KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 40 Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
VAN DE REDACTIE Algemeen De Nieuwsbrief verschijnt 2x per jaar; in november en in het voorjaar. Uw kopij voor de volgende Nieuwsbrief ontvangen we graag voor 1 november 2006 Redactie Emile Gevers Jonkerswijk 10 9422 TA Smilde Tel. 0592 415462 E-mail:
[email protected] en Dolly Stegink Peeskesweg 24 7041 CB „s-Heerenberg Tel. O314 661608 E-mail:
[email protected]
Van de redactie
Lidmaatschap Geologie en Landschap Leden KNNV: Huisgenootleden:
€ 10,€ 4,50
Onze website
Voor u ligt het voorjaarsnummer van 2006. De verschijning is iets later, dan in vorige jaren. Op de achterste pagina treft u een opgaveblad voor de weekendexcursie van 1, 2 en 3 september naar de Hoge Venen en voor de excursie van 7 oktober naar de Utrechtse Heuvelrug. Wilt u wanneer u aan deze excursie deel wilt nemen u opgaven zo spoedig mogelijk doorgeven. In Nieuwsbrief 39 is een foutje geslopen. In het verslag van het Wormsdal staat op pagina 20 bovenaan van ZO naar NW, dit moet zijn van ZW naar NO. De Nieuwsbrief heeft sinds kort een digitale aanvulling, foto‟s van de excursies kunt u bekijken op WWW.hanscrone.com. Tenslotte: Heeft u een mooi artikel of een interessante boekbespreking voor de Nieuwsbrief, stuur het ons. Emile Gevers Dolly Stegink. INHOUDSOPGAVE Van de redactie
2
Werkgroepmededelingen
3
Van het bestuur
3
Programma 2e helft 2006
5
Excursieverslagen
7
Geologie en geomorfologie Hoge Venen
12
Hoe oud is oud
15
Verslag Thema middag Aardkundig erfgoed
18
Intermezzo
20
Sedimenten
21
Opgaveblad 2e helft 2006
25
www.knnv.nl/geolandwg/ Bij Excursie de voorplaat: Foto: gemaakt door Hans Crone. Grote zwerfsteen in Haren. (zie verslag pagina 7)
Nieuwsbrief 40 Mei 2006
WERKGROEPMEDEDELINGEN Samenstelling bestuur Voorzitter: Lieke Vullings Daniëlsweg 31 6543 RB Nijmegen 024 3778885 Secretaris: Dolly Stegink Peeskesweg 24 7041 CB „s Heerenberg 0314 661608 Penningmeester: Loes van Etten Regenboogstraat 177 3328 HV Dordrecht 078 6175459
Lid: Jan van Doorn Postbus 92 6865 ZH Doorwerth 026 3335781 Lid: Aletta van Embden Marskramerbaan 18 3981 TK Bunnik 030 656732 Redactie Nieuwsbrief: Emile Gevers en Dolly Stegink
Doelstelling werkgroep Als doelstelling van onze werkgroep is vastgelegd: de beleving en het bestuderen van de natuur, zoals beoogd binnen de KNNV in het bredere kader van geologie en landschap. De aandacht gaat daarbij uit naar het ontstaan van landschappen, met het reliëf, de bodem, de waterhuishouding en het grondgebruik. Dit alles als onderdeel van het leefmilieu voor planten en dieren. Voorwaarden voor het lidmaatschap en deelname aan excursies Buiten de als normaal geldende voorwaarden voor lidmaatschap van verenigingen, geldt dat leden van de werkgroep tevens lid moeten zijn van de KNNV. Adresmutaties moeten apart aan de secretaris van de werkgroep worden doorgegeven. De werkgroep en het bestuur daarvan stellen zich niet aansprakelijk voor claims van welke aard dan ook, bij problemen tijdens de excursies. Er worden geen verzekeringen, van welke aard ook, afgesloten. Deelname is dus een privé verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat deelnemers aan excursies hun persoonlijke gegevens paraat hebben voor het geval zich onverwachte incidenten zouden voordoen.
VAN HET BESTUUR Verslag algemene ledenvergadering contactdag 18 maart 2006. De contactdag werd gehouden in Nijmegen in het ruimtevaart- en sterrencentrum “Saturnus”. Lieke Vullings opent de vergadering en heet iedereen van harte welkom en geeft een overzicht, van hoe de dag verder gaat verlopen. Mededelingen Er hebben twee leden opgezegd: Ger Lasche en Lon Haarman, beiden hebben aangegeven tot hun spijt wegens gezondheidsredenen niet meer te kunnen deelnemen aan de excursies. Louise Kelder heeft zich opgegeven als nieuw lid.
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Het ledenaantal is nu 92 leden. Het afnemende aantal leden wordt vooral veroorzaakt door vergrijzing. Lieke doet een oproep, om uit te kijken naar nieuwe leden. Veranderingen in het bestuur: Emile Gevers heeft aan gegeven in het vervolg geen lid meer te willen zijn van het bestuur, maar zich nog wel als redacteur van de Nieuwsbrief aan te blijven. Lieke bedankt Emile voor zijn inzet. Het bestuur is op zoek naar een nieuw lid erbij. Het is handig als hij of zij binnenkort zou worden gevonden, zodat er ruim tijd is om te worden ingewerkt. Nieuwsbrief Voor geïnteresseerden zijn er nog een aantal Nieuwsbrieven bij Dolly Stegink te verkrijgen Deze zouden kunnen worden uitgedeeld aan mensen die geïnteresseerd zijn in de werkgroep. De verslagen van excursies voor in de Nieuwsbrief in het vervolg proberen te beperken tot 1 ½ Aviertje per dagdeel, exclusief illustraties. Bij het inscannen van afdrukken uit te gaan van 300 dpi. Foto‟s die niet in de Nieuwsbrief kunnen worden opgenomen kunt bekijken via internet op WWW.hanscrone.com Opgave excursies Om de excursies goed te kunnen organiseren, en om misverstanden te voorkomen, zijn opgaven voor excursies in de toekomst alleen nog definitief. U geeft zich op door het overmaken van het excursiegeld en het opsturen van de opgave strook uit de Nieuwsbrief. Financieel verslag Albert Mesland en Jannie Kassies hebben als kascommissie de boeken gecontroleerd en in orde bevonden. Zij verlenen het bestuur decharge en bedanken de penningmeester. Jannie treedt af als kascommissie lid en wordt opgevolgd door Nini Eelings. Lieke bedankt Albert en Jannie voor hun werk. Rondvraag Wordt de toeslag die op sommige postzegels op de envelop van de Nieuwsbrief vermeld staat, doorberekend aan de leden? Nee, het zijn oude postzegels, waarvoor het normale tarief in euro‟s wordt omgerekend. Wanneer verschijnt de Nieuwsbrief? Begin mei en in november Wordt het decharge verleent aan het bestuur of de penningmeester? Aan het bestuur. Wanneer krijgen we meer informatie over de Hoge Venen? In de komende Nieuwsbrief. Is het een goed idee om de excursies beter te spreiden over het jaar? Over het algemeen wordt dat wat lastig, omdat in de winter de dagen kort zijn en de wegen soms moeilijker begaanbaar, en in het begin van de zomer al veel met mensen met vakantie gaan. Het zal op prijs gesteld worden als er meer excursies met een bus zullen worden uitgevoerd. Dit idee krijgt veel bijval. Zijn er nog ideeën voor excursies, deze graag melden bij het bestuur, zo mogelijk met naam van wie deze excursie zou kunnen begeleiden. Voor het leiden van excursies kan goed geïnformeerd worden bij de plaatselijke IVN of KNNV. In de Nieuwsbrief 39, is een foutje gemaakt. Op pagina 20 moet i.p.v. ZO-NW, ZW-NO staan. Na het algemene gedeelte hield Jan van Doorn een inleiding met dia‟s over Wieringen, waar de voorjaarsexcursie zal plaatsvinden. Iedereen had na afloop hiervan zin om er heen te gaan. Een dag lijkt haast te kort. Na een korte koffiepauze hield Jos Leeman een inleiding over de Duivelsberg waar ‟s middags een excursie zou worden gehouden. Het verslag van de middagexcursie houdt u nog van ons tegoed.
4
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
PROGRAMMA TWEEDE HELFT 2006 Weekend 1-2 en 3 september De Hoge Venen onderleiding van Marie-Christine Gottigny. Het kwartiermaken voor het weekend zit er weer op. We zullen verblijven in Sart lez Spa, op enkele kilometers vanaf Spa. Een heerlijk rustige plek in het dal van het riviertje de Wayai. De prijs voor het weekend is € 55,- per persoon. Hierbij is de maaltijd op vrijdagavond inbegrepen. Voor hotelgasten komt daar € 50,- waarborgsom bij. Dit bedrag moet voor 14 mei worden overgeschreven op rekening 1719582 t.n.v. de penningmeester KNNV, werkgroep geologie en landschap, Regenboogstraat 177, 3328 HV Dordrecht. Tevens vragen we u het opgavenformulier zo spoedig mogelijk aan de penningmeester op te sturen, zodat we de voorlopige reservering die wij al gedaan hebben, bij het hotel en de camping definitief kunnen maken. Verblijfsgegevens De Hotelgasten verblijven in: Hotel „du Wayai‟ Stockay 2 4845 Sart-lez-Spa . Tel. 00 32 (0) 87475393. WWW.hotel-du-wayai.be. De prijs is voor 2 nachten half pension € 125,- per persoon op een tweepersoonskamer persoon, voor een eenpersoonskamer wordt mogelijk een toeslag van €20 per nacht berekend. Het hotel beschikt over een sauna en zwembad. Het is mogelijk en lunchpakket te bestellen. Voor dit weekend moet u zelf voor een eventuele annuleringsverzekering zorgen. Op de camping is de mogelijkheid tot het huren van een stacaravan met 2 tweepersoons slaapkamertjes en douche en toilet €36,- per caravan per nacht. Hierbij komt € 6,- p.p. voor een lakenpakket. Ook kunt u gebruik maken van ingerichte huurtent, met 4 vaste bedden voor € 45,- per tent per nacht ook hierbij het lakenpakket € 6,- p.p.. Deze tent staat op hetzelfde veld, als dat voor de kampeerders is gereserveerd. De kampeerders verblijven op: Camping Spa d‟Or Stockay 17 4845 Sart-lez-Spa. Tel 0032 (0) 87474400. WWW.campingspador.be Prijs per nacht € 15,80 per plaats voor twee personen inclusief douche en eventueel gebruik van elektra. Voor kleine tentjes wordt per persoon € 10,30 gerekend. Routebeschrijving De camping en het hotel bevinden zich aan dezelfde weg, de route is dus voor beide gelijk. Automobilisten kunnen vanuit het noorden het best de A2 (E 25) richting Luik volgen, ten noorden van Luik neemt u de afslag 5 de E40 richting Verviers / Aachen. Oppassen! Op de E40 afrit Verviers / Spa de E42. Op de E42 afrit 9 (Sart) rechtsaf borden camping “Spa d‟Or” volgen (4km). Het hotel du Wayai ligt op ongeveer 500 m voor de camping links van de weg. Gaat u over Duitsland dan volgt vanaf Aken de E40. Op de E40 neemt u de afrit Verviers/Spa. De E42 dan afrit 9 (Sart), rechtsaf borden camping “Spa d‟Or” volgen. Treinreizigers. De reis gaat het best via Maastricht. Vertrek vanuit Maastricht: 14:09: aankomst Luik 14:42. Overstappen op trein naar Verviers. Vertrek: 15:05 - aankomst 15:25. Overstappen op trein naar Nieuwsbrief 40. Mei 2006
5
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Spa Vertrek 15:37 aankomst 15:58. U kunt vanuit Verviers bus 395 nemen richting Reuland vertrek 16:26 uitstappen Sart Gare (17:08 uur). Of u kunt vanuit Spa bus 744 richting Trois-Ponts nemen, vertrek 16:37 uitstappen halte Sart lez Spa Chapelle. (16:49). De treinen vanuit Maastricht vertrekken ieder uur. De dienstregeling kan nog veranderen. Er bestaat ook een mogelijkheid om van het station in Spa gehaald te worden door de hoteleigenaar. Mocht u vragen hebben wilt u dan contact opnemen met Dolly Stegink: tel 0314- 661608. We zouden het prettig vinden als iedereen om 18:00 uur aanwezig is in hotel du Wayai voor de gezamenlijke maaltijd. De lezing van Marie-Christine volgt daarna in de recreatiezaal van de camping. Willen diegenen die niet op tijd aanwezig kunnen zijn en ons niet kunnen bereiken, zelf contact opnemen met het hotel. U kunt ons mobiel bereiken 0641877950 (Loes van Etten) of 0630544306 (Dolly Stegink). Najaarsexcursie op Zaterdag 7 oktober 2006: Van hoog naar laag. Deze dag verkennen we de hoogste delen van de Utrechtse Heuvelrug en het lager gelegen Kromme Rijngebied. Wim Hogendoorn, voormalig hoofd milieukartering – provincie Utrecht en geograaf, zal ons deze dag graag begeleiden. Wim is tevens beheerder van het zwerfsteneiland te Maarn, dat onze werkgroep in oktober 2003, eveneens o.l.v. Wim, bezocht. We rijden s‟ morgens met eigen vervoer vanaf het station Maarn eerst naar het fraai in het bos gelegen restaurant St. Helenaheuvel bij Doorn. Wim zal hier een uitgebreide presentatie verzorgen over de twee te bezoeken gebieden. Vervolgens maken we vanuit het restaurant een rondwandeling door de Kaapse bossen op het hoogst gelegen deel van de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. Kenmerkend is hier het sterke reliëf, plateaus en smeltwaterdalen. Ook letten we op de aanwezige menselijk invloeden. Per auto gaan we daarna naar restaurant Darthuizen voor de lunch. Na de lunch vertrekken we weer per auto naar het tweede te bezoeken gebied in Overlangbroek. Dit laaggelegen venige gebied is onderdeel van een kenmerkend cultuurlandschap met strokenverkaveling en waardevolle essenkhakhoutcomplexen. We maken hier een tweede rondwandeling over het z.g.n. laarzenpad. Hier eindigt de excursie (ca 16.00 uur). Liefhebbers kunnen eventueel nog een ander nader te bepalen interessant gebiedje bezoeken. Deze dag maken we gebruik van eigen auto‟s, omdat we maar van een 3-tal (ruime) parkeervoorzieningen gebruik zullen maken. De excursie eindigt dus niet bij het station Maarn, maar in Overlangbroek. Hier is geen station – of bushalte. Beide wandelingen zijn niet zwaar en duren beiden ruim een uur. Met name het laarzenpad kan nat zijn in het najaar. Oude schoenen aan of laarzen mee. Route Verzamelen om 9.15 uur op station Maarn, aan de zuidzijde van het perron onder aan de trappen. Stoptreinen uit de richtingen Utrecht en Arnhem stoppen in Maarn omstreeks 9.10 uur. Voor de trein vanuit Arnhem moet in Driebergen overgestapt worden. In Maarn is in de directe omgeving van het station voldoende parkeergelegenheid. Op de excursiedag zelf zal een routebeschrijving met parkeerlocaties en adressen van de restaurants uitgereikt worden aan de chauffeurs. Na de excursie zullen de deelnemers zonder eigen vervoer, weer bij o.v.-halte moeten worden afgezet. Nadere informatie Aletta van Embden (tel.030-6567325). Mobiel op de excursiedag 0648161309.
6
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap De kosten voor deze excursie bedragen € 6,50. Opgave voor deze excursie door overmaking van het bedrag op giro 1719582 tnv Penningmeester KNNV werkgroep G&L: Regenboogstraat 177, 328 HV Dordrecht.
Excursieverslagen Verslag excursie 8 oktober 2006 Onderleiding van Harry Huisman Verslag van Leny Huitzing Het landschap van Noord Drenthe Inleiding: Het landschap van Noord Drenthe is overwegend vlak en wordt gekenmerkt (zie kaartje) door een reeks NNW-ZZO verlopende zandruggen met tussengelegen beekdalen. Deze parallel georiënteerde afwisseling van hoog/droog met laag/nat wordt het Hondsrugsysteem genoemd en is zowel morfologisch als geologisch uniek is in Nederland. Van oost naar west onderscheiden we: de Hondsrug, de Tynaarlorug, de Rolderug en de Zeijenrug. De Hondsrug is de belangrijkste zandrug. Hij begint in Groningen en eindigt 70 km verder in Klazinaveen. Opvallend is de rechtlijnige begrenzing met het oostelijk ervan gelegen Hunzedal. De zandruggen hebben een Oostbaltische keileembedekking waarin de Zuidwest-Finse rapakivigranieten overheersen. Dit Noord-Drentsche landschap dankt zijn ontstaan aan een combinatie van factoren zoals de „Europese Amazone‟ en de laatste drie ijstijden. De belangrijkste contouren van het landschap zijn in deze koude periode ontstaan. De excursie voert ons in de ochtend langs de punten (zie kaartje) 1 = Haren, 2 = Onnen en 3 = Appèlbergen. Na een lunch in Zuidlaren bezoeken we 5= Peize, 6= Foxwolde en 7 = Bunne of Paasveen. Grote zwerfsteen Haren We rijden van Haren NS naar het sportpark Haren. Bij de ingang is in 1953 een minstens manshoge, 1m brede bij 0,7 m „diepe‟ zwerfsteen opgericht. (Zie foto op de omslag) Het betreft een microklien graniet uit ZW-Finland die dus in het Saaliën een 12-1300 km per landijs heeft afgelegd. Aan het uiterlijk van de steen is heel wat af te lezen. Zo zijn de boven- en zijkanten zijn grauwgrijs terwijl de voor- en achterkant een roodbruine indruk maken; bovendien zijn de voor- en achterkant vlak. H.H. legt uit dat de grauwe zijden het oorspronkelijke verweerde rotsoppervlak vormen, terwijl de voor- en achterkant diaklazen waren. In dergelijke spleten sijpelt altijd water waarin meestal wel ijzer is opgelost. Het ijzer slaat neer op de wanden van de diaklaas en kleurt ze daarmee bruinig. De diaklazen vormden ook de zwakke plek waardoor het rotsblok door het over- of langsschuivende landijs kon worden losgerukt uit het moedergesteente. De steen vertoont geen gletsjerkrassen en is ook nauwelijks afgerond (afgezien van de grauwgrijze boven- en zijkanten, maar dat kan al in het moedergesteente zijn gebeurd). Daarom veronderstelt H.H. dat de steen liggend op zijn huidige voor- of achterkant (dat zijn de grootste vlakken van de steen) bovenop het ijs is getransporteerd. Sommige Nieuwsbrief 40. Mei 2006
7
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap deelnemers denken, dat een steen met zo‟n hoge soortelijke massa door het ijs zou moeten zakken; te meer daar de steen sterker opwarmt dan het ijs waardoor de ijsranden rond de steen smelten en hij uiteindelijk de grondmorene bereikt. Dat geldt echter voor dunne stenen: die komen uiteindelijk in een tot wel 1 m diep putje te liggen (zie bovenste rijtje in de figuur). Dikke, grote stenen daarentegen, belemmeren het warmtetransport naar beneden waardoor het ijs eronder juist niet smelt. Hierdoor ontstaan zogenoemde gletsjertafels (zie onderste rijtje in de figuur). Zo‟n steen helt meestal wat naar de zuidzijde over en glijdt daardoor uiteindelijk van zijn tafeltje. Opmerkelijk is verder een ribbe (snijlijn van een zijkant met de „voorkant‟): van boven naar beneden staan vele ribbels - van enkele cm lang en enkele mm‟s breed loodrecht - op deze ribbe. De steen lijkt daar ook wat gepolijst. Aan de andere kant van de snijlijn (de „voorkant‟ van de steen) is het oppervlak – weer over de hele lengte van boven naar beneden – uitgehold als een (nogal ondiepe) ijsklontjesdoos. Dit is niet het werk van Obelix of een van zijn collega, maar is het gevolg van „zandstralen‟ in de periglaciale woestijn tijdens het Midden-Weichselien . H.H. veronderstelt, dat de steen toen op zijn huidige voorkant lag met de betreffende zijkant naar het westen. De zandbeladen westenwinden geselden de steen – ‟t meeste zand vind je laag bij de grond - en beitelden de ribbels uit. Aan de voorkant van de onderzijde lag de steen kennelijk niet helemaal op de grond; er was wat ruimte waar wervelingen ontstonden waardoor de ondiepe uithollinkjes ontstonden. Uiteindelijk werd de steen bedolven onder het Weichseliaanse dekzand, totdat hij zo‟n halve eeuw geleden werd opgegraven. Hunzedal Het Saale-landijs heeft de Hondsrug over de lengte in twee takken verdeeld gescheiden door een lagere gedeelte in het midden. Over de kruin van de westelijke tak loopt de eeuwenoude Koningsweg, waarlangs een rij van brinkdorpen ligt: Groningen, Haren, GlimmenWestlaren, Anloo, Borger, Odoorn, Emmen en Erica. Onderlangs de oostelijke tak loopt de Lage Weg, waarop ook een reeks dorpen ligt zoals Onnen, Noord- en Zuidlaren tot Emmerschans en Klazinaveen. Wij rijden daarover van Haren door Onnen en draaien daar linksaf de Waterleidingweg op (kaartje punt 2), het Hunzedal in. Aan het einde van de Waterleiding weg wint Drinkwaterproductie Onnen op 90 m. diepte water. Het Hunzedal is nu in eigendom bij St. Het Gronings Landschap. Eeuwenlang werd hier veen gestoken; dit is het westelijk deel van het uitgestrekte Boertangerveen. Het landschap is hier vlak, wijd en open. Hier en daar staan lage bosjes op niet-verveende stukjes land. Het gebied was tot voor kort in gebruik als hooiland voor de boeren uit de brinkdorpen. Het is onlangs aangekocht door instanties als SBB en het St. Gronings Landschap, die het plan hebben opgevat door afdammen van de kunstmatige waterafvoer de vroegere natte situatie te herstellen. De waterwinning op 90 m diepte strookt niet met dat doel. Met enige moeite neemt H.H. met de grondboor een monster van de dam waar we staan; daar is een laagje zand opgebracht voor het gemak van de boer. In het hooiland is het boren veel makkelijker; de boor schiet direct over zijn volle lengte (ruimt 1 m) de slappe bodem in. De opgeboorde veenkolom toont dat het veen bovenin o.i.v. wat veraard (gemineraliseerd) is. Teneinde het terrein te verdrogen, heeft men het in vroeger jaren gedraineerd (d.m.v. sloten en wegpompen). Zakkend grondwater betekent, dat lucht toetreedt in de bovenste veenlagen, waardoor het materiaal oxideert. Dieper in het
8
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap veenmonster zijn duidelijk plantenresten herkenbaar: riet- en zeggeveen. Dit wijst op veenvorming onder voedselrijke omstandigheden: laagveen. Nog dieper zijn ook resten van (roze-achtig) elzenhout herkenbaar; de els is de enige boom die in riet-/zeggeveen kan groeien. Het Hunzedal is maximaal 12-15 km breed en (bij Groningen) 70 m diep. Op 50 m diepte ligt een (dunne) laag keileem. Op dwarsdoorsnede is de westrand duidelijk een U-vorm, de oostelijke wand loopt geleidelijker op tot hij bij Veendam dagzoomt. De steile westelijke rand loopt over 70 km recht van NNW-ZZO. Het permanent van de Hondsrug oppervlakkig afstromende water, evenals kwelwater, stagneerde in dit relatief diepe bekken. In het Holoceen werd het lage, natte gebied opgevuld door veenvorming. Over het ontstaan van het Hunzedal bestaat geen wetenschappelijke overeenstemming1. Tot voor kort was de opvatting dat het zich vanuit Scandinavië uitbreidende landijs hier stootte op het landijs dat zich vanuit Schotland in zuidoostelijke richting uitbreidde, waardoor de stroomrichting hier ter plaatse NNW-ZZO werd. Recent onderzoek heeft echter aangetoond, dat er geen contact is geweest tussen beide landijsmassa‟s. Eridanos Vanaf ‟t Mioceen tot ongeveer halverwege het Pleistoceen was dit gebied onderdeel van een delta groter dan die van de huidige Amazone. Vanaf zuidwest Finland voerde de Eridanos (ook wel Baltische oerstroom genoemd) zand en grind aan; het noordelijke Noordzeebekken is er grotendeels mee gevuld. Zo‟n 700.000 jaar naderde het eerste landijs deze gigantisch delta en ruimde de bedding uit. De contouren ervan zijn nu nog terug te vinden in de kusten van Botnische Golf, Oostzee en Golf van Riga. Doordat het landijs de loop van de Eridanosbedding volgde kwam het in deze contreien terecht. Onder de (door latere erosie fragmentarische) laag keileem, liggen dus Scandinavische / Baltische erosiemateriaal: grof zand en prachtig wit zand, verweringsproducten van de (blauwe) kwartsen in het Scandinavische graniet. Uit dit poreuze materiaal wordt zeer zuiver drinkwater gewonnen. Om er langer mee te doen, wordt dit water gemengd met het tegenwoordig redelijk schone water van de Drentse Aa. Boven op de keileem ligt klei afgezet door de Eemzee, waarin fossielen van schelpen (Carduus spec.) en zee-egels worden gevonden. En daarop ligt het Holocene veen. Appelbergen Dit voormalige militair oefenterrein2 ligt iets zuidelijker op de oostflank van de Hondsrug (nr. 3 op het kaartje) en bestaat uit heide, stuifduinen, vliegdennen en bos. We parkeren aan het begin van een met eiken beplante oprijlaan. Het gebied is bedekt met 1 m dikke laag dekzand (Weichsel) waaronder keileem. Het bovenste keileem moet roodachtig3 van kleur zijn en rijk aan Rapakivi-zwerfstenen. Om het dekzand te vermijden, boort H.H. in de naast de oprijlaan gelegen sloot. Het roodachtige keileem wordt snel aangeboord. Hier en daar zijn grijze plekjes in het rood, die de contouren van plantenwortels aangeven. Door het vergaan van de plantenresten is een zuurstofarm milieu ontstaan waardoor het ijzer weer werd gereduceerd en in opgeloste vorm werd afgevoerd. Een echt mooie Rapakivi wordt helaas niet gevonden, wel een mooie apliet-graniet. Dit keileem dat rijk is aan Oost-Baltische4 kristallijne en kalkstenen wordt Noordhorn-keileem genoemd. Het bevat vrijwel geen vuursteen. Deze
1
Lees bv. het 1e artikel van genoemd glaciaal themanummer van Grondboor & Hamer (met name blz. 55). En het 1e artikel uit GEA, sept. 2005. 2 Vandaar de naam. Hoewel men ook wel Appelbergen zegt, naar een nabijgelegen boomgaard. Met de nieuwe spelling van oktober 2005 is de schrijfwijze definitief Appelbergen. 3 Onverweerde keileem is grijs: het ijzer is niet volledig geoxideerd (Fe2+ - verbindingen) en rijk aan Ca2+. Wanneer dit keileem aan de oppervlakte komt verweert het: Fe2+ oxideert („roest‟) tot Fe3+ en slaat neer, Ca2+ spoelt uit. 4 Grofweg Noord-Noorwegen, ZW-Finland en Ålandeilanden. Nieuwsbrief 40. Mei 2006
9
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap keileem ligt als eilanden boven op de grijze vuursteenrijke keileem en wordt daarom als een erosierestant beschouwd. Merkwaardig is dat op de smalle, lage, noordelijke uiteinden van de vier ruggen van het Hondsrugsysteem de dikste keileemlagen met vele grote stenen voorkomen. Deze rode keileem ontbreekt zuidelijker. H.H.‟s persoonlijke verklaring hiervoor is dat het ijsfront enige tijd stilstond waardoor van Zuidhorn via Hoogkerk, over Groningen5 tot Slochteren een eindmorene ontstond. Tijdens de laatste fase van het Saaliën zou deze eindmorene in NNW-ZZO-lijke richting door hernieuwde progressie van het ijs zijn „opgeruimd‟. De tegelijkertijd optredende laterale druk van een ijsmassa in het huidige Hunzedal, verklaart dan de steile, U-vormige wand van het Hunzedal en de stuwing van de keileem onder Groningen. Het eerder in het Saaliën gevormde reliëf, zou aldus aan het eind van diezelfde ijstijd sterk zijn veranderd. Tijdens het Eemien werd vervolgens (zee)klei afgezet op de lage delen en werden de ruggen sterk geërodeerd. Vooral ook tijdens het Pleniglaciaal (Weichsel: erg koud èn nat, ± 60.000 jaar geleden) was er sprake van sterke erosie van de ruggen. Later in het Weichselien (± 30.000 jaar geleden: koud en droog) werd alle reliëf toegedekt door een laag dekzand. We lopen verder naar het westen, dwars over de oostelijke tak van de Hondsrug tot we bij een door pijpestrootje gedomineerd moerassig terrein komen. Dit is de „middengeul‟van de Hondsrug. De keileem verhindert wegzakken van het regenwater waardoor hier een klein maar levend hoogveen – getuige de groei van veenmos – is ontstaan. Het veenmos is door zijn hoge zuurgraad vrijwel steriel. Daarom werd het vroeger wel gebruikt ter genezing van moeilijk helende wonden. Zwerfstenen (en de gesteentecyclus) Langs de oprijlaan van de Appèlbergen liggen grote zwerfstenen6. Daarvan noem ik: Een Rapakivisoort nl. Ålandgranofier. Dit is een metamorf type met schriftgraniet: kwarts en veldspaat zijn tegelijk uitgekristalliseerd waardoor zij vergroeiden en figuurtjes vormen die op letters lijken. Een Ålandrapakivi maar zonder de kenmerkende witte plagioklaasringen (die pas door verwering ontstaan). Een nebuliet. Dat is een migmatiet waarvan de grenzen tussen de gneiss- en granietbanden onduidelijk zijn. Naar aanleiding van deze steen, legt H.H. uit dat alle granieten eigenlijk metamorfe gesteenten zijn. Literatuur: Waarnemingen aan het Hondsrugsysteem in de provincies Drenthe en Groningen. H. Huisman. Grondboor & Hamer, jaargang 57 2003, nr 3-4 (themanummer Glaciale Geologie van Nederland): 64-80. Voor informatie over de stenen: Zie ook www/natuurmuseumgroningen.nl. Verslag van de middagexcursie op zaterdag 8 okt. 2005 door Noord-Drenthe. Verslag van Wolter Boomert Omstreeks 13 uur dronken we koffie in de Sprookjeshof te Zuidlaren waar we supersnel werden bediend. Tegen 2 uur weer snel verder. Via de zuidelijke rondweg van Groningen reden we naar de omgeving van Peize.Deze plaats ligt op de noordelijke uitloper van de Rolderrug, die naar het noorden toe onder het veen wegduikt en bij Zuidhorn nog even opduikt. Peize is in aanleg geen brinkdorp zoals veel dorpen in Drenthe dat wel zijn. Er zijn aanwijzingen dat de hopteelt vroeger belangrijk is geweest.
5
Bij werkzaamheden onder de Martini zijn vele grote zwerfstenen aangetroffen. De stenen kunnen worden bekeken op cd‟s van Harry Huisman. Zijn e-mailadres is:
[email protected]. 6
10
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Er zijn ook sporen gevonden, dat het stadsvuil voor bemesting werd aangewend. Op de es van Peizerwolde verrichtte onze excursiebegeleider enige grondboringen, waarbij kalkloze rode keileem werd aangetoond. Vervolgens gingen we naar de Polder Peizer- en Eeldermaden. Deze polder ligt enige dm onder NAP. Het Eelderdiep loopt er aan de oostzijde aan langs. Het begrip “maden”duidt er op, dat het vroeger als hooiland is gebruikt. De polder ligt in een laagte tussen de Rolder- en de Tynaarlorug en lag ooit in het bereik van het zeewater. Vanaf de middeleeuwen is het gebied toch bewoond geweest op z.g.n. veenterpen. Er werden ons enige plaatsen gewezen, waar restanten van deze terpen aan het oppervlak zichtbaar zijn. In het verleden zijn er op amateuristische wijze opgravingen verricht, maar thans is het een beschermd landschap. Er zijn aanwijzingen dat de terpbewoners zich een bestaan verwierven met veeteelt en het verbouwen van hop voor de bierbrouwerij. Daarna gingen we bij Foxwolde naar “De Kleibos” dat wordt beheerd door het ”Drentse Landschap”. Dit is een voor Drenthe uniek bosgebied met zwaar loofhout, waaronder veel essen. De bodem bestaat uit zware kalkhoudende klei, de z.g.n. potklei uit het Elsterien, een ijstijd van zo‟n 350-400000 jaren geleden. Vanuit het Oostzeegebied werd toen kalkrijk sediment aangevoerd en neergelegd in laagtes van meren of stroomgeulen; het komt in een gordel in Noord-Nederland voor. In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, is het door de ijsbedekking onder zware druk tot een zeer compacte massa samengeperst. De naam potklei duidt er op dat ze is gebruikt voor de pottenbakkerij. De monniken van het bekende Cistercieënzer klooster te Aduard gingen hier al klei delven voor de steenbakkerij. De klei kon met scheepjes via het Peizerdiep en het Aduarderdiep worden vervoerd. Het zware werk in de onhandelbare klei in het onherbergzame gebied van destijds kon als een vorm van boetedoening worden beschouwd vanuit de levensbeschouwing van de monniken. Voor we uit dit gebied vertrokken, liep ons gezelschap nog tegen een hoop zwerfstenen op, die de nodige aandacht kreeg. Volgens het verhaal van de boer, die kennelijk eigenaar van de stenen was, zijn ze ooit vanuit de landinrichting in het Bunningerveld te voorschijn gekomen en naar de huidige plaats vervoerd om te dienen als wegverharding. Het volgende punt was bij de brug over het Lieverense Diep, waar je nog een mooi zicht had op een stukje oorspronkelijk beekdal met restanten van de bijbehorende vegetatie. Harry Huisman wees ons erop dat zich ter plaatse ook potklei in de bodem bevond. Door de resistentie tegen erosie is er een versmalling in het beekdal ontstaan. Het is dus aannemelijk, dat er waar nu de brug is al van oudsher een beekovergang is geweest. Tenslotte gingen we nog naar een klein natuurgebiedje, het Langaarveen, in het gebied van het Bunnerveen. Er is daar een Pingoruïne, gedeeltelijk nog gevuld met veen. De grondboor gaf een meters dikke veenlaag aan. Indertijd heeft de bevolking hier voor eigen gebruik turf gegraven. Het ven is nu omsloten door grootschalige landbouw. Dit maakt het water erg voedselrijk, wat te zien was aan de laag blauwalg. Harry gaf ons nog een uiteenzetting over de vorming van een pingo in de laatste ijstijd, het Weichselien. In de permafrostbodem kon door grondwater een ijslens ontstaan, die later na de ijstijd als een meertje met een wal eromheen, in het landschap achterbleef. In de noordelijke provincies zijn er nog verscheiden te vinden, nu als natuurmonument. Omstreeks 17.30 u werd de excursie afgesloten met een hartelijk dankwoord voor Harry Huisman, die ons vandaag veel interessante punten en geologische fenomenen in het Drentse landschap heeft getoond. Dankzij de welwillende medewerking van de autobezitters werden de OV-reizigers bij het station Assen afgezet. Wolter Bomert.
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
11
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
GEOLOGIE EN GEOMORFOLOGIE VAN DE HOGE VENEN EN OMGEVING Marie-Christine Gottigny De geologie van Wallonië 1. Deze is vooreerst de erfenis van een sedimentatie van 540 tot 400 miljoen jaar geleden (Cambrium, Ordovicium, Siluur). Het waren in hoofdzaak kleiige en zandige afzettingen, waarin geen kalk voorkwam. 2. De Caledonische tektoniek zette deze streek (en veel ruimer) om in een gebergte, dat naderhand door erosie afgevlakt werd tot een schiervlakte. De sedimenten verhardden uiteraard tot vast gesteente, zandsteen en schalies. 3. Deze afgesleten vlakte verdween opnieuw onder zeepeil, van 400 tot 290 jaar geleden (Devoon, Carboon, deels Perm). In Wallonië, tenminste tot aan de as Samber-Maas, werden toen zandig-kleiige en naderhand ook kalkhoudende sedimenten afgezet. 4. Ten zuiden van deze rivierenas werden de gesteenten opgeplooid en verhard tijdens de Hercynische orogenese, ook Varistische orogenese genoemd. De gesteenten van de Caledonische morfogenese werden toen gemetamorfiseerd tot kwartsiet en fylladen. Belangrijke, vooral WSW-ENE breuken deden zich voor, evenals overschuivingen. 5. Een lange periode van erosie schiep in dit landsgedeelte een schiervlakte. De Mesozoïsche zeeën slaagden er soms in deze te overstromen en er een beperkt pakket sedimenten op af te zetten. Naderhand verdwenen deze quasi helemaal. 6. Vanaf het Cenozoïcum worden de Ardennen (sensu lato) ten gevolge van de Alpiene gebergtevorming geleidelijk en rugvormig opgeheven. Zo zijn nu de Hoge Venen het hoogst opgetild, tot bijna 700 m hoogte. 7. Een rivierstelsel ontstaat, eerst op de onverharde Cenozoïsche afzettingen, naderhand in de verharde gesteenten. En naarmate de rugvormige optilling voortschrijdt, gaan sommige waterlopen epigenetisch hun loop bevestigen, terwijl anderen afgetapt worden of er heel nieuwe rivieren en beken ontstaan. Dit laatste is het geval voor de Hoge Venen, dat nu grotendeels een radiaal bekenstelsel kent. De geomorfologie van Wallonië 1. Al zijn de Ardennen en de Hoge Venen ontstaan als gebergte, zij hebben vandaag helemaal geen bergkarakter meer. Het is een streek van plateaus, erfgenamen in de eerst plaats van de PostHercynische schiervlakte. Vandaar de vlakke horizonten die je ziet van op hooggelegen plaatsen. 2. De Alpiene opheffing ging evenwel met „schokken‟ gepaard: soms sneller, soms traag of stilstaand. Dit had een invloed op de erosie van de rivieren. Bij snelle opheffing kregen ze meer potentiële energie om in te snijden, in andere periodes konden ze meer zijdelings hun valleien uitruimen of zelfs ietwat opvullen. Dit heeft geleid tot de vorming van rivierterrassen. 3. Maar ook de oppervlakte-erosie was niet altijd dezelfde. Dat heeft onder bepaalde klimaatsomstandigheden geleid tot plaatselijke, min of meer uitgebreide planaties. Hierbij speelde de aard van het gesteente ook een belangrijke rol. 4. De ijstijden hebben eveneens een invloed gehad op het reliëflandschap, zij het dat in dit land nooit gletsjervorming plaatsvond. Wel hebben pergelisol en andere vorstverschijnselen hun stempel gedrukt op het reliëf. We vernoemen sneeuwnissen op de hellingen en palsas en/of pingos op de hoogste plateaus. De Hoge Venen 1. In de Hoge Venen zelf vind je geen dorpen of steden; deze liggen alle aan de rand ervan, zoals Spa, Eupen, Malmédy, Sankt-Vith.
12
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Het 4.500 hectaren grote gebied dat we de Hoge Venen noemen bevindt zich in het oosten van België. Het maakt geomorfologisch deel uit van het grensoverschrijdend gebied Rijn-Leisteenplateau. De Hoge Venen zijn weliswaar het hoogste gedeelte van België, tot net geen 700 m boven (Belgisch!) zeepeil. Deze hoogte brengt dan ook een relatief lage temperatuur én veel stijgingregens met zich mee; de gemiddelde jaarlijkse neerslag bedraagt er 1500 tot 1700 mm (neem je paraplu mee!). 2. Geologisch gezien behoort deze streek tot het Massief van Stavelot. De kern ervan bestaat uit Cambrium, met name Reviniaan, meestal fijngebladerde fylladen. Daarop ligt een kleiige verweringsbodem. De hoge neerslagcijfers en de lage temperatuur leiden tot een positieve waterbalans; samen met de kleibodems gaf dit aanleiding tot veengroei (hoogveen). Onder deze fylladen komen Reviniaan kwartsieten voor. Hier en daar vallen ze in het reliëf op, plaatselijk noemt men deze richels „Vennwacken‟. Bovenop de Hoge Venen vind je plaatselijk silexen: dit zijn hier de enige restanten van een „kortstondige‟ Krijtzee afzetting. 5= het anticlinorium van de Ardennen, vrnl. Devoon. 5c = Massief van Stavelot, dat uit 2 grote plooien bestaat van mekaar gescheiden door ‚13‟ 10 = in het verlengde van het synclinorium van Dinant, ligt de smalle syncline van de Vesder met Dinantiaan (Carboon) 11 = het Venster van Theux, een overliggende plooi waar door erosie het onderliggend gesteente aan de oppervlakte komt 13 = de slenk van Malmédy, in het Perm met continentaal puin opgevuld In het Massief van Stavelot bevatten de gesteenten geen macrofauna, dus geen zichtbare fossielen. 3. Men onderscheidt in de Cambrium twee eenheden, op basis van de aard van het gesteente. De onderste groep is het Devilliaan, met kwartsieten en bleke fylladen, ze werden in niet al te diep water afgezet (kust- en mondingafzettingen). Daarboven bevindt zich het Revinaan dat in dieper water werd afgezet. Het zijn donkere fylladen. Deze gesteenten, van het Cambrium, werden afgezet in de Iapetus Oceaan, verre voorloper van de Atlantische. Deze zee bevond zich tussen de toenmalige continenten Laurentia, Baltica en Gondwana. Ons huidige Brabant enerzijds en Noord-Duitsland anderzijds, lagen op het kleine subcontinent Avalonia dat zich toen begon af te scheuren van
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
13
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Gondwana. De Cambrium gesteenten van het Massief van Stavelot werden afgezet in een zeearm tussen deze twee gedeelten van Avalonia. 4. Gedurende het Ordovicium begon de Iapetus Oceaan zich te sluiten doordat Baltica en Laurentia naar mekaar toe schoven. Avalonia bewoog dan naar het noorden en er ontstond dientengevolge een nieuwe subductie tussen Gondwana en Avalonia: de Rheïsche Oceaan opende zich. Tijdens het Ordovicium werden er sedimenten afgezet in het Massief van Stavelot: de groep van Salm of het Salmiaan, meer dan duizend meters dik! Het zijn meestal kleiige afzettingen; het Lid van Spa is evenwel kleiig-siltig met zandsteen intercalaties. Daarboven kwamen kleiige sedimenten terecht die rijk zijn aan ijzer en mangaan van vulkanische oorsprong; door oxidatie kreeg het gesteende, voornamelijk fyllade, een rode tot violette kleur. Maar na „enige tijd‟ kwam Avalonia in botsing met Baltica en dit resulteerde in de Caledonische gebergtevorming. Dat situeerde zich toen ten Z van de evenaar. Het sterretje geeft de ligging van België aan. 5. In het Massief van Stavelot vertaalt de Caledonische tektoniek zich in vooral isoclinale plooien die naar het noorden geworpen werden. Dit was dus in hoofdzaak tijdens het Siluur, de morfogenese moet hier zowat 45 miljoen jaar geduurd hebben. 6. Tijdens het Devoon – toen was hier het Caledonisch gebergte al afgevlakt – heroverde de zee een groot deel van de Ardennen en zet onder meer aan de rand van het Massief van Stavelot eerst continentale, dan kustsedimenten af. Het waren zanden en plaatselijk conglomeraten. Ook tijdens het Midden-Devoon ontstonden in het Massief van Stavelot de intrusies van tonaliet (in de vallei van de Helle en in Lammersdorf): diorietisch tot granodiorietisch (ongeveer 380 miljoen jaar geleden). 7. Vanaf het Devoon begint de Varistische gebergtevorming stilaan actief te worden. Ze zou duren van circa 480 tot 290 miljoen jaar geleden. Na het Carboon werden de Ardeense sedimenten geplooid en verhard, deze van het Massief van Stavelot werden mee herplooid en gebroken. De morfogenetische krachten stuwden ook de Ardeense massieven op naar het noorden, met enorme breuken tot gevolg, waaronder de Vennbreuk die het massief van Stavelot in het noorden afboordt.
14
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap 8. Op het einde van de Varistische orogenese ontstond de slenk van Malmédy. Immers, na de lange periode van in-mekaar-duwen en plooien, ontstond een fase van ontspanning, met onder meer deze slenkvorming tot gevolg. 9. Op het einde van de Jura opende zich de Atlantische Oceaan. Tijdens het Krijt overstroomde de kustzee van deze oceaan nagenoeg geheel België en eventjes ook de Hoge Venen. Hier werd een kalkrijke afzetting naderhand omgevormd tot krijtgesteente waarin zich silexen ontwikkelden. Het krijt is nu geheel verdwenen, de silexen zijn plaatselijk nog te vinden. 10. Vanaf het Cenozoïcum kenden de Hoge Venen enkel een verhaal van erosie. Gegevens voornamelijk uit de cursus Geologie van het Departement geologie van de Universiteit van Luik. Internet: www. ulg.ac.be/geolsed/geolwal/geolwal.htm
Hoe oud is oud ? Een van uw redacteuren, Emile Gevers, is door zijn werkzaamheden aan de Nieuwsbrief zo ervaren geworden dat hij gemeend heeft deze ervaring ook op ander gebied te moeten inzetten. Sinds 1 januari van dit jaar is hij eindredacteur van Grondboor en Hamer, het blad van de Nederlandse Geologische Vereniging, bij vele van u bekend. In deze functie ontmoette hij de oud-hoofd- en -eindredacteur van voorgenoemd blad. Zij bleek in het verleden in het maanblad van de Mineralogische kring Antwerpen (maart 2003) een aardig verhaaltje te hebben geschreven over ouderdomsbepalingen. Hij wil het u niet onthouden.
Hoe oud is oud ? Irene Groenendijk en Jacob Leloux In de artikels over geologie worden geregeld ouderdommen vermeld. Als u leest over de grenzen van tijdperken, de ouderdom van fossielen of het ontstaan van de aarde, vliegen duizenden, miljoenen en zelfs miljarden jaren aan u voorbij. Zo schrijven we bijvoorbeeld 10.000 jaar geleden begon het Holoceen'. Zijn die 10.000 jaren ook daadwerkelijk 10.000 jaren zoals wij die kennen ? En moeten we niet volgend jaar zeggen dat het Holoceen 10.001 jaar geleden begon? De antwoorden hierop zijn „Nee !‟ en „Nee !‟... Het waarom leest u hieronder. Wat is een jaar? We kennen het kalenderjaar, dat bestaat meestal uit 365 dagen van 24 uur. En we kennen het zogenaamde astronomische jaar. Dit is de tijd die de aarde erover doet om één keer om de zon te gaan. Momenteel gebeurt dat in ongeveer 365,2422 dagen. Om het kalenderjaar min of meer gelijk te houden met het astronomisch jaar is eens in de vier jaar een schrikkeljaar ingesteld. Het astronomische jaar is duidelijk herkenbaar in de jongste aardgeschiedenis. Deze jaarcyclus is terug te vinden in (fossiele) resten van organismen. Een mooi voorbeeld zijn de jaarringen van bomen. Door de invloed van de seizoenen en door het feit dat de bomen in sommige jaren beter groeiden dan in andere, ontstaat een karakteristiek jaarringenpatroon. Hiermee heeft men een ijklijn opgesteld, voor sommige soorten hout tot wel 9000 jaar geleden. Daarvoor zijn de fossielen nog te fragmentarisch bestudeerd of gevonden. Gelukkig is er naast de astronomische klok van aard-, maan- en zonnewendingen ook nog een andere klok bruikbaar. Eentje die gebaseerd is op het verval van radioactieve stoffen.
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
15
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Radiometrische datering Radiometrische datering maakt gebruik van het wetmatig vervallen van radioactieve elementen die van nature overal aanwezig zijn. Omdat de vervaltijd meetbaar is, zijn deze onstabiele isotopen te gebruiken als geologische klok. Zodra het verval van isotopen start begint de klok te lopen. Verschillende radioactieve elementen hebben verschillende vervalsnelheden. Hierdoor zijn bepaalde elementen (b.v. uranium) uitermate geschikt voor de datering van oude gesteenten en andere juist voor jonge afzettingen. Bij de reconstructie van de jongste geschiedenis van de aarde speelt vooral koolstof een belangrijke rol. 14
C-methode Deze ouderdomsbepaling is gebaseerd op radioactief verval in organisch materiaal. Het element koolstof (C) heeft meerdere isotopen. Dit wil zeggen dat er drie verschillende soorten koolstof bekend zijn. Alle drie hebben zes protonen in hun kern, maar het aantal neutronen varieert van zes tot acht. De som van de protonen en de neutronen wordt meestal in superscript vóór het symbool van het element gegeven. De eerste twee isotopen 12C (ca. 99%) en 13C (ca. 1%) zijn stabiel, 14C is dat niet. Slechts 0.0000000001% van het koolstof in de atmosfeer bestaat uit deze instabiele isotoop. Het ontstaat tijdens een kernreactie in de buitenste lagen van de atmosfeer. Kosmische straling, in de vorm van een neutron, botst met een stikstof isotoop 14N) en vormt de 14C isotoop, waarbij een proton uitgestoten wordt. De radioactieve koolstofisotoop wordt als 14CO2 opgenomen door planten en (via planten) door dieren. De 14C wordt vastgelegd in de organische verbindingen van botten, hout en in schelpen, koralen enz. Zodra het organisme sterft wordt geen nieuw CO2 meer toegevoegd en resteert nog slechts het radioactie verval. Het vervallen van één neutron tot een proton en een elektron (β-emissie), zorgt ervoor dat de onstabiele koolstof isotoop weer tot een stabiele stikstofisotoop vervalt. De stikstof zal als gas uit het fossiel verdwijnen. Rest alleen het stabiele 12C en een restant van het oorspronkelijke 14C. De verhouding tussen deze isotopen is een maat voor de ouderdom. Net als andere radioactieve isotopen vervalt C met een bekende, constante snelheid. Deze halveringstijd is de tijd waarin de helft van de aanwezige 14C in 14N wordt omgezet. Dit is voor 14C 5730 ± 40 jaar. Met de huidige meetapparatuur kan materiaal gedateerd worden tot ongeveer 70.000 jaar BP (= Before Present). De foutenmarge is echter groot en onzeker. Het normale toepassingsbereik van de methode ligt dan ook tussen de 300 jaar en 55.000 jaar. 14
14
C jaren, geen kalenderjaren Datering met de 14C methode werkt alleen goed als de halveringstijd en de beginconcentratie van 14C goed bekend en constant zijn. Dit levert echter problemen op. Het 14C gehalte van de atmosfeer varieert namelijk met veranderingen in het magneetveld van de aarde en met wisselende activiteit van de zon. Daarnaast is het gehalte ook afhankelijk van veranderingen in het CO2 evenwicht tussen oceaan en atmosfeer. Bovendien is in d eerste jaren van 14C-datering de halveringstijd 5568 gebruikt. Als oplossing voor deze problemen is een eigen tijdschaal voor 14C gedefinieerd.
16
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Deze is gebaseerd op de volgende afspraken: • het gebruik van de oorspronkelijke halveringstijd, 5568 jaar, • correctie voor mogelijke afwijking in 14C-concentratie (in het laboratorium of in de natuur), • meting van 14C ten opzichte van een bepaalde standaard, die overeenkomt met het jaar 1950 (= „present‟). 14 C-dateringen worden weergegeven in zogenaamde „14C-jaren BP‟. Deze „jaren‟ komen niet precies overeen met „echte‟ kalenderjaren door gebruik van de 'verkeerde halveringstijd en het variërend 14Cgehalte in de tijd. De tijdseenheid voor 14C-ouderdom is BP (Before Present), waarbij „Present‟ dus overeenkomt met 1950 Door 14C-dateringen aan jaarringen van bomen kunnen we 14C-ouderdommen omrekenen naar kalenderjaren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een kalibratiegrafiek, waaruit blijkt dat tot 3000 jaar geleden de 14C-ouderdom vrijwel overeenstemt met „werkelijke‟ jaren. Bij een grotere 14 C-ouderdom is de werkelijke ouderdom groter dan de 14C -ouderdom. Het verschil bedraagt bij 7000 14 C-jaren circa 800 jaar en neemt toe met de 14C-ouderdom. 10.000 Jaar geleden begon het Holoceen; daarmee bedoelen we dus eigenlijk 10.000 14C-jaar BP (voor 1950). In kalenderjaren begon het Holoceen dus 11.252 jaar geleden. De dateringsmethode werd ontwikkeld door een team van wetenschappers onder de leiding van Williard F. Libby van de Universiteit van Chicago vlak na de tweede wereldoorlog. Hij kreeg er later de Nobelprijs voor scheikunde voor.
Tegenwoordig zijn er wereldwijd meer dan 130 laboratoria die 14C-dateringen uitvoeren. Die metingen zijn geen sinecure: de belangrijkste methodes zijn gebaseerd op de rechtstreeks meting van de radio-actieve straling van de 14C-atomen, die, zoals reeds vermeld, hun verval elektronenstraling of βstraling uitzenden. Dat gebeurt met een gasgevulde proportionele telbuis, of met een vloeistofscintillatieteller. Men kan ook de metingen uitvoeren met behulp van een acceleratormassaspectrometer. Dit is een type massaspectrometer met een bijzonder hoge massa-resolutie, die in staat is om 14C van (o.a.) 14N te scheiden, ondanks het bijzonder klein verschil in atoommassa (de atoommassa van 14C is 14.003242 en die van 14N 14.003074).
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
17
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Denk nu niet dat de C14-dateringsmethode eeuwig-zaligmakend is. De methode werkt voor bepaalde gevallen, afhankelijk van hoe de koolstof in het organisme terecht is komen. Ook zijn dateringen met deze methode beperkt tot voorwerpen die maximaal 50.000 jaar oud zijn, omdat de 14C-concentratie van nog oudere relicten (de meeste fossielen dus) onder de detectielimiet van de meetmethodes ligt. Fossielen bevatten meestal sowieso nog heel weinig koolstof (en dus nog véél minder 14C !), en bovendien worden fossielen vaak behandeld en/of gereinigd met allerlei organische stoffen om ze te beschermen tegen verval, waardoor je zelfs kunt stellen dat in het geval van behandelde fossielen de meeste koolstof in het fossiel afkomstig is van (recente) contaminatie door chemicaliën en oplosmiddelen. VERSLAG THEMAMIDDAG AARDKUNDIG ERFGOED OP 22 SEPTEMBER 2005 Jan van Doorn (februari 2006) Inleiding: Aardkunde vormde het centrale thema en diverse aspecten hiervan kwamen aan de orde. Speciale aandacht was er voor de initiators, inhoud en plaats van het aardkundig erfgoed nu en in de toekomst. Hoogtepunt van deze bijeenkomst werd gevormd door de presentatie van het boek: eigen aardig neder land, het aardkundig erfgoed van Nederland. De plek van de Aard(kund)e: Onder deze titel gaf de eerste inleider Tom Balsem een overzicht als volgt: 1) Hoe is het allemaal begonnen en 2) Waar staan we nu? Deze vraag zal later worden beantwoord. Een overzichtje van de initiators: 1a) In 1906 opening gesteentetuin bij station Maarn. Later volgde Museum Hofland eveneens met een gesteentetuin in Laren (N-H). In de 60-er jaren volgde de Losserse Esch met de onthulling van het Staring Monument. Enkele namen: Gerard Gonggrijp hield zich bezig met o.a. zwerfstenen, geologische monumenten, diverse geo(morfo)logische publicaties; Marc van de Broek: auteur "Rimpels in het vlakke land"; Prof. E.A. Koster: Kwartair-geologie proefschrift "De stuifzanden van de Veluwe". 1b) Waar gaat het over? Het a-biotisch milieu staat centraal. Neder-land vormt aardkundig gezien het afvoerputje van Europa. Aardkundige Monumenten: o.a. De Grebbeberg 1995 en het zwerfsteen-eiland bij Maarn 2000. Anno 2005 zijn er 33 monumenten in totaal. 1c) Maatschappelijke ontwikkelingen tussen 1900-2000. Industrialisatie en verlies van natuur. Deze gaven aanleiding tot een kritischer houding en andere mentaliteit ten aanzien van aantasting van het landschap c.q. het a-biotisch milieu. Verlies van ruimte door bevolkingsdruk gaf een besef van ecologische gerichtheid. Wetenschappelijke benadering in de vorm van inventarisaties ± 1970 door voormalig R.I.N. later I.B.N. Introduktie van begrippen als Aardkundige Monumenten en -Waarden. In een periode van 20 jaar (1970-1990) werden grote inspanningen verricht. Kort overzicht hiervan: 1970 Instelling Gea-Werkgroepen (R.I.N./I.B.N.) Nationale Aardkundige Waardenkaart (L.N.V.) 115 waardevolle gebieden (de Soet-Steur-Maarleveld-Gonggrijp). 18
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap 1970
Gea-inventarisaties uitgevoerd door Gerard Gonggrijp; resultaten neergelegd in provinciale (Gea-)rapporten. 1976 Natuur Waardenkaart 1977 Natuurbeleidplan; drijvende kracht hierbij was Andrë van der Zande. Dit plan vormde een inpuls voor Aardkundige Waarden, maar gaf ook bijzondere natuur- en landschapswaarden. In het plan komt de volgende vierdeling voor:
Aardkundige Waarden
Mens Cultuurhistorische Waarden
Ecologische Ecologische W. flora Waarden en faunaen flora fauna
"gevoel" BelevingsWaarden
Periode 1990-2000 1997 : Signaleringskaart aardkundige waardevolle gebieden. 1998 : voorbeelden van organisaties die zich bezighouden met Aardkundige waarden: Stichting Aardkundige Waarden (S.A.W.) Platform Aardkundige Waarden (P.A.W.) Werkgroep Aardkundige Waarden (W.A.W.) Musea o.a. Naturalis Staatsbosbeheer en Natuur Monumenten Overheden (Provincies en Gemeenten) Periode 2001 - 2003
Onderdeel bodem opgenomen in R.O. 2003”: Symposium “Waarde in Ruimte”, Manifest Aardkundige Waarden en R.O. ( zie Nieuwsbrief 36 voorjaar 2004). Het provinciaal Beleid na 20000. A.W. beschermen en hoe? Provincies Overijssel, Limburg en Utrecht maken streekplannen- Aardkundige monumenten c.q bestemmingsplannen (gem). Natuurbeschermingswet, waardevolle cultuurlandschappen, instelling Nationale Parken. Voorlichting en educatie 2. Waar staan wij nu? Voortbouwend op het voorafgaande kunnen we ons afvragen welke ontwikkelingen er zijn. Is er ruimte voor aardkunde? Beleidsafspraken (2004) over geodiversiteit en geoheritage als kenmerken van bodembescherming.
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
19
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Vitale bodem, conferentie 2004. Europees Manifest on Earth - Heritage and Geodiversity. Invulling door gemeenten via politiek. EHS grote natuurgebieden enz. Vragen voor de toekomst. Natuurgebieden met sterren. Onder de titel: "Flevoland goed bedekt is goed bewaard" hield de heer Ph. Visser een lezing over deze provincie. Flevoland kent vrij veel gebieden, die aardkundig waardevol zijn. Een aantal daarvan liggen aan het oppervlak en zijn duidelijk zichtbaar, maar een groot aantal ligt direct onder het oppervlak of in de ondiepe ondergrond. Hierdoor zijn ze minder zichtbaar, maar daardoor wel goed bewaard gebleven. Er zijn 9 aardkundig waardevolle gebieden onderscheiden op basis van volgende criteria: geogenetische kenmerkendheid; gaafheid; zeldzaamheid; vormkenmerkendheid; beleving en de mate van bedreiging. Dit zijn de zogeheten sterlocaties. Als intermezzo werd op basis van het bovenstaande door de deelnemers een aardkundig belangenspel gespeeld. Deze thema-dag werd met een korte officiële plechtigheid besloten door het aanbieden van 2 exemplaren van het boek eigen aardig neder land, het aardkundig erfgoed van Nederland. Dit gebeurde door Wim Hoogendoorn, voorzitter van de Stichting Aardkundige Waarden (S.A.W.) Het eerste exemplaar werd overhandigd aan de heer André van der Zande (directeur-generaal ministerie L.N.V.). Het tweede exemplaar werd aangeboden aan mevrouw Hetty Gonggrijp, weduwe van Gerard (hij overleed op 13 maart 2002). Dit was een postuum eerbetoon aan Gerard, wiens gedrevenheid en ervaring hoog werden geroemd. Gerard noemde zichzelf vaak een roepende in de woestijn. Toch heeft zijn roepen weerklank gevonden en stond hij niet alleen. De genoemde organisaties zijn hem voor het baanbrekend werk bijzonder veel dank verschuldigd. Ook voor onze Werkgroep leidde Gerard een aantal dagexcursies in Nederland. Het boek wordt als mijlpaal beschouwd omdat het aandacht vraagt voor het Aardkundig Erfgoed en vormt daardoor ook een polsstok voor een toekomst van het Aardkundig Erfgoed. Het onderwerp leeft bij diverse groepen in de maatschappij. Het boek is een uitgave van de K.N.N.V. Uitgeverij en Stichting Aardkundige Waarden. INTERMEZZO Leny Huitzing Granieten worden algemeen als stollingsgesteente opgevat. Begin 20e eeuw is experimenteel aangetoond (door N.L. Bowen) dat alle stollingsgesteenten, zowel basische 7 als gabbro en zure als graniet, door stolling diep in de aarde uit hetzelfde moedermagma kunnen ontstaan. Daarbij zou dan 10 maal zoveel basisch als zuur dieptegesteente moeten ontstaan. Er is op aarde echter veel meer graniet op aarde dan op deze wijze verklaard kan worden. Daarom neemt men aan dat grote granietvoorkomens zijn gevormd door het gedeeltelijk opsmelten van gesteenten in het onderste deel van de aardkorst. Gesteentecyclus8 Klei is een zeer gevarieerd mineraal d.w.z. dat het veel verschillende atomen kan bevatten. In een sedimentatiebekken verandert klei onder invloed van de druk van de er zich bovenophopende sedimen7 8
Zuur en basisch betekenen in de lithologie: rijk resp. arm aan SiO2. Dit is eigenlijk een bijzonder ingewikkelde kwestie die ik hier kort probeer samen te vatten.
20
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap ten en toenemende temperatuur in kleisteen/schalie, en vervolgens in leisteen. Hierbij rangschikken de atomen en moleculen zich tot nieuwe mineralen met grotere kristallen 9 (muscoviet en andere glimmers of bladsilicaten) die loodrecht op de drukrichting staan. Bij toenemende temperatuur en druk ontstaat fylliet of glimmerschist waarin meer glimmers en ook andere, grotere nieuwe kristallen zijn ontstaan. Uiteindelijk ontstaat schist waarin nog grotere nieuwe mineralen zoals granaat (bv. in granaatmicaschist) en stauroliet. Wanneer daarbij de lichtgekleurde mineralen (kwarts en veldspaten) en de donkere (vezelsilicaten als hoornblende en augiet, etc.) zich tot afzonderlijke lichte en donkere platen (op doorsnede te zien als banden) hebben gerangschikt, spreken we van gneis. Door verdere toename van druk en temperatuur (600 à 700 °C) smelten kwarts en veldspaat en vormen golvende aders. Deze lichtgekleurde aders bevatten ook glimmers als muscoviet: het is dus graniet10. Een dergelijk gesteente, bestaande uit afwisselende banden van graniet en gneis, wordt migmatiet genoemd. De afzonderlijke „banden‟ kunnen zo breed zijn, dat wij - klein als mensen zijn – de afzonderlijke banden wel als gneis of graniet herkennen maar niet meer zien dat ze deel uitmaken van een migmatiet. En zo is uit het verweringsproduct klei weer graniet ontstaan: gesteentecyclus. SEDIMENTEN Wouter van den Bosch G.E.A. No.4 2005. Het hoofdartikel behandelt Aardpyramides en „badlands in Italië, Frankrijk, Turkije en de VS. Het uitgangsmateriaal voor beide verschijnselen is een redelijk recent sediment van zachte gesteenten. Dit materiaal is in de besproken gevallen afgezet in een fossiel rivierdal. In een aantal gevallen, onder andere in Cappadocië, is over dit zachte sediment nog een beschermende laag lava uitgevloeid die later in stukken is gebroken. Tijdens natte perioden beschermt deze regenkap de bovenzijde en erodeert het zachte gesteente door de van de kap afstromende regen. Zo ontstaan de veelal zeer steile aardpyramiden, terwijl het afgestroomde erosiemateriaal verderop de badlands vormt. Het gevormde landschap biedt vele mogelijkheden voor de mens, als bescherming, voor collectief gebruik en als toeristische attractie. Het tweede artikel gaat over stratigrafie. Dit begrip wordt gedefinieerd als een discipline, die zich bezighoudt met het classificeren, analyseren en beschrijven van gesteenten op basis van hun positie ten opzichte van andere gesteenten. Het resultaat is een wel zeer wetenschappelijk verhaal, doorspekt met onverklaarde vaktermen, waarbij ik mij afvraag voor welke categorie lezers dit bestemd is. Vervolgens een aardig verhaal over zout in grondwater van de Nederlandse kustprovincies. En tenslotte een bericht over het fraaie mineraal Jade. Het wordt gevonden in een 12-tal gebieden, waarvan Birma en Midden Amerika de belangrijkste zijn. Het wordt gevormd bij de combinatie van lage temperaturen en hoge druk in subductiezones. En dan mijn complimenten voor het prachtige fotowerk bij mineralen uit de Wannenköpfe in de Eifel. Grote klasse! No. 1 van 2006 is een themanummer over Mars. Mars is de vierde planeet van ons zonnestelsel en daarmee onze buurplaneet. En kwam daarmee uiteraard ook al snel in aanmerking voor nader onderziek met ruimtevoertuigen. Die veel gegevens hebben opgeleverd doch uiteraard geen Marsmannetjes. Daarvoor is de atmosfeer ook wel erg dun, minder dan 0,7 % van die op aarde. En die atmosfeer bestaat dan ook nog voor ruim 95 % uit kooldioxide en een beertje argon. Zuurstof is uiterst sporadisch aangetoond. De redactie van G.E.A heeft gemeend dat niet iedereen tijd en lust zal hebben het enorme pakket aan gegevens uit het internet op te duiken en heeft in goed overleg met NASA en ESA graag gebruik ge-
9
Grofweg geldt dat elk mineraal eigen kristalvorm heeft. Ezelsbruggetje: graniet bestaat uit kwarts, veldspaat en glimmer (dat vergeet je nimmer!).
10
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
21
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap maakt van hun aanbod een aantal gegevens en vooral een schat aan prachtige foto,s ter beschikking te stellen aan “a good friend”. De bodem van Mars is bedekt met een laag mineraal stof, dat grotendeels van basaltische aard is. Dit materiaal is er in alle maten, van fijn stof tot dikke keien. Omdat het er verder droog is en dat er ondanks de ijle atmosfeer toch hevige stofstormen kunnen voorkomen, worden er plaatselijk stofduinen gevormd, die door niets worden vastgehouden en dus ook snel weer verdwijnen en zich elders ophopen. Voor ons als mensen is de aanwezigheid van water uiteraard van belang. In vloeibare vorm is het nu ondenkbaar, doch een groot aantal op aarde bekende vormen van door water gevormde geologische verschijnselen als gelifluctie en solifluctie, wijzen erop dat er in een eerder stadium belangrijke geologische structuren moeten zijn opgebouwd met water. Het is echter waarschijnlijk dat door de geringe Marsiaanse aantrekkingskracht de atmosfeer in de loop der tijden steeds dunner is geworden en deels in het heelal is verdwenen. Waardoor het nog aanwezige water nu mogelijk voorkomt in de vorm van een bevroren stofmodder. En in de vorm van phyllosilicaten, kleiachtige stoffen die onder invloed van water worden gevormd. Tot ca. 100 miljoen jaar geleden is er op Mars een actief vulkanisme geweest, ondanks het ontbreken van aangetoonde platentektoniek. Wel zijn er duidelijk waarneembare breuken in de Marskorst aangetoond, mogelijk veroorzaakt door grote meteorieten. Er zijn talloze sporen van zeer grote vulkanen, waarbij soms de lava door enorme tunnels moet hebben gestroomd. Het ontbreken van een atmosfeer, die meteorieten uit de ruimte opvangt en vernietigt, heeft geleid tot een enorm aantal inslagkraters. Dit heeft weer geleid tot diverse ernstige verstoringen van de stand van de Marsas, met mogelijk diverse klimatologische verschijnselen als gevolg. Het is uiteraard niet mogelijk een themanummer sterk verkort weer te geven. En met name geldt dit voor de impressies die de werkelijk prachtige foto‟s opleveren. En die een sprekender beeld geven dan in welke tekst dan ook kan worden verwoord. Daarom mijn advies: probeer het nummer te bemachtigen en geniet van de machtige landschappen op Mars! Tot slot een opmerking mijnerzijds: Het is duidelijk geworden dat de atmosfeer op Mars overwegend uit koolzuurgas bestaat. Op aarde kennen we dat gas als een product dat ontstaat bij het verbranden van organisch materiaal, bij voorbeeld planten. Zou het zo kunnen zijn dat dit gas ook op Mars een aanwijzing is dat er daar ooit levende soorten hebben bestaan? Waar komt dat gas vandaan? Ik vond het jammer dat het blad daarop niet verder ingaat. Grondboor & Hamer. No.4 van 2005 start met een verhaal over fossiel coniferenhout, gevonden in de vorm van verkiezelde stammen in Portugal. Het ontbreken van jaarringen wijst op het ontbreken van seizoeninvloeden: die waren er niet of nauwelijks tijdens het Jura! Doordat het materiaal in voortreffelijke conditie was, konden er fraaie slijpplaatjes van worden gemaakt, die de verschillende celstructuren haarfijn weergaven. Zodanig zelfs dat verschillende soorten konden worden gedetermineerd. Het volgende verhaal speelt in de bekende Muschelkalkgroeve bij Winterswijk. Daar werd tijdens een excursie een patroonstoring van de vrijwel horizontale afzettingen ontdekt in één van de wanden. Het materiaal leek daar verstrooid en vermengd. Het verschijnsel werd geanalyseerd als „subrosie‟, een vorm van ondergrondse erosie. Het ontstaat als een pakket plotseling door water wordt verspoelt, door elkaar wordt gegooid en willekeurig weer wordt afgezet. De betreffende storing had een diameter van ca. 30 meter. Een volgend artikel gaat ook over de Muschelkalk in Winterswijk, maar dit handelt over sporen van leven vanaf het Boven-Bontzandsteen op ca. 10 meter diepte. Een zeer uitgebreide tabel geeft de gevonden lagen aan in combinatie met de daarin gevonden levenssporen. Die variëren van pollenkorrels tot sauriërsporen. Mooi speurwerk. Tenslotte merkte ik dat Grondboor en Hamer is overgegaan van 6 naar 4 nummers per jaar. De aankondiging daarvoor is mij ontgaan. Op 13 mei 2006 viert de organisatie haar 60 jarig bestaan. Gefeliciteerd!
22
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap No. 1 van maart 2006 begint met een omstandig onderzocht verhaal over Prototaxites. En ik heb daarvan bijzonder genoten! Vooral eigenlijk wegens de eerlijke en overtuigende wijze waarop duidelijk werd gemaakt hoe weinig we eigenlijk nog weten over de achtergronden van soms redelijk veelvuldig voorkomende fossielen, ook in onze eigen streken. Het begon eigenlijk met een paar ondetermineerbare stukken uit een zuiggroeve bij Lathum. De schrijver van het artikel, Hans Steur, wilde meer weten van deze stukken, die in Oost Nederland, Duitsland en overigens in vele delen van de wereld in Devonische afzettingen te vinden zijn, zocht in de literatuur en boorde kennis aan. Om ook tot zijn verwondering vast te stellen dat er niet veel meer bekend was dan dat dit wel eens van een plant zou kunnen zijn. De eerste beschreven vondst (uit 1859), ging uit van vergaan hout van een Taxusachtige, waarmee een naamkaartje kon worden vergeven. Het materiaal was sterk verkiezeld en werd getaxeerd op een ouderdom van ca. 400 miljoen jaar: Devoon dus. Maar de weefselopbouw ervan klopte niet met Taxusstructuren en achtereenvolgens kwamen kelpachtige wieren, paddestoelen, korstmossen en andere algen in beeld. Maar de inwendige structuur van dikkere en dunnere vaatbundels bood geen houvast. We hadden te maken met een plantachtige structuur, die geen enkel aanknopingspunt bood! Even terug naar het Devoon. Dat was de periode waarin planten en dieren met veel vallen en opstaan het veilige water verlieten en hun heil zochten op land. Het is dus niet vreemd dat in een dergelijk bestel vele soorten kunnen ontstaan, die het uiteindelijk niet redden. Ontwikkeling van nieuwe soorten is uiteindelijk een kansspel met veel nieten en weinig prijzen. Het is waarschijnlijk dat Prototaxites varianten over een groot deel van de aarde succesvol waren, soms enorme afmetingen aannamen, zich al dan niet vertakten en vaak leefden in de zandige riviermonden of ondiep water. Er is nog genoeg te ontdekken! Het tweede artikel gaat over een nieuw aardkundig monument in Nederland: het eiland De Bol, de Binnenlek en de Lekwaard. Het ligt ten noordoosten van Langerak en wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Gelukkig is nu gekozen voor een gebied binnen een bestaand beschermd gebied, dat wordt ingericht als een redelijk historisch aandoend stukje rivierenland met alle authentieke kenmerken van dien. Eerdere hoogwaardige aardkundige monumenten bleken door hun onbeschermde ligging vaak toch wel erg kwetsbaar. Het gebied is nog niet geheel vrij toegankelijk, maar wel zijn er al veel van plaats wisselende kreekjes, erosie verschijnselen en een weelderige plantengroei te bewonderen. Getracht is binnen het kader van de noodzakelijke voorzieningen een beeld te scheppen van het gedrag van stromend water in een zoveel mogelijk natuurlijke omgeving. Een heel kunststukje, als je bedenkt dat de mens al vanaf de 11 e eeuw bezig is de rivier naar zijn hand te zetten. Maar geef mannen en jongens stromend water met zand en zij hebben de lust van hun leven! Vervolgens een artikel over de “Watermol” , Desmana spec. Een nog zeldzaam voorkomend “levend fossiel”, waarbij af en toe een fossiel fragmentje wordt gevonden. De Russische “Desman” werd vanaf ca 1600 verkocht door handelaren in pelzen en staarten wegens hun insectenwerende muskusgeur. Het artikel beschrijft een aantal fossiele vondsten in Duitsland. Maar mijn herinnering bloeide op toen ik dacht aan een feestavond in de Pyreneeën in Les Eaux Bonnes in 1982, waarbij een kostelijk filmpje werd vertoond over de Pyreneese Desman, die daar toen blijkbaar nog als zeldzame soort voorkwam. De achterzijde van het blad is een nieuwe uitvoering van de zeer overzichtelijke geologische tijdschaal uit het boek “De ondergrond van Nederland” van NITG-TNO. Kortom: een voortreffelijke nummer! De verovering van het land. Eerder in dit nummer vermeldden we al de opzienbarende vondst van Prototaxites, een plant die tijdens het Devoon zijn weg zocht van het water naar het land. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze overgang niet alleen was voorbehouden aan planten, doch dat ook dieren deze extra levensruimte begonnen te vullen. Veel van dit type veranderingen vertonen namelijk een trendmatig karakter. In oudere jaargangen brachten we dit al tot uitdrukking in de frase ”Alles is overal, maar het milieu selecteert”.
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
23
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap Dat werd fraai tot uitdrukking gebracht door een recente vondst van goed geconserveerde fossielen op ca. 150 km van de huidige Noordpool. Daar werden bij het Canadese Ellesmere Island skeletten gevonden, die bij nadere studie overgangsvormen bleken te zijn tussen vissen en amfibieën. Onlangs werden deze beschreven in het gezaghebbende tijdschrift Nature door Neil Shubin van de universiteit van Chicago en Edward Daeschler van de Academie voor Natuurwetenschappen in Philadelphia. Het nieuw beschreven fossiel kreeg de naam Tiktaalik roseae in de taal van de ter plaatse levende bevolking. Bij dit alles moeten we ons uiteraard wel realiseren dat Ellesmere toen niet op 150 km van de Noordpool lag, doch ergens in gematigde tot warme streken. Het bijzondere van Tiktaalik was dat de voorste vinnen een skelet met gewrichten hadden, waarmee zij naast zwembewegingen ook kruipbewegingen op aan water grenzend land konden uitvoeren. En aangezien in het leven alles draait om eten of gegeten worden, is het ook niet verwonderlijk dat de verovering van het land zowel bij planten als bij dieren ongeveer gelijktijdig plaats vond. Maar dit was niet de enige aanpassing aan het nieuwe milieu: ook zijn bek was aangepast aan beide omstandigheden: water en lucht leverden beide prooi. Ook het skelet was daarop aangepast: bij betreden van het land moet een skelet het lichaam - zonder dat dit in elkaar zakt - kunnen dragen. Het onderzoek was dus na 5 jaar noeste arbeid succesvol, mede doordat er systematisch werd gezocht naar levensvormen uit het Devoon in de veronderstelling dat deze dramatische periode in de ontwikkeling van het leven op aarde spectaculaire vondsten zou opleveren. Ondanks het gegeven dat fossiliseren van landdieren een uiterst zeldzaam verschijnsel is, mogen we toch met enige regelmaat vorderingen zien in de puzzel hoe planten de dieren zich in de loop van miljoenen jaren hebben aangepast aan steeds wisselende omstandigheden, water, lucht en land hebben gekoloniseerd en daarbij nieuwe evenwichten hebben gevormd. In de gecombineerde beschouwing van biologie en geologie manifesteert zich een uiterst boeiend patroon!
24
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Opgaveblad voor het programma 2006 De spelregels 1. Uw schriftelijke opgaven worden verwacht voor 14 mei bij Loes van Etten. Opgave per email is mogelijk. 2. Bij over-inschrijving is het bestuur gerechtigd tot annulering van de opgave. 3. De inschrijving is definitief, wanneer u het deelnemers geld hebt overgemaakt. 4. Wij vragen de van alle deelnemers een soepele medewerking om het programma zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. 5. Voor de excursies worden door de werkgroep geen verzekeringen afgesloten. De deelnemers zijn zelf verantwoordelijk voor hun verzekeringssituatie. Voor claim, bij welke calamiteit dan ook, stellen KNNV en de werkgroep zich niet aansprakelijk. 6. Wilt u wanneer dit relevant is, aangeven welke medicijnen u in geval nood dient in te nemen. 7. Bij de inschrijving wordt ook het telefoonnummer genoteerd van een thuisblijver, die in geval van nood moet worden gewaarschuwd.
Ondergetekende(n) geeft (geven) zich op voor de volgende uitingen van de wekgroep Geologie en Landschap. 1.
De meerdaagse excursie naar de Hoge Venen van 1 t/m 3 september. Voor .. personen. Voor deze excursie dient u, vóór 14 mei naast de opgave € 55,- (Voor hotelgasten moet hier nog €50 garantie aan toegevoegd worden.) te storten op giro 1719582 t.n.v. Penningmeester KNNV werkgroep G&L. Regenboogstraat 177, 3328 HV Dordrecht U wordt verzocht voor de goede orde de volgende gegevens te verstrekken: Wijze van vervoer auto/openbaar vervoer Gewenste accommodatie hotel (een persoonskamer- twee persoonskamer) stacaravan huurtent camping Bijzondere gegevens vegetarisch/dieet/geen Telefoonnummer thuisblijver: ……………
2.
De najaarsexcursie 7 oktober definitieve opgave. .. personen. € 6,50 Storten op girorekening 1719582 t.n.v. Penningmeester KNNV G&L Regenboogstraat 177, 3328 HV Dordrecht, vóór 25 mei.
Opgave van
:………………………………………
Adres
:………………………………………
Plaats:
:………………………………………
Telefoon
:……………….Mobiel………………
Nieuwsbrief 40. Mei 2006
25