel gebracht en is het inderdaad “alleenspel”, ondanks dat er van bewust vermijden van samenspel (een voorwaarde van § 3.6e geen sprake is. Mocht hij nog schieten én scoren, dan is het helemaal foute boel: § 3.6c: “uit een SH mag de speler, die het spel hervat, niet rechtstreeks scoren. Dat staat overigens ook nog eens in § 3.6p. NB: de nemer van de SH had de bal beter niet kunnen pakken omdat: a. als niemand de bal pakt de nemer van de SH de bal niet binnen 4 seconden in het spel heeft gebracht met als sanctie (volgens § 3.9c): een SH voor de andere ploeg; b. wellicht daardoor iemand van de andere ploeg gretig zou zijn geweest om de bal binnen 2.50 m te pakken met als sanctie: een SH voor de verdedigende ploeg. c. wellicht daardoor de bal buiten de 2.50 m zou komen en daardoor in het spel gebracht zou zijn. De nemer van de SH is dus te gretig geweest. 34. Een aanvaller neemt een SH; hij staat op 1.50 m van de paal. Hij schiet; de bal gaat naast; hij loopt achter de bal aan vangt deze op, direct bij de paal. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord In chronologische volgorde: 1. schieten uit een SH mag. Alleen rechtstreeks scoren is verboden (§ 3.6p en § 3.9c); 2. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan; hij heeft vanaf het moment van nemen de tijd om de bal binnen 4 seconden in het spel te brengen; aangenomen mag worden dat die vier seconden nog niet zijn verstreken als hij de bal vangt en doorspeelt; 3. de nemer van de SH gaat achter de door hem geschoten bal aan en vangt de bal. De bal heeft (volgens de casus) nog geen 2.50 m afgelegd. Volgens § 3.9c mag “geen van de spelers van beide ploegen de bal aanraken, voordat deze 2.50 m heeft afgelegd van de plaats van de SH”. Door de bal binnen 2.50 m aan te raken overtreedt de nemer van de SH deze regel. Gevolg: een SH voor de andere ploeg op grond van § 3.6v. 4. overigens kan je ook nog redeneren dat de nemer van de SH, die na het schot de bal zelf vangt, § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dat kan alleen als de bal in het spel is gebracht. Dan moet er volgens de spelregel overigens wel sprake zijn van het “bewust vermijden van samenspel”. Zie ook VenA, nr. 42, vraag en antwoord 3, 10 en 12.
165
Hoe dan ook: in deze casus handelt de nemer van de SH in strijd met § 3.6v/3.9c door de bal aan te raken binnen 2.50 m. Heeft de bal al 2.50 m afgelegd, dan is er van deze overtreding geen sprake en komt punt 4 om de hoek kijken. Bij zo’n situatie kan per definitie worden uitgegaan van bewust samenspel vermijden; dat doe je niet per ongeluk, want waarom dan de SH niet gewoon genomen?
§ 3.10 Vrije worp
66. § 3.10a Het toekennen van een vrije worp 1. Wanneer moet bij een zware overtreding van een verdediger de voordeelregel worden toegepast? Antwoord Uitganspunt is dat een zware overtreding altijd een VW tot gevolg heeft; de tekst van § 3/10a is duidelijk: “een vrije worp wordt toegekend”, ene verplichting dus. Natuurlijk is er ß 2.3b van de spelregels: de voordeelregels. Bij een zware overtreding kan alleen de voordeelregel worden toegepast als het fluiten voor een VW een nadeliger situatie voor de aanvaller oplevert. Dus als de te verwachten scoringskans groter is dan de kans, die een VW, dan niet fluiten; zo’n situatie komt bijna nooit voor, immers, de kans op een doelpunt uit een VW is groter dan de mogelijke kans na toepassing van de voordeelregel. De conclusie is dan ook dat na elke zware overtreding, die als sanctie een VW kent, ook nagenoeg altijd – verplicht - een VW moet volgen. Het is in die gevallen dus volstrekt onjuist om door te laten spelen als de niet in overtreding zijnde ploeg in balbezit blijft. Helaas is de praktijk weerbarstig. Het komt vaak voor dat scheidsrechters door laten spelen vanwege de voordeelregel. Dat is onjuist, ook omdat hij daarmee een belangrijk preventiemiddel niet gebruikt. 2. Een verdediger maakt een zware overtreding op zijn tegenstander, die in het bezit is van de bal. Die tegenstander ziet toch kans de bal door te spelen naar een op 8 meter van de paal vrijstaande medespeler; deze schiet en mist. De scheidsrechter past dus de voordeelregel toe. Is dat juist? Antwoord Neen, dat is niet juist. De scheidsrechter is verplicht (zie vraag/antwoord 1.) elke zware overtreding te bestraffen met een VW, behalve in het geval de bal in het bezit blijft van de niet in overtreding zijnde ploeg en de scoringskans groter is dan die uit een VW. Dit laatste zal niet zo vaak voor komen. In het onderhavige geval is, naar mag worden aangenomen, de kans op een doelpunt uit een schot op 8 m kleiner dan uit een VW. De scheidsrechter dient dus onmiddellijk na het waarnemen van de overtreding te fluiten voor een VW. 3. Een verdediger wordt bij het uitwerken van de bal naar de aanval zodanig gehinderd dat de scheidsrechter hem een SH toekent. Deze wordt door de verdediger genomen. Een mede-verdediger raakt de bal op een afstand van < 2.50 m. Gevolg: VW voor de aanvaller. De logica ontbreekt. Antwoord De zaken moeten wel los van elkaar worden gezien. De scheidsrechter bestraft de overtreding van de aanvaller: dus SH voor de verdediger. De aanvaller is daardoor gestraft, waarmee het voorval is afgedaan. Vervolgens overtreedt een verdediger de spelregel bij het nemen van de SH. Dit staat dus spelregeltechnisch los van het eerste punt. Voor de spelhervatting gelden regels:
166
x de nemer moet de bal binnen 4 seconden tenminste 2.50 hebben geworpen, gemeten over de vloer; x alle spelers mogen de bal niet aanraken zolang de bal niet in het spel is gebracht; x de spelers van de andere ploeg mogen de nemer van de SH niet hinderen, passief noch actief. In het voorbeeld raakt een verdediger de bal voor deze een afstand van 2.50 m heeft afgelegd. Dat is dom van die verdediger. Het is inderdaad een VW voor de aanval. De "spelregelmaker" vindt dit soort overtredingen "zwaarder" dan "technische overtredingen", zoals in de spelregels beschreven. Men wil gewoon dat het spel zo spoedig mogelijk weer op gang komt en dat bij die handelingen geen onjuistheden worden begaan. Eigenlijk is het (ook) een soort van preventiemaatregel: proberen te voorkomen dat een SH wordt gefrustreerd. Gebeurt dat toch, dan moet de verdediger de consequenties aanvaarden. Vandaar dat het ook niet juist zou zijn om de gevolgen van de overtreding van de verdediger te vergelijken met de gevolgen van een lichte overtreding. 4. Is een overtreding van een verdediger bij een SH altijd een VW voor de aanvallende ploeg? Antwoord Ja; zie de toelichting op § 3.6v. 5. Laatste minuut van de wedstrijd; gelijke stand. Bij de lijn staat een aanvaller naar wie de bal vanuit de verdediging wordt gespeeld. Deze aanvaller wordt compleet omvergekegeld door zijn tegenstander. VW of SW? Antwoord Duidelijk is dat het om en fysiek zware overtreding gaat met het doel het aanvalsspel te ontregelen. Dus: een VW. Een SW moet worden toegekend als er een scoringskans verloren gaat. Dat is hier niet het geval: aangenomen mag worden dat er elders niemand vrij staat; de getorpedeerde aanvaller staat bij het aannemen van de bal met zijn rug naar de paal; verder is het niet aannemelijk dat hij bij aanname van de bal tot een scoringspositie zou komen. Dus: geen SW. Verder kan de scheidsrechter de verdediger bestraffen met een gele of rode kaart, afhankelijk van de ernst van de situatie. Het komt nogal eens voor dat een scheidsrechter een SW toe kent vanwege de ernst van de overtreding of – nog erger – uit preventie-overwegingen. Dat kan en mag dus niet. 6. Een verdediger maakt een lichte overtreding: zonder opzet overtreedt hij het verbod tot het afhouden van een tegenstander. Even later: weer. De scheidsrechter zegt hem dat hij de volgende keer wegens “herhaalde overtreding” een VW toe zal kennen. Is dat juist? Antwoord Dat is volstrekt onjuist. Indien een verdediger bij herhaling zonder opzet een overtreding maakt (het maakt niet uit of het een lichte of een zware is), waardoor de aanvaller wordt belemmerd scoringskansen te verwerven, kan de scheidsrechter een SW toekennen. Maar geen VW. De spelregels kennen die mogelijkheid niet. Indien de scheidsrechter van mening is dat bij de 2e of 3e overtreding van opzet sprake is, dan is het een zware overtreding en dus wel een VW. NB: de indruk bestaat dat het nogal eens voor komt dat de scheidsrechter de gedachtefout maakt dat een herhaalde lichte overtreding tot een VW zou moeten leiden. 7.Wanneer wordt een VW toegekend? Antwoord Volgens § 3/10a kent de scheidsrechter de aanvallende ploeg een VW toe bij een door hem gesignaleerde zware overtreding. Let op: de scheidsrechter is verplicht een VW toe
167
te kennen, dus ook als de bal in het bezit blijft van de aanvallende ploeg. Zie de vragen/antwoorden nrs. 1 en 2. 8.Wat zijn de verschillen tussen een VW en een SW? Antwoord bij een VW is het verboden rechtstreeks te scoren; bij een SW is het de bedoeling om rechtstreeks te scoren; het hoeft niet; de viersecondenregel is bij het nemen van een SW niet van kracht; inlopen door verdedigers is bij een VW toegestaan zodra de nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of een hand maakt; bij een SW mag men eerst inlopen als de bal de handen van de nemer van de SW heeft verlaten. bij het nemen van een SW geldt niet de eis dat de medespelers onderling een afstand van ten minste 2.50 m in acht moeten nemen. 9.Wat voor procedures kent de VW? Antwoord Fase 1: vanaf het moment van fluiten voor de VW tot het moment, dat de scheidsrechter arm en hand met vier vingers opsteekt; Fase 2: vanaf het moment, dat de scheidsrechter arm en hand met vier vingers opsteekt tot het moment van fluiten voor het nemen van de VW; de zogenaamde voorbereidingsfase; Fase 3: vanaf het moment, dat de scheidsrechter fluit voor het daadwerkelijk nemen van een VW tot het moment, dat de bal in het spel moet zijn gebracht (binnen vier seconden).
67. § 3.10b Plaats van de vrije worp 1.Door wie en waar wordt de VW genomen? Antwoord Direct achter het strafworppunt door een aanvaller. 2.Waar bevinden zich de overige spelers? Antwoord Buiten de vrijeworpcirkel. 3.Hoe moet de nemer van de VW achter het SW-punt staan? Antwoord Hij moet volgens een toelichting van de IKF met “de bal van zijn voet” naar voren staan. Hoewel de spelregeltekst niet expliciet aangeeft hoe de voet moet staan is de uitleg dat de punt van de schoen direct achter het strafworppunt staat (dus niet andersom). Zie ook nr. 68, vraag/antwoord 3.
68. § 3.10c Het nemen van de vrije worp 1. Geldt er bij het nemen van de VW nog steeds een afstandseis van ten minste 2.50 m? Antwoord De plaats van de VW is vanaf 1 juli 2008 direct achter het strafworppunt. Voordeel hiervan is dat het eenvoudiger is om de afstandseis, die geldt voor alle spelers ten opzichte van de nemer van de VW en voor de mede-aanvallers onderling, te meten: 2.50 m vanaf de plaats, waar de VW wordt genomen, tot de plaats, waar de spelers staan (de voeten van de spelers). Sinds 1 juli 2010 wordt niet meer gesproken over genoemde 2.50 m., maar over “buiten de vrijeworpcirkel”. In de praktijk is dat hetzelfde. Voor de afstand, die de bal aflegt tussen de nemer van de VW en de ontvanger van de bal (mede-aanvaller) geldt, sinds 1 juli 2010, dat de bal ten minste 1.00 m vrij in de
168
lucht moet zijn geweest voordat zij mag worden aangeraakt. Voor de verdediger geldt deze eis niet. De bepalingen van de VW worden opgeheven wanneer de bal in het spel is gebracht. Dat kan op drie manieren: a. de (inlopende) verdediger raakt de bal; b. de mede-aanvaller raakt de bal, staande met beide voeten op ten minste 2.50 m; de bal moet ten minste 1.00 m vrij in de lucht zijn geweest voordat een medeaanvaller de bal mag aanraken; c. indien niemand de bal raakt: indien de bal buiten de vrijeworpcirkel is gekomen, dus in feite een afstand heeft afgelegd van 2.50 m. Voor wat betreft punt b: het komt wel eens voor dat een medespeler, die bij de paal staat, naar voren springt en in de lucht de bal raakt. De bal is dan nog niet in het spel gebracht omdat de mede-aanvaller niet meer voldoet aan de eis dat hij met beide voeten buiten de vrijeworpcirkel moet staan bij het aanraken van de bal. 2. De scheidsrechter fluit voor een vrije worp. Onmiddellijk begint het geduw en getrek rondom de paal voor de beste positie. Wat kan of moet de scheidsrechter daar op dat moment aan doen? Antwoord Het is altijd fout om als scheidsrechter niets te doen en het gedoe aan de spelers over te laten. Uitgangspunt is, dat contact tussen de spelers, die positie innemen bij het nemen van de VW, wordt voorkomen. De scheidsrechter zal hierop dus heel alert moeten zijn en onmiddellijk moeten optreden zodra dat contact tot stand komt. Dit geldt zowel voor “ter weerszijden van de paal” als voor “achter de paal” en “nabij de lijn van de vrijeworpcirkel in de buurt van de paal”. De spelregels verbieden verder dat iemand met één voet links en één voet rechts van de paal mag staan. Tevens is het verboden dat een speler zijn voet tussen de benen van een ander zet in een poging de vrije beweging van de tegenstander te belemmeren. De scheidsrechter dient dus heel goed op te letten bij dit soort (paal)situaties; hij zal onmiddellijk moeten optreden bij het overtreden van zo’n verbod. Hij heeft daarvoor verschillende instrumenten: a. eerst toezien op het recht van de tegenstander om als eerste positie in te nemen; (formeel niet geregeld, maar al jaren op grond van uitspraken van v/h de Technische Commissie een gegeven); een aanvaller, die al op de gewenste positie staat mag daar, op grond van § 3.6i uiteraard blijven; hij hoeft niet voor die tegenstander plaats te maken. Het gaat dus om de plek, die nog “vrij” is. Als zo’n plek er nog is zal de tegenstander zich een voor anderen, maar zeker voor de scheidsrechter, zichtbare inspanning moeten getroosten; b. de noodzaak om een overtreding, die men maakt ten opzichte van een andere speler, onmiddellijk te bestraffen, zeker als het om een zware overtreding gaat; c. is het een zware overtreding van een verdediger, die een nieuwe VW tot gevolg heeft, dan is het gewenst dat de scheidsrechter die nieuwe VW ook toekent. Immers: als die overtreding daarna weer wordt gemaakt kan de scheidsrechter besluiten daarvoor “wegens herhaling” een SW toe te kennen; is het een overtreding van een aanvaller, dan volgt een SH voor de andere ploeg dan wel het toepassen van de voordeelregel als men al in balbezit was; d. de scheidsrechter doet er bij b. en c. dus goed aan altijd op te treden. Toepassen van de voordeelregel is niet juist én onverstandig; e. zo nodig toont de scheidsrechter de gele kaart wegens wangedrag, zeker als spelers niet bereid zijn zichzelf te corrigeren. 3. Mag de nemer van de VW, die met één voet (“de bal van de voet”) direct achter het strafworppunt staat, zijn andere voet naar willekeur neerzetten? Antwoord Sinds 1 juli 2008 is het de nemer van de VW verboden met enig lichaamsdeel het strafworppunt of de grond tussen paal en strafworppunt te raken. Hij mag zijn voet dus
169
niet (meer) naar voren zetten. De zogenaamde “tik-tik-variant naar voren” is dus niet meer toegestaan. De nemer van de VW mag zijn voet wel naar opzij of naar achteren plaatsen. Die voet dient zich dan te bevinden achter de denkbeeldige lijn, die loopt door de rand van het strafworppunt evenwijdig aan de middenlijn. Indien de nemer van de VW achter deze denkbeeldige lijn staat, dan mag de “tik-tikvariant” naar opzij of naar achteren worden uitgevoerd, zij het dat de bal een afstand van ten minste 1 m vrij in de lucht moet zijn geweest, gemeten over de vloer (spelregelwijziging 1.7.2010). De “aangeef” dient met beide voeten achter de vrijeworplijn te staan. Voorwaarde is dat de nemer in elke situatie met “de bal van de voet” van het standbeen direct achter het strafworppunt blijft staan. De nemer mag de andere voet dus ook naar opzij (of naar achteren) zetten. 4. § 3.10c (Het nemen van een vrije worp) bepaalt onder meer, dat de bal in het spel is gebracht als zij een afstand heeft afgelegd van ten minste 1.00 m, gemeten over de grond, vrij in de lucht is geweest én de medespeler, die met beide voeten buiten de vrijeworpcirkel moet staan, de bal raakt. Indien de bal minder dan 1.00 m aflegt (bijvoorbeeld: de nemer van de VW legt de bal na het fluitsignaal voor zich op de grond: een andere aanvaller loopt in en pakt de bal), dan is dat een overtreding van die andere aanvaller. Bestaat daarvoor een scheidsrechtersgebaar? Antwoord Neen, daarvoor bestaat geen scheidsrechtersgebaar. Het is logisch om het gebaar van “binnen de afstand komen bij een VW” te gebruiken, zij het dat het hierbij om personen gaat en bij deze vraag om de afstand, die de bal aflegt. 5. De nemer van de VW moet met één voet (“de bal van zijn voet”) direct achter het strafworppunt staan. Wat is “de bal van zijn voet”? Antwoord Par. 3.10b ( Plaats van de vrije worp) is duidelijk: de VW wordt direct achter het strafworppunt genomen. In de toelichting op deze spelregel staat niets vermeld. Dat zou aanleiding tot interpretatieverschil kunnen geven. Immers: als je met de hiel of met de punt van je teen het strafworppunt raakt is dat toch voldoende? Het antwoord is: neen, dat is niet voldoende: het deel van de schoenzool onder bal van de voet dient te allen tijde plat op de grond te staan. Zo heeft de IKF dat in haar Nieuwsbrief van november 2006 ook beschreven. 6. De nemer van de VW moet met één voet direct achter het strafworppunt staan. Wat is “direct achter”? En moet de punt van de voet nog en bepaalde richting op wijzen? Antwoord Dat is zo dicht mogelijk tegen het strafworppunt aan zonder dit punt aan te raken. Dit punt is namelijk het punt, dat op 2.50 m is gelegen, gemeten vanaf de paal. Verder weg staan is in strijd met § 1.2 van de spelregels: “De afstand vanaf de paal tot de achterzijde van het strafworppunt bedraagt 2.50 m”. Indien op een grotere afstand de VW wordt genomen wordt gehandeld in strijd met deze bepaling. Hoe de voet wordt neergezet is niet van belang zolang maar voldaan wordt aan de voorwaarde dat de voet direct achter het strafworppunt staat en de eis van “met de bal van zijn voet” wordt voldaan. Bij het plaatsen van de bal naar opzij of naar achteren mag de voet dus ook gedraaid worden; gelet op de intentie van de spelregel is het niet toegestaan de voet “andersom” neer te zetten, dus in de richting van de middenlijn. 7. Mag direct uit een VW worden geschoten? Antwoord Ja, er mag direct uit een VW worden geschoten. Par. 3.6p en 3.10c van de spelregels verbieden om rechtstreeks uit een VW of een SH te scoren. Zolang het schot niet een doelpunt tot gevolg heeft mag het dus. Indien er wel
170
wordt gescoord is het een SH voor de andere ploeg. Deze wordt sinds 1 juli 2010 genomen onder de korf. 8. Als de nemer van de VW de bal op de grond stuit of omhoog gooit en weer opvangt, mogen de andere spelers dan inlopen? Antwoord Ja en neen. Ja: de verdedigers mogen inlopen, zodra de nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of been maakt. De bal is in dit geval duidelijk zichtbaar bewogen, dus de verdedigers mogen inlopen. Neen: de mede-aanvallers mogen niet inlopen. Zij mogen dat pas als de bal in het spel is gebracht. Zie vraag/antwoord 1. Als de nemer van de VW de bal stuit of omhoog gooit en weer vangt is de bal dus nog niet in het spel gebracht. De nemer heeft in totaal vier seconden de tijd om de bal in het spel te brengen. Doet hij dat niet, dan kent de scheidsrechter een SH toe aan de verdedigende ploeg. 9. De nemer van een VW werpt de bal naar een medespeler, die vanaf zijn positie (2.50 m vanaf het strafworppunt) naar voren is gesprongen en in de lucht zwevend de bal raakt. Is dit toegestaan? Antwoord Dit is niet toegestaan. Sinds 1 juli 2010 dient de mede-aanvaller, die de bal ontvangt, met beide voeten buiten de vrijeworpcirkel te staan. Dat betekent dat de mede-aanvaller een overtreding maakt met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. 10. Situatie: de nemer van de VW staat met een voet direct achter het strafworppunt en plaatst een voet zoveel mogelijk naar voren; hij buigt zich voorover richting “aangeef” en heeft de bal op de hand van zijn uitgestrekte arm; de mede-aanvaller (aangeef), staat netjes op 2.50 vanaf het strafworppunt, buigt zich voorover en strekt een arm. De nemer van de VW werpt de bal iets op (variant: werpt de bal naar de aangeef); de aangeef raakt de bal even, waarna de bal, meestal voor een poging tot scoren, terug valt in de handen van de nemer, die dan schiet. Is dit toegestaan? Antwoord Deze twee varianten ( de “tik-tik-varianten") zijn sinds 1 juli 2008 niet meer toegestaan. De variant, waarbij opzij of naar achter wordt aangespeeld is wel toegestaan mits de nemer van de VW achter de denkbeeldige lijn staat, die loopt direct achter het strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn en mits: 1. de nemer van de VW bij het nemen van de VW “met de bal van zijn voet” direct achter het strafworppunt staat; 2. de nemer van de VW de bal binnen vier seconden in het spel brengt; 3. de aangeef buiten de vrijeworpcirkel (dus tenminste 2.50 m vanaf het strafworppunt) staat; de aangeef dient met beide voeten op de vloer te staan bij aanname van de bal; 4. de bal ten minste 1.00 m vrij in de lucht is geweest, gemeten over de vloer, voordat de mede-aanvaller de bal raakt; opgelet: voor de verdediger geldt deze eis dus niet. 5. de onderlinge afstand tussen alle mede-aanvallers ten minste 2.50 m bedraagt. De scheidsrechters doen er goed aan op het nemen van deze vrije worpen voorbereid te zijn. Zij moeten zich dan ook zo dicht mogelijk schuin achter de nemer van de VW opstellen en de positie zodanig kiezen dat zij de te verwachten actie: nemer-aangeef optimaal kunnen waarnemen. Eén van de belangrijkste waarnemingen zal punt 4. zijn: de vraag of de bal ten minste 1.00 m heeft afgelegd en punt 3: de vraag of de aangeef met beide voeten op de vloer buiten de vrijeworpcirkel staat op het moment van het aanraken van de bal.
171
NB-1: indien niet de mede-aanvaller, maar een verdediger als eerste de bal raakt, deze vrij in de lucht is en de bal < 1.00 m heeft afgelegd is dit geen overtreding. Voor de verdediger geldt deze afstandseis niet. NB-2: indien niet de mede-aanvaller, maar een verdediger als eerste de bal raakt zonder dat deze vrij in de lucht is geweest is het een overtreding van de verdediger met als gevolg: een nieuw VW. NB-3: als gevolg van de wijziging van de spelregel per 1.7.2010, waarbij de eis wordt gesteld dat de bal ten minste een afstand van 1.00 m moet hebben afgelegd, gemeten over de vloer, alvorens de mede-aanvaller, die met beide voeten achter de vrijeworpcirkel staat, de bal mag raken, zal de “tik-tik-variant zich niet of nauwelijks meer voordoen. NB-4: indien “de aangeef” de bal raakt zonder dat zij een afstand van 1 m heeft afgelegd is dat een overtreding, dus een SH voor de andere ploeg. De SH wordt genomen op de plaats van de aangeef. 11. Op blz. 109 van het spelregelboekje staat het gebaar van de VW. In de bijbehorende tekst staat dat hij vervolgens het gebaar van de overtreding maakt. Klopt dat? Antwoord Volgens genoemde tekst is dus de volgorde: gebaar VW en dan gebaar overtreding Dat is ook een logische volgorde. NB: vóór 1 7.2013 was het “andersom”. Na het gebaar van de overtreding maakt de scheidsrechter vervolgens het gebaar, dat hij na uiterlijk vier seconden het spel zal hervatten met een fluitsignaal.. 12. Spelers mogen bij een VW niet meer met één voet aan de ene kant van de paal staan en met de andere voet aan de andere kant van de paal. Er kan een situatie ontstaan, waarbij dat wel is toegestaan (iets meer naar achteren, nabij de paal), want anders zou je ook op een afstand van twee meter niet meer zo’n positie in mogen nemen. Wanneer ontstaat die situatie? Antwoord Vooropgesteld: het gaat om het staan ter weerszijden van de paal. Dat betekent dat de lichamen – bijvoorbeeld - mogen overhellen richting de paal. Het gaat om “spelers”; het verbod geldt dus zowel voor de aanvallers als voor de verdedigers. Het verbod geldt zolang de paal als instrument wordt of kan worden gebruikt voor het innemen van positie. Zodra een speler de paal niet meer als instrument kan gebruiken bij zijn poging te beletten dat zijn tegenstander een voor hem gunstige positie inneemt is er van een overtreding geen sprake meer. Overigens is deze bepaling per 1 juli 2010 verruimd: het verbod op fysiek contact tussen spelers geldt nu voor: “ter weerszijden van de paal:”, “in de buurt van de paal” en “nabij de vrijeworplijn in de buurt van de paal”. Waar de grens ophoudt heeft de IKF niet aangegeven. 13. De nemer van de VW dient direct achter het strafworppunt te staan. Vóór 1 juli 2008 moest hij op het strafworppunt staan en dienden de overige spelers vanaf dat punt ten minste 2.50 m in acht te nemen. Betekent de nieuwe regeling nu dat deze spelers enkele cm naar voren mogen opschuiven? Antwoord Het zou wel voor de hand liggen maar het is niet zo. Volgens § 1.2 bedraagt de afstand vanaf de paal tot de achterzijde van het strafworppunt 2.50 m. Bij het nemen van de VW vóór 1 juli 2008 was eigenlijk een speling van een centimeter of drie. Nu de nemer direct achter het strafworppunt moet staan is de afstand nagenoeg precies 2.50 m. 14. Bij het nemen van de VW staan een aanvaller en verdediger op de voorgeschreven afstand naast de paal. De aanvaller staat iets vóór de verdediger. De aanvaller zet zijn benen zodanig neer dat het been van de verdediger tussen zijn benen staat. Mag dat? Antwoord
172
Volgens de toelichting op § 3.10c is het de spelers verboden een voet tussen de benen van een tegenstander te plaatsen met als doel om te voorkomen dat die tegenstander in de vrije beweging wordt belemmerd. De “actie”, het plaatsen van de voet tussen de benen van de tegenstander, is dus het verbod. In dit geval komt de actie van de aanvaller, die zijn benen zodanig neerzet, dat de voet van de andere speler er tussen komt te staan. De aanvaller maakt geen overtreding; er staat nergens dat, wat hij doet, verboden is. De scheidsrechter moet er dus niet intuinen, want het is de bedoeling van de aanvaller dat de scheidsrechter zal fluiten voor een overtreding van de verdediger. Het is ook geen overtreding van de aanvaller, want hij plaatst geen voet tussen de benen van de verdediger. Eigenlijk is het dom van de verdediger dat hij toelaat dat de aanvaller vóór hem kan staan; hij moet dat voorkomen en naast de aanvaller gaan staan. 15. Bij het nemen van een VW is het sinds 1 juli 2008 verboden dat een speler een voet plaatst tussen de benen van een tegenstander. Geldt dit alleen bij een VW? Antwoord Ja. Dit verbod staat alleen vermeld in de toelichting op § 3.10c, die over het nemen van de VW gaat. Het verbod geldt voor alle spelers, die achter de vrijeworpcirkel staan. 16. Bij het nemen van een VW is het sinds 1 juli 2008 verboden dat een speler een voet plaatst tussen de benen van een tegenstander. Geldt dit alleen voor de aanvaller? Antwoord Neen, de toelichting op § 3.10c spreekt nadrukkelijk over het verbod om een voet tussen de benen van een tegenstander te plaatsen. Het verbod geldt dus voor iedereen, die achter de vrijeworpcirkel staat. 17. Bij een VW loopt een verdediger te vroeg in; dus opnieuw een VW. De verdediger gaat vervolgens met zijn voet tussen de benen van zijn tegenstander staan. Dat is een overtreding. Welke sanctie: opnieuw een VW of een strafworp? Antwoord Volgens § 3.10c onder B is de scheidsrechter verplicht een strafworp toe te kennen indien de verdedigende ploeg bij dezelfde VW voor de tweede keer zich niet aan de vereiste afstand houdt. Daarvan is hier geen sprake: alleen de eerste overtreding is een afstandsovertreding. Dat betekent dat de scheidsrechter de tweede overtreding dient te bestraffen. Volgens § 3.6t kent hij derhalve een nieuwe VW toe. Het is overigens logisch dat de scheidsrechter eerst het resultaat van de eerste VW afwacht. 18. Bij het nemen van een VW dient de nemer direct achter het strafworppunt te staan. De “tik-tik-variant” opzij of naar achteren is toegestaan, zij het dat de bal tenminste 1.00 vrij in de lucht moet zijn, gemeten over de vloer. Moet de voet van de nemer altijd met de punt van de schoen tegen(de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de middenlijn van het strafworppunt blijven staan? Antwoord Neen, dat is niet voorgeschreven. Hoe die voet staat is niet relevant, mits hij er maar direct achter staat en mits hij die denkbeeldige lijn maar niet raakt of overschrijdt. Gelet op de intentie van de spelregel is het, volgens de IKF, niet de bedoeling dat de voet in de richting van de middenlijn staat. Overigens: de andere voet mag uiteraard ook genoemde denkbeeldige lijn niet overschrijden. 19. De scheidsrechter heeft gefloten voor het nemen van een VW. Een tegenstander staat met de voeten netjes op 2.50 m, dus buiten de vrijeworpcirkel; hij is in hurkhouding; één hand rust op de grond op < 2.50 m. Mag dat? Antwoord Dat mag niet. In § 3.10c onder A staat: “alle spelers staan buiten de vrijeworpcirkel”. Dat betekent dat geen enkel lichaamsdeel binnen deze cirkel, dus binnen genoemde afstand de grond mag raken.
173
20. Bij een VW staan aangever en tegenstander op 2.50 m vanaf het strafworppunt naast elkaar. De nemer van de VW werpt de bal recht op zijn medespeler; diens tegenstander tikt de bal net vóór de handen van die aanvaller weg. Er zijn scheidsrechters die dan een SW toekennen. Om dat te voorkomen gaan verdedigers dan met de hand(en) op de rug staan. Wat te doen? Antwoord Bij het nemen van een VW geldt de afstandseis: alle overige spelers staan buiten de vrijeworpcirkel; zij dienen dus op een afstand van ten minste 2.50 m te staan, gemeten vanaf het punt waar de VW wordt genomen: direct achter het strafworppunt. Indien de verdediger van een mede-aanvaller netjes op ten minste 2.50 m staat is er niets aan de hand als hij de bal wegtikt, mits hij geen andere overtredingen maakt, zoals duwen, vasthouden enz. Indien de verdediger de bal weg tikt terwijl de bal "los" is, is dat geen overtreding: hij mag zijn armen naar voren doen en hij mag trachten het aannemen van de bal door de mede-aanvaller te voorkomen. Indien de verdediger de bal bij het pogen tot aannemen of vasthebben van de bal door de mede-aanvaller dat aannemen of vasthebben onmogelijk maakt door een arm of hand weg te trekken of de bal uit de handen van de aannemer te slaan, dan is dat wel een overtreding en per definitie een SW, omdat een scoringskans verloren gaat. Het is overigens niet slim om als verdediger met de armen op de rug of omhoog te gaan staan: men beperkt zich dan in de acties, die zijn toegestaan. 21. In de spelregels staat nergens dat het bij het nemen van een VW is toegestaan het andere been opzij of naar achteren te zetten. Dat is eigenlijk noodzakelijk. Antwoord Bij de tekening op blz. 15 (vrijeworpcirkel) en blz. 16 (vrijeworpgebied) staat: “De andere voet bevindt zich achter genoemde denkbeeldige lijn (de lijn, die loopt door de rand van het strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn). Deze voet mag ook los van de grond zijn en ook boven het vrijeworpgebied hangen”. Voorwaarden, waaraan de nemer van de VW moet voldoen, zijn: x hij moet met één voet direct achter het strafworppunt staan; x hij mag het strafworppunt noch het deel van het vrijeworpgebied tussen de denkbeeldige lijn direct achter het strafworppunt, evenwijdig aan de achterlijn, aanraken voordat de bal zijn handen heeft verlaten. Dat betekent dat het niet uitmaakt waar de andere voet staat, mits deze maar niet staat op of over deze denkbeeldige lijn. 22. Een speler staat klaar voor het nemen van de VW; de scheidsrechter fluit (3e fase), dus voor het nemen van de VW. De bal wordt gespeeld; meteen daarna fluit de scheidsrechter weer omdat een verdediger binnen de afstand van 2.50 m, dus in de vrijeworpcirkel, staat. Inmiddels is de bal in bezit van een mede-aanvaller, die schiet en scoort. Wat nu? Antwoord § 3.10c van de spelregels, onder B geeft aan dat de scheidsrechter bij de 3 e fase twee keer kort achter elkaar fluit; de eerste keer om het spel te hervatten, de tweede keer om het spel te onderbreken om de overtreder te bestraffen met een nieuwe VW. Vast staat dat in deze casus de verdediger binnen de afstand staat. De scheidsrechter moet dus twee keer kort achter elkaar fluiten. Alleen, er zit natuurlijk enige tijd tussen het eerste en het tweede fluitsignaal. Als in die tussenliggende tijd de VW is genomen omdat de bal in het spel is gebracht, dan moet er doorgespeeld worden. Ontvangt de vrijstaande speler de bal na het tweede fluitsignaal, dan volgt een nieuwe VW. Het verschil zit hem dus in de vraag wat er in die heel korte periode gebeurt. Omdat het om een zeer kleine periode gaat zal de nieuwe VW nagenoeg altijd de juiste beslissing zijn.
174
23. De nemer van een VW speelt de bal op de aangeef, die op de voorgeschreven afstand bij de paal staat. De aangeef staat op één voet; het andere been “hangt” boven de grond richting nemer VW. Zijn lichaam en zijn arm zijn naar voren. Hij buigt zoveel mogelijk naar voren. Net vóór hij de andere voet op de grond zet wordt de bal gespeeld door de nemer en teruggetikt door de nemer van de VW. Vraag: is dit toegestaan? Antwoord Deze handeling is sinds 1 juli 2010 in strijd met de spelregel, die zegt dat de medeaanvaller – bij het aanraken van de bal - met beide voeten achter de vrijeworpcirkel moet staan. NB: de nemer van de VW maakt geen overtreding. 24. Een VW wordt genomen; een mede-aanvaller staat binnen de afstand. Dat is een overtreding en dus een SH voor de verdedigende ploeg. Waar wordt de SH genomen? Antwoord Onder de "oude" spelregels van 2001 werden alle nieuwe VW, die het resultaat waren van afstandsovertredingen, genomen vanaf de plaats, waar de VW werd genomen. Dat is in de spelregels van 1.7.2007 veranderd: x volgens § 3.10c-B wordt een SH toegekend aan de verdedigende ploeg als de overtreding wordt gemaakt door een aanvaller; x dat is dan (mede) gebaseerd op § 3.6t: het verbod om bij het nemen van een VW of een SW de daarvoor geldende bepalingen te overtreden; x volgens § 3.9b wordt het spel hervat op de plaats waar de overtreding is begaan: in dit geval de plaats waar de speler zich bevindt. 25. De scheidsrechter kent ploeg A een VW toe. De spelers nemen positie in bij de paal. Eén speler is er kennelijk op uit om een speler van de andere ploeg niet de beste of een goede positie bij de paal te gunnen. Dat gebeurt doordat een speler gauw op de plek gaat staan die de ander kennelijk wil innemen. Daarbij ontstaat over en weer fysiek contact. Volgens de toelichting op § 3.10c dient de scheidsrechter contact tussen spelers, die positie innemen bij een VW, me name ter weerszijden van de paal, in de omgeving van de paal en nabij de vrijeworplijn in de buurt van de paal, te voorkomen. Hoe moet hij dat in de praktijk brengen? Antwoord In de aanvulling op de toelichting van § 3.10c (Het nemen van de vrije worp) staat als uitgangspunt voor en tevens opdracht aan de scheidsrechter om contact tussen de spelers, die positie innemen bij het nemen van de VW, te voorkomen. Daarbij gaat het dan met name om de positie ter weerszijden van de paal. achter de paal en nabij de vrijeworplijn bij de paal. Om die opdracht uit te voeren heeft hij een rechtsgrond nodig. Die vindt hij in § 3.10c c.q. § 3.6i (verbod om een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden). In de praktijk (dus vanaf 1.7.08) zijn er drie situaties actueel: 1. de situatie, zoals beschreven, waarbij één speler de positie van de ander niet gunt aan één zijde van de paal; 2. de situatie dat aan één zijde van de paal een aanvaller staat en aan de andere zijde diens tegenstander. Beiden hebben "voetcontact", waarbij het nodige fysieke beenwerk plaatsvindt. 3. de situatie, waarbij een mede-aanvaller en de tegenstander van de nemer van de VW de beste denkbare plaats betwisten. In de gevallen 1. en 2. dient de scheidsrechter gebruik te maken van § 3.6i. De overtreder dient onmiddellijk te worden bestraft. Is het een overtreding van de aanvaller, dan is het een SH voor de verdedigende ploeg op de plaats van de overtreding. Is het een overtreding van de verdediger, dan is het een nieuwe VW (ook als de eerste nog niet is genomen). In het laatste geval kan de scheidsrechter tevens gaan "tellen" in verband met § 3.11a-B (het toekennen van een SW wegens een herhaalde overtreding).
175
In het geval 3. heeft de tegenstander van de nemer van de VW het recht om als eerste positie in te nemen. Dit recht, dat overigens niet in de spelregels staat maar voortvloeit uit een destijds door de Technische Commissie ingenomen standpunt, geldt alleen als er nog plaats is. Staat op de door hem gewenste plaats al een speler, dan hoeft deze speler uiteraard geen plaats te maken. Is er toch ongeoorloofd fysiek contact, dan is ook hier § 3.6i het instrument. In de toelichting op § 3.10c staat inderdaad geen concrete verwijzing naar genoemd instrument, dat de scheidsrechter dient te hanteren. De indruk bestaat, dat scheidsrechters en beoordelaars genoemd instrument niet of te weinig hanteren. Dat is jammer. In de Aandachtspunten 2009-2010 wordt dit onderwerp extra belicht; via de Speerpunten 2009-2010 is aan alle scheidsrechters en beoordelaars gevraagd er tijdens het volgende seizoen in de praktijk extra aandacht aan te besteden. In de Speerpunten 2012-2013, (helaas alleen) bestemd voor scheidsrechters en beoordelaars die landelijk actief zijn, is een soortgelijk verzoek gedaan. Overigens ligt hier natuurlijk een belangrijke taak voor de arbitrale landelijke en districtswerkgroepen. 26. De cirkel van de VW loopt vlak vóór de paal langs. Dat betekent dat spelers bij het nemen van de VW naast de paal kunnen staan (achter de paal is verboden). Mag dat? Antwoord Het klopt dat de vrijeworpcirkel vóór de paal langs loopt. Op met name de tekeningen van het vrijeworpgebied, de vrijeworpcirkel en het strafworpgebied blz. 15 en 16 van het speelregelboekje, is dit goed te zien. In de spelregels staat er overigens niets over. De spelers mogen dus naast de paal staan, mits er geen sprake is van contact tussen hen. NB: gecontroleerd lichamelijk contact is uiteraard toegestaan. Par. 10.3c, toelichting zegt: "De scheidsrechter dient contact tussen de spelers, die positie innemen bij het nemen van de VW - met name ter weerszijden van en in de buurt van de paal, alsmede nabij de vrijeworpcirkel in de buurt van de paal - te voorkomen. Geen enkele speler mag met één voet aan één kant van de paal staan en met de andere voet aan de andere kant van de paal. De spelers moeten kiezen aan welke kant van de paal zij zich opstellen". Dus: achter de paal mag niet; naast de paal mag wel mits er geen contact is tussen de spelers. Dit laatste moet als volgt worden uitgelegd: op zichzelf is op grond van de "definitie en inleiding" van de spelregels gecontroleerd fysiek contact toegestaan. Zodra dat leidt tot voordeel van één van hen wordt het een overtreding. 27. Bij het nemen van een VW staat de aangeef direct naast de paal; zijn tegenstander staat direct achter hem. Hij raakt de aangeef wel enigszins maar meer ook niet. Is de tegenstander verplicht naast de aangeef te staan of mag hij er achter? Antwoord x § 3.10c-A1 bepaalt dat alle spelers buiten de vrijeworpcirkel staan. Het mag dus ook een grotere afstand zijn; x aangeef en tegenstander mogen geen overtreding maken, zoals het belemmeren van het vrije gebruik van het lichaam (§ 3.6i: verbod om een tegenstander te duwen, vast te houden of af te houden) of te zwaar hinderen (§ 3.6j). 28. Er zal een VW worden genomen. Een speler staat - voor de aangeef - aan de ene kant van de paal; zijn tegenstander aan de andere kant. De tegenstander brengt zijn arm achter de paal langs naar de aanvaller om te proberen het aangeven te verhinderen. Mag dat? Antwoord Dat mag.
176
Een speler, die netjes naast de paal staat mag natuurlijk een tegenstander, die ook netjes aan de andere kant van de paal staat, hinderen door een arm naar hem uit te steken. Geen overtreding dus. 29. Bij het nemen van een VW raakt de nemer met de punt van zijn schoen het SWpunt. Is dit toegestaan? Antwoord Neen; § 3.10c is daarover duidelijk: het is deze speler verboden met enig lichaamsdeel het SW-punt en de grond tussen de paal en het SW-punt aan te raken voordat de bal zijn handen heeft verlaten. Het is dus een overtreding van de nemer; gevolg: SH voor de andere ploeg. 30.Casus. 1. VW; 2. de tegenstander van de nemer van de VW staat netjes op een afstand van ten minste 2.50 m vanaf het punt, waar de VW wordt genomen; de tegenstander heeft een arm horizontaal naar achteren; 3. een mede-verdediger staat vlak achter genoemde tegenstander, strekt een arm horizontaal en pakt de hand van de onder 2. genoemde tegenstander; 4. de onder 2. genoemde tegenstander brengt het lichaamsgewicht naar voren, staat op één voet en heeft de andere in de lucht boven de cirkel of er al overeen; de onder 3. genoemde mede-verdediger zorgt er voor dat beiden in evenwicht blijven; 5. zodra de nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging maakt met de bal, een arm of een been laat de onder 3. genoemde verdediger los en geeft nog een duwtje na waardoor de onder 2. genoemde tegenstander als het ware gelanceerd wordt. Bedoeling is dat de onder 2. genoemde tegenstander sneller bij de nemer van de VW is dan wanneer hij zich op eigen kracht naar de nemer moet begeven. Vraag: mag dat? Antwoord Half februari 2010 is deze handeling bij het nemen van de VW geïntroduceerd door Fortuna tijdens de wedstrijd Fortuna-TOP. De scheidsrechter keurde deze actie "op zijn gevoel" af. Op 20.2.10 heeft de toenmalige Landelijke Werkgroep Scheidsrechters alle topscheidsrechters per mail antwoord gegeven op de vraag of het mag. Het antwoord van de LWS was: het mag: a. de onder 2. genoemde tegenstander voldoet aan de voorwaarden, die gelden bij het nemen van de VW; b. de spelregels kennen geen verbod op het helpen van een ploeggenoot, bijvoorbeeld met duwen, vast- of tegenhouden. Fysiek contact tussen ploeggenoten is niet verboden. Natuurlijk moet er goed op worden gelet of er niet te vroeg wordt ingelopen (maar dat geldt nu ook) en dat de onder 2. genoemde tegenstander aan de eis van voetcontact achter de cirkel voldoet (maar dat geldt nu ook). De actie is niet helemaal nieuw. Zo nu en dan zie je een variant, waarbij een verdediger direct achter de onder 2. genoemde tegenstander gaat staan en hem/haar een fikse por in de rug geeft zodra de nemer van een VW genoemde duidelijk zichtbare beweging met bal, arm of been maakt. Tegen deze variant is tot op heden geen bezwaar gemaakt c.q. is er geen commotie over ontstaan. Het huidige "bezwaar" en de commotie zitten hem in het feit dat beide verdedigers elkaar vasthouden. Dat is nog niet eerder vertoond in korfballand. Maar verboden is het niet. Het kan overigens ook geen onbillijke bevoordeling van de verdedigende ploeg zijn, want onbillijke bevoordeling ziet op beide partijen terwijl het hier om één partij gaat; verder kan onbillijke bevoordeling alleen aan de orde zijn "door niet tot het spel behorende omstandigheden", hetgeen in dit voorbeeld niet het geval is. Voor de volledigheid: indien het gaat om twee aanvallers zal er altijd sprake zijn van het overtreden van de regel die zegt dat mede-aanvallers onderling een afstand van ten
177
minste 2.50 m in acht moeten nemen en dat de “aangeef” met beide voeten op de vloer moet staan. Het gevoel van "dit zou eigenlijk niet moeten mogen" is begrijpelijk. Alleen: met het gevoel kunnen we niks. De vraag is altijd: waar staat dat het wel/niet mag? Het antwoord is: het staat nergens, noch direct noch indirect: a. er staat nergens dat het verboden is dat........ b. een verbod kan ook niet uit een spelregel, direct of indirect worden afgeleid. § 2.3b Zegt: de scheidsrechter handhaaft de regels van het spel. Dus niet: het gevoel dat hij heeft dat er iets niet in orde is. Verder staat er: "hij bestraft de overtredingen". De overtredingen zijn limitatief opgesomd in § 2.6. De beschreven situaties staan daar niet bij. Dus van een overtreding is geen sprake. Bij de beschreven situatie is er wel een min of meer afgeleide oplossing; die ligt primair niet bij de scheidsrechter, maar bij een mede-aanvaller. Zodra hij poogt de kortste weg te zoeken naar een plek, aan de andere kant van de twee verdedigers, die achter elkaar staan waarbij de achterste de voorste vasthoudt, wordt deze aanvaller gedwongen om te lopen. Daardoor wordt door de achterste verdediger § 3.6i overtreden, het verbod om .....af te houden. (§ 3.6i, blz. 45, toelichting, 3e alinea). En bij herhaling kan de scheidsrechter een SW toekennen. Weliswaar is er óók de regel dat een speler, die ergens staat, geen plaats hoeft te maken voor een ander, maar in de huidige situatie is dat niet aan de orde: a. het gaat in dit geval om twee spelers, die achter elkaar staan; b. het verbod van de achterste verdediger heeft voorrang boven het recht om een plaats in te nemen en c. de twee verdedigers voldoen aan de voorwaarde omdat de achterste verdediger zijn arm uitsteekt waardoor de aanvaller er niet door kan. Maar enigszins gekunsteld is het wel. De spelregels verbieden dus genoemde acties niet. Dat is ook logisch, omdat de spelregels uitgaan van "normale situaties" en van goede trouw. Coaches en ploegen zijn er altijd op uit om de grens van het toelaatbare op te zoeken. Daar is ook niets mis mee. Voorbeeld: een jaar of 30 geleden kwam het in de Hoofdklasse voor dat bij een SW een razendsnel inlopende verdediger de bal van onder uit de korf tikte, de zogenaamde contradunk. Daar was speciaal op getraind (LDO bijvoorbeeld). Daar was weinig aan te doen, totdat § 3.2a, tweede bullit werd ingevoerd waardoor de actie weliswaar niet werd verboden, maar het doelpunt gewoon werd en nog steeds wordt geteld ondanks dat de bal niet door de korf is gevallen. Overigens zijn er ook andere acties denkbaar, die niet gedekt worden door de huidige spelregels en die dus mogen, zoals: 1. bij de afvang staat een verdediger met een verdedigster op zijn rug. Deze verdedigster tikt alle ballen boven de korf weg of, nog sterker, vangt de bal, wordt op de grond gezet en roept "partij". Dit is niet verboden. NB: x bij een scheidsrechtersworp kan het niet, omdat § 3.8 nadrukkelijk voorschrijft dat het bij het nemen van een scheidsrechtersworp gaat om twee spelers (van elke ploeg één); x bij een SH mag het ook mits er maar niet actief of passief wordt gehinderd. Zinvol is het natuurlijk niet. 2. bij een spelhervatting gaan de overige medespelers om de nemer van de SH staan op een afstand van een cm of 50 waardoor geen enkele tegenspeler bij de nemer van de SH kan komen; dit zal in de praktijk niet of niet veel gebeuren omdat bij zo'n actie de andere spelers vrij staan. Misschien bij het opbrengen van de bal in het verdedigingsvak. 3. bij een SW kan de inlopende verdediger de bal boven de korf weg tikken; 4. de bal is in de aanval; tijdens een schot roept een aanvaller "partij". Dit is, zoals bekend, geen overtreding volgens § 3.6; een SH of een VW is dus niet mogelijk. NB: wel
178
dient de scheidsrechter te fluiten en de mensen gelegenheid te geven hun posities weer in te nemen. En bij herhaling is het gewoon wangedrag. 5. een verdediger houdt bewust steeds een hand voor het gezicht/de ogen van een tegenstander. Dit is geen overtreding volgens § 3.6. Geen overtreding; wel wangedrag. 31 Volgens de toelichting op § 3.11c is de bal eerst in het spel gebracht als aan drie voorwaarden wordt voldaan; of is één voldoende?. Antwoord Alle voorwaarden staan los van elkaar. Als aan één voorwaarde is voldaan is de bal in het spel gebracht. 32.Als een speler de VW vóór het fluitsignaal neemt, wat dan? Antwoord Dan moet de VW worden overgenomen. Bij herhaling kan de scheidsrechter een SH voor de andere ploeg toekennen wegens ophouden van het spel (§ 3.6g). Zo nodig kan hij de speler de gele kaart tonen wegens wangedrag. 33. De nemer van een VW gaat met de rug naar de korf staan. Hij plaatst zijn hiel vlak achter het strafworppunt. Mag dat? Antwoord De spelregel zwijgt er over. Op grond van de uitleg van de Nederlandse spelregels en de toelichting daarop is dit echter niet toegestaan. De uitleg is altijd geweest (en is het nog steeds), dat de nemer van de VW met de punt van zijn schoen vlak achter het SW-punt staat, zodanig dat “de bal van zijn voet” (de vóórvoet) de grond raakt. De voet mag dus niet andersom, dus met de hiel vlak tegen het SW-punt aan. Waar de andere voet staat is niet van belang, mits die voet niet over de denkbeeldige lijn staat, die loopt direct achter het SW-punt, evenwijdig aan de achterlijn. De ontvanger van de bal moet met beide voeten op de grond staan. De afstand van die voet van de nemer tot de voeten van de ontvanger is niet van belang. Er geldt geen minimale afstand. Het enige, wat telt, is de afstand, die de bal vrij in de lucht af moet leggen: ten minste 1 meter. 34. Mag de scheidsrechter bij een zware (fysieke) overtreding van een verdediger op een aanvaller de voordeelregel toepassen? Antwoord Neen, om een aantal redenen: 1. § 3.10a van de spelregels zegt dat in zo’n geval de aanvallende ploeg een VW krijgt. Er staat dus niet: “kan krijgen”. Het is een opdracht. Dit is dus het uitgangspunt. 2. Natuurlijk is er ook § 2.3b, die zegt dat de scheidsrechter de voordeelregel kan toepassen wanneer de bal na een overtreding in het bezit blijft van de niet in overtreding zijnde ploeg. Alleen: dan moet het ook wel voordeel zijn voor deze ploeg. En dat is het nagenoeg nooit, omdat de kans op een doelpunt na toepassing van de voordeelregel (veel) kleiner is dan de kans uit een VW. 3. Het preventie-element. Het fluiten voor de overtreding is een mogelijkheid om aan te geven waar voor de scheidsrechter de grens “tot hier en niet verder” ligt. Op grond van § 2.3b heeft de scheidsrechter ook de bevoegdheid om dit te doen. 35.Mag uit een VW rechtstreeks worden gescoord? Antwoord Neen, dat mag niet. Dit staat in § 3.6p, alsmede in § 3.10c-A. Een overtreding wordt bestraft met een SH voor de verdediging onder de korf. Schieten mag wel, scoren niet. 36.Na het influiten voor het nemen van een VW laat de nemer de bal vallen; de bal raakt het strafworppunt. Wat moet de scheidsrechter doen?
179
Antwoord Zodra de bal de handen van de nemer van de SW heeft verlaten mogen de verdedigers inlopen; echter: de bal is nog niet in het spel gebracht. De mede-aanvallers moeten daarop wachten. Voor de nemer van de VW geldt dat de termijn van 4 seconden door blijft lopen. Het laten vallen van de bal, op welke plek dan ook, is op zich geen overtreding. 37. Gedurende de periode, dat een VW wordt genomen bevindt een verdediger zich binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m en staan tegelijkertijd twee medeaanvaller onderling binnen 2.50 m van elkaar. Dit zijn twee overtredingen die tegelijk plaatsvinden. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Volgens de toelichting op § 2.3b bestraft de scheidrechter de belangrijkste overtreding. De toelichting geeft aan dat de overtreding van de verdediger als de belangrijkste moet worden aangemerkt. Deze overtreding wordt dus bestraft. 38. Als 37, maar nu bevinden spelers van beide ploegen zich tegelijkertijd binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m. Wat nu? Antwoord De overtreding van de speler van de aanvallende ploeg wordt volgens de toelichting op § 2.3b als de belangrijkste aangemerkt. Deze overtreding wordt bestraft. NB-1: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de scheidsrechter de speler, die het dichtst bij de nemer van de VW staat; dit staat in § 3.10c-B. NB-2: wanneer spelers van beide ploegen zich niet tegelijkertijd op dezelfde onjuiste afstand binnen de voorgeschreven afstand van 2.50 m bevinden, dan bestraft de scheidsrechter de speler van de aanvallende ploeg; dit staat in § 3.10c-B. 39. Bij het nemen van een VW staan ter weerszijden van de paal twee koppels. Tegelijkertijd geeft een aanvaller van koppel 1 en een verdediger van koppel 2 een duw aan diens tegenstander. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De toelichting op § 2.3b zegt dat de scheidsrechter de belangrijkste overtreding bestraft als twee overtredingen tegelijk plaatsvinden. Hier is sprake van twee overtredingen, die ook nog eens tegelijk plaats vinden. De spelregels geven in een situatie als deze niet aan wat de belangrijkste overtreding is. Zij voorzien er dus niet in. De scheidsrechter doet er dus goed aan precies na te gaan of één overtreding toch niet (iets) eerder was dan de andere. Mocht zijn conclusie toch zijn dat ze tegelijk hebben plaatsgevonden, dan kan hij wellicht de heftigheid van de duw mee laten spelen in zijn oordeel. 40.Volgens § 3.6p is het verboden vanuit het verdedigingsvak van de aanvallende ploeg of rechtstreeks uit een VW of SH te scoren. En als het schot mislukt? Staat dit verbod alleen in § 3.6p? Antwoord Dan is het geen overtreding. Het verbod richt zich op het scoren en niet op het schieten. Overigens: het verbod om rechtstreeks uit een SH of een VW te scoren staat ook expliciet in § 3.9c en § 3.10c-A. 41. § 3.6t regelt het verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding: de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje;
180
de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht; een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg. NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11. Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen. 42. Aan welke eisen moet de nemer van de VW voldoen? Antwoord hij moet met één voet direct achter het strafworppunt staan; de voet dient in de richting van dit punt te staan; hij moet met de andere voet achter de denkbeeldige lijn – die loopt door de rand van het strafworppunt, evenwijdig aan de middenlijn – staan; hij mag het strafworppunt en het vrijeworpgebied niet met een voet of een ander deel van zijn lichaam raken voordat de bal zijn handen heeft verlaten; hij moet de bal binnen uiterlijk vier seconden in het spel brengen. 43. Aan welke eisen moeten de overige spelers voldoen bij het nemen van een VW? Antwoord deze spelers dienen allen buiten de vrijeworpcirkel te staan; de aanvallers dienen onderling ten minste 2.50 m in acht te nemen; het is de tegenstanders toegestaan binnen de vrijeworpcirkel te komen zodra de nemer een duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of een been maakt; het is de aanvallers toegestaan binnen de vrijeworpcirkel te komen zodra de bal in het spel is gebracht. De bal is in het spel gebracht als: a. een verdediger de bal aanraakt; b. de bal een afstand van ten minste 1 m heeft afgelegd, gemeten over de vloer, waarna de bal wordt aangeraakt door een mede-aanvaller, die met beide voeten op de vloer staat; c. de bal volledig buiten de vrijeworpcirkel is gekomen; uiteraard mogen de overige spelers geen overtredingen, als genoemd in § 3.6, maken. 44. Een VW wordt genomen vóór het fluitsignaal. Wat dan? Antwoord Volgens de bijzondere toelichting op § 3.10c moet de VW worden overgenomen. 45.Wat wordt hier precies bedoeld met § 3.6t: het verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden Antwoord Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding: de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje; de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht; een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg. NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11.
181
Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen. 46. Wat is een VW? Antwoord Een VW is de sanctie voor de ploeg, die een zware overtreding begaat. 47. Wat is een indirecte VW Antwoord In het korfbaljargon wordt deze term nogal eens gebruikt. Dat is onjuist. Een indirecte VW bestaat niet. 48. Bij het nemen van een VW raakt “de aangeef” de bal aan zonder dat de bal de voorgeschreven 1 m vrij in de lucht is geweest. Wat nu? Antwoord De “aangeef” maakt dan de overtreding. Dus: SH voor de andere ploeg op de plaats van de aangeef. § 3.11 Strafworp
69. § 3.11a Het toekennen van een strafworp 1. Wanneer een strafworp? Antwoord Overtredingen, die tot gevolg hebben het verloren gaan van een scoringskans voor een aanvaller, worden bestraft met een SW. Volgens § 3.6 heet zo’n overtreding dan “een zeer zware overtreding”. Die bewoordingen kloppen eigenlijk niet, omdat zij suggereren dat er naast de lichte en de zware overtredingen ook nog eens zeer zware zouden zijn. Zowel de lichte als de zware overtreding heeft een strafworp tot gevolg indien een scoringskans verloren gaat. Voorbeelden: Als een verdediger de bal met de vuist weg slaat (zware overtreding) waardoor een scoringskans verloren gaat is het geen vrije worp maar een strafworp voor de andere ploeg. Als een verdediger de bal gevallen bemachtigt of per ongeluk uit de handen van een aanvaller loopt (lichte overtredingen) waardoor een scoringskans verloren gaat is het geen spelhervatting maar een strafworp voor de andere ploeg. De term “zeer zware overtreding” is dus onjuist. Het woord “zeer” dient te vervallen. 2. Kan een herhaalde, lichte overtreding een strafworp opleveren? Antwoord Ja, natuurlijk. Criterium is en blijft of het overtredingen zijn, die herhaaldelijk het aanvalsspel onbehoorlijk belemmeren. § 3.6 Van de spelregels maakt geen onderscheid tussen licht en zwaar als het om een herhaalde overtreding gaat. Het is echter onjuist om na een zware overtreding, gevolgd door een lichte, een SW toe te kennen omdat er van “herhaling” dan geen sprake is. Voorbeelden van lichte overtredingen bij herhaling: het spel ophouden, de bal gevallen bemachtigen, alleenspel; in alle gevallen dan alleen, indien de scheidrechter meent dat het aanvalsspel onbehoorlijk wordt belemmerd. 3. Bij het opbrengen van de bal door verdedigers maken aanvallers, om dat opbrengen te bemoeilijken, bij herhaling overtredingen. Mag de scheidsrechter wegens “herhaalde overtreding” een SW toekennen in het andere vak? Antwoord
182
Neen. § 3/11a, onder B zegt: “Bij overtredingen, door de verdediger herhaaldelijk gepleegd, waardoor de aanvaller wordt belemmerd scoringskansen te verwerven, kan de scheidsrechter een strafworp toekennen”. Deze regel geldt dus alleen bij overtredingen door een verdediger. 4. De scheidsrechter is verplicht een SW toe te kennen bij overtredingen, die het verloren gaan van een scoringskans tot gevolg hebben. Wanneer is er sprake van een scoringskans: gaat het om een bestaande scoringskans of een scoringskans, die zou kunnen ontstaan? Antwoord § 3.11a, onder A (blz. 63 spelregelboekje) bepaalt dat de scheidsrechter een SW moet toekennen bij overtredingen, die het verloren gaan van een scoringskans tot gevolg hebben. In de toelichting daarop staat op dezelfde bladzijde ( "Voorbeelden.......uit het andere vak"). Onder "scoringskans" worden verstaan: 1. een scoringskans sec. Dus een reeds aanwezige scoringskans. De scoringskans gaat verloren doordat de zich in scoringspositie bevindende speler (die dus niet meer verdedigd wordt) op onreglementaire wijze wordt gehinderd bij het schieten of doordat de speler, die de zich in scoringspositie bevindende speler (die dus niet wordt verdedigd) wil aanspelen, onreglementair wordt gehinderd. 2. de scoringskans gaat verloren doordat de aanvaller, die op weg is naar de scoringspositie, op onreglementaire wijze wordt gestuit. Er is dus nog geen sprake van een bestaande scoringskans, maar van een begin van een scoringskans. De discussie gaat uiteraard niet over situatie 1. Daar zijn we het ongetwijfeld allemaal over eens. De discussie gaat over situatie 2. De scheidsrechter moet er voor 100% van overtuigd zijn dat een potentiële scoringskans verloren gaat. De meest voor de hand liggende situaties zijn: x de (meestal uit balans gespeelde) verdediger (die formeel dus nog kan voldoen aan de vereisten voor een verdedigde positie), die de aanvaller op weg naar de paal opvangt/blokkeert of torpedeert; x de verdediger, die de schietende aanvaller (door het inspringen) torpedeert. Voorwaarden zijn met name: a. balbezit voor de aanvallende ploeg; b. uit positie gespeeld zijn van de verdediger en de onmogelijkheid voor die verdediger om die positie in korte tijd weer in te kunnen nemen; c. de mogelijkheid voor de aanvaller om onder "normale" omstandigheden tot een scoringskans te komen. Enkele voorbeelden. 1.doorslaan van een verdediger op een schot met raken (torpederen). Zonder het torpederen zou de aanvaller langs de verdediger kunnen stappen. a. de aanvaller heeft de bal nog vast tijdens het raken; er gaat geen scoringskans verloren; VW (wangedrag is ter beoordeling van de scheidsrechter); b. de aanvaller heeft de bal nog vast tijdens het raken, maar had de bal naar een vrijstaande medespeler kunnen plaatsen; er gaat een scoringskans verloren; SW (wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter); c. de aanvaller heeft al geschoten; de bal is gevangen door een medespeler, die de bal had kunnen aangeven voor een doorloopbal; er gaat een scoringskans verloren: SW (wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter); d. de aanvaller heeft al geschoten; de bal is gevangen door een verdediger; er gaat geen scoringskans verloren: VW (wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter).
183
2. een verdediger vangt zijn tegenspeler op (of torpedeert hem) a. zonder dat opvangen zou de aanvaller in scoringspositie hebben kunnen komen, bijvoorbeeld via een wijk- of een doorloopbal; voorwaarde is wel dat er dan een aanspeelpunt moet zijn; er gaat dan een scoringskans verloren; SW; (bij torpederen: wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter); b. zonder dat opvangen zou de aanvaller niet in een scoringspositie zijn gekomen; de vraag of er een aanspeelpunt is, is niet relevant; VW; (bij torpederen: wangedrag ter beoordeling van de scheidsrechter). 3. een aanvaller staat bij de middenlijn en krijgt de bal aangespeeld. De verdediger hindert veel te zwaar c.q. torpedeert hem De aanvaller staat met zijn rug naar het eigen vak. Bij gewoon aannemen van de bal moet hij zich eerst omdraaien en vervolgens bezien op wie hij de bal zal afspelen. Er gaat geen scoringskans verloren; VW, eventueel ook wangedrag, ter beoordeling van de scheidsrechter.. Bovenstaande lezing is al jaren van toepassing. De indruk bestaat dat - door de evolutie van het korfbal - situaties, die verband houden met "het begin van een scoringskans", zich meer voordoen en daardoor, in vergelijking met "vroeger", meer opvallen. Maar ook lang geleden diende bij "het begin van een scoringskans" een SW al te worden toegekend. Dat de taak van de scheidsrechter in dezen niet eenvoudig is moge duidelijk zijn, temeer omdat inmiddels ook het fenomeen "schwalbe" voor komt, waarbij de aanvaller poogt de indruk te wekken dat zijn tegenstander een zodanige overtreding heeft gemaakt dat daardoor een (potentiële) scoringskans verloren gaat. Verder: voor de duidelijkheid zij vermeld dat het bovenstaande uitsluitend betrekking heeft op situaties, dat de scheidsrechter overeenkomstig § 3.11a onder A een SW moet toekennen. Overtredingen, die door een verdediger herhaaldelijk worden gepleegd, waardoor de aanvaller wordt belemmerd scoringskansen te verwerven – op grond waarvan de scheidsrechter een SW kan toekennen - zijn hier niet aan de orde. Tenslotte: sinds 1.7.2013 is er sprake van gevaarlijk spel, § 3.6u indien een hinderende arm of hand een slaande beweging maakt in de richting van de tegenstander – bijvoorbeeld gericht op diens gezicht- waarbij de “los” is. 5. Een speler schiet. Op dat moment roept zijn verdediger “wahhhhhhhh” met als doel het schieten te beïnvloeden. Strafworp en/of wangedrag? Wat kan/moet de scheidsrechter doen. Antwoord § 3.11 van de spelregels bepaalt wanneer een scheidsrechter een SW moet toekennen: in het geval door een overtreding een scoringskans verloren gaat. Wat is een overtreding? In de spelregels vind je onder § 3.6 a t/m v de overtredingen limitatief opgesomd. Een SW is nagenoeg altijd het gevolg van een zware overtreding. Een SW kan ook het gevolg zijn van een lichte overtreding; bijvoorbeeld: een verdediger loopt per ongeluk de bal uit de handen van een aanvaller, die schiet. Als dan een scoringskans verloren gaat is het wel degelijk een SW. Het criterium is dus niet de zwaarte van de overtreding, maar het verloren gaan van een scoringskans. Bij genoemde opsomming vind je niet dat het verboden is door een verdediger of een speler van de andere ploeg “waaaaaahh” te roepen. Of “wooohhh” of “huh” e.d. Dus kan het nooit een SW zijn. Wat is het wel?
184
Het is een vorm van wangedrag. § 2.3f Is van toepassing. Hierin staat dat de scheidsrechter optreedt tegen wangedrag van spelers, coaches, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen. Het is dus aan de scheidsrechter om te beoordelen hoe ernstig de vorm van wangedrag is. Zijn mogelijkheden zijn: informele waarschuwing, formele waarschuwing (geel), wegzending (rood). Het is zaak het “Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending” te raadplegen; daarin vind je de codes en de bijbehorende beschrijving. Deze codes staan ook op de zogenaamde codekaart, die elke scheidsrechter bij zich dient te hebben (in de tas). In dit geval is het overduidelijk een gele kaart, code 1a2 (spelbederf): een opzettelijke, niet agressieve (wangedrag)overtreding met de kennelijke bedoeling het spel van de tegenstander of het resultaat van de wedstrijd te beïnvloeden. Opgelet: spelbederf is dus geen spelovertreding, maar wangedragovertreding. NB: onder spelbederf valt bijvoorbeeld ook de volgende situatie: een verdediger houdt voortdurend bij het uitoefenen van zijn taak zijn hand voor de ogen van de aanvaller. Dit is geen overtreding van § 3.6h (duwen, vasthouden, afhouden) of § 3.6i (te zwaar hinderen), maar spelbederf – dus wangedrag - waartegen moet worden opgetreden. Bij het nemen van een SW is het beïnvloeden van het nemen van een SW expliciet verboden; de toelichting op § 3.11c zegt: “Bij het nemen van een SW mogen de tegenstanders, waartoe ook de coach, de vervangende spelers en de andere tot de ploeg behorende personen worden gerekend, op geen enkele wijze de aandacht van de SWnemer afleiden. Pogingen om het behoorlijk nemen van de SW te beletten hebben een nieuwe SW tot gevolg in geval de SW mislukt”. Als dus de coach of een verzorger op de bank hard “mis” roept bij het nemen van de SW komt er een nieuwe SW als de worp mislukt. NB: als iemand uit het publiek iets roept komt er dus geen nieuwe SW, immers, het publiek behoort niet tot “de ploeg”. 6.Is de nemer van de SW verplicht te schieten op de korf? Antwoord Neen. Een SW is eigenlijk een VW met het recht op schieten. De nemer mag de bal ook afspelen op een medespeler. § 3.6g (verbod tot ophouden van het spel) is niet van toepassing. 7.Wat zijn de verschillen tussen een VW en een SW? Antwoord bij een VW is het verboden rechtstreeks te scoren; bij een VW is het de bedoeling om rechtstreeks te scoren; de viersecondenregel is bij het nemen van een SW niet van kracht; inlopen door verdedigers is bij een VW toegestaan zodra de nemer van de VW een duidelijk zichtbare beweging met de bal, een arm of een hand maakt; bij een SW mag men eerst inlopen als de bal de handen van de nemer van de SW heeft verlaten. bij het nemen van een SW geldt niet de eis dat de medespelers onderling een afstand van ten minste 2.50 m in acht moeten nemen. 8.Wanneer moet een SW worden toegekend? Antwoord als een scoringskans verloren gaat; zie ook vraag/antwoord 10. wanneer de verdedigende ploeg bij dezelfde VW voor de tweede keer binnen de voorgeschreven afstand staat. Let op: het gaat om “de verdediging” en niet om dezelfde verdediger!; wanneer een verdediger bij dezelfde VW voor de tweede keer te vroeg inloopt; wanneer een verdediger bij dezelfde VW eerst binnen de voorgeschreven afstand staat en daarna een andere verdediger te vroeg inloopt (uitspraak v/h Technische Commissie 1997); wanneer dezelfde verdediger bij dezelfde VW eerst binnen de voorgeschreven afstand staat en daarna te vroeg inloopt (aanwijzingen v/h Technische Commissie 2000).
185
In alle genoemde gevallen moet dus bij de tweede keer (van dezelfde VW) een SW volgen. 9.Door wie moet een SW worden genomen? Antwoord Door een speler, die op dat moment in het aanvalsvak staat. Het mag ook een aanvaller zijn, die zonder tegenstander speelt (§ 3.6q); hij mag dan alleen de SW nemen; mist hij dan mag hij niet meer schieten. 10.Wat zijn de belangrijkste overtredingen, op grond waarvan een SW moet worden toegekend? Antwoord Die staan vermeld in de toelichting op § 3.11a onder B: § 3.6h, i, j, k, l en r. Verder ook de § 3.6a en c; deze staan niet vermeld in de toelichting. Tenslotte de overtreding waarbij bij dezelfde VW de verdediging voor de tweede maal binnen de afstand staat of komt; zie vraag/antwoord 8. Enkele voorbeelden, waarbij als gevolg van een overtreding een scoringskans verloren gaat: een verdediger trapt een bal, die binnen het bereik is van een vrijstaande aanvaller, weg; een verdediger trapt een bal weg; die bal is binnen het bereik van een aanvaller, die gehinderd wordt; deze aanvaller had de bal kunnen doorspelen naar een vrijstaande mede-aanvaller; een verdediger ligt op de grond en tikt de bal, die anders in bezit zou zijn gekomen van een vrijstaande aanvaller, weg; een verdediger slaat de bal uit de handen van een vrijstaande aanvaller. Idem bij duwen, vasthouden en te zwaar hinderen; een verdediger slaat de bal uit de handen van een aanvaller, die de bal had kunnen doorspelen naar een vrijstaande mede-aanvaller; een verdediger slaat bij het nemen van een VW de bal uit de handen van de aangeef; idem als hij een tik tegen de arm geeft, waardoor de bal niet kan worden aangenomen; een verdediger duwt een aanvaller in de rug bij het nemen van een doorloopbal of bij het doorspelen van de bal op een vrijstaande mede-aanvaller; NB: als een aanvaller (doorloopbal naar de paal) abrupt stopt vóór de paal en de verdediger hem als gevolg daarvan in de rug loopt gaat weliswaar een scoringskans verloren, maar maakt de aanvaller een overtreding van § 3.6i; te zwaar hinderen waardoor de bal niet kan worden overgespeeld naar een vrijstaande mede-aanvaller; een verdediger hindert een aanvalster, die een scoringkans heeft of die de bal kan overspelen naar een vrijstaande mede-aanvaller; twee verdedigers ontnemen gezamenlijk een aanvaller een scoringskans; een aanvaller loopt het andere vak in en belet de daar vrijstaande aanvaller het schieten; opzettelijk bewegen van de paal, zodanig dat een scoringskans verloren gaat. 11.Moet de overtreding dezelfde zijn om een SW wegens herhaalde overtreding toegekend te krijgen? Antwoord Het antwoord is: neen. Criterium is niet: dezelfde of min of meer vergelijkbare overtreding; criterium is of het aanvalsspel voor de tweede keer wordt belemmerd voor het verwerven van scoringskansen. Het moet wél om dezelfde verdediger gaan. Het is dus mogelijk een SW “wegens herhaalde overtreding” toe te kennen als een verdediger eerst vasthoudt en daarna de bal uit de handen van een tegenstander slaat. Of: eerst afhoudt en daarna aan de paal trekt (zonder dat direct een scoringskans verloren gaat). NB: hierover zijn veel misverstanden, gebaseerd op de gedachte dat alleen zo’n SW kan worden toegekend als het bij herhaling om dezelfde overtreding gaat.
186
12.Een scheidsrechter heeft een SW toegekend wegens herhaalde overtreding. Als de bal daarna weer in het aanvalsvak komt maakt dezelfde aanvaller weer een overtreding, waarbij het aanvalsspel weer wordt belemmerd in het verwerven van scoringskansen. Moet de scheidsrechter dan weer opnieuw gaan tellen (een geen SW toekennen) of moet hij dóór tellen (en weer een SW toekennen). Antwoord De systematiek van het bestraffen van de herhaalde overtreding is nadrukkelijk gebaseerd op dóórtellen. Dus: weer een SW. 13.Een scheidsrechter heeft in het begin van de wedstrijd een verdediger gewaarschuwd: volgende keer SW. Pas tegen het eind van de tweede helft doet de scheidsrechter het weer. SW of is er teveel tijd mee heen gegaan? Antwoord Als de scheidsrechter heeft gewaarschuwd: volgende keer weer, en er is een volgende keer, dan dient hij uiteraard de SW toe te kennen. 14.Mag een scheidsrechter het gehele verdedigingsvak waarschuwen: volgende keer SW? Antwoord Neen, dat mag hij niet. De spelregel spreekt uitdrukkelijk over ”de verdediger” en niet over “de verdediging”. 15.Een verdediger komt herhaaldelijk bij het nemen van vrije worpen één keer per vrije worp binnen de afstand. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Omdat het steeds om een andere VW gaat mag de scheidsrechter niet de 2e keer verplicht een SW toekennen. Die mogelijkheid bestaat alleen bij dezelfde VW. Dan resteert alleen dat de scheidsrechter bij de tweede of derde keer een SW toekent wegens herhaalde overtreding.
70. § 3.11b Plaats van de strafworp 1.Waar wordt de SW genomen? Antwoord De SW wordt genomen in de lengte-as van het veld op een afstand van 2.50 m voor de paal, direct achter het strafworppunt. 2.Waar bevinden zich de overige spelers? Antwoord Buiten het strafworpgebied. 3.Hoe moet de nemer van de SW achter het SW-punt staan? Antwoord Hij moet volgens een toelichting van de IKF met “de bal van zijn voet” naar voren staan. Hoewel de spelregeltekst niet expliciet aangeeft hoe de voet moet staan is de uitleg dat de punt van de schoen direct achter het strafworppunt staat (dus niet andersom). Zie ook nr. 68, vraag/antwoord 3. Overigens ligt deze positie ook voor de hand.
71. § 3.11c Het nemen van de strafworp 1. De SW wordt genomen direct achter het strafworppunt. Als bij het nemen (de bal heeft de handen nog niet verlaten) de nemer met de punt van zijn schoen het strafworppunt raakt, wat dan? Antwoord
187
Hoe hard het ook is en hoe onrechtvaardig het ook lijkt of is, maar dan moet de scheidsrechter fluiten voor een overtreding van de nemer van de SW. Het is nu eenmaal verboden bij het nemen van de SW het strafworppunt en de grond tussen paal en strafworppunt aan te raken. NB: op 1.7.2010 is de tekst van de spelregel enigszins gewijzigd. Inhoudelijk is er echter niets veranderd. Het punt direct achter het strafworppunt is de 2.50 m afstand vanaf de paal! Gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. 2. Moet een scheidsrechter bij het nemen van een SW met het influiten wachten tot iedereen op de juiste wijze gereed staat? Antwoord Bij § 2.3e staat dat een scheidsrechter het spel pas mag hervatten met een fluitsignaal zodra de speler, die de worp neemt, gereed staat en aan alle gestelde regels (§ 3.9 –SH – en § 3.10 –VW) is voldaan. Dus: voor een SH en een VW is het geregeld, voor een SW echter niet. Ten aanzien van de SW is in § 3.11c alleen bepaald dat de speler, die de SW neemt, direct achter het strafworppunt moet staan. De overige spelers moeten op de voorgeschreven afstand staan, dus buiten het strafworpgebied. Sinds begin 2009 is de visie, dat de verantwoordelijkheid voor het niet voldoen aan de gestelde regels, bij de nemer van de SW c.q. bij de overige spelers ligt. Indien tijdens het fluitsignaal niet wordt voldaan aan deze regels is dat een overtreding van de nemer c.q. van één of meer van de overige spelers. De scheidsrechter doet er goed aan om – alvorens in te fluiten – de nemer c.q. de overige spelers te wijzen op de aanstaande overtreding. 3. De nemer van een SW is niet verplicht te schieten. Als hij niet schiet, maar de bal overspeelt, gelden er dan voorwaarden? Antwoord Neen, er gelden geen voorwaarden. Hij mag bijvoorbeeld eerst de bal op een medespeler spelen, de bal naar een tegenstander werpen, de bal “uit” werpen e.d. Wat hij niet mag is het spel ophouden (§ 3.6g). Hij mag dus niet te lang met de bal in zijn handen blijven staan of de bal rechtstreeks naar een verdediger werpen om tijd te winnen. Niet schieten en de bal direct overspelen is dus geen spelophouden!! 4. De scheidsrechter kent een SW toe. Hij fluit, opdat de SW kan worden genomen. Een coach vraagt om een spelersvervanging. Dit kan natuurlijk niet omdat het spel al is hervat. Er ontstaat consternatie met als gevolg dat de nemer van de SW “van de kook” raakt en enkele passen met de bal loopt. De scheidsrechter fluit voor “lopen met de bal” en staat de gevraagde spelersvervanging toe. Handelt de scheidsrechter correct? Antwoord In de toelichting op § 3.11c staat dat bij het nemen van een strafworp de tegenstanders, waartoe ook de coach behoort, op geen enkele wijze de aandacht van de strafworpnemer mogen afleiden. Dat gebeurt hier wel degelijk, ook getuige de reactie van de strafworpnemer. Dat betekent dat de strafworp alsnog moet worden genomen. 5. Mag de nemer van een SW wachten met het nemen tot het publiek rustig is geworden? En zo ja, hoe lang mag hij dan wachten? Antwoord Volgens de toelichting op § 3.11c (Het nemen van de strafworp) mogen de tegenstanders op geen enkele wijze de aandacht van de SW-nemer afleiden. Dit geldt ook voor "de bank": coach, vervangende spelers en andere tot de ploeg behorende personen. Gebeurt dat toch, dan doet de nemer van de SW er, volgens deze toelichting, goed aan te wachten tot het rustig is. Primair bepaalt de nemer van de SW wat "wachten" is. Het oordeel daarover ligt echter bij de scheidsrechter. Indien de scheidsrechter meent dat er te lang wordt gewacht wordt § 3.6t overtreden: het verbod om bij het nemen van een VW of een SW de daarvoor gestelde bepalingen te
188
overtreden. Het kan dan gaan om een overtreding van o.a. de nemer van de SW, zoals te lang wachten bij het nemen. Overigens wordt dan ook § 3.6g (verbod het spel op te houden) overtreden. De scheidsrechter doet er goed aan tevoren te waarschuwen. Het bovenstaande betreft uitsluitend de tegenstander in het veld en op de bank. Het is het publiek toegestaan de aandacht van de nemer van de SW af te leiden. De scheidsrechter kan daar niets tegen doen, tenzij er - volgens § 2.3g van de spelregels (optreden tegen overlast van het publiek) - sprake is van overlast. Overlast is een vorm van wangedrag, zoals het uiten van bedreigingen of beledigingen, het uiten van twijfel over de kennis van de spelregels van de scheidsrechter, discriminatie-uitingen, het veld inkomen e.d. Herrie en lawaai vallen er niet onder. De scheidsrechter, die verlangt dat het publiek "stil" is bij het nemen van een SW, handelt in strijd met de regels. Spelers moeten leren omgaan met herrie onder dergelijke omstandigheden. Gedrag van publiek, geen overlast zijnde, kan dus nooit aanleiding zijn voor een spelregeltechnische ingreep, noch door de scheidsrechter, noch door een speler. Een scheidsrechter mag dus nooit bij herrie van het publiek een SW over laten nemen. De nemer van de SW mag dus niet wachten tot het rustig(er) wordt. Doet hij dat wel, dan handelt de nemer van de SW in strijd met § 3.6t c.q. § 3.6g (verbod het spel op te houden) met als gevolg een SH voor de verdedigende ploeg. Dat betekent dat de nemer van de SW net zoveel tijd heeft om de SW te nemen als normaal het geval is. De scheidsrechter bepaalt hoe lang die tijd duurt. NB: "Spelbederf" is geen overtreding van § 3.6 van de spelregels. Het is dus niet mogelijk op grond hiervan een SH of een VW toe te kennen. Het is geen spelovertreding. Het is wel een vorm van wangedrag, formele waarschuwing, code 1a2. Er geldt bij het nemen van een SW geen tijdslimiet. De bijzondere toelichting op § 3.11c (spelregelboekje blz. 65) bepaalt dat de viersecondenregel niet geldt bij de SW. Nergens is bepaald hoe lang het nemen van de SW wel mag duren. Dat is ook logisch, omdat verschillende factoren een rol spelen. Te denken valt aan: a. de technische vaardigheid van de nemer; b. de psychische gesteldheid van de nemer en van andere spelers; c. (een begin van een) poging van de tegenstander om het nemen van de SW te beïnvloeden en het optreden daartegen door de scheidsrechter; d. de situatie rondom het strafworpgebied; e. de weersituatie (bij veldwedstrijden). De nemer mag wachten tot die hevige windvlaag is verminderd. In alle gevallen bepaalt de scheidsrechter wat verstaan wordt onder: "te lang wachten", zoals geformuleerd in § 3.6t/3.6g. Indien een speler meer dan één keer te lang wacht kan de scheidsrechter dat ook opvatten als wangedrag, zijnde spelbederf, code 1a2. Dus een gele kaart. 6. Vlak voor het einde van de wedstrijd kent de scheidsrechter een ploeg een SW toe. Op het moment van het nemen van de SW is de gehele speeltijd verstreken. Mag de SW nog worden genomen? Antwoord Ja, de strafworp moet nog worden genomen. In § 3.11c staat: “voor het nemen van de strafworp wordt zo nodig zowel de eerste of de tweede helft verlengd tot het duidelijk is dat de bal wel of niet door de korf is gevallen als direct resultaat van de strafworp”. 7.Hoe moet de nemer van een SW staan? Antwoord 1. met één voet direct achter het SW-punt;
189
2. met de andere voet in het gebied achter de denkbeeldige lijn, die door de rand van het SW-punt loopt, evenwijdig aan de middenlijn. Hij mag het SW-punt en het deel van het VW-gebied tussen het SW-punt en de paal met een voet of een ander lichaamsdeel niet aanraken, voordat de bal zijn hand(en) verlaten heeft. 8.Volgens § 3.11c toelichting wordt de eindtijd van de eerste en de tweede helft verlengd voor het nemen van een SW. Als vóór of tijdens het nemen van de SW een overtreding wordt begaan, wat dan? Antwoord Dan wordt de sanctie, die op de overtreding staat, eerst ten uitvoer gebracht. Beweegt bijvoorbeeld de verdediger bewust de paal tijdens het schot, dan is dat zeker een formele waarschuwing (gele kaart) waard en dient de SW te worden overgenomen als zij mislukt. 9.De scheidsrechter heeft gefloten ten teken dat de SW kan worden genomen. De nemer van de SW stuitert de bal en schiet. De verdediger loopt na het stuiten van de bal meteen in. Is dit een overtreding? Antwoord Neen, geen overtreding. Volgens de tekst van § 3.11c dienen alle overige spelers buiten het strafworpgebied te staan tot de bal de hand(en) van de strafworpnemer heeft verlaten. Zodra dit laatste is gebeurd mag ieder dus inlopen. Het feit, dat de bal is gestuit in plaats van geschoten is niet relevant. 10.Mag een stilstaande verdediger blijven staan als een aanvaller, die zijn eigen tegenstander is gepasseerd, een doorloopbal wil maken? Antwoord Ja, deze verdediger “stond er al” en hoeft geen plaats te maken voor die aanvaller. Loopt de aanvaller tegen deze verdediger op, dan is het een overtreding van de aanvaller en niet van de verdediger. Dus, SH voor de verdediging en geen SW voor de aanvaller. 11. § 3.6t regelt het verbod om bij het nemen van een vrije worp of strafworp de daarvoor gestelde bepalingen te overtreden. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregels kan het gaan om de volgende overtreding: de nemer van de VW, die het strafworppunt of het vrijeworpgebied of het strafworpgebied raakt; zie de tekeningen van het vrijeworpgebied en het strafworpgebied op blz. 16 van het spelregelboekje; de nemer van de VW of de SW, die bij het nemen te lang wacht; een ploeggenoot, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die binnen de voorgeschreven afstand komt; een tegenstander, die het nemen van de SW beïnvloedt; dit geldt ook voor degenen, die op de bank zitten en deel uitmaken van de ploeg. NB: het gaat dus alleen om het overtreden van de bepalingen, die gelden voor het nemen van een VW en een SW. Die bepalingen worden in § 3.10 en 3.11 genoemd. De sanctie daarop staat in § 3.6t: overtreding door een aanvaller: een SH. Overtreding door een verdediger: een VW of een nieuwe SW. Soms staat de sanctie al in § 3.10 en 3.11. Zo is de scheidsrechter verplicht een SW toe te kennen indien de verdediging bij dezelfde VW voor de tweede keer te vroeg komt inlopen. 12. Mag het ongestoord nemen van een SW worden belemmerd? Antwoord Dat is de spelers, de coach, en andere tot de ploeg behorende personen verboden. Dit verbod geldt niet voor het publiek. De nemer van de SW doet er goed aan te wachten tot alles rustig c.q. zo rustig mogelijk is. Indien dit wachten omslaat in ophouden van het spel is § 3.6g van toepassing.
190
13. Als een speler te vroeg in loopt bij het nemen van een SW, wat dan? Antwoord aanvaller: de scheidsrechter fluit af en kent de verdediging een SH toe. Het resultaat van de genomen SW is niet van belang; verdediger: als de SW-nemer scoort telt de scheidsrechter het doelpunt. Scoort hij niet, dan laat de scheidsrechter de SW overnemen.
71a. § 3.12; verbod in de aanval de toegestane tijdslimiet overschrijden. (voorheen § 3.6w) 1. Voor welke klassen geldt dit verbod? Antwoord Volgens het BB “Bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” , waarin o.a. ook bepalingen over de schotklok staan, geldt dit verbod in de zaal alleen als er met de schotklok wordt gespeeld. Dat is in de Korfbal League, de reserve Korfbal league, de hoofdklasse en reserve Hoofdklasse, de overgangsklasse (alle senioren) en de hoofdklasse A-jeugd, alle gemengd, alsmede (sinds 1 juli 2014) in de zaal in de topklasse dames. 2. Met nog 14 seconden op de schotklok onderbreekt de scheidsrechter het spel in de aanval om de coach van de verdedigende ploeg tot de orde te roepen. Moet de klok terug naar 25 seconden of loopt de klok na hervatting van het spel gewoon door? Antwoord In § 3.12 onder punt 4a staat: De schotklok wordt herstart op 25 seconden als de scheidsrechter fluit voor: x een overtreding die wordt bestraft met een VW; x een overtreding, die wordt bestraft met een S'H; x een overtreding, die wordt bestraft met een SW; Een nadere toelichting op deze paragraaf ontbreekt. Bij een blessure van een verdediger wordt, als de scheidsrechter het spel onderbreekt, de schotklok herstart op 25 seconden. Van een overtreding is geen sprake. Reden van het terugzetten: om bij mogelijke simulaties, die al snel in het begin van de KL voorkwamen, de aanvallende ploeg niet te benadelen bij het opnieuw moeten opzetten van een aanval. Andere vormen van spelonderbrekingen, waaraan GEEN overtreding is vooraf gegaan, worden niet in deze spelregel genoemd, laat staan dat er iets wordt vermeld over het al dan niet herstarten van de schotklok op 25 seconden. Dat is dus een ernstig gemis. Voorbeelden: onbillijke bevoordeling, beslissen in twijfelgevallen (wie had de bal als eerste?), het toekennen van een scheidsrechtersworp, wangedrag (zonder een echte spelovertreding), zoals commentaar op de leiding, een coach die zonder toestemming het veld in loopt, een coachende zich warm lopende speler e.d., invloeden van buitenaf, blessure aanvaller, blessure scheidsrechter e.d. Kortom, dit zou duidelijker geregeld dienen te worden. Wat in die tussentijd te doen? Er zijn 2 mogelijke benaderingen: a. "analoog aan de regeling inzake de blessure van een verdediger". Dus in alle gevallen wordt de klok herstart op 25 seconden om de aanvallende ploeg niet te benadelen; b. omdat er alleen een regeling is getroffen voor een blessure van een verdediger, geldt in alle andere gevallen deze regel niet; de zogenaamde “a contrario-regel”. Dan ben je dus vrij te redeneren dat de klok niet wordt herstart op 25 seconden maar weer verder gaat lopen na het hervatten van het spel.
191
Op basis van de spelregels dient dan voor de optie b. gekozen te moeten worden. Natuurlijk kan ook de jury (scheidsrechter, assistent-scheidsrechter en (verenigings)juryvoorzitter) in alle gevallen waarin de reglementen en bepalingen niet voorzien beslissen, waarbij de scheidsrechter altijd een doorslaggevende stem heeft. Daarnaast kan de arbitrage een situatie, als gemeld, voorkómen door alleen dan het spel stil te leggen indien dit daadwerkelijk gewenst is en actief opgetreden dient te worden. 3. De bal is in de aanval; een verdediger raakt de bal, maar de bal blijft in bezit van de aanvallende ploeg. Vraag: gaat de schotklok weer naar 25 seconden als gevolg van het aanraken van de bal? Antwoord Neen, want § 3.12-3 bepaalt dat de verdediger de bal in bezit moet hebben, en dat is bij alleen maar aanraken niet het geval. 4. Moet bij een uitbal de klok worden teruggezet naar 0 als een verdediger de bal aanraakt? Antwoord Neen. Een uitbal is geen bestraffing (SH, VW, SW), dus de klok blijft staan op de tijd van het moment van fluiten door de scheidsrechter en gaat weer lopen zodra na het nemen van de uitbal de ontvanger de bal in bezit heeft gekregen. Dat een uitbal wordt genomen onder dezelfde voorwaarden als een SH, betekent niet dat dit een bestraffing is, het is juist een verdienste van de verdediger dat hij de aanval weet te onderbreken. Daar kan het volgende aan worden toegevoegd. § 3.6m Van de spelregels verbiedt spelers om buiten het eigen vak te spelen. Men is buiten zijn eigen vak wanneer men de middenlijn, zijlijn of achterlijn of de vloer buiten die lijnen van het vak aanraakt. Het buiten het eigen vak spelen kan bestaan uit het aanraken van de bal als het te zwaar hinderen van de tegenstander. Buiten het eigen vak spelen is een overtreding, die bestraft wordt met een SH. In de toelichting op § 3.7 (Uitbal) wordt onderscheid gemaakt tussen een "gewone" uitbal en een overtreding volgens § 3.6m. Bij een gewone uitbal is er geen sprake van een overtreding, en dus ook niet van een SH. Bij het nemen van de uitbal gelden dezelfde bepalingen als voor de SH (§ 3.7). Omdat er geen overtreding is wordt de klok dus niet op 0 gezet. 5.Mag een wedstrijdreglement de duur van een schotklokperiode voorschrijven? Antwoord Ja. Op 1 juli 2011 is de volgende toelichting op § 3.12 in werking getreden: “Een wedstrijdreglement mag ook de duur van een schotklokperiode voorschrijven, bijvoorbeeld bij wedstrijden voor jonge spelers. Het wordt aanbevolen periodes van 5 seconden aan te houden en een totale periode van niet meer dan 40 seconden. Het KNKV heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan zo’n reglement. 6.De bal is in de slotseconden van de wedstrijd onderweg naar de korf als de zoemer klinkt. De bal gaat daarna volledig door de korf. Doelpunt? Antwoord Tot vóór 1 juli 2011 gold de regel: tijd is tijd. In dit geval: geen doelpunt. Per 1 juli 2011 dient de scheidsrechter het doelpunt toe te kennen mits – op het moment van het klinken van de zoemer – de bal de handen van de schietende speler had verlaten, zich buiten bereik van enig verdediger bevond en de bal volledig door de korf is gevallen. Zie ook § 3.2c: “doelpunten”, nr. 32. 7.Zaalwedstrijd, hoofdklasse. De “25-secondenregeling” is van toepassing. De zoemer gaat; de bal is op dat moment in de lucht en buiten bereik van een verdediger. Als de bal
192
door de korf valt is het sinds 1.7.2011 toch een doelpunt. Als de bal nu niet door de korf valt maar de korf wel raakt, wat moet de scheidsrechter dan doen: door laten spelen of alsnog een SH toekennen aan de verdedigende ploeg. Antwoord Bij de wijziging van § 3.12 gaat het om het volgende. De spelregelmaker heeft aansluiting willen zoeken bij de bestaande tekst van § 3.2b. De criteria van de gewijzigde paragrafen via § 3.2a zijn: X de scheidsrechter fluit voor een overtreding van een verdediger (§ 3.2b) of voor het einde van een speelhelft (§ 3.2c). Of: de zoemer gaat wegens het overschrijden van de tijdslimiet, § 3.12. De bal is nog niet door de korf. X op het moment van fluiten/het signaal van de zoemer bevindt de bal zich buiten het bereik van enige verdediger; X de bal valt vervolgens volledig door de korf. De scheidsrechter kent het doelpunt toe. De regel “tijd is tijd” geldt dus niet meer. Is het geen doelpunt, dan is de vraag: wat nu? De zoemer is al gegaan wegens het overschrijden van de tijdslimiet.. Wat daarna gebeurt is niet relevant, tenzij op basis van genoemde criteria een doelpunt moet worden toegekend. Dat betekent dat het overschrijden van de tijdslimiet alsnog moet worden bestraft zodra duidelijk is dat er geen sprake is van een doelpunt. En de sanctie is: een SH voor de verdedigende ploeg. 8.Geldt er bij gebruik van de schotklok nog een specifiek scheidsrechtersgebaar en zo ja, welk? Antwoord Sinds 1 juli 2013 is er het volgende gebaar, om aan te geven dat in geval van twijfel de scheidsrechter aan de bediener van de schotklok aangeeft dat binnen de daarvoor gestelde tijd de bal de korf heeft geraakt. Het gebaar is: de scheidsrechter houdt een arm omhoog en maakt een vuist. Als hij dit doet wordt de schotklok herstart op 25 seconden (§ 3.12.2). 9.Een verdediger vangt een schot af; de klok wordt op 25 seconden gezet. De verdediger speelt de bal in de richting van de aanval. In dit verdedigingsvak wordt de bal echter onderschept door een aanvaller. Wat moet er met de schotklok gebeuren: gewoon door laten lopen of opnieuw op 25 seconden zetten? Antwoord § 3.12 bepaalt dat, zodra een aanvaller de bal in bezit krijgt ( echt vast heeft), de schotklok dan weer op 25 seconden wordt gezet. In feite gaat het om en nieuwe aanval. Het is dus in strijd met de spelregels om de klok gewoon door te laten lopen. 10. De scheidsrechter fluit voor het einde van de wedstrijd. Op dat moment is de bal, na een schot, in de lucht, buiten bereik van enige verdediger. De bal dreigt door de korf te gaan, ware het niet dat een verdediger de paal wegtrekt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Door een wijziging van de spelregel per 1 juli 2011 geldt niet meer de regel: tijd is tijd. Indien de bal door de korf valt is het dus een geldig doelpunt. In dit geval zou – redelijkerwijs gesproken – de bal door de korf zijn gegaan; dit is niet gebeurd door het wegtrekken van de paal door een verdediger. Het is dus logisch dat de scheidsrechter ook nog een SW toekent. De wedstrijd is vervolgens meteen beëindigd op het moment dat de nemer van de SW scoort of op het moment dat er niet wordt gescoord. Deze situatie geldt ook voor het overschrijden van de toegestane tijdslimiet (§ 3.12). 11. Ploeg A heeft de bal in de aanval en de schotklok staat op 5 seconden. De speler van ploeg A plaatst de bal verkeerd, waardoor deze over de middenlijn rolt. In dit andere vak
193
raakt een speler van ploeg B de bal aan, maar hierdoor rolt de bal over de zijlijn. De vraag is: wat gebeurt er met de schotklok? Antwoord Het antwoord hangt met name af van de vraag of de aanvaller in het andere vak (de speler van ploeg B) de bal in bezit heeft of alleen maar aanraakt. § 3.12-3 Bepaalt dat de klok op 25 seconden wordt gezet als en verdediger de bal in bezit heeft. Het gaat dan met name om “gecontroleerd balbezit”; dit kan met één of twee handen. Als een verdediger de bal alleen maar aanraakt gebeurt er niets en loopt de schotklok gewoon door. 1. situatie dat de aanvaller in het andere vak de bal alleen maar aanraakt De bal wordt niet aangeraakt door een verdediger van ploeg B, maar door diens ploeggenoot in het andere vak, dus een aanvaller van ploeg B. Naar analogie van § 3.12-3 gebeurt er niets en loopt de klok gewoon door. Vervolgens gaat, als gevolg van het aanraken, de bal uit. Volgens § 3.12-5a wordt de schotklok gestopt zodra de scheidsrechter fluit voor de uitbal. Volgens § 3.12.5b wordt de klok weer gestart en loopt zij terug zodra de aanvaller van ploeg A in het bezit is van de bal en nadat de scheidsrechter het spel heeft hervat voor de uitbal. 2. situatie dat de aanvaller in het andere vak de bal in bezit heeft Er is dus sprake van gecontroleerd balbezit. Naar analogie van § 3.12-3 wordt de schotklok op 25 seconden gezet zodra de verdediger van ploeg B de bal in bezit heeft. Vervolgens gaat de bal uit, bijvoorbeeld door een verkeerde worpbeweging. Gevolg: uitbal. De schotklok wordt gestopt. De uitbal wordt genomen door iemand van ploeg A. De klok start zodra de bal in bezit is gekomen van een medespeler, net als bij een SH. Naar analogie van punt 2 nog het volgende voorbeeld: de bal komt in het andere vak terecht bij een speler (verdediger) van ploeg A. De schotklok loopt door. De speler wil de bal zsm terug naar het andere vak, dus naar een aanvaller werpen, maar zijn tegenstander maakt daarbij een overtreding. Gevolg: SH voor de speler van ploeg A. Vanwege de noodzaak om het spel te onderbreken gaat de schotklok opnieuw naar 25 seconden. NB: de scheidsrechter bepaalt of de bal alleen wordt aangeraakt door of in bezit is van de aanvaller in het andere vak. 12.Als de zoemer gaat als teken van het einde van de wedstrijd en een reeds geschoten bal gaat toch nog door de korf, is het dan een geldig doelpunt? Antwoord Ja. Sinds 1 juli 2011 geldt de regel “tijd is tijd” aan het eind van de eerste en de tweede helft niet meer. Als de bal op het moment van fluiten onderweg is naar de korf, buiten bereik van een verdediger is en volledig door de mand valt is het een geldig doelpunt. Daarbij is aansluiting gezocht bij de regel, die al bestond in het geval een verdediger een overtreding maakt en de bal al “onderweg” is. Dat betekent dat een doelpunt nu telt wanneer vast staat dat de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een verdediger: als de verdediger een overtreding maakt; als de scheidsrechter heeft gefloten voor het einde van de eerste of de tweede helft; (bij wedstrijden met een schotklok): als de zoemer klinkt. Indien na het fluitsignaal/de zoemer, terwijl de bal al onderweg is naar de korf en buiten bereik is van een verdediger, een verdediger een overtreding maakt waarbij een scoringskans verloren gaat en er niet wordt gescoord, dan kent de scheidsrechter een SW toe. 13. Hoeveel schotklokken moeten er zijn? Antwoord
194
§ 1.7 Van de spelregels (schotklok) bepaalt dat zich achter elke achterlijn een schotklok bevindt. Dus: 2 14. Waar moet een schotklok zijn aangebracht en op welke hoogte? Antwoord § 1.7. Van de spelregels (schotklok) bepaalt dat de twee schotklokken worden geplaatst of opgehangen op een duidelijk zichtbare plek, dicht bij het midden van de achterlijn, op een hoogte van 0.90 tot 1.80 m. De scheidsrechter bepaalt wat “duidelijk zichtbaar” is. Er is dus de keus tussen plaatsen of ophangen van de schotklok. Een schotklok op een statief mag dus ook. 15. Vanaf welke plek worden de schotklokken bediend? Antwoord Volgens § 1.7 van de spelregels (schotklok) worden de schotklokken bediend vanaf de jurytafel. 16. Er vindt per ongeluk een botsing plaats in de aanval tussen een aanvaller en diens verdediger. Wat moet de scheidsrechter doen en wat gebeurt er met de schotklok? Antwoord Er is geen sprake van een overtreding; de scheidsrechter heeft gefloten om onbillijke bevoordeling te voorkomen; § 2.3e en § 2.3d. Het spel wordt hervat vanuit de situatie, waarbij de scheidsrechter affloot. Degene, die de bal had, houdt de bal. Er is sprake van een hervatting van het spel, dus: geen vierseconden-eis voor de speler, die het spel hervat en geen afstandseis voor de spelers c.q. de bal. De tegenstander mag gewoon hinderen; de aanvaller mag, als hij vrij staat gewoon schieten. NB: het hervatten van het spel moet niet worden verward met een spelhervatting (§ 3.9). Aan een SH gaat een overtreding vooraf. Dat is hier niet aan de orde. Op het moment, dat de scheidsrechter het spel onderbreekt wegens de botsing wordt de schotklok stil gezet; § 3.12-5a. Ingevolge § 3.12-5b wordt de klok weer gestart/loopt de klok verder zodra de aanvaller in het bezit is van de bal. 17. Als 16, maar nu is er geen sprake van een botsing, maar van een blessure van de verdediger. Wat moet de scheidsrechter doen en wat gebeurt er met de schotklok? Antwoord Er is geen sprake van een overtreding; de scheidsrechter heeft gefloten om onbillijke bevoordeling te voorkomen; § 2.3e en § 2.3d. Het spel wordt hervat vanuit de situatie, waarbij de scheidsrechter affloot. Degene, die de bal had, houdt de bal. Er is sprake van een hervatting van het spel, dus: geen vierseconden-eis voor de speler, die het spel hervat en geen afstandseis voor de spelers c.q. de bal. De tegenstander mag gewoon hinderen; de aanvaller mag, als hij vrij staat gewoon schieten. NB: het hervatten van het spel moet niet worden verward met een spelhervatting (§ 3.9). Aan een SH gaat een overtreding vooraf. Dat is hier niet aan de orde. Op het moment, dat de scheidsrechter het spel onderbreekt wegens de blessure van de verdediger wordt de schotklok gestopt en op 25 seconden gezet; § 3.12-4a, vierde bullit. Volgens lid 4b wordt de schotklok weer gestart nadat de scheidsrechter het spel heeft hervat met een fluitsignaal én zodra een aanvaller in het bezit is van de bal en de bal in het spel heeft gebracht. 18. Als 17, maar nu is er een blessure van een aanvaller. Wat moet de scheidsrechter doen en wat gebeurt er met de schotklok? Antwoord Er is geen sprake van een overtreding; de scheidsrechter heeft gefloten om onbillijke bevoordeling te voorkomen; § 2.3e en § 2.3d. Het spel wordt hervat vanuit de situatie, waarbij de scheidsrechter affloot. Degene, die de bal had, houdt de bal. Er is sprake van
195
een hervatting van het spel, dus: geen vierseconden-eis voor de speler, die het spel hervat en geen afstandseis voor de spelers c.q. de bal. De tegenstander mag gewoon hinderen; de aanvaller mag, als hij vrij staat gewoon schieten. NB: het hervatten van het spel moet niet worden verward met een spelhervatting (§ 3.9). Aan een SH gaat een overtreding vooraf. Dat is hier niet aan de orde. Op het moment, dat de scheidsrechter het spel onderbreekt wegens een blessure van de aanvaller wordt de schotklok gestopt; § 3.13.5a. Volgens § 3.12-5b wordt de klok weer gestart/loopt de klok verder zodra de aanvaller in het bezit is van de bal. 19. Als 17 of 18, maar nu blijkt dat de veronderstelde blessure er niet is. Wat dan? Op het moment, dat de scheidsrechter fluit heeft een blessure of het ernstige vermoeden daarvan geconstateerd. Die constatering is maatgevend. Er kunnen zich twee situaties voordoen: a. de scheidsrechter is er ingetuind; dat betekent dat een formele waarschuwing (1a2) op zijn plaats is. b. het valt gelukkig erg mee. Dan is er geen sprake van wangedrag natuurlijk. Het gestelde van antwoord 17 of 18 is verder van toepassing. 20. De zoemer van de sporthal heeft zo’n zacht geluid dat is afgesproken dat aan het eind van de eerste en de tweede helft een koebel wordt geluid nadat de zoemer heeft geklonken. Tussen het geluid van de zoemer en van de bal valt er doelpunt. Is dat doelpunt geldig? Antwoord Het is merkwaardig dat het KNKV toestaat dat de spelregel, die over de schotklok en de zoemer gaat, niet of niet goed kan worden toegepast. Die koeienbel: leuk en creatief bedacht natuurlijk, maar eigenlijk heeft het geen betekenis: a. omdat we dat fenomeen niet kennen en b. omdat de bel luidt ná de zoemer. Vanuit dit laatste bezien mag de scheidsrechter het doelpunt niet toekennen omdat er pas ná de zomer is geschoten. Het KNKV is bezig de regelgeving aan te passen. 21. De bal is in de aanval. De schotklok heeft nog enkele seconden te gaan. Er volgt een schot. Om te voorkomen dat de bal de korf raakt beweegt een verdediger de paal. De bal raakt de korf niet en even later zijn de 25 seconden van de schotklok voorbij met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. Antwoord Dat is onbevredigend, want de verdediger zou eigenlijk moeten worden bestraft. Alleen: op grond van de huidige spelregels kan dat niet: a. § 3.6r bepaalt dat het verboden is een schot te beïnvloeden door de korf te bewegen. Deze spelregel regelt de gevolgen van het bewegen van de paal in relatie tot een mogelijk doelpunt. Dat is hier niet aan de orde. Feitelijk wordt het schot ook niet beïnvloed. Overigens: zelfs als deze paragraaf wél van toepassing zou zijn of kunnen zijn, dan nog kan zij niet worden toegepast omdat de toelichting een limitatieve opsomming van situaties geeft en de casus komt daarin niet voor. b. § 3.12 bepaalt dat het verboden is in de aanval de toegestane tijdslimiet te overschrijden. De casus kom hierin niet voor. c. § 3.6s bepaalt dat het verboden is de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten. Ook dit is niet aan de orde. De Werkgroep Spelregels heeft de internationale spelregelcommissie – de PRC – gevraagd een oplossing voor dit probleem te zoeken en te vinden. Zolang die oplossing er niet is (een spelregelwijziging bijvoorbeeld) zal het KNKV voor tijdelijk iets moeten doen, omdat het onbestraft laten van de actie van de verdediger onjuist en onrechtvaardig is.
196
De werkgroep is van mening, dat – als een verdediger de paal beweegt met als doel te bereiken dat na een schot de bal de korf niet raakt waardoor onmiddellijk daarna de toegestane tijdslimiet wordt overschreden – de handeling van de verdediger als een overtreding wordt beschouwd, een spelhervatting aan de aanvallende ploeg wordt toegekend en de schotklok op 25 seconden wordt gezet.
72. § “ongeschreven regels” (heeft soms ook raakvlakken met : fair play)
1. Bij een schot van een aanvaller roept deze speler “vang” of “partij”. De bal valt door de mand. Geldig doelpunt? Antwoord a. Als de aanvaller/schutter "vang" roept met de bedoeling zijn medespelers aan te geven dat iemand voor de afvang moet gaan of dat de afvang goed op moet letten, dan is er niets aan de hand en dient het doelpunt te worden goedgekeurd. Onderstaand punt b. is dan niet van toepassing. b. In korfballand hebben de we de ongeschreven regel dat, als een verdediger "partij" roept de overige verdedigers weten dat de bal in verdedigende handen is gekomen en dat zij hun verdedigende/hinderende positie kunnen opgeven. Dat gebeurt dan ook. Het komt voor dat een aanvaller "partij" roept. In de regio schijnt de term "vang" ook te worden gebruikt. Als een aanvaller "partij" of "vang" roept zullen de verdedigers hun taak opgeven en komen aanvallers vrij te staan. Dat kan leiden tot een doelpunt. Dat is onrechtvaardig. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Vandaar de ongeschreven regel, die al jaren geldt. Het is echter geen overtreding. In § 3.6 staat een dergelijke overtreding niet vermeld. Wat moet de scheidsrechter doen op het moment dat hij ziet dat verdedigers hun taak gaan opgeven: fluiten, de aanvaller waarschuwen dat niet meer te doen (zo nodig, bij herhaling: geel), en het spel hervatten met de situatie, zoals die ten tijde van het fluiten bestond. Heeft de aanvaller op het moment van fluiten de bal, dan mag die aanvaller de bal dus houden en spelen na het hervatten van het spel.
c. In het onderhavige geval schiet de aanvaller waarna hij "vang" roept. Uitgaande van de redenering ad b. is de vraag: 1. op welk moment gaan verdedigers hun verdedigende taak opgeven; 2. waar is de bal op het moment van fluiten. Uit de casusbeschrijving valt af te leiden dat verdedigers hun taak nog niet hebben opgegeven op het moment van fluiten, immers, het moment van fluiten is het signaal voor het niet toekennen van het doelpunt. Maar zelfs als er sprake geweest zou zijn van het door verdedigers opgeven van hun taak, dan moet bekeken worden waar de bal op dat moment was. Die bal was, naar mag worden aangenomen, allang onderweg naar de korf. Dat betekent dat er geen causaal verband is tussen het schot/het doelpunt en het roepen van "partij" of "vang". De ongeschreven regel ziet toe op: a. het roepen van "partij" of "vang" en vervolgens b. het gevolg daarvan: schotkansen/schieten. Daarvan is hier geen sprake, immers, het schot was er al. Conclusie: geldig doelpunt. Gewezen zij nog op het volgende. a. § 3.2b van de spelregels bepaalt dat, wanneer een scheidsrechter heeft gefloten voor een overtreding en de bal al onderweg was naar de korf, hij het doelpunt toekent. Dit is
197
hier niet aan de orde, want er is geen overtreding. Hoogstens zou je enige analogie kunnen bespeuren. b. § 3.2c bepaalt dat een doelpunt ongeldig is............als de scheidsrechter tevoren onbillijke bevoordeling van de aanvallende ploeg constateert. Ook dat is hier niet aan de orde. 2. Voor wie geldt de time-out? Alleen voor de ploeg voor wie ze is aangevraagd, of voor beide ploegen. Antwoord Volgens § 3.1b (time-out) heeft iedere ploeg recht op twee time-outs; een time-out dient, volgens de toelichting op deze spelregel, te worden aangevraagd door de coach tijdens een spelonderbreking. Door het geven van het T-teken en een fluitsignaal geeft de scheidsrechter het begin van de time-out aan. Op grond van de toelichting op § 2.2b (coach) bevinden de coach en de spelers zich gedurende de time-out op of in de directe omgeving van de bank, die aan hun ploeg is toegewezen. De ploeg dient de time-out te houden op of nabij de bank. Het komt voor dat van een ploeg, voor wie een time-out is aangevraagd, slechts één vak of een paar spelers zich bij de bank bevinden. Dat is in strijd met de spelregel: alle spelers dienen zich bij de bank te bevinden. In de praktijk wordt toegestaan dat een slechts een deel van de ploeg zich bij de bank bevindt. De PRC heeft hiertegen ook geen bezwaar. De andere ploeg heeft geen time-out en is vrij te verblijven waar men wil. In de praktijk is de andere ploeg ook op of nabij de bank: men houdt als het ware ook een time-out. In de beleving van de ploegen hebben beide een time-out. De nietaanvragende ploeg maakt in feite gebruik van het ongeschreven recht om de “ruimte”, die men heeft te benutten als ware het een time-out. 3. Mag een scheidsrechter een foutieve beslissing terugdraaien? Antwoord In de spelregel, die over de assistent-scheidsrechter gaat (§ 2.5), staat dat een scheidsrechter op advies van diens assistent een eenmaal genomen beslissing kan herroepen, mits het spel nog niet is hervat. Indien er geen assistent aanwezig is, is er niets geregeld. Dat wil niet zeggen dat een scheidsrechter zijn foutieve beslissing niet kan herroepen: a. het vloeit voort uit de tekst van § 2.3b: “hij handhaaft de regels van het spel”; b. het is al jaren bestaand gewoonterecht (ongeschreven regel), dat bepaalt dat een scheidsrechter zijn foutieve beslissing moet herroepen en vervangen door een juiste beslissing zolang het spel nog niet is hervat. Zie ook VenA nr. 17, vraag/antwoord 4 en nr. 21, vraag/antwoord 28. Opgelet: de mogelijkheid om een foutieve beslissing te herroepen geldt alleen voor “technische beslissingen; dus niet voor een tuchtrechtelijke beslissing (gele kaart; rode kaart). Een dergelijke beslissing mag en kan nimmer worden herroepen. 4. Er is een ongeschreven regel die zegt dat tijdens bepaalde momenten, gedurende welke het spel is onderbroken (zoals: na een doelpunt; bij een vakwissel; bij een timeout; tijdens een blessurebehandeling) luidsprekermuziek mag klinken. Die ongeschreven regelt houdt tevens in dat bij hervatting van het spel (via het fluitsignaal) die muziek ophoudt. Als dit niet gebeurt, kan er dan door de scheidsrechter worden opgetreden? Antwoord Ja. Zie onder nr. 17 (§ 2.3b)-5. 5. 10 Seconden voor het einde van de wedstrijd fluit de scheidsrechter voor een VW. Bij de voorbereiding op het nemen van de VW wordt geen vaart gemaakt. Op het moment dat voor het nemen van de VW kan worden ingefloten is het tijd. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord
198
Alleen voor het nemen van een SW wordt zo nodig de speelduur van een wedstrijdhelft verlengd; § 3.11c. In alle andere gevallen dus niet, dus ook niet bij het nemen van een VW. “Tijd is tijd”. In de praktijk zal de scheidsrechter in het algemeen de VW gewoon laten nemen. Dat is weliswaar in strijd met de spelregel, maar het is ook gewoonterecht/ ongeschreven recht, dat in de loop der tijd is ontstaan. Dat recht is vooral gebaseerd op de gedachte dat de sanctie op een zware overtreding uitgevoerd moet worden, zeker nu sinds 1.7.2007 de VW niet meer op de plaats van de overtreding wordt genomen, maar direct achter het strafworppunt. In feite benadert een goed genomen VW de SW. 6. Een verdediger onderschept de bal. De bal wordt opgebracht in het verdedigingsvak richting aanval. Een aanvaller onderschept de bal en roept “partij”. Wat moet de scheidsrechter doen. Antwoord Normaliter dient een scheidsrechter op te treden als een aanvaller tijdens het aanvalsspel “partij” roept. Onbillijke bevoordeling. In dit geval is er geen sprake van aanvalsspel. De scheidsrechter hoeft niet op te treden tenzij door het roepen van “partij” er toch sprake is van voordeel. 7. Mag er een knuffel aan de paal worden aangebracht? Antwoord § 1.3 van de spelregels gaat over de palen. In deze § vind je niets over het aanbrengen van een knuffel o.i.d aan de paal. Enerzijds kan je zeggen: er staat niet dat het niet mag, dus mag het. Anderzijds kan je zeggen: er is niets geregeld, dus mag het niet. Het argument van de vraag (herkenbaarheid voor de eigen zeer jeugdige spelers) is heel origineel en goed doordacht; dat argument is nieuw. Wat- zo nu en dan - wel gebeurt is dat een mascotte aan de paal wordt bevestigd. Praktijk is dat de scheidsrechter daar niet moeilijk over doet, mits de mascotte van een beperkte omvang is en geen invloed op spelers (een verlichte of knipperende mascotte bijvoorbeeld of een mascotte die "schrik kan aanjagen")of op het spel (grote uitsteeksels, die van invloed kunnen zijn op de richting, die de bal volgt na aanraking) kan hebben. Conclusie is dat het niet bezwaarlijk is om een mascotte/knuffel te gebruiken mits aan genoemde voorwaarden wordt voldaan. Aangeraden wordt voorafgaande aan de wedstrijd de scheidsrechter en de leiding van de andere ploeg in te lichten. 8.De bal blijft na een overtreding in bezit van de niet in overtreding zijnde ploeg. Meteen daarna komt de bal toch bij de andere ploeg terecht. Mag de scheidsrechter dan alsnog fluiten voor die overtreding? Antwoord In de spelregel (§ 2.3b) en de toelichting daarop staat niets vermeld. Het is een ongeschreven regel dat de voordeelregel alleen kan worde toegepast tijdens de na de overtreding plaats vindende actie of handeling. Zodra er een nieuwe actie of handeling is kan het dus niet meer en moet worden doorgespeeld. 9.Zaalwedstrijd, hoofdklasse. De “25-secondenregeling” is van toepassing. De zoemer gaat; de bal is in de lucht en buiten bereik van enige verdediger. De bal zou door de korf zijn gevallen als een verdediger niet tegen de paal had geduwd. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De spelregels kennen hiervoor formeel geen oplossing. In § 3.12 of § 3.11a, die over het toekennen van een strafworp gaat, is hierover niets bepaald. Echter, volgens de PRC dient een SW te worden toegekend naar analogie van § 3.11c, waarin is bepaald dat voor het nemen van een SW zo nodig de eerste of de tweede speelhelft wordt verlengd.
199
10.Mag tijdens een zaalwedstrijd een zoemer het eind van de wedstrijd aangeven? Antwoord Dat mag; de scheidsrechter dient echter de wedstrijd te beëindigen met een fluitsignaal. In de klassen, waar met de schotklok wordt gespeeld geldt de zoemer tevens als eindsignaal. Strikt genomen is dat in strijd met de spelregels, ondanks dat sinds 1.7.2011 § 3.12 melding maakt van het klinken van een zoemer. Men heeft echter verzuimd dit op te nemen in de spelregel waar het thuishoort: § 2.3e. In andere regelingen wordt ook over het gebruik van de zoemer gesproken. Dit is eigenlijk pseudoregelgeving. 11. vervallen 12. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van de hand. Is dit toegestaan? Antwoord Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus een ongeschreven regel. 13. Is een “speaker” een ongeschreven functie? Antwoord Ja en neen. Een speaker is iemand, die tijdens de wedstrijd informatie doorgeeft via de microfoon. Dat is geen officiële functie. In de regelgeving van het KNKV staat alleen dat een speaker achter de jurytafel mag zitten. Hij maakt echter geen deel uit van de jury en is formeel “publiek”. Als een speaker zich misdraagt kan de scheidsrechter daartegen optreden. Niet door het tonen van een gele of rode kaart, wel door hem – uiteindelijk - te verwijderen uit zaal, zulks op grond van § 2.3g (overlast van het publiek). 14. Is de scheidsrechter verplicht toe te zien op het dragen van uniforme sportkleding en zo ja, wanneer? Antwoord In § 1.6 is hierover niets geregeld. Echter, § 2.3a verplicht de scheidsrechter de zaal, het speelveld en het materiaal te keuren. De toelichting zegt dat dit vóór de wedstrijd moet gebeuren. Alhoewel “sportkleding” formeel niet tot het begrip “materiaal” behoort ( wat dat is staat beschreven inde genoemde toelichting) mag toch worden aangenomen dat sportkleding er wel toe gerekend moet worden, temeer omdat de uitrusting van speler – hoewel evenmin tot “materiaal” behorend – expliciet wordt genoemd. 15. Kan als gevolg van weersomstandigheden van shirt worden gewisseld? Antwoord Normaliter wordt de gehele wedstrijd in hetzelfde shirt gespeeld. Wisselen kan, maar – volgens artikel 38-4 RvW – alleen in de rust. De scheidsrechter moet er op toezien dat ook deze kleding in voldoende mate afwijkt van die van de andere ploeg. Het komt wel voor dat een speler een doorweekt shirt tijdens de wedstrijd wisselt voor een droog shirt. Alhoewel dat eigenlijk in de rust moet gebeuren is dit niet echt bezwaarlijk. 16.Kan een blessure van een verdediger tot onbillijke bevoordeling leiden als de scheidsrechter niet ingrijpt? Antwoord
200
a. als de schotkans is verworven voordat de blessure ontstaat staat de scheidsrechter één schot van de aanvaller toe. Wanner hij scoort kent hij het doelpunt toe, ook wanneer na één maal overspelen een andere aanvaller dat doet). Wordt er niet gescoord, dan fluit de scheidsrechter af. Dit staat niet in de spelregels, maar in de Aanwijzingen van augustus 1999 van de voormalige Technische Commissie. b. als de schotkans is verworven nadat de blessure is ontstaan laat de scheidsrechter geen enkel schot toe en fluit hij onmiddellijk af, want anders zou het toestaan van het schot onbillijke bevoordeling zijn. NB: dit staat niet in de spelregels, doch is een interpretatie van de voormalige Technisch Commissie, vermeld in o.a. de zogenaamde Aanwijzingen van augustus 1999. Het komt vaak voor dat de scheidsrechter niet af fluit en het spel gewoon door laat gaan. Dat is onjuist en valt onder “onbillijke bevoordeling”. 17. Bestaan er “gebaren voor de assistent-scheidsrechter”. Antwoord Neen; de spelregels kennen een dergelijke bijlage niet. In de praktijk is het echter gebruikelijk dat een assistent de vlag horizontaal tussen bij handen houdt om aan te geven dat een verzoek om vervanging van een speler is gedaan. Verder komt het voor dat de scheidsrechter en diens assistent allerlei informele gebaren maken; dit hebben ze kennelijk afgesproken. Het is simpel: het is niet toegestaan. 18. Een scheidsrechter laat de eerste helft te kort spelen. Dit wordt in de rust gemerkt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De spelregels voorzien hier niet in. Praktijk, en dus “ongeschreven recht” is dat de tweede helft begint alsof het het slot van de eerste helft is; daarna begint de tweede helft echt, dus met het wisselen van korf en vak. Als hij na afloop merkt dat er te kort is gespeeld moet hij de ontbrekende tijd nog laten inhalen. Dit kan hij van beide ploegen verlangen zolang de wedstrijdformulieren nog niet zijn getekend. Staan spelers al onder de douche dan hebben zij pech gehad: de wedstrijd moet worden uitgespeeld. Weigert een ploeg aan de opdracht van de scheidsrechter te voldoen. dan wordt daarvan melding gemaakt op het wedstrijdformulier. In feite heeft de scheidsrechter dan de wedstrijd gestaakt, met alle gevolgen voor die plaag en haar vereniging van dien. 19. een scheidsrechter heeft de eerste helft te lang laten spelen. Dit wordt in de rust gemerkt. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord De spelregels voorzien hier niet in. Volgens de v/h Technische Commissie is de conclusie dat: er niets meer aan te doen is; in geen geval de tweede helft mag worden ingekort, immers, de tweede helft dient de voorgeschreven speeltijd te duren. De scheidsrechter mag dus niet op eigen houtje de tweede helft inkorten. Als na afloop van de tweede helft blijkt dat er te lang is gespeeld is dat jammer; er is niets aan te doen. Het is uiteraard niet toegestaan om de doelpunten, die zijn gescoord tijdens de periode, dat er te lang is gespeeld, van het eindresultaat af te trekken. 20.Tijdens de wedstrijd blijkt dat er eerder al na één doelpunt van vak is gewisseld. Kan de scheidsrechter dit nog terugdraaien? Antwoord Er zijn drie mogelijkheden: 1. na de foute vakwissel zijn er geen doelpunten gevallen; er zit niet teveel tijd tussen de wissel en het constateren
201
De situatie kan worden teruggedraaid; de tussenliggende tijd kan de scheidsrechter aanmerken als “niet tot het spel behorend”. Toegegeven: het is enigszins gekunsteld, maar het kan wel. Omdat deze oplossing niet is gebaseerd op een spel- of aanverwante regel doet de scheidsrechter er goed aan de aanvoerders te raadplegen. 2. als 1, maar er zit wel veel tijd tussen. Dan wordt het al moeilijker de situatie terug te draaien omdat daarmee geen recht wordt gedaan aan de resultaten van het spel gedurende die periode. Advies: de situatie niet terugdraaien. 3. er zijn wel één of meer doelpunten gevallen. Dan is er sprake van een nieuwe situatie, die niet meer teruggedraaid kan worden. Het maakt dan niet uit of er een korte of langere tijd tussen zit. Bij ad 1. en ad 2. is vervolgens de vraag: maar wat dan wel? De spelregels voorzien hier (ook) niet in. Het ligt voor de hand om, na het constateren van de foute wissel, na één doelpunt weer te wisselen. Daarmee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de eis om (vervolgens) weer na twee doelpunten te wisselen. Het is verstandig als de scheidsrechter deze oplossing aan de aanvoerders mededeelt. Let wel: alleen de scheidsrechter beslist. Overigens komt het ook wel voor dat er – in overleg – wordt besloten na zo’n constatering te blijven wisselen na twee doelpunten, dus steeds bij een oneven aantal. De onjuiste vakwissel moet op het wedstrijdformulier worden vermeld. 21. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van de hand. Is dit toegestaan? Antwoord Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus een ongeschreven regel. 22.Een speler haalt de bal uit de handen van een medespeler. Is dit een overtreding van § 3.6f? Antwoord Het verbod van § 3.6f gaat uit van een handeling van de speler, die in balbezit is. Dat is hier niet het geval. Toch moet deze handeling als een overtreding worden beschouwd. De term “de bal overgeven” dient dus ruim te worden uitgelegd. 23. Een aanvaller staat vóór de paal en heeft de bal op de hand, die door de arm omhoog is gestoken. Een mede-aanvaller loopt langs en “veegt” de bal van die hand (of tikt tegen de onderkant van die hand waarna hij de bal bemachtigt. Is dit toegestaan? Antwoord Dat is niet toegestaan. Weliswaar voorzien de spelregels hier niet in. De toenmalige Technische Commissie was echter van oordeel dat degene, die de bal “veegt” (of van die hand tikt) § 3.6e overtreedt: het verbod om alleen te spelen. Dit standpunt is nog altijd actueel. Het is dus een ongeschreven regel. Het verbod om de bal aan een medespeler over te geven (§ 3.6f) is hier niet van toepassing. 24. Als er sprake is van een lichte botsing, waarvoor de verdediger zou moeten worden bestraft, die geen gevolg heeft voor het spelverloop, moet de scheidsrechter dan toch fluiten en de aanvaller een SH toekennen? Antwoord Volgens de toelichting op de spelregel kan de scheidsrechter beslissen de voordeelregel toe te passen. De voormalige Technische Commissie was echter van oordeel dat dat het wenselijk was om voor elke botsing te fluiten, enerzijds om duidelijk te maken dat de overtreding is waargenomen, en anderzijds vanwege preventie (voorkomen van irritatie)
202
en het zo nodig tijdig waarnemen van een blessure c.q. het voorkomen van onbillijke bevoordeling. Advies: altijd fluiten. 25. Als een aanvaller zijn tegenstander op het blok zet, zodanig dat de scheidsrechter van oordeel is dat er sprake is van gevaarlijk spel, moet de scheidsrechter dan altijd fluiten, dus ook als de bal inmiddels in het bezit van de verdedigende ploeg is gekomen? Antwoord Ja, altijd fluiten. Dit staat weliswaar niet in de spelregels, maar staat wel als aanwijzing in de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 1997. Zie ook vraag/antwoord 58-3. 26. Mag een assistent-scheidsrechter langdurig in het veld lopen? Antwoord De tekst van § 2.5 is op zich duidelijk: een a.s. mag voor korte tijd binnen de lijnen staan en alleen met toestemming van de scheidsrechter. Er is geen definitie van “korte tijd”. De praktijk is vaak anders: het komt vaak voor dat een assistent structureel binnen de lijnen verblijft. Dat is niet bezwaarlijk, mits het maar functioneel is. Dus hangt het ook af van de aard en de sfeer van de wedstrijd, de wijze, waarop spelers elkaar bejegenen, veel fysiek contact e.d. De “Practische aanwijziging voor samenwerking van de scheidsrechter--assistentscheidrechter” van de LWA, gaat uit van een verblijf in het veld voor korte tijd. Echter, de LWA stelt daarbij functionaliteit voorop. Als het noodzakelijk is wordt een langdurig verblijf in het veld niet bezwaarlijk geacht. In feite is het “korte tijd” een rekbaar begrip en een voorbeeld van ongeschreven regelgeving. 27. Hoe lang mag een blessurebehandeling op het veld duren? Antwoord In de spelregels noch in de toelichting daarop is dit geregeld. Op topklasseniveau wordt er naar gestreefd om een blessurebehandeling op het veld niet langer dat twee minuten te laten duren. 28. Mag tijdens een blessurebehandeling een time-out worden aangevraagd? Antwoord Aanvragen van een time-out mag altijd. Voorwaarde is dat het spel is onderbroken. Aan die voorwaarde wordt voldaan. Een aanvraag om een time-out tijdens een blessurebehandeling dient te worden toegestaan. § 3.1b ( time-out) noch andere regels beletten dat. 29. Mag een vervangende speler zich tijdens de wedstrijd warm lopen? En een speler voor de volgende wedstrijd ? vervangende spelers, die zich warm lopen om tijdens de wedstrijd, die gespeeld wordt, in te vallen. Volgens de bijzonder toelichting op § 2.2c van de spelregels, spelregelboekje blz. 25, mag een vervangende speler de bank verlaten voor een warming up. Hij mag dus niet, onder het voorwendsel van warmlopen, aanwijzingen gaan geven. Wáár dat warmlopen mag plaatsvinden is niet geregeld. Meestal gebeurt het langs de korte zijde van het veld, als de bal in het andere vak is. De scheidsrechter, en alleen hij, heeft ingevolge § 2.3 “de leiding van het spel”. Als hij bij zijn taakuitoefening wordt gehinderd door warmgeloop langs het veld, dan heeft hij het recht dat te verbieden. In sommige zalen zal een scheidsrechter er nagenoeg altijd last van hebben, in andere – ruimere zalen – niet. De scheidsrechter bepaalt dat en verder niemand anders.
203
Indien de opdracht van de scheidsrechter wordt genegeerd kan hij de betrokkene geel tonen, en bij herhaling nog eens, en daarna rood, immers de speler is deel van “de ploeg” en op “de ploeg” is het tuchtrecht van toepassing. De vervangende speler moet dan het speelgebied verlaten. Het speelgebied is volgens§ 1.1 het speelveld, het aangrenzend gebied en de bank. Kortom: hij moet gewoon de zaal uit en naar de ruimte, die voor het publiek bestemd is (toelichting § 2.3f.). spelers, die zich warmlopen voor de volgende wedstrijd Deze spelers maken geen deel uit van de wedstrijd, die gaande is en behorende dus niet tot “de ploeg”. Feitelijk en formeel zijn ze gewoon “publiek”, dat zich in de zaal bevindt. Als deze spelers gaan warmlopen en de scheidsrechter heeft er last van (zie boven) bij de uitoefening van zijn taak, dan dient hij op grond van § 2.3g (overlast van het publiek) een aanvoerder op te dragen dat publiek te waarschuwen om aan de overlast een eind te maken. Helpt dat niet, dan kan hij geen kaarten tonen (want men hoort niet tot “de ploeg”), maar, volgens § 2.3g de wedstrijd voorlopig stilleggen (“schorsen”) in de hoop dat aan de overlast een eind wordt gemaakt, bijvoorbeeld om de spelers te verwijderen of te doen verwijderen uit de zaal. Helpt dat ook niet, dan staakt de scheidsrechter de wedstrijd. NB: bovenstaande is een formele benadering bij: wat te doen als de betrokkenen blijven doorgaan met warm lopen. In de praktijk worden er vaak afspraken gemaakt, zeker als de ruime beperkt is: op de kopse kant als de bal er niet is. Overigens lenen de gangen van een sporthal zich vaak ook goed om daar warm te lopen. Vaak is het “luiheid” van speler voor de volgende wedstrijd om dat niet te doen. NB: In de “Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen” , die onderdeel uitmaken van het BB “ Leidraad Competitie” staat geen bepaling; deze commissaris heeft dus geen bevoegdheden om op te treden. (Ze doen het soms wel). 30. De bal is in de aanval. De schotklok heeft nog enkele seconden te gaan. Er volgt een schot. Om te voorkomen dat de bal de korf raakt beweegt een verdediger de paal. De bal raakt de korf niet en even later zijn de 25 seconden van de schotklok voorbij met als gevolg: een SH voor de verdedigende ploeg. Antwoord Dat is onbevredigend, want de verdediger zou eigenlijk moeten worden bestraft. Alleen: op grond van de huidige spelregels kan dat niet: a. § 3.6r bepaalt dat het verboden is een schot te beïnvloeden door de korf te bewegen. Deze spelregel regelt de gevolgen van het bewegen van de paal in relatie tot een mogelijk doelpunt. Dat is hier niet aan de orde. Feitelijk wordt het schot ook niet beïnvloed. Overigens: zelfs als deze paragraaf wél van toepassing zou zijn of kunnen zijn, dan nog kan zij niet worden toegepast omdat de toelichting een limitatieve opsomming van situaties geeft en de casus komt daarin niet voor. b. § 3.12 bepaalt dat het verboden is in de aanval de toegestane tijdslimiet te overschrijden. De casus kom hierin niet voor. c. § 3.6s bepaalt dat het verboden is de paal beet te grijpen bij het springen, lopen of afzetten. Ook dit is niet aan de orde. De Werkgroep Spelregels heeft de internationale spelregelcommissie – de PRC – gevraagd een oplossing voor dit probleem te zoeken en te vinden. Zolang die oplossing er niet is (een spelregelwijziging bijvoorbeeld) zal het KNKV voor tijdelijk iets moeten doen, omdat het onbestraft laten van de actie van de verdediger onjuist en onrechtvaardig is.
204
De Werkgroep is van mening, dat – als een verdediger de paal beweegt met als doel te bereiken dat na een schot de bal de korf niet raakt waardoor onmiddellijk daarna de toegestane tijdslimiet wordt overschreden – de handeling van de verdediger als een overtreding wordt beschouwd, een spelhervatting aan de aanvallende ploeg wordt toegekend en de schotklok op 25 seconden wordt gezet.
73. Scheidsrechtersgebaren; bijlage bij de spelregels; zie § 2.3c
1. In welke volgorde maakt de scheidsrechter gebaren bij het constateren van een overtreding en het toekennen van een VW? Antwoord a. het gebaar, behorende bij het toekennen van de VW; b. het gebaar, behorende bij de gemaakte overtreding; c. het gebaar, inhoudende dat na uiterlijk 4 seconden het spel zal worden hervat met een fluitsignaal. 2.Per 1 juli 2013 zijn er twee gebaren bijgekomen. Welke zijn dat? Antwoord: 1. toepassen voordeelregel; § 2.3b; de scheidsrechter wijst met twee gestrekte armen voorwaarts in de richting van het spel; 2. signaal schotklok; § 3.12; de scheidsrechter houdt een arm omhoog en maakt een vuist. Daarmee geeft hij aan dat in geval van twijfel aan de bediener van de schotklok aan dat binnen de daarvoor gestelde tijd de bal de korf heeft geraakt. 3. Moet bij het stoppen en hervatten van de speeltijd een gebaar worden gemaakt door de scheidsrechter? Antwoord Ja; het scheidsrechtersgebaar is: de scheidsrechter steekt de arm, waaraan hij een stopwatch of horloge draagt, omhoog, en geeft met de andere hand dat hij de tijd stilzet c.q. de tijd weer start.
74. jury bij zaalwedstrijden 1. Waar wordt “de jury” geregeld? Antwoord In de spelregels noch in het HR of het RvW staat de jury vermeld. In het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” staan vermeld: de samenstelling van de jury (voorzitter, scheidsrechter, assistentscheidsrechter). NB: de overige leden achter de jurytafel maken geen deel uit van de jury. de taak van de juryvoorzitter. Zie ook nr. 86, vraag en antwoord 1. 2. Wat is de taak van de jury? Antwoord De taak van de jury staat niet vermeld in enig reglement; wel in de opleidingsmap voor de juryvoorzitter, maar aan dit document kan geen formele rechtskracht worden ontleend. 3. Waar en hoe is de samenstelling van de jury geregeld? Antwoord
205
Dit staat in het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal”. De jury is samengesteld uit de juryvoorzitter, de scheidsrechter en diens assistent. De juryvoorzitter kan nooit zelfstandig een beslissing nemen als het gaat om de door de scheidsrechter te nemen beslissing. Als de juryleden van mening verschillen bepaalt de scheidsrechter het te nemen besluit. 4. Waar is “de juryvoorzitter” geregeld? Antwoord Niet in de spelregels. Wel in: artikel 22 HR; artikel 30 RvW; Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal; opleidingsmap zaalkorfbal 5.Waar is de “jurytafel” geregeld? Antwoord in § 1.7 (schotklok). in artikel 37-4a RvW; in het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” 6.In welke klassen is een jury verplicht? Antwoord In de spelregels is daar niets over geregeld. Er is ook geen verwijzing naar een bestuursbesluit. Echter, in het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” is het verplichte gebruik van de schotklok gekoppeld aan de verplichten aanwezigheid van een jury, een tijd- en scorewaarnemer, de bediener van de schotklok en eventueel de speaker en de statisticus. De laatste zes personen maken geen deel uit van de jury. De schotklok en de jury zijn verplicht in de KL, res. KL, hoofdklasse en res. hoofdklasse, overgangsklasse (alle senioren) en hoofdklasse A-en B-jeugd, alle gemengd en in de topklasse dames. 7. Moeten juryvoorzitters en schotklokbedieners leden zijn van de vereniging en dus aangemeld zijn bij het KNKV als bondslid? Of mogen deze vrijwilligers ook buitengewoon leden of andersoortige relaties met de vereniging hebben? Antwoord Het antwoord is te vinden in artikel 22-2 van het Huishoudelijk Reglement: de juryvoorzitter (die in lid 1 wordt genoemd en naar wie in lid 2 wordt verwezen) en de klok- en schotklokbediener vallen onder het begrip "arbitrage-official". Expliciet is bepaald dat een arbitrage-official lid moet zijn van het KNKV. Ingevolge artikel 7 van de Statuten kent het KNKV de volgende leden: 1. korfbalverenigingen; 2. verenigingsleden, die zich voor het lidmaatschap van een vereniging hebben aangemeld; 3. onafhankelijke leden, die rechtstreeks lid zijn van het KNKV (dus niet verenigingsgebonden). 8.Geldt er een leeftijdseis voor de personen, die achter de jurytafel zitten (juryvoorzitter, bediener schotklok, bediener scorebord, statisticus e.d.)? Antwoord Neen. 1. In artikel 22-2 HR worden deze functies genoemd en geschaard onder “arbitrageofficials”. Er staat alleen dat men lid van het KNKV moet zijn.
206
2. Artikel 30 RvW noemt een leeftijdseis, maar alleen voor scheidsrechters. 3. Artikel 32 RvW zegt dat het Bondsbestuur eisen kan stellen aan arbitrage-officials. Dus is de vraag: heeft het Bondsbestuur eisen gesteld en zo ja, waar staat dat. Antwoord: neen, ook niet in het “Bestuursbesluit algemene kaders voor arbitrage-officials, seizoen 2013-2014”. 4. Op de KNKV-site staat onder: corporate< opleidingen< arbitrale opleidingen< jurylid algemene informatie. Daar worden deze functies wel genoemd, maar er staat geen leeftijdgrens. NB: het is overigens onjuist deze functies onder “jurylid” te plaatsen, want deze functionarissen zijn geen jurylid. Lid van de jury zijn de juryvoorzitter, de scheidsrechter en de assistent. Zie ook vraag en antwoord 1. 5. In de cursistenmap “jurylid” staan wel allerlei voorwaarden en (kwaliteits-)eisen over genoemde functies, maar er staat geen leeftijdseis. 6. In de VenA staat ook niets over een leeftijdseis. Onder nr. 74-7 staat hetzelfde als in artikel 22 HR voornoemd. Conclusie: er is geen leeftijdseis voor deze functionarissen. Dat geldt overigens voor alle functionarissen, die achter de jurytafel zitten.
75. spelerskaarten 1. Als scheidsrechter kom je regelmatig in kleur gefotokopieerde spelerskaarten tegen bij het controleren. Is dit toegestaan? Of moet de scheidsrechter altijd de originele door het KNKV gewaarmerkte spelerskaarten te zien krijgen? Antwoord Van toepassing zijn: X artikel 41 van het Reglement van Wedstrijden; X het BB “Spelerskaarten”. Artikel 41-3a RvW zegt dat een spelerskaart pas geldig is nadat deze door het Bondsbestuur is goedgekeurd en gewaarmerkt. Volgens artikel 41-4a RvW kan het Bondsbestuur toestaan dat verenigingen duplikaatkaarten gebruiken; deze hebben dezelfde rechtskracht als de originele kaarten. Artikel 6 van het bestuursbesluit zegt dat een duplikaat gewaarmerkt moet zijn door het KNKV. Duplikaat-kaarten zijn dus toegestaan. Wat daaronder exact wordt verstaan is niet geregeld, behalve dat zij door het KNKV worden verstrekt, gewaarmerkt moeten zijn en dat het Bondsbestuur daarvoor voorschriften verstrekt. Voor zover is na te gaan is dit laatste nooit gebeurd. Volgens het bestuursbesluit (artikel 1a) dient een spelerskaart van een speler van 17 jaar en < 17 jaar voorzien te zijn van een kleurcodering. Dat betekent dat de duplicaat-kaart ook een kleurcodering moet hebben. Zij behoort ook gewaarmerkt te zijn (bestuursbesluit; artikel 6). Als het duplicaat een kopie is van het origineel zal dat waarmerk er ongetwijfeld ook op staan. In de praktijk gaat het KNKV en gaan dus ook de scheidsrechters met de toepassing van al deze voorschriften enigszins soepel om.
207
Waarom? De bedoeling van een spelerskaart is slechts dat het de scheidrechter duidelijk moet worden gemaakt dat de persoon, die op de kaart staat, ook de persoon is, die speelt. Niet meer en niet minder. De scheidsrechter heeft bij het controleren (artikel 5a BB) de volgende (beperkte) plichten: X het vergelijken van de foto op de kaart met de speler zelf; X Het vergelijken van de naam op de kaart met die op het wedstrijdformulier. Verder heeft de scheidsrechter geen taak: hij hoeft dus niet de leeftijd, de kleurcodering, het waarmerken, zelfs niet de geldigheid van de kaart e.d. te controleren. Hij mag het wel, maar verplicht is het niet. Indien hij onjuistheden vaststelt vermeldt de scheidsrechter dat op het wedstrijdformulier. Hij mag dus nooit een speler het spelen beletten vanwege een onjuist spelerskaart c.q. het ontbreken van een kaart. Daarbij komt dat er ook een taak voor de beide aanvoerders ligt, die bij de controle "over de schouder" mee kunnen kijken;, immers, volgens genoemd artikellid is de scheidsrechter verplicht de kaarten te controleren in tegenwoordigheid van beide aanvoerders. NB: dit laatste gebeurt zelden. Nog een reden om enigszins niet te streng te zijn is gelegen in het feit dat er een soepele regeling is voor het geval er geen spelerskaart aanwezig is. Dan kan worden volstaan met een officiële legitimatie of het later legitimeren; zie artikel 41-5 RvW. Terug naar de vraag: a. een duplicaat-kaart is toegestaan; deze dient gewaarmerkt te zijn. b. de praktijk van alledag is dat met de primaire controle wordt volstaan, zeker als de andere aanvoerder, die bij de controle heeft meegekeken, geen opmerkingen heeft. 2.Wanneer moet de controle plaatsvinden als een vervangende speler gaat spelen? Antwoord Volgens artikel 5b van het BB “Spelerskaarten” vindt de controle bij het invallen plaats. Bepaald is verder dat deze controle ook mag plaatsvinden in de rust of onmiddellijk na afloop van de wedstrijd. 3. Een speler kan zich na afloop van de wedstrijd niet legitimeren. Van de reglementaire mogelijkheid om dit later te doen wordt geen gebruik gemaakt. De speler heeft dus ongerechtigd gespeeld. De Tuchtcommissie legt de vereniging een straf op: een boete en twee punten in mindering voor de ploeg. Hiertegen wordt beroep ingesteld omdat de scheidsrechter gezegd heeft dat de straf wel mee zou vallen, waardoor de vereniging geen verdere actie heeft ondernomen. Mag de scheidsrechter zo’n uitspraak doen en kan de vereniging zich op zo’n uitspraak beroepen? Antwoord De vereniging is en blijft verantwoordelijk voor het ongerechtigd spelen. Wat de scheidsrechter over de te verwachten straf zegt is formeel niet van belang. Immers, de scheidsrechter heeft op grond van de spelregels “de leiding van het spel”, niet meer en niet minder en is geen vraagbaak voor de consequenties van het ongerechtigd meespelen. De scheidsrechter doet er overigens goed aan zich in dezen zeer terughoudend op te stellen en vragen door te verwijzen naar de Tuchtcommissie of de Commissie van Beroep. 4. Wie overhandigt vóór aanvang van de wedstrijd de spelerskaarten aan de scheidsrechter? Antwoord Dat is formeel niet geregeld. Artikel 41-5a RvW bepaalt dat een vereniging er zorg voor draagt dat voorafgaande aan een wedstrijd de spelerskaarten in volgorde van de notering op het wedstrijdformulier samen met het wedstrijdformulier aan de scheidsrechter worden overhandigd.
208
De scheidsrechter controleert in tegenwoordigheid van beide aanvoerders de kaarten. Dat betekent dat mag worden aangenomen dat de aanvoerder als vertegenwoordiger van de ploeg én de vereniging de spelerskaarten én het wedstrijdformulier aan de scheidsrechter overhandigt. 5. Wanneer moet de scheidsrechter de spelerskaarten controleren? Antwoord Dat is niet geregeld. Het mag dus ook na afloop van de wedstrijd. 6. Mag de scheidsrechter de spelerskaarten en het wedstrijdformulier bij zich houden tot na de wedstrijd? Antwoord Spelerskaarten: artikel 5b van het “Bestuursbesluit spelerskaarten” bepaalt dat het mag. In de praktijk gebeurt het zelden. Wedstrijdformulier: hierover is niets geregeld. Praktijk is dat het regelmatig (ook) gebeurt. 7. Mag een scheidsrechter de spelerskaart (bijvoorbeeld als “bewijsstuk”) behouden of ongeldig verklaren? Antwoord Neen; artikel 5c van het “Bestuursbesluit spelerskaarten” verbiedt dit. 8. Wat houdt de controle van spelerskaarten in? Antwoord Ingevolge artikel 5a van het “Bestuursbesluit spelerskaarten” is de scheidsrechter verplicht de volgende controles uit te oefenen: a. het vergelijken van de foto’s op de spelerskaarten met de gezichten van de spelers; b. het vergelijken van de namen op de spelerskaarten met de namen op het wedstrijdformulier. De scheidsrechter doet er goed aan om – hoewel niet voorgeschreven - ook de relatiecode, als vermeld op het wedstrijdformulier én op de spelerskaart, op juistheid te controleren. 9. Wat moet de scheidsrechter doen als de gegevens van de spelerskaart/op het wedstrijdformulier niet kloppen of als het gezicht van de speler niet overeenstemt met de foto? Antwoord Daarvan melding maken op het wedstrijdformulier. NB: het is de scheidsrechter niet toegestaan om de speler te verbieden om aan de wedstrijd deel te nemen. Meedoen is de verantwoordelijkheid van de speler. 10. Als een aanvoerder geen spelerskaart van een speler kan tonen, kan die speler zich dan nog op een andere wijze legitimeren? En als hij dat niet kan? Antwoord Ja. Volgens artikel 41-5b mag hij zich met wettelijk legitimatiebewijs (paspoort, rijbewijs) legitimeren. Dat mag hij doen tot het moment van ondertekening van het wedstrijdformulier. Van het ontbreken van de spelerskaart moet door de scheidsrechter wel melding worden gemaakt op het wedstrijdformulier. Op het ontbreken van een spelerskaart staat een straf: een boete van 2 rekenheden (per speler; artikel 41-6c RvW/artikel 282a HR). Is er op het moment van ondertekening van het wedstrijdformulier geen wettelijk legitimatiebewijs, dan heeft de speler het recht zich persoonlijk – met de spelerskaart of zo’n legitimatiebewijs – te melden bij de scheidsrechter, bijvoorbeeld bij de scheidsrechter thuis; de aanvoerder van de andere ploeg (of diens vervanger) mag daarbij aanwezig zijn. Dat betekent dat de speler c.q. diens vereniging de andere
209
vereniging daarvan in kennis moet stellen. De daaraan verbonden kosten zijn voor rekening van de vereniging, waartoe genoemde speler behoort. De scheidsrechter dient vervolgens schriftelijk aan het KNKV te verklaren dat de legitimatie alsnog heeft plaatsgevonden. Deze verklaring dient uiterlijk op de tweede werkdag na de wedstrijddag in bezit te zijn van de scheidsrechter. Dit staat allemaal in artikel 41-5c RvW. Er van uitgaande dat de scheidsrechter deze verklaring uiterlijk op de tweede wedstrijddag per mail zendt, betekent dit voor genoemde speler dat hij maar heel weinig tijd heeft om zich bij de scheidsrechter te legitimeren. Als een speler zich niet heeft kunnen legitimeren betekent dit, dat de wedstrijd met een ongerechtigde speler is gespeeld. De straf, die daarvoor staat (Zie de Regels voor strafoplegging) is: een boete van 10 rekeneenheden en twee wedstrijdpunten in mindering voor de ploeg van de speler. De speler zelf wordt niet bestraft; het KNKV ziet het ontbreken van een spelerskaart/legitimatiebewijs als een verantwoordelijkheid van de vereniging. Zie ook artikel 41-5a RvW en vraag en antwoord 4.
76. rugnummers en spelersnamen 1. In welke klassen is men verplicht om rugnummers te dragen? Antwoord Op grond van het BB “Rugnummers” geldt deze verplichting alleen in het gemengde korfbal voor: x veld: Ereklasse, res. Ereklasse, Hoofdklasse; x zaal: ploegen, die spelen met de schotklok: KL, res. KL, Hoofdklasse, res. Hoofdklasse, Overgangsklasse en A-jeugd. Voor het dameskorfbal geldt geen verplichting. 2. Indien een vereniging vrijwillig kiest voor rugnummers, wat zijn dan de eisen, die aan de nummers moeten worden gesteld? Antwoord Er zijn wel eisen, maar die gelden alleen voor de rugnummers, die verplicht moeten worden gedragen. Alleen: In het BB “Rugnummers” is sinds 1 september 2011 bepaald dat, als op basis van vrijwilligheid rugnummers worden gedragen, de eisen, die gelden bij het verplicht dragen, van toepassing zijn. 3. Moet je per ploeg met rugnummer 1 beginnen of mag je doornummeren over meerdere ploegen? Antwoord Op grond van het BB “Rugnummers” geldt de verplichting tot het dragen van sportkleding met rugnummers alleen in het gemengd voor de ploegen, die met de schotklok spelen(zaal) en voor de Ereklasse, res. Ereklasse en Hoofdklasse (veld). In dat geval zijn er eisen, waaraan moet worden voldaan. Er is geen eis ten aanzien van de wijze, waarop wordt genummerd. Voor de overige klassen gelden sowieso geen eisen omdat het daar geen verplichting geldt ten aanzien van het dragen van sportkleding met rugnummers. Indien op basis van vrijwilligheid rugnummers worden gedragen dienen zij, sinds 1 september 2011, aan de eisen van de verplichte rugnummers te voldoen. 4. Is het toegestaan om persoonsnamen op een wedstrijdshirt aan te brengen en daarmee te spelen? Antwoord Paragraaf 1.6 van de spelregels bepaalt dat de spelers van iedere ploeg gekleed dienen te zijn in uniforme sportkleding, die voldoende is te onderscheiden van die van de andere ploeg. Daarbij gaat het om het wedstrijdshirt en rok/broek. Deze tekst heeft geen betrekking op "opdrukken" zoals rugnummers en reclame. Je zou kunnen zeggen dat bij gebruik van verschillende rugnummers van uniformiteit geen sprake meer zou zijn, maar die veronderstelling is onjuist: het gaat in dezen om de kleding zonder opdrukken.
210
Artikel 38-1 RvW bepaalt dat alle spelers van beide ploegen gekleed moeten zijn in een door het Bondsbestuur goedgekeurd clubkostuum (wedstrijdshirt; broek/rok) van de vereniging. De beschrijving van het goedgekeurde clubkostuum is te vinden in de Adressenlijst van het KNKV. Bij de goedkeuring is tot op heden nimmer het al dan niet aanbrengen van een naam aan de orde geweest. Overigens wordt in de praktijk door verenigingen nogal ruimhartig omgegaan met de invulling/uitvoering van het begrip "goedgekeurd clubkostuum". De bestuursbesluiten regelen niets over namen op shirt en/of broek/rok. Conclusie: het aanbrengen van namen is toegestaan. In de praktijk komt het ook al voor, dat spelers/sters hun naam (meestal alleen hun voornaam, maar de achternaam zie je ook wel) op het shirt hebben staan, voor zover bekend altijd op de achterzijde. En verder: in het BB “Reclame op wedstrijdkleding” is niets bepaald over het aanbrengen van namen; dat is ook logisch, want het is geen reclame-uiting. Er is ook niet bepaald dat alleen maar reclame mag worden aangebracht. Anders gezegd: aanbrengen en dragen van reclame én een naam zijn ook toegestaan. Voor het aanbrengen van rugnummers en van reclame is bepaald dat zij identiek moeten zijn: dezelfde afmetingen, kleur e.d. Omdat er voor namen van personen dus niets geregeld is gelden er geen "randvoorwaarden". Het moet echter vanzelfsprekend zijn dat alle namen van de spelers/sters qua afmeting, kleur, plaats op het shirt-rok/broek e.d. identiek zijn. 5. Een rugnummer mag ook aan de voorzijde van een shirt worden aangebracht. Zijn er voorschriften ten aanzien van de afmeting van het nummer op de voorzijde? Antwoord Neen. In het BB “Rugnummers” wordt gesproken over “de hoogte”. Dat heeft betrekking op de plaats van het shirt, gerekend 10 cm vanaf de bovenzijde van het shirt. 6. Mogen speler ook nummers aan de voorzijde van hun shirt, broek/rok dragen? Antwoord Volgens het BB “Rugnummers” is dit verplicht in de KL (zaal) en Ereklasse (veld). De nummers moeten duidelijk en goed zichtbaar zijn en ten minste 10 cm hoog. Voor ploegen, die in andere klassen uitkomen, geldt deze verplichting niet. Worden ze toch gebruikt, dan gelden genoemde eisen. Het dragen van een nummer op de broek/rok geldt alleen voor de voorzijde. Voor de achterzijde is dit niet toegestaan. 7. Wat zijn de eisen ten aanzien van het aanbrengen van rugnummers? Antwoord Zie vraag en antwoord 1 en 2. Verder gelden er sinds 1 september 2011 geen specifieke voorschriften meer.
77. blessurebehandeling (niet in de spelregels geregeld) 1.Is er een regel die aangeeft hoe lang een blessurebehandeling op het speelveld mag duren? Antwoord Er is geen reglementaire bepaling die dat regelt. Het hangt dus van de omstandigheden af.
211
Als een blessurebehandeling alleen op het speelveld kan plaatsvinden zullen de scheidsrechter en de spelers moeten wachten. Indien de behandeling buiten het speelgebied kan plaatsvinden kan de scheidsrechter dat gelasten alleen, dan ontstaat er een 4-3-situatie, hetgeen als onbillijk kan worden aangemerkt, temeer omdat het tijdelijk inzetten van een andere speler niet mogelijk is. In het uiterste geval zal de scheidsrechter de wedstrijd moeten staken, bijvoorbeeld als de behandeling wel heel lang duurt en de volgende wedstrijd op tijd moet beginnen of als de blessure zo ernstig is dat niemand meer behoefte heeft aan voortzetting van de wedstrijd. Alleen de scheidsrechter beslist, echter in het laatste geval doet hij er goed aan overleg met de aanvoerders te plegen. Een echte oplossing is er dus niet. Op topklasseniveau wordt er naar gestreefd een blessurebehandeling op het veld niet langer dat twee minuten te laten duren. 2. Wanneer moet een scheidsrechter de tijd stil zetten als een speler valt? Antwoord Onderscheid moet worden gemaakt tussen "vallen" en een blessure. Vallen zal meestal het gevolg zijn van tot het spel behorende omstandigheden: als gevolg van een schijnbeweging, slechte lichaamsbeheersing e.d. In dergelijke gevallen behoort het vallen tot het spel en wordt er niet gefloten. Uit sportiviteitsoverwegingen wil de tegenstander nog wel eens wachten, maar voorgeschreven is dat niet. Indien het vallen het gevolg is van niet tot het spel behorende omstandigheden bijvoorbeeld als gevolg van een botsing of als gevolg van het oplopen van een blessure dient de scheidsrechter volgens § 2.3d van de spelregels in te grijpen en te fluiten wegens onbillijke bevoordeling. Hij geeft dan de "gevallene" de gelegenheid om zijn positie weer in te nemen. Het is dus onjuist om bij een blessure door te laten spelen. De scheidsrechter bepaalt of er naar zijn oordeel sprake is van een blessure. Er kunnen zich - in de aanval - twee situaties voor doen: a. er ontstaat een schotkans vóórdat de blessure ontstaat. Het verwerven van de schotkans staat los van de blessure. De scheidsrechter staat toe dat de aanvaller één keer schiet. Wanneer de schotkans niet wordt benut fluit de scheidsrechter om gelegenheid te geven de geblesseerde speler te verzorgen. b. een schotkans ontstaat nadat de blessure ontstaat. In dat geval laat de scheidsrechter geen enkel schot toe. Volgens § 3.1a van de spelregels (speeltijd en duur van de rust) wordt met niet tot het spel behorend oponthoud rekening gehouden door de scheidsrechter. De hiervoor benodigde tijd behoort niet tot de speeltijd. In de toelichting staat dat de scheidsrechter verplicht is de speeltijd van de desbetreffende speelhelft te verlengen met de duur van het oponthoud, mits de speeltijd naar zijn oordeel belangrijk wordt beïnvloed. Dit laatste betekent, dat de scheidsrechter bij een blessurebehandeling "het even aan mag zien". Hij zal zich dan de vraag stellen: kan de speler snel weer op de been zijn of is hulp nodig? Zodra de scheidsrechter fluit om de geblesseerde speler te laten verzorgen zet hij de klok stil. Dat doet hij op grond van de Uitvoeringsregeling gebruik klok wedstrijden. Op grond van deze regeling geeft de scheidsrechter dan tevens aan dat de klok op of bij het scorebord moet worden stilgezet. In de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 2000 wordt "niet tot het spel behorend oponthoud", zoals thans vermeld in § 3.1a van de spelregels (speeltijd en de duur van de rust), uitgewerkt. Het behandelen van een blessure van een speler wordt nadrukkelijk genoemd. 3. Kan in de zaal, met het oog op de beschikbare tijd, bij een blessure de klok meteen worden stilgezet? Antwoord Het onder vraag/antwoord 2. vermelde geldt ook in de zaal. De beschikbare tijd per wedstrijd mag voor de scheidsrechter geen rol spelen. Daarbij komt dat, als een
212
wedstrijd uit loopt, het RvW bepalingen kent, die er toe moeten leiden dat de volgende wedstrijd (eventueel) wordt ingekort om er voor te zorgen dat de daarop volgende wedstrijd weer op tijd begint. 4. Wanneer moet een scheidsrechter fluiten als hij een blessure constateert? Antwoord Dat bepaalt de scheidsrechter helemaal zelf. Wel dient hij rekening te houden met de consequenties van doorspelen (4-3-situatie, § 3.6q) en met het voorkomen van onbillijke bevoordeling (§ 2.3d). De scheidsrechter doet er goed aan een bezig zijnde schotpoging af te wachten als er een blessure ontstaat. 5. Op grond van welke spelregel moet een scheidsrechter fluiten als er sprake is van een blessure dan wel een ernstig vermoeden daarvan. Antwoord Als gevolg van een blessure of een ernstig vermoeden van een blessure is een speler niet meer in staat zijn taak uit te oefenen. Daardoor kan een onbillijke situatie ontstaan. § 2.3d bepaalt dat een scheidsrechter moet ingrijpen wanneer onbillijke bevoordeling van één van de ploegen door niet tot het spel behorende omstandigheden wordt teweeg gebracht. De grondslag daarvoor is te vinden in § 2.3e, bijzondere toelichting: onderbreken van het spel is vereist “wanneer onbillijke bevoordeling is geconstateerd”. Overigens geldt de verplichting om het spel te onderbreken (ook) expliciet in geval van een bloedende speler; de vraag of hier sprake is van onbillijke bevoordeling is dan niet aan de orde. Zodra de scheidsrechter ziet dat een speler bloedt dient hij het spel te onderbreken met een fluitsignaal; volgens de toelichting dient deze speler het veld onmiddellijk te verlaten. Hij mag pas terugkeren als het probleem is opgelost. 6.Is er een spelregel, die de duur van een blessurebehandeling regelt? Antwoord Zo’n regel is er niet. Op topklasseniveau wordt er naar gestreefd een blessurebehandeling op het veld niet langer dan twee minuten te laten duren.(Werkplan HK en KL). 7. Is er een (spel)regel die het toestaan van een verzoek om een time-out tijdens een blessurebehandeling verbiedt? Antwoord Zo’n regel is er niet. Op topklasseniveau wordt er naar gestreefd een blessurebehandeling op het veld niet langer dan twee minuten te laten duren.(Werkplan HK en KL). Zie ook Ven A., nr.28, vraag en antwoord16 en nr. 72, vraag en antwoord 28.
78. scheidrechter, ploeg, spelmateriaal niet of niet tijdig aanwezig (niet in de spelregels geregeld)
1. Hoe lang moet er worden gewacht als de scheidsrechter of een ploeg er op het vastgestelde aanvangstijdstip niet is; idem als het spelmateriaal niet in orde is. Antwoord a. een scheidsrechter is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip b. een ploeg is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip c. het spelmateriaal is niet aanwezig op het vastgestelde aanvangstijdstip. Ad a Van toepassing is artikel 33-1d RvW. Als er geen KNKV-lid is, dat bevoegd en bereid is om de wedstrijd te leiden wijst de thuisspelende een lid van het KNKV aan. Uitgangspunt is dat de wedstrijd gespeeld moet worden. Is er niemand, dan is de thuisspelende
213
vereniging daarvoor verantwoordelijk en kunnen de ploegen naar huis. Er zijn pogingen ondernomen om reglementair vast te leggen wanneer men naar huis mag, maar de Bondsraad is daar in 2012 niet in meegegaan. Dat betekent dat op grond van artikel 33 RvW de ploegen naar huis mogen zodra blijkt dat de thuisspelende vereniging niet in staat is een scheidsrechter aan te wijzen op het aanvangsuur c.q. onmiddellijk daarna. Ad b Indien een ploeg niet aanwezig is op het vastgestelde aanvangstijdstip dient een half uur (veld) c.q. en kwartier (zaal) te worden gewacht (artikel 46-1c/1d RvW). Brengt de ploeg na deze termijn geen zes spelers in het veld dan wordt zij geacht niet te zijn opgekomen en wordt de wedstrijd als niet gespeeld beschouwd. Dan mogen scheidsrechter en andere ploeg naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel; 34-8 RvW). Komt de ploeg niet opdagen, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. Ad c Indien bij een veldwedstrijd het terrein of het spelmateriaal niet in orde is dient een half uur te worden gewacht. Is het dan nog niet in orde, dan wordt de wedstrijd geacht niet te zijn gespeeld en kan ieder naar huis. Op het wedstrijdformulier wordt hiervan melding gemaakt. De scheidsrechter is verplicht ongevraagd binnen twee werkdagen een schriftelijke verklaring in te zenden aan het bondsbureau (artikel 34-8 RvW). Indien het terrein of het spelmateriaal niet in orde zijn na verloop van de gestelde termijn, dan heeft dat (tuchtrechtelijke) consequenties. 2. Tijdens een veldwedstrijd op kunstgras breekt de paal; reparatie is niet mogelijk. De wedstrijd verder spelen op het grasveld er naast is mogelijk. De ploegen willen dit wel; de scheidsrechter niet. Kan de scheidsrechter bepalen dat er niet wordt verder gespeeld? Antwoord Artikel 21-2 van het Reglement van Wedstrijden bepaalt dat voor spelen op een aangrenzend veld de toestemming van de scheidsrechter nodig is, mits het aangrenzende speelveld dezelfde ondergrond heeft. Overigens gaat deze bepaling uit van de situatie dat vóór aanvang van de wedstrijd zich iets voordoet waardoor spelen op het oorspronkelijke veld niet mogelijk is. In dit geval is de ondergrond van het andere veld anders. Het RvW voorziet er niet in voor zover ik na kan gaan. Op basis van genoemd artikel heeft de scheidsrechter formeel correct gehandeld, ondanks dat beide ploegen wel verder wilden spelen op het gras. NB: in de toelichting op § 2.3a van de spelregels staat dat de scheidsrechter zich rekenschap geeft van zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van blessures en ziekten, die de spelers kunnen oplopen als gevolg van de slechte gesteldheid van het speelveld. Volgens artikel 37-1 RvW draagt de thuisspelende vereniging er zorg voor dat bij een veldkorfbalwedstrijd twee voor gebruik gereed zijnde palen, korven e.d. aanwezig zijn. Over reservemateriaal wordt niet gesproken. Zie vraag/antwoord 2 van dit item. Als er een paal breekt en er geen reservepaal aanwezig is dient de scheidsrechter volgens artikel 46-2h de wedstrijd te staken. Dat moet op het wedstrijdformulier worden vermeld. Het bondsbestuur is bevoegd de zaak voor de tuchtcommissie te brengen. Indien de TC vindt dat er sprake is van schuld kan een straf worden opgelegd (artikel 463 RvW). Overigens: indien de ploegen én de scheidsrechter akkoord zijn met het verder spelen op gras is er niks aan de hand, zeker niet als de scheidsrechter er geen melding van maakt op het formulier. Doet hij dat wel, dan zal er geen boete volgen, immers, de scheidsrechter is akkoord gegaan? En als hij niet akkoord is wordt er uiteraard niet verder gespeeld.
214
79. tot het spel behorend oponthoud en niet tot het spel behorend oponthoud (voorbeelden, die niet alle in de spelregels zijn geregeld)
1. Wat behoort tot niet tot het spel behorend oponthoud? Antwoord Voorbeelden zijn gebaseerd op de Aanwijzingen van v/h de Technische Commissie van augustus 2000 en op ervaringen daarna: treuzelen bij het gereed maken van een SH, VW of een SW; het willen voorkomen van het snel nemen van een SH of een VW; de bal bewust ver buiten het veld werpen of schoppen; treuzelen bij het vervangen van een speler, het wisselen van vak, het nemen van een uitworp of uitbal, het weer opstellen bij een time-out; het langdurig uit zijn van de bal; het repareren of vervangen van spelmateriaal; het weer in orde maken of vervangen van kleding of schoeisel van een speler of de scheidsrechter of diens assistent; een blessure van een speler of van de scheidsrechter of diens assistent; bedreigende onrust uit of overlast van het publiek; oponthoud door gebeurtenissen buiten het veld; nader overleg met de wedstrijdcommissaris; aanwezigheid van publiek in het veld; onderbreking van het spel wegens weersomstandigheid, gladheid in de zaal e.d.; oponthoud voor noodzakelijk overleg. Verder dient de tijd, nodig voor het vervangen van een speler en een time-out, te worden bijgeteld; zie de bijzondere toelichting op § 3.1a. 2. Wat behoort niet tot niet tot het spel behorend oponthoud? Antwoord Voorbeelden zijn: tot het spel behorend oponthoud, waarvan de scheidsrechter vindt dat er geen aanleiding is om tijd bij te tellen (§ 3.1a, toelichting); vakwisseling na twee doelpunten; tijd, benodigd voor het nemen van een SH, VW of een SW; ophalen van ballen, die “uit” zijn; kort overleg tussen de scheidsrechter en diens assistent bij twijfelgevallen.
80. verlenging beslissingswedstrijden (niet in de spelregels geregeld) 1.Waar staan de regels betreffende het verlengen van beslissingswedstrijden? Antwoord Op grond van artikel 2 en 13-4/5 RvW is er een bestuursbesluit vastgesteld: het “Bestuursbesluit verlenging beslisisngswedstrijden”. Daarin zijn o.a. geregeld: de pauze tussen het einde van de wedstrijd en de aanvang van de verlenging; de verlening; het gevolg van gelijke stand na verlenging; het nemen van strafworpen.
81. uitzonderlijke weersomstandigheden en niet-opkomen bij uitzonderlijke weersomstandigheden (niet in de spelregels geregeld) 1.Kan het KNKV besluiten tot gehele dan wel gedeeltelijke afgelasting van het programma wegens uitzonderlijke weersomstandigheden? Antwoord Ja. Dat staat in het “Bestuursbesluit uitzonderlijke weersomstandigheden”, artikel 1 t/m 3.
215
De gevolgen daarvan zijn daar ook geregeld. 2.Kan een vereniging besluiten niet de weg op te gaan vanwege gladheid (en de wedstrijd dus niet te spelen) zonder dat het tuchtrechtelijke of andere gevolgen heeft? Antwoord Op grond van artikel 4 van het BB “Uitzonderlijke weersomstandigheden” zijn verenigingen zelf verantwoordelijk voor het bepalen of een thuiswedstrijd niet doorgaat dan wel of een uitwedstrijd zal worden bezocht. Het Bondsbestuur beoordeelt de juistheid van de beslissing achteraf. Indien een vereniging naar het oordeel van het Bondsbestuur ten onrechte genoemde beslissing heeft genomen kan dit bestuur – op voorstel van het bondsbureau – een alternatieve straf opleggen bij wijze van sanctie. Indien het Bondsbestuur genoemd advies over neemt overlegt hij met de Tuchtcommissie over de gewenste sanctie. Indien de Tuchtcommissie besluit tot het opleggen van een straf wordt dat besluit op de reguliere wijze bekend gemaakt. NB: De Commissie van Beroep is van mening dat het Bondsbestuur geen sancties mag opleggen, tenzij een reglement daarin voorziet. De Tuchtcommissie kan een zaak alleen maar in behandeling nemen op basis van een aangifte; is die er niet: geen aangifte, geen zaak. Het Bondsbestuur deelt deze visie overigens niet.
82. wedstrijdcommissaris (niet in de spelregels geregeld) 1.Vroeger was er een zaalcommissaris, die er voor moest zorgen dat alles rondom een zaalwedstrijd goed was geregeld. Er was ook een Instructie voor hem. Informatie hierover en de instructie zijn niet meer te vinden. Hoe zit dat? Antwoord Inderdaad was het vroeger overzichtelijk: reglementair was er een zaalcommissaris en diens taken stonden in de instructie. Dat is omstreeks 2011 gewijzigd. Toen is er “wedstrijdcommissaris” geïntroduceerd; artikel 42 RvW. Deze functie geldt voor de zaal- én veldwedstrijden. De wedstrijdcommissaris vertegenwoordigt het bestuur van de thuisspelende vereniging. Zijn taak is er voor te zorgen dat de wedstrijden goed verlopen. Die taak en andere bepalingen staan in de “Richtlijnen voor wedstrijdcommissarissen”, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 22 augustus 2011. Hij dient er voor te waken, dat wedstrijden uitlopen. Hij is verplicht de scheidsrechter van de volgende wedstrijd mede te delen hoeveel tijd hij beschikbaar heeft; doel: de daaropvolgende wedstrijd weer op tijd kunnen laten aanvangen. Dus opgelet: bij elke veldwedstrijd dient ook een wedstrijdcommissaris aanwezig te zijn. Verder dient de wedstrijdcommissaris de beoordelaar een plaats toe te wijzen op speelvloerniveau. In voorkomende gevallen overhandigt de wedstrijdcommissaris de scheidsrechter een set gele/rode kaarten.
83. wedstrijdformulier (niet in de spelregels geregeld) 1.Waar is informatie te vinden over het wedstrijdformulier? Antwoord artikel 39 RvW; algemene bepalingen; wie doet wat e.d.; artikel 34 RvW; taak scheidsrechter; artikel 41-5 RvW: spelers- en begeleiderskaarten; Bestuursbesluit afrastering; Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers; Bestuursbesluit formele waarschuwing en wegzending; het Tuchtreglement. 2.Is een aanvoerder verplicht zich binnen een bepaalde tijd bij de scheidsrechter melden voor de (verder) invullen en tekenen van het wedstrijdformulier?
216
Antwoord Volgens artikel 34-7 RvW is de scheidsrechter verplicht tot 15 minuten na afloop van de wedstrijd op het terrein of in de hal aanwezig te zijn. Volgens artikel 39-2 RvW biedt de aanvoerder het wedstrijdformulier binnen 15 minuten na afloop van de wedstrijd aan de scheidsrechter aan. Het voor de aanvoerder bestemde gedeelte is dan ingevuld en het formulier is door de aanvoerder ondertekend. Zonder een afspraak te hebben gemaakt kan het niet zo zijn dat een scheidsrechter langer dan 15 minuten op de aanvoerder moet wachten; hij heeft het recht om dan naar huis te gaan en het KNKV in te lichten. Dat zou de desbetreffende vereniging dan een boete hebben opgeleverd. Afhankelijk van de wijze, waarop de scheidsrechter is bejegend heeft hij tevens de mogelijkheid om tegen de aanvoerder aangifte te doen, bijvoorbeeld code 1c3. Het is dus goed vóór de wedstrijd afspraken te maken met de scheids over het tekenen van de formulieren. Dat voorkomt gedoe.
84. belangrijke wedstrijdbepalingen uit het RvW (dus niet in de spelregels geregeld) 1.Wat zijn deze bepalingen en waar staan ze? Antwoord De belangrijkste zijn: a. Er wordt volgens de laatstelijk door de IKF vastgestelde spelregels gespeeld. Artikel 5-1 RvW. Voor dameskorfbal en veldkorfbal gelden afzonderlijke aanvullende regels. b. Indien een korfbalwedstrijd te laat begint is de wedstrijdcommissaris verplicht de volgende wedstrijd in te korten, zodanig dat de daarop volgende wedstrijd weer op tijd kan beginnen. Artikel 11-2 RvW. Indien een wedstrijd te laat zal aanvangen deelt de wedstrijdcommissaris de scheidsrechter mede hoe laat de wedstrijd moet eindigen. Indien voor een wedstrijd minder dan de helft van de vastgestelde speeltijd aanwezig is wordt de wedstrijd niet gespeeld. c. De ploeg, die de wedstrijd wint krijgt hiervoor twee wedstrijdpunten; artikel13-2 RvW. (NB: in § 3.2d van de spelregels staat: “De ploeg, aan wie de scheidsrechter de meeste doelpunten toekent wint de wedstrijd”. Tevens staat in dit tweede lid dat de verliezende ploeg geen punten krijgt; bij een gelijk spel ontvangen beide ploegen één punt. d. Het Bondsbestuur kan in bepaalde gevallen dispensatie geven van de in de spelregels genoemde afmetingen van speelvelden; artikel 17-3 RvW. e. Het Bondsbestuur kan een programma geheel of gedeeltelijk afgelasten; artikel 18-1/2 RvW. Nadere voorschriften kunnen worden gesteld. Dit is gebeurd. Zie het “Bestuursbesluit uitzonderlijke weersomstandigheden”. f. Voor spelen op een aangrenzend speelveld is toestemming van de scheidsrechter voldoende, mits dat speelveld dezelfde ondergrond heeft. Is dat niet het geval dan dient de thuisspelende vereniging en de scheidsrechter minstens 24 uur tevoren te informeren. Artikel 21-2 RvW. g.
217
Een vervangen speler mag conform de officiële spelregels niet meer aan het spel deelnemen; artikel 29-1 RvW. Een speler, die door zijn aanvoerder wegens wangedrag is weggezonden, mag niet meer aan het spel deelnemen. Deze speler mag vervangen worden. Artikel 29-2 RvW. h. In het breedtekorfbal mag onbeperkt worden gewisseld. Gewisselde spelers mogen opnieuw aan het spel deelnemen, zij het slechts 1 keer na te zijn vervangen. De nieuwe speler moet, op het moment van wisselen niet van het ene vak naar het andere gaan, hij moet van buiten de lijn komen. Artikel 29-3 RvW. i. Een scheidsrechter moet KNKV-lid zijn en ten minste 17 jaar. Bij jeugdwedstrijden (A, B,C): ten minste 16 jaar en bij D,E,F: ten minste 15 jaar. Artikel 30-2 RvW). Het Bondsbestuur, dat de scheidsrechters benoemt, kan hen onderverdelen in categorieën; dat geldt ook voor juryvoorzitters en assistent-scheidsrechters. Dat geldt niet voor beoordelaars en waarnemers, althans, in artikel 31 RvW is daar niets over bepaald. j. Er is een uitgebreide regeling voor het geval een scheidsrechter niet aanwezig is vlak vóór of op het vastgestelde aanvangsuur. Zie artikel 33-1 RvW. Bij het uitvallen van een scheidsrechter tijdens de wedstrijd is deze regeling ook van toepassing; artikel 33-2 RvW. k. De scheidsrechter handhaaft niet alleen de spelregels (zoals reeds is bepaald in § 2.3), maar ook de reglementen, artikel 34-1a RvW. l. In wedstrijden voor B-, C-, D-, E- en F-jeugd (breedtekorfbal) toont de scheidsrechter geen kaarten aan spelers als hij een formele waarschuwing geeft of iemand wegzendt. Dit geldt alleen voor de spelers; voor de vervangende spelers (op de bank) is niets geregeld. Omdat het alleen voor de spelers geldt, toont de scheidrechter wel een kaart aan de coach of andere personen, met een begeleidende taak belast, zittend op de bank. Artikel 34-1b RvW. m. De scheidsrechter mag niet eerder dan een kwartier vóór aanvang van de wedstrijd besluiten tot het niet spelen van de wedstrijd; artikel 34-3 RvW. n. De scheidsrechter geeft bij veldwedstrijden en zo mogelijk bij zaalwedstrijden vijf minuten vóór aanvang van de vastgestelde aanvangstijd een fluitsignaal ten teken dat de wedstrijd zal beginnen. Twee minuten vóór aanvang van de tweede helft hervat hij deze handeling; artikel 34-4 RvW. o. De scheidsrechter kan de verbandtrommel, die altijd aanwezig hoort te zijn, controleren. Hij is het niet verplicht; artikel 34-5 RvW. Praktijk is dat het nooit gebeurd. p. De scheidsrechter controleert in aanwezigheid van beide aanvoerders de spelerskaarten, begeleiderskaarten en legitimatiebewijzen, als genoemd in artikel 41-5 RvW; indien de reglementair vermelde kaarten ontbreken maakt hij hiervan melding op het wedstrijdformulier; artikel 34-6a RvW.
218
q. De scheidsrechter vult na afloop van de wedstrijd het voor hem bestemde gedeelte van de wedstrijdformulieren in. Verder maakt hij melding van de uitslag, alle overtredingen van de bepalingen van het RvW, voorgekomen wangedrag en andere onregelmatigheden, alsmede formele waarschuwingen en wegzendingen; tenslotte plaatst hij zijn handtekening; artikel 34-6b RvW. r. De scheidsrechter is verplicht 15 minuten na afloop van de wedstrijd in de zaalaccommodatie c.q. het terrein te zijn. Hij mag wel intussen gaan douchen c.q. zich verkleden, mits hij maar bereikbaar is; artikel 24-7 RvW. s. De scheidsrechter draagt er zorg voor dat het bondsbureau uiterlijk op de tweede werkdag na afloop van de wedstrijd in het bezit is van de verklaringen, die hij verplicht is op te maken en te verzenden; artikel 34-8 RvW. t. Indien de scheidsrechter een wedstrijd heeft gestaakt en een ploeg op dat moment onvolledig was als gevolg van het wegzenden van één of meer spelers, vermeldt hij op het wedstrijdformulier hoe de verdeling van de spelers over de verschillende vakken op het moment van staken was; artikel 34-9 RvW. u. Bij een wedstrijd is één coach; artikel 36-2 RvW; dit staat overigens ook in § 2.2b. Coaches bij wedstrijden in het top- en wedstrijdkorfbal zijn verplicht zich via een spelersof begeleiderskaart of wettelijke legitimatiekaart te legitimeren. De coach meldt zich direct na het “influiten” door de scheidsrechter bij de scheidsrechter en maakt zich als zodanig bekend (artikel 3a van het “Bestuursbesluit banken, coach en vervangende spelers”. 2. Er moeten in het wedstrijdkorfbal twee veldwedstrijden tegelijk worden gespeeld. Er zijn twee velden beschikbaar; deze zijn qua ondergrond identiek. Een door het KNKV aangewezen scheidsrechter staat er op dat zijn wedstrijd wordt gespeeld op het veld, zoals dat door het KNKV is aangegeven in de competitieplanning. Inmiddels is de andere wedstrijd aangevangen. De aangewezen scheidsrechter gaat naar huis. De vereniging wijst een scheidsrechter uit de eigen gelederen aan. Heeft de aangewezen scheidsrechter correct gehandeld? Antwoord Artikel 21-2 RvW bepaalt dat voor het spelen op een aangrenzend veld de toestemming van de scheidsrechter voldoende is, mits dat veld dezelfde ondergrond heeft. Gebleken is dat de ondergrond het zelfde is. De scheidsrechter dient dus toestemming te geven. De scheidsrechter moet zijn beslissing motiveren. Daarbij kan en mag hij zich niet beroepen op de aan hem door het KNKV geleverde informatie: de aanwijzing dat de wedstrijd op "veld 1 of veld A" wordt gespeeld heeft immers slechts een administratief-technische achtergrond. Het staat de thuisvereniging vrij zelf te bepalen welke wedstrijd op welk veld wordt gespeeld, mits de ondergrond het zelfde is. De scheidsrechter is ten onrechte naar huis gegaan. Het KNKV administreert dit als een SNO.
85. beoordelen, begeleiden, waarnemen 1.Wat zijn de definities en wat is de formele basis? Antwoord
219
Het bondsbureau is van mening dat dit onderwerp niet via dit document beantwoord mag worden, omdat het in directe zin geen relatie met de spelregels heeft. Vragen hierover dienen dus aan het bondsbureau te worden gesteld.
86. scheidsrechterofficials 1.Wat is een scheidsrechterofficial en waar is er iets over geregeld? Antwoord In de spelregels komt het woord één keer voor: in § 1.6 (uitrusting van spelers en officials). Wat een official is staat er niet bij. Uit de tekst mag worden afgeleid dat alleen de scheidsrechter en de assistent-scheidsrechter worden bedoeld. § 1.6 beperkt zich alleen tot de uitrusting van spelers en officials. Het “Bestuursbesluit bijzondere verplichtingen zaalkorfbal” vermeldt een jury. De jury is samengesteld uit de juryvoorzitter, de scheidsrechter en diens assistent. De juryvoorzitter kan nooit zelfstandig een beslissing nemen als het gaat om de door de scheidsrechter te nemen beslissing. Verder kent artikel 22 HR het begrip “arbitrage-officials”. Daartoe worden gerekend; scheidsrechters, assistent-scheidsrechter, beoordelaars, waarnemers, begeleiders, juryvoorzitters en klok- en schotklokbedienaars. § 22 HR beperkt zich overigens tot het regelen van de vergoeding van kosten. Artikel 32 RvW bepaalt dat het Bondsbestuur eisen kan stellen aan arbitrage-officials.
87. staken wedstrijd 1.Tijdens de wedstrijd raakt een speler ernstig geblesseerd en moet naar het ziekenhuis. De ploeg van de speler is zeer ontdaan en heeft weinig behoefte om verder te spelen. De andere ploeg staat er op dat er wel wordt gespeeld. Wat moet de scheidsrechter doen? Antwoord Op grond van § 2.3 van de spelregels heeft de scheidsrechter de leiding van het spel. Alleen hij, niemand anders. Als hij aangeeft dat de wedstrijd wordt hervat, dan dient dat te gebeuren; als hij aangeeft dat hij de wedstrijd niet voortzet, dan gebeurt dat ook niet. Hij bepaalt wat er moet gebeuren, niet een ploeg. Als hij van mening is dat de wedstrijd weer kan worden hervat, dan dienen beide ploegen zich daarnaar te richten. Doet een ploeg dat niet, dan houdt het op natuurlijk. De wedstrijd moet dan worden gestaakt (artikel 46-2b van het Reglement van Wedstrijden zegt dat een wedstrijd als gestaakt moet worden beschouwd als een ploeg vóór het einde van de wedstrijd het speelveld verlaat). De scheidsrechter is verplicht hiervan melding te maken op het wedstrijdformulier én een verklaring in te zenden naar het Bondsbureau. Deze verklaring moet daar binnen twee werkdagen na het speelweekend zijn. Het wordt dan een tuchtzaak; de tuchtcommissie maakt uit of een straf moet worden opgelegd en zo ja, welke. In dit laatste geval is het meestal: een boete én 2 winstpunten in mindering. In de praktijk gaat het meestal iets anders. Bij een “ongeval” als dit raken mensen vaak heel erg van slag. Dan is de vraag of je als scheidsrechter mag verlangen om de wedstrijd toch voort te zetten. Immers, de andere ploeg wordt dan wel heel erg bevoordeeld omdat de tegenstander helemaal van slag is. De scheidsrechter doet er goed aan beide aanvoerders (alleen de aanvoerders, niet de coaches) te raadplegen. Vervolgens dient hij zijn afweging te maken. Indien de scheidsrechter van mening is dat onder genoemde omstandigheden niet gespeeld kan of mag worden, dan heeft hij het recht de wedstrijd niet voort te zetten/te
220
staken, ook als enkele mensen of een hele ploeg vinden dat de wedstrijd hervat moet worden. Dus ook hier ontleent de scheidsrechter het recht om te staken uit § 2.3: de scheidsrechter heeft de leiding van het spel. In de praktijk komt het meer voor dat een scheidsrechter onder dergelijke omstandigheden de wedstrijd niet voortzet en komt het minder voor dat hij de wedstrijd hervat met een aangeslagen ploeg en volstrekt veranderde omstandigheden. Als de scheidsrechter besluit de wedstrijd te hervatten moet hij ook goed beseffen dat tussen beide ploegen spanningen kunnen optreden, met alle mogelijke gevolgen van dien tijdens het restant van de wedstrijd. Voor alle duidelijkheid: er is dus geen specifieke regel die zegt hoe een scheidsrechter verplicht is te handelen bij dit soort bijzondere omstandigheden.
Werkgroep Spelregels Jan van Zomeren Ericapark 3 9462 RC, Gasselte tel. 0599-637979 e-mail:
[email protected] uitgave : 20 augustus 2007; aangevuld: 10 november 2007; 1 juli 2008; 15 oktober 2008; 1 januari 2009; 1 juli 2009; 1 januari 2010; 1 juli 2011; 1 november 2011; 1 juli 2012; 1 januari 2013; 1 september 2013; 1 januari 2014; 15 september 2014;
doc. WR; spelregels; vragen en antwoorden; site;15.9.2014 1.8.07; 2.8.07; 6.8.07; 9.8.07;11.8.07;12.8.07;13.8.07;16.8.07;17.8.07;18.8.07;20.8. 07;25.10.07;8.11.07;13.12.07;22.6.08;24.6.08;30.06.08;14.8.08;27.10.08;3.11.08;5.1 1.08;18.11.08;21.11.08;2.12.08;11.12.08;12.12.08;13.12.08;18.12.08;28.12.08;29.12. 08;31.12.08;7.1.09;12.1.09;15.1.09;28.1.09;8.2.09;12.2.09;22.2.09;11.3.09;16.3.09;2 4.3.09;20.4.09;27.4.09;6.5.09;13.5.09;19.5.09;25.5.09;8.6.09;23.6.09;5.7.09; 28.10.09;1.11.09;4.12.09.3.1.10;8t/m16.6.11;22.6.11;24.6.11;1.7.11;13.10.11;27.4.1 2;30.4.12;9.10.12;2.1.13;14.2.13; 28.6.13;14.8.13;19.8.13;21.8.13;22.8.13;25.8.13;27.8.13;28.8.13;29.8.13;30.8.13;1.9 .13;2.9.13;3.9.13;4.9.13;6.9.13;9.9.13;10.9.13;14.9.13;24.9.13;9.10.13;27.10.13;12. 11.13;18.11.13;20.11.13;1.12.13;1.1.14;12.1.14;26.1.14;29.1.14;14.3.14;3.4.14;8.4.1 4; 18.4.14;25.4.14;3.5.14;20.8.14;23.8.14;31.8.14;1.9.14;18.9.14;
221